TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inhoud
Deze regeling is een uitwerking van het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen
(hierna: het Besluit) en wijzigt de Regeling Bouwbesluit 2012 (hierna Rb). In deze
regeling wordt uitwerking gegeven aan:
-
• de opleiding, kennis en ervaring van de kwaliteitsborger;
-
• de administratieve organisatie van de kwaliteitsborger:
-
• de bewaarplicht van de kwaliteitsborger van relevante gegevens en bescheiden;
-
• de informatie die de kwaliteitsborger dient te verstrekken aan de instrumentaanbieder;
-
• het formulier voor de verklaring van de kwaliteitsborger;
-
• de verdeelsleutel voor de jaarlijkse bijdrage per instrumentaanbieder in de toezichtkosten.
In deze regeling is de nadere uitwerking opgenomen die nodig is met het oog op de
voorbereiding op de invoering van het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen.
Het gaat hierbij om de artikelen die de toelatingsorganisatie nodig heeft om met haar
voorbereidende werkzaamheden te beginnen. Het is de bedoeling dat het gehele stelsel
voor kwaliteitsborging voor het bouwen op 1 januari 2023 in werking treedt, gelijktijdig
met de Omgevingswet. Voor een algemene toelichting kan worden verwezen naar hoofdstuk
1 van de nota van toelichting bij het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen.
2. Notificatie technisch voorschrift
De ontwerpregeling is op 22 februari 2021 ingevolge artikel 5, eerste lid, van Richtlijn
(EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende
een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende
diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L241) voorgelegd
aan de Europese Commissie (2020/587/NL). De bijlage bij artikel 5.17 Rb bevat mogelijk
een technisch voorschrift in de zin van deze richtlijn. Deze bepaling is verenigbaar
met het vrije verkeer van diensten; zij is evenredig. Melding aan het Secretariaat
van de Wereldhandelsorganisatie ingevolge artikel 2, negende lid, van de op 15 april
1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen
(Trb. 1994, 235) heeft niet plaatsgevonden nu in casu geen sprake is van significante gevolgen voor
de handel.
3. MKB-toets
De regeling bevat een nadere uitwerking van de eisen gesteld aan instrumenten voor
kwaliteitsborging op het gebied van de opleidingseisen en de kosten van toezicht op
het stelsel. In aanvulling op de consultatie en MBK-toets van het Besluit3 is een ontwerp van de regeling op 26 maart 2021 geconsulteerd in het reguliere overleg
van de Regiegroep Wkb. In dit overleg is het ontwerp besproken met de vertegenwoordigers
van de betrokken MKB-organisaties (Vereniging Kwaliteitsborging Nederland (VKBN),
NLingenieurs / Branchevereniging Nederlandse Architecten (BNA), Aannemers Federatie
Nederland (AFNL), Bouwend Nederland) en de MKB-ondernemers die onder deze brancheverenigingen
vallen (Seconed (VKBN), Woningborg (VKBN) en Nieman (NLingenieurs). De regeling heeft
met name betrekking op de werkzaamheden van kwaliteitsborgers en instrumentaanbieders.
Via de vertegenwoordigers in de Regiegroep zijn alle kwaliteitsborgers (16 bedrijven)
en instrumentaanbieders (5 bedrijven) in aanvulling op de bespreking in de Regiegroep
in de gelegenheid gesteld om in de daaropvolgende periode van vier weken hun inbreng
schriftelijk te leveren bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
In aanvulling hierop is een reactie ontvangen van een (MKB) adviesbureau op het gebied
van competentiemetingen op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Door partijen is het volgende ingebracht, hierna per onderwerp samengevat.
Opleiding, kennis en ervaring kwaliteitsborger
MKB-brancheorganisaties en ondernemersorganisaties geven aan dat niet duidelijk is
wanneer aan de eis actuele kennis van normen en regels is voldaan. Daartoe is artikel
5.14, derde lid, Rb aangepast. Aangegeven is dat het instrument voor kwaliteitsborging
voorschrijft dat beschikt moet worden over actuele kennis van de in het instrument
genoemde deelgebieden. De wijze waarop dit dient te worden gedaan kan worden vastgelegd
in een instrument en is uiteindelijk ter beoordeling aan de instrumentaanbieder.
Een van de MKB-ondernemers vraagt aandacht voor het beperkte aanbod van basis- en
verdiepingscursussen. Het is aan de instrumentaanbieders om de vereiste opleiding
en ervaring voor de kwaliteitsborging van bouwplannen te vertalen naar meer concrete
eisen en / of opleidingen in hun instrumenten. De verwachting is dat verschillende
marktpartijen hierop zullen inspelen en passende opleidingen zullen gaan aanbieden.
Een voorbeeld daarvan is het door een aantal opleidingsinstituten opgestelde curriculum
met eindtermen dat voor dergelijke opleidingen is opgesteld.4
In de toelichting is tevens verduidelijkt dat het voorgeschreven kennis binnen de
organisatie van de kwaliteitsborger aanwezig moet zijn. De wijze waarop dit wordt
georganiseerd is aan de kwaliteitsborger zelf, binnen de grenzen van de eisen in een
instrument.
Administratieve organisatie van de kwaliteitsborger
Partijen geven aan dat zij de gegevens en bescheiden over de werkzaamheden van de
kwaliteitsborging van een project graag gespecificeerd zien en willen voor de bewaartermijn
van deze gegevens aansluiten bij de fiscale bewaartermijn dan wel bij de bewaartermijnen
van garantie- en waarborgfondsen. Op voorhand is niet te bepalen welke gegevens bewaard
moeten worden omdat het gaat om alle gegevens. Voor de bewaartermijn zal aangesloten
worden bij de termijn die door de Belastingdienst wordt gehanteerd. Artikel 5.15 Rb
is hierop aangepast.
Informatieverstrekking van de kwaliteitsborger aan de instrumentaanbieder
Partijen vragen hoe de onafhankelijkheid van de kwaliteitsborger ten opzichte van
het bouwwerk dient te worden aangetoond en beschreven in het instrument. Zij vragen
of een (eigen)verklaring van de kwaliteitsborger waarin hij aangeeft dat naar zijn
oordeel voldaan is aan de regels op dit punt, voldoende is. De wijze waarop dit geregeld
wordt in een instrument is aan de instrumentaanbieder en uiteindelijk ter beoordeling
aan de toelatingsorganisatie.
Tevens wordt voorgesteld om voor de gevolgklassen te verwijzen naar de definitie hiervan
volgens de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (hierna: Wkb), om verwarring met
de gevolgklassen genoemd in de Eurocodes te voorkomen. Aangezien eventuele verwarring
alleen zal spelen bij personen met kennis van de Eurocodes of met een constructieve
opleiding wordt dit niet overgenomen. Dit ook omdat de term “gevolgklasse” inmiddels
al enkele jaren in het stelsel van de Wkb gebruikt wordt en ook in de Wkb zelf is
vastgelegd.
Verklaring gereedmelding
Een MKB-ondernemer vraagt of de verklaring bij gereedmelding per bouwwerk moet worden
afgegeven. Dit is niet het geval, de verklaring en de gereedmelding hebben betrekking
op de bouwactiviteit en deze kan (werkzaamheden aan) meerdere bouwwerken bevatten.
In het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl) is5 opgenomen dat een bouw- of gereedmelding betrekking kan hebben één of meerdere bouwwerken
op hetzelfde terrein of op met elkaar samenhangende terreinen.
Verdeelsleutel en doorberekenen toezichtkosten
Meerdere partijen geven aan dat de formule uit de regeling niet overeenkomt met de
formule uit de toelichting. De toelichting is hierop aangepast.
3. Consultatie
De ontwerpregeling is voor consultatie op www.internetconsultatie.nl gepubliceerd op 25 november 2021 waarbij eenieder de gelegenheid is geboden te reageren.
Er hebben elf partijen gereageerd, deze reacties zijn geanalyseerd en er is een verslag
gemaakt, dat op www.internetconsultatie.nl is geplaatst. Hetgeen is ingebracht, is hierna per onderwerp samengevat.
Persoonsregister instellen voor kwaliteitsborgers
Partijen stellen voor om – op basis van een te ontwikkelen EVC (Erkenning van Verworven
Competenties)-branchestandaard6 – een register in te stellen waarin wordt bijgehouden welke personen voldoen aan
de in artikel 5.14 Rb gestelde opleidings-, kennis en ervaringseisen. Hiervoor zou
een relatie gelegd kunnen worden met de systematiek van de Wet BIG (Beroepen in de
Individuele Gezondheidszorg).
Een register waarin gekwalificeerd personeel voor kwaliteitsborgers wordt opgenomen
kan zeker een goed hulpmiddel zijn. Een onderzoek van het Constructeursregister uit
20157 laat ook zien dat er in de markt draagvlak is voor een dergelijk register en de verwachting
is ook dat direct betrokken partijen een dergelijk register zullen opzetten. Om die
reden wordt de uitvoering dan ook aan marktpartijen overgelaten. Ter ondersteuning
hiervan is subsidie verstrekt voor het opzetten van een EVC-branchestandaard, zodat
het niveau van medewerkers objectief kan worden beoordeeld en vastgelegd.
Definitie kwaliteitsborger
Een partij merkt op dat “kwaliteitsborger”8 nu zo gedefinieerd is dat eigenlijk alleen een rechtspersoon (bedrijf, instelling)
aan alle voorwaarden kan voldoen. Dit maakt het stelsel voor eenvoudige kleine bouwwerken
aan de onderkant van gevolgklasse 1 onnodig kostbaar. Verder wordt voorgesteld om
voor veel voorkomende kleine bouwwerken de opleidingseisen in artikel 5.14 Rb, eerste
lid, onder a en b, op MBO-4 te stellen, ook met als doel de kosten voor kwaliteitsborging
van eenvoudige kleine bouwwerken te beperken.
De kwaliteitsborger moet als organisatie alle benodigde kennis in huis hebben die
noodzakelijk is voor het toetsen van bouwplannen en het controleren van de bouw. Binnen
de organisatie van een kwaliteitsborger moeten medewerkers voldoende zijn opgeleid
voor en ervaringen hebben met het kunnen beoordelen van de constructieve veiligheid,
brandveiligheid, bouwfysica, gezondheid, energiezuinigheid en milieu. Dit betekent
niet dat elke medewerker afzonderlijk alle kennis in huis moet hebben en ook niet
dat er geen mensen op MBO-4 binnen de organisatie van de kwaliteitsborger werkzaam
kunnen zijn. In overeenstemming met de eisen gesteld in de Kwaliteitscriteria 2.29 wordt een opleiding op HBO-niveau voor een aantal specifieke onderdelen noodzakelijk
geacht. Het gaat daarbij om een werk- en denkniveau en bijbehorende ervaring en niet
om het opleidingsniveau. De definitie is hierop niet aangepast.
Opleidings- en ervaringseisen
Vier partijen vragen of bij de regels met betrekking tot opleiding, kennis en ervaring
niet nauwer moet worden aangesloten bij de Kwaliteitscriteria 2.2, op basis waarvan
mede invulling wordt gegeven aan de kwaliteitsbevordering van de uitvoering en handhaving
door het bevoegd gezag zoals vereist in paragraaf 5.2 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.
Zoals toegelicht, is in de basis aangesloten bij deze kwaliteitscriteria (de eisen
voor complexe bouwwerken), waarbij gekozen is het werk- en denkniveau, het benodigde
kennisniveau en de minimale werkervaring als uitgangspunt te hanteren. Materieel gezien
komen de eisen daarmee overeen met de eisen in de Kwaliteitscriteria 2.2, waarbij
– in tegenstelling tot in de kwaliteitscriteria – in de regeling generiek is uitgegaan
van minimaal 3 jaar werkervaring. De reden om geen opleidingen te benoemen maar uit
te gaan van benodigde competenties is tweeledig. Ten eerste zijn er weinig specifieke
opleidingen in de markt op dit gebied beschikbaar en leidt het noemen van meer specifieke
opleidingen tot een onnodige inperking. Met name ook omdat de benodigde kennis en
ervaring (ook nu al) in de praktijk met name door ervaring is verkregen. Ten tweede
maakt de beschrijving zoals opgenomen in de regeling het eenvoudiger mogelijk om op
basis van eerder verkregen competenties – ook zonder een specifieke opleiding – voor
een kwaliteitsborger te kunnen werken.
Een partij geeft aan dat de mogelijkheid om uit te gaan van verkregen competenties
in plaats van opleidingen in de regeling niet aansluit bij het toetskader van de toelatingsorganisatie
voor het toelaten van instrumenten.
In dat toetskader is opgenomen “dat door middel van aantoonbare gelijkwaardigheid
afgeweken kan worden van de omschreven minimumeisen: pas toe of leg uit (comply of
explain)”, wat aansluit op de tekst van de regeling.
Verder is geconstateerd dat de eisen in het kader van het beoordelen van de brandveiligheid
in de ontwerpregeling niet aansluiten bij de eisen in de kwaliteitscriteria voor complexe
situaties.
Om die reden is ook hiervoor alsnog een HBO-niveau opgenomen in de regeling.
Kritieke massa
Deze partijen vragen ook waarom in de regeling niet gekozen is voor het voorschrijven
van een minimum aantal medewerkers dat aan de gestelde eisen moet voldoen (kritieke
massa).
In de Kwaliteitscriteria 2.2 is dit wel gedaan, waarbij de kritieke massa overigens
niet gekoppeld is aan het aantal vergunningaanvragen dat een gemeente in een bepaalde
periode binnenkrijgt; het betreft een ondergrens. Een kwaliteitsborger zal zorg moeten
dragen voor voldoende gekwalificeerd personeel en zal dit ook moeten kunnen aantonen.
Is sprake van een groot aantal projecten, dan zal het aantal gekwalificeerde medewerkers
hiermee in overeenstemming moeten zijn. Het is aan de instrumentaanbieder om hierop
toe te zien. In de toelichting is dit verduidelijkt.
Verplichte bijscholing
Verschillende partijen vragen zich af of geen wettelijke eisen aan de verplichte bijscholing
moeten worden gesteld en of de toelatingsorganisatie een rol heeft in erkenning of
accreditatie van opleidingen.
Ter verduidelijking is de tekst van de regeling aangepast zodat duidelijk is dat medewerkers
te allen tijde moeten beschikken over actuele kennis en alle benodigde kennis ten
minste een maal per twee jaar moeten actualiseren. Verdere invulling van opleidingen
en bijscholing wordt overgelaten aan de markt en is ter beoordeling aan de instrumentaanbieders
en de toelatingsorganisatie bij toelating van instrumenten voor kwaliteitsborging.
Beoordeling van de bouwactiviteit
Volgens één partij ontbreken eisen voor het beoordelen van gelijkwaardige maatregelen.
Het beoordelen van gelijkwaardige maatregelen – voor zover deze vallen onder gevolgklasse
1 – is echter geen afzonderlijke werkzaamheid, maar is onderdeel van de (integrale)
beoordeling van een bouwplan.
Tot slot merken twee partijen op dat, naast domeinspecifieke kennis, ook kennis nodig
is voor de integrale beoordeling van een bouwactiviteit.
Integrale beoordeling wordt geacht onderdeel te zijn van alle genoemde domeinen en
het is aan de verantwoordelijke persoon voor de algemene coördinatie om dit te borgen.
In de toelichting is dit verduidelijkt.
Een partij vraagt of kennis van private normen niet specifiek moet worden voorgeschreven.
Kennis van publieke en private normen maakt onlosmakelijk deel uit van de benodigde
kennis om een bouwactiviteit aan de desbetreffende regels van het Bouwbesluit 2012
te kunnen toetsen. Specifiek voorschrijven is dan ook niet noodzakelijk. Wel is de
toelichting op dit punt verduidelijkt.
Overige onderwerpen
Een partij vraagt of de bewaartermijn niet in overeenstemming moet worden gebracht
met de eisen uit de Archiefwet.
De in de regeling opgenomen bewaartermijn geldt voor de dossiers met betrekking tot
de werkzaamheden in het kader van kwaliteitsborging. Het is logisch om hierbij aan
te sluiten bij de algemene bewaartermijn die de Belastingdienst hanteert voor dit
soort projectgegevens. Voor de duidelijkheid is aan de toelichting toegevoegd dat
de procedure rondom het vaststellen van de bewaartermijn zoals beschreven in de Archiefwet
(de Archiefwet schrijft geen vast termijnen voor) van toepassing blijft op de gegevens
en bescheiden van het dossier bevoegd gezag dat bij gereedmelding aan de gemeente
worden verstrekt.
Gevraagd wordt om het verslag van de kwaliteitsborger inzake zijn onafhankelijkheid
nader toe te lichten en hier aanvullende regels aan te stellen.
De wijze waarop de onafhankelijkheid geregeld wordt in een instrument is aan de instrumentaanbieder
en uiteindelijk ter beoordeling aan de toelatingsorganisatie en om die reden worden
hieraan geen eisen gesteld. Wel is de tekst van de regeling aangepast zodat duidelijk
is dat het gaat om een beschrijving van de (borging van de) onafhankelijkheid van
de kwaliteitsborger ten opzichte van de te borgen bouwactiviteit.
Gevraagd wordt verder of de verdeelsleutel voor het doorrekenen van toezichtkosten
niet leidt tot disproportionele kosten bij de seriematige woningbouw aangezien daar
sprake is van repetitie en standaardisatie.
De in rekening te brengen toezichtkosten zijn een bijdrage in de door de toelatingsorganisatie
te maken kosten voor toezicht. In tegenstelling tot de kosten voor toelating gaat
het hier niet om een directe vergoeding van de door de toelatingsorganisatie gemaakte
kosten voor toezicht. Uitgangspunt is dat alle instrumentaanbieders – en in het verlengde
daarvan de kwaliteitsborgers – profijt hebben van goed toezicht. Instrumenten die
veelvuldig worden toegepast en een groter deel van de totale omzet binnen de sector
verwerven, hebben daarbij het meeste profijt van het toezicht. Aangezien een directe
koppeling aan omzet per instrument zou leiden tot een te complexe berekeningsmethode
is gekozen deze te koppelen aan het aantal bouwwerken dat met een instrument wordt
geborgd.
Ten slotte is opgemerkt dat de uitwerking van artikel 3.87 van het Bkl ontbreekt in
de regeling.
Het uitwerken van artikel 3.87, derde lid, is een bevoegdheid. Deze bepaling wordt
vooralsnog niet uitgewerkt, maar aan instrumentaanbieders overgelaten. Frequentie
en diepgang van het toezicht op de kwaliteitsborgers zal daarbij logischerwijs mede
afhangen van resultaten van voorafgaand toezicht en mogelijke andere signalen over
de kwaliteitsborger. Bij toelating van instrumenten is het aan de toelatingsorganisatie
om te beoordelen in hoeverre de voorgeschreven aanpak met betrekking tot het toezicht
op kwaliteitsborgers voldoende is.
Verder zijn er naar aanleiding van de opmerkingen enkele redactionele aanpassingen
doorgevoerd.
Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
De regeling is op 25 november 2021 aan het ATR voorgelegd. Het ATR heeft het dossier
niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke
gevolgen voor de regeldruk heeft.
4. Regeldruk, bestuurlijke lasten en financiële gevolgen voor het Rijk
Voor de berekening van de regeldruk voor bedrijven en burgers zijn de artikelen 5.14
tot en met 5.16 Rb van belang, hierna zal op elk artikel afzonderlijk worden ingegaan.10
Eisen aan opleiding en ervaring voor kwaliteitsborging (art. 5.14 Rb)
Het gaat hier om de eisen voor opleiding en ervaring die nodig zijn om de werkzaamheden
uit te mogen voeren en ook om de eisen deze kennis op peil te houden. Het derde lid
van dit artikel verplicht kwaliteitsborgers om kennis te nemen van alle wijzigingen
in het Bouwbesluit 2012 en om ten minste elke 2 jaar deel te nemen aan bijscholing
op het specifieke deelgebied waarop de betreffende medewerker werkzaam is.
De regeldruk als gevolg van de verplichting om kennis te nemen van alle wijzigingen
in het Bouwbesluit 2012 is toe te rekenen aan de wijzigingen in het Bouwbesluit 2012
en niet aan deze regeling. De verplichting om elke twee jaar een opleiding te volgen
om de kennis op peil te houden leidt tot een structurele toename van de nalevingskosten
voor bedrijven van ongeveer 0,3 miljoen11 per jaar.
Bewaarplicht gegevens en bescheiden (art. 5.15 Rb)
De gegevens en bescheiden over de werkzaamheden van de kwaliteitsborging van een project
moeten ten minste zeven jaar na het afgeven van een verklaring van de kwaliteitsborger
worden bewaard. Dit betreft in ieder geval de brondocumenten (vergunningsgegevens,
technisch ontwerp en nadere uitwerking), de risicobeoordeling en borgingsplan inclusief
actualisaties, rapportage bevindingen en follow up en de informatie als bedoeld in
de artikelen 1.48 tot en met 1.50 van het Bouwbesluit 2012. Naar verwachting zullen
deze administratieve lasten voor bedrijven verwaarloosbaar zijn.12
Informatieverstrekking kwaliteitsborger aan instrumentaanbieder (art. 5.16 Rb)
Het betreft hier de projectinformatie die een kwaliteitsborger moet leveren aan een
instrumentaanbieder voor elk getoetst bouwproject. De regeldrukeffecten van deze verplichting
beperkt zich tot het toezenden van de informatie naar de instrumentaanbieder en naar
verwachting leiden tot een structurele toename van de administratieve lasten van ongeveer
€ 108.00013.
II. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
In dit onderdeel vervallen de artikelen 1.8 en 1.9 van de Rb. De taken in het kader
van het erkende stelsel werden voorheen namens de Minister van BZK door de Stichting
Bouwkwaliteit (hierna: SBK) uitgevoerd op basis van de Tripartiete Overeenkomst14 die met de ministers van BZK en Infrastructuur en Waterstaat en de Raad voor Accreditatie
was afgesloten.
SBK is een private stichting die beoordeelde of zogeheten beoordelingsrichtlijnen
(hierna: BRL-en) voldoen aan de bouwtechnische regels en die hierover erkende kwaliteitsverklaringen
toetste en publiceerde namens de Minister van BZK. Omdat deze taken worden uitgevoerd
voor de rijksoverheid is sprake van een publieke taak. Nu met het nieuwe stelsel een
publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan wordt opgericht met bredere taken en
bevoegdheden en de genoemde taakoefening in het kader van het erkende stelsel, is
besloten deze publieke taken van SBK onder te brengen bij de toelatingsorganisatie.
Omdat deze taak in artikel 1 van de Woningwet bij de Minister van BZK is belegd (en
verder uitgewerkt in art. 1.11 Bouwbesluit 2012), zal de toelatingsorganisatie deze
taken, in afwachting van een bredere heroverweging van het erkende stelsel, namens
de Minister uitvoeren.
Artikel I, onderdeel B
Artikel 5.14 Rb Opleiding, kennis en ervaring kwaliteitsborger
Om een instrument voor kwaliteitsborging te mogen toepassen moeten de personen belast
met de uitvoering van de werkzaamheden in het kader van kwaliteitsborging voldoen
aan de in de instrumenten gestelde eisen aan opleiding, kennis en ervaring. Het gaat
dan om kennis van en ervaring met het beoordelen van bouwactiviteiten, die vallen
onder gevolgklasse 1, aan de regels van het Bouwbesluit 2012, inclusief eventuele
gelijkwaardige maatregelen. Kennis van publieke en private normen maakt onlosmakelijk
deel uit van de benodigde kennis om een bouwactiviteit aan de desbetreffende regels
van het Bouwbesluit 2012 te kunnen toetsen. Naast domeinspecifieke kennis gaat het
ook om kennis die nodig is voor de integrale beoordeling van een bouwactiviteit. Deze
integrale beoordeling wordt geacht onderdeel te zijn van alle genoemde domeinen en
het is aan de verantwoordelijke persoon voor de algemene coördinatie om dit te borgen.
Deze eisen worden bepaald door de instrumentaanbieder en getoetst alvorens een kwaliteitsborger
een instrument mag toepassen. In dit artikel zijn de minimale eisen opgenomen die
een instrumentaanbieder in ieder geval moet opnemen in een instrument. Hogere eisen
zijn altijd toegestaan maar het toestaan van een lager opleidings- of ervaringsniveau
zal leiden tot het niet toelaten van het betreffende instrument door de toelatingsorganisatie.
Het voorgeschreven kennisniveau moet binnen de organisatie van de kwaliteitsborger
beschikbaar zijn. De eisen aan personen gelden ten minste voor de personen die eindverantwoordelijk
zijn voor een deelgebied en als zodanig verplicht genoemd moeten zijn in een borgingsplan.
Wanneer er sprake is van een groot aantal projecten, zal het aantal gekwalificeerde
medewerkers hiermee in overeenstemming moeten zijn. Het is aan de instrumentaanbieder
om hierop toe te zien.
De opleidings- en ervaringseisen in het eerste lid van dit artikel zijn van toepassing
op bouwactiviteiten vallend onder gevolgklasse 1. Uitgangspunt voor deze eisen zijn
de kwaliteitscriteria die in het kader van de Wet verbetering vergunningverlening,
toezicht en handhaving zijn opgesteld (Kwaliteitscriteria 2.2). Aangesloten is bij
de ervaringseis voor complexe bouwwerken, omdat onder gevolgklasse 1 zowel eenvoudige
als complexe bouwwerken vallen. De kennis en ervaring heeft logischerwijze alleen
toepassing op de bouwwerken die vallen onder gevolgklasse 1. De in deze Kwaliteitscriteria
genoemde taken en ervaringseisen zijn in de regeling vertaald naar eindtermen waaraan
een voor bepaald deelgebied eindverantwoordelijk persoon binnen kwaliteitsborging
moet voldoen. De eisen met betrekking tot de deelgebieden risicobeoordeling, vaststellen
van borgingsplannen en algemene coördinatie (art. 1.47 Bouwbesluit 2012) zijn samengevoegd
in onderdeel a.
Het is aan de instrumentaanbieders om de generieke eisen aan opleiding en ervaring
te vertalen naar concrete opleidingen en trainingen. De eisen kunnen tevens als basis
dienen voor het opstellen van curricula en eindtermen voor specifieke opleidingen
voor kwaliteitsborgers.15
Op grond van het tweede lid kan een kwaliteitsborger voor de uitvoering van de werkzaamheden
ook personen inzetten die niet direct voldoen aan de opleidingseisen maar op grond
van ervaring een vergelijkbaar kennisniveau hebben ontwikkeld. Het is aan de kwaliteitsborger
om dit aan te tonen aan de instrumentaanbieder alvorens toestemming wordt verkregen
voor toepassing van het instrument. Het is aan de instrumentaanbieder om hierop controle
uit te oefenen. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van persoonsregisters, bijvoorbeeld
het Constructeursregister. De opleidingseisen kunnen als basis dienen voor het vaststellen
van een branchestandaard. Dit maakt het mogelijk om via zogenoemde EVC-trajecten de
kennis en ervaring van medewerkers onafhankelijk te toetsen en vast te leggen.16
Het derde lid ten slotte stelt de eis dat personen werkzaam voor een kwaliteitsborger
te allen tijde over actuele kennis van de regelgeving en bijhorende normen moeten
beschikken. Tevens is ten minste een tweejaarlijkse bijscholing voorgeschreven op
het specifieke deelgebied waarop de betreffende medewerker werkzaam is. De invulling
van zowel het actueel houden van de kennis als de tweejaarlijkse bijscholing is, binnen
de grenzen van datgene wat in een instrument is voorgeschreven, aan de kwaliteitsborgers
zelf. De instrumentaanbieder toetst of de kwaliteitsborger hier op de juiste wijze
invulling aangeeft.
Artikel 5.15 Rb administratieve organisatie kwaliteitsborger
Om achteraf eventuele controles uit te kunnen oefenen is het voor de instrumentaanbieder
of de toelatingsorganisatie noodzakelijk dat het projectdossier van de kwaliteitsborger
gedurende ten minste zeven jaar nadat de verklaring van de kwaliteitsborger is afgegeven
wordt bewaard. Hiervoor is aangesloten bij de zevenjaarstermijn uit de belastingwetgeving.
Daarbij dienen in ieder geval de brondocumenten (vergunningsgegevens, technisch ontwerp
en nadere uitwerking), de risicobeoordeling en borgingsplan inclusief actualisaties,
rapportage bevindingen en follow up en de informatie als bedoeld in de artikelen 1.48
tot en met 1.50 van het Bouwbesluit 2012 te worden bewaard.
Op de gegevens en bescheiden van het dossier bevoegd gezag die bij gereedmelding aan
de gemeente worden verstrekt, blijft de Archiefwet van toepassing.
Artikel 5.16 Rb Informatieverstrekking kwaliteitsborger aan instrumentaanbieder
Op grond van artikel 1.49 Bouwbesluit 2012 zijn er verplichtingen om informatie van
de instrumentaanbieder te leveren aan de toelatingsorganisatie. Naast deze informatie
heeft de toelatingsorganisatie ook projectinformatie nodig om zo haar toezichtstaak
te kunnen vervullen. In dit artikel is expliciet geregeld welke projectinformatie
door de kwaliteitsborger aangeleverd moet worden aan de instrumentaanbieder.
Het eerste lid, onder f, betreft een ‘self assessment’ door de kwaliteitsborger. Bij
de start van een project, beoordeelt hij of hij daadwerkelijk voldoet aan de eisen
van onafhankelijkheid ten opzichte van de te borgen bouwactiviteit en rapporteert
hierover aan de instrumentaanbieder.
Artikel 5.17 Rb Formulier verklaring kwaliteitsborger
In dit artikel wordt het formulier vastgesteld voor de verklaring van de kwaliteitsborger
dat het gerechtigd is het instrument voor kwaliteitsborging toe te passen, dat het
instrument op de voorgeschreven wijze is toegepast en dat het gerechtvaardigd vertrouwen
bestaat dat de uitgevoerde bouwactiviteit naar zijn oordeel voldoet aan de bouwtechnische
regels. De gereedmelding kan zien op één of meerdere bouwactiviteiten aan verschillende
bouwwerken.
Artikel 5.18 Rb Gegevens en bescheiden aanvraag toelating instrument
In dit artikel wordt het aanvraagformulier vastgesteld dat moet worden ingediend bij
de toelatingsorganisatie om toelating van een instrument voor kwaliteitsborging tot
het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen.
Artikel 5.19 Rb Verdeelsleutel en doorberekenen toezichtkosten
De bijdrage die een instrumentaanbieder moet betalen voor de toezichtkosten van de
toelatingsorganisatie, de marktbijdrage, wordt berekend door middel van de formule
die in dit artikel is opgenomen.
Bij aanvraag voor toelating van een instrument wordt een vast tarief in rekening gebracht,
dat vooraf betaald dient te worden voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot
toelating. Het betreft een vast tarief ongeacht of het instrument wordt toegelaten.
De bijdrage per instrumentaanbieder voor toezicht, wijzigingen en registratie wordt
achteraf berekend en in rekening gebracht op basis van de werkelijk gemaakte kosten
van de toelatingsorganisatie.
Elk jaar worden vooraf tarieven afgegeven voor de vergoeding per instrument voor toelating,
voor registratie en wijzigingen en voor de bijdrage aan toezicht per bouwwerk dan
wel woning. Op basis van het toezichttarief kan de instrumentaanbieder op basis van
de formule een berekening maken van de te verwachten bijdrage aan de toezichtkosten
van de toelatingsorganisatie.
De bijdrage aan de kosten voor toezicht is afhankelijk van het aandeel van een bepaald
instrument in het totaal aantal projecten. De markt betaalt een kwart van de kosten
voor toezicht.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge