Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatsblad 2022, 450 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatsblad 2022, 450 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 23 juni 2022, nr. IENW/BSK-2022/153618, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking) (PbEU L435/1);
Gelet op de artikelen 1, tweede lid, 8, vierde lid, 21, derde tot en met vijfde lid, 22, eerste tot en met vierde lid en zevende lid, 25, tweede lid en derde lid, 27, 28, eerste lid, 29, tweede en derde lid, 38, 51 en 54a, van de Drinkwaterwet;
Gelet op de artikelen 2.24, eerste lid, 20.6, eerste lid, 20.8, eerste lid, 20.10, eerste lid, en 23.1 van de Omgevingswet,
Gelet op de artikelen 3.10, tweede lid, 3.11, tweede lid, 4.3, eerste lid, 4.7, 4.8, tweede lid, en 10.1, eerste lid, van de Waterwet;
Gelet op de artikelen 1.2, 5.1, eerste en derde lid, 5.2, eerste lid, en 5.3, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 28 september 2022, nr. W17.22.00072/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 1 november 2022, nr. IENW/BSK-2022/244162, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Drinkwaterbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsomschrijving van «BRL 6010» komt te luiden:
Nationale beoordelingsrichtlijn voor het InstallQ-procescertificaat «Legionellarisicoanalyses en -beheersplannen voor collectieve leidingwaterinstallaties», zoals deze luidde op een bij ministeriële regeling genoemd tijdstip;».
2. De begripsomschrijving van «BTO 2001.175» vervalt.
3. In de begripsomschrijving van «chemicaliën» wordt «niet zijnde biociden als bedoeld in artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden» vervangen door «waaronder biociden».
4. In de alfabetische rangschikking worden de volgende begripsomschrijvingen ingevoegd:
een biologisch, chemisch, fysisch of radiologisch agens in water, of een ander aspect van de toestand van water, met mogelijk nadelige gevolgen voor de gezondheid van de mens;
monsterneming en analyse;
«Hygiënecode drinkwater; Algemeen» zoals deze luidde op een bij ministeriële regeling genoemd tijdstip;
«Hygiënecode drinkwater», zoals deze luidde op een bij ministeriële regeling genoemd tijdstip;
risicobeoordeling en risicobeheer van het watervoorzieningssysteem als bedoeld in de artikelen 7 en 9, eerste tot en met vijfde lid, van de Drinkwaterrichtlijn;.
5. De begripsomschrijving van «recreatiewoning» wordt vervangen door:
recreatieverblijf waarvan de gebruikers het hoofdverblijf elders hebben en waar sprake is van een eenvoudige drinkwaterinstallatie die rechtstreeks is aangesloten op het distributienet van het drinkwaterbedrijf;.
B
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Monsterneming en analyse» vervangen door «Monitoring».
2. Voor de tekst wordt de aanduiding «2.» geplaatst.
3. Na het opschrift wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. De monitoring van het water dat als grondstof wordt gebruikt voor de bereiding van drinkwater, het behandelde water of halffabrikaat en het geleverde drinkwater vindt plaats met inachtneming van de artikelen 9, derde tot en met zesde lid, en 13 en bijlage II van de Drinkwaterrichtlijn en de daarop berustende bepalingen.
4. Het tweede lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden:
2. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gesteld met betrekking tot het eerste lid. Deze hebben in elk geval betrekking op:.
b. In onderdeel b wordt «de wijze van monsterneming en analyse» vervangen door «de wijze van monitoring».
C
Het opschrift van § 3.1.2 komt te luiden:
D
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het toezicht door de eigenaar van een drinkwaterbedrijf, bedoeld in artikel 21, derde lid, onder b, van de wet, vindt plaats overeenkomstig het tweede en derde lid en omvat het uitvoeren van risicobeoordeling en risicobeheer van het watervoorzieningssysteem, met dien verstande dat dit plaatsvindt voor:
a. verstoringen en andere risico’s: overeenkomstig hoofdstuk 5 van dit besluit, en
b. Legionella: overeenkomstig hoofdstuk 4 van dit besluit.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
2. Het toezicht, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats door middel van:
a. een systeem van risicobeoordeling en risicobeheer van het watervoorzieningssysteem dat is gebaseerd op NEN-EN-15975, deel 1 en 2, of een andere bij regeling van Onze Minister aangewezen norm of methode zoals deze luidde op een bij ministeriële regeling genoemd tijdstip, en
b. een kwaliteitsmanagementsysteem, gebaseerd op NEN-EN-ISO 9001.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld in het belang van een goede uitvoering van de risicobeoordeling, het risicobeheer en het kwaliteitsmanagementsysteem.
3. In het vierde en vijfde lid (nieuw) wordt «het opstellen en uitvoeren van» vervangen door «het systeem van risicobeoordeling en risicobeheer van het watervoorzieningssysteem en».
E
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. ook anderszins als gevolg van dat gebruik of die wijze van toepassing geen nadelige gevolgen hebben voor de volksgezondheid, de kleur, geur of smaak van het drinkwater niet negatief beïnvloeden en de microbiële ontwikkeling in het drinkwater niet vergroten.
F
Artikel 20 komt te luiden:
1. Bij regeling van Onze Minister worden eisen gesteld aan de materialen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, en aan de wijze van beoordeling daarvan, volgens een systeem van kwaliteitsverklaringen of op andere gelijkwaardige wijze.
2. Aan artikel 19, eerste lid, wordt voor materialen voldaan:
a. indien voor het desbetreffende gebruik of toepassing een door Onze Minister erkende kwaliteitsverklaring of daaraan gelijkwaardige verklaring is afgegeven waarbij volgens bij de regeling vastgestelde criteria is aangetoond dat het materiaal voor het desbetreffende gebruik of toepassing aan de eisen voldoet, of
b. indien op andere wijze, volgens bij de regeling vastgestelde criteria, is aangetoond dat het materiaal voor het desbetreffende gebruik of toepassing aan de eisen voldoet.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid worden voor de uitvoering van de bepalingen met betrekking tot materialen:
a. met ingang van de datum, bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel a, van de Drinkwaterrichtlijn, de in dat onderdeel bedoelde methoden voor het testen en aanvaarden van uitgangsstoffen, samenstellingen en bestanddelen die in de Europese positieve lijsten moeten worden opgenomen, toegepast;
b. met ingang van de datum, bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel b, van de Drinkwaterrichtlijn, de in dat onderdeel bedoelde Europese positieve lijsten van uitgangsstoffen, samenstellingen of bestanddelen die gebruikt mogen worden bij de vervaardiging van materialen of producten die in contact zijn met voor menselijke consumptie bestemd water, toegepast; en
c. met ingang van de datum, bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel c, van de Drinkwaterrichtlijn, de in dat onderdeel bedoelde procedures en methoden voor het testen en aanvaarden van eindmaterialen zoals die gebruikt worden in een product vervaardigd uit materialen of combinaties van uitgangsstoffen, samenstellingen of bestanddelen van de Europese positieve lijsten, toegepast.
4. In afwijking van het eerste lid wordt met ingang van de datum van de inwerkingtreding van de gedelegeerde handeling als bedoeld in artikel 11, achtste lid, van de Drinkwaterrichtlijn waarbij de conformiteitsbeoordelingsprocedure wordt vastgesteld, die procedure toegepast voor de producten als bedoeld in dat artikel.
5. Totdat voor een type materiaal of product volledig uitvoering is gegeven aan het derde of vierde lid blijft voor dat materiaal of product het eerste en tweede lid en een op basis daarvan verleende kwaliteitsverklaring, daaraan gelijkwaardige verklaring of toelating voor gebruik van kracht.
6. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld in het belang van een goede omzetting of uitvoering van de in dit artikel genoemde artikelen van de Drinkwaterrichtlijn.
G
Na artikel 20 worden de volgende artikelen ingevoegd:
1. Bij regeling van Onze Minister worden eisen gesteld aan de chemicaliën en filtermaterialen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, en aan de wijze van beoordeling daarvan volgens een systeem van kwaliteitsverklaringen of op andere gelijkwaardige wijze.
2. Aan artikel 19, eerste lid, wordt voor chemicaliën of filtermaterialen voldaan:
a. indien voor het desbetreffende gebruik of toepassing een door Onze Minister erkende kwaliteitsverklaring of daaraan gelijkwaardige verklaring is afgegeven, waarbij volgens bij de regeling vastgestelde criteria, is aangetoond dat de chemicaliën of filtermaterialen voor het desbetreffende gebruik of toepassing aan de eisen voldoet, of
b. indien op andere wijze, volgens bij de regeling vastgestelde criteria, is aangetoond dat de chemicaliën of filtermaterialen voor het desbetreffende gebruik of toepassing aan de eisen voldoen.
1. Bij regeling van Onze Minister kan een commissie van deskundigen of andere instantie worden aangewezen die is belast met daarbij genoemde taken ter uitvoering van de artikelen 19 tot en met 20a, volgens daarbij te stellen nadere regels.
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen in het belang van een goede uitvoering van de artikelen 19 tot en met 20a nadere regels worden gesteld.
H
In artikel 21, tweede lid, wordt «BTO 2001.175» vervangen door «PCD 1-1 en PCD 1-4».
I
Na artikel 22 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor zover uit het in artikel 22, eerste lid, bedoelde onderzoek blijkt dat het niet voldoen aan een daar bedoelde eis veroorzaakt wordt door een op het distributienet van het drinkwaterbedrijf aangesloten collectieve watervoorziening, collectief leidingnet, woninginstallatie of andere daarop aangesloten installatie, wordt de eigenaar of beheerder daarvan terstond en volledig geïnformeerd door de eigenaar van het drinkwaterbedrijf. Dit omvat mede de mogelijke maatregelen om de risico’s voor de volksgezondheid weg te nemen of te beperken, preventiemaatregelen en advies aan consumenten over het gebruik van drinkwater.
J
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden «Overschrijding van een parameterwaarde voor indicatoren als bedoeld in tabel IIIa, IIIb of IIIc, van een parameterwaarde als bedoeld in tabel IV van bijlage A of van een richtwaarde als bedoeld in artikel 13, achtste lid, van de Drinkwaterrichtlijn».
2. In het eerste lid wordt «of aan een krachtens artikel 13a gestelde eis,» vervangen door «, een krachtens artikel 13a gestelde eis of een richtwaarde als bedoeld in artikel 13, achtste lid, van de Drinkwaterrichtlijn,».
K
In paragraaf 3.1.5 wordt na artikel 26 een artikel ingevoegd, luidende:
1. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf draagt zorg voor het overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de Drinkwaterrichtlijn ter beschikking stellen aan consumenten van de informatie, bedoeld in bijlage IV van de Drinkwaterrichtlijn, op de in die bijlage bedoelde wijze, voor zover deze gegevens niet al op grond van artikel 26, tweede lid, ter beschikking worden gesteld.
2. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf draagt er zorg voor dat consumenten en andere afnemers worden geïnformeerd overeenkomstig artikel 17, tweede lid, van de Drinkwaterrichtlijn.
3. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld in het belang van een goede uitvoering van het eerste of tweede lid.
L
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, na onderdeel d, wordt op een nieuwe witregel ingevoegd:
«Een ontheffing wordt beperkt tot de in artikel 15, eerste lid, onderdeel a, b of c van de Drinkwaterrichtlijn bedoelde gevallen.»
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. In het geval, bedoeld in het vierde lid, kan Onze Minister in uitzonderlijke gevallen op verzoek van de eigenaar van een drinkwaterbedrijf de periode waarvoor de ontheffing geldt eenmaal verlengen met inachtneming van artikel 15, eerste lid, slotalinea, van de Drinkwaterrichtlijn. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
3. In het zesde lid, aanhef, wordt na «worden in ieder geval de volgende gegevens betrokken» ingevoegd «, met inachtneming van artikel 15, tweede lid, van de Drinkwaterrichtlijn».
M
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden «Monitoring en kwaliteitseisen».
2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet» ingevoegd «overeenkomstig de artikelen 9, derde tot en met zesde lid, en 13 en bijlage II van de Drinkwaterrichtlijn en op basis van een door de Inspecteur goed te keuren:
1°. risicobeoordeling als bedoeld in artikel 15, en
2°. monitoringsprogramma».
N
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «De artikelen 12, 13 en 14» vervangen door «De artikelen 12 tot en met 15».
2. Aan het slot van het tweede lid wordt een punt geplaatst.
O
Artikel 32 komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 31, eerste lid, is op een zeer kleine collectieve watervoorziening, die deel uitmaakt van een paalkampeerterrein, of die anderszins geen drinkwater of warm tapwater levert in het kader van een commerciële of openbare activiteit, hoofdstuk III van de wet niet van toepassing en zijn de in dat lid genoemde artikelen niet van overeenkomstige toepassing, voor zover bij die voorziening op duidelijk zichtbare wijze in meerdere talen en met een visueel symbool is aangegeven dat het water, ook na koken of filtreren, niet bestemd is om te drinken of voedsel mee te bereiden.
2. In afwijking van artikel 31, eerste lid, zijn op een zeer kleine collectieve watervoorziening die drinkwater of warm tapwater levert in het kader van een commerciële of openbare activiteit, de in dat lid genoemde artikelen 15 en 26a niet van overeenkomstige toepassing.
3. In afwijking van artikel 31, eerste lid, is op een kleine collectieve watervoorziening het in dat lid genoemde artikel 15 niet van overeenkomstige toepassing en zijn de artikelen 26 en 26a alleen van overeenkomstige toepassing voor zover dit naar het oordeel van de inspecteur redelijkerwijs uitvoerbaar is en passend gelet op de aard en omvang van de voorziening.
P
Artikel 35, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. in instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen, voor zover het gaat om ziekenhuizen of zelfstandige behandelcentra voor zover daar sprake is van nachtverblijf;.
2. In onderdeel c, onderdeel 1°, wordt «recreatiewoningen» vervangen door «recreatieverblijven».
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
j. in een sauna.
Q
Aan artikel 36 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij overschrijding van de in het eerste lid bedoelde waarde of equivalent daarvan, doet de eigenaar onderzoek naar de overschrijding en neemt hij maatregelen om te voorkomen dat de waarde opnieuw wordt overschreden.
R
Na artikel 45 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In geval van overschrijding van de drempelwaarde voor lekverliezen, bedoeld in artikel 4, derde lid, een na laatste alinea, van de Drinkwaterrichtlijn, stelt de eigenaar van een drinkwaterbedrijf maatregelen vast ter vermindering van het lekkagepercentage met de termijnen voor het realiseren daarvan en maakt hij deze maatregelen en termijnen kenbaar aan Onze Minister overeenkomstig artikel 44, eerste lid, van de wet.
2. In geval van overschrijding van de drempelwaarde, bedoeld in het eerste lid, worden de verplichtingen, bedoeld in dat lid, voor de eerste maal uitgevoerd voor 1 januari 2029.
S
Na artikel 46 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem bevat de elementen, genoemd in artikel 9, tweede en vijfde lid, van de Drinkwaterrichtlijn.
2. De verstorings-risicoanalyse, bedoeld in artikel 47, is onderdeel van de risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem.
3. De risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem wordt door de eigenaar van een drinkwaterbedrijf voor de eerste maal uiterlijk op 12 januari 2029 uitgevoerd en vervolgens elke vier jaar geactualiseerd, of tussentijds indien wijzigingen in de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
4. De risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem of de actualisatie daarvan wordt met het oog op goedkeuring van het leveringsplan, bedoeld in artikel 37, derde lid, van de wet, aan de inspecteur te beoordeling voorgelegd op een door hem bepaalde wijze.
5. Indien de inspecteur van oordeel is dat de risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem of de actualisatie daarvan onjuist of onvolledig is uitgevoerd, kan hij de eigenaar van het drinkwaterbedrijf verzoeken om wijziging, aanvulling of het opnieuw uitvoeren van de risicobeoordeling of de actualisatie binnen een daarbij bepaalde termijn.
6. Aan de hand van de uitkomsten van de risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem of de actualisatie daarvan stelt de eigenaar van een drinkwaterbedrijf als onderdeel van het leveringsplan een paragraaf «risicobeheer watervoorzieningssysteem» als bedoeld in artikel 53, eerste lid, op met de controlemaatregelen, programma’s en overige handelingen als bedoeld in bijlage B, onderdeel 4, of actualiseert hij deze.
T
Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. Artikel 46a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. In het vijfde lid wordt na «Bijlage B,» ingevoegd «onderdeel 3,».
U
Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het leveringsplan, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de wet, bevat:
a. een paragraaf risicobeheer van het watervoorzieningssysteem als bedoeld in artikel 46a, zesde lid;
b. een verstoringsparagraaf als bedoeld in artikel 47, vijfde lid;
c. overige vereisten en gegevens als bedoeld in bijlage B.
2. Het derde lid, eerste volzin, komt te luiden:
De eigenaar van een drinkwaterbedrijf herziet het leveringsplan ten minste eenmaal per vier jaar en tussentijds indien daar aanleiding toe is.
3. Na het vierde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
5. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf draagt er zorg voor dat de maatregelen en programma’s van de paragraaf risicobeheer van het watervoorzieningssysteem en de verstoringsparagraaf worden uitgevoerd binnen een daarbij genoemde termijn, voor de eerste maal uiterlijk op 12 januari 2029.
6. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld in het belang van een goede uitvoering van de artikelen 46a, 47 en het eerste tot en met vijfde lid.
V
De tabellen I tot en met IIIa van Bijlage A, behorend bij hoofdstuk 3 van het Drinkwaterbesluit worden vervangen door de tabellen I tot en met IIIa zoals opgenomen in de bijlage behorend bij dit besluit.
W
Bijlage B behorend bij hoofdstuk 5 van het Drinkwaterbesluit wordt als volgt gewijzigd:
Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
4. Paragraaf risicobeheer watervoorzieningssysteem.
Paragraaf risicobeheer watervoorzieningssysteem als bedoeld in artikel 46a, zesde lid, en artikel 53, eerste lid, van het Drinkwaterbesluit met een beschrijving van:
a) de risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem, bedoeld in artikel 9, tweede en vijfde lid, van de Drinkwaterrichtlijn en
b) de controlemaatregelen, programma’s en overige handelingen in het kader van het risicobeheer van het watervoorzieningssysteem, bedoeld in artikel 9, derde en vierde lid, van de Drinkwaterrichtlijn.
5. Een beschrijving van het lekverliesverlies en de mogelijkheden om deze terug te dringen, met gebruikmaking van de meetmethode «Infrastructural leakage index (ILI)» of een andere door Onze Minister aangewezen geschikte methode, overeenkomstig artikel 4, derde lid, van de Drinkwaterrichtlijn.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift van Afdeling 3.3 komt te luiden:
B
In Afdeling 3.3 worden na artikel 3.15 twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het bestuursorgaan waaraan op grond van artikel 2.17, 2.18 of 2.19 van de wet het beheer of de bescherming van de kwaliteit van het desbetreffende grond- of oppervlaktewaterlichaam is toegedeeld voert de risicobeoordeling en het risicobeheer uit van onttrekkingsgebieden voor waterwinlocaties, bedoeld in de artikelen 7, eerste lid, aanhef en onder a, 8, eerste, tweede en vierde lid, en 13, achtste lid, onder a, van de drinkwaterrichtlijn, voor die grond- of oppervlaktewaterlichamen waarvoor de maatschappelijke functie «drinkwateronttrekking» is vastgelegd in een regionaal waterprogramma of het nationale waterprogramma.
2. De risicobeoordeling en het risicobeheer, bedoeld in het eerste lid, worden voor de eerste maal uiterlijk op 12 juli 2027 uitgevoerd en vervolgens elke zes jaar geactualiseerd, of tussentijds als wijzigingen in de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
3. Als dat noodzakelijk is in het belang van de gezondheid worden zo nodig eerder maatregelen getroffen.
1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voeren de risicobeoordeling uit van huishoudelijke leidingnetten, bedoeld in de artikelen 7, eerste lid, aanhef en onder c, en zesde lid en 10, eerste lid, van de drinkwaterrichtlijn.
2. De risicobeoordeling van de huishoudelijke leidingnetten wordt voor de eerste keer uiterlijk op 12 januari 2029 uitgevoerd. De risicobeoordeling wordt om de zes jaar herzien, en waar nodig geactualiseerd.
3. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dragen zorg voor het treffen van maatregelen om de met het huishoudelijke leidingnet samenhangende risico’s te beperken als bedoeld in artikel 10, tweede en derde lid, van de drinkwaterrichtlijn.
4. Als dat noodzakelijk is in het belang van de gezondheid worden zo nodig eerder maatregelen getroffen.
C
Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:
Onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door «; en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. maatregelen als bedoeld in de artikelen 8, vierde lid, en 13, achtste lid, onder a, van de drinkwaterrichtlijn, voor zover dit geen maatregelen zijn als bedoeld onder a of b.
D
Artikel 4.4, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
Onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door «; en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. maatregelen als bedoeld in de artikelen 8, vierde lid, en 13, achtste lid, onder a, van de drinkwaterrichtlijn, voor zover dit geen maatregelen zijn als bedoeld onder a of b.
E
Artikel 4.10, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
Onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door «; en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. maatregelen als bedoeld in de artikelen 8, vierde lid, en 13, achtste lid, onder a, van de drinkwaterrichtlijn, voor zover dit geen maatregelen zijn als bedoeld onder a of b.
F
In artikel 7.11, eerste lid, onderdeel b, wordt aan het slot ingevoegd «, waaronder maatregelen als bedoeld in de artikelen 8, vierde lid, en 13, achtste lid, onder a, van de drinkwaterrichtlijn, voor die grondwaterlichamen waarvoor de maatschappelijke functie «drinkwateronttrekking» is vastgelegd in het regionale waterprogramma».
G
In het opschrift van § 11.2.3.1 Monitoring en gegevensverzameling kaderrichtlijn water wordt aan het slot toegevoegd «en drinkwaterrichtlijn».
H
Aan het slot van onderdeel c van artikel 11.27 wordt toegevoegd: «, en de parameters, stoffen en verontreinigende stoffen, bedoeld in de artikelen 8, tweede en vierde lid, en 13, achtste lid, van de drinkwaterrichtlijn».
I
Na artikel 11.27 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Door monitoring wordt bewaakt de concentratie van lood in collectieve leidingnetten en woninginstallaties als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet voor zover het gaat om:
1°. woonfuncties voor gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang;
2°. bijeenkomstfuncties voor kinderopvang; en
3°. onderwijsfuncties voor basisonderwijs.
2. Het eerste lid is van toepassing als uit de algemene analyse van de risicobeoordeling, bedoeld in artikel 3.15b, specifieke risico’s voor de drinkwaterkwaliteit en de gezondheid van de mens van de parameter lood zijn vastgesteld.
3. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stellen een monitoringsprogramma vast dat de methode van monitoring bevat.
4. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn belast met de uitvoering van de monitoring.
J
In het vierde lid van artikel 11.29 wordt na «de grondwaterrichtlijn,» ingevoegd «de drinkwaterrichtlijn,».
K
Aan het slot van artikel 11.31 wordt een zinsnede toegevoegd, luidende «en aan de verstrekking van de monitoringsresultaten en overige informatie en gegevens als bedoeld in de artikelen 8, vijfde lid, en 13, achtste lid, van de drinkwaterrichtlijn door de genoemde bestuursorganen aan drinkwaterbedrijven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet».
L
Aan het slot van artikel 11.34 wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Voor beschermde gebieden die zijn aangewezen voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water vindt de gegevensverzameling mede plaats overeenkomstig de artikelen 8, tweede lid, en 13, achtste lid, van de drinkwaterrichtlijn.
M
In bijlage I, onderdeel B, wordt in alfabetische rangschikking ingevoegd:
Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking) (PbEU 2020 L 435/1);».
In artikel 6.37a, derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt «artikel 14, aanhef en onder b, van het Drinkwaterbesluit» vervangen door «artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van het Drinkwaterbesluit».
Het Waterbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1, eerste lid, wordt in de alfabetische rangorde een begripsomschrijving ingevoegd, luidende:
Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020, betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking) (PbEU L 435/1);.
B
In artikel 4.6, eerste lid, wordt, onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel d, een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:
c. maatregelen als bedoeld in artikel 8, vierde lid, en artikel 13, achtste lid, onderdeel a, van de drinkwaterrichtlijn, voor zover dit geen maatregelen zijn als bedoeld in onderdeel a of b;.
C
Artikel 4.11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
Onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel d wordt een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:
c. voor regionale wateren waarvoor de functie «drinkwateronttrekking» is vastgelegd overeenkomstig artikel 4.12, maatregelen als bedoeld in artikel 8, vierde lid, en artikel 13, achtste lid, onderdeel a, van de drinkwaterrichtlijn, voor zover dit geen maatregelen zijn als bedoeld in onderdeel a of b, en.
D
In artikel 4.16, eerste lid, wordt onder verlettering van de onderdelen b en c tot onderdelen c en d, een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:
b. maatregelen als bedoeld in artikel 8, vierde lid, en artikel 13, achtste lid, onderdeel a, van de drinkwaterrichtlijn, voor zover dit geen maatregelen zijn als bedoeld in onderdeel a;.
E
In hoofdstuk 5 wordt na artikel 5.3 een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Met de risicobeoordeling respectievelijk het risicobeheer van onttrekkingsgebieden voor waterwinlocaties, bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 8, eerste, tweede en vierde lid, van de drinkwaterrichtlijn, voor grond- en oppervlaktewaterlichamen waarvoor de functie «drinkwateronttrekking» is aangewezen in een nationaal of regionaal waterplan of het beheerplan voor de rijkswateren, zijn belast:
a. het waterschapsbestuur voor de regionale wateren of delen daarvan die krachtens artikel 3.2 van de wet in beheer zijn bij het waterschap;
b. het provinciebestuur voor de regionale wateren of delen daarvan in beheer bij provincie of voor grondwaterlichamen met de functie «waterwinning» voor drinkwateronttrekking waarvoor het provinciebestuur op grond van artikel 1.2 van de Wet milieubeheer een grondwaterbeschermingsgebied heeft vastgesteld;
c. Onze Minister voor de watersystemen of delen daarvan die krachtens artikel 3.1 van de wet en artikel 3.1 van dit besluit in beheer zijn bij het Rijk.
2. De risicobeoordeling en het risicobeheer van de onttrekkingsgebieden voor waterwinlocaties, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de eerste maal uiterlijk op 12 juli 2027 uitgevoerd en vervolgens elke zes jaar geactualiseerd, of tussentijds indien wijzigingen in de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
3. Als dat noodzakelijk is in het belang van de gezondheid worden zo nodig eerder maatregelen getroffen.
4. De bestuursorganen, bedoeld in het eerste lid, zorgen ervoor dat de drinkwaterbedrijven, bedoeld in artikel 1.1 van de Drinkwaterwet, toegang hebben tot de informatie, bedoeld in de artikelen 8, vijfde lid, en 13, achtste lid, van de drinkwaterrichtlijn.
Het Besluit kwaliteitseisen en monitoring 2009 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
In de alfabetische rangschikking wordt een begripsomschrijving ingevoegd, luidende:
Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020, betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking) (PbEU L 435/1);.
B
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt na «de grondwaterrichtlijn» ingevoegd «, de drinkwaterrichtlijn».
b. Aan het slot van onderdeel c wordt een zinsnede toegevoegd, luidende «en monitoring als vereist door artikel 8, tweede en vierde lid, en artikel 13, achtste lid, van de drinkwaterrichtlijn, op de daar bedoelde wijze».
c. In het laatste zinsdeel wordt na «de toestand van de waterlichamen» ingevoegd «en van de onttrekkingsgebieden voor waterwinlocaties van voor menselijke consumptie bestemd oppervlaktewater».
2. Aan het slot van het vierde lid wordt ingevoegd «of de drinkwaterrichtlijn».
C
In artikel 15 wordt na «de grondwaterrichtlijn» ingevoegd «, de drinkwaterrichtlijn».
Instellingen respectievelijk sauna’s als bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel a, respectievelijk onderdeel j, van het Drinkwaterbesluit, als gewijzigd door artikel I, onderdeel P, voldoen voor de eerste maal voor 1 juli 2024 aan artikel 35 van het Drinkwaterbesluit, als gewijzigd.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 8 november 2022
Willem-Alexander
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
Uitgegeven de zestiende november 2022
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
(vervanging Bijlage A, tabellen I tot en met IIIa, behorend bij hoofdstuk 3 van het Drinkwaterbesluit)
Parameter |
Maximum waarde |
Eenheid |
Opmerkingen |
---|---|---|---|
Escherichia coli |
0 |
kve/100 ml |
kve = kolonievormende eenheden |
Intestinale enterococcen |
0 |
kve/100 ml |
|
Cryptosporidium |
– |
||
(Entero)virussen |
– |
||
Giardia |
– |
||
Campylobacter |
– |
||
Bacteriofagen |
– |
pve/l |
pve = plaquevormende eenheden1 |
Micro-organismen mogen krachtens artikel 21, eerste lid, en artikel 25 van de wet, niet in een zodanige concentratie in het drinkwater voorkomen dat nadelige gevolgen voor de volksgezondheid kunnen ontstaan. Voor bepaalde micro-organismen, zoals virussen en protozoa (onder meer Cryptosporidium en Giardia), is het niet mogelijk om concentraties te meten op het zeer lage niveau, waarop blootstelling relevant is voor de gezondheid van de gebruiker. In plaats hiervan dient de eigenaar die gebruik maakt van oppervlaktewater als grondstof voor de bereiding van drinkwater op basis van metingen van de desbetreffende micro-organismen in de grondstof en gegevens over de verwijderingscapaciteit bij de verschillende zuiveringsprocessen (inclusief eventuele bodempassages) in overleg met de inspecteur een kwantitatieve risicoanalyse voor het bereide drinkwater op te stellen. Het ILT-richtsnoer Analyse Microbiologische Veiligheid Drinkwater (AMVD) kan hiervoor gebruikt worden.
Voor het door middel van deze risicoanalyse berekende theoretische infectierisico geldt een grenswaarde van één infectie per 10 000 personen per jaar. Indien het berekende infectierisico groter is dan de genoemde grenswaarde, dient de eigenaar met de inspecteur te overleggen over te nemen maatregelen. De inspecteur kan bepalen dat voor kwetsbare grondwaterwinningen eenzelfde risicoanalyse wordt uitgevoerd. Hiertoe dient het ILT-richtsnoer «Analyse microbiologische veiligheid drinkwater» gebruikt te worden.
Tot de groep van bacteriofagen worden in elk geval gerekend de somatische colifagen en de F-specifieke bacteriofagen.
Parameter |
Maximum waarde |
Eenheid |
Opmerkingen |
---|---|---|---|
Acrylamide |
0,10 |
μg/l |
|
Antimoon |
10,0 |
μg/l |
|
Arseen |
10 |
μg/l |
|
Benzeen |
1,0 |
μg/l |
|
Benzo(a)pyreen |
0,010 |
μg/l |
|
Bisfenol A |
2,5 |
μg/l |
|
Boor |
1,5 |
mg/l |
|
Bromaat |
1,0 |
μg/l |
Bij desinfectie geldt een maximale waarde van 5,0 μg/l (als 90 percentielwaarde, met een maximum van 10 μg/l) |
Cadmium |
5,0 |
μg/l |
|
Chloraat |
0,25 |
mg/L |
|
Chloriet |
0,25 |
mg/L |
|
Chroom |
25 |
μg/l |
|
Cyaniden (totaal) |
50 |
μg/l |
|
1,2-Dichloorethaan |
3,0 |
μg/l |
|
Epichloorhydrine |
0,10 |
μg/l |
|
Fluoride |
1,0 |
mg/l |
|
Gehalogeneerde azijnzuren (HAA’s) |
60 |
μg/l |
|
Koper |
2,0 |
mg/l |
|
Kwik |
1,0 |
μg/l |
|
Lood |
5 |
μg/l |
|
Microcystine-LR |
1,0 |
μg/l |
|
Nikkel |
20 |
μg/l |
|
Nitraat |
50 |
mg/l |
|
Nitriet |
0,1 |
mg/l |
|
N- nitrosodimethylamine (NDMA) |
12 |
ng/l |
|
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) (som) |
0,10 |
μg/l |
Som van gespecificeerde verbindingen met concentratie hoger dan de detectiegrens12. |
Polychloorbifenylen (PCB’s) (individueel) |
0,10 |
μg/l |
Per stof. |
PCB’s (som) |
0,50 |
μg/l |
Som van gespecificeerde verbindingen met concentratie > 0,05 μg/l13. |
Pesticiden (individueel) |
0,10 |
μg/l |
Per stof14. Voor aldrin, dieldrin, heptachloor en heptachloorepoxide geldt een maximumwaarde van 0,030 μg/l. |
Pesticiden (som) |
0,50 |
μg/l |
Som van afzonderlijke pesticiden met concentratie hoger dan de detectiegrens. |
Som van PFAS |
0,10 |
μg/l |
|
Seleen |
20 |
μg/l |
|
Tetra- en trichlooretheen (som) |
10 |
μg/l |
|
Trihalomethanen (som) |
25 |
μg/l |
|
Uraan |
30 |
μg/l |
|
Vinylchloride |
0,10 |
μg/l |
Deze parameterwaarde heeft betrekking op de residuele monomeerconcentratie in het water, berekend aan de hand van specificaties inzake de maximum migratie van de overeenkomstige polymeer in contact met water, of betreft een feitelijk gemeten waarde.
Er wordt een parameterwaarde van 2,4 mg/l toegepast wanneer ontzilt water de voornaamste bron van het betrokken watervoorzieningssysteem is, of in regio's waar de geologische omstandigheden tot hoge concentraties in het grondwater kunnen leiden.
Er wordt een parameterwaarde van 0,70 mg/l toegepast wanneer een desinfectiemethode die chloraat, met name chloordioxide, voortbrengt, wordt gebruikt voor het desinfecteren van voor menselijke consumptie bestemd water. Waar mogelijk streven de lidstaten, zonder dat evenwel de desinfectie in gevaar mag komen, naar een lagere waarde. Deze parameter wordt alleen gemeten indien dergelijke desinfectiemethoden worden toegepast.
Er wordt een parameterwaarde van 0,70 mg/l toegepast wanneer een desinfectiemethode die chloriet, met name chloordioxide, voortbrengt, wordt gebruikt voor het desinfecteren van voor menselijke consumptie bestemd water. Waar mogelijk streven de lidstaten, zonder dat evenwel de desinfectie in gevaar mag komen, naar een lagere waarde. Deze parameter wordt alleen gemeten indien dergelijke desinfectiemethoden worden toegepast.
Deze norm wordt van kracht op 12 januari 2036, voor die tijd geldt de norm van 50 microgram/L.
Met behulp van de methode zoals voorgeschreven in de Drinkwaterregeling moet het totaal aan cyanide in elke vorm worden bepaald.
Deze parameter wordt alleen gemeten wanneer desinfectiemethoden die HAA's kunnen voortbrengen, worden gebruikt voor het desinfecteren van voor menselijke consumptie bestemd water. Deze is de som van de volgende vijf representatieve stoffen: monochloor-, dichloor- en tricholoorazijnzuur, en mono- en dibroomazijnzuur
Deze parameter moet alleen worden gemeten in geval van potentiële bloei in bronwater (stijgende dichtheid van cyanobacteriële cellen of bloeipotentieel).
Ten aanzien van de concentraties nitraat en nitriet dient tevens te worden voldaan aan de voorwaarde dat [nitraat]/50 +[nitriet]/3 <1, waarbij de rechte haken de concentratie in mg/l uitdrukken, voor nitraat in NO3, en voor nitriet in NO2.
De gespecificeerde verbindingen zijn: pyreen, benzo(a)antraceen, benzo(ghi)peryleen, fenantreen, indeno(1,2,3-cd)pyreen, anthraceen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen, chryseen en fluorantheen.
Onder pesticiden wordt verstaan: organische insecticiden, organische herbiciden, organische fungiciden, organische nematociden, organische acariciden, organische algiciden, organische rodenticiden, organische slimiciden en soortgelijke producten (onder meer groeiregulatoren). De norm van 0,1 μg/l geldt ook voor humaan toxicologisch relevante metabolieten, afbraak- en reactieproducten van pesticiden. Voor metabolieten van pesticiden en afbraak- of reactieproducten, die niet humaan toxicologisch relevant zijn, geldt een norm van 1,0 μg per liter.
Dit is de som van per- en polyfluoralkylstoffen die risicovol worden geacht in verband met voor menselijke consumptie bestemd water, en die zijn opgenomen in bijlage III, deel B, punt 3 van de Drinkwaterrichtlijn.
Er wordt een parameterwaarde van 30 μg/l toegepast voor regio’s waar de geologische omstandigheden tot hoge concentraties in het grondwater kunnen leiden.
De maximumwaarde geldt bij het gebruik van chloor(verbindingen) voor desinfectie; in de overige situaties geldt de maximumwaarde genoemd in Tabel IIIc bij gehalogeneerde alifatische koolwaterstoffen. De gespecificeerde verbindingen zijn: chloroform, bromoform, dibroomchloormethaan en broomdichloormethaan. De concentratie broomdichloormethaan mag niet hoger zijn dan 15 μg/l. De somwaarde van 25 μg/l geldt als 90 percentiel, met een maximum van 50 μg/l. Voor drinkwatervoorzieningen op mijnbouwinstallaties als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Mijnbouwwet, geldt als somwaarde 100 μg/l, waarbij het gehalte broomdichloormethaan maximaal 60 μg/l mag zijn.
Parameter |
Maximum waarde (tenzij anders aangegeven) |
Eenheid |
Opmerkingen |
---|---|---|---|
Aeromonas (30 °C) |
1.000 |
kve/100 ml |
kve = kolonievormende eenheden |
Ammonium |
0,20 |
mg/l |
|
Bacteriën van de coligroep |
0 |
kve/100 ml |
|
Chloride |
150 |
mg/l |
Jaargemiddelde. |
Clostridium perfringens (inclusief sporen) |
0 |
kve/100 ml |
|
DOC/TOC |
Geen abnormale verandering |
mg/l |
|
Geleidingsvermogen |
125 bij 20 °C |
mS/m |
|
Hardheid (totaal) |
> 1 |
mmol/l |
Totale hardheid te berekenen als aantal mmol Ca2+ plus Mg2+/l. Normwaarde geldt uitsluitend bij toepassing van ontharding of ontzouting. Toetsing vindt plaats aan de 90 percentiel van de meetgegevens2 |
Koloniegetal bij 22 °C |
100 |
kve/ml |
Geometrisch jaargemiddelde2 |
Saturatie Index (SI) |
> –0,2 |
pH-eenheden |
Jaargemiddelde. |
Temperatuur |
25 °C |
Geldt voor drinkwater |
|
Vrij chloor |
0,1 < mg/l < 0,3 |
mg/l |
|
Waterstofcarbonaat |
> 60 |
mg/l |
|
Zuurgraad |
7,0 < pH < 9,5 |
pH-eenheden |
|
Zuurstof |
>2 |
mg/l |
Indien DOC/TOC (dissolved organic carbon/total organic carbon) niet wordt bepaald, dan dient de oxideerbaarheid met KMnO4 te worden bepaald (norm 5,0 mg/l O2).
Deze parameter geldt niet voor water als bedoeld in artikel 14 van het Warenwetbesluit Verpakte waters. Er kunnen minimumconcentraties van calcium en magnesium of van totaal opgeloste vaste stoffen in onthard of gedemineraliseerd water worden bepaald, rekening houdend met de kenmerken van water dat deze processen ondergaat.
Geldt alleen voor zover bij drinkwatervoorzieningen op mijnbouwinstallaties als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Mijnbouwwet, natriumhypochloriet aan het drinkwater wordt toegevoegd ter desinfectie van het water. De contacttijd tussen het chloor en het water moet ten minste 30 minuten bedragen.
Algemeen deel |
|
1. Inleiding |
19 |
2. De herziene Drinkwaterrichtlijn |
20 |
2.1 Aanleiding |
20 |
2.2 Inhoud wijzigingen herziene Drinkwaterrichtlijn |
21 |
3. Hoofdlijnen van de omzetting in het wijzigingsbesluit |
31 |
3.1 Inleiding |
31 |
3.2 Omzetting in het Drinkwaterbesluit |
32 |
3.3 Omzetting in het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Waterbesluit en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 |
37 |
4. Beleid, uitvoering, toezicht en handhaving |
40 |
4.1 Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 |
40 |
4.2 Uitvoering |
41 |
5. Omzetting in lagere regelgeving |
49 |
5.1 Omzetting in lagere regelgeving |
49 |
5.2 Omzetting in andere regelgeving |
50 |
6. Verhouding herziene Drinkwaterrichtlijn tot andere EU regelgeving |
51 |
7. Gevolgen |
55 |
7.1 Algemeen |
55 |
7.2 Regeldruk voor burgers en bedrijven |
55 |
7.3 Bestuurslasten overheid |
60 |
7.4 Gevolgen voor het milieu |
62 |
7.5 Gevolgen voor de uitvoering en handhaving |
62 |
8. Totstandkoming en consultatie |
63 |
8.1 Totstandkoming wijzigingsbesluit |
63 |
8.2 Consultatie |
64 |
8.3 Voorhang en voorpublicatie, nahang |
72 |
9. Inwerkingtreding en overgangstermijnen |
73 |
Bijlage 1 – Transponeringstabel (apart) |
73 |
Bijlage 2 – Volledig beeld van de omzetting in regelgeving |
74 |
1. Drinkwaterwet en de openbare drinkwatervoorziening |
74 |
2. Omzetting via stelsel waterbeheer van de Omgevingswet |
81 |
Artikelsgewijs |
86 |
Transponeringstabel |
114 |
Het Besluit tot wijziging van het Drinkwaterbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving, en enkele andere algemene maatregelen van bestuur in verband met de omzetting van EU-Drinkwaterrichtlijn 2020/2184 – herschikking (hierna: het wijzigingsbesluit of besluit) strekt tot implementatie van Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking) (hierna: de herziene Drinkwaterrichtlijn). De herziene Drinkwaterrichtlijn is op 12 januari 2021 in werking getreden en moet uiterlijk op 12 januari 2023 zijn omgezet. De herziene Drinkwaterrichtlijn bouwt voort op en vormt een herschikking van richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water1 (hierna: richtlijn 98/83/EG). Daarom is de bestaande regelgeving als uitgangspunt genomen en is nagegaan waar aanvulling of wijziging nodig is. Daarbij is aangesloten bij bestaande bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsverdelingen en bij bestaande praktijk en regelgeving.
De omzetting van de richtlijn op 12 januari 2023 vindt plaats door aanvulling en wijziging van het Drinkwaterbesluit (in het kader van de openbare drinkwatervoorziening) en, in eerste instantie, door aanvulling en wijziging van het Waterbesluit en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (in het kader van het waterbeheer). De omzetting in het kader van het waterbeheer vindt vervolgens vanaf 1 juli 2023 plaats in het Besluit kwaliteit leefomgeving onder de Omgevingswet die dan naar verwachting van kracht wordt en het Waterbesluit en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring 2009 op die datum (grotendeels) vervangt2. Inhoudelijk is er geen verschil tussen de omzetting in het kader van het Waterbesluit en Besluit kwaliteitseisen en monitoring 2009 en de omzetting in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Het wijzigingsbesluit bevat de wijzigingen van de regelgeving waarvoor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat primair verantwoordelijk is (voor de openbare drinkwatervoorziening en het waterbeheer), alsmede regelgeving voor lood in drinkwater waarvoor een gedeelde verantwoordelijkheid bestaat met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (huishoudelijke leidingnetten). Uitgegaan is van strikte en lastenluwe implementatie. Alleen waar mogelijk en noodzakelijk is gebruik gemaakt van de beleidsruimte van de richtlijn, namelijk een strengere normering voor lood en Legionella.
Een aantal bepalingen is verder uitgewerkt in één of meer ministeriële regelingen (zie paragraaf 5.1). Ook voor de operationalisering in beleid, uitvoering en handhaving is aangesloten bij de bestaande praktijk (zie hoofdstuk 4).
Als bijlage bij deze nota van toelichting is de transponeringstabel opgenomen met uitvoerige beschrijving van de (vigerende) juridische kaders voor drinkwater en waterkwaliteitsbeheer, waarbinnen de omzetting juridisch zijn beslag krijgt, met de noodzakelijke aanvullingen en wijzigingen.
De herziene Drinkwaterrichtlijn werkt ook door in het beleid, regelgeving en maatregelen op het gebied van bouwen en voedsel- en waren. Wijzigingen in het kader van het bouwen of voedsel- en waren zijn omgezet in de betreffende kaders waarvoor respectievelijk de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport primair verantwoordelijk zijn.
De Europese regels over de kwaliteit van het drinkwater dateerden van 1998 en waren opgenomen in richtlijn 98/83/EG. Deze richtlijn bevatte de minimum kwaliteitsvereisten voor water bestemd voor menselijke consumptie, bepalingen over maatregelen, monitoring en analyse en rapportage, en informatievoorziening naar het publiek. Richtlijn 98/83/EG is sindsdien eenmaal beperkt gewijzigd ten aanzien van monitoringsvoorschriften3.
De aanleiding tot de herziening van richtlijn 98/83/EG vormde het Europees burgerinitiatief inzake het recht op water (The Right2Water Initiative4). De Commissie startte als gevolg daarvan een Uniebrede openbare raadpleging en voerde, in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT)5, een evaluatie uit van richtlijn 98/83/EG. Hieruit bleek de noodzaak om de richtlijn op een aantal punten aan te passen. Er werden vier gebieden aangewezen waar aanleiding was tot aanvulling en verbetering:
– het beperkte gebruik van een risicogebaseerde benadering,
– aanpassing van de lijst met parameterwaarden aan de stand van de wetenschap,
– de verschillen tussen de goedkeuringssystemen voor materialen in lidstaten, die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water en de gevolgen van die verschillen voor de gezondheid van de mens, en voor de interne markt, en
– de beperkte bepalingen over consumentenvoorlichting.
Daarnaast wees het Right2Water-Initiative nog op het bijkomende probleem, dat een deel van de bevolking – met name gemarginaliseerde groepen – geen toegang heeft tot voor menselijke consumptie bestemd water, en dat het verschaffen van die toegang ook een verplichting vormt in het kader van doelstelling 6 van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties6.
Ten slotte werd een algemeen gebrek aan bewustzijn omtrent lekverlies geconstateerd, gerelateerd aan een gebrek aan investeringen in onderhoud en vernieuwing van waterinfrastructuur. Dit werd ook opgemerkt door de Europese Rekenkamer in het speciaal verslag van 5 juli 2017 over de waterinfrastructuur7.
De geconstateerde punten voor aanvulling en verbetering hebben geleid tot een nieuwe richtlijn met een aantal wijzigingen ten opzichte van richtlijn 98/83/EG. De wijzingen worden hierna besproken. Een aantal voorschriften uit de richtlijn wordt nog nader vormgegeven en uitgewerkt door middel van uitvoeringshandelingen, gedelegeerde handelingen en richtsnoeren.
De bestaande beperkte risicogebaseerde benadering is uitgebreid tot een complete risicogebaseerde benadering, die het hele watervoorzieningsgebied bestrijkt, van bron tot tap. Deze benadering moet mede berusten op de gegevens (risicobeoordeling en monitoring) en maatregelen die zijn uitgevoerd op grond van de Kaderrichtlijn water8 en werkt door in het waterkwaliteitsbeheer.
De risicogebaseerde benadering is ingevoerd om inspanningen, tijd en middelen vooral te richten op relevante risico’s en kosteneffectieve maatregelen. Hierdoor komt de nadruk meer te liggen op preventie en wordt voorkomen dat reactieve maatregelen genomen moeten worden. De risicogebaseerde monitoring door drinkwaterproducenten, die in richtlijn 98/83/EG nog een keuze was, is nu verplicht gesteld (artikel 9 en artikel 13).
De risicogebaseerde benadering bestaat uit de risicobeoordeling en risicobeheer van onttrekkingsgebieden voor de onttrekkingspunten van voor menselijke consumptie bestemd water (artikel 8), de risicobeoordeling en risicobeheer van het gehele watervoorzieningssysteem van inname tot punt van levering (artikel 9), en de risicobeoordeling (analyse en monitoring) van potentiële risico’s van de huishoudelijke leidingnetten, met bijzondere aandacht voor prioritaire gebouwen en terreinen (artikel 10) en het beperken van deze risico’s door maatregelen met focus op lood en Legionella.
De risicobeoordelingen moeten op gezette tijden worden herzien, onder meer naar aanleiding van bedreigingen als gevolg van klimaat gerelateerde extreme weersomstandigheden, bekende veranderingen in de menselijke activiteit in het onttrekkingsgebied, of incidenten bij de bron. En zij moeten zorgen voor een voortdurende uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten en de waterleveranciers.
Waterleveranciers die minder dan 10 m3 per dag leveren of minder dan 50 personen per dag bedienen (de zogenoemde zeer kleine collectieve watervoorzieningen) zijn uitgezonderd van de verplichting tot risicobeoordeling en risicobeheer. Dat geldt ook voor kleine collectieve watervoorzieningen (10–100 m3 per dag of 50–500 personen per dag). Indien het voor menselijke consumptie bestemd water wordt geleverd in het kader van een openbare of commerciële activiteit moeten dergelijke (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen op grond van de richtlijn en de nationale regelgeving wel voldoen aan de kwaliteitseisen, monitoringsverplichtingen, maatregelplichten en informatieplichten in het kader van monitoring en maatregelen.
Hierna worden de drie onderdelen van de risicogebaseerde benadering kort besproken.
Risicobeoordeling en risicobeheer van de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten moeten een integrale benadering volgen en gericht zijn op vermindering van het vereiste niveau van de zuivering (behandeling) voor de productie van voor menselijke consumptie bestemd water. Daartoe moeten de lidstaten de onttrekkingsgebieden van onttrekkingspunten karakteriseren en gevaren en gevaarlijke gebeurtenissen identificeren die de waterkwaliteit kunnen verslechteren, zoals mogelijke bronnen van verontreiniging die van belang zijn voor die onttrekkingsgebieden. Er vindt passende monitoring plaats en er worden, indien nodig, maatregelen genomen. Hiervoor wordt aangesloten bij reeds verworven kennis en bij de maatregelen die zijn uitgevoerd op grond van de Kaderrichtlijn water, waarbij expliciet rekening wordt gehouden met de gevolgen van de klimaatverandering voor de watervoorraden.
De artikelen 7 en 8 van de herziene Drinkwaterrichtlijn bevatten aanvullingen op de artikelen 6, 7 en 8 van de Kaderrichtlijn water, die voorschriften bevatten om de waterlichamen die voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water worden gebruikt, aan te wijzen en te monitoren, en om deze waterlichamen als beschermde gebieden aan te wijzen. Voorts vormen ze een aanvulling op artikel 11 van de Kaderrichtlijn water, waarin de lidstaten verplicht worden maatregelenprogramma’s op te stellen, met inbegrip van maatregelen ter bescherming van de onttrekkingsgebieden voor menselijke consumptie bestemd water. Op basis van artikel 8 van de herziene Drinkwaterrichtlijn vindt, waar nodig, aanvullende monitoring plaats en worden aanvullende maatregelen genomen. Waar passend worden de aanvullingen opgenomen in de maatregelenprogramma’s en monitoringsprogramma’s onder de Kaderrichtlijn Water.
De risicobeoordeling en het risicobeheer voor de onttrekkingsgebieden (artikel 8) worden voor de eerste keer uiterlijk op 12 juli 2027 uitgevoerd. Zij worden met regelmatige tussenpozen van niet langer dan zes jaar, met inachtneming van de in artikel 7 van de Kaderrichtlijn water opgenomen voorschriften, geëvalueerd, en waar nodig geactualiseerd.
Waterleveranciers zijn verplicht om een risicobeoordeling uit te voeren voor het gehele watervoorzieningssysteem (van inname tot punt van levering) en de vastgestelde risico’s te beheren. De richtsnoeren van de World Health Organization (WHO) voor de «Water Safety Plan-benadering» vormen hierbij, samen met norm EN 15975 inzake het veiligstellen van de drinkwatervoorziening, internationaal erkende beginselen.
In de beoordeling en het beheer moeten de uitkomsten van de risicobeoordeling en risicobeheer van het onttrekkingsgebied worden meegenomen. De risicobeoordeling van het gehele watervoorzieningssysteem omvat verder een beschrijving van het watervoorzieningssysteem vanaf het onttrekkingspunt, de behandeling, de opslag en de distributie van water tot het leveringspunt en een identificatie en beoordeling van de gevaren en gevaarlijke gebeurtenissen in het watervoorzieningssysteem. De risicobeoordeling houdt ook rekening met risico’s als gevolg van klimaatverandering, lekkages en lekkende leidingen.
Op basis van de risicobeoordeling worden risicobeheersmaatregelen vastgesteld: maatregelen ter preventie en beperking van de vastgestelde risico’s, controlemaatregelen voor het watervoorzieningssysteem en een leveringsspecifiek monitoringsprogramma. Tot de genoemde maatregelen behoort ook de beoordeling van de doelmatigheid van de toegepaste desinfectiebehandeling. Daarnaast moet de vorming van eventuele bijproducten als gevolg van desinfectie zo laag mogelijk worden gehouden en moeten de toegepaste materialen, chemicaliën en filtermaterialen voldoen aan de eisen van de artikelen 11 en 12.
Op basis van artikel 9 en artikel 13 kan, mits voldaan wordt aan de aldaar genoemde voorwaarden, afgeweken worden van standaard monitoring, zoals beschreven in Annex II. Het leveringsspecifieke monitoringsprogramma houdt ook in dat relevante locatiespecifieke parameters moeten worden toegevoegd aan het standaard monitoringprogramma.
Lidstaten kunnen kleine collectieve watervoorzieningen (waterleveranciers die per dag gemiddeld tussen 10 m3 en 100 m3 leveren of die per dag tussen de 50 en 500 personen bedienen), uitzonderen van de verplichting tot het uitvoeren van risicobeoordeling en risicobeheer van het watervoorzieningssysteem (artikel 9, zesde lid), mits de kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemd water naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in het gedrang komt. In dergelijke gevallen zijn de waterleveranciers verplicht om het standaard monitoringprogramma van artikel 13 en Annex II uit te voeren. In Nederland wordt hier toepassing aan gegeven omdat naar het oordeel van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aan de genoemde voorwaarde (kwaliteit niet in het gedrang) wordt voldaan. Er is niet gebleken dat bij een vrijstelling de kwaliteit van het drinkwater bij de kleine collectieve watervoorzieningen in het gedrang kan komen, de bestaande verplichtingen zoals het verplichte meetprogramma en de verplichting tot herstelmaatregelen en informatieplichten bij afwijkingen van de kwaliteitseisen bieden zoals voorheen ook thans voldoende borging van de drinkwaterkwaliteit.
De risicobeoordeling en het risicobeheer van het watervoorzieningssysteem (artikel 9) worden voor de eerste keer uiterlijk 12 januari 2029 uitgevoerd en worden met regelmatige tussenposen van niet langer dan zes jaar geëvalueerd en waar nodig geactualiseerd.
De risicobeoordeling van het huishoudelijk leidingnet omvat een algemene analyse en beoordeling van de potentiële risico’s van huishoudelijke leidingnetten en de daarmee samenhangende producten en materialen. Waar specifieke risico’s voor de waterkwaliteit en de gezondheid van de mens zijn vastgesteld, moet in gebouwen en terreinen monitoring van lood en Legionella plaatsvinden.
De WHO heeft vastgesteld dat Legionella in de Europese Unie bij de watergedragen ziekteverwekkers de grootste bedreiging voor de gezondheid van de mens vormt. Legionella wordt door warmwatersystemen via inademing overgedragen, bijvoorbeeld tijdens het douchen, waardoor er een duidelijk verband is met het huishoudelijk leidingnet. Een ander hardnekkig probleem vormt de te hoge concentraties lood in voor menselijke consumptie bestemd water, als gevolg van de aanwezigheid van loden leidingen en loden componenten in huishoudelijke leidingnetten.
Voor Legionella en lood moeten lidstaten een generieke analyse van mogelijke risico’s opstellen, monitoren en waar nodig maatregelen nemen. De monitoring kan worden beperkt tot prioritaire gebouwen en terreinen. De richtlijn verstaat onder prioritaire gebouwen en terreinen «door de lidstaten aangewezen grote gebouwen en terreinen van niet-huishoudelijke aard, met name grote gebouwen en terreinen voor openbaar gebruik, met veel gebruikers die aan watergerelateerde risico’s blootgesteld zouden kunnen worden».
De risicobeoordeling van de huishoudelijke leidingnetten wordt voor de eerste keer uiterlijk 12 januari 2029 uitgevoerd en om de zes jaar herzien en waar nodig geactualiseerd.
De herziene Drinkwaterrichtlijn voert wijzigingen door in de kwaliteitseisen van voor menselijke consumptie bestemd water. Als gevolg van de resultaten van de evaluatie van de WHO9 moet op darmpathogenen en Legionella worden gecontroleerd. Daarnaast zijn zeven chemische parameters of parametergroepen toegevoegd:
– chloraat, chloriet, en gehalogeneerde azijnzuren om desinfectie en desinfectiebijproducten te controleren;
– mycrocystine-LR en uranium op basis van natuurlijk voorkomen;
– PFAS op basis van wijdverspreid voorkomen, persistentie en schadelijkheid. Lidstaten mogen kiezen tussen een som-norm voor PFAS, of een norm voor PFAS-total;
– Bisphenol A vanwege de hormoonverstorende werking.
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat uiterlijk 12 januari 2026 deze stoffen worden gemonitord en de nodige maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat voor menselijke consumptie bestemd water aan deze nieuwe parameters voldoet.
Op basis van het genoemde WHO-advies is de waarde voor chroom verlaagd; binnen 15 jaar moeten de nodige maatregelen zijn genomen om aan de strengere norm te voldoen. Voor antimoon, selenium en boor zijn de parameterwaarden op basis van het WHO-advies aangepast. De nieuwe parameterwaarden zijn gebaseerd op nieuwe toxicologische data en gaan er van uit dat drinkwater levenslang veilig geconsumeerd kan worden.
Voor lood blijft de huidige waarde van 10 μg/l gedurende 15 jaar na de inwerkingtreding van de herziene Drinkwaterrichtlijn gehandhaafd. Uiterlijk aan het einde van deze overgangsperiode moet de parameterwaarde voor lood 5 μg/l bedragen. Voor de verplichtingen in verband met huishoudelijk leidingnetten is 5 μg/l een streefwaarde, omdat de lidstaten niet altijd bevoegd zijn om de vervanging van loden leidingen op te leggen. Voor alle nieuwe materialen die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water, ongeacht of ze bestemd zijn voor gebruik in een watervoorzieningssysteem of een huishoudelijk leidingnet, geldt evenwel een waarde van 5 μg/l aan de kraan.
In bijlage I, deel B van de herziene Drinkwaterrichtlijn is bij de norm voor pesticiden bepaald dat lidstaten een richtwaarde moeten vaststellen om de aanwezigheid van niet-relevante metabolieten van pesticiden in voor menselijke consumptie bestemd water te beheersen.
In Bijlage I, deel C van de herziene Drinkwaterrichtlijn wordt bepaald dat het water niet agressief of corrosief mag zijn. In aanvulling hierop kan, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden worden overwogen om minimale concentraties vast te stellen van dergelijke mineralen in onthard of gedemineraliseerd water.
De mogelijkheid tot derogatie (ontheffingen naar Nederlands recht) blijft bestaan onder aangescherpte voorwaarden (artikel 15). In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten tot een door hen vast te stellen maximumwaarde voorzien in afwijkingen van de parameterwaarden van bijlage I, deel B, of die welke zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 5, derde lid. Dit betreft de kwaliteitseisen voor chemische parameters. Voor bacteriologische parameters is geen ontheffing mogelijk. Voorwaarden van de richtlijn zijn dat dergelijke afwijking geen gevaar vormt voor de gezondheid van de mens en dat in het betrokken gebied de levering van voor menselijke consumptie bestemd water op geen enkele andere redelijke manier kan worden verzekerd.
Derogatie moet worden beperkt tot een nieuw onttrekkingsgebied voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water, een nieuwe bron van verontreiniging in het onttrekkingsgebied of nieuw opgespoorde of vastgestelde parameters, of een onvoorziene en uitzonderlijke situatie in een bestaand onttrekkingsgebied, die tot tijdelijke, beperkte overschrijding van de parameterwaarden kan leiden.
De derogatie moet verder beperkt blijven tot een zo kort mogelijke termijn en is begrensd tot tweemaal een periode van maximaal drie jaar (Richtlijn 98/83/EG gaf de mogelijkheid van driemaal een periode van maximaal drie jaar).
Voor indicatorparameters en richtwaarden voor aandachtstoffen is geen ontheffingsmogelijkheid van toepassing omdat hiervoor een lichter regime geldt. In geval van overschrijding dient onderzoek naar de oorzaak te worden gedaan en herstelmaatregelen te worden genomen tenzij er (naar het oordeel van de toezichthouder) geen risico voor de volksgezondheid is.
In de herziene Drinkwaterrichtlijn is een regime voor aandachtstoffen opgenomen. De aandachtstoffenlijst is bedoeld om tegemoet te komen aan de toenemende bezorgdheid van consumenten over de effecten van nieuwe stoffen in voor menselijke consumptie bestemd water, zoals hormoonontregelende verbindingen, geneesmiddelen en microplastics, en is erop gericht om op een dynamische en flexibele manier te reageren. Met het mechanisme wordt het mogelijk op de hoogte te blijven van nieuwe kennis over de relevantie van deze nieuwe stoffen voor de gezondheid van de mens. De aandachtstoffenlijst is het gevolg van verschillende beleidsmaatregelen van de Unie, zoals opgenomen in de mededeling van de Commissie van 11 maart 2019 «De strategische aanpak van de Europese Unie van geneesmiddelen in het milieu»10, de mededeling van de Commissie van 7 november 2018 «Een alomvattend EU-kader voor hormoonontregelende stoffen»11 en de conclusies van de Raad van 26 juni 2019 «Naar een EU-strategie voor een duurzaam beleid inzake chemische stoffen»12.
De eerste aandachtstoffenlijst is op 19 januari 2022 gepubliceerd13 en bevat voor iedere stof of iedere verbinding een richtwaarde en waar nodig een mogelijke analysemethode die geen buitensporige kosten met zich meebrengt. In de eerste aandachtstoffenlijst zijn ß-oestradiol en nonylfenol opgenomen op grond van hun hormoonontregelende eigenschappen en het risico voor de gezondheid van de mens.
Voor microplastics stelt de Commissie uiterlijk op 12 januari 2024 via een gedelegeerde handeling een methode vast om microplastics te meten, waarna microplastics op de aandachtstoffenlijst worden geplaatst.
Wanneer een in de aandachtstoffenlijst opgenomen stof wordt gedetecteerd in concentraties die de in de aandachtstoffenlijst vermelde richtwaarde overschrijdt, overwegen de lidstaten alle maatregelen zoals voorgeschreven in de herziene Drinkwaterrichtlijn.
Gezondheidskundige eisen aan drinkwaterproducten, zoals leidingen en kranen, waren nationaal verschillend en soms onvoldoende geregeld. Dit leidde tot risico’s voor de gezondheid van de mens en tot beperkingen van de interne markt. Harmonisatie onder de Bouwproductenverordening14 is in de afgelopen 20 jaar niet gelukt. De kwaliteit van producten die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water is van groot belang voor de uiteindelijke kwaliteit van het water aan de tap. Het gebruik van goedgekeurde materialen en producten is ook van groot belang als maatregel om risico’s van lood en Legionella weg te nemen en te voorkomen.
In en op basis van de herziene Drinkwaterrichtlijn worden Europese gezondheidskundige eisen aan materialen en producten vastgesteld, in de vorm van onder meer positieve lijsten, beoordelingsmethodieken en conformiteitscriteria (artikelen 11 en 12). De verdere uitwerking door de Europese Commissie vindt gefaseerd plaats via uitvoerings- en gedelegeerde handelingen. Zolang de Europese eisen nog niet in werking zijn getreden, gelden de nationale eisen.
Materialen en producten, die bestemd zijn voor gebruik in nieuwe installaties of, in geval van herstellings- of verbouwingswerken, in bestaande installaties voor de onttrekking, behandeling, opslag of distributie van voor menselijke consumptie bestemd water, mogen op grond van de richtlijn:
a. de bescherming van de gezondheid van de mens niet op directe of indirecte wijze in het gedrang brengen;
b. de kleur, geur of smaak van het water niet negatief beïnvloeden;
c. microbiële ontwikkeling in het water niet vergroten;
d. niet meer verontreinigende stoffen in het water afgeven dan nodig is voor het beoogde doel van het materiaal.
Voor elke groep materialen (organisch, cementgebonden, metallisch, emaillen en keramische of andere anorganische) worden Europese positieve lijsten van uitgangsstoffen, samenstellingen of bestanddelen opgesteld. De uitgangsstoffen, samenstellingen of bestanddelen die zijn opgenomen in de Europese positieve lijsten kunnen veilig worden gebruikt om materialen te produceren die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water (van bron tot tap). De beoordeling van uitgangsstoffen, samenstellingen en bestanddelen vindt plaats door de European Chemicals Agency (ECHA). De Europese Commissie stelt uiterlijk 12 januari 2024 Europese methoden voor het testen van uitgangsstoffen vast.
De eerste Europese positieve lijsten zullen gebaseerd zijn op bestaande nationale lijsten en bevatten naar verwachting ongeveer 1.500 chemische stoffen voor verschillende soorten materialen. De Europese Commissie zal die lijsten naar verwachting tegen 2025 goedkeuren. Na de goedkeuring zullen alle vermelde stoffen op de lijsten binnen de 15 jaar opnieuw worden beoordeeld. ECHA zal een prioriteit in de beoordeling van de stoffen vastleggen op basis van gevaarlijke eigenschappen en relevantie van de risicobeoordelingen en zal aanbevelingen doen voor de vervaldata van deze stoffen.
Marktpartijen en relevante autoriteiten kunnen bij ECHA aanvragen indienen voor plaatsing op of verwijdering van stoffen op de Europese positieve lijsten. Hiervoor wordt door de Europese Commissie, in samenwerking met ECHA, een procedure en beoordelingsmethoden vastgesteld. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) wordt ook betrokken, vanwege het verband met de wetgeving voor materialen die met levensmiddelen in aanraking komen.
Voor het testen van materialen en producten zullen uniforme beoordelingsmethoden en criteria worden vastgesteld (uiterlijk 12 januari 2024) en voorschriften voor de aanwijzing van conformiteitsbeoordelingsinstanties en het niveau van certificering. Met het oog daarop neemt de Commissie als uitgangspunt het in bijlage V bij de Bouwproducten Verordening15 opgenomen Systeem 1+ voor de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid, of een in het algemeen gelijkwaardige procedure, tenzij dit niet proportioneel zou zijn.
Wanneer het Europese systeem in werking treedt, zijn lidstaten verplicht om producten die niet voldoen aan de vereisten van de markt te weren. De lidstaten zorgen ervoor dat alleen producten die gebruikmaken van de overeenkomstig de herziene Drinkwaterrichtlijn goedgekeurde eindmaterialen in de handel worden gebracht. Voor markttoezicht wordt aangesloten bij het bestaande Europese pakket aan afspraken voor markttoezicht (Marktverordening 2019/202016).
De Commissie stelt geharmoniseerde specificaties vast voor een opvallende, duidelijk leesbare en onuitwisbare markering. Deze Europese markering wordt gebruikt om aan te geven dat producten die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water aan de voorschriften van artikel 11 van de herziene Drinkwaterrichtlijn voldoen. Marktpartijen kunnen beoordelingen en certificeringen aanvragen bij volgens de gedelegeerde handeling aangewezen conformiteitsbeoordelingsinstanties.
Uiterlijk op 12 januari 2032 evalueert de Commissie het functioneren van het systeem en legt zij een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 12 bevat de minimumvereisten voor behandelingschemicaliën en filtermaterialen die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water.
Behandelingschemicaliën en filtermaterialen, die gebruikt worden om onbehandeld water geschikt te maken voor menselijke consumptie, kunnen risico’s inhouden voor de gezondheid van consumenten. Zij moeten daarom worden beoordeeld op hun kenmerken, hygiënevoorschriften en zuiverheid, en mogen niet meer worden gebruikt dan noodzakelijk is om risico’s voor de gezondheid van de mens te voorkomen.
De lidstaten moeten de kwaliteitsborging van behandelingschemicaliën en filtermaterialen garanderen zonder afbreuk te doen aan de Biocideverordening17 en met gebruikmaking van de bestaande Europese normen.
Alle behandelingschemicaliën en filtermaterialen die in contact zijn met voor menselijke consumptie bestemd water en in de handel worden gebracht, moeten een duidelijk leesbare en onuitwisbare markering bevatten die consumenten, waterleveranciers, installateurs, autoriteiten en andere bevoegde instanties informeert dat het product of de behandelingschemicaliën geschikt zijn voor gebruik in contact met voor menselijke consumptie bestemd water. Lidstaten kunnen, op grond van de Biocideverordening, het gebruik van biociden in de openbare drinkwatervoorziening en in afzonderlijke voorzieningen, beperken of verbieden.
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat passende, actuele informatie over voor menselijke consumptie bestemd water actief beschikbaar is. Alle personen aan wie dit water wordt geleverd, ontvangen ten minste eenmaal per jaar, automatisch, in een eenvoudig toegankelijke vorm, informatie over de kwaliteit van het water, de prijs per liter en per m3 van het geleverde water en de door het huishouden verbruikte hoeveelheid. Voor zover mogelijk worden gegevens over de jaarlijkse tendens in het huishoudelijk verbruik verstrekt evenals vergelijkingen van het jaarlijkse waterverbruik van het huishouden met een gemiddeld verbruik voor een huishouden. Daarnaast moeten consumenten op verzoek toegang krijgen tot beschikbare historische gegevens over monitoringsresultaten en overschrijdingen.
Betere kennis van de consumenten moet ertoe leiden dat de burger meer vertrouwen krijgt in het aan hen geleverde water, hetgeen ertoe moet leiden dat meer gebruik wordt gemaakt van kraanwater als drinkwater. Het verstrekken van informatie over de literprijs van voor menselijke consumptie bestemde water maakt het mogelijk deze te vergelijken met de prijs van gebotteld water. Dit kan bijdragen aan de vermindering van de hoeveelheid gebruikte kunststof, kunststofzwerfvuil en broeikasgasemissies en tot positieve effecten op de mitigatie van klimaatverandering en op het milieu als geheel. Ten slotte is consumentenvoorlichting belangrijk om consumenten bewuster te maken van de gevolgen van hun waterverbruik en om zuiniger om te gaan met drinkwater.
In Europa heeft niet iedereen toegang tot veilig en betrouwbaar voor menselijke consumptie bestemd water. De herziene Drinkwaterrichtlijn bevat, in antwoord op het Right2Water-initiative, en om bij te dragen tot het in praktijk brengen van beginsel 20 van de Europese pijler van sociale rechten18 ook regels ter verbetering van de toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water. Lidstaten nemen de nodige maatregelen om de toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water voor iedereen te verbeteren of te handhaven, rekening houdend met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Zij beschikken daarbij over enige vrijheid ten aanzien van het type maatregelen. De inspanning richt zich met name op kwetsbare en gemarginaliseerde groepen. Naast een onderzoekplicht en het verkennen van verbeteringen, geldt er een informatieplicht over de mogelijkheden om te worden aangesloten op het distributienet of over alternatieve manieren. Lidstaten nemen zo nodig passende maatregelen om de toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water te waarborgen.
De lidstaten kunnen hiervoor gebruik maken van de richtsnoeren die in het kader van het Protocol Water en Health (PoWH)19 zijn ontwikkeld. Deze richtsnoeren helpen om de beleidsachtergrond en de uitgangssituatie van toegang tot water te beoordelen en om de acties te bepalen die nodig zijn om een eerlijke toegang voor iedereen tot voor menselijke consumptie bestemd water te bevorderen.
Als mogelijke actie noemt de richtlijn het plaatsen van tappunten buiten en binnen in openbare locaties, voor zover dit noodzakelijk is, technisch mogelijk is en rekening houdend met specifieke plaatselijke omstandigheden. Ook kunnen lidstaten bewustmakingsacties opzetten over de dichtstbijzijnde buiten- of binnenwatertappunten en campagnes lanceren om burgers te informeren over de kwaliteit van dergelijk water. Lidstaten kunnen de verstrekking van dergelijk water in openbare en overheidsgebouwen aanmoedigen, evenals het gratis of tegen een lage vergoeding verstrekken van dergelijk water aan klanten door restaurants, kantines en cateringdiensten.
De lidstaten moeten zich inzetten om lekverlies van water tegen te gaan. Een aanzienlijk deel van het geproduceerde voor menselijke consumptie bestemd water in de Europese Unie bereikt de klanten niet door lekkages in de infrastructuur. Dit leidt tot hogere kosten en tot verontreinigingen en een hoger energieverbruik. Lekverlies ontstaat door een gebrek aan investeringen in onderhoud en vernieuwing van de waterinfrastructuur.
Om de efficiëntie van de waterinfrastructuur te verbeteren moet het lekverlies door alle lidstaten worden beoordeeld en worden verminderd als de hoeveelheid lekverlies boven een bepaalde drempelwaarde ligt. Daarvoor kunnen lidstaten gebruik maken van de ILI-meetmethode (Infrastructural Leakage Index) of een andere geschikte methode. De resultaten van de beoordeling worden uiterlijk op 12 januari 2026 aan de Commissie meegedeeld. Uiterlijk twee jaar later legt de Commissie een drempelwaarde vast. Uiterlijk twee jaar na vaststelling van de drempelwaarde moeten de lidstaten met een lekkagepercentage dat de drempelwaarde overschrijdt, bij de Commissie een actieplan indienen met maatregelen ter vermindering van lekverliezen.
De verplichting tot het beoordelen en terugdringen van lekverliezen rust alleen op waterleveranciers die per dag ten minste 10.000 m3 leveren of ten minste 50.000 personen bedienen.
In de herziene Drinkwaterrichtlijn wordt een nieuw systeem ingevoerd, op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn gegevensverzamelingen samen te stellen, bij te houden en beschikbaar te stellen aan de Europese Commissie en het Europees Milieuagentschap. Om te zorgen voor een passende infrastructuur voor publieke toegang, rapportage en uitwisseling van gegevens tussen overheidsinstanties, moeten de lidstaten de gegevensspecificaties baseren op Richtlijn 2007/2/EG20 en de uitvoeringsbesluiten daarvan. De Europese Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met voorschriften over de wijze en gedetailleerdheid van de rapportages.
Vanaf 12 juli 2027 moet gerapporteerd worden over de risicobeoordeling, monitoring en maatregelen die zijn genomen om risico’s van de onttrekkingsgebieden te beheersen. Deze rapportages dienen elke zes jaar te worden geactualiseerd.
Daarnaast moet vanaf 12 januari 2029 gerapporteerd worden over de maatregelen die zijn genomen om toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water te verbeteren.
Vanaf 12 januari 2029 moet eveneens gerapporteerd worden over de risicobeoordeling van de huishoudelijke leidingnetten, monitoring en de maatregelen die zijn genomen om de risico’s ten gevolge van blootstelling aan Legionella en lood te verkleinen, inclusief het verwijderen van loden (componenten van) leidingen.
Tenslotte kent de richtlijn rapportageverplichtingen ten aanzien van de drinkwaterkwaliteit zoals overschrijdingen van de parameterwaarden, derogaties, maatregelen en (bijna) incidenten van een bepaalde orde van grootte.
De verplichtingen van de herziene Drinkwaterrichtlijn zijn, voor zover deze vallen binnen het kader van de Drinkwaterwet (de openbare drinkwatervoorziening), omgezet in het Drinkwaterbesluit en de lagere regelgeving (zie paragraaf 3.2).
De verplichtingen van de herziene Drinkwaterrichtlijn, die betrekking hebben op het waterbeheer zijn in eerste instantie omgezet in het Waterbesluit en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 en worden per 1 juli 2023 omgezet in het Besluit kwaliteit leefomgeving onder de Omgevingswet (zie paragraaf 3.3).
Nederland kent al een uitgebreid stelsel van regelgeving voor de openbare drinkwatervoorziening onder de Drinkwaterwet en, voor het waterbeheer, onder de Waterwet en per 1 juli 2023, de Omgevingswet, dat samen een groot deel van de verplichtingen al dekt. Voor een volledig beeld van de wijze waarop het geheel van Europese verplichtingen uit hoofde van de voormalige en herziene Drinkwaterrichtlijn zijn gedekt in de nationale (drink)waterregelgeving wordt verwezen naar bijlage 2, hoofdstuk 1, de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Drinkwaterwet21 en de nota van toelichting bij het Drinkwaterbesluit zoals deze in 2011 is vastgesteld22. In bijlage 2, hoofdstuk 2, is een soortgelijke beschrijving opgenomen voor de wijze waarop de Europese verplichtingen zijn en worden verwerkt in de regelgeving voor het water(kwaliteits)beheer in het kader van het Waterbesluit en Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw 2009), en, per 1 juli 2023, in het kader van de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving.
De meeste bestaande bepalingen van de nationale regelgeving behoefden geen wijziging. Voor een aantal bepalingen waren alleen beperkte wijzigingen of aanvullingen nodig. Het aantal nieuwe bepalingen is beperkt. Zie paragraaf 3.2 voor de aanvullingen en wijzigingen in het Drinkwaterbesluit en paragraaf 3.3 voor de aanvullingen en wijzigingen van het Waterbesluit, het Bkmw 2009 en het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Wijziging van de Drinkwaterwet zelf bleek alleen op een beperkt aantal onderdelen nodig in verband met enkele definities en wijziging van de delegatiegrondslagen voor lagere regelgeving voor (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen23 om te zorgen dat uitzonderingen en vrijstellingen van de richtlijn voor (zeer) kleine winningen (collectieve watervoorzieningen) toegepast kunnen worden en daarmee een lastenluwe omzetting kan worden gerealiseerd.
Omdat niet is gekozen voor een wijzigingsrichtlijn maar voor een volledig nieuwe richtlijn was het nodig om voor alle bepalingen van de richtlijn (nieuw, gewijzigd dan wel ongewijzigd) opnieuw te beschrijven hoe deze zijn omgezet in regelgeving. Voor een overzicht van de omzetting per artikel en de wijze van inbedding van de richtlijn in aansluiting op de omzetting van de Kaderrichtlijn water wordt verwezen naar de met het oog hierop uitvoerige transponeringstabel.
Het wijzigingsbesluit bevat, naast een aantal aanvullingen en wijzigingen van begripsomschrijvingen uit artikel 2 van de herziene Drinkwaterrichtlijn (artikel 1, eerste lid, van het Drinkwaterbesluit), bepalingen met aanvullingen en wijzigingen op het gebied van de risicobeoordeling en het risicobeheer van watervoorzieningssystemen, geharmoniseerde eisen aan materialen en producten, parameterwaarden voor kwaliteitseisen en richtwaarden voor aandachtstoffen, de informatieverstrekking aan burgers en het voorkomen van lekverliezen.
De verplichtingen met betrekking tot toegang tot drinkwater hebben niet geleid tot aanpassing van de regelgeving. Deze nieuwe bepalingen in de herziene Drinkwaterrichtlijn betreffen tot de rijksoverheid gerichte opdrachten van feitelijke aard (zie paragraaf 4.2).
De omzetting van de regels voor de risicobeoordeling en het risicobeheer van het watervoorzieningssysteem vindt plaats in de artikelen 14, 15, 46a (nieuw) 47 en 53 van het Drinkwaterbesluit. Het Drinkwaterbesluit bevatte al verschillende elementen die voldoen aan de artikelen 7 en 9 van de herziene Drinkwaterrichtlijn. In aanvulling hierop zijn de genoemde artikelen gewijzigd of ingevoegd. In artikel 15 van het Drinkwaterbesluit betreffende het kwaliteitsmanagementsysteem is de EN-15975 norm ten aanzien van Veiligheid van drinkwaterlevering (Richtlijnen voor risico- en crisismanagement) opgenomen. Verder is een nieuw artikel 46a (risicobeoordeling watervoorzieningssysteem) ingevoegd, is artikel 47 (verstorings-risicoanalyse) aangepast en een directe koppeling gemaakt met artikel 9 van de herziene Drinkwaterrichtlijn en daarmee de door de richtlijn vereiste risicobeoordeling en het risicobeheer, met afbakening ten opzichte van de kaders voor Legionella en verstoring. Op deze wijze wordt een juridisch sluitende omzetting in het kader van de vigerende regelgeving bereikt, wordt voorkomen dat dubbele verplichtingen ontstaan en wordt een doelmatige uitvoering en handhaving mogelijk gemaakt in aansluiting op de bestaande praktijk. Daarnaast zijn artikel 53 en bijlage B met betrekking tot leveringsplannen aangepast, waardoor een koppeling is gemaakt tussen de verstoringsrisicoanalyse (VRA) en het leveringsplan enerzijds en anderzijds artikel 9 van de richtlijn met de voorschriften voor risicobeoordeling, de maatregelen en de lekverliezen. In het leveringsplan wordt aangegeven hoe de levering van drinkwater onder niet-verstoorde en verstoorde omstandigheden gegarandeerd wordt. Op basis van risicobeoordelingen worden maatregelen genomen om de levering van water veilig te stellen. De minimale cyclus van eens in de vier jaar blijft ongewijzigd vanwege de minimale cyclus in het kader van veiligheidsbeleid.
De vrijstellingen en uitzonderingsmogelijkheden van de richtlijn voor bepaalde vereisten voor (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen (minder dan 10 m3 per dag of minder dan 50 personen per dag, resp. 10–100 m3 per dag of 50–500 personen per dag) zijn of worden omgezet in artikel 25 van de Drinkwaterwet en de artikelen 31 en 32 van het Drinkwaterbesluit.
De regelgeving ten aanzien van Legionella (hoofdstuk 4 van het Drinkwaterbesluit) voldoet al aan de nieuwe voorschriften van artikel 10 van de Drinkwaterrichtlijn. Om aan de vereisten van de richtlijn te voldoen en voor een betere handhaafbaarheid van de regelgeving is de term «recreatiewoning» gewijzigd in «recreatieverblijf» en is de begripsomschrijving verduidelijkt, zijn in artikel 35 van het Drinkwaterbesluit zelfstandige behandelcentra met nachtverblijf als prioritair aangemerkt, zijn sauna’s (opnieuw) als prioritair aangewezen, ook als daar geen bassin aanwezig is, en is ten slotte artikel 36 verduidelijkt. Dit sluit aan bij de uitkomst van evaluatie van regelgeving ten aanzien van Legionella preventie24. In Nederland zijn reeds installaties als prioritair aangewezen. Uit de evaluatie23 volgt dat in aanvulling hierop vanwege geconstateerde risico’s en casuïstiek legionellapreventie bij sauna’s, ook als daar geen bassin aanwezig is, nodig is en dat deze expliciet worden aangewezen. Sauna’s (met bassin) waren eerder vanwege de aanwezige risico’s aangewezen als prioritair, en vielen onder de aanwijzing van badinrichtingen en zwemgelegenheden (artikel 35, eerste lid, onderdeel f, van het Drinkwaterbesluit). Omdat soms het bassin werd verwijderd om niet onder de verplichtingen tot risicobeheer te hoeven voldoen zijn deze nu meer expliciet aangewezen vanwege het risico (douchen en aërosolvorming). Dit ook in het belang van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Sauna’s worden door het RIVM als risicovol aangemerkt mede omdat daar Legionellose-gevallen aan zijn gekoppeld. Dit geldt ook voor sauna’s waar geen bassin aanwezig is25. De aanwijzing van deze installaties is mede noodzakelijk om aan de vereisten van de richtlijn te voldoen die een (permanente) risicobeoordeling en beheer voorschrijft voor risicovolle installaties met indien nodig maatregelen indien (ook tussentijds) risico's worden geconstateerd.
In artikel 35, eerste lid, onder a, van het Drinkwaterbesluit waren eerder aangewezen instellingen als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel 1, van het Uitvoeringsbesluit WTZi, met uitzondering van zelfstandige behandelcentra. Bij deze oorspronkelijke aanwijzing in artikel 35 van het Drinkwaterbesluit werd gedoeld op ziekenhuizen. Artikel 1.2, onderdeel 1 van het Uitvoeringsbesluit WTZi zag op instellingen voor medisch-specialistische zorg. Dat artikelonderdeel is vervallen bij de inwerkingtreding van de Wet toetreding zorgaanbieders per 1 januari 2020. Om die reden diende de verwijzing in artikel 35, eerste lid, onder a, van het Drinkwaterbesluit te worden aangepast.
De oorspronkelijke aanwijzing is vervangen door: «a. in instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen, voor zover het gaat om ziekenhuizen of zelfstandige behandelcentra voor zover daar sprake is van nachtverblijf». Hiermee is verder geen inhoudelijke wijziging beoogd, behalve voor zelfstandige behandelcentra met nachtverblijf. Deze zijn niet langer uitgezonderd. Aanleiding voor de aanwijzing van zelfstandige behandelcentra met nachtverblijf is het evaluatierapport dat op 16 november 2021 aan de Tweede Kamer is gestuurd26. Geconstateerd is dat er bij sommige zelfstandige behandelcentra wordt overnacht, en dat dat een extra risico op Legionellose oplevert voor de patiënt. Overnachting gaat namelijk vaak gepaard met douchen (aërosolvorming). Om die reden vallen o.a. ook ziekenhuizen, hotels en kampeerterreinen onder de prioritaire locaties. Ook door het RIVM worden zelfstandige behandelcentra met nachtverblijf als risicovol aangemerkt, mede omdat daar Legionellose-gevallen aan zijn gekoppeld27. Ook deze aanwijzing is noodzakelijk om aan de eerdergenoemde vereisten van de richtlijn te voldoen.
De wijzigingen van de parameterwaarden (microbiologische en chemische kwaliteitseisen) voor drinkwater zijn omgezet in bijlage A van het Drinkwaterbesluit. Bij de omzetting is waar mogelijk een afweging gemaakt tussen het geen-achteruitgang-principe, de mogelijke consequenties voor de praktijk en eventueel optredende gezondheidsrisico’s. In de aangepaste bijlage A, tabel II, bij het Drinkwaterbesluit wordt door middel van een opmerking aangegeven wanneer de norm in werking treedt en of er is voorzien in een overgangstermijn.
De normen voor nieuwe parameters (bisfenol A, chloraat, chloriet, gehalogeneerde azijnzuren, microcystine-LR, en uraan) zijn ongewijzigd overgenomen. Voor PFAS is de som-norm overgenomen. Nederland hanteert de in de herziene Drinkwaterrichtlijn opgenomen invoeringstermijn van uiterlijk 12 januari 2026. Dat geldt ook voor de meetverplichtingen voor deze parameters die in de Drinkwaterregeling zijn opgenomen.
De versoepelde normering voor antimoon, selenium en boor is overgenomen. De normen borgen een hoog veiligheidsniveau waarbij ervan wordt uitgegaan dat drinkwater levenslang veilig kan worden geconsumeerd. De strengere norm voor chroom van 25 μg /L is overgenomen met de genoemde invoeringstermijn tot 2036.
De voorgeschreven beheersing van de aanwezigheid van niet-relevante metabolieten van pesticiden in voor menselijk consumptie bestemd water vindt in Nederland plaats door de geldende norm van 1,0 microgram/L voor niet humaan toxicologisch relevante metabolieten in het Drinkwaterbesluit.
De huidige strengere nationale norm voor Legionella van 100 kve/l blijft gehandhaafd op basis van het geen achteruitgang principe van het beschermingsniveau.
Het Drinkwaterbesluit bevatte al een norm voor somatische colifagen in Bijlage A, tabel 1, van het Drinkwaterbesluit. Hier is alleen een technische aanpassing doorgevoerd.
Voor lood hanteert Nederland, zoals aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Infrastructuur en Waterstaat en voor Medische Zorg28, de norm van 5 microgram/L in het Drinkwaterbesluit. Voor nieuw te installeren materialen en producten (zoals kranen en leidingen) geldt op grond van de Regeling materialen en chemicaliën drink- en warm tapwatervoorziening al een beoordelingscriterium van 5 microgram/L.
Passende monitoring vindt plaats op de parameters of (verontreinigende) stoffen die op grond van de risicobeoordeling relevant worden geacht. In artikel 30 van het Drinkwaterbesluit is verduidelijkt dat de monitoring plaatsvindt op basis van een risicobeoordeling. De monitoringsverplichtingen omvatten het gehele watervoorzieningssysteem, van bron tot tap. De voorheen facultatieve risicogebaseerde monitoring is voor drinkwaterbedrijven en voor collectieve watervoorzieningen die meer dan 100 m3 per dag leveren of meer dan 500 personen per dag bedienen verplicht geworden. Voor kleine collectieve watervoorzieningen die minder dan 100 m3 per dag leveren of minder dan 500 personen per dag bedienen is of wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deze van de verplichtingen tot risicobeoordeling en risicobeheer vrij te stellen conform artikel 9, zesde lid, van de richtlijn, mits de kwaliteit van het drinkwater niet in het gedrang komt. Naar het oordeel van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat wordt aan deze voorwaarde voldaan omdat de kwaliteit van het drinkwater bij de kleine collectieve watervoorzieningen evenals voorheen ook thans al voldoende is geborgd vanwege het voor deze voorzieningen reeds geldende regime met kwaliteitseisen, meetprogramma, herstelmaatregelplicht en informatieplicht bij overschrijdingen en het toezicht. Zeer kleine collectieve watervoorzieningen zijn of worden eveneens vrijgesteld.
In artikel 14 van het Drinkwaterbesluit is voorts een nieuw lid toegevoegd, waarin voor de monitoring van het water dat als grondstof wordt gebruikt voor de bereiding van drinkwater, het behandelde water of halffabricaat en het geleverde drinkwater wordt verwezen naar de artikelen 9 en 13 en bijlage II van de herziene Drinkwaterrichtlijn.
Voor de door de Europese Commissie vastgestelde aandachtstoffenlijst met richtwaarden gaat in het kader van de Drinkwaterwet hetzelfde regime gelden als voor signaleringsparameters (zie de artikelen 13, achtste lid, en 14, zesde lid van de Drinkwaterrichtlijn en artikel 25 van het Drinkwaterbesluit). Dit betreft de kwaliteit van het drinkwater.
In het kader van het waterbeheer (Waterbesluit en Bkmw 2009; vanaf 1 juli 2023 het Besluit kwaliteit leefomgeving) gaat hiervoor de monitoringsplicht van artikel 13, achtste lid, van de richtlijn gelden (onderdeel van het Krw-monitoringsprogramma) en het regime voor maatregelen zoals volgt uit artikel 13, achtste lid, van de richtlijn (onderdeel van de water(beheer)programma’s ter uitvoering van de Kaderrichtlijn water). Dit betreft de kwaliteit van de bron. Ook voor de drinkwaterbedrijven zijn de stoffen op de aandachtstoffenlijst onderdeel van de monitoring zoals is vastgelegd in artikel 30 Dwb.
De parameterwaarden die in de Europese aandachtstoffenlijst worden opgenomen hebben de status van richtwaarden en niet van een te verwezenlijken milieukwaliteitseis of omgevingswaarde met het karakter van resultaatsverplichting. Het regime is vergelijkbaar met dat voor signaleringsparameters in Nederland (artikel 25 van het Drinkwaterbesluit). Dit betekent dat er bij overschrijding van een richtwaarde onderzoek moet worden gedaan, gevolgd door herstelmaatregelen, tenzij er volgens de toezichthouder geen risico is voor de volksgezondheid. Er gaat bij overschrijding dus niet een verplichte inname- of productiestop gelden noch is een ontheffing vereist. Overschrijding van een richtwaarde vormt daarmee een grond om onderzoek te verrichten en, afhankelijk van de oorzaak en de risico’s, passende herstelmaatregelen te nemen.
De aanscherpingen van de herziene Drinkwaterrichtlijn bij het verlenen van derogatie (ontheffingen) zijn verwerkt in artikel 28 van het Drinkwaterbesluit. Het betreft de extra voorwaarden en de beperking van het aantal mogelijke ontheffingaanvragen tot maximaal twee keer.
Het Europese systeem voor materialen en producten is omgezet in de artikelen 19, 20, 20a en 20b van het Drinkwaterbesluit. De beginselen van het bestaande nationale stelsel in de Regeling materialen en chemicaliën drink- en warm tapwatervoorziening, blijven grotendeels in stand. De grootste wijzigingen ten opzichte van de huidige regelgeving betreffen de invoering van een Europees systeem voor materialen en producten, de organisatie van het Europese beoordelingssysteem en het Europese markttoezicht.
De gefaseerd ingevoerde Europese positieve lijsten en Europese methoden voor het testen en beoordelen gaan op grond van het gewijzigde artikel 20 van het Drinkwaterbesluit direct gelden op het moment van het van kracht worden van de desbetreffende verordeningen of andere uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen. De in de richtlijn genoemde data voor de uitvoeringshandelingen zijn uiterste invoeringstermijnen. Indien deze handelingen eerder worden vastgesteld gaat de desbetreffende regelgeving eerder gelden. Hieraan zal tijdig bekendheid worden gegeven voor de praktijk. De betreffende onderdelen van de Regeling materialen en chemicaliën drink- en warm tapwatervoorziening blijven van kracht tot de Europese regels van kracht zijn.
De organisatiestructuur van de beoordeling van stoffen en composities, de conformiteitsbeoordeling en de certificering van materialen wijzigen eveneens als gevolg van de invoering van het Europees beoordelingssysteem. In verband met de omzetting van de nieuwe systematiek zijn enkele aanpassingen in het Drinkwaterbesluit (delegatiegrondslagen) doorgevoerd om uitwerking bij lagere regeling mogelijk te maken. Op basis hiervan wordt de Regeling materialen en chemicaliën drink- en warm tapwatervoorziening herzien en aangepast zodra de EU-uitvoeringshandelingen daartoe noodzaken. De regels voor behandelingschemicaliën en filtermaterialen zijn in het Drinkwaterbesluit in een apart artikel opgenomen, omdat hiervoor geen Europees systeem van beoordeling en certificering wordt ingevoerd. Het nieuwe artikel 20a bevat een aangepaste delegatiegrondslag voor chemicaliën en filtermaterialen. Er is voor dit onderdeel geen sprake van inhoudelijke wijzigingen.
De verplichting voor de eigenaar van een drinkwaterbedrijf om consumenten ten minste eenmaal per jaar automatisch in een makkelijk toegankelijke vorm (bijvoorbeeld op facturen of via digitale middelen) informatie over te verstrekken over zaken als de kwaliteit van het water, de prijs per liter en per m3, de door het huishouden verbruikte hoeveelheid, is opgenomen in het nieuwe artikel 26a, van het Drinkwaterbesluit. Voor (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen zijn deze verplichtingen alleen van toepassing indien relevant en uitvoerbaar. Van een zomercamping kan bijvoorbeeld niet worden geëist om de klanten een jaarrekening te sturen.
De nieuwe eisen ten aanzien van lekverliezen zijn opgenomen in de artikelen 45a en 53 en bijlage B van het Drinkwaterbesluit en richten zich tot drinkwaterbedrijven. De drinkwaterbedrijven maken al analyses van lekverliezen. In het Drinkwaterbesluit is ook de juridische basis opgenomen voor het nemen van maatregelen bij overschrijding van de drempelwaarde, die door de Europese Commissie wordt vastgesteld. In het Drinkwaterbesluit is eveneens een koppeling gelegd met het leveringsplan.
Het wijzigingsbesluit bevat daarnaast aanvullingen en wijzigingen van het Waterbesluit, het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 en het Besluit kwaliteit leefomgeving ter omzetting van de verplichtingen in het kader van het waterbeheer. Deze bepalingen zien specifiek op de risicobeoordeling en het risicobeheer van de onttrekkingsgebieden voor waterwinlocaties. Zoals hiervoor in par. 1 (Inleiding) toegelicht vindt de omzetting daarvan in eerste instantie nog tijdelijk plaats in het Waterbesluit en het Bkmw 2009 en vervolgens (vanaf 1 juli 2023) in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In de toelichting hierna wordt primair uitgegaan van de omzetting onder het Bkl vanaf 1 juli 2023. Waar nodig wordt aanvullend ingegaan op de omzetting onder het Waterbesluit en Bkmw 2009. Inhoudelijk is er geen verschil.
De risicobeoordeling en het risicobeheer van huishoudelijke leidingnetten wordt eveneens onder het Bkl omgezet. Aan deze verplichting moet voor het eerst uiterlijk op 12 januari 2029 gevolg worden gegeven.
De verplichtingen m.b.t. de risicobeoordeling en risicobeheer van de onttrekkings-gebieden voor de onttrekkingspunten (waterwinlocaties) in oppervlaktewaterlichamen zijn gericht tot de waterkwaliteitsbeheerders en zijn omgezet via (instructie)regels in het Besluit kwaliteit leefomgeving onder de Omgevingswet (met name een nieuw artikel 3.15a) met waar nodig gedetailleerde uitwerkingsregels in lagere regelgeving (zie hiervoor de transponeringstabel).
Vanwege de samenloop met de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn water is er (evenals in de herziene Drinkwaterrichtlijn) voor gekozen om hierbij geen gedetailleerde afbakening met de Kaderrichtlijn water verplichtingen aan te brengen, omdat dit naar verwachting zou leiden tot onnodig gedetailleerde (afbakenings)regels, met aanzienlijke kans op onvolkomenheden en complicaties voor de uitvoering en handhaving en een tekortschietende omzetting. Aangesloten is bij het systeem van de richtlijn die in algemene bewoordingen verplichtingen die aanvullend zijn ten opzichte van de Kaderrichtlijn water of Grondwaterrichtlijn aanduidt. Dit is gerealiseerd door te verwijzen naar de relevante bepalingen van de Drinkwaterrichtlijn in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Op deze wijze wordt een juridisch volledige en juiste omzetting bereikt.
Artikel 3.15a is ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving, met de opdracht aan de waterkwaliteitsbeheerders en de provincies (voor het grondwaterbeheer) om risicobeoordeling en risicobeheer uit te voeren overeenkomstig de artikelen 8 en 13 van de herziene Drinkwaterrichtlijn. Dit betekent dat provincies en waterbeheerders verantwoordelijk zijn voor de karakterisering van de onttrekkingsgebieden, de monitoring en het nemen van beheersmaatregelen zoals volgt uit de artikelen 8 en 13 van de herziene Drinkwaterrichtlijn.
Waterbeheerders zijn verantwoordelijk voor de risicobeoordeling en het risicobeheer van onttrekkingsgebieden voor oppervlaktewaterlichamen waarvoor de functie drinkwateronttrekking is aangewezen.
Provincies zijn op grond van artikel 3.15a van het Besluit kwaliteit leefomgeving verantwoordelijk voor risicobeoordeling en risicobeheer van onttrekkingsgebieden voor grondwaterlichamen waarvoor de functie drinkwateronttrekking is aangewezen. Zij wijzen grondwaterbeschermingsgebieden aan en nemen maatregelen om de kwaliteit van het grondwater in de aangewezen grondwaterbeschermingsgebieden te beschermen (artikel 2.18 van de Omgevingswet). Die aanwijzing vindt plaats in de omgevingsverordening waar ook regels worden gesteld ter bescherming van de grondwaterkwaliteit in deze gebieden.
De betrokken bestuursorganen dragen er zorg voor dat de drinkwaterbedrijven beschikken over de gegevens van de risicobeoordeling, zoals bepaald in artikel 8, vijfde lid, van de richtlijn. Dit is vastgelegd in artikel 11.31 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
De maatregelen die nodig zijn in het kader van het risicobeheer worden overeenkomstig de artikelen 4.3, 4.4, 4.10 en 7.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als gewijzigd, vastgesteld en door de provinciebesturen en waterbeheerders binnen de reeds bestaande kaders voor plannen en maatregelen opgenomen in het waterbeheerprogramma, regionaal waterprogramma of nationaal waterprogramma.
In artikel 11.27 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (monitoring en gegevensverzameling Kaderrichtlijn water) zijn de monitoringsverplichtingen van de artikelen 8 en 13 van de herziene Drinkwaterrichtlijn omgezet.
Ook zijn de artikelen 11.29 en 11.31 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (nadere eisen monitoring Kaderrichtlijn water; eisen gegevensverstrekking Kaderrichtlijn water) aangevuld met de eisen die volgen uit de artikelen 8 en 13 van de richtlijn.
Voorts is artikel 11.34 van het Besluit kwaliteit leefomgeving gewijzigd, waardoor de daarin genoemde gegevensverzamelingsplicht ook de door de artikelen 8 en 13 van de richtlijn vereiste gegevensverzamelingen omvat. Op grond van de Omgevingswet (artikel 16.139) is het mogelijk om nadere regels te stellen aan het format waarin de gegevens worden verstrekt.
Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de algemene beschrijving van het stelsel van waterkwaliteitsbeheer in bijlage 2, hoofdstuk 2, het overzicht van de transponeringstabel en de artikelsgewijze toelichting.
De omzetting van de verplichtingen voor de waterbeheerders en provincies vindt in eerste instantie nog plaats in het kader van het Waterbesluit en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 omdat deze nog van kracht zijn op 12 januari 2023 (zie de artikelen IV en V). Inhoudelijk is er geen verschil met de omzetting onder het Besluit kwaliteitseisen leefomgeving. Zie verder de artikelsgewijze toelichting op de genoemde artikelen.
De omzetting van de verplichtingen van de herziene Drinkwaterrichtlijn met betrekking tot huishoudelijke leidingnetten valt onder de verantwoordelijkheid, taken en bevoegdheden van zowel de Minister van Infrastructuur en Waterstaat als van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties29. Deze zijn complementair. De omzetting is daarom waar mogelijk vormgegeven als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de beide ministers om ervoor te zorgen dat aan de verplichtingen van de richtlijn wordt voldaan. Zoals ook elders in het wijzigingsbesluit is ook hier uitgegaan van een volledige omzetting die strikt en lastenluw blijft met waar mogelijk dynamische verwijzing naar de bepalingen van de richtlijn. Hiermee kan de regelgeving compact blijven.
De Drinkwaterwet bevat eisen aan de drinkwaterkwaliteit, zorgplichten m.b.t. het beheer van leidingnetten voor drinkwaterbedrijven en gebouweigenaren en eisen aan materialen gebruikt buiten gebouwen. De Woningwet en Omgevingswet zijn van toepassing op watervoorzieningen (drinkwaterinstallaties en leidingnetten) in gebouwen en bevatten met het oog daarop bouwkundige en bouwtechnische eisen waaronder eisen aan de materialen. Als niet voldaan wordt aan de kwaliteitseisen voor drinkwater door een oorzaak gelegen in het leidingnet in een gebouw wordt de eigenaar geïnformeerd en kan de Inspectie Leefomgeving en Transport het gebruik beperken (artikel 52 van de Drinkwaterwet). Indien sprake is van bouwkundige of bouwtechnische manco’s kan het herstel daarvan niet worden opgelegd op basis van de Drinkwaterwet, daarop zijn de Woningwet en Omgevingswet van toepassing.
De wettelijke afbakening werkt door in de verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokken ministers zoals nader bepaald bij de instelling van het kabinet Rutte IV30. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor drinkwater (waaronder de Drinkwaterwet maar ook de regels daarover onder de Omgevingswet), en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor regels over het in stand houden van bouwwerken in het Besluit bouwwerken leefomgeving, naast de coördinerende verantwoordelijkheid voor de Omgevingswet. De omzetting van de verplichtingen van de richtlijn met betrekking tot het risicobeheer zoals bedoeld in de herziene Drinkwaterrichtlijn (algemene risicoanalyse, monitoring en het nemen van maatregelen) van huishoudelijke leidingnetten valt daarmee onder de beleids- en wettelijke verantwoordelijkheid van beide Ministers.
De algemene analyse in het kader van de risicobeoordeling van huishoudelijke leidingnetten is op dit moment gericht op lood en Legionella. Voor lood is het advies van de Gezondheidsraad «Loodinname via kraanwater» (nr. 2019/18, Den Haag 6 november 2019) te beschouwen als algemene risicobeoordeling.
De monitoring voor lood en Legionella kan worden beperkt tot prioritaire gebouwen en terreinen. In de Nederlandse situatie zijn dat voor lood de in artikel 11.27a van het Besluit kwaliteit leefomgeving genoemde:
1°. woonfuncties voor gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang;
2°. bijeenkomstfuncties voor kinderopvang; en
3°. onderwijsfuncties voor basisonderwijs.
Voor Legionella zijn dit de in hoofdstuk 4 van het Drinkwaterbesluit (artikel 35) aangewezen locaties.
Indien uit de algemene risicoanalyse een risico voor de gezondheid blijkt of uit de monitoring van Legionella of lood blijkt dat niet aan de parameterwaarden wordt voldaan, dienen passende maatregelen te worden genomen.
Voor Legionella wordt het kader gevormd door de regelgeving, het beleid en de maatregelen op basis van hoofdstuk 4 van het Drinkwaterbesluit.
Voorts dienen om de met het huishoudelijke leidingnet samenhangende risico’s te beperken in alle huishoudelijke leidingnetten diverse maatregelen overwogen te worden en relevante geachte maatregelen doorgevoerd te worden. In het kader van het Nederlandse beleid ten aanzien van lood in drinkwater zoals laatstelijk uiteengezet in de voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties van 4 februari 202231, wordt als maatregel een verbod op loden leidingen voor eigenaren van bestaande huurwoningen en de hierboven genoemde prioritaire gebouwen en terreinen opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Naast nog een reeks andere maatregelen als genoemd in de brief aan de Tweede Kamer van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Infrastructuur en Waterstaat en voor Medische Zorg over Acties lood in drinkwater van 2 juli 202032 en de genoemde voortgangsrapportage lood in drinkwater.
De omzetting van de verplichtingen uit de herziene Drinkwaterrichtlijn in de bestaande juridische kaders voor de drinkwatervoorziening en de omgevingsregelgeving, zoals in hoofdstuk 3 beschreven, vindt tevens plaats door middel van (nieuw of bestaand) beleid, uitvoeringsmaatregelen, toezicht en handhaving.
De herziene Drinkwaterrichtlijn sluit aan bij bestaande beleidsacties, beleidsprogramma’s en instrumenten ter uitvoering van een samenhangend beleid om de toegang tot veilig drinkwater te garanderen, drinkwaterbronnen te beschermen, zuinig om te gaan met drinkwater en plastic afval te verminderen.
Het drinkwaterbeleid van de rijksoverheid is opgenomen in de Beleidsnota Drinkwater 2021–201633. In deze Beleidsnota zijn de ambities voor de drinkwatervoorziening benoemd, worden de drinkwateropgaven voor de periode 2021–2026 beschreven en worden de hoofdkeuzes gemaakt voor het drinkwaterbeleid. De herziene Drinkwaterrichtlijn vormt hiervoor een belangrijk kader.
In de periode 2021 – 2026 wordt meer ingezet op: voldoende drinkwaterbronnen, bewust en zuinig drinkwatergebruik, goede kwaliteit drinkwaterbronnen, drinkwaterbereiding, -kwaliteit en -levering blijvend op orde, en beveiligde en weerbare drinkwatervoorziening.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is systeemverantwoordelijk voor de openbare drinkwatervoorziening. Op rijksniveau wordt, voor een toekomstbestendige drinkwatervoorziening, samengewerkt met provincies, waterschappen, gemeenten en drinkwaterbedrijven. Hiertoe introduceert de Beleidsnota Drinkwater een gezamenlijke implementatie- en uitvoeringsagenda. De implementatie- en uitvoeringsagenda is een «levend» document dat jaarlijks wordt geactualiseerd en politiek-bestuurlijke keuzes rond de drinkwatervoorziening agendeert. De implementatie- en uitvoeringsagenda is ook bedoeld om samen de voortgang van activiteiten en maatregelen die zich richten op de duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening te monitoren.
Een van de acties in de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 betreft de implementatie van de herziene Drinkwaterrichtlijn. De uitvoering van de verplichtingen uit de herziene Drinkwaterrichtlijn sluit aan bij de in de Beleidsnota genoemde ambitie voor de drinkwatervoorziening, de opgaven voor de komende jaren en de hoofdkeuzes voor het drinkwaterbeleid. Ten behoeve van de uitvoering van de verplichtingen uit de herziene Drinkwaterrichtlijn en de daaruit voorvloeiende maatregelen wordt een implementatieprogramma opgesteld, waar voorlichting onderdeel van zal uitmaken. Dit implementatieprogramma is deel van de implementatie- en uitvoeringsagenda van de Beleidsnota Drinkwater.
Voor de uitvoering van de verplichtingen uit de herziene Drinkwaterrichtlijn, zoals omgezet in het Drinkwaterbesluit en het Besluit kwaliteit leefomgeving, wordt aangesloten bij en voortgebouwd op bestaande werkwijzen en bestuurlijke afspraken. Dit zal verder worden vormgegeven in een implementatieprogramma Drinkwaterrichtlijn, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij daaraan gerelateerde acties uit de uitvoeringsagenda van de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026.
In de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 wordt uitgebreid ingegaan op de kwaliteit en beschikbaarheid van drinkwaterbronnen. Ook in het Besluit kwaliteit leefomgeving is een directe relatie gelegd met de Kaderrichtlijn water om de beschikbaarheid van kwalitatief goede drinkwaterbronnen en de toegang tot veilig drinkwater te waarborgen. Eind 2019 bleek uit een evaluatie («fitness check») van de Kaderrichtlijn Water dat veel lidstaten, waaronder Nederland, de uitvoering van de Kaderrichtlijn water moeten versnellen om op tijd de doelstellingen te behalen. Uiterlijk in 2027 moet Nederland de maatregelen hebben genomen, die ervoor zorgen dat de doelstellingen uit de Kaderrichtlijn water bereikt kunnen worden. Uit de «Staat Drinkwaterbronnen»34 en het daaraan ontleende addendum van de Nationale Analyse Waterkwaliteit35 blijkt dat de kwaliteit bij veel winningen en innamepunten niet voldoet aan de waterkwaliteitsnorm. Het Nationaal Waterprogramma en de Stroomgebiedsbeheerplannen 2022–2027 bevatten de maatregelen die nodig zijn om de goede toestand van de waterlichamen in 2027 te realiseren. Het Besluit kwaliteit leefomgeving verplicht tot risicobeoordeling en risicobeheer van onttrekkingsgebieden ter bescherming van drinkwaterbronnen ten behoeve van een goede drinkwaterkwaliteit. Deze verplichting zal naar verwachting ook bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen uit de Kaderrichtlijn water.
Voor de uitvoering van de risicobeoordeling en het risicobeheer voor onttrekkingsgebieden voor waterwinlocaties wordt aangesloten bij de bestaande werkwijze en bestuurlijke afspraken tussen alle overheden (Rijk, provincie, waterschap en gemeenten) en de drinkwaterbedrijven, zoals vastgelegd in het Protocol gebiedsdossiers voor drinkwaterwinningen36. In Nederland wordt al voor elke winning voor de openbare drinkwatervoorziening een gebiedsdossier en bijbehorend uitvoeringsprogramma opgesteld. Doelstelling van een gebiedsdossier is de duurzame veiligstelling van de drinkwaterwinning. Hiervan is sprake als voldaan wordt aan de gestelde KRW-doelen voor drinkwaterwinningen (artikelen 7 en 8 van de Kaderrichtlijn water) en de drinkwatervoorziening geen gevaar loopt vanwege kwantitatieve problemen. In een studie voor het rapport Staat Drinkwaterbronnen37 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zowel de gebiedsdossiers als het proces geëvalueerd. Daaruit blijkt dat het proces van het uitvoeren van een gezamenlijke risicoanalyse en het gezamenlijk ontwerpen van effectieve risicobeheersmaatregelen op zichzelf al een belangrijk instrument is.
In een gebiedsdossier worden het onttrekkingsgebied en eventuele beschermingszones gekarakteriseerd en op kaart in beeld gebracht. Het landgebruik en de (geo-) hydrologische omstandigheden van dat gebied worden beschreven en de risico’s voor de winning van drinkwater worden geïdentificeerd. De gebiedsdossiers zijn de basis voor de bijbehorende uitvoeringsprogramma’s met beheersmaatregelen. De beheersmaatregelen worden opgenomen in onder meer de water(beheers)plannen op de verschillende schaalniveaus. Met monitoring wordt de effectiviteit van de maatregelen en het behalen van de gestelde doelen geëvalueerd.
Voor industriële onttrekkingen wordt voor het uitvoeren van de risicobeoordeling en het risicobeheer voortgebouwd op de ervaringen met het werken met feitendossiers, waarin de onttrekkingsgebieden worden gekarakteriseerd en de risico’s worden geïdentificeerd. De hieruit voortvloeiende beschermingsmaatregelen worden opgenomen in de regionale waterprogramma’s.
De verplichting tot risicobeoordeling en -beheer van onttrekkingsgebieden voor waterwinlocaties ten behoeve van een collectieve watervoorziening berust eveneens bij de overheid als (grond)water- of gebiedsbeheerder en is eveneens omgezet in het stelsel van het waterbeheer, dat is niet anders dan bij de drinkwaterbedrijven. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat ook de eigenaar van een collectieve watervoorziening alleen verplicht is tot risicobeoordeling en risicobeheer van zijn watervoorzieningssysteem, dit omvat dus niet het onttrekkingsgebied. De (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen zijn of worden vrijgesteld van deze laatste verplichting.
Dit is niet anders dan bij drinkwaterbedrijven die eveneens alleen verantwoordelijk zijn voor het eigen watervoorzieningssysteem en niet voor het onttrekkingsgebied. Bestaande (in onttrekkingsvergunningen of algemene regels opgenomen) monitoringsverplichtingen voor de eigenaar bij het inlaatpunt of het punt van onttrekking blijven daarbij gehandhaafd, deze betreffen de kwaliteit van het water dat wordt ingenomen voor de productie van drinkwater.
De uitvoering van de risicobeoordeling en het risicobeheer van de onttrekkingsgebieden vindt verder plaats in het kader van het implementatieprogramma Drinkwaterrichtlijn, in nauwe samenwerking tussen (grond)waterbeheerder en de eigenaren van de betrokken collectieve watervoorzieningen.
De eerste risicobeoordelingen met risicobeheer van de onttrekkingsgebieden moeten volgens de richtlijn uiterlijk 12 januari 2027 gereed zijn. Deze datum is in de regelgeving opgenomen. Door de rijksoverheid worden nadere afspraken gemaakt met de waterbeheerders en de provincies over de wijze waarop hier uitvoering aan wordt gegeven.
Voor het identificeren van risico’s vindt monitoring plaats in de onttrekkingsgebieden voor waterwinlocaties. Provincies monitoren het grondwater, Rijkswaterstaat en de waterschappen monitoren het oppervlaktewater, inclusief de bronnen voor water dat onttrokken wordt voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. De wijze van monitoren van de stoffen uit de Richtlijn prioritaire stoffen38 en de door Nederland aangewezen specifieke verontreinigende stoffen is vastgelegd in het «Protocol monitoring en toestandsbeoordeling oppervlaktewaterlichamen KRW». De wijze van monitoren van verontreinigende stoffen in het grondwater (bijlage I bij Grondwaterrichtlijn39) is vastgelegd in het «Draaiboek monitoring grondwater KRW» en het «Protocol voor toestand- en trendbeoordeling van grondwaterlichamen KRW». Op grond van het Bkmw 2009 en Besluit kwaliteit leefomgeving moet voor de risicobeoordeling monitoring van het oppervlaktewater en grondwater plaats vinden op de parameters genoemd in bijlage I, delen A en B, en andere drinkwaterrelevante stoffen en verbindingen zoals genoemd in artikel 8 van de herziene Drinkwaterrichtlijn. Voor deze monitoring kan worden aangesloten bij het monitoringsprogramma voor de Kaderrichtlijn water, zoals vastgelegd in het Besluit vaststelling monitoringsprogramma kaderrichtlijn water en het Besluit kwaliteit leefomgeving onder de Omgevingswet. Onder deze monitoringverplichting valt ook de monitoring bij collectieve watervoorzieningen, waarvoor de provincies verantwoordelijk zijn. Provincies kunnen deze monitoring beleggen bij andere partijen, bijvoorbeeld bij de eigenaar van een collectieve watervoorziening als voorschrift bij de vergunning. Het huidige «Protocol monitoring en toetsing drinkwaterbronnen kaderrichtlijn water» wordt aangepast en uitgebreid, in verband met de herziene Drinkwaterrichtlijn.
Monitoringinformatie wordt in de praktijk gedeeld door de provincies en waterbeheerders met de Inspectie Leefomgeving en Transport en de drinkwaterbedrijven. Dit delen wordt verplicht. Drinkwaterbedrijven stellen hun monitoringsinformatie van de onttrekkingspunten beschikbaar aan provincies, waterbeheerders en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Drinkwaterbedrijven hebben toegang tot de informatie uit de monitoring die wordt verzameld en beschikbaar gesteld door het Informatiehuis Water (samenwerkingsverband van waterbeheerders, provincies en het Rijk). Ook dienen de overige gegevens uit de risicobeoordeling voortaan te worden verstrekt aan de drinkwaterbedrijven (artikel 8, vijfde lid, van de richtlijn en artikel 11.31 van het Besluit kwaliteit leefomgeving). In het Protocol gebiedsdossiers is daarnaast vastgelegd dat de betrokken partijen vanuit de eigen verantwoordelijkheid de gewenste informatie aanleveren.
De Nederlandse drinkwatersector past, om het drinkwatersysteem veilig te stellen, reeds risicobeoordeling en het risicobeheer toe (preventief beleid, good manufacturing practice van de keten «van bron tot tap» en kwaliteitscontrole). Zij gebruiken daarvoor diverse instrumenten zoals: Analyse microbiologische veiligheid drinkwater (AMVD), het opstellen van een leveringsplan en verstoringsrisicoanalyse, risicogestuurd monitoren en bijdragen aan hierboven genoemde gebiedsdossiers. Dit is in lijn met de herziene Drinkwaterrichtlijn en de WHO-richtlijnen voor Water Safety Planning. Uit een studie van het RIVM40 blijkt dat de risicobeoordelingen en risicobeheer door de drinkwatersector veelal op vergelijkbare manier worden uitgevoerd. Eventuele verschillen ontstaan door de variatie in systemen, bijvoorbeeld door het type bron (oppervlaktewater of grondwater).
In de komende periode werken het Rijk en de Inspectie Leefomgeving en Transport in samenwerking met de drinkwatersector aan uniformering van risicobeoordeling en risicobeheer en aan integraal risicomanagement voor het gehele watervoorzieningssysteem, van bron tot levering. In het kwaliteitsmanagement, monitoring, de verstoringsrisicoanalyse en het leveringsplan komen al veel elementen van risicobeoordeling en risicobeheer terug. De integrale aanpak wordt doorontwikkeld voor het gehele systeem van bron tot levering, inclusief een koppeling met: assetmanagement, kwaliteit van het distributiesysteem (waaronder lekverliezen), risicoanalyse/risicobeheersing van de effecten van klimaatverandering (zoals stresstesten en opwarming van leidingsystemen). In dit kader wordt eveneens gewerkt aan de verbetering van leveringsplannen. Op basis van het huidige juridische kader moeten de leveringsplannen opgesteld worden voor verstoorde en niet-verstoorde omstandigheden om de levering van deugdelijk drinkwater te waarborgen. Deze acties zijn genoemd in de Beleidsnota Drinkwater (2021–2026).
Collectieve watervoorzieningen zijn zoals opgemerkt geen drinkwaterbedrijven maar kleinschalige watervoorzieningen of «eigen winningen», zoals bijvoorbeeld campings. De eigenaren van collectieve watervoorzieningen zijn verantwoordelijk voor de naleving van de daarvoor gestelde regels. In Nederland gaat het volgens gegevens van de Inspectie Leefomgeving en Transport om circa 480 kleine of zeer kleine collectieve watervoorzieningen voor water bestemd voor menselijke consumptie.
Er zijn drie categorieën:
(1) op een zeer kleine collectieve watervoorziening (die gemiddeld minder dan 10 m3 per dag drinkwater levert of minder dan 50 personen per dag bedient), die geen drinkwater levert in het kader van een commerciële of openbare activiteit is hoofdstuk III van de Drinkwaterwet niet van toepassing. Het betrof de eerdere in artikel 32 van het Drinkwaterbesluit uitgezonderde paalkampeerterreinen. De richtlijn is niet van toepassing op deze eigen winningen (zie artikel 3, derde lid, aanhef en onder b);
(2) op een zeer kleine collectieve watervoorziening die wél drinkwater levert in het kader van een commerciële of openbare activiteit zijn de kwaliteitseisen voor drinkwater van toepassing; deze eigen winningen moeten ook een meetprogramma hebben dat door de ILT moet worden goedgekeurd. Voor deze zeer kleine collectieve watervoorzieningen geldt niet de verplichting tot risicobeoordeling en risicobeheer (zie artikel 3, zesde lid, van de richtlijn);
(3) verder zijn er de kleine collectieve watervoorzieningen die gemiddeld tussen de 10 m3 en 100 m3 leveren of die tussen 50 en 500 personen per dag bedienen. Deze moeten eveneens aan de reguliere kwaliteitseisen en monitoringsverplichtingen voldoen maar kunnen worden vrijgesteld van de verplichting van de richtlijn tot risicobeoordeling en risicobeheer (artikel 9, zesde lid, van de richtlijn), indien de bevoegde autoriteit ervan overtuigd is dat bij een dergelijke uitzondering niet de kwaliteit van het drinkwater in het gedrang komt.
Zoals hiervoor opgemerkt wordt in Nederland aan deze voorwaarde voldaan naar het oordeel van de verantwoordelijke minister en is gekozen voor een generieke vrijstelling omdat individuele beoordelingen niet nodig worden geacht en tot onnodige regeldruk en administratieve en uitvoeringslasten zou leiden.
Indien een (zeer) kleine collectieve watervoorziening op eigen initiatief (onverplicht) een vorm van risicobeoordeling en risicobeheer toepast kan met toestemming van de toezichthouder de monitoring daarop worden aangepast. Er wordt op die wijze een maatwerkgerichte aanpak voor risicobeoordeling en risicobeheer en monitoring door (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen ontwikkeld conform de Beleidsnota Drinkwater (2021–2026), en zonder toename van de regeldruk.
De eerste risicobeoordelingen met risicobeheer van watervoorzieningssystemen moeten uiterlijk 12 januari 2029 gereed zijn. Door de rijksoverheid worden afspraken gemaakt met de drinkwaterproducenten over de wijze waarop hier uitvoering aan wordt gegeven.
Overeenkomstig de herziene Drinkwaterrichtlijn zal op basis van het resultaat van de risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem de lijst van bij de monitoring in aanmerking genomen parameters uitgebreid en/of de bemonsteringsfrequenties verhoogd worden wanneer dat noodzakelijk is om de drinkwaterkwaliteit te beschermen. Als de risicobeoordeling daar aanleiding toe geeft mag de lijst van bij de monitoring in aanmerking genomen parameters ook worden beperkt en mogen de bemonsteringsfrequenties worden verlaagd als aan de voorwaarden zoals genomen in de bijlage bij de richtlijn wordt voldaan. Dit wordt geïmplementeerd in de Drinkwaterregeling. Het richtsnoer dat de drinkwaterbedrijven hiervoor hanteren wordt geëvalueerd. Zoals ook genoemd in de Beleidsnota Drinkwater zal het RIVM in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat op basis van de monitoringsprogramma’s (indicatieve) richtwaarden gaan afleiden voor een selectie van niet-genormeerde stoffen.
(Zeer) kleine collectieve watervoorzieningen, die zijn uitgezonderd van de risicobeoordeling- en risicobeheerplicht van het watervoorzieningssysteem maar wel leveren in het kader van een openbare of commerciële activiteit, moeten het standaard monitoringprogramma uitvoeren en ook aan andere eisen voldoen zoals die m.b.t. materialen en chemicaliën. Dit monitoringprogramma kent in Bijlage II, deel B, van de herziene Drinkwaterrichtlijn enige flexibiliteit om de frequentie van bemonstering aan te passen aan de leveringsspecifieke situatie. Kleine collectieve watervoorzieningen (tussen 10 m3 – 100 m3 per dag of 50 – 500 personen per dag) worden eveneens vrijgesteld van de verplichting tot het opstellen van een risicobeoordeling en het uitvoeren van risicobeheer voor watervoorzieningssystemen op grond van artikel 9, zesde lid, van de richtlijn. In deze gevallen zijn de monitoringverplichtingen van artikel 9 en artikel 13 van de herziene Drinkwaterrichtlijn van toepassing. Ook voor deze winningen geldt dan enige flexibiliteit om de frequentie van bemonstering aan te passen aan de leveringsspecifieke situatie en het op eigen initiatief toepassen van een vorm van risicobeoordeling en -beheer, in overleg met de ILT.
Zie ook onder par. 3.3. De verplichtingen inzake risicobeoordeling en risicobeheer van huishoudelijke leidingnetten (collectieve leidingnetten en woninginstallaties) richten zich vooral op de probleemgebieden Legionella en lood. Bij de aanpak voor Legionella en lood is het gebruik van goedgekeurde materialen een belangrijke maatregel.
In Nederland wordt voor de uitvoering van de voorschriften ten aanzien van lood in binneninstallaties aangesloten bij de acties, zoals beschreven in de brieven «Loodinname via kraanwater»41 en «Acties lood in drinkwater»42 en de «Voortgangsrapportage lood in drinkwater»43 die respectievelijk in november 2019, juli 2020 en februari 2022 naar de Tweede Kamer zijn gestuurd. Verdere uitwerking vindt in dit kader plaats, waarvoor de Minister van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de regie voert. Met de wijziging van het Drinkwaterbesluit is, zoals aangekondigd in de brief van juli 2020, de aanscherping van de loodnorm in Nederland versneld ingevoerd. Over de monitoring en rapportage worden nadere afspraken gemaakt binnen de lopende aanpak voor lood in drinkwater.
In 2022 heeft de Europese Commissie een aandachtstoffenlijst vastgesteld, inclusief een meetverplichting en richtwaarden. Via de verwijzingen in het Drinkwaterbesluit (en de Drinkwaterregeling) naar de relevante artikelen van de richtlijn zijn de hieruit volgende verplichtingen omgezet. Het regime voor signaleringsparameters met monitoring, onderzoek bij afwijkingen en herstelmaatregelplichten in geval van een risico voor de volksgezondheid is van toepassing. Over de wijze van uitvoering worden nadere afspraken gemaakt met waterbeheerders, provincies en drinkwaterproducenten.
De nieuwe voorschriften van de richtlijn ten aanzien van materialen en producten in contact met leidingwater zijn gebaseerd op de systematiek in Nederland en die van het samenwerkingsverband tussen vijf lidstaten (Nederland, Frankrijk, Duitsland, Verenigd Koningrijk en Denemarken – de 4MSi). Er zijn verschillende uitvoerings- en gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie voorzien met een nadere uitwerking van voorschriften. Deze worden uiterlijk op 12 januari 2024 en 12 januari 2025 vastgesteld. Tot die tijd blijft het nationale systeem en de regelgeving van kracht. Omdat een Europees systeem wordt ingevoerd zal het nationale systeem voor de beoordeling en certificering in Nederland moeten worden omgezet naar een Europees systeem. Hiervoor zal de Regeling materialen en chemicaliën drink- en warm-tapwatervoorziening en de uitvoeringsorganisatie aangepast worden. Deze acties worden opgenomen in het implementatieprogramma Drinkwaterrichtlijn. Daarnaast zullen in overleg met de betrokken ministers de verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening (EU) 2019/1020 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten verder worden uitgewerkt en het markttoezicht worden belegd.
Ongewijzigd blijft dat alleen materialen en producten in contact met drinkwater (zoals kranen en distributieleidingen) mogen worden toegepast in drinkwaterinstallaties die zijn beoordeeld en gecertificeerd, zodat duidelijk is dat wordt voldaan aan de hygiënische vereisten. Dit geldt voor het hele watervoorzieningssysteem van inname tot en met de tap. Via de Drinkwaterregelgeving en de Bouwregelgeving blijft dit van toepassing op respectievelijk installaties buiten gebouwen en binnen gebouwen. Vooralsnog betreft dit producten die voldoen aan de Regeling materialen en chemicaliën drink- en warmtapwatervoorziening, herkenbaar aan het Kiwa-Watermark of certificaten die gelijkwaardig zijn verklaard. Wanneer de Europese eisen van kracht zijn betreft dit voor producten die onder het Europese systeem vallen, producten met een duidelijk te onderscheiden Europees keurmerk.
In de Beleidsnota Drinkwater is een aantal acties opgenomen die zich richten op de communicatie rond bewust en zuinig gebruik van drinkwater. Het Rijk gaat samen met de drinkwatersector en provincies de communicatie over zuinig en bewust drinkwatergebruik intensiveren en verbeteren. Hierbij worden de verplichtingen van de herziene Drinkwaterrichtlijn betrokken. Daarnaast heeft het Rijk, in samenwerking met medeoverheden, de drinkwaterwatersector en belanghebbenden in 2021 een verkenning uitgevoerd naar mogelijke, effectieve instrumenten en maatregelen voor drinkwaterbesparing bij huishoudens. Op basis van de verkenning naar maatregelen voor bewust en zuinig en bewust drinkwatergebruik maakt het Rijk in 2022 afspraken met betrokken partijen over een realistische doelstelling, de inzet van instrumenten en maatregelen om deze doelstelling te realiseren en over de monitoring van het drinkwaterverbruik en de voortgang van maatregelen.
De drinkwaterbedrijven informeren hun consumenten op diverse manieren. Binnen het implementatieprogramma voor de herziene Drinkwaterrichtlijn wordt door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in overleg met de drinkwaterbedrijven verder invulling gegeven aan de informatieverplichtingen uit de herziene Drinkwaterrichtlijn, of daaraan ook in de uitvoering voldoende invulling wordt gegeven en of uniformering nodig is.
De invulling van de informatieplicht voor consumenten van (zeer) kleine collectieve winningen wordt verder uitgewerkt. Niet iedere informatieverplichting is even relevant of passend voor de consumenten van deze (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen of uitvoerbaar voor de exploitant (bijv. een jaaroverzicht bij verblijf van één of enkele weken op een zomercamping); hier zal in overleg met de toezichthouder uitvoering aan worden gegeven door middel van maatwerk.
Het recht op toegang tot drinkwater is in Nederland wettelijk geregeld via een aansluit- en leveringsplicht in de Drinkwaterwet. Bijna alle huishoudens in Nederland zijn aangesloten op het openbare drinkwaternet tegen een tarief dat de werkelijke kosten dekt en niet discrimineert. Nederland kent een zorgvuldig afsluitbeleid met waarborgen voor (kwetsbare) consumenten en ondersteunend sociaal beleid. Dit is vastgelegd in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater. Ten behoeve van de implementatie van de herziene Drinkwaterrichtlijn zal het Rijk de toegang tot drinkwater analyseren, met speciale aandacht voor kwetsbare groepen. Mede op basis van deze analyse bepaalt het Rijk of en welke aanvullende maatregelen nodig of wenselijk zijn.
De herziene Drinkwaterrichtlijn verplicht lidstaten ook tot het plaatsen van openbare tappunten. In Nederland is het plaatsen van openbare tappunten al onderdeel van het beleid, zowel om plastic afval te reduceren als om kinderen te stimuleren water te drinken in plaats van gezoete drank. Zo worden in het kader van het Nationaal Preventieakkoord van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport door middel van een subsidieregeling scholen gestimuleerd om in totaal circa duizend extra watertappunten te plaatsen op schoolpleinen en in scholen. Ook wordt door gemeenten zorggedragen voor tappunten op openbare verblijfslocaties en terreinen en door de NS op stations. Het Rijk gaat verkennen of aanscherping van het beleid en aanvullende maatregelen nodig of wenselijk zijn.
Het voorkomen van lekverliezen is een onderdeel van de integrale aanpak risicobeoordeling en risicobeheer van inname tot punt van levering. Een goede staat van het leidingnetwerk is van belang voor de leveringszekerheid van veilig drinkwater. Drinkwaterbedrijven werken aan het toepassen van circulariteit in de drinkwatervoorziening (productie en distributie) en het gebruik van drinkwater. Het voorkomen van lekverliezen is een belangrijk item. Lekkages betekenen verlies van drinkwater, hogere kosten en risico’s voor verontreiniging van het drinkwater. Onder andere door meer droogte stijgt het lekverlies.
Rapportage van lekverliezen is in Nederland al een wettelijk verplicht onderdeel van de prestatievergelijking zoals opgenomen in het Drinkwaterbesluit. De prestatievergelijking is een benchmark, met als doel het steeds verbeteren van prestaties door drinkwaterwaterbedrijven. Op dit moment wordt voor een indicatie van het lekverlies gebruik gemaakt van de indicator «niet in rekening gebracht gebruik (NIRG)». In Nederland is volgens deze methode het lekverlies ongeveer 5% van het geleverde water. Dit is heel laag. Lidstaten mogen bij de eerste rapportage kiezen welke methode zij toepassen, de ILI-meetmethode (Infrastructural Leakage Index) of een andere geschikte methode. Door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt, in overleg met de Inspectie Leefomgeving en Transport, met de drinkwaterbedrijven afspraken gemaakt over welke methode gebruikt gaat worden voor het bepalen en rapporteren van lekverliezen. Ook worden afspraken gemaakt over de rapportage aan de Europese Commissie.
Over de rapportage van de genomen maatregelen om de toegang tot het gebruik van voor menselijke consumptie bestemd water te bevorderen en over het deel van de bevolking dat toegang heeft tot drinkwater (zesjaarlijks, eerste keer uiterlijk 12 januari 2029) worden uitvoeringsafspraken gemaakt met relevante ministeries en betrokken partijen. Over de rapportage van de risicobeoordeling en risicobeheer van de onttrekkingsgebieden, monitoring en maatregelen worden door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat afspraken gemaakt met de provincies en waterbeheerders (zesjaarlijks, eerste keer uiterlijk 12 juli 2027). Om te voorkomen dat overlap ontstaat bij het verstrekken van gegevens over onttrekkingsgebieden met de gegevensverstrekking op grond van de Kaderrichtlijn water zal gekeken worden of de verdeling, zoals opgenomen in het Protocol Gebiedsdossiers, moet worden aangepast. De voor de collectieve watervoorziening ontwikkelde aanpak op basis van het Protocol werkt ook door in de informatieverstrekking aan de Europese Commissie.
Voor rapportageverplichting ten aanzien van de risicobeoordeling, bemonstering en maatregelen (inclusief de voortgang van het verwijderen van (componenten van) loden leidingen) van huishoudelijke leidingnetten worden uitvoeringsafspraken gemaakt in het kader van Acties lood in drinkwater (zesjaarlijks, eerste keer uiterlijk 12 januari 2029).
De monitoringsresultaten van overschrijding van vastgestelde parameters met herstelmaatregelen (jaarlijks) worden momenteel bijgehouden door het RIVM en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Deze worden aangepast aan de verplichtingen uit de herziene Drinkwaterrichtlijn. Voor het bijhouden van incidenten, die langer dan tien dagen duurden en ten minste 1000 mensen hebben getroffen en voor het bijhouden van de toegestane afwijkingen (jaarlijks) worden afspraken gemaakt door het Rijk in het implementatieprogramma Drinkwaterrichtlijn.
Voor alle onderdelen geldt dat mogelijk de Europese Commissie uitvoeringshandelingen vaststelt over het format voor en detaillering van de te verstrekken informatie.
De Inspectie Leefomgeving en Transport ziet toe op de naleving van de Drinkwaterwet en de daarop gebaseerde wet- en regelgeving. In het kader van de herziene Drinkwaterrichtlijn gaat het (onder andere) om de verplichtingen van de drinkwaterbedrijven en de collectieve watervoorzieningen die als gevolg daarvan in het Drinkwaterbesluit zijn omgezet.
Provincies en waterbeheerders (Rijk en waterschappen) voeren de risicobeoordeling van de onttrekkingsgebieden voor waterwinlocaties vanuit grond- en oppervlaktewaterlichamen uit en nemen maatregelen ten behoeve van het risicobeheer op in de waterprogramma’s (stroomgebiedbeheersprogramma, waterprogramma en regionale waterprogramma’s). Zij hebben ook een (eerstelijns) toezichthoudende taak op activiteiten in deze gebieden zoals lozingen en zijn tevens belast met de verdere handhaving.
Mocht het geval zich voordoen dat bestuursorganen instructieregels of instructies niet naleven, dan zijn aanwijzingen met indien nodig indeplaatsstelling mogelijk door het naast hogere gezag; indien het om nationale belangen of de implementatie van internationale verplichtingen gaat is dit de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Daarnaast kan het generieke instrumentarium voor interbestuurlijk toezicht worden ingezet (schorsing en vernietiging, indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing) uit de Gemeentewet, de Waterschapswet en de Provinciewet. De provincies zijn interbestuurlijk toezichthouder voor de waterschappen en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (Inspectie Leefomgeving en Transport) is toezichthouder voor de provincies en Rijkswaterstaat. Het Rijk heeft voorts de mogelijkheid om, indien dat noodzakelijk wordt geacht, de naleving van de herziene Drinkwaterrichtlijn te bevorderen door gebruik te maken van de bevoegdheid van de verantwoordelijke minister om een aanwijzing te geven aan een decentrale overheid op grond van de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten (Wet NErpe).
De bepalingen van dit wijzigingsbesluit, die het Drinkwaterbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Waterbesluit en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 aanvullen of wijzigen, worden verder uitgewerkt in de Drinkwaterregeling, de Regeling materialen en chemicaliën drink- en warm tapwatervoorziening en voor zover nodig de uitvoeringsregelgeving onder de Omgevingswet.
In de Drinkwaterregeling wordt de monitoring geregeld en worden de analysevoorschriften verder uitgewerkt. In deze regeling zijn eveneens regels opgenomen met betrekking tot de gegevensverzameling en de rapportage door drinkwaterproducenten, zoals een bewaartermijn van 10 jaar. De regeling is aangepast aan de herziene Drinkwaterrichtlijn.
De Regeling materialen en chemicaliën drink- en warm tapwatervoorziening zal na vaststelling van de gedelegeerde uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 11 van de Drinkwaterrichtlijn daaraan worden aangepast alsmede aan recente beleidsontwikkelingen en de stand der techniek. Daarnaast krijgt de regeling een transparantere structuur en wordt een duidelijke scheiding aangebracht tussen het traject van beoordeling en het traject van certificering.
De Regeling legionellapreventie in drinkwater en warm tapwater behoeft geen wijziging in verband met de herziene Drinkwaterrichtlijn maar zal vanaf 2023 worden gewijzigd in verband met de resultaten van het in 2021 uitgevoerde evaluatieonderzoek.
Met het oog op de uitvoering zijn of worden in de lagere regelgeving waar nodig specifieke regels opgenomen voor de waterbeheerders, zoals met betrekking tot risicobeoordeling, risicobeheer, monitoring, gegevensverzameling en rapportage.
De omzetting van uit de herziene Drinkwaterrichtlijn volgende verplichtingen die leiden tot bouwkundige maatregelen binnen bouwwerken en bijbehorende bouwwerkpercelen, zoals het verbieden (nieuwbouw) of vervangen (bestaande bouw) van loodhoudende leidingen in collectieve leidingnetten of woninginstallaties, vinden plaats via de bouwregelgeving in de Omgevingswet en het Besluit bouwwerken leefomgeving, waarvoor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties primair verantwoordelijk is.
Op grond van de huidige bouwregelgeving geldt al dat voor binneninstallaties alleen beoordeelde en gecertificeerde producten (zoals kranen en leidingen) volgens de Regeling materialen en chemicaliën drink- en warmtapwatervoorziening toegepast mogen worden. Dit zijn materialen en producten met een Kiwa Watermark (of gelijkwaardig beoordeeld) toegepast worden. Installateurs moeten deze nationale producteisen voor binnenhuisinstallaties naleven en de gemeenten zien hierop toe. Wanneer de Europese eisen van kracht zijn betreft dit producten met een duidelijk te onderscheiden Europees keurmerk. Zie ook onder paragraaf 4.1 en 4.2.
De omzetting van uit de herziene Drinkwaterrichtlijn volgende verplichtingen voor water dat wordt gebruikt voor de productie van voedsel valt onder de levensmiddelenwetgeving waarvoor de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport primair verantwoordelijk is en wordt, voor zover nodig, via die wetgeving omgezet. Het betreft verpakt water (mineraalwater, bronwater of ander water) en water dat als proceswater of ingrediënt wordt gebruikt voor de productie van eet- en drinkwaren.
Het water dat wordt gebruikt bij de vervaardiging, de bereiding of de behandeling van levensmiddelen, moet tot aan het punt waar aan de parametervoorwaarden moet worden voldaan, namelijk de kraan, voldoen aan de herziene Drinkwaterrichtlijn. Na dat punt wordt het water als levensmiddel beschouwd indien het bestemd is, of redelijkerwijze kan worden aangenomen dat het bestemd is om door de mens te worden geconsumeerd, overeenkomstig de Algemene Levensmiddelen Verordening44. Deze uitzondering bestond ook al onder richtlijn 98/83/EG.
Voor de eigen winningen van voedingsmiddelenbedrijven houdt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) toezicht op de kwaliteit van het drinkwater dat wordt gebruikt in de voedingsmiddelensector. In bepaalde gevallen hoeft water dat in het productieproces van voedingsmiddelenbedrijven wordt gebruikt, niet van drinkwaterkwaliteit te zijn, als ten genoegen van de NVWA is aangetoond, dat dit de voedselveiligheid niet in gevaar brengt. Dit is anders als het gewonnen drinkwater ook ter beschikking wordt gesteld aan derden binnen (bijvoorbeeld medewerkers) of buiten het bedrijf; in dat geval is de winning tevens een collectieve watervoorziening en staat daarmee onder direct toezicht van de Inspectie Leefomgeving en Transport.
In andere Europese richtlijnen en verordeningen worden aspecten geregeld, die van invloed zijn op de drinkwaterkwaliteit en het waterbeheer of die een aanvulling vormen op de bepalingen van de herziene Drinkwaterrichtlijn. Deze verordeningen en richtlijnen en de verhouding tot de herziene Drinkwaterrichtlijn worden hieronder kort toegelicht.
Richtlijn 2009/54/EG45 heeft betrekking op water, gewonnen uit de bodem van een lidstaat, dat door de verantwoordelijke autoriteit van die staat wordt erkend als natuurlijk mineraalwater dat voldoet aan het bepaalde in bijlage I, deel I. De herziene Drinkwaterrichtlijn is niet van toepassing op natuurlijk mineraalwater, zoals bedoeld in richtlijn 2009/54/EG.
Richtlijn 2001/83/EG46 bevat regels op het gebied van de productie, distributie en gebruik van geneesmiddelen. De herziene Drinkwaterrichtlijn is niet van toepassing op water dat een geneesmiddel is in de zin van richtlijn 2001/83/EG.
Verordening (EG) nr. 1935/200447 geeft waarborgen voor materialen en voorwerpen bestemd om rechtstreeks of indirect met levensmiddelen in contact te komen en legt de basis voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en van de belangen van de consument.
De Europese positieve lijst van uitgangsstoffen voor organische materialen voor contact met drinkwater houdt rekening met de lijsten die de Europese Commissie heeft opgesteld en beheert overeenkomstig artikel 5 van deze verordening.
Verordening (EG) nr. 1935/200448 geeft waarborgen voor materialen en voorwerpen bestemd om rechtstreeks of indirect met levensmiddelen in contact te komen, en legt de basis voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en van de belangen van de consument.
De Europese positieve lijst van uitgangsstoffen voor organische materialen houdt rekening met de lijst die de Europese Commissie heeft opgesteld en beheert overeenkomstig artikel 5 van deze verordening.
Richtlijn 2000/60/EG49 geeft een kader voor de bescherming van oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater. De richtlijn heeft onder meer ten doel het bevorderen van duurzaam gebruik van water door het beschermen van de beschikbare waterbronnen op lange termijn en draagt zodoende bij aan de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam, evenwichtig en billijk gebruik van water.
De herziene Drinkwaterrichtlijn legt een relatie met de Kaderrichtlijn water. De risicogebaseerde benadering uit de artikelen 7, 8 en 9, die het hele watervoorzieningssysteem bestrijkt, moet mede berusten op de reeds verworven kennis en op de maatregelen die zijn uitgevoerd in het kader van Richtlijn 2000/60/EG en moet rekening houden met de gevolgen van de klimaatverandering voor de watervoorraden.
De artikelen 6, 7 en 8 van de Kaderrichtlijn water bevatten voorschriften om de waterlichamen die voor de onttrekking van drinkwater worden gebruikt, aan te wijzen als beschermde gebieden en te monitoren. Op grond van artikel 11 van de Kaderrichtlijn water zijn de lidstaten verplicht om maatregelenprogramma’s op te stellen, met inbegrip van maatregelen ter bescherming van de onttrekkingsgebieden voor drinkwater. De herziene Drinkwaterrichtlijn bevat voor het waterkwaliteitsbeheer een aanvulling op deze artikelen. Op basis van de risicobeoordeling van artikel 8 en op basis van de voorschriften op grond van de herziene Drinkwaterrichtlijn dient, waar nodig, aanvullende monitoring plaats te vinden en maatregelen te worden genomen. Waar passend worden de aanvullingen opgenomen in de maatregelenprogramma’s en monitoringsprogramma’s op grond van de Kaderrichtlijn Water.
Richtlijn 2006/118/EG50 geeft specifieke maatregelen ter voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging in de vorm van criteria voor de beoordeling van de goede chemische toestand van het grondwater en criteria voor het vaststellen van significante en aanhoudende stijgende trends en de omkering daarvan, en voor het bepalen van de beginpunten voor omkeringen in trends.
Voor de in artikel 13 van op grond van herziene Drinkwaterrichtlijn genoemde passende monitoring op relevante verontreinigende stoffen in grondwater, wordt mede gebruik gemaakt van de stoffenlijst uit bijlage I van de grondwaterrichtlijn.
Richtlijn 2008/105/EG51 bevat met het oog op het bereiken van een goede chemische toestand van het oppervlaktewater milieukwaliteitsnormen (MKN) voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen.
Voor de in artikel 13 van op grond van herziene Drinkwaterrichtlijn genoemde passende monitoring op relevante verontreinigende stoffen in grondwater, wordt mede gebruik gemaakt van de stoffenlijst uit bijlage I van de richtlijn prioritaire stoffen.
Richtlijn 2007/2/EG52 bevat algemene regels voor de oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire genaamd). Inspire is bedoeld ter ondersteuning van het communautaire milieubeleid en beleidsmaatregelen dan wel activiteiten die van invloed kunnen zijn op het milieu. Inspire bouwt voort op de infrastructuren voor ruimtelijke informatie die door de lidstaten zijn opgericht en door hen worden beheerd. De herziene Drinkwaterrichtlijn moet gezien worden als een aanvulling op de richtlijn 2007/2/EG.
Richtlijn 2003/4/EG53 brengt het gemeenschapsrecht in overeenstemming met het VN/ECE-Verdrag inzake toegang tot informatie, inspraak voor de bevolking en mogelijkheid van verhaal in milieuzaken («het Verdrag van Aarhus») en regelt de toegang tot milieu-informatie. De richtlijn bevat een actieve verplichting voor overheden, om milieu-informatie waarover zij beschikken of die voor hen wordt beheerd, uit eigen beweging geleidelijk openbaar te maken (actieve openbaarheid). De milieu-informatie moet geordend worden met het oog op een systematische en actieve verspreiding, met name door middel van computertelecommunicatie en/of elektronische technologie wanneer deze voorhanden is. Daarnaast regelt de richtlijn de toegang tot milieu-informatie op verzoek (passieve openbaarheid). In richtlijn 2003/4/EG wordt een uitzondering gemaakt. Een verzoek om informatie kan, om redenen genoemd in de richtlijn, geheel of gedeeltelijk worden geweigerd, bijvoorbeeld als de openbaarmaking afbreuk doet aan de openbare veiligheid. De herziene Drinkwaterrichtlijn moet gezien worden als een aanvulling op de richtlijn inzake milieu-informatie.
Verordening (EU) nr. 305/201154 bepaalt de voorwaarden voor het in de handel brengen of aanbieden van bouwproducten, door geharmoniseerde voorschriften vast te stellen voor de wijze waarop de prestaties van bouwproducten met betrekking tot hun essentiële kenmerken worden uitgedrukt, en voor het gebruik van de CE-markering op die producten.
Het in bijlage V bij deze verordening opgenomen Systeem 1+ voor beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid wordt als uitgangspunt genomen om een geschikte conformiteitsbeoordelingsprocedure vast te stellen voor de beoordeling en certificering van producten die in contact komen met drinkwater en die in de handel worden gebracht, ten aanzien van de gezondheidskundige eisen volgens de artikelen 11 en 12 van de Drinkwaterrichtlijn.
Verordening (EU) nr. 1025/201255 stelt regels vast voor onder andere de samenwerking tussen de Europese normalisatieorganisaties en de nationale normalisatie-instellingen, de lidstaten en de Commissie, voor de opstelling van Europese normen en Europese normalisatieproducten, de financiering van Europese normalisatie en de deelname van de belanghebbenden aan Europese normalisatie. De Europese norm voor het uniform testen en beoordelen van producten die met voor menselijke consumptie bestemd water in contact zijn, wordt vastgesteld in overeenstemming met artikel 10 van Normalisatie Verordening.
Verordening (EU) 2019/102056 beoogt het markttoezicht op producten waarvoor harmonisatiewetgeving van de Unie geldt, te verbeteren. Hierdoor wordt gewaarborgd dat op de Europese markt alleen conforme producten worden aangeboden. De verordening bevat regels en procedures voor marktdeelnemers en een kader voor samenwerking met marktdeelnemers en voor controles op producten wanneer zij de Europese markt binnenkomen.
In artikel 11 van de herziene Drinkwaterrichtlijn is de Markttoezicht verordening van toepassing verklaard op Europees goedgekeurde producten die in contact zijn met voor menselijke consumptie bestemd water.
Verordening (EU) nr. 528/201257 heeft ten doel de werking van de interne markt te verbeteren door de regels voor het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden te harmoniseren en tegelijk een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mensen en dieren en van het milieu te waarborgen. De bepalingen van deze verordening stoelen op het voorzorgsbeginsel, dat tot doel heeft de gezondheid van mensen en dieren en het milieu te beschermen. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de bescherming van kwetsbare groepen.
Op grond van de verordening zijn regels vastgesteld voor een lijst van werkzame stoffen die in biociden mogen worden gebruikt en voor de toelating van biociden, de wederzijdse erkenning van de toelating binnen de Europese Unie, het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden en het in de handel brengen van behandelde voorwerpen.
Deze biociden vallen aanvullend onder de regels voor chemicaliën onder de Drinkwaterrichtlijn waar lidstaten verplicht worden om de zuiverheid te beoordelen en de kwaliteit te waarborgen.
Verordening (EG) nr. 1107/200958 stelt regels voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en voor het op de markt brengen, het gebruik en de controle ervan binnen de Gemeenschap. Voor de definitie en normering van gewasbeschermingsmiddelen en humaan toxicologisch relevante stoffen wordt in de herziene Drinkwaterrichtlijn verwezen naar deze Verordening.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de gevolgen die het wijzigingsbesluit naar verwachting zal hebben voor de Nederlandse samenleving. Hiervoor is, voorafgaande aan de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit een aantal onderzoeken en toetsen uitgevoerd. Aan bod komen achtereenvolgens de financiële gevolgen voor burgers en bedrijven, de bestuurslasten voor de overheid, het effect op het milieu en de gevolgen voor de uitvoering en de handhaving.
Het onderzoeksbureau SIRA Consulting heeft onderzoek gedaan naar de financiële effecten van het wijzigingsbesluit voor burgers en bedrijven. Het gaat bij de financiële effecten om de administratieve lasten en nalevingskosten. Voor bedrijven wordt onderscheid gemaakt in kosten als gevolg van regeldruk (eenmalig en structureel) en overige bedrijfseffecten. De resultaten van dit onderzoek zijn gelijktijdig met de internetconsultatie ter toetsing aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) voorgelegd. ATR heeft geadviseerd om het ontwerpbesluit niet in te dienen tenzij beter wordt onderbouwd waarom sauna’s zonder bassins en zelfstandige behandelcentra waar overnachting plaatsvindt te verplichten tot maatregelen met betrekking tot Legionella en om kort te beschrijven welke regeldrukkosten hiermee gepaard gaan. Aan het advies voor zover strekkend tot een betere onderbouwing van de genoemde categorieën is gevolg gegeven in par. 3.2 van deze nota van toelichting. Tevens is een indicatie van de regeldrukkosten opgenomen (zie hierna, hoofdstuk 7).
Het genoemde onderzoek wijst uit dat er geen financiële effecten voor burgers te verwachten zijn, omdat de regelgeving niet direct van toepassing is op burgers.
De drinkwatersector bestaat uit drinkwaterproducenten en producenten van materialen en chemicaliën. De drinkwaterproducenten zijn onder te verdelen in drinkwaterbedrijven en collectieve drinkwaterwinningen. Er zijn in Nederland 10 drinkwaterbedrijven en naar schatting 480 collectieve drinkwaterwinningen die onder de drinkwaterregelgeving vallen. Collectieve drinkwaterwinningen zijn onder te verdelen in kleine, zeer kleine en overige winningen. Daarnaast zijn er 2.206 producenten van materialen en chemicaliën die op de Nederlandse markt opereren. Deze bedrijven zijn niet allemaal in Nederland gevestigd. Harmonisatie van de eisen aan materialen en chemicaliën zal een gunstig markteffect voor de Nederlandse bedrijven hebben, omdat belemmeringen op de Europese interne markt worden weggenomen. Er worden geen innovatieve effecten in de drinkwatersector verwacht als gevolg van de wijzigingen. Voor zover drinkwaterbedrijven of collectieve drinkwaterwinningen als gevolg van de risicobeoordeling op extra stoffen moeten monitoren, heeft dit positieve gevolgen voor de omzet van laboratoria die in de (drink)watersector werkzaam zijn.
De herziene Drinkwaterrichtlijn werkt door in beleid en regelgeving op het gebied van de drinkwatervoorziening, het waterbeheer, het bouwen, de voedselvoorziening en waren. Omdat de herziene richtlijn voortbouwt op en een herschikking vormt van de eerdere richtlijn 98/83/EG, is de bestaande regelgeving als uitgangspunt genomen en nagegaan waar aanvulling of wijziging nodig is. Daarbij is aangesloten bij bestaande bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsverdelingen en bij bestaande praktijk en regelgeving. Het wijzigingsbesluit bevat de wijzigingen zover het betreft regelgeving waarvoor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat primair verantwoordelijk is (drinkwatervoorziening en waterbeheer), en strekt tot strikte en lastenluwe implementatie. Ook zijn enkele aanvullingen in de regelgeving opgenomen waar de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben. Alleen waar mogelijk en noodzakelijk is gebruik gemaakt van enige beleidsruimte, namelijk bij de normering voor lood en Legionella. De normering van lood is strikter dan de richtlijn vereist, conform eerdere besluitvorming van het kabinet59 en voor Legionella is de eerdere striktere normering gehandhaafd op grond van het geen achteruitgang principe.
In het wijzigingsbesluit wordt uitgegaan van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de aanpak van lood in drinkwater in prioritaire gebouwen. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen de verantwoordelijkheid buiten gebouwen (Infrastructuur en Waterstaat) en binnen gebouwen (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties). Als prioritaire gebouwen zijn kindlocaties aangewezen. Uitvoering vindt plaats binnen de al lopende nationale aanpak van lood in drinkwater. De kosten van de algemene risicobeoordeling komen ten laste van de rijksoverheid. Er zal daarnaast nog een monitoringsprogramma worden vastgesteld voor de monitoring ten behoeve van de risicobeoordeling van lood in drinkwater in prioritaire gebouwen. Daarbij wordt bezien in hoeverre op grond van de herziene Drinkwaterrichtlijn nadere eisen gelden bovende huidige reguliere monitoring en wordt een bijbehorende effectinschatting gemaakt. Het wijzigingsbesluit bevat in dit verband geen extra eisen.
Ingevolge het wijzigingsbesluit is de verlaging van de loodnorm volgens het Kabinetsbeleid60 vastgelegd in het Drinkwaterbesluit. Voor de drinkwaterbedrijven verandert er weinig. Zij blijven reguliere monitoring uitvoeren en geven vervolgens bij het resultaat aan welke type gebouw het betreft (< 1960, nieuwbouw, kindlocatie). Bij overschrijding adviseren zij de gebouweigenaar/ bewoner wanneer de overschrijding te wijten is aan de binneninstallatie. De Inspectie Leefomgeving en Transport kan gebruiksbeperkingen opleggen. Ook dit is ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie.
Uit de wettelijk voorgeschreven reguliere monitoring door de drinkwaterbedrijven in gebouwen en woningen blijkt dat de waarde van 10, resp. 5 microgram/L in 1% respectievelijk 3,5% van de metingen overschreden wordt. Gerelateerd aan CBS-cijfers van de woningvoorraad betekent dit dat er bij 78.000 – 234.000 woningen/gebouwen maatregelen nodig zijn. Dit cijfer komt grofweg overeen met schattingen van de Gezondheidsraad61, die aangeeft dat er naar schatting 100.000 – 200.000 woningen/gebouwen zijn van voor 1960 met loden leidingen. Uitgaande van de gegevens uit de Atlas Leefomgeving zijn er ongeveer 12.000 scholen en kinderdagverblijven, die voor 1960 gebouwd zijn. Voor de uitvoering van de verplichtingen uit de herziene Drinkwaterrichtlijn voor lood in binneninstallaties, voert de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de regie. De berekening van de effecten van maatregelen, zoals de verwijdering van lood in kindlocaties en huurwoningen, zijn onderdeel van een komende wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (naar verwachting medio 2023 van kracht, met een overgangstermijn).
Voor Legionella geldt al langere tijd specifieke regelgeving voor de zogeheten prioritaire locaties, zoals ziekenhuizen, hotels en kampeerterreinen. De huidige strengere nationale norm voor Legionella van 100 kve/l blijft gehandhaafd vanuit het geen achteruitgang principe. Als gevolg van de evaluatie van de regelgeving ten aanzien van Legionella-preventie is de term «recreatiewoning» gewijzigd in «recreatieverblijf» en is de begripsomschrijving verduidelijkt, worden zelfstandige behandelcentra met nachtverblijf als prioritair aangemerkt en worden sauna’s (zoals voorheen, maar nu expliciet) als prioritair aangewezen, ook als daar geen bassin meer aanwezig is. Volgens een eerste inschatting van de Inspectie Leefomgeving en Transport zullen dat er weinig zijn, omdat klanten doorgaans verwachten (en daar ook prijs op stellen) dat een sauna beschikt over een bassin. Alle nu als prioritair aangewezen locaties zijn in overeenstemming met de locaties die Nederland op grond van de herziene Drinkwaterrichtlijn zou moeten aanwijzen.
Recreatiewoningen zijn in artikel 35, eerste lid, onder c, uitgezonderd van de daar genoemde gebouwen met logiesfunctie of bedrijfsmatig nachtverblijf. De wijziging van het begrip «recreatiewoning» in «recreatieverblijf» met een gewijzigde begripsomschrijving heeft tot doel om hetgeen wordt beoogd met de regelgeving beter aan te laten sluiten bij de bestaande praktijk en beter handhaafbaar te maken. De wijziging van de definitie zal naar verwachting niet leiden tot een wezenlijke wijziging van de aantallen recreatieverblijven die onder de definitie en daarmee onder de uitzondering van de verplichtingen vallen. Dit effect kan niet worden gekwantificeerd maar is naar verwachting verwaarloosbaar. De verwachting is dan ook dat er qua effecten en kosten geen relevante wijzigingen zullen optreden.
Wel zullen door het wijzigingsbesluit de zelfstandige behandelcentra waar overnachting plaatsvindt aan de regels voor legionellapreventie moeten gaan voldoen. In veruit de meeste zelfstandige behandelcentra wordt niet overnacht. Naar inschatting van de brancheorganisatie Zelfstandige Klinieken Nederland zijn er in Nederland slechts enkele tientallen zelfstandige behandelcentra waar wordt overnacht. Per locatie gaat het naar inschatting van de branche om maximaal zo’n 20 bedden, maar meestal veel minder.
De kosten voor het laten opstellen van een risicobeoordeling en een beheersplan zijn eenmalig en bedragen tussen de 750 euro (voor beperkte logiesvoorzieningen zoals bijvoorbeeld de reeds aangewezen bed & breakfasts of minicampings) tot enkele duizenden euro’s (voor een zorginstelling). Het nemen van legionellamonsters kost tussen de 50 en 75 euro per monster. Twee keer per jaar moeten monsters per tappunt worden genomen. Het aantal te nemen monsters is afhankelijk van de grootte van de installatie. Aangenomen wordt dat de meeste installaties, die als gevolg van dit wijzigingsbesluit als prioritair worden aangemerkt, tussen 1-50 tappunten hebben. De eigenaren van deze installaties moeten per keer 2 monsters nemen. Per jaar bedragen de kosten 200 – 300 euro. Bij iets grotere installaties (51–100 tappunten), moeten per keer 4 monsters worden genomen. Per jaar bedragen de kosten voor deze grotere installaties 400 – 600 euro. Als naar aanleiding van de risicobeoordeling de installatie moet worden aangepast is dat vrijwel altijd het gevolg van het niet voldoen aan de bouwtechnische voorschriften (met name NEN 1006). Deze kosten zijn niet een gevolg van het wijzigingsbesluit dan wel het voldoen aan de drinkwaterregelgeving in het algemeen.
Instelling |
Aantallen vallend onder de wijziging |
Risicobeoordeling en beheersplan (eenmalig) |
Risicobeoordeling en beheersplan (bijhouden) |
Eenmalige kosten |
Structurele kosten |
Monitoring jaarlijks |
Structurele kosten |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Zelfstandige behandelcentra nachtverblijf |
10–20 |
2.000–4.000 |
400–800 |
20–80 k€ |
4 –16 k€ |
400–600 |
4–12 k€ |
Sauna’s zonder bassin |
10–20 |
750 |
150 |
7.5–15 k€ |
1.5–3 k€ |
200–300 |
2–6 k€ |
Recreatie-verblijven |
– |
– |
– |
– |
– |
– |
– |
Totale kosten |
27,5–95 k€ |
5.5–19 k€ |
6–18 k€ |
Alle andere bepalingen in het wijzigingsbesluit volgen rechtstreeks uit de herziene Drinkwaterrichtlijn. Bij de nadere uitwerking in de lagere regelgeving en in de uitvoering is ruimte gecreëerd voor maatwerk, waardoor de kosten zo laag mogelijk worden gehouden.
De inhoud van de risicobeoordeling en het risicobeheer van het watervoorzienings-systeem, van inname tot punt van levering, is sterk afhankelijk van het soort watervoorzieningssysteem. Voor publieke drinkwaterbedrijven geldt al uitgebreide regelgeving, waardoor er een praktijk is ontstaan waarin de verplichtingen van de herziene Drinkwaterrichtlijn op dit punt al worden uitgevoerd. Uit het genoemde Sira-onderzoek komen voor de drinkwaterbedrijven op dit onderdeel geen extra kosten naar voren. Mogelijke extra kosten betreffen met name het op een andere wijze bij elkaar brengen van gegevens, deze kosten kunnen niet worden gekwantificeerd maar lijken verwaarloosbaar op het totaal van de reeds geldende nalevingskosten.
De kosten voor de eigenaren van collectieve drinkwatervoorzieningen (eigen winningen) zijn sterk afhankelijk van de omvang en aard van de winning (complexiteit en productiecapaciteit, openbaar of commercieel). (Zeer) kleine winningen zijn vrijgesteld van deze verplichting (zie artikel 32 van het Dwb, als gewijzigd, en de toelichting op artikel I, onderdelen N en O). Deze kosten zullen vooral bij de invoering van het wijzigingsbesluit het hoogst zijn, en daarna een stuk lager (herzien minimaal 1 x per zes jaar of bij wijzigingen). Volgens een grove schatting bedragen de kosten tussen de 5.000 – 15.000 euro. De kosten zullen lager uitvallen, wanneer bestaande informatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport wordt gebruikt, zoals een systeembeschrijving of elementen van een risicobeoordeling.
Voor zowel de publieke drinkwaterbedrijven als de collectieve drinkwatervoorzieningen wordt voor de rapportage over overschrijdingen, incidenten, maatregelen die zijn genomen en ontheffingen wordt aangesloten bij het bestaande rapportagesysteem.
Instelling |
Aantallen vallend onder de wijziging |
Risicobeoordeling en beheersplan (eenmalig) |
Risicobeoordeling en beheersplan (bijhouden) |
Eenmalige kosten |
Structurele kosten |
---|---|---|---|---|---|
Drinkwaterbedrijven |
10 |
– |
– |
– |
– |
(Zeer) kleine collectieve watervoorzieningen |
– |
– |
– |
– |
– |
Overige collectieve watervoorzieningen |
10–20 |
5.000–15.000 |
1.000–3.000 |
50–300 k€ |
10–60 k€ |
Totale kosten |
50–300 k€ |
10–60 k€ |
De kosten van additionele monitoring van nieuwe parameters volgen ook rechtstreeks uit de richtlijn. Vanwege de risicogebaseerde benadering zullen de nieuwe parameters niet overal gemeten hoeven te worden. De toevoeging van extra stoffen aan de risicogestuurde monitoring kan een toename veroorzaken van de regeldruk voor drinkwaterbedrijven en eigenaren van collectieve watervoorzieningen. Voor drinkwaterbedrijven, die veel kennis voorhanden hebben, wordt een lichte toename van de administratieve lasten voorzien; zij kunnen gebruik maken van bestaande onderbouwingen in de risicobeoordeling, eventueel aangevuld met metingen. Voor eigenaren van collectieve watervoorzieningen, die nog niet risicogestuurd monitoren, zullen de lasten toenemen met € 800 per meting van alle nieuwe parameters. Door maatwerk voor kleinere winningen mogelijk te maken, kan het aantal metingen zo beperkt mogelijk blijven en kan de toename van deze kosten worden gereduceerd.
Instelling |
Aantallen vallend onder de wijziging |
Monitoring toename |
Structurele kosten |
---|---|---|---|
Drinkwaterbedrijven |
10 |
||
Collectieve watervoorzieningen |
10–20 |
800 |
8 – 16 k€ |
(zeer) kleine collectieve watervoorzieningen |
460–470 |
100 |
46 – 47 k€ |
Totale kosten |
54 – 63 k€ |
De financiële gevolgen voor de producenten van materialen en chemicaliën kunnen nog niet worden bepaald, omdat de eisen van het nieuwe Europese systeem nog niet bekend zijn. Op basis van een Europees onderzoek62 wordt de besparing voor het Nederlandse bedrijfsleven, naar rato van het inwoneraantal, geschat op ruim € 28 miljoen. Deze besparing wordt voornamelijk veroorzaakt doordat nog maar één certificering nodig is om het product in heel Europa op de markt te kunnen brengen in plaats van het doorlopen van verschillende verplichte certificeringstrajecten per land.
Instellingen: |
Aantallen vallend onder de wijziging |
afname |
Structurele kosten |
---|---|---|---|
NL bedrijven |
2206 |
–/– 28 miljoen € |
–/– 28 miljoen € |
Of de nieuwe regels over de communicatie naar consumenten een toename van de kosten tot gevolg heeft zal hangen van de mogelijkheid tot voortzetting van de huidige praktijk. Als de informatie in specifieke formats aan consumenten gecommuniceerd moet worden, veroorzaakt dit een toename van de kosten. Voor collectieve watervoorzieningen, die nog niet structureel informatie over de drinkwaterkwaliteit aan consumenten communiceren, stijgen als gevolg hiervan de kosten. De hoogte is afhankelijk van de eisen die hieraan gesteld gaan worden en het toepassen van maatwerk, deze kosten kunnen niet op voorhand worden gekwantificeerd.
Het onderzoeksbureau SIRA Consulting heeft eveneens onderzoek gedaan naar de bestuurlijke lasten. Dit zijn de kosten die overheden maken voor de uitvoering van de regelgeving. De resultaten van dit onderzoek zijn gelijktijdig met de internetconsultatie ter toetsing aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) voorgelegd. Op basis van het rapport van SIRA en aanvullende kwantificering op advies van ATR zijn de volgende conclusies te trekken.
Voor de risicobeoordeling en het risicobeheer van drinkwaterbronnen wordt aangesloten bij de gebiedsdossiers voor de grote drinkwaterwinningen en feitendossiers voor collectieve waterwinningen. Waterbeheerders en provincies stellen deze dossiers op in samenwerking met drinkwaterbedrijven ter invulling van verplichtingen uit de kaderrichtlijn water. De kosten van het opstellen van de gebiedsdossiers ter uitvoering van de Krw bedragen voor grotere winningen tussen 10.000 – 15.000 euro. Voor winningen van collectieve watervoorzieningen zijn de kosten afhankelijk van het type winning. In feite worden de gebiedsdossiers dus al opgesteld in verband met de uitvoering van de verplichtingen uit de kaderrichtlijn water en wordt ook in dat kader de door de richtlijn vereiste monitoring uitgevoerd. De kosten van de gebiedsdossiers zijn daarmee niet toe te rekenen aan dit wijzigingsbesluit. Voor zover deze bestaande gebiedsdossiers worden aangepast in verband met de risicobeoordeling op grond van de herziene Drinkwaterrichtlijn, is er sprake van beperkte eenmalige kosten bij provincies en waterbeheerders. Deze eenmalige kosten zullen naar verwachting gemiddeld niet meer dan een dag per risicobeoordeling bedragen, aangevuld met geringe aanvullende monitoringskosten.
Instellingen |
Aantallen winningen vallend onder de wijziging |
Risicobeoordeling en risicobeheer eenmalig |
Idem, jaarlijks bijhouden plus monitoring |
Kosten eenmalig |
Kosten structureel |
---|---|---|---|---|---|
225 |
1.000 € |
1.000 € |
225 k€ |
225 k€ |
|
Provincies |
|||||
Waterschappen |
|||||
RWS |
|||||
Kosten totaal |
225 k€ |
225 k€ |
Het meten van extra stoffen levert mogelijk enige extra regeldruk op voor provincies en waterbeheerders, zie het voorgaande. Deze kosten worden veroorzaakt door het meten van nieuwe stoffen (zoals stoffen van de aandachtstoffenlijst), het wijzigen van de hoogte van een norm, of eventueel door het uitvoeren van maatregelen als een norm of een richtwaarde voor een stof niet wordt gehaald en de bescherming van de volksgezondheid dat vereist. Deze kosten zijn nog niet kwantificeerbaar, maar sluiten aan bij de monitoring en de maatregelen die provincies en waterbeheerders op basis van de Kaderrichtlijn water uitvoeren. Over de mogelijke gevolgen van de monitoring van onttrekkingsgebieden voor collectieve watervoorzieningen, waar de provincies verantwoordelijk voor zijn, worden nadere afspraken gemaakt.
De Inspectie Leefomgeving en Transport houdt toezicht op de drinkwaterbedrijven en op de collectieve watervoorzieningen. Het toezicht op de drinkwaterbedrijven zal nauwelijks wijzigen. Het toezicht op de collectieve watervoorzieningen waarvoor een risicobeoordeling moet worden gemaakt (circa 20, de (zeer) kleine zijn hiervan vrijgesteld) zal intensiever worden. Naar schatting kost de beoordeling van de risicobeoordeling van een collectieve watervoorziening één dag. Uitgaande van een uurtarief van € 72 (schaal 11) zullen de bestuurlijke lasten per beoordeling € 576 bedragen. In overige gevallen zal zoals voorheen monitoring plaats moeten vinden, afhankelijk van aard en omvang is maatwerk mogelijk (zie het voorgaande). De Inspectie Leefomgeving en Transport schat in dat er maximaal 1 fte voor collectieve watervoorzieningen en maximaal 1 fte voor de risicobeoordeling in het kader van de publieke drinkwatervoorziening nodig zal zijn.
Na de inwerkingtreding van een Europees systeem voor materialen en producten in contact met drinkwater rond 2025 zal het markttoezicht op dit soort producten, dat naar verwachting door de Inspectie Leefomgeving en Transport zal worden uitgevoerd, een toename van de bestuurlijke lasten tot gevolg hebben. De Inspectie geeft aan dat naar verwachting op termijn minimaal 2 fte extra, maar mogelijk meer, nodig is voor het markttoezicht. Dit volgt nog niet uit onderhavig wijzigingsbesluit. De precieze effectinschatting zal te zijner tijd uitgevoerd worden. Dit zal binnen de IenW-begroting dienen te worden opgevangen.
De herziene Drinkwaterrichtlijn heeft als doel de bescherming van de gezondheid van de mens tegen de schadelijke gevolgen van verontreiniging van voor menselijke consumptie bestemd water. De richtlijn moet ervoor zorgen dat dat water gezond en schoon is en voor iedereen toegankelijk. De herziene Drinkwaterrichtlijn bevat een aantal intensiveringen en verbeteringen ten opzichte van richtlijn 98/83/EG.
Zo ligt er meer nadruk op maatregelen om de kwaliteit van drinkwaterbronnen te verbeteren. Dit is mogelijk doordat een complete, risicogebaseerde benadering verplicht wordt, voor het hele watervoorzieningssysteem. Nadruk op preventieve maatregelen aan de bron moet ertoe leiden dat de benodigde zuiveringsinspanning afneemt, waardoor minder energie nodig is voor zuivering.
De herziene Drinkwaterrichtlijn stelt Europese eisen aan materialen en chemicaliën die in contact komen met drinkwater. Geharmoniseerde minimumvereisten voor materialen maken het eenvoudiger voor consumenten en waterleveranciers om te constateren of producten aan de gezondheidsvoorschriften voldoen en dit zal bijdragen aan een uniform niveau van gezondheidsbescherming in de hele Unie. Eisen aan materialen en chemicaliën maken het ook eenvoudiger om eisen te stellen in verband met recycling en hergebruik van deze materialen. Dit is in lijn met het gedachtegoed van de circulaire economie.
De herziene Drinkwaterrichtlijn bevat ook een aantal specifieke bepalingen over consumentenvoorlichting. Betere kennis van de consumenten over de kwaliteit van het water kan ertoe leiden dat meer gebruik wordt gemaakt van kraanwater als drinkwater, wat kan bijdragen tot vermindering van de hoeveelheid gebruikte kunststof, kunststofzwerfvuil en broeikasgasemissies en tot positieve effecten op de mitigatie van klimaatverandering en op het milieu als geheel. Dit wordt ook bereikt door het vergroten van het aantal tappunten en sluit aan bij diverse beleidstrajecten in Nederland.
Consumenteninformatie over de gevolgen van het watergebruik en de maatregelen gericht op het tegengaan van lekverliezen door drinkwaterbedrijven dragen bij aan een vermindering van het gebruik van watervoorraden.
Gelijktijdig met de internetconsultatie is de HUF-toets (handhavings- en uitvoerbaarheid- en fraudebestendigheidstoets) uitgevoerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport, en zijn Rijkswaterstaat (RWS) de Unie van Waterschappen (UvW), Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) bestuurlijk geconsulteerd. De resultaten van de toetsen en bestuurlijke inbreng zijn opgenomen in hoofdstuk 8.
De Inspectie Leefomgeving en Transport beoordeelde63 het wijzigingsvoorstel als voldoende handhaafbaar, uitvoerbaar en fraudebestendig, mits een aantal voorgestelde wijzigingen worden meegenomen. De voorgestelde wijzigingen hadden vooral betrekking op gehanteerde formuleringen en begrippen.
De meeste voorgestelde wijzigingen zijn overgenomen, zowel in de artikelen als in de (artikelsgewijze) toelichting, tenzij een toevoeging als overbodig werd beschouwd (bijvoorbeeld de toevoeging om gebruikers te beschermen, bij maatregelen), niet wenselijk (bijv. het schrappen van de term «equivalent» in artikel 36, derde lid van het Drinkwaterbesluit) of verdergaand dan het kader van de omzetting. In dergelijke gevallen is indien nodig wel de toelichting aangepast.
Het voorstel van Inspectie Leefomgeving en Transport om het begrip «recreatiewoning» te wijzigen in «recreatieverblijf» is overgenomen en in de desbetreffende artikelen en toelichtingen doorgevoerd.
Voor het begrip «zelfstandige behandelcentra» is een in verband met gewijzigde wetgeving gewijzigde omschrijving opgenomen: «a. in instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen, voor zover het gaat om ziekenhuizen of zelfstandige behandelcentra voor zover daar sprake is van nachtverblijf». In de toelichting is dit verder verduidelijkt conform de wens van de Inspectie.
De passage «gebouwen waar uitsluitend wordt overnacht door personen die ter plaatse werkzaam zijn» roept bij de Inspectie Leefomgeving en Transport vragen op en zou daarom moeilijk uitvoerbaar zijn. Deze passage is nader toegelicht in de nota van toelichting bij de wijziging van het Waterleidingbesluit in 200764. Het gaat om die soorten logiesgebouwen, die op basis van de indeling van het Landelijk Coördinatiepunt Infectieziekten (LCI) tot de hoog- en middenrisicogroep behoren en waar dus een hoog beschermingsniveau gerealiseerd moet worden. Huisjes op volkstuincomplexen en gebouwen met een logiesfunctie die bestemd zijn tot overnachting uitsluitend door personeel dat in het betreffende gebouw of gebouwen werkzaam is (zoals militaire kazernes, ambulanceposten en brandweerkazernes) vallen daar niet onder.
De wijzigingsvoorstellen en opmerkingen over kleine en zeer kleine collectieve watervoorzieningen zijn verwerkt. De geconstateerde onduidelijkheid over het meetprogramma in relatie tot de verschillende typen watervoorzieningen, wordt nog uitgewerkt in de aanpassing van de Drinkwaterregeling.
Bij de voorbereiding van het wijzigingsbesluit is een zorgvuldig en uitgebreid proces doorlopen. Een concept van het wijzigingsbesluit is voorgelegd aan de Vereniging van drinkwaterbedrijven in Nederland (Vewin), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW), Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), Rijkswaterstaat (RWS), Staatstoezicht op de Mijnen (SODM), de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA), HISWA-RECRON (ondernemersorganisatie van bedrijven in de watersport en recreatie) en de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en van Economische Zaken (EZ). Deze partijen zijn ook in de gelegenheid gesteld het concept te becommentariëren, voordat het voor internetconsultatie is bekendgemaakt. Dit proces heeft tot aanvulling en verbetering geleid. Bij de totstandkoming van het besluit is zoveel mogelijk rekening gehouden met de belangen en wensen van de betrokken partijen en bestaande werkwijzen, kaders en organisatievormen. Op deze manier is de uitvoering van werkzaamheden als gevolg van de herziene Drinkwaterrichtlijn zoveel mogelijk binnen bestaande reguliere kaders en werkprocessen van de verschillende partijen ingebed. Deze werkwijze zal ook gevolgd worden bij de verdere uitwerking in lagere regelgeving en natuurlijk bij de uitvoering.
Van 21 december 2021 tot en met 28 januari 2022 heeft de formele toetsing en consultatie van het concept-wijzigingsbesluit plaatsgevonden. Conform de Code interbestuurlijke verhoudingen is het concept voorgelegd aan het IPO, de VNG en de UvW. IPO en de UvW hebben een reactie gegeven. Het concept is tevens getoetst door het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) op effecten voor de regeldruk (zie paragraaf 7.2 en 7.3). De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft een toets op de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF toets) uitgevoerd (zie paragraaf 7.5). Rijkswaterstaat (RWS) heeft een uitvoerbaarheidstoets verricht.
Naar aanleiding van de internetconsultatie zijn zienswijzen ontvangen van Vewin, Edu4Install, C-mark (namens Envaqua Expertgroep Legionella), European Drinking Water (EWD), FME en Holland Pomp Groep.
De ingekomen reacties in de consultatieronde zijn voor overweging en verwerking gerubriceerd naar onderwerp. In deze paragraaf worden per onderwerp de hoofdpunten van de inbreng en de wijze van verwerking besproken. Opmerkingen van tekstuele aard zijn waar relevant in het wijzigingsbesluit en in deze nota van toelichting verwerkt. De teksten zijn gecontroleerd op nieuwe ontwikkelingen en waar nodig geactualiseerd. Verschillende opmerkingen hadden betrekking op onderwerpen die niet onder de reikwijdte van de omzetting en dit wijzigingsbesluit vallen; dergelijke opmerkingen worden in andere kaders opgepakt.
Door meerdere organisaties zijn opmerkingen gemaakt over de leesbaarheid van het wijzigingsbesluit als gevolg van het veelvuldig gebruik van dynamische verwijzingen naar de herziene Drinkwaterrichtlijn. Dynamische verwijzing naar de actueel geldende artikelen van EU-regelgeving is een gebruikelijke en door het kabinet gewenste methode die onnodig gedetailleerde of veelvuldig te wijzigen nationale regels voorkomt, evenals discussie over de toereikendheid van een omzetting. Hier is ook bij deze omzetting voor gekozen mede vanwege de samenloop in de herziene Drinkwaterrichtlijn met de Kaderrichtlijn water en de inpassing in het stelsel van de Omgevingswet.
Verschillende organisaties hebben voorstellen gedaan om de tekst van een artikel aan te vullen of begrippen te verduidelijken.
Dergelijke voorstellen zijn beoordeeld en waar relevant en mogelijk overgenomen. Voorstellen die niet in overeenstemming zijn met de herziene Drinkwaterrichtlijn of niet passen binnen de kaders voor omzetting zijn om die reden niet overgenomen en om te voorkomen dat er andere of verdergaande eisen worden gesteld dan de richtlijn vereist.
Vewin heeft een aantal voorstellen voor aanvulling van het Besluit kwaliteit leefomgeving gedaan om de bescherming van het grondwater, bestemd voor de drinkwaterproductie, te verbeteren. Het gaat onder meer om het opnemen van richt- en streefwaarden voor grondwater in het Besluit kwaliteit leefomgeving, het toevoegen van grondwaternormen (overige antropogene stoffen) aan de normstelling voor een goede kwalitatieve toestand van het grondwaterlichaam voor de bereiding van drinkwater, het opnemen van aanvullende omgevingswaarden (voor antropogene stoffen) en het afstemmen van de normering in de Omgevingswet (Besluit kwaliteit leefomgeving) op de normering uit de Drinkwaterwet voor in te nemen water. Vewin onderbouwde deze voorstellen door te verwijzen naar de ambities uit het nieuwe Coalitieakkoord, die het grote belang van schoon water en de noodzaak van het voldoen aan (Europese) normen onderschrijft. Vewin is van oordeel dat bij de implementatie van de herziene Drinkwaterrichting de ambities op het gebied van een goede beschikbaarheid van zoetwater, van ruimtelijke planvorming gestuurd door water en van waterkwaliteit meegenomen moeten worden.
De problematiek die Vewin schetst en de voorgestelde oplossingen worden herkend. Echter, dergelijke oplossingen gaan het strikte en lastenluwe karakter van een implementatie te buiten en vragen om een bredere beleidsmatige en juridische afweging in andere kaders, zoals de Beleidsnota drinkwater en de Omgevingswet. Dit wijzigingsbesluit betreft de omzetting van de verplichtingen uit de herziene Drinkwaterrichtlijn en hiervoor is strikte omzetting staand kabinetsbeleid. Verdergaande wensen en beleid moeten ontwikkeld worden in daarvoor bestaande kaders. Het verder harmoniseren en afstemmen van normen voor grondwater zal eveneens in andere daarvoor bestemde kaders aan de orde komen, zoals bijvoorbeeld bij de herziening van de Grondwaterrichtlijn.
Door verschillende organisaties zijn opmerkingen gemaakt over gehanteerde begrippen in het wijzigingsbesluit. Op voorstel van Vewin is in artikel 22a van het Drinkwaterbesluit de term «leidingnet» vervangen door «distributienet» en is in het Besluit kwaliteit leefomgeving de term «onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten» vervangen door «onttrekkingsgebieden voor waterwinlocaties», wat beter past in het systeem en de definities van de Omgevingswet. Deze wijzigingen zijn eveneens in andere artikelen doorgevoerd. Voor andere voorgestelde begrippen geldt dat, indien een begrip meermalen voorkomt, in de lagere regelgeving daarvoor een definitie zal worden opgenomen in die regelgeving.
Vewin heeft opmerkingen gemaakt over de al dan niet opgenomen van praktijkcodes en hygiënecodes. Vewin stelt daarnaast voor om bij de opgenomen praktijkcodes in het Drinkwaterbesluit het jaartal weg te laten, omdat dergelijke normen regelmatig worden aangepast. In het Drinkwaterbesluit worden de toepasselijke normen, juist met het oog op de regelmatige aanpassing, aangeduid met een aanwijzing van een tijdstip waarop deze van toepassing waren bij ministeriële regeling. Hiermee ontstaat een dynamische verwijzing, waardoor bij een wijziging van de norm alleen het jaartal in de Drinkwaterregeling gewijzigd hoeven te worden en niet het Drinkwaterbesluit. Voor zover relevant zijn foutieve noteringen van hygiënecodes hersteld.
Het IPO heeft naar voren gebracht dat in artikel 3.15a van het Besluit kwaliteit leefomgeving er ten onrechte van wordt uitgegaan dat de aanwijzing van de waterlichamen met de maatschappelijke functie drinkwater ook in het waterbeheerplan van het waterschap plaatsvindt. Op grond van de in de Omgevingswet neergelegde verdeling van taken en verantwoordelijkheden van bevoegde bestuursorganen ligt het volgens het IPO niet voor de hand dat waterschappen (ook) belast worden met het uitvoeren van de verplichtingen van artikel 8 van de herziene Drinkwaterrichtlijn inzake de risicobeoordeling en risicobeheer van onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten in grond- en oppervlaktewaterlichamen.
De aanwijzing van waterlichamen met de maatschappelijke functie drinkwater vindt inderdaad niet plaats door het waterschap in het waterbeheerprogramma. Dit punt is gecorrigeerd. Verder is enkel bedoeld dat, indien die functie is aangewezen, de beheerder van het desbetreffende waterlichaam de risicobeoordeling en het risicobeheer uitvoert. Aangezien het waterschap in het algemeen beheerder is van regionale waterlichamen ligt die taak ook bij het waterschap, dan wel het provinciebestuur, indien de provincie beheerder is.
Het IPO geeft daarnaast aan dat artikel 3.15a van het Besluit kwaliteit leefomgeving overbodig is. Naast de bestaande instructieregels over de inhoud van programma’s die verplicht zijn ter uitvoering van de EU-richtlijnen (artikel 3.8 van de Omgevingswet) is het volgens IPO onnodig ook nog een instructieregel op te nemen over de taakuitoefening. Dit punt is niet gevolgd. Art. 3.15a is noodzakelijk voor een volledige en juiste omzetting. Dit omvat meer dan de programma’s en maatregelen van de Kaderrichtlijn water, waarbij overigens zoveel mogelijk wordt aangesloten bij deze omzetting, namelijk ook risicobeoordeling, het risicobeheer (waaronder de maatregelen) en monitoring. Ook elders in het Waterbesluit en het Besluit kwaliteit leefomgeving worden de taken ter uitvoering van de Kaderrichtlijn water benoemd en toegedeeld aan het daarvoor verantwoordelijke bestuursorgaan, zoals dat in artikel 3.15a van het Bkl ook gebeurt. De richtlijn vereist een duidelijke bestuurlijke taaktoedeling. Ook de provincie is in dit kader opgenomen als verantwoordelijke voor de bescherming van de kwaliteit van grondwater gebruikt voor de waterwinning (in artikel 7.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving); dit was abusievelijk nog niet geregeld.
Het IPO heeft verder verzocht om duidelijkheid over de datum waarop provincies aan de rijksinstructies voor inhoud van het regionaal waterprogramma moeten voldoen: de datum van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit of vanaf 22 december 2027. Overgangsrecht ontbreekt volgens het IPO. De termijnen van de herziene Drinkwaterrichtlijn zijn bepalend en de invoeringstermijnen zijn opgenomen in de artikelen. Voor overgangsrecht is geen verdere ruimte. Er dient tijdig met de processen te worden gestart om dit in bestaande cycli in te kunnen passen. Over de uitvoering worden nog afspraken gemaakt.
Rijkswaterstaat heeft in zijn rol als waterbeheerder een uitvoerbaarheidstoets uitgebracht. Geconcludeerd is dat het ontwerpbesluit uitvoerbaar wordt geacht, met enkele aandachtspunten. Dit betreft onduidelijkheid over het begrip onttrekkingsgebied en wijze van vastlegging, de verplichting om een risicobeoordeling uit te voeren, wat deze inhoudt en wat er verandert en de monitoring in gebieden voor oppervlaktewinningen (gebiedsdossiers) (artikel 3.15a van het Bkl en de paragrafen 3.3 en 4.2 van het algemeen deel van de nota van toelichting).
Met het begrip onttrekkingsgebied voor waterwinlocaties wordt uitvoering gegeven aan de herziene Drinkwaterrichtlijn en de verplichting om daarvoor risicobeoordeling en risicobeheer toe te passen. Per geval zal nader moeten worden bepaald (in het kader van de gebiedsdossiers) waar de begrenzing ligt, duidelijk is dat het in elk geval moet gaan om het gebied dat relevant is voor de kwaliteit van de waterwinning en de daarin aanwezige risico’s. Dit volgt uit de verwijzing in artikel 3.15a naar de relevante verplichtingen van de richtlijn en is in de toelichting verduidelijkt.
Uit artikel 3.15a volgt expliciet dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat als waterbeheerder (RWS) de door de richtlijn vereiste risicobeoordeling en risicobeheer uitvoert voor de bij hem in beheer zijnde oppervlaktewaterlichamen waarvoor in het nationaal waterprogramma de maatschappelijke functie «drinkwateronttrekking» is vastgelegd. Voor de inhoud daarvan wordt verwezen naar artikel 8, eerste tot en met derde lid, van de richtlijn. De meeste verplichtingen worden al uitgevoerd in het kader van de gebiedsdossiers. Wat de monitoring betreft, deze moet eveneens voldoen aan de kaders en verplichtingen van de richtlijn en aansluiten bij de risicobeoordeling zoals in de richtlijn wordt bepaald. Het gaat daarbij niet alleen om incidentele risico’s maar ook om de door de richtlijn genoemde overige risico’s. Dit wordt in het algemeen deel van de toelichting verduidelijkt. Verder uitwerking zal plaatsvinden protocol monitoring en toetsing drinkwaterbronnen kaderrichtlijn water.
Vewin heeft een aantal suggesties gedaan voor wijziging van het Besluit kwaliteit leefomgeving om de gebiedsdossiers een wettelijke status te geven.
De herziene Drinkwaterrichtlijn verplicht tot risicobeoordeling en risicobeheer van onttrekkingsgebieden. Deze verplichting is in het nieuwe artikel 3.15a van het Besluit kwaliteit leefomgeving omgezet. Voor de uitvoering van deze verplichting wordt aangesloten bij het systeem zoals ontwikkeld voor de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn water, namelijk de gebiedsdossiers. Het Protocol gebiedsdossiers wordt daarom geactualiseerd. Vanwege de strikte en lastenluwe omzetting vindt geen wettelijke regeling van gebiedsdossiers in het kader van deze omzetting plaats. Een aantal andere suggesties die gedaan zijn, zoals een Regeling gebiedsdossiers, zijn om dezelfde redenen niet wenselijk.
Vewin heeft voorts gewezen op de grote inspanning die drinkwaterbedrijven moeten verrichten om de risico’s van de bron te inventariseren en te monitoren, terwijl ze de kwaliteit van de bronnen nauwelijks kunnen beïnvloeden. Die kwaliteit staat onder druk en wordt onvoldoende ondervangen via de Omgevingswet. Vewin stelt voor om in het Drinkwaterbesluit duidelijke afspraken op te nemen over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen waterbeheerder en het drinkwaterbedrijf.
In de herziene Drinkwaterrichtlijn wordt de afstemming tussen waterbeheerder en het drinkwaterbedrijf beter geregeld, door de koppeling die gelegd is met de Kaderrichtlijn water en door de verplichte informatiedeling. In het wijzigingsbesluit zijn de verantwoordelijkheden voor de waterbeheerders voldoende vastgelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De verantwoordelijkheden voor drinkwaterbedrijven liggen vast in de drinkwaterregelgeving (Drinkwaterwet en Drinkwaterbesluit).
Vewin heeft verder voorgesteld om in het Besluit kwaliteit leefomgeving vast te leggen dat bij de risicobeoordeling en het risicobeheer van onttrekkingsgebieden door de waterbeheerders, de drinkwaterbedrijven worden betrokken. De herziene Drinkwaterrichtlijn vereist alleen dat de gegevens ter beschikking worden gesteld aan de drinkwaterbedrijven. Dit wordt als wettelijke verplichting geregeld. Bestuurlijke afspraken over de uitvoering hiervan zijn wenselijk. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dienen besluiten zorgvuldig te worden voorbereid, met inachtneming van alle betrokken belangen en participatie van alle belanghebbenden. In Nederland maakt dit onderdeel uit van de afspraken zoals neergelegd in het Protocol gebiedsdossiers waarbij in de verdere uitwerking wordt aangesloten. Via de bestaande bestuurlijke afspraken in het kader van gebiedsdossiers worden de drinkwaterbedrijven betrokken bij het opstellen van risicobeoordeling en risicobeheer van drinkwaterbronnen.
Vewin heeft daarnaast aandacht gevraagd voor de rol die andere instrumenten bij de implementatie van de herziene Drinkwaterrichtlijn en de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening kunnen spelen, zoals het proces van de watertoets. Ook zouden drinkwaterbedrijven volgens Vewin betrokken moeten worden bij het opstellen van het omgevingsplan en niet alleen het bestuursorgaan dat belast is met het beheer van watersystemen (artikel 5.37, eerste lid, wijziging).
De inzet van dergelijke instrumenten voor het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening is geen onderdeel van de omzetting van de herziene Drinkwaterrichtlijn en vraagt een bredere beleidsmatige en juridische afweging in andere kaders dan deze omzetting. Een zorgvuldige voorbereiding van besluiten, met inachtneming van alle betrokken belangen en participatie van alle belanghebbende is een verplichting op grond van de Awb.
Het voorstel van Vewin om artikel 10.14e van het Besluit kwaliteit leefomgeving zodanig aan te vullen dat de monitoringsresultaten ook aan de drinkwaterbedrijven worden verstrekt, wordt al geregeld in artikel 11.31 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In de transponeringstabel is dit nu ook aangegeven.
Het IPO heeft erop gewezen dat, in artikel 47, derde lid, van het Drinkwaterbesluit de eigenaar van het drinkwaterbedrijf de risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem moet uitvoeren, terwijl de herziene Drinkwaterrichtlijn is gericht tot de waterleverancier. In sommige gevallen is de provincie of de gemeenten aandeelhouder en daarmee eigenaar van het drinkwaterbedrijf van het IPO. IPO ziet dit als een onjuiste implementatie van de herziene Drinkwaterrichtlijn en stelt voor de zinssnede «de eigenaar van» te schrappen. Alle verplichtingen in de Drinkwaterwet zijn gericht tot de eigenaar. Het begrip eigenaar is al sinds de totstandkoming van de Drinkwaterwet gedefinieerd in die wet als juridische eigenaar. Dat is de NV, niet de aandeelhouder.
Envaqua vraagt zich af of in artikel 15, eerste lid, van het Drinkwaterbesluit terecht een verwijzing naar hoofdstuk 4 van het Drinkwaterbesluit (Legionellabeheer) is opgenomen, waardoor het drinkwaterbedrijf dezelfde verplichtingen heeft als de eigenaar/exploitant van een «prioritaire locatie», namelijk het uitvoeren van een risicoanalyse en het opstellen van een beheersplan voor het watervoorzieningssysteem door een BRL6010-gecertificeerd bedrijf. De verwijzing naar heel hoofdstuk 4 is bij nader inzien mogelijk te breed; de verwijzing in artikel 15 van het Drinkwaterbesluit is gewijzigd in «overeenkomstig hoofdstuk 4». Voor drinkwaterbedrijven gelden alleen enkele specifieke verplichtingen uit dat hoofdstuk, met name artikel 35, tweede en derde lid. Die houden kort samengevat in dat het drinkwater zoals dat het pompstation verlaat moet voldoen aan de kwaliteitseis voor Legionella, evenals het drinkwater in het distributiegebied, en dat het drinkwaterbedrijf daar periodiek op moet monitoren. Alleen in het – op dit moment theoretische – geval het drinkwaterbedrijf huishoudwater zou produceren en leveren, moet het voor die levering ook aan de andere voorschriften uit hoofdstuk 4 voldoen.
De richtlijn eist ook niet dat drinkwaterbedrijven voor hun watervoorziening specifiek voor Legionella een risicoanalyse en beheersplan zouden moeten opstellen. De in artikel 10 van de richtlijn opgenomen voorschriften rond Legionella zijn namelijk gekoppeld aan huishoudelijke leidingnetten, en daar valt het leidingnet van het drinkwaterbedrijf per definitie niet onder (zie artikel 2, tweede lid, van de richtlijn). Uiteraard moeten de drinkwaterbedrijven mede aandacht besteden aan het risico op (groei van) legionellabacteriën in hun watervoorzieningssysteem, in het kader van de uitvoering van hoofdstuk 5 van het Drinkwaterbesluit. Voor zover de genoemde voorschriften uit hoofdstuk 4 van het Drinkwaterbesluit voor hen gelden, zijn deze complementair aan de voorschriften van hoofdstuk 5.
Vewin heeft aandacht gevraagd voor de risico’s van opwarming van drinkwaterleidingen en hoe deze worden meegenomen in de risicobeoordeling en risicobeheer van watervoorzieningssystemen. Op grond van artikel 9 van de herziene Drinkwaterrichtlijn moeten alle risico’s en gevaren worden meegenomen in de risicobeoordeling. Door in artikel 47 van het Drinkwaterbesluit te verwijzen naar artikel 9 van de richtlijn zijn ook de risico’s van opwarming van drinkwaterleidingen onderdeel van risicobeoordeling en risicobeheer voor watervoorzieningssystemen. In het kader van de Uitvoeringsagenda Beleidsnota drinkwater vinden gesprekken plaats tussen IPO, VNG, de drinkwatersector en het Rijk over knelpunten die ontstaan als gevolg van warmte uitstraling uit elektriciteits- en warmte netten en de effecten daarvan op de drinkwatervoorziening.
Edu4Install heeft voorgesteld om in artikel 36 van het Drinkwaterbesluit op diverse plaatsen «leveringspunten» en «tappunten» toe te voegen, omdat anders volgens Edu4Install dit artikel zodanig zou kunnen worden uitgelegd dat nergens in een leidingnet de maximumwaarde voor legionellabacteriën zou mogen worden overschreden. De huidige artikelen in het Drinkwaterbesluit sluiten een dergelijke uitleg al uit. Zo blijkt uit artikel 36, tweede lid, van het Drinkwaterbesluit dat de kwaliteitseis voor legionella geldt op het punt van levering. En in artikel 35 van het Drinkwaterbesluit wordt gesproken over tappunten, wat in artikel 1, zevende lid, is gedefinieerd als «plaats waar het drinkwater, huishoudwater of warm tapwater beschikbaar komt voor gebruik».
Vewin heeft voorgesteld om bij de normering voor Legionella in het Drinkwaterbesluit een onderscheid te maken in soorten Legionella. De ervaring is dat drinkwaterbedrijven meestal de onschuldige variant(en) van Legionella aantreffen. De huidige norm van 100 kve/l voor alle legionellasoorten leidt volgens Vewin tot onnodige onrust en extra metingen en staat niet in verhouding tot het risico. Het wijzigingsbesluit maakt geen onderscheid in normering naar soorten Legionella. Besluitvorming hierover zal, binnen de ruimte die de herziene Drinkwaterrichtlijn biedt, plaatsvinden bij de toekomstige aanpassing van de Regeling legionellapreventie in drink- en warm tapwater (zie 5.1).
In de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 16 november 202165 aan de Tweede Kamer (is aangegeven dat er – in lijn met het door Berenschot en KWR Water Research gegeven advies – beleidsmatig een voorkeur bestaat om de normstelling voor legionella te differentiëren, afhankelijk van de soort prioritaire locaties waar het om gaat. De huidige (brede) norm van 100 kve/l zou dan blijven bestaan voor ziekenhuizen en andere locaties waar veel mensen met verminderde weerstand verblijven. Voor alle overige prioritaire locaties zou de normstelling kunnen worden toegespitst op Legionella pneumophila. Voor drinkwaterbedrijven (die in het pompstation en in het distributienet metingen moeten doen), betekent dit dat zekerheidshalve de «brede» norm zal moeten worden gehanteerd, omdat in die situatie niet uit te sluiten is dat aan een locatie wordt geleverd waar veel mensen met een verminderde weerstand verblijven.
Vewin heeft aangegeven dat duidelijk moet zijn dat de drinkwaterbedrijven voor lood een meetinspanning hebben maar dat huiseigenaren verantwoordelijk zijn voor het traject na de watermeter.
De drinkwaterbedrijven hebben uiteraard voor wat betreft het toepassen van gecertificeerde producten en het verwijderen van loden (componenten van) drinkwaterleidingen alleen een verantwoordelijkheid tot aan het punt van levering (de watermeter). Voor de installaties na dat punt zijn de gebouweigenaren verantwoordelijk. Diverse passages in het algemeen deel van de toelichting besteden hier aandacht aan. In de brief aan de Tweede Kamer van juli 202066 is ten aanzien van de meetinspanning opgenomen dat de drinkwaterbedrijven verantwoordelijk zijn voor de reguliere monitoring (steekproefsgewijze monitoring). Andere metingen en onderzoeken in individuele woningen en gebouwen vallen onder de verantwoordelijkheid van de bewoner/huiseigenaar. In overleg tussen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal bij de verdere uitwerking van de implementatie van artikel 10 van de Drinkwaterrichtlijn voor lood nog worden nagegaan of een aanvullend monitoringsprogramma op de reguliere monitoring nodig is voor de monitoring van lood in drinkwater in prioritaire gebouwen.
FME heeft zorgen geuit over de effecten van het nog ontbreken van inzicht in de nieuwe Europese eisen op het gebied van materialen en over de extra kosten die ontstaan als opnieuw certificering nodig is. Dit vormt volgens FME mogelijk een drempel voor buitenlandse bedrijven om de Nederlandse markt te betreden. Ook Vewin en EDW hebben in dit verband enkele vragen gesteld.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat harmonisatie zal leiden tot het opheffen van barrières voor toetreding van de markt en tot een aanzienlijke kostenbesparing, omdat beoordeling en certificering slechts eenmaal nodig is binnen de EU. Eenmalige kosten zijn mogelijk voorzien bij de inwerkingtreding van de nieuwe Europese eisen, wanneer de huidige certificaten niet voldoen aan de Europese geharmoniseerde eisen. In het nieuwe vijfde lid van artikel 20 Drinkwaterbesluit is geregeld dat de nationale regelgeving van kracht blijft totdat er uitvoeringshandelingen met nieuwe Europese eisen worden vastgesteld en deze van kracht worden. Overgangsrecht voor bestaande certificaten is alleen mogelijk indien dit is toegestaan in de uitvoeringshandelingen. Dit zal zo mogelijk bij de Europese Commissie onder de aandacht worden gebracht bij de voorbereiding van de uitvoeringshandelingen. Het certificeringssysteem voor materialen wordt vervangen door een Europees geharmoniseerd systeem, waarin wederzijdse erkenning vooralsnog mogelijk blijft voor die onderdelen waarvoor geen geharmoniseerde EU-voorschriften zijn. Dit zal worden uitgewerkt in de nieuwe regeling inzake materialen, die naar verwachting in 2025 in werking zal treden en waarbij relevante partijen betrokken zullen worden.
Door Edu4Install is voorgesteld om in het gewijzigde artikel 19, eerste lid, onder b, van het Drinkwaterbesluit de groei van biofilm specifiek te benoemen, aangezien legionellabacteriën alleen in biofilm kunnen groeien. Bij het formuleren van het artikel is ervoor gekozen om zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de tekst van artikel 11 van de herziene Drinkwaterrichtlijn. Daarom wordt in de nieuwe tekst gesproken over het vergroten van de microbiële ontwikkeling in drinkwater. Hieronder wordt ook de groei van biofilm begrepen.
Door Vewin is ten slotte voorgesteld om in de tekst van artikel 20a van het Drinkwaterbesluit de term «chemicaliën» te vervangen door «membranen». Dit voorstel is niet overgenomen. Er wordt vastgehouden aan de terminologie van de Drinkwaterrichtlijn. Bij artikel 20a worden chemicaliën bedoeld zoals bedoeld in artikel 12 van de Drinkwaterrichtlijn en niet membranen. Membranen vallen onder materialen.
Vewin heeft om verduidelijking gevraagd van de regels voor het monitoren van aandachtstoffen in het Drinkwaterbesluit. Op welk meetpunt (ruw, rein of tap) moet een aandachtstof gemonitord worden of mag een drinkwaterbedrijf dat zelf bepalen. Is het mogelijk een reductie van de meetfrequentie aan te vragen voor een aandachtstof als uit de risicoanalyse blijkt dat dit verantwoord is? De monitoring moet voldoen aan bijlage II, onderdelen A en B en (met name) C van de herziene Drinkwaterrichtlijn, wat nader wordt geregeld in de Drinkwaterregeling. Voor de aandachtstoffen geldt een apart regime. Lidstaten mogen zelf het monitoringprogramma opstellen. Nederland zal dit doen in overleg met de drinkwatersector, provincies en de waterbeheerders. Dit is verduidelijkt in de toelichting.
Vewin heeft voorgesteld om de frequentie van de herziening van het leveringsplan te verduidelijken, door in het voorgestelde derde lid van artikel 53 van het Drinkwaterbesluit de in hun ogen overbodige zinsnede «in elk geval bij tussentijdse actualisatie van de verstoringsparagraaf of van de paragraaf risicobeheer watersysteem.» te schrappen. Deze toevoeging zou suggereren dat tussentijdse actualisatie een structurele verplichting is. De bedoelde zinsnede is geschrapt. De Inspectie Leefomgeving en Transport kan samen met de drinkwaterbedrijven de tussentijdse aanpassingen van het leveringsplan vormgeven en aansturen.
Vewin heeft ook verduidelijking gevraagd van de termijnen waarop nieuwe verplichtingen, zoals lekverliezen, in het leveringsplan moeten worden opgenomen. Het lijkt er volgens Vewin op dat het onderdeel lekverlies voor het eerst medio 2028 moet worden meegenomen.
In artikel 45a van het Drinkwaterbesluit wordt verwezen naar artikel 44, eerste lid, van de Drinkwaterwet. Pas als blijkt dat de door de Europese Commissie vast te stellen drempelwaarde voor lekverliezen wordt overschreden zijn maatregelen nodig (naar verwachting niet in Nederland) en wel voor 1 januari 2029. De datum waarop het onderdeel lekverlies in het leveringsplan moet worden meegenomen, zal in overleg met de Inspectie Leefomgeving en Transport nader worden bepaald. Dit is verduidelijkt in de toelichting. De verstoringsparagraaf moet, conform de huidige regelgeving, worden opgenomen in het leveringsplan van medio 2024, evenals aanvullende onderwerpen in overleg met de Inspectie Leefomgeving en Transport en het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De paragraaf risicobeheer van het watervoorzieningssysteem moet volledig in het leveringsplan van 2028 zijn opgenomen.
Vewin heeft voorgesteld voor om de voorgestelde wijzigingen van de normen voor antimoon, en seleen niet op te nemen en de huidige normen te handhaven. Voor hardheid stelt Vewin voor om aparte eisen te laten gelden voor calcium en magnesium.
Het voorstel wordt niet overgenomen. Versoepeling van de huidige normen voor antimoon en seleen is mogelijk omdat de normen in de herziene Drinkwaterrichtlijn gebaseerd zijn op nieuwe wetenschappelijke gegevens. De versoepeling heeft geen effect op het beschermingsniveau. Het voorstel voor hardheid wordt op dit moment niet overgenomen omdat wordt uitgegaan van strikte implementatie.
Het IPO heeft aangegeven dat het handelingskader PFAS uit de bodemregelgeving niet lijkt aan te sluiten bij het Drinkwaterbesluit. In het Handelingskader zijn per gebied meer PFAS toegestaan dan op grond van de herziene Drinkwaterrichtlijn.
De herziene Drinkwaterrichtlijn richt zich op de kwaliteit van het geleverde drinkwater. In het traject rond het handelingskader PFAS is de normering en de aansluiting bij de verschillende kaders een onderwerp waar aandacht aan besteed wordt. Bij de verankering van het handelingskader PFAS in de bodemregelgeving wordt een nadere analyse gemaakt van de samenloop van de toepassingswaarden die het handelingskader biedt en de doelen van de verschillende waterrichtlijnen.
Het IPO heeft om een nadere toelichting met enige nuancering gevraagd op het beleggen van de nieuwe monitoringstaak bij de overheid (provincie) in verband met afspraken met drinkwaterbedrijven. Ook vindt IPO het onbegrijpelijk dat de nieuwe monitoringstaak van winningen van privaat belang bij de overheid (provincie) wordt belegd. Dergelijke monitoringstaken worden via de vergunning bij de desbetreffende bedrijven zelf belegd. Voor in de omgevingsverordening aangewezen gebieden waar de provincie de kwaliteit van het grondwater dient te beschermen (artikel 2.18 van de Omgevingswet en artikel 7.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving) draagt de provincie tevens de zorg voor de monitoring. De uitvoering kan waar wenselijk aan anderen worden overgedragen, onder verantwoordelijkheid van de provincie.
Bij brief van 24 mei 202267 is het ontwerpbesluit in verband met het bepaalde in artikel 1, zevende lid, van de Drinkwaterwet gedurende vier weken aanhangig gemaakt bij beide Kamers der Staten-Generaal (tot en met 21 juni 2022). Tegelijk heeft op die datum de voorpublicatie met bekendmaking in de Staatscourant voor inspraak plaatsgehad (Stcrt. 2022, 12053). Door de leden van de Commissie Infrastructuur en Waterstaat van de Tweede Kamer zijn geen opmerkingen gemaakt bij de behandeling tijdens het Commissiedebat water van 7 juni 2022, waar het ontwerpbesluit was geagendeerd. Evenmin zijn binnen het genoemde tijdvak opmerkingen ontvangen van de leden van de Commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving van de Eerste Kamer. Er zijn evenmin nog opmerkingen ontvangen van burgers of bedrijven in het kader van de inspraak.
Voor een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 geldt een nahangverplichting met (in beginsel) een standstillverplichting van vier weken (artikel 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer).
Met toepassing van artikel 11 van de Bekendmakingswet68 is afgezien van de standstillverplichting van vier weken, met het oog op het tijdig implementeren van de richtlijn. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat het daarbij gaat om een beperkte wijziging van technische aard.
Inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit vindt ingevolge artikel VII plaats bij een (of meer) koninklijk(e) besluit(en). De inwerkingtreding vindt plaats met ingang van 12 januari 2023. Dit is de datum waarop de herziene Drinkwaterrichtlijn uiterlijk moet zijn geïmplementeerd. Er is met toepassing van Aanwijzing voor de regelgeving 4.17, vijfde lid, aanhef en onder d, afgeweken van de vaste verandermomenten en vaste invoeringstermijn, omdat het implementatie van bindende EU-rechtshandelingen (een EU-richtlijn) betreft. Zoals eerder toegelicht vindt de omzetting in het kader van het waterbeheer in eerste instantie nog plaats in het Waterbesluit (artikel IV) en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (artikel V) en vervolgens vanaf 1 juli 2023 in het Besluit kwaliteit leefomgeving onder de Omgevingswet.
De inwerkingtreding van artikel I, onderdelen N en O (wijziging van de artikelen 31 en 32 van het Drinkwaterbesluit) vindt later plaats bij een volgend koninklijk besluit, vanwege de samenloop met de inwerkingtreding van artikel II, onderdelen A en D, van de Verzamelwet IenW 2021 (zie: Verzamelwet IenW 2021 | Overheid.nl | Wetgevingskalender). Artikel II, onderdelen A en D van de Verzamelwet IenW 2021 leidt tot invoeging in de Drinkwaterwet van definities en specifieke delegatiegrondslagen voor vrijstelling voor (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen van de verplichtingen met betrekking tot risicobeoordeling en risicobeheer van het watervoorzieningssysteem. Artikel II van de verzamelwet zal naar verwachting in de eerste helft van 2023 van kracht worden, samen met de vrijstellingen ingevolge artikel 32 van het Drinkwaterbesluit, als gewijzigd, zodat er de facto niets wijzigt in de bestaande verplichtingen voor de (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen.
Voor het van kracht worden van de nieuwe kwaliteitseisen voor drinkwater gelden voorts de invoeringstermijnen van de richtlijn, deze zijn opgenomen in Bijlage A bij de desbetreffende kwaliteitseis.
Omdat gekozen is voor een volledig nieuwe richtlijn in plaats van een wijzigingsrichtlijn is het noodzakelijk gebleken om voor alle bepalingen van de nieuwe richtlijn na te gaan of deze nieuw of gewijzigd zijn ten opzichte van de vorige richtlijn en tot welke aanvullingen of wijzigingen in de omzetting in de nationale regelgeving deze leiden. Met het oog daarop is een uitvoerige transponeringstabel opgenomen waarin (ook voor ongewijzigd gebleven bepalingen, waarvan de bestaande omzetting niet behoefde te worden gewijzigd) is beschreven op welke wijze de artikelen van de nieuwe richtlijn zijn omgezet.
Deze bijlage geeft een zo volledig mogelijk beeld van de wijze waarop het geheel van Europese verplichtingen uit hoofde van de voormalige en nieuwe Drinkwaterrichtlijn is omgezet in de nationale drinkwaterregelgeving via het stelsel van drinkwater onder de Drinkwaterwet en het stelsel van waterbeheer onder de Omgevingswet. Reden hiervoor is dat gekozen is voor een nieuwe in plaats van wijzigingsrichtlijn en daarom voor elke bepaling (nieuw, gewijzigd of ongewijzigd) moet worden gemotiveerd op welke wijze deze in de regelgeving is omgezet.
De herziene Drinkwaterrichtlijn (herschikking) bevat deels nieuwe bepalingen en wijzigingen ten opzichte van zijn voorganger69, deels ook ongewijzigd gebleven bepalingen, zoals hiervoor toegelicht. Met het oog daarop is in deze paragraaf een algemene beschrijving van de bestaande nationale regelgeving met betrekking tot de openbare drinkwatervoorziening zoals geregeld in de Drinkwaterwet en lagere regelgeving opgenomen. Deze toelichting is opgenomen voor een goed begrip van de omzetting van de bepalingen van de richtlijn, of deze nu nieuw, gewijzigd of ongewijzigd zijn ten opzichte van de oude Drinkwaterrichtlijn. De Drinkwaterwet en daarop gebaseerde regelgeving bevatten (mede) de omzetting van de oude richtlijn (aanvankelijk nog in de Waterleidingwet, de voorganger van de Drinkwaterwet70) waar de nieuwe richtlijn op voortbouwt. Het hiernavolgende is een samenvatting van de belangrijkste elementen van de Drinkwaterwet ivoor zover van belang voor de omzetting van de richtlijn. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de memorie van toelichting en overige parlementaire stukken bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Drinkwaterwet (Kamerstukken II 2006–2007, 30 895 nrs. 1–3 e.v.) en de nota van toelichting bij het Drinkwaterbesluit (Stb. 2011, 293).
De Drinkwaterwet, in werking getreden met ingang van 1 juli 2011, regelt in hoofdzaak de organisatie van de openbare drinkwatervoorziening en de kwaliteit van drinkwater. Het belangrijkste object van de Drinkwaterwet is water bestemd, of mede bestemd, om te drinken, te koken, voedsel te bereiden dan wel voor andere huishoudelijke doeleinden, dat via leidingen aan consumenten of andere afnemers ter beschikking wordt gesteld. In de wet wordt dit water kortheidshalve aangeduid met de begrippen drinkwater (dat tevens huishoudwater omvat) en warm tapwater. De wet is met name gericht op de volksgezondheidsaspecten van water, bestemd voor menselijke consumptie. De Drinkwaterwet volgt wat dit betreft de (voormalige) Drinkwaterrichtlijn.
Doelstelling van de Drinkwaterwet is de bevordering van de volksgezondheid door de voorziening van drinkwater aan alle consumenten op een maatschappelijk verantwoorde wijze te waarborgen. Bij het voorzien in de behoefte aan voldoende en kwalitatief goed (deugdelijk) drinkwater kent de overheid aan de bedrijfstak van de openbare watervoorziening een centrale plaats toe. Het wordt primair tot de taak van de drinkwaterbedrijven gerekend om zorg te dragen voor de feitelijke levering van deugdelijk drinkwater aan consumenten en andere afnemers en daarbij de onzekerheden die optreden in de verschillende onderdelen van het traject van grondstof naar eindproduct zoveel mogelijk te reduceren. De rol van de rijksoverheid daarbij is, naast het uitoefenen van toezicht, vooral voorwaardenscheppend en kaderstellend.
Tevens omvat de Drinkwaterwet het traject tussen punt van levering en kraan, op afzonderlijke, niet aan het leidingnet van een drinkwaterbedrijf gekoppelde watervoorzieningen en op de levering van warm tapwater. Daarbij is er een nauwe relatie met de Woningwet en Omgevingswet, die betrekking hebben op de technische eisen voor drinkwater- en leidingwaterinstallaties (en de daarbij toe te passen leidingmaterialen) die deel uitmaken van een gebouw in de zin van de Woningwet en Omgevingswet. Op basis van de Woningwet/Omgevingswet en de Drinkwaterwet gelden wél dezelfde technische eisen.
De Drinkwaterwet omvatte twee nieuwe elementen ten opzichte van de voorgaande wetgeving (naast een eerdere wijziging van de Waterleidingwet in verband met de overheidseigendom van waterleidingbedrijven71. Dit betreft in de eerste plaats de leveringszekerheid en de continuïteit van de openbare (drink)watervoorziening, ook in crisisomstandigheden. Dit bleek nodig omdat de drinkwatervoorziening wordt beschouwd als een belangrijk onderdeel van de vitale infrastructuur in Nederland. Drinkwater is voor de mens immers een primaire levensbehoefte. Van vitale infrastructuur is sprake als het gaat om producten, diensten en onderliggende processen die, als zij uitvallen, maatschappelijke ontwrichting kunnen veroorzaken. De bescherming is dus gericht op het voorkomen van discontinuïteit en betreft bescherming tegen technisch -organisatorisch falen, overbelasting en externe natuurlijke omstandigheden of onbewust en bewust menselijk handelen. De Drinkwaterwet is beperkt tot het vastleggen van uitgangspunten, waarbij het primair aan de drinkwaterbedrijven is om hier uitwerking en invulling aan te geven. De wijze waarop drinkwaterbedrijven de leveringszekerheid en de continuïteit waarborgen, moet toetsbaar zijn, in het bijzonder voor de Inspectie Leefomgeving en Transport die met het toezicht op de drinkwaterbedrijven is belast. Daartoe dient een drinkwaterbedrijf te beschikken over een leveringsplan.
Het tweede nieuwe onderwerp betrof de invoering van het instrument van onderlinge prestatievergelijking tussen drinkwaterbedrijven, ter bevordering van de doelmatigheid van deze bedrijven vanuit het oogpunt van bescherming van de gebonden klanten. Het gaat daarbij om een viertal invalshoeken: kwaliteit van het geleverde drinkwater, milieueffecten, klanttevredenheid en kostenefficiëntie.
De Drinkwaterwet omvat tegen deze achtergrond regelingen met betrekking tot:
– het exclusieve recht en de plicht van drinkwaterbedrijven tot levering, binnen hun distributiegebied, van drinkwater aan de zogenoemde «gebonden» afnemers (afnemers die alleen van een bepaald drinkwaterbedrijf drinkwater kunnen betrekken, zoals huishoudens);
– de plicht voor het drinkwaterbedrijf om een redelijk aanbod te doen voor aansluiting en levering;
– taken van drinkwaterbedrijven in verband met de openbare drinkwatervoorziening;
– een verbod op kruissubsidiëring (aanwending inkomsten verkregen uit de openbare drinkwatervoorziening voor andere (economische) activiteiten) en een daaruit voortvloeiende verplichting tot het voeren van een gescheiden boekhouding, met toezicht door de ACM;
– collectieve watervoorzieningen, collectieve leidingnetten en voorzieningen voor de productie en distributie van warm tapwater;
– een periodieke beleidsnota inzake de openbare drinkwatervoorziening met de hoofdlijnen van het rijksbeleid inzake de productie en distributie van drinkwater;
– kwaliteitseisen voor het drinkwater en kwaliteitsborging van bron tot kraan;
– meetfrequenties, meetmethoden en rapportages betreffende de kwaliteit van het drinkwater;
– informatieplichten van eigenaren van drinkwaterbedrijven, collectieve watervoorzieningen en collectieve leidingnetten ten aanzien van consumenten en andere afnemers inzake de kwaliteit van het drinkwater;
– materialen en chemicaliën in contact met drinkwater;
– leveringszekerheid en continuïteit van de drinkwaterlevering;
– doelmatigheid van de bedrijfsvoering van drinkwaterbedrijven;
– toezicht en handhaving vanuit het oogpunt van volksgezondheid en doelmatigheid.
In hoofdstuk II van de Drinkwaterwet zijn de zorgplichten en, daaruit voortvloeiend, de taken en verantwoordelijkheden van bestuursorganen van de overheid en van de eigenaren van drinkwaterbedrijven geregeld en het publieke karakter van die bedrijven vastgelegd. Tevens wordt aangegeven op welke wijze het Rijk een beleidsmatige sturing aan de sector kan geven.
In artikel 2, eerste lid, van de Drinkwaterwet wordt bepaald dat bestuursorganen zorgdragen voor de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening. Deze bepaling regardeert alle bestuursorganen van zowel de rijksoverheid als de decentrale overheden met taken en bevoegdheden die direct of indirect van invloed zijn op de openbare drinkwatervoorziening.
Zij hebben allen verantwoordelijkheden en taken die door de zorgplicht van artikel 2, eerste lid, (en, in het verlengde daarvan, artikel 3, dat van toepassing is op de overheid als eigenaar) worden bestreken, ook indien het gaat om niet in de Drinkwaterwet geregelde taken en bevoegdheden. Artikel 2, eerste lid, maakt duidelijk dat sprake is van een brede zorgplicht die ziet op elke uitoefening van bevoegdheden en uitvoering van taken voor zover die van belang kunnen zijn voor de drinkwatervoorziening.
De verdeling van verantwoordelijkheden en taken in dat verband is grosso modo als volgt. Het Rijk schept de voorwaarden waarbinnen de drinkwaterbedrijven hun taak kunnen uitoefenen, houdt toezicht op die bedrijven en grijpt in indien niet aan de wettelijke eisen wordt voldaan. In de Drinkwaterwet is een aantal taken nader uitgewerkt, waaronder de plicht voor de Minister om periodiek een beleidsnota vast te stellen inzake de openbare drinkwatervoorziening (artikel 6).
De beleidsnota bevat de hoofdlijnen en beginselen van het rijksbeleid ter verzekering van een kwalitatief goede en duurzaam veiliggestelde openbare drinkwatervoorziening. Met deze beleidsnota wordt in de eerste plaats beoogd om, in aanvulling op het omgevingsbeleid, specifiek sectorbeleid van het Rijk ten aanzien van het gehele traject van bron tot kraan vast te leggen. Daarmee wordt beoogd om, in aanvulling op het wettelijke kader, een actueel beleidskader voor drinkwaterbedrijven (en andere actoren) te formuleren.
Provincies en gemeenten zijn aandeelhouder/eigenaar van drinkwaterbedrijven en dragen ook in die hoedanigheid verantwoordelijkheid voor een adequate uitvoering van de openbare drinkwatervoorziening in het voor hun bedrijf vastgestelde distributiegebied (zorgplicht artikel 3). Zij zijn als eigenaar ook gehouden er voor zorg te dragen dat de bedrijven in overheidshanden blijven, dat deze aan de wettelijke verplichtingen voldoen en dat zij doelmatig opereren. Voor zover zij niet als eigenaar opereren maar uit hoofde van andere wettelijke taken, zoals met betrekking tot het beheer en de bescherming van grondwater en oppervlaktewater, dat als bron voor de drinkwatervoorziening wordt gebruikt, dienen zij tevens te voldoen aan de zorgplicht van artikel 2, eerste lid. Zo zijn gedeputeerde staten vergunningverlener voor de onttrekking van grondwater (belangrijkste bron voor de productie van drinkwater). Ook kunnen in dit verband worden genoemd de bevoegdheden van provincies en gemeenten in het kader van de ruimtelijke ordening (van belang voor de bescherming van grondwater en oppervlaktewater en voor de aanleg van watervoorzieningswerken, zoals spaarbekkens en pompstations) en de bevoegdheden van gemeenten bij het toestaan van (verleggingen van) leidingen in de grond en de bevoegdheden en taken bij zware ongevallen en rampen (waarbij ook de voorziening van (nood)drinkwater een rol speelt). In het tweede lid van artikel 2 wordt de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening aangemerkt als een dwingende reden van groot openbaar belang. Door de gekozen formulering wordt aangesloten bij de uitzonderingsregeling van met name artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn, zodat in de daar bedoelde gebieden, onder de daar bedoelde voorwaarden, activiteiten ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening mogelijk blijven. De norm van artikel 2, tweede lid, is gericht tot alle bestuursorganen waarvan de uitoefening van bevoegdheden of de toepassing van wettelijke voorschriften (mede) betrekking heeft op het belang van de openbare drinkwatervoorziening. Hiermee wordt het bijzondere belang van de openbare drinkwatervoorziening in de wet verankerd, hetgeen houvast geeft voor de bestuurspraktijk en een meer expliciete waarborg biedt ter bescherming van dat belang. De bepaling vormt een uitwerking van de in het eerste lid opgenomen zorgplicht en dient mede ter ondersteuning van de uitvoerbaarheid van die zorgplicht.
Ingevolge artikel 3 van de Drinkwaterwet zijn de eigenaren van drinkwaterbedrijven belast met een voldoende en duurzame uitvoering van de openbare drinkwatervoorziening. In algemene zin houdt dit in dat de eigenaar van een drinkwaterbedrijf de plicht heeft tot levering van voldoende en deugdelijk drinkwater binnen het voor zijn bedrijf vastgestelde distributiegebied. Meer in het bijzonder behoort het tot de verantwoordelijkheid van de eigenaar van een drinkwaterbedrijf om de infrastructuur, die noodzakelijk is voor de productie en distributie van drinkwater in zijn distributiegebied, tot stand te brengen en in stand te houden en om de kwaliteit van het drinkwater van bron tot aan het punt van levering te borgen.
Tot de wettelijke verantwoordelijkheid en de daaruit voortvloeiende taken worden ook gerekend:
– het bevorderen van een veilig ontwerp, aanleg en gebruik van toestellen en installaties die zijn aangesloten op het distributienet,
– het bevorderen van een milieuhygiënisch verantwoord watergebruik,
– het bevorderen van een adequate kennisinfrastructuur en een hoog kennisniveau op het gebied van de openbare watervoorziening, en
– het bevorderen van een duurzaam beheer van de waterbronnen.
Onder het laatste taakelement wordt begrepen de bescherming van waterwingebieden en de daaraan gerelateerde activiteiten op het gebied van natuur- en milieubeheer. Een voorbeeld hiervan is het natuurbeheer dat door drinkwaterbedrijven sinds jaar en dag in en rondom de infiltratie- en wingebieden in de duinen wordt gevoerd.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Waterleidingwet, zoals deze in 1957 werd bekendgemaakt vermeldde72: «De toestand die thans bestaat met betrekking tot de bescherming in hygiënisch opzicht van drinkwater kan moeilijk bevredigend worden geoordeeld». De primaire doelstelling van de Waterleidingwet was dan ook het regelen van het toezicht in het belang van de volksgezondheid. En hoewel de hygiënische toestand van het drinkwater sindsdien zodanig is verbeterd dat nu – ook in internationaal opzicht – een zeer hoog niveau is bereikt, heeft de bewaking en borging van een voorziening waarmee op grote schaal een elementair levensmiddel wordt geleverd continu de aandacht. In de Drinkwaterwet nemen de bepalingen inzake de kwaliteit van het drinkwater dan ook een belangrijke plaats in. Hoofdstuk III regelt de waarborging van de kwaliteit van het drinkwater met het oog op de volksgezondheid. Ingevolge dit hoofdstuk worden kwaliteitseisen gesteld aan de grondstof, de te gebruiken chemicaliën en materialen en het eindproduct (drinkwater). Onder die eisen worden mede begrepen de eisen die worden gesteld aan de borging van die kwaliteit en aan de wijze waarop de kwaliteit van het drinkwater door middel van metingen moet worden vastgesteld. Ook wordt aangegeven hoe met de uitkomsten van de metingen moet worden omgegaan.
De bepalingen van de Drinkwaterwet met betrekking tot de kwaliteit van het drinkwater zijn van algemene en kaderstellende aard. In het Drinkwaterbesluit zijn nader uitgewerkte regels met de inhoudelijke normen gesteld ten aanzien van de kwaliteit van het drinkwater, de kwaliteitsbewaking en de kwaliteitsborging.
De certificering van materialen en chemicaliën, die worden gebruikt bij de drinkwatervoorziening, is nader uitgewerkt in de eerdergenoemde Regeling materialen en chemicaliën leidingwatervoorziening. Deze regeling, die op 1 januari 2003 in werking is getreden, is parallel aan en in afstemming met de toenmalige ontwikkeling van een Europees geharmoniseerd beoordelingssysteem voor bouwproducten in contact met drinkwater (European Acceptance Scheme), verder uitgebouwd.
Leveringszekerheid betreft de waarborging van de openbare watervoorziening door drinkwaterbedrijven in alle omstandigheden. Ter voldoening hieraan zijn drinkwaterbedrijven verplicht deugdelijk drinkwater (bestemd en geschikt voor menselijke consumptie) te leveren in alle omstandigheden, in zodanige hoeveelheid en onder zodanige druk als vereist is in het belang van de volksgezondheid. Drinkwaterbedrijven dienen maatregelen te nemen ten einde de kans op verstoringen als gevolg van interne en externe factoren zoveel mogelijk te voorkomen. Hieraan dient een risicoanalyse ten aanzien van het gehele bedrijfsproces, van bron tot levering, ten grondslag te liggen, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van ernstige bedreigingen in de vorm van breuk van transportleidingen, calamiteiten met betrekking tot de kwaliteit van de bronnen en moedwillige verstoringen van een drinkwaterbedrijf. Verder zijn drinkwaterbedrijven verplicht bij uitval van de openbare drinkwatervoorziening nooddrinkwater en, indien mogelijk en verantwoord, water ten behoeve van sanitaire en hygiënische doeleinden (zogeheten noodwater) te leveren aan de bevolking, in samenwerking met de Inspectie Leefomgeving en Transport en de lokale overheid.
Er kan zich ook een storing in de levering van drinkwater voordoen waarbij moet worden overgegaan op de tijdelijke levering van nooddrinkwater, zonder dat sprake is van een ramp of een zwaar ongeval. Voor dergelijke gevallen zal het drinkwaterbedrijf afspraken moeten maken met gemeenten voor het krijgen van eventuele assistentie van (inter)gemeentelijke diensten bij de distributie van het nooddrinkwater aan de inwoners van die gemeenten. Gemeenten dienen distributiepunten aan te wijzen en dragen zorg voor de openbare orde.
Van de drinkwaterbedrijven wordt verwacht dat deze beschikken over een planning voor de dekking van de toekomstige waterbehoeften, op te nemen in het leveringsplan.
Een dergelijke planning dient voldoende waarborgen te geven voor de continuïteit van de openbare drinkwatervoorziening gedurende de komende tien tot vijftien jaar. Drinkwaterbedrijven dienen in een leveringsplan aan te geven op welke wijze aan de hiervoor genoemde verplichtingen wordt voldaan. Deze plannen worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport die daarbij toetst op aspecten als kwaliteitsborging, leveringszekerheid en continuïteit. Bij algemene maatregel van bestuur (Drinkwaterbesluit) zijn voorts nadere regels gesteld aan de hoeveelheid, de druk, het basisbeveiligingsniveau, de nooddrinkwater- en noodwatervoorziening en de inhoud en de totstandkoming van het leveringsplan.
De openbare drinkwatervoorziening in Nederland heeft de kenmerken van een natuurlijk monopolie. De gebonden klant is het best gediend met een hoge kwaliteit drinkwater tegen een aanvaardbare prijs. Naast het streven naar een optimale kwaliteit en leveringszekerheid van het drinkwater verdient echter ook doelmatigheid van de openbare drinkwatervoorziening de aandacht. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf dient ervoor zorg te dragen dat hij bij de bedrijfsvoering doelmatig te werk gaat en dat hij daarbij een transparante en redelijke tariefstelling hanteert. In hoofdstuk V van de Drinkwaterwet zijn bepalingen opgenomen die strekken tot de bevordering van een doelmatige bedrijfsvoering. Mede op basis van onderzoek heeft het toenmalige kabinet gekozen voor het handhaven van het decentrale toezicht en de inzet van het instrument prestatievergelijking (zie Kamerstukken II 2003/2004, 28 339, nr. 20).
De Drinkwaterwet gaat voorts uit van kostendekkende, transparante en niet-discriminerende tarieven. Met betrekking tot een onderdeel daarvan, de vermogenskosten (vergoeding voor het geïnvesteerde vermogen van een drinkwaterbedrijf), is op basis van het amendement Koppejan-Boelhouwer73 de systematiek van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet ingevoerd (een begrenzing van die kosten zodat overwinsten worden voorkomen en de tarieven redelijk blijven).
De Drinkwaterrichtlijn verplicht de lidstaten om elke drie jaar verslag uit te brengen over de kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemde water. Dit is in hoofdstuk VI van de wet geregeld.
Dit hoofdstuk bevat de bepalingen ten aanzien van de bestuursrechtelijke handhaving van de Drinkwaterwet. Daarnaast is hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing (handhaving). De in hoofdstuk VII van de Drinkwaterwet opgenomen bepalingen omvatten de aanwijzing van de toezichthouders en de bevoegdheid van de Minister tot toepassing van bestuursdwang. Tevens bevat het een verplichting voor de eigenaar van een drinkwaterbedrijf, collectieve watervoorziening of collectief leidingnet om de toezichthouder in te lichten over omstandigheden die redelijkerwijs een gevaar of beletsel opleveren voor de nakoming van zijn verplichting om deugdelijk water ter beschikking te stellen.
Hoofdstuk VIII omvat een aantal bevoegdheden voor toezichthouders en daarmee samenhangende verplichtingen voor eigenaars van drinkwaterbedrijven, collectieve watervoorzieningen en collectieve leidingnetten die, naast de reguliere bevoegdheden in het kader van het toezicht op de naleving als geregeld in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), specifiek dienen ter bescherming van de volksgezondheid. Het gaat om de bevoegdheid om bij wijze van ordemaatregel de levering van drinkwater te verbieden of te beperken tot bepaalde gebruiksdoelen. Dit laatste kan uit voorzorg, ook indien (nog) geen sprake is van niet naleving. Het belang van de bescherming van de volksgezondheid kan derhalve een ingrijpen door de toezichthouder uit voorzorg inhouden, ook indien er (nog) geen sprake is van niet-naleving en er uit dien hoofde (nog) geen grond is voor ingrijpen in het kader van het reguliere toezicht en de verdere handhaving.
Met het Drinkwaterbesluit is nadere uitwerking gegeven aan een aantal bepalingen uit de Drinkwaterwet. Bij die uitwerking gaat het om onderwerpen zoals de kwaliteit van het drinkwater en warm tapwater, de productie en het gebruik van huishoudwater, legionellapreventie, de tarieven die de drinkwaterbedrijven hanteren, de borging van de leveringszekerheid en de uitvoering van de prestatievergelijking. Dit omvat specifiek:
– kwaliteitseisen, analysemethoden en meetfrequenties,
– maatregelen bij normoverschrijdingen,
– openbaarmaking en verslaglegging inzake kwaliteitsgegevens,
– gebruik van oppervlaktewater voor de drinkwaterbereiding,
– materialen en chemicaliën,
– legionellapreventie,
– aanwijzing distributiegebieden.
Een aantal onderwerpen van uitvoeringstechnische aard is uitgewerkt in ministeriële regelingen.
– een regeling ten aanzien van de materialen en chemicaliën die bij productie, distributie en behandeling van drinkwater en warm tapwater worden gebruikt (Regeling materialen en chemicaliën drink- en warm tapwatervoorziening);
– een regeling ten aanzien van de procedure die drinkwaterbedrijven bij wanbetaling moeten volgen, om afsluiting zoveel mogelijk te voorkomen (Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater);
– een regeling ten aanzien van enkele aspecten van legionellapreventie, zoals de uitvoering van de legionella-risicoanalyse (Regeling legionellapreventie in drinkwater en warm tapwater);
– een regeling ten aanzien van een aantal meer technische details, waaronder de frequentie en wijze waarop het drinkwater en de gebruikte grondstof moeten worden bemonsterd en geanalyseerd, de kwaliteit van de gebruikte grondstof, de eisen die worden gesteld aan laboratoria die voor drinkwaterbedrijven analyses uitvoeren en de versies van NEN-normen en andere documenten die in het Drinkwaterbesluit van toepassing worden verklaard alsmede de aanduiding van de distributiegebieden van drinkwaterbedrijven, aanvullende criteria voor beoordeling van fusieverzoeken en de berekening van de (gewogen gemiddelde) vermogenskostenvoet (Drinkwaterregeling).
Voor de omzetting van artikelen 7, eerste lid, onder a, en 8 en 13, achtste lid van de herziene Drinkwaterrichtlijn is aangesloten bij het stelsel van regelgeving van het water(kwaliteits)beheer in de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voor een uitvoerige integrale toelichting op dat stelsel wordt verwezen naar de toelichting bij de Omgevingswet74 en het Besluit kwaliteit leefomgeving75. Omdat dat stelsel mede het kader vormt voor de omzetting volgt hierna een verkorte beschrijving van dat stelsel. Het stelsel voor waterkwaliteitsbeheer onder de Omgevingswet bouwt daarbij voort op het stelsel voor waterkwaliteitsbeheer onder de Waterwet, het Waterbesluit en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring 2009, waarin de richtlijn in eerste instantie nog tijdelijk wordt omgezet tot de Omgevingswet van kracht wordt (1 juli 2023). Inhoudelijk is er geen verschil. In het navolgende wordt daarom ingegaan op het stelsel van waterbeheer zoals geregeld in de Omgevingswet. Kortheidshalve wordt in dit verband verwezen naar de desbetreffende regelgeving en memorie of nota’s van toelichting en overige parlementaire stukken76.
In de Omgevingswet worden de bestuursorganen aangewezen die zijn belast met het waterbeheer. Het waterschap is op grond van artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet belast met het beheer van watersystemen, voor zover deze aan het waterschap zijn toegedeeld bij provinciale verordening. De provincie is op grond van artikel 2.18, eerste lid, van de Omgevingswet onder meer belast met de gebiedsgerichte coördinatie van de uitoefening van taken en bevoegdheden door gemeenten en waterschappen, en het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. Op grond van artikel 2.19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat belast met het beheer van Rijkswateren.
Onder «beheer van watersystemen» wordt in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet verstaan «samenstel van aan watersystemen verbonden taken, gericht op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van die watersystemen en de vervulling van de op grond van deze wet aan die watersystemen toegekende maatschappelijke functies». Onder «beschermen van het milieu» wordt verstaan het «beschermen en verbeteren van het milieu».
Bij het waterbeheer dient te worden voldaan aan omgevingswaarden (kwaliteitseisen voor de leefomgeving) op de daarvoor bepaalde wijze. Op grond van afdeling 2.3 van de Omgevingswet worden omgevingswaarden vastgesteld door gemeente, provincie of rijksoverheid. Op grond van artikel 2.15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet worden bij algemene maatregel van bestuur met het oog op onder andere het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu in ieder geval omgevingswaarden vastgesteld voor o.a. de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen en de chemische kwaliteit en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, ter uitvoering van de Kaderrichtlijn water, de grondwaterrichtlijn en de richtlijn prioritaire stoffen.
In paragraaf 2.2.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn omgevingswaarden voor waterkwaliteit opgenomen en regels voor de vaststelling daarvan bij omgevingsverordening (artikel 2.9 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (enz)). Dit betreft, voor zover hier van belang, omgevingswaarden voor de goede chemische toestand van oppervlaktewaterlichamen (artikel 2.10, bijlage III van het Besluit kwaliteit leefomgeving) en voor de goede chemische toestand van grondwaterlichamen (artikel 2.14 en bijlage V, punt 2.3.2 van de Kaderrichtlijn water en bijlage IV, tabellen A en B, van het Besluit kwaliteit leefomgeving). Voor waterwinlocaties zijn specifieke omgevingswaarden opgenomen (artikel 2.15 en bijlage V, van het Besluit kwaliteit leefomgeving).
Op grond van de Omgevingswet (artikelen 2.22 tot en met 2.24) kunnen bij omgevingsverordening of algemene maatregel van bestuur instructieregels worden gesteld over de uitoefening van taken en bevoegdheden door o.a. waterbeheerders om te voldoen aan bij de verordening of algemene maatregel van bestuur gestelde omgevingswaarden of het bereiken van andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving. Deze instructieregels kunnen onder meer worden gesteld over de uitoefening van hiervoor genoemde waterbeheertaken van waterschappen, provincies of minister om te voldoen aan bij verordening of algemene maatregel van bestuur vastgestelde omgevingswaarden of voor het bereiken van andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving. Artikel 23.1 van de Omgevingswet biedt een aanvullende delegatiegrondslag met het oog op internationaalrechtelijke verplichtingen.
Deze regels worden in elk geval met het oog op het beheer van watersystemen gesteld over programma’s als bedoeld in par. 3.2.2 van de Omgevingswet die voortvloeien uit internationaalrechtelijke verplichtingen (artikel 2.26 Omgevingswet; dit omvat in ieder geval de Kaderrichtlijn water en ook de Drinkwaterrichtlijn). In ieder geval worden ook instructieregels gesteld over omgevingsverordeningen (van provinciale staten, art. 2.6) met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van het milieu, het beheer van natuurlijke hulpbronnen en het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening, met betrekking tot het beschermen van de kwaliteit van regionale wateren waaruit water voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water wordt gewonnen, in ieder geval ter uitvoering van de Kaderrichtlijn water (artikel 2.27, onderdeel d, Omgevingswet). De instructieregels zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Op grond van artikel 3.9, tweede lid, van de Omgevingswet stelt de Minister van Infrastructuur en Waterstaat onder andere een nationaal waterprogramma vast naast de stroomgebiedsbeheerplannen als bedoeld in art. 13 Kaderrichtlijn water. Artikel 3.10 van de Omgevingswet bepaalt verder dat indien (aannemelijk is dat) niet wordt voldaan aan een omgevingswaarde voor een watersysteem (bijlagen Besluit kwaliteit leefomgeving), het waterschap of de Minister van Infrastructuur en Waterstaat een aanvullend programma vaststelt (met maatregelen), gericht op het voldoen aan die waarde.
Voor waterschappen volgt uit artikel 3.17 van de Omgevingswet de verplichting om voor de watersystemen die bij het waterschap in beheer zijn een waterbeheerprogramma vast te stellen, rekening houdend met het regionale waterprogramma voor die watersystemen, voor zover het gaat om de onderdelen die uitvoering geven aan de richtlijnen, genoemd in artikel 3.8, tweede lid, van de Omgevingswet.
Artikel 3.18, tweede lid, van de Omgevingswet bepaalt verder dat gedeputeerde staten een regionaal waterprogramma vaststellen o.a. ter uitvoering van andere Europese richtlijnen over water, zoals de herziene Drinkwaterrichtlijn.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat verdere (instructie)regels voor waterbeheerprogramma’s (paragraaf 4.2.1, artikelen 4.3 e.v. Besluit kwaliteit leefomgeving). Dit omvat maatregelen als bedoeld in artikel 11 van de Kaderrichtlijn water, maatregelen als bedoeld in de artikelen 4, vijfde lid, en 6, eerste lid, van de grondwaterrichtlijn, en maatregelen voor waterwinlocaties gelegen in een oppervlaktewaterlichaam in de zin van de kaderrichtlijn water of grondwaterlichaam. Op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 4.10) wordt in het nationale waterprogramma voor de rijkswateren in ieder geval de maatschappelijke functie drinkwateronttrekking vastgelegd en worden daarin waterwinlocaties worden aangewezen voor Krw-oppervlaktewaterlichamen. Het nationaal waterprogramma bevat voorts maatregelen als bedoeld in artikel 11 van de Kaderrichtlijn water en maatregelen als bedoeld in de artikelen 4, vijfde lid, en 6, eerste lid, van de grondwaterrichtlijn, in samenhang met artikel 11 van de Kaderrichtlijn water.
Verdere regels en omgevingswaarden voor waterwinlocaties zijn opgenomen in paragraaf 4.2.2.4 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In artikel 4.20 (omgevingswaarden waterwinlocatie) wordt bepaald dat, tenzij een uitzonderingsmogelijkheid van toepassing is, met de uitvoering van een waterbeheerprogramma, een regionaal waterprogramma en het nationale waterprogramma voor elk van de daarin aangewezen waterwinlocaties gelegen in een kaderrichtlijn water oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de omgevingswaarde. Artikel 4.21, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (met artikel 4.15) betreft verbetering van de kwaliteit en geen achteruitgang van de kwaliteit vanwege vermindering van de zuiveringsinspanning. In het eerste lid is een inspanningsverplichting opgenomen om voor kaderrichtlijn water oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen met een waterwinlocatie gericht op verbetering van de kwaliteit om het zuiveringsniveau te verlagen (idem bij oeverinfiltraties). In elk geval is achteruitgang van de kwaliteit waarbij het risico bestaat dat de zuiveringslast van het onttrokken water moet worden verhoogd, niet toegestaan (tweede lid).
Hoofdstuk 20 van de Omgevingswet bevat een monitoringsplicht voor iedere omgevingswaarde met beoordeling of daaraan wordt voldaan (artikel 20.1). Dit hoofdstuk bevat de aanwijzing van de methode van monitoring en het verantwoordelijke bestuursorgaan of andere instantie (artikel 20.2). Dit omvat ook een verplichting tot vaststelling van een monitoringsprogramma bij algemene maatregel van bestuur en regels m.b.t. het verstrekken van voor monitoring relevante gegevens.
Hoofdstuk 20 bevat verder regels over de uitvoering van de monitoring voor omgevingswaarden, o.a. m.b.t. het meten of berekenen en beoordelen van de resultaten en het vaststellen van ontwikkelingen of trends (artikel 20.3). Deze worden in ieder geval gesteld ter uitvoering van o.a. de Kaderrichtlijn water en dus ook ter uitvoering van de herziene Drinkwaterrichtlijn (artikel 20.4).
In dat hoofdstuk wordt tevens geregeld, dat bij algemene maatregel van bestuur ook regels kunnen worden gesteld m.b.t. het bijhouden, verzamelen of berekenen van aangewezen gegevens en het verstrekken daarvan een bestuursorganen, andere staten of de Europese Commissie (artikel 20.6). Daarbij kan worden bepaald dat gegevens waarvan de geheimhouding op grond van artikel 10 Wet openbaarheid bestuur gerechtvaardigd is, niet worden verstrekt. Deze regels worden in ieder geval gesteld o.g.v. internationale verplichtingen (artikel 10.7) en betreffen ook de herziene Drinkwaterrichtlijn.
De verstrekking van monitoringsgegevens en geheimhouding van gegevens op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur worden geregeld in de artikelen 20.8 en 20.10 van de Omgevingswet.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn nadere regels opgenomen m.b.t. de monitoring en gegevensverzameling van de waterkwaliteit (paragraaf 10.2.3).
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (art. 11.27) wordt bepaald dat door monitoring ook andere parameters voor waterkwaliteit (dan omgevingswaarden) worden bewaakt zoals de toestand per kwaliteitselement, stoffen op de aandachtstoffenlijst van artikel 8, ter, eerste lid, van de richtlijn prioritaire stoffen en de indicatoren die een mogelijke bedreiging vormen voor de kwaliteit van water uit kaderrichtlijn water oppervlaktewaterlichamen of grondwaterlichamen dat wordt onttrokken voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. In het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt verder geregeld dat de Minister een monitoringsprogramma kaderrichtlijn water vaststelt, met regeling van de methode en uitwerking van de monitoring van aanvullende trendbeoordelingen (grondwaterlichaam) en nader onderzoek in de gevallen bedoeld in bijlage V, onder 1.3.3, van de kaderrichtlijn water (art. 11.28). Artikel 11.29 van het Bkl bevat nadere eisen of de doelstelling van verbetering en de doelstelling van geen achteruitgang van de kwaliteit van waterlichamen met betrekking tot waterwinlocaties, worden bereikt. Uit artikel 11.29, vierde lid, onder c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving volgt verder dat het monitoringsprogramma wordt vastgesteld in overeenstemming met de daar genoemde richtlijnen. Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat verder verplichtingen m.b.t. de toetsing en bijstelling van een monitoringsprogramma als niet wordt voldaan aan omgevingswaarden, waaronder die van artikel 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 11.32) en een aanwijzing van de bestuursorganen die de monitoring uitvoeren (artikel 11.33).
Artikel 11.34 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, regelt tenslotte de gegevensverzameling voor beschermde gebieden in het kader van bijlage IV van de kaderrichtlijn water. Op grond van artikel 11.37 Besluit kwaliteit leefomgeving verzamelen de waterbeheerders de gegevens over de voortgang van de uitvoering van maatregelen voor de watersystemen die bij hen in beheer zijn. Voorts verplicht het Besluit kwaliteit leefomgeving tot het instellen en houden van een of meer registers van beschermde gebieden (artikel 11.40 van het Besluit kwaliteit leefomgeving). Deze worden beheerd door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en worden voortdurend geactualiseerd. Verder gelden er verslagleggingsverplichtingen, op grond van artikel 11.41 van het Besluit kwaliteit leefomgeving stellen de waterbeheerders een verslag op over de resultaten van de monitoring van de andere parameters voor waterkwaliteit.
Artikel 20.8 van de Omgevingswet betreft verstrekking van informatie monitoring aan het publiek. Artikel 20.10 Omgevingswet, betreft het opnemen van monitoring en andere gegevens in een register met geheimhouding van gegevens op grond van artikel 10 Wet openbaarheid bestuur. Artikel 11.34 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, regelt tenslotte de gegevensverzameling voor beschermde gebieden in het kader van bijlage IV van de kaderrichtlijn water. Op grond van artikel 11.37 van dat besluit verzamelen de waterbeheerders de gegevens over de voortgang van de uitvoering van maatregelen voor de watersystemen bij hen in beheer. Op grond van artikel 11.40 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, zijn er een of meer registers van beschermde gebieden. Deze worden beheerd door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en worden voortdurend geactualiseerd. Op grond van artikel 11.41 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, stellen de waterbeheerders een verslag op over de resultaten van de monitoring van de andere parameters voor waterkwaliteit.
De wijziging van het begrip BRL 6010 volgt uit de herziening van de BRL 6010 norm. Naar aanleiding van de door de Tweede Kamer uitgebrachte Initiatiefnota Legionella (Kamerstukken II 2015–2016, 34 297, nr. 2) is onder meer besloten om BRL 6010 aan te passen. Dit is een beoordelingsrichtlijn die eisen stelt aan de adviesbedrijven die risicoanalyses en beheersplannen opstellen voor legionellapreventie in leidingwater. In de drinkwaterregelgeving is vastgelegd dat eigenaren van zogeheten prioritaire locaties (zoals ziekenhuizen en hotels) die documenten moeten laten opstellen door een adviesbedrijf dat overeenkomstig die beoordelingsrichtlijn gecertificeerd is. In de afgelopen jaren is BRL 6010 herzien, om de kwaliteit van de risicoanalyses en beheersplannen te verbeteren. De Drinkwaterregeling is gewijzigd om die nieuwe versie van de beoordelingsrichtlijn aan te wijzen, met overgangsrecht (Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 1 december 2020, nr. IENW/BSK-2020/224134, tot wijziging van de Drinkwaterregeling in verband met herziening van de beoordelingsrichtlijn BRL 6010 voor de certificatie van legionella-adviseurs, Stcrt 2020, nr. 61173).
De begripsomschrijving «BTO 2001.175: BTO 2001.175» is vervallen. Dit betrof de Hygiënecode Drinkwater (opslag, transport en distributie) van april 2002. Deze is vervangen door nieuwe begripsomschrijvingen «PCD 1-1» en «PCD 1-4» in verband met actualisatie van de norm en verduidelijking van de toepasselijkheid. Deze begrippen zijn geplaatst in de alfabetische rangschikking.
De wijziging van het begrip «chemicaliën» in artikel 1, eerste lid, van het Dwb strekt ertoe te verduidelijken dat ook biociden (die worden gebruikt voor ontsmetting) onder de regels voor het gebruik van chemicaliën vallen. Het betreft biociden die zijn toegelaten onder de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) voor de daar bedoelde doeleinden. Deze kunnen niet zonder meer voor drinkwaterdoeleinden worden ingezet, omdat de toelating ingevolge de Wgb niet in de benodigde diepgang daarop ziet en toepassing in drinkwatersystemen voor ontsmetting nadelige gevolgen voor de volksgezondheid kan hebben. Vandaar dat deze biociden aanvullend vallen onder de regels voor chemicaliën ingevolge de Drinkwaterregelgeving, waaronder eisen ten aanzien van de veiligheid van de formulering (dus daarmee ook andere stoffen dan de werkzame stof) en certificering met jaarlijkse controle door een onafhankelijke partij. Dit borgt de kwaliteit voor gebruik in verband met drinkwater, is staande praktijk en volgt ook uit de Europese drinkwaterregelgeving.
In artikel 1, eerste lid, is voorts een begripsomschrijving van «gevaar voor de volksgezondheid» opgenomen waarin is geïncorporeerd het begrip «gevaar» van artikel 2, zevende lid, van de richtlijn. Het begrip «gevaar voor de volksgezondheid» is een centraal begrip en criterium in de Dww (zie o.a. de artikelen 1, eerste lid, 21, tweede lid, derde lid onder e, 23, 24, 25 juncto de genoemde artikelen, 26, 27, 30, 31, 35, 49, 52 van de Dww). Zie ook de begripsomschrijving behorende bij «verstoring» in artikel 1, eerste lid,1 Dww in samenhang met het begrip «risico» in de desbetreffende artikelen (artikelen 33–36 van de Dww) en het begrip «verstoringsrisicoanalyse (artikelen 1, 47 van het Dwb) waarin het aspect «gevaar» ligt besloten (gevaar voor de volksgezondheid als intrinsieke eigenschap plus kans dat dit zich voordoet). In de Dww omvat dit begrip alle risico’s, niet alleen (gevaars)aspecten van het drinkwater zelf maar bijvoorbeeld ook cyberdreigingen. Zie ook «omstandigheid waardoor niet wordt voldaan» (artikelen 29, 49 van de Dww) of «buitengewone omstandigheden (artikel 54 van de Dww) met veelal eenzelfde strekking. Het gevaarscriterium is en kan bij lagere regelgeving worden gespecificeerd. In de definitie is verduidelijkt dat dit mogelijke nadelige gevolgen voor «de gezondheid van de mens» omvat.
Ook voor monitoring is een begripsomschrijving opgenomen. Het begrip «monitoring» wordt vaker gebruikt in de regelgeving, mede in verband met de implementatie van de herziene Drinkwaterrichtlijn. Met de begripsomschrijving wordt verduidelijkt dat monitoring monsterneming en analyse (eveneens in de drinkwaterregelgeving gebruikte begrippen) omvat. De verduidelijking is wenselijk in verband met de implementatie, de uitvoering en handhaving.
Voor «risicobeoordeling en risicobeheer van het watervoorzieningssysteem» is eveneens een definitie opgenomen, dit omvat risicobeoordeling en risicobeheer van het watervoorzienings-systeem als bedoeld in de artikelen 7 en 9, eerste tot en met vijfde lid van de Drinkwaterrichtlijn. Deze begrippen worden gebruikt in paragraaf 3.1.2 en de artikelen 15, 47 en 53 van het Dwb. Risicobeoordeling en risicobeheer moeten voldoen aan de richtlijn (risicobeoordeling artikelen 7 en 9, eerste, tweede en vijfde lid; risicobeheer artikelen 7 en 9, derde en vierde lid, van de richtlijn).
In gevolge onderdeel 5 is de definitie van «recreatiewoning» vervangen door «recreatieverblijf». Die term wordt in artikel 35, eerste lid, onder c, van het Dwb gebruikt bij het aanduiden van een uitgezonderde situatie. De wijziging volgt uit de recent uitgevoerde evaluatie van de legionellaregelgeving77 en de HUF-toets door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
Door de wijziging wordt het voor de ILT (toezichthouder), het drinkwaterbedrijf (controleur) en de burger duidelijker wat wel en wat niet onder een recreatieverblijf wordt begrepen. Dit dient mede een goede uitvoering van de richtlijn. Het gaat volgens de definitie om een installatie die overeenkomt met die van een eengezinswoning. Een dergelijke installatie bestaat doorgaans uit een stelsel van leidingen met aansluitpunten voor een keuken, één of twee badkamers en toiletten, enkele wastafels en de warm tapwatervoorziening. Het gaat hierbij om een drinkwaterinstallatie die rechtstreeks is aangesloten op het distributienet van het drinkwaterbedrijf Een drinkwaterinstallatie waar vanwege de oppervlakte van het recreatieverblijf een of meerdere brandslanghaspels verplicht deel van uitmaken, wordt niet als eenvoudige drinkwaterinstallatie aangemerkt. Dat geldt ook bij aanwezigheid van een jacuzzi. Ook op een eenvoudige drinkwaterinstallatie is NEN 1006 overigens van toepassing. Het maakt daarbij niet uit of een recreatieverblijf onderdeel is van een complex van soortgelijke verblijven dat in het kader van een bedrijf of enigerlei vorm van samenwerking door de rechthebbende wordt beheerd.
Artikel 14 van het Drinkwaterbesluit is gewijzigd in verband met de artikelen 9 en 13 van de richtlijn, dat de risicobeoordeling en het risicobeheer van het (drink)watervoorzieningssysteem betreft. Onderdeel van de risicobeoordeling en het risicobeheer is de monitoring van inname tot tap. Monitoring (in artikel 1 van het Dwb gedefinieerd als monsterneming en analyse) is gebaseerd op de risicobeoordeling. Monitoring is deel van het risicobeheer en van het toetsen of aan de kwaliteitseisen wordt voldaan. Ook omvat dit de monitoring van aandachtstoffen als bedoeld in artikel 13, achtste lid, van de richtlijn. Het vierde lid van artikel 9 van de richtlijn bevat mogelijkheden tot differentiatie. In het vijfde lid van artikel 9 wordt bepaald dat de risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem de in bijlage I, delen A, B en C opgesomde parameters, de overeenkomstig artikel 5, derde lid, vastgestelde parameters, en stoffen of verbindingen die zijn opgenomen in de in overeenstemming met artikel 13, achtste lid, vastgestelde aandachtstoffenlijst betreft. Ook omvat dit een leveringsspecifiek programma voor operationele monitoring overeenkomstig artikel 13 van de richtlijn. Met het oog op een volledige en juiste omzetting wordt in artikel 14 van het Dwb bepaald dat de monitoring (het nemen en analyseren van monsters als bedoeld in artikel 21, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de Dww) moet voldoen aan de artikelen 9, derde tot en met zesde lid, en 13 van de Drinkwaterrichtlijn en bijlage II van die richtlijn. Bijlage II omvat de onderdelen A (Algemene doelstellingen en monitoringprogramma’s inzake voor menselijke consumptie bestemd water), B (Parameters en bemonsteringsfrequenties) C (Risicobeoordeling en risicobeheer van het watervoorzieningssysteem) en D (Steekproefmethoden en plaatsen van monsterneming).
In het monitoringsprogramma zoals opgenomen in de Drinkwaterregeling wordt hier verdere invulling aan gegeven. Dit omvat mede het water dat gebruikt wordt voor de bereiding van drinkwater als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Dww. Specifiek voor dat water bevat artikel 30 van het Dwb verplichtingen inzake het onderzoek (monitoringsvereisten) naar de hoedanigheid van dat water. In artikel 30 van het Dwb is een soortgelijke verwijzing naar de relevante artikelen en onderdelen daarvan van de richtlijn opgenomen.
Dit betreft een wijziging i.v.m. de door de richtlijn vereiste risicobeoordeling en het risicobeheer als onderdeel van het toezicht door de eigenaar van een drinkwaterbedrijf op de toestand en werking van het drinkwaterbedrijf en op de hoedanigheid van het daar bereide drinkwater (artikel 21, derde lid, onderdeel b, van de Dww; wijziging artikel 15, nieuw artikel 46a en wijziging artikel 53 van het Dwb).
De richtlijn vereist een risicogebaseerde benadering (risicobeoordeling en risicobeheer) die het hele watervoorzieningssysteem bestrijkt (artikel 7, eerste lid), voor de eerste maal voor 12 januari 2029 en daarna zesjaarlijks (artikel 7, vijfde lid), en zo snel mogelijk zodra er risico's zijn geïdentificeerd en beoordeeld (zevende lid). Het begrip «watervoorzieningssysteem» is niet gedefinieerd. De eisen zijn uitgewerkt in artikel 9 van de richtlijn. Dit omvat een risicobeoordeling en (preventief) risicobeheer. Dit laatste moet worden onderscheiden van herstelmaatregelen in geval van een overschrijding van een kwaliteitseis (zie daarvoor de artikelen 4 en 6, derde lid, van de richtlijn, artikel 21, derde lid, aanhef en onder d van de Dww en artikel 22 van het Dwb).
Aan de verplichtingen m.b.t. risicobeoordeling en risicobeheer werd voor een groot deel reeds voldaan in het kader van de Dww, het Dwb en lagere regelgeving. Gedeeltelijk was aanvullend omzetting vereist. Onder de eerdere regelgeving betrof dit de volgende kaders:
– het kader voor het toezicht, bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel b van de Dww. Dit is toezicht, door of vanwege de eigenaar van een drinkwaterbedrijf te houden op de toestand en de werking van het bedrijf, alsmede op de hoedanigheid van het in dat bedrijf bereide drinkwater. Dit toezicht wordt ondersteund door en uitgevoerd in:
– het kader van het kwaliteitsmanagementsysteem van par. 3.1.2 van het Dwb. Het kwaliteitsmanagementsysteem van artikel 15 van het Dwb omvat alle relevante primaire en secundaire bedrijfsprocessen (zie artikel 15, tweede en derde lid, van het Dwb);
– het kader voor verstoring; dit betreft uitval of aantasting van watervoorzieningswerken, waardoor de continuïteit van de levering van deugdelijk drinkwater wordt verbroken of in gevaar komt (zie artikel 1, eerste lid, van de Dww, definitie verstoring; dit omvat ook andere risico’s dan de risico’s die direct samenhangen met de kwaliteit van het drinkwater, zoals cybersecurity en andere dreigingen). Dit omvat een verplichte verstoringsrisicoanalyse en verplichte maatregelen om een verstoring te voorkomen dan wel deze zo spoedig mogelijk op te heffen, met nazorg en evaluatieverplichtingen (artikelen 33 tot en met 36 van de Dww en de artikelen 46a, 47 e.v. van het Dwb); idem artikel 49 van het Dwb (noodwater-risicoanalyse);
– de specifieke verplichtingen voor drinkwaterbedrijven in verband met Legionella overeenkomstig artikel 35 van het Dwb;
– het kader voor het leveringsplan, waarin wordt aangegeven op welke wijze aan de uitvoering van de op grond van de artikelen 32 tot en met 35 voor het drinkwaterbedrijf geldende verplichtingen ten aanzien van de leveringszekerheid, de dekking van de toekomstige behoefte aan drinkwater en de levering van nooddrinkwater en noodwater wordt voldaan (artikelen 37 en 38 van de Dww en artikel 50 e.v. van het Dwb); dit omvat mede het voldoen aan de bestaande en toekomstige vraag (artikel 32, tweede lid, Dww);
– voorts is van belang het bepaalde met betrekking tot materialen en chemicaliën, zie daarvoor § 3.1.3.
De door artikelen 7 en 9 van de richtlijn vereiste risicobeoordeling en het risicobeheer van het gehele watervoorzieningssysteem vindt zijn beslag in het kader van het toezicht door de eigenaar op de werking van het drinkwaterbedrijf (artikel 15 Dwb) en daarmee samenhangende taken en verplichtingen. De specifieke kaders van de verstoringsrisicoanalyse (artikel 47 van het Dwb), de verstoringsparagraaf en het leveringsplan (artikel 53 van het Dwb) behoefden met het oog daarop aanvulling. Met het oog daarop zijn deze artikelen gewijzigd en is een nieuw artikel 46a ingevoegd waarbij is aangesloten bij zowel de richtlijn als bij de bestaande systematiek van de nationale regelgeving.
In de definitie in artikel 1, eerste lid, van risicobeoordeling en risicobeheer van het watervoorzieningssysteem ligt besloten dat daarbij moet worden voldaan aan de artikelen 7 en 9 van de richtlijn. Risicobeoordeling en risicobeheer vinden plaats via het algemene toezicht door de eigenaar van een drinkwaterbedrijf (of collectieve watervoorziening). Het toezicht vindt plaats overeenkomstig het tweede lid (kwaliteitsmanagementsysteem en systeem van risicobeoordeling en risicobeheer, gebaseerd op de daar genoemde normen) en voorts overeenkomstig hoofdstuk 4 voor Legionella en hoofdstuk 5 voor verstoringen en andere risico’s.
Risicobeoordeling en risicobeheer zien op het gehele watervoorzieningssysteem. De regels m.b.t. verstoring sloten daar qua reikwijdte niet volledig op aan. Een verbreding van de regelgeving bleek nodig. «Verstoring» is gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, van de Dww als «uitval of aantasting van watervoorzieningswerken, waardoor de continuïteit van de levering van deugdelijk drinkwater wordt verbroken of in gevaar komt». De verstorings-risicoanalyse is gedefinieerd als «analyse met betrekking tot het risico op verstoringen, bedoeld in artikel 33 van de wet, met inbegrip van het actueel houden van die analyse». Blijkens bijlage B van het Dwb (inhoud leveringsplan) gaat het daarbij vooral om dreigingen die (kunnen) leiden tot verstoring en beveiligings- en andere maatregelen (in het kader van crisisbeheer). Bij de door de richtlijn vereiste risicobeoordeling en risicobeheer gaat het (artikelen 7 en 9, tweede lid) om het gehele watervoorzieningssysteem, rekening houdend met de resultaten van risicobeoordeling en beheer van de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten door de waterkwaliteitsbeheerder (artikel 8) en om alle gevaren en gevaarlijke gebeurtenissen in het systeem, rekening houdend met risico’s als gevolg van klimaatverandering, lekken en lekkende leidingen. Dit omvat bijv. ook geleidelijke veranderingen die een risico kunnen gaan vormen zoals verzilting en ook geleidelijke verontreiniging van oppervlaktewater of grondwater naast lozingen vanuit puntbronnen.
Met het oog daarop is de reikwijdte van de regelgeving verbreed tot het gehele watervoorzieningssysteem en is in artikel 15 van het Dwb een systeem van risicobeoordeling en risicobeheer als bedoeld in de artikelen 7 en 9 van de richtlijn voor het gehele systeem voorgeschreven. In artikel 46a van het Dwb (nieuw) is met het oog daarop een regeling opgenomen waarbij de verstoringsrisico-analyse deel wordt van de algemene risicobeoordeling en daarmee mede dient ter uitvoering van de verplichtingen van de richtlijn, maar vanwege het specifieke eigenstandige karakter (specifieke dreigingen, crisisvoorbereiding en crisisbeheersing) een eigen procedure en kader houdt (artikel 47) dat zoveel mogelijk synchroon loopt met de algemene risicobeoordeling.
Op die manier kan aan de richtlijn worden voldaan zonder onnodige dubbelingen of belemmeringen en met behoud van de voor verstoringen noodzakelijke specifieke kaders. Op het toezicht door de eigenaar was reeds een verplicht kwaliteitsmanagementsysteem gebaseerd op NEN-EN-ISO 9001 van toepassing.
In verband met de invoering van algemene risicobeoordeling en risicobeheer en het grotere belang dat het toezicht door de eigenaar en het kwaliteitssysteem heeft gekregen in het stelsel is een norm toegevoegd waaraan het systeem moet voldoen. Naast ISO 9001 dat betrekking heeft op de bedrijfsvoering en het management daarvan en dat meer algemene voorschriften bevat, bijvoorbeeld over documentatie en verantwoording, gaat het nieuw voorgeschreven NEN-EN 15975 delen 1 en 2 een stap verder, namelijk hoe een risicobeoordeling en risicobeheerplan voor de drinkwatervoorziening moet worden opgesteld. Deze norm volgt o.a. uit de (overwegingen van) de richtlijn. Beide delen zijn van toepassing. In het belang van een goede uitvoering van (het systeem van) de risicobeoordeling, het risicobeheer en het kwaliteitsmanagementsysteem en de daarop van toepassing zijnde normen kunnen nadere regels worden gesteld bij ministeriële regeling. Hierbij kan bijv. gedacht worden aan het preciseren waar de preventie controlemaatregelen aan moeten voldoen of om af te bakenen met de kaders voor Legionella of verstoring. Dit is geregeld in het nieuwe derde lid van artikel 15.
Het voormalige tweede en derde lid zijn vernummerd tot vierde en vijfde lid. De tekst is gewijzigd in verband met de invoering van het algemene systeem van risicobeoordeling en risicobeheer.
De wijziging van artikel 19, eerste lid, onderdeel b, van het Dwb volgt uit de omzetting van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn. Bij het formuleren van het artikel is ervoor gekozen om zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de Nederlandse vertaling van artikel 11 van de herziene Drinkwaterrichtlijn. Daarom wordt in de nieuwe tekst gesproken over het vergroten van de microbiële ontwikkeling in drinkwater. Hieronder wordt ook de groei van biofilm begrepen zoals ook blijkt uit de Engelse tekstversie van de richtlijn.
Artikel 20 is gewijzigd en opnieuw vastgesteld in verband met de Europese harmonisatie door de richtlijn van de regels en vereisten voor materialen in contact met drinkwater (voor chemicaliën, die niet onder de harmonisatie vallen, is een nieuw artikel 20a opgenomen).
Het eerste en tweede lid vormen een gemoderniseerde en vereenvoudigde voortzetting van het voormalige eerste en tweede lid. Dit omvat de delegatiegrondslag voor de bij ministeriële regeling gestelde (hygiënische) eisen aan de materialen en voor de beoordeling daarvan volgens een systeem van kwaliteitsverklaringen, zoals opgenomen in de Regeling materialen drinkwater- en warmtapwatervoorziening. Kwaliteitsverklaringen worden verleend door daartoe geaccrediteerde instellingen die voldoen aan door de Raad voor Accreditatie gestelde eisen. Voor gevallen waarvoor geen erkende kwaliteitsverklaring of daaraan gelijkwaardige verklaring is afgegeven kan op andere wijze worden aangetoond dat aan de eisen wordt voldaan. In verband met de richtlijn en uitvoeringspraktijk zal ook de rol en positie van de commissie van deskundigen worden herzien. Taken van de commissie zullen bij regeling van de minister nader worden bepaald in overleg met alle betrokken partijen (artikel 20b).
Het derde en vierde lid bevatten bepalingen voor de situatie die ontstaat door het in de toekomst van kracht worden van gedelegeerde uitvoeringshandelingen en positieve lijsten en methoden voor het testen en aanvaarden op Europees niveau. Op grond van die bepalingen gaan deze Europese regels direct gelden in het kader van het Drinkwaterbesluit zonder dat nog verdere omzetting in het Drinkwaterbesluit vereist is. Wel zijn op die momenten wijzingen van de Regeling materialen en chemicaliën drinkwater- en warmtapwatervoorziening nodig waar tijdig in zal worden voorzien.
Het vijfde lid bevat overgangsrecht met het oog hierop, waardoor bestaande beschermingsniveaus en toegelaten gebruik op basis van kwaliteitsverklaringen of anderszins met de daaraan ten grondslag liggende onderzoeksmethoden en -criteria van kracht blijven totdat de voor het desbetreffende materiaal of onderzoeksmethode gestelde Europese regelgeving volledig van kracht is geworden. Het betreft uiterste data in de richtlijn; hier zal tijdig bekendheid aan worden gegeven. In een overzicht:
Uitvoeringshandeling: |
Datum: |
Artikellid: |
---|---|---|
(a) methoden voor het testen en aanvaarden van uitgangsstoffen, samenstellingen en bestanddelen die in de Europese positieve lijsten van uitgangsstoffen, samenstellingen of bestanddelen moeten worden opgenomen, met inbegrip van specifieke migratielimieten en wetenschappelijke voorwaarden in verband met stoffen en materialen |
Uiterlijk 12 januari 2024 |
11 lid 2, a |
(b) uiterlijk op 12 januari 2025, in op basis van de door het ECHA opgestelde lijsten met vervaldata, Europese positieve lijsten van uitgangsstoffen, samenstellingen of bestanddelen, voor elke groep materialen, namelijk organisch, cementgebonden, metallisch, emaillen en keramische of andere anorganische materialen, die gebruikt mogen worden bij de vervaardiging van materialen of producten die in contact zijn met voor menselijke consumptie bestemd water, met zo nodig vermelding van de voorwaarden voor het gebruik ervan en de migratielimieten, die worden bepaald op basis van de aangenomen methoden in deze alinea onder a), en rekening houdend met de leden 3 en 4; |
Uiterlijk op 12 januari 2025 |
11 lid 2, b |
(c) in procedures en methoden voor het testen en aanvaarden van eindmaterialen zoals die gebruikt worden in een product vervaardigd uit materialen of combinaties van uitgangsstoffen, samenstellingen of bestanddelen van de Europese positieve lijsten, met inbegrip van: |
uiterlijk op 12 januari 2024 |
11 lid 2, c |
(i) de identificatie van relevante stoffen en andere parameters, zoals de troebelingsgraad, smaak, geur, kleur, de totale hoeveelheid organische koolstof, het vrijkomen van onverwachte stoffen en de bevordering van microbiële ontwikkeling, in migratiewater te testen; |
||
(ii) methoden om de effecten op de waterkwaliteit te testen met inachtneming van de relevante Europese normen; |
||
(iii) criteria voor het goed- of afkeuren van testresultaten, welke de criteria waar dit passend is rekening houden met onder andere omrekeningsfactoren voor de migratie van stoffen naar geraamde niveaus aan de kraan, en toepassings- of gebruiksomstandigheden. |
||
De eerste overeenkomstig lid 2, eerste alinea, onder b), vast te stellen Europese positieve lijsten, worden onder andere gebaseerd op bestaande nationale positieve lijsten, andere bestaande nationale bepalingen en op de risicobeoordelingen die hebben geleid tot de opstelling van deze nationale lijsten. Daartoe stellen de lidstaten het ECHA uiterlijk op 12 juli 2021 in kennis van alle bestaande nationale positieve lijsten, andere bepalingen en beschikbare beoordelingsdocumenten. De Europese positieve lijst van uitgangsstoffen voor organische materialen houdt rekening met de lijst die de Commissie heeft opgesteld overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1935/2004 |
12 juli 2021 |
11 lid 3 |
Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van de nota van toelichting.
In het nieuwe zesde lid is een delegatiegrondslag opgenomen voor nadere regels bij ministeriële regeling indien nodig voor de omzetting van de in dit artikel genoemde bepalingen van de richtlijn (indien deze niet rechtstreeks werken, onduidelijk nog is wat het type regelgeving van de bedoelde uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen zal worden) of uitvoering.
Het nieuwe artikel 20a bevat een met het oog op het voorgaande geactualiseerde basis met delegatiegrondslag voor nadere regels m.b.t. chemicaliën. Er is geen sprake van inhoudelijke wijzigingen.
Het nieuwe artikel 20b bevat de eerdergenoemde (voortgezette) basis voor aanwijzing van de commissie van deskundigen of andere instantie (eerste lid) en een delegatiegrondslag om nadere regels in het belang van een goede uitvoering en handhaving te kunnen stellen (tweede lid). Dit laatste strekt mede tot een goede omzetting.
Dit betreft een actualisatie van een technische norm (zie de gewijzigde definitie in artikel 1, eerste lid van het Dwb).
Het nieuwe artikel 22a vormt een voortzetting van de informatieverplichtingen, zoals voorheen opgenomen in artikel 22, derde lid, van het Dwb. Deze zijn uitgebreid met informatieverplichtingen in geval van overschrijding van een richtwaarde als bedoeld in artikel 22a. Het betreft bepalingen ter uitvoering van artikel 10, derde lid, onderdeel b, van de richtlijn.
Bij de regels voor de richtwaarden voor aandachtstoffen, bedoeld in artikel 13, achtste lid, van de richtlijn, voor zover deze betrekking hebben op drinkwaterbedrijven en collectieve watervoorzieningen, wordt conform het bepaalde in dat lid aangesloten bij de regels voor indicatorparameters (artikel 25 van het Dwb). De richtwaarden zijn of worden bij uitvoeringshandeling van de Europese Commissie vastgesteld (verordening of richtlijn). Door de directe verwijzing vallen deze onder de werking van artikel 25 van het Dwb. De verwijzing is opgenomen in het opschrift en het eerste lid. De desbetreffende bepalingen van de richtlijn houden in:
«dat de Commissie uitvoeringshandelingen vaststelt om een aandachtstoffenlijst op te stellen en te actualiseren met stoffen of verbindingen die vanuit een gezondheidsperspectief aanleiding geven tot bezorgdheid bij het publiek of de wetenschappelijke gemeenschap («de aandachtstoffenlijst»), zoals geneesmiddelen, hormoonontregelende verbindingen en microplastics. ß-oestradiol en nonylfenol worden opgenomen in de eerste aandachtstoffenlijst gezien hun hormoonontregelende eigenschappen en hun risico voor de gezondheid van de mens. De eerste aandachtstoffenlijst wordt uiterlijk op 12 januari 2022 vastgesteld. De aandachtstoffenlijst bevat voor iedere stof of iedere verbinding een richtwaarde en waar nodig een mogelijke analysemethode die geen buitensporige kosten met zich meebrengt. De lidstaten stellen monitoringsvoorschriften op met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van in de aandachtstoffenlijst opgenomen stoffen of verbindingen, op relevante punten in het watervoorzieningssysteem van voor menselijke consumptie bestemd water (....). Wanneer een in de aandachtstoffenlijst opgenomen stof of verbinding overeenkomstig artikel 8, lid 2, of overeenkomstig de vijfde alinea van dit lid wordt gedetecteerd in concentraties die de in de aandachtstoffenlijst vermelde richtwaarden overschrijden, zorgen de lidstaten ervoor dat alle volgende maatregelen in overweging worden genomen en de relevant geachte maatregelen worden genomen:
a) preventieve maatregelen, mitigatiemaatregelen of passende monitoring in de onttrekkingsgebieden voor de onttrekkingspunten of in onbehandeld water als bedoeld in artikel 8, lid 4, eerste alinea, onder a), b) en c);
b) van waterleveranciers eisen dat zij monitoring van die stoffen of verbindingen uitvoeren overeenkomstig artikel 8, lid 5, tweede alinea, onder a);
c) van waterleveranciers eisen dat zij controleren of een behandeling toereikend is om de richtwaarde te bereiken, en, indien nodig, dat zij de behandeling optimaliseren, en
d) herstelmaatregelen overeenkomstig artikel 14, lid 6, wanneer de lidstaten dat nodig achten om de gezondheid van de mens te beschermen.»
Voor waterbeheerders zijn van belang de maatregelen, bedoeld onder a. Voor drinkwaterbedrijven de maatregelen, bedoeld onder b tot en met d. In voorkomende gevallen zal in overleg met de ILT moeten worden bepaald welke monitoring vereist is en welke eventuele maatregelen.
De informatieplicht t.a.v. de toezichthouder (ILT) van artikel 25 van het Dwb is daarbij verruimd met gevallen waarin een richtwaarde als bedoeld in artikel 13, achtste lid, van de Drinkwaterrichtlijn is overschreden. Hiermee worden de artikelen 13, achtste lid, en 14 van de richtlijn mede omgezet (met het oog op de handhaving, waar artikel 14, tweede lid, van de richtlijn ook in het bijzonder op ziet). Van inhoudelijke wijzigingen is daarbij geen sprake. Via het derde lid van artikel 25 van het Dwb werkt dit ook door naar consumenten en andere afnemers, zij dienen op de daar bedoelde wijze te worden geïnformeerd ook bij overschrijding van een richtwaarde. De desbetreffende informatieplichten t.a.v. consumenten omvatten daarmee voortaan ook gevallen waarin niet voldaan wordt aan de richtwaarden van artikel 13, achtste lid, van de richtlijn en dit als een potentieel gevaar voor de volksgezondheid wordt beschouwd.
Artikel 26a is ingevoegd ter implementatie van bijlage IV van de herziene Drinkwaterrichtlijn in samenhang met artikel 17, eerste en tweede lid, van de richtlijn.
In artikel 17 eerste lid wordt bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat passende, actuele informatie over voor menselijke consumptie bestemd water beschikbaar is, overeenkomstig bijlage IV, met inachtneming van alle toepasselijke gegevensbeschermingsregels. Artikel 17, eerste lid, betreft een voortzetting van artikel 13, eerste lid, van de voormalige richtlijn, met een nieuwe bijlage IV met eisen. Artikel 26a van het Dwb is ingevoegd met het oog op het voldoen aan bijlage IV van de richtlijn. Hierin wordt al gedeeltelijk voorzien door artikel 26 van het Dwb. Op grond van artikel 26, tweede lid, dienen de daar bedoelde kwaliteitsgegevens ter beschikking te worden gesteld aan het publiek. Met het oog daarop is een afbakeningsbepaling opgenomen. Op grond van de wijziging van artikel 31 Dwb is artikel 26a van het Dwb van overeenkomstige toepassing op collectieve watervoorzieningen. De gegevensverstrekking, bedoeld in onderdeel 7 van bijlage IV van de richtlijn geldt alleen voor waterleveranciers die ten minste 10.000 m3 per dag leveren of ten minste 50.000 mensen bedienen.
Bijlage IV van de richtlijn bepaalt:
«Bijlage IV
Informatie voor het publiek
De informatie in de volgende punten wordt online ter beschikking gesteld van consumenten op een gebruikersvriendelijke en op consumenten toegesneden wijze en consumenten kunnen op een met redenen omkleed verzoek ook met andere middelen toegang tot deze informatie verkrijgen.
1) identificatie van de desbetreffende waterleverancier, het gebied waaraan en het aantal personen aan wie water wordt geleverd, en de waterproductiemethode, met inbegrip van algemene informatie over de toegepaste soorten waterbehandeling en desinfectie; de lidstaten mogen in overeenstemming met artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2007/2/EG van dit vereiste afwijken;
2) de recentste monitoringresultaten voor de in de lijsten in bijlage I, delen A, B, en C, opgenomen parameters, met inbegrip van monitoring van de frequentie samen met de overeenkomstig artikel 5 vastgestelde parameterwaarden; de monitoringresultaten mogen niet ouder zijn dan één jaar, tenzij wanneer dit volgens de in deze richtlijn vastgestelde monitoringfrequentie wel is toegestaan;
3) informatie over de volgende, niet in bijlage I, deel C, opgenomen parameters en bijbehorende waarden:
a) hardheid;
b) in water opgeloste mineralen, anionen/kationen:
– calcium Ca,
– magnesium Mg,
– kalium K;
4) indien sprake is van mogelijk gevaar voor de gezondheid van de mens, als vastgesteld door de bevoegde autoriteiten of andere betrokken instanties nadat de overeenkomstig artikel 5 vastgestelde parameterwaarden werden overschreden, informatie over het mogelijke gevaar voor de gezondheid van de mens en het daarmee verbonden gezondheids- en consumptieadvies of een hyperlink waarmee dergelijke informatie te vinden is;
5) relevante informatie over de risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem;
6) consumentenadvies, onder meer over manieren om het waterverbruik terug te dringen, in voorkomend geval, over manieren om naargelang de plaatselijke omstandigheden water op een verantwoorde wijze te gebruiken en over manieren om gezondheidsrisico’s ten gevolge van stilstaand water te voorkomen;
7) voor waterleveranciers die ten minste 10.000 m3 per dag leveren of ten minste 50.000 mensen bedienen, jaarlijkse informatie over:
a) de algemene prestaties van het watersysteem in termen van efficiëntie, en lekkagepercentages, zodra die informatie beschikbaar is en uiterlijk op de in artikel 4, lid 3, tweede alinea, bepaalde datum;
b) de eigendomsstructuur van de waterlevering door de waterleveranciers;
c) indien kosten worden teruggewonnen middels een tariferingstelsel, informatie over de tariefstructuur per kubieke meter water, met inbegrip van vaste en variabele kosten en kosten in verband met maatregelen uit hoofde van artikel 16, indien de waterleveranciers dergelijke maatregelen hebben genomen;
d) indien beschikbaar, een samenvatting en statistieken van door de waterleveranciers ontvangen klachten betreffende aangelegenheden die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen;
8) consumenten krijgen, op een met redenen omkleed verzoek, toegang tot historische gegevens voor de in de punten 2 en 3 genoemde informatie, tot tien jaar terug, indien beschikbaar, en niet eerder dan 13 januari 2023».
Het tweede lid van artikel 17 van de Drinkwaterrichtlijn bevat actieve informatieplichten voor gegevensverstrekking aan consumenten en andere afnemers. Het tweede lid bepaalt:
«2. De lidstaten zorgen ervoor dat alle personen aan wie voor menselijke consumptie bestemd water wordt geleverd, regelmatig en ten minste eenmaal per jaar de volgende informatie ontvangen, zonder dat zij daarom hoeven te vragen, en in de meest geschikte en makkelijk toegankelijke vorm (bijvoorbeeld op facturen of via digitale middelen zoals slimme applicaties):
a) informatie over de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water, inclusief de indicatorparameters;
b) de prijs per liter en per m3 van het geleverde, voor menselijke consumptie bestemd water;
c) de door het huishouden verbruikte hoeveelheid, ten minste per jaar of per factureringsperiode, samen met de jaarlijkse tendens in het huishoudelijke verbruik, voor zover dit technisch mogelijk is en indien de waterleverancier over deze gegevens beschikt;
d) vergelijkingen van het jaarlijkse waterverbruik van het huishouden met een gemiddeld verbruik voor een huishouden, voor zover van toepassing overeenkomstig punt c);
e) een link naar de website die de in bijlage IV vermelde informatie bevat.»
Deze verplichtingen worden in artikel 26a, tweede lid, van het Dwb opgenomen als verplichtingen voor de drinkwaterbedrijven, omdat dit aansluit bij de gangbare informatievoorziening door de drinkwaterbedrijven. De kwaliteitsgegevens (onderdeel a) werden al geregeld door artikel 26 van het Dwb. Artikel 26 van het Dwb regelt het bewaren en jaarlijks bekendmaken van de kwaliteitsgegevens, op basis van artikel 21, derde lid, onderdeel e, onderdeel 1°, van de Dww. De richtlijn vereist actieve bekendmaking aan consumenten, bijvoorbeeld langs digitale weg.
De gegevens bedoeld in de onderdelen b tot en met e van artikel 17, tweede lid, van de richtlijn, worden reeds jaarlijks verstrekt bij de jaarnota van de drinkwaterbedrijven. Met het nieuwe artikel 26a, tweede lid, van het Dwb wordt dit geformaliseerd.
Op grond van het derde lid kunnen zo nodig nadere regels in het belang van een goede uitvoering worden gesteld.
De wijziging van artikel 28 van het Dwb bevat diverse wijzigingen in verband met artikel 15 van de richtlijn. Dit omvat in de eerste plaats de in artikel 15, eerste lid, onderdeel a, b of c genoemde beperkingen voor ontheffingen. Indien wordt voldaan aan de vereisten voor een ontheffing van het eerste lid, aanhef van dat artikel zijn vervolgens de bedoelde beperkingen relevant.
De primaire vereisten zijn: een dergelijke afwijking vormt geen gevaar voor de gezondheid van de mens en de levering van voor menselijke consumptie bestemd water in het betrokken gebied kan op geen enkele andere redelijke manier kan worden verzekerd. Deze vereisten voor een ontheffing zijn opgenomen in artikel 21, vijfde lid, van de Dww en artikel 28 van het Dwb. De bedoelde beperkingen voor een ontheffing waarnaar aan het slot van artikel 28, eerste lid, van het Dwb wordt verwezen zijn:
a) een nieuw onttrekkingsgebied voor onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water;
b) een nieuwe bron van verontreiniging in het onttrekkingsgebied voor onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water of nieuw opgespoorde of vastgestelde parameters, of
c) een onvoorziene en uitzonderlijke situatie in een bestaand onttrekkingsgebied voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water die tot tijdelijke, beperkte overschrijdingen van de parameterwaarden kan leiden.
Deze beperkingen worden bij de ontheffingverlening reeds gehanteerd en zijn staand beleid. De ontheffingen moeten voorts voldoen aan de informatie, genoemd in artikel 15, tweede lid, van de richtlijn. Dit omvat:
a) de gronden voor van de afwijking;
b) de parameter waarop de afwijking betrekking heeft, voorgaande relevante monitoringsresultaten en de maximaal toelaatbare parameterwaarde ingevolge het besluit omtrent de afwijking;
c) het geografisch gebied, de hoeveelheid geleverd water per dag, de betrokken bevolkingsgroep en of de afwijking gevolgen heeft voor enig betrokken exploitant van een levensmiddelenbedrijf;
d) een passend monitoringschema met, zo nodig, een verhoogde monitoringsfrequentie;
e) een samenvatting van het plan voor de noodzakelijke herstelmaatregelen, met inbegrip van een tijdschema voor het werk, een raming van de kosten en voorzieningen voor de evaluatie, en
f) de duur van de afwijking.
In de in artikel 29 van het Dwb bedoelde kortdurende gevallen behoeft deze informatie niet in de ontheffing te worden opgenomen en moet voldaan worden aan artikel 15, derde en vierde lid, van de richtlijn. Deze vereisten zijn opgenomen in artikel 29 van het Dwb.
In artikel 30, eerste lid, is verduidelijkt dat de monitoring van het water dat door de eigenaar van een drinkwaterbedrijf wordt gebruikt voor de bereiding van drinkwater, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet, plaatsvindt met inachtneming van de artikelen 9 en 13 en bijlage II van de Drinkwaterrichtlijn en de daarop berustende bepalingen. Artikel 9, derde lid, aanhef en onderdeel c, van de richtlijn vereist een leveringsspecifiek programma voor operationele monitoring overeenkomstig artikel 13 van de richtlijn. Artikel 13 van de richtlijn betreft de monitoring. Het tweede lid, onderdeel e, van dat artikel betreft de operationele monitoring, te verrichten overeenkomstig bijlage II, deel A, punt 3 van de richtlijn (bedrijfsparameters en referentiewaarden). De monitoringsverplichtingen omvatten het gehele watervoorzieningssysteem, van bron tot tap en zijn onderdeel van het systeem van risicobeoordeling en beheer van het watervoorzieningssysteem (artikel 15 van het Dwb). De bij ministeriële regeling te stellen nadere regels en eisen kunnen in elk geval betrekking hebben op:
– de frequentie van een risicoanalyse voor het watervoorzieningssysteem (uitgebreid éénmaal per vier jaar, elk jaar addendum);
– het jaarlijks opstellen van een monitoringprogramma op basis van de risicobeoordeling;
– het jaarlijks goedkeuren van het monitoringprogramma door de ILT.
De wijziging van het eerste lid leidt ertoe dat ook de verplichtingen van artikel 15 met betrekking tot risicobeoordeling en risicobeheer en die van artikel 26a met betrekking tot aan consumenten ter beschikking te stellen informatie van overeenkomstige toepassing zijn op collectieve watervoorzieningen. Dit volgt uit de Drinkwaterrichtlijn, die alleen voor kleine of zeer kleine collectieve drinkwatervoorzieningen uitzonderingsmogelijkheden of vrijstellingen omvat (zie ook de paragrafen 2.2, 3.2 en 4.2 van het algemeen deel en de toelichting bij de wijziging van artikel 32, onderdeel O, hierna).
De wijzigingen van de artikelen 31 en 32 van het Drinkwaterbesluit worden niet op 12 januari 2023 van kracht maar worden van kracht gelijktijdig met de wijziging ingevolge artikel II van de Verzamelwet IenW 2021 van artikel 25 van de Drinkwaterwet, die de grondslag voor de specifieke vrijstellingen bevat (zie hierna, bij onderdeel O). Artikel II van de Verzamelwet zal naar verwachting medio 2023 van kracht worden. Zolang artikel II van de Verzamelwet nog niet van kracht is zullen, in samenhang daarmee, ook de wijziging van de artikelen 31 (verplichtingen) en 32 (vrijstellingen) van het Drinkwaterbesluit niet van kracht worden. Daardoor verandert er op dit punt de facto nog niets voor collectieve watervoorzieningen, ook niet voor de (zeer) kleine. Dat wil zeggen dat collectieve watervoorzieningen zolang nog niet hoeven te voldoen aan de verplichting tot risicobeoordeling en risicobeheer van het watervoorzieningssysteem en dat een vrijstelling (voor de (zeer) kleine) dus evenmin nodig is. Na de inwerkingtreding van artikel II van de Verzamelwet IenW 2021 en artikel I, onderdelen N en O van het besluit, gaat de verplichting tot risicobeoordeling en risicobeheer gelden voor (grote) collectieve watervoorzieningen en gaan tegelijkertijd de vrijstellingen gelden voor de (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen. Gezien de invoeringstermijnen van artikel 7, vijfde lid, van de richtlijn voor de risicobeoordeling en het risicobeheer voor watervoorzieningen (uiterlijk 12 januari 2029) wordt dit het minst bezwaarlijk geacht vanuit het oogpunt van een juiste en volledige omzetting, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, rechtszekerheid en het voorkomen van onnodige onrust in de sector en bestendigheid van regelgeving.
Aan de voorwaarde voor de vrijstelling dat de kwaliteit van het drinkwater niet in het gedrang komt wordt voldaan, zoals eerder toegelicht, en er wordt steeds tijdig voldaan aan de verplichtingen van de richtlijn met de invoeringstermijnen.
Zie ook de toelichting hiervoor, bij onderdeel N.
De herziene Drinkwaterrichtlijn leidt tot extra eisen en verplichtingen (o.a. risicobeoordeling en risicobeheer, artikel 9) met vrijstellingsmogelijkheid voor (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen. Met het oog daarop worden definities voor deze (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen opgenomen in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet ingevolge artikel II, onderdeel A, van de Verzamelwet IenW 2021:
– kleine collectieve watervoorziening: collectieve watervoorziening die per dag gemiddeld tussen 10 m3 en 100 m3 levert of die tussen 50 en 500 personen per dag bedient;
– zeer kleine collectieve watervoorziening: collectieve watervoorziening die gemiddeld minder dan 10 m3 per dag levert of minder dan 50 personen per dag bedient.
In verband daarmee worden de vrijstellings- en uitzonderingsmogelijkheden van artikel 25 Dww gewijzigd door artikel II van het eerdergenoemde wetsvoorstel voor de Verzamelwet IenW 2021, in overeenstemming met de richtlijn. Daardoor worden bestaande kwaliteits- en beschermingsniveaus gehandhaafd zonder toename van de regeldruk en administratieve lasten voor deze voorzieningen (m.n. kampeerterreinen en sommige Defensieterreinen).
Het tweede lid van dat artikel, als gewijzigd, bevat een regeling voor zeer kleine collectieve watervoorzieningen. Onderdeel a van dat lid vormt een voortzetting van het voormalige tweede en derde lid, met toevoeging van «onder daarbij te stellen voorwaarden». Dit betreft gevallen waarin geen sprake is van een openbare of commerciële activiteit (de in artikel 32 van het Drinkwaterbesluit (Dwb) opgenomen algemene vrijstelling voor zogenoemde paalkampeerterreinen of vergelijkbare terreinen). Hierin treedt geen verandering op.
Het tweede lid, aanhef en onderdeel b, van artikel 25 van de Dww betreft de zeer kleine collectieve watervoorzieningen die wél leveren in het kader van een commerciële of openbare activiteit (bijv. kleine campings). Artikel 3, zesde lid, van de richtlijn bevat vrijstellingen voor deze categorie van de artikelen 7 tot en met 12 en 16 e.v. van de richtlijn. Dit betreft de verplichtingen m.b.t. risicobeoordeling en risicobeheer van het watervoorzieningssysteem (artikelen 7–9), en het huishoudelijk leidingnet (artikel 10), materialen en chemicaliën (artikelen 11 en 12), toegang en voorlichting (artikelen 16 en 17). Op basis hiervan worden deze voorzieningen van deze verplichtingen vrijgesteld in artikel 32 van het Dwb. Wel van toepassing zijn de overige bepalingen zoals m.n. algemene en kwaliteitseisen (artikelen 4–6) en monitoring, herstelmaatregelen en afwijkingen (artikelen 13–16).
Artikel 25, derde lid, van de Dww, als gewijzigd door het genoemde wetsvoorstel, omvat een uitzonderingsbevoegdheid voor kleine collectieve watervoorzieningen. Artikel 9, zesde lid, van de richtlijn bevat een uitzonderingsbevoegdheid voor de verplichtingen m.b.t. risicobeoordeling en risicobeheer voor deze voorzieningen onder de daar gestelde voorwaarden (kwaliteit niet in het gedrang; monitoring). Aan deze voorwaarden wordt naar het oordeel van de minister voldaan. Aan de uitzonderingsmogelijkheid wordt eveneens invulling gegeven in artikel 32 van het Dwb, conform de voorwaarden van de richtlijn.
Op basis van het gewijzigde artikel 25 van de Dww bevat artikel 32 van het Dwb de bedoelde vrijstellingen (van hoofdstuk III van de wet of de in artikel 31 van het Dwb genoemde artikelen 15 en 26a). Het eerste lid bevat de eerdere vrijstelling voor paalkampeerterreinen en andere zeer kleine collectieve watervoorzieningen die geen drinkwater leveren in het kader van een commerciële of openbare activiteit (het eerdere artikel 32, algemener geformuleerd). De eerder gestelde voorwaarde dat bij de voorziening wordt aangegeven dat het water ook na koken of filtreren, niet bestemd is om te drinken of voedsel mee te bereiden is verscherpt en uitgebreid tot meerdere talen en met een visueel symbool zoals een verbodsbord).
Het tweede lid van artikel 32 van het Dwb bevat vrijstellingen voor zeer kleine collectieve watervoorzieningen die wél leveren in het kader van een commerciële of openbare activiteit. De in artikel 31, eerste lid, genoemde artikelen 15 en 26a van het Dwb zijn niet van overeenkomstige toepassing in deze gevallen (conform artikel 3, zesde lid, van de richtlijn).
Het derde lid van artikel 32 van het Dwb bevat een vrijstelling voor kleine collectieve watervoorzieningen. Artikel 15 van het Dwb is daarop niet van toepassing (conform artikel 9, zesde lid, van de richtlijn). Aan de voorwaarde dat de kwaliteit van het drinkwater daarbij niet in het gedrang komt wordt voldaan doordat de vigerende verplichtingen met betrekking tot het voldoen aan de kwaliteitseisen, monitoring en herstelmaatregelen en informatieplichten onverkort van toepassing blijven. Deze voorzieningen worden niet vrijgesteld van de eisen van de artikelen 19 tot en met 21 van het Dwb omdat deze voorzieningen daar voorheen al aan moesten voldoen (want commercieel/openbaar) en de bestaande beschermingsniveaus worden gehandhaafd. In het derde lid is voorts bepaald dat de informatieplichten van toepassing zijn voor zover naar het oordeel van de inspecteur passend gelet op de aard en omvang van de voorziening. Zo is bijv. een jaarafrekening met maandverbruiksgegevens niet passend of uitvoerbaar voor een camping met eigen winning met vooral zomergasten met kort verblijf.
Met de wijzigingen wordt aangesloten bij het regime van de Drinkwaterrichtlijn, met handhaving van bestaande kwaliteits- en beschermingsniveaus en zonder toename van regeldruk en administratieve lastendruk.
Onderdeel 1 betreft een technische aanpassing van onderdeel a van artikel 35 van het Dwb. In het kader van de inwerkingtreding van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) per 1 januari 2022 is de verwijzing in artikel 35 van het Dwb naar artikel 1.2, onderdeel 1, van het Uitvoeringsbesluit WTZi gewijzigd. Conform de strekking van artikel 35, onderdeel a, zoals dat voorheen luidde gaat het daarbij met name om ziekenhuizen, dit is verduidelijkt in de tekst (aangezien «instellingen voor medisch-specialistische zorg» vanuit de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg, breder kan worden geïnterpreteerd dan alleen ziekenhuizen). Bij de zelfstandige behandelcentra is voorts de eerdere uitzondering gewijzigd, voor zover sprake is van nachtverblijf vallen deze voortaan evenals ziekenhuizen onder de verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Dwb. Bedoeld zijn de zelfstandige behandelcentra zoals genoemd in de Aanwijzing transitiemodel prestatiebekostiging medisch specialistische zorg 2012, in artikel 1, onderdeel d: «instelling voor medisch specialistische zorg waarop niet de budgetsystematiek van toepassing is».
Dit betreft evenals de wijziging van onderdeel 2 technische aanpassingen volgend uit de recent uitgevoerde evaluatie van de regelgeving voor legionellapreventie in leidingwater78, noodzakelijk voor een juiste en volledige omzetting.
Onderdeel 2. Zie voor een toelichting op de wijziging van het begrip «recreatiewoning» tot «recreatieverblijf» in artikel 1 van het Dwb, de toelichting op artikel I, onderdeel A, onderdeel 4.
Onderdeel 3. In het eerste lid is de categorie «sauna’s» nu expliciet toegevoegd (nieuw onderdeel j). Deze vielen voorheen reeds onder de aanwijzing van badinrichting en zwemgelegenheden van artikel 35, eerste lid, onderdeel f, van het Dwb. De meeste van deze bedrijven hebben een bad en vallen daarmee onder categorie f. Sommige hebben dat echter niet of hebben het bad weggehaald om niet meer aan legionellapreventie te hoeven doen. Dit is ongewenst; als er sprake is van verneveling van water (bijvoorbeeld door gebruik van de douche) is in de praktijk gebleken dat een sauna een risico op Legionellose-besmetting kan opleveren. Elke sauna met douchevoorzieningen in een (semi-)openbare ruimte wordt dus als prioritair aangemerkt, ook wanneer die zich bijvoorbeeld in een sporthal bevindt.
Het nieuwe derde lid omvat een technische verduidelijking volgend uit de recent uitvoerde evaluatie van de regelgeving voor legionellapreventie in leidingwater79. Deze is van belang voor een zo goed mogelijke uitvoering van de verplichtingen van de richtlijn. Uit de evaluatie blijkt dat niet steeds voldoende duidelijk is wat de eigenaar moet doen indien hij constateert dat de in het eerste lid van artikel 36 van het Dwb opgenomen normwaarde werd overschreden (de Dww bevat een algemene verplichting tot herstelmaatregelen voor de eigenaar van een collectieve watervoorziening in artikel 25 juncto artikel 21, derde lid, onder d, en voor de eigenaar van een collectief leidingnet in artikel 29, eerste lid). Met het toegevoegde nieuwe derde lid wordt ook specifiek voor Legionella verduidelijkt dat hij ervoor moet zorgen dat de oorzaak van de overschrijding wordt achterhaald en dat er maatregelen moeten worden genomen om nieuwe overschrijdingen te voorkomen.
Het nieuwe artikel 45a van het Dwb bevat nadere regels m.b.t. lekverliezen, maatregelen en rapportage die volgen uit artikel 4, derde lid, van de herziene Drinkwaterrichtlijn. Deze gelden alleen in geval van overschrijding van de daar genoemde drempelwaarde, te beoordelen op basis van de in bijlage B van het Dwb opgenomen methode in het kader van het leveringsplan (zie artikel 53 van het Dwb). De maatregelen met uitvoeringstermijn en rapportageplichten zijn gebaseerd op artikel 44, eerste lid van de Dww. De bedoelde drempelwaarde wordt uiterlijk op 12 januari 2028 vastgesteld door de Europese Commissie. In geval van overschrijding van de drempelwaarde dienen de lidstaten een actieplan in te dienen met maatregelen ter vermindering van hun lekkagepercentage, uiterlijk op 12 januari 2030. Met het oog daarop wordt bepaald dat (ingeval van overschrijding van de drempelwaarde) voor de eerste maal voor 1 januari 2029 uitvoering wordt gegeven aan de verplichtingen, zodat tijdig kan worden gerapporteerd.
Het nieuw ingevoegde artikel 46a bevat met de artikelen 15 en 47 een regeling van de risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem, bedoeld in de artikelen 7 en 9 van de richtlijn. Zie in dit verband ook de toelichting op de wijziging van artikel 15 van het Dwb, hiervoor (artikel I, onderdeel D).
Het eerste lid borgt dat de risicobeoordeling voldoet aan artikel 9, tweede en vijfde lid, van de richtlijn. Met het oog op de al bestaande en specifieke verstorings-risicoanalyse bepaalt het tweede lid dat deze onderdeel is van de algemene risicobeoordeling waarbij artikel 47 van toepassing is op de verstorings-risicoanalyse. Dit vanwege het specifieke en eigenstandige karakter van verstoringen, de verstoringsrisicoanalyse en verstoringsparagraaf in het leveringsplan. Daarbij gaat het onder andere om specifieke dreigingen en crisisvoorbereiding en -beheersing. Met het oog op een eenduidige en voor de praktijk uitvoerbare systematiek wordt bij de algemene risicobeoordeling aangesloten bij de systematiek van totstandkoming van de verstoringsrisicoanalyse, dat wil zeggen:
– het voorleggen van de risicobeoordeling of actualisatie daarvan aan de inspecteur met het oog op goedkeuring van het leveringsplan, met bevoegdheid tot opdragen van wijzigingen of opnieuw uitvoeren;
– het opstellen van een paragraaf «risicobeheer watervoorzieningssysteem», op te nemen in het leveringsplan (conform de eisen van bijlage B, onderdeel 4, en de richtlijn).
De algemene risicobeoordeling en -paragraaf daarvoor lopen daarmee procedureel en in de tijd zoveel mogelijk gelijk op met de verstoringsrisicoanalyse en paragraaf maar dit is geen absolute noodzaak. De aard van de dreigingen en risico’s bij verstoring kunnen bijv. om een eerdere herziening vragen (zie ook artikel 7, zevende lid, van de richtlijn) dan bij bijv. diffuse verontreiniging. De termijnen van de richtlijn voor eerste uitvoering zijn aangehouden, uiterlijk op 12 januari 2029 en vervolgens evaluatie en bijwerking met regelmatige tussenpozen van vier jaar met indien nodig tussentijdse actualisaties (artikel 7, zevende lid, van de richtlijn). Deze termijn geldt ook voor de controle (beheer)maatregelen en programma’s tenzij deze een doorlopend karakter hebben of uit hun aard niet voor 2029 kunnen worden uitgevoerd, bijv. i.v.m. ontwikkelingen die daarna optreden.
Met het voorgaande kan ook zoals voorheen worden voldaan aan de geheimhoudingsvereisten, bedoeld in artikel 37, vierde lid, van de Dww.
Deze wijziging synchroniseert de verstoringsrisico-analyse die al jarenlang wordt uitgevoerd in Nederland met de algemene risicobeoordeling, in elk geval voor de eerste oplevering zoals vereist door de richtlijn.
Indien de omstandigheden (ontwikkeling van dreigingen) daartoe aanleiding vormen kan de verstoringsrisicoanalyse ook eerder worden gewijzigd en kan de geactualiseerde verstoringsparagraaf ook eerder worden gewijzigd door middel van een wijziging van het leveringsplan, dit vanwege het eigenstandige karakter van de regels voor verstoring (crisisvoorbereiding en crisisbeheersing i.v.m. specifieke dreigingen en scenario’s).
Onderdeel 1. Het gewijzigde eerste lid van artikel 53 bevat een in verband met het voorgaande verduidelijkte regeling van de inhoud van het leveringsplan. Dit betreft de paragraaf risicobeheer watervoorzieningssysteem, de verstoringsparagraaf en overige in Bijlage B opgenomen vereisten. Dit omvat daarmee de door de artikelen 7 en 9, tweede en vijfde lid, en 13 van de richtlijn vereiste controle(beheer)maatregelen, programma’s en overige handelingen ter uitvoering van het risicobeheer van het watervoorzieningssysteem.
Onderdeel 2 wijzigt het derde lid van artikel 53. De vierjaarscyclus blijft ongewijzigd, dit sluit aan bij de bestaande praktijk en ontwikkelingen in het kader van cyber beveiliging en bescherming. De zesjaarstermijn van de richtlijn voor risicobeoordeling en risicobeheer is een minimum en is met name relevant voor de waterbeheerder, vanwege de koppeling met de cycli van de Kaderrichtlijn water. Voor drinkwaterbedrijven is dat minder cruciaal. Drinkwaterbedrijven dienen op grond van de richtlijn te kunnen beschikken over de meest actuele gegevens en kunnen deze inbrengen in de gebiedsprocessen ten behoeve van beschermingsmaatregelen en monitoring van de drinkwaterbronnen (zie ook onder het Bkl) en informatie uit de gebiedsprocessen gebruiken ten behoeve van de risicobeoordeling en risicobeheer van hun watervoorzieningssysteem.
Onderdeel 3. Het nieuwe vijfde lid van artikel 53 bevat een uitvoeringsplicht voor de in het leveringsplan i.v.m. risicobeoordeling en risicobeheer (de verstoringsparagraaf en paragraaf risicobeheer watervoorzieningssysteem) opgenomen maatregelen en programma’s. De termijn van uiterlijk 12 januari 2029 voor eerste uitvoering van de richtlijn is gevolgd. Deze geldt ook voor de maatregelen tenzij deze een doorlopend karakter hebben of uit hun aard niet voor 2029 kunnen worden uitgevoerd, bijv. i.v.m. ontwikkelingen die daarna optreden.
Het zesde lid bevat een delegatiegrondslag voor nadere regels van uitvoeringstechnische aard, nodig met het oog op mogelijk complexe samenloop van de verplichtingen van de richtlijn in de praktijk.
Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 2.2, onderdeel Parameterwaarden kwaliteitseisen (artikel 5) van het algemeen deel van de nota van toelichting voor de wijzigingen in parameters en parameterwaarden.
Dit omvat twee nieuwe onderdelen in bijlage B van het Dwb. Het nieuwe onderdeel 4 in bijlage B betreft de inhoud van de paragraaf risicobeheer watervoorzieningssysteem. Om praktische redenen volgt deze na de verstoringsparagraaf, vanwege het specifieke karakter daarvan en de hiervoor al bestaande specifieke regels en wijze van uitvoering, waarvoor deze implementatie geen gevolgen heeft. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting op de artikelen 15, 46a, 47 en 53. Uit die artikelen volgt dat de risicobeoordeling en het risicobeheer de elementen, bedoeld in de artikelen 7 en 9 van de richtlijn, dienen te omvatten (voor zover deze elementen niet reeds worden bestreken door de verstoringsrisico-analyse en de verstoringsparagraaf).
Het nieuwe onderdeel 5 in bijlage B betreft een beschrijving van het lekverlies en de mogelijkheden om deze terug te dringen, met gebruikmaking van de meetmethode «Infrastructural leakage index (ILI)» of een andere door de minister aangewezen geschikte methode, overeenkomstig artikel 4, derde lid, van de herziene Drinkwaterrichtlijn.
Het opschrift van afdeling 3.3 van het Bkl is aangepast in verband met de uitbreiding van deze afdeling tot de risicobeoordeling van huishoudelijke leidingnetten voor drinkwater (nieuw artikel 3.15b).
Ter implementatie van de artikelen 7, 8 en 13 van de Drinkwaterrichtlijn is een nieuw artikel 3.15a opgenomen in afdeling 3.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl). Het betreft tot de water(kwaliteits)beheerder of het provinciebestuur (als beschermer van de kwaliteit van het grondwater in een grondwateronttrekkingsgebied krachtens artikel 7.11 van het Bkl) gerichte verplichtingen tot risicobeoordeling en risicobeheer voor grond- en oppervlaktewaterlichamen waarvoor de maatschappelijke functie «drinkwateronttrekking» is vastgesteld in een regionaal waterprogramma of het nationale waterprogramma.
De richtlijn vereist voor de onttrekkingsgebieden voor de onttrekkingspunten («waterwinlocaties» in het Bkl80) in deze waterlichamen een specifieke risicobeoordeling en risicobeheer (artikel 7, eerste lid, onder a, met de termijnen, bedoeld in het vierde lid en zevende lid en artikel 8, eerste, tweede en vierde lid, van de richtlijn) met aanvullende verplichtingen voor zeer zorgwekkende stoffen (artikel 13, achtste lid, van de richtlijn). Hierbij kan zoveel mogelijk worden aangesloten bij de systematiek van de Kaderrichtlijn water c.s. voor risicobeoordeling, monitoring en maatregelen voor oppervlaktewaterlichamen of grondwaterlichamen met deze functie. In artikel 3.15a van het Bkl zijn met het oog daarop de bedoelde verplichtingen van de richtlijn opgenomen waarbij wordt aangesloten bij de verantwoordelijkheidsverdeling en kaders voor monitoring, maatregelen, gegevensverzameling en verslaglegging voor omzetting van de Kaderrichtlijn water, zoals opgenomen in de Omgevingswet en het Bkl. Daarmee wordt een juridisch sluitende omzetting bereikt.
In het algemeen deel van de nota van toelichting is (in de bijlage) een beschrijving opgenomen van de wettelijke kaders en het stelsel van regelgeving voor het water(kwaliteits)beheer van de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Onder verwijzing naar die beschrijving wordt hierna meer specifiek ingegaan op de wijze van implementatie in de artikelen van het Bkl. In de artikelen en toelichting wordt uitgegaan van de terminologie en schrijfstijl van de Omgevingswet.
In de Omgevingswet zijn bestuursorganen aangewezen met als taak het beheer van watersystemen (waterbeheerders). Het begrip «beheer van watersystemen» is in de bijlage bij de Omgevingswet gedefinieerd als: samenstel van aan watersystemen verbonden taken, gericht op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van die watersystemen en de vervulling van de op grond van deze wet aan die watersystemen toegekende maatschappelijke functies. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel d, van de Omgevingswet kan deze taak worden uitgewerkt in de regelgeving o.a. met het oog op de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening.
Als waterbeheerder zijn in de Omgevingswet aangewezen:
– het waterschap (artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onderdeel 1, van de Omgevingswet)
– het provinciebestuur (artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onderdeel d, onderdeel 1, van de Omgevingswet);
– de minister van Infrastructuur en Waterstaat (artikel 2.19, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Omgevingswet).
Voorts heeft het provinciebestuur tot taak het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water (artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder c van de Omgevingswet).
Op grond van artikel 2.24, eerste lid, van de Omgevingswet kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de taakuitoefening door bestuursorganen om te voldoen aan omgevingswaarden (zoals voor waterkwaliteit) of andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving, zoals de drinkwatervoorziening. Deze regels kunnen worden gesteld m.b.t. (onder andere) de taakuitoefening door waterbeheerders (artikel 2.25, eerste lid, aanhef en onder b, en volgende van de Omgevingswet).
Regels als bedoeld in artikel 2.24 van de Omgevingswet worden voorts met het oog op het beheer van watersystemen in elk geval gesteld over programma’s die voortvloeien uit internationale verplichtingen (zoals de Drinkwaterrichtlijn) (artikel 2.26 van de Omgevingswet). Deze regels betreffen het waterbeheerprogramma van het waterschap (artikel 3.7 van de Omgevingswet), het regionale waterprogramma van gedeputeerde staten (artikel 3.8, tweede lid, Omgevingswet) en het nationaal waterprogramma (artikel 3.9, derde lid, van de Omgevingswet). Voor zover nodig biedt artikel 23.1 van de Omgevingswet een aanvullende grondslag voor deze implementatie. Op basis van de genoemde wettelijke grondslagen zijn in het Bkl verdere bepalingen met betrekking tot het waterbeheerprogramma, regionaal waterprogramma of nationaal waterprogramma opgenomen (de artikelen 4.3, 4.4 en 4.10 van het Bkl). In artikel 7.11 van het Bkl is de eerdergenoemde taak van het provinciebestuur met betrekking tot de bescherming van de kwaliteit van het grondwater vanwege de waterwinning in bij de verordening aangewezen gebieden onder daarbij te stellen regels opgenomen. In de genoemde artikelen van het Bkl zijn de maatregelplichten van de Kaderrichtlijn water en de verplichting tot het stellen van regels ter bescherming van de grondwaterkwaliteit in voor waterwinning aangewezen gebieden opgenomen. Hieraan zijn nu toegevoegd de uit de Drinkwaterrichtlijn volgende (additionele) maatregelplichten van artikel 8, vierde lid, en artikel 13, achtste lid, onderdeel a van de richtlijn.
Het betreft waterwinlocaties in onttrekkingsgebieden van grond- of oppervlaktewaterlichamen waarvoor de maatschappelijke functie «drinkwateronttrekking» is vastgelegd in een regionaal waterprogramma of het nationale waterprogramma. Hier vallen niet de particuliere (eigen) winningen onder.
Met betrekking tot de monitoring door waterbeheerders (onderdeel van de risicobeoordeling van artikel 8, eerste, tweede en vierde lid, en artikel 13, achtste lid, van de Drinkwaterrichtlijn) is zoveel mogelijk aangesloten bij § 11.2.3 (Waterkwaliteit) van het Bkl.
Het tweede en derde lid van artikel 3.15a van het Bkl vormen de omzetting van artikel 7, vierde en zevende lid, van de Drinkwaterrichtlijn. Artikel 7, vierde lid, van de Drinkwaterrichtlijn bepaalt dat de risicobeoordeling en het risicobeheer voor de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten van voor menselijke consumptie bestemd water voor de eerste keer uiterlijk op 12 juli 2027 wordt uitgevoerd. Die risicobeoordeling en dat risicobeheer dienen met regelmatige tussenpozen van niet langer dan zes jaar, met inachtneming van de in artikel 7 van Richtlijn 2000/60/EG opgenomen voorschriften, te worden geëvalueerd, en waar nodig bijgewerkt. Hierbij wordt overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van de richtlijn aangesloten bij de voorschriften van artikel 7 van de Kaderrichtlijn water (2000/60/EG). Indien binnen een zesjaarlijkse cyclus risico’s worden geïdentificeerd dienen eerder maatregelen te worden genomen (artikel 7, zevende lid, van de richtlijn), indien noodzakelijk geacht. Voor waterwinlocaties volgde al uit de artikelen 11 tot en met 12a van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw 2009) zoals voortgezet in artikel 4.21 van het Bkl, dat de kwaliteit van oppervlaktewater bestemd voor de productie van drinkwater niet achteruit mag gaan (resultaatsverplichting), af te meten aan de hand van een verhoging van de zuiveringslast, en dat daarbij zo nodig niet zou moeten worden gewacht op de zesjaarlijkse plancyclus van Waterwet en Kaderrichtlijn water maar al eerder maatregelen zouden moeten worden getroffen bij dreigende achteruitgang (zie de nota van toelichting bij de wijziging van het Bkmw 2009 van 2015 (Stb 2015, 394) en het Bkl (Stb 2018, 292, par. 7.2.2). Te bepalen volgens de monitoring, bedoeld in artikel 13 e.v. Bkmw 2009/Bkl (zie ook de transponeringstabel bij artikel 8).
Het nieuwe artikel 3.15b (risicobeoordeling en maatregelen huishoudelijke leidingnetten) vormt de omzetting van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, zesde en zevende lid en artikel 10 van de herziene Drinkwaterrichtlijn voor de risicobeoordeling en het risicobeheer voor huishoudelijke leidingnetten. Op de systematiek van de omzetting en de verantwoordelijkheids- en taakverdeling tussen de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat en Binnenlandse Zaken is in paragraaf 3.2 en 3.3 van het algemeen deel van de nota van toelichting ingegaan. Het gaat om collectieve leidingnetten en woninginstallaties als bedoeld in de Drinkwaterwet en drinkwaterinstallaties als bedoeld in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Zie ook de transponeringstabel bij artikel 2, onderdeel 2 van de richtlijn.
Voor de periodiciteit en termijnen van de risicobeoordeling is aangesloten bij artikel 7, zesde lid, van de richtlijn. Indien noodzakelijk in het belang van de gezondheid worden zo nodig eerder maatregelen genomen, conform artikel 7, zevende lid, van de richtlijn.
Indien uit de algemene analyse een risico voor de gezondheid naar voren komt of uit de monitoring van de in bijlage I, deel D van de drinkwaterrichtlijn genoemde parameters (Legionella en lood) blijkt dat niet voldaan wordt aan de daar opgenomen parameterwaarden dienen overeenkomstig artikel 10, tweede, van de richtlijn passende maatregelen te worden genomen en dienen op grond van het derde lid van dat artikel diverse maatregelen te worden overwogen en relevant geachte maatregelen doorgevoerd te worden. Voor Legionella wordt hieraan uitvoering gegeven via hoofdstuk 4 van het Drinkwaterbesluit en de beleidsmaatregelen zoals opgenomen in de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 16 november 202181 inzake de «Evaluatie regelgeving legionellapreventie in leidingwater». Voor lood betreft dit het beleid en de maatregelen zoals opgenomen in de brief van de Minister van BZK aan de Tweede Kamer van 4 februari 202282. Dit omvat onder meer het voornemen tot een verbod voor eigenaren op loden leidingen in bestaande bouw (huurwoningen en kindlocaties), met een invoeringstermijn, op te nemen in het Besluit bouwwerken leefomgeving.
In het kader van artikel 3.15b gaat het om de algemene verplichting voor de ministers om maatregelen af te wegen en indien relevant, te nemen. De maatregelen zelf worden vervolgens genomen op basis van de daarvoor gestelde specifieke bevoegdheden, zoals bijvoorbeeld het genoemde verbod in het kader van het Bbl.
De maatregelplicht van artikel 8, vierde lid, en artikel 13, achtste lid, van de Drinkwaterrichtlijn is tevens en meer specifiek omgezet in de artikelen 4.3, 4.4 en 4.10 van het Bkl. Deze artikelen hebben betrekking op het waterbeheerprogramma van het waterschap, het regionaal waterprogramma van gedeputeerde staten en het nationaal waterprogramma van het Rijk. Deze waterprogramma’s vormen het kader voor de onder meer op grond van de Kaderrichtlijn water te nemen maatregelen. De programmasystematiek houdt kort gezegd in dat een water(beheer)programma wordt opgesteld dat de maatregelen bevat waarbij de uitvoering van het programma en de daarin opgenomen maatregelen gericht zijn op het voldoen aan de omgevingswaarden van artikel 2.15 van het Bkl en artikel 2.15 van de Ow (zie de artikelen 4.20 en 4.21 van het Bkl). Daarom is de maatregelplicht van artikel 8, vierde lid, en 13, achtste lid, van de richtlijn tevens en meer specifiek dan in artikel 3.15a opgenomen in de artikelen 4.3, 4.4 en 4.10 van het Bkl.
Artikel 4.3 van het Bkl betreft de inhoud van het waterbeheerprogramma van het waterschap, met name de maatregelen. Het waterbeheerprogramma is in bijlage A bij het Bkl gedefinieerd als waterbeheerprogramma als bedoeld in artikel 3.7 van de Omgevingswet, zijnde het door het algemeen bestuur van het waterschap vastgestelde programma.
Dit programma omvat, voor zover hier relevent:
a. maatregelen als bedoeld in artikel 11 van de Kaderrichtlijn water;
b. maatregelen als bedoeld in de artikelen 4, vijfde lid, en 6, eerste lid, van de grondwaterrichtlijn, in samenhang met artikel 11 van de kaderrichtlijn water.
Er is een onderdeel toegevoegd, inhoudend het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 8, vierde lid, en artikel 13, achtste lid, onder a, van de Drinkwaterrichtlijn, voor zover dit geen maatregelen zijn als bedoeld onder a of b. Het gaat dus (conform de systematiek van de richtlijn) om aanvullende maatregelen, voor zover deze al niet zijn genomen ingevolge de onderdelen a of b. Dit omvat (naast de algemene vereisten van artikel 8, vierde lid) met name:
– (artikel 8, vierde lid, onder a, van de richtlijn) preventieve maatregelen in de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten naast de maatregelen die gepland of genomen zijn in overeenstemming met artikel 11, lid 3, onder d), van Richtlijn 2000/60/EG, waar dit nodig is om de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water te beschermen;
– (artikel 8, vierde lid, onder b, van de richtlijn) mitigatiemaatregelen in de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten naast de maatregelen die gepland of genomen zijn in overeenstemming met artikel 11, lid 3, onder d), van Richtlijn 2000/60/EG, waar dit nodig is om de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water te beschermen;
– (artikel 13, achtste lid, onder a, van de richtlijn), preventieve maatregelen, mitigatiemaatregelen of passende monitoring in de onttrekkingsgebieden voor de onttrekkingspunten of in onbehandeld water als bedoeld in artikel 8, lid 4, eerste alinea, onder a), b) en c). De richtlijn bepaalt dat waar passend deze maatregelen worden opgenomen in de maatregelprogramma’s en dat vervuilers deze maatregelen treffen in overeenstemming met de Kaderrichtlijn water.
De monitoringsplichten van artikel 8, vierde lid, onder c, en artikel 13, achtste lid, zijn omgezet in artikel 11.27 van het Bkl (zie artikel II, onderdeel H). De opdracht van artikel 8, vierde lid, onder d, aan de lidstaat tot het evalueren van de noodzaak om beschermingszones vast te stellen of aan te passen wordt uitgevoerd via de algemene systematiek van omzetting van artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water. Aan de verplichting van artikel 8, vierde lid, slotzin, wordt permanent uitvoering gegeven door de monitoring en de evaluatie van de effectiviteit van de maatregelen in het kader van de uitvoering van de Kaderrichtlijn water83.
Artikel 4.4 van het Bkl betreft het regionaal waterprogramma, gedefinieerd als regionaal waterprogramma als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, van de Omgevingswet. In artikel 3.8, tweede lid, van de Omgevingswet is een verplichting voor gedeputeerde staten opgenomen om o.a. ter uitvoering van de grondwaterrichtlijn, kaderrichtlijn water en andere Europese richtlijnen regionale waterprogramma’s vast te stellen. Aan artikel 4.4 van het Bkl is eenzelfde onderdeel toegevoegd als in artikel 4.3 van het Bkl.
Artikel 4.10 van het Bkl betreft het nationale waterprogramma. In artikel 3.9, tweede lid, onderdeel e, van de Omgevingswet wordt bepaald dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in overeenstemming met de Ministers die het aangaat, een nationaal waterprogramma vaststelt. Het nationale waterprogramma is verder geregeld in artikel 4.10 van het Bkl. Het bevat o.a. de aanwijzing van waterwinlocaties (tweede lid, onderdeel b) en de maatregelen als bedoeld in artikel 11 van de Krw. Door de wijziging wordt ook hier een onderdeel toegevoegd met de aanvullende maatregelplicht ter omzetting van artikel 8, vierde lid, en artikel 13, achtste lid, onderdeel a, van de Drinkwaterrichtlijn.
Artikel 7.11 van het Bkl betreft de provinciale omgevingsverordening die in ieder geval regels bevat over (...) het beschermen van de kwaliteit van het grondwater vanwege de waterwinning in bij de omgevingsverordening aangewezen gebieden. Hieraan wordt een zinsnede toegevoegd, op grond waarvan dit mede omvat maatregelen als bedoeld in de artikelen 8, vierde lid, en 13, achtste lid, onder a, van de drinkwaterrichtlijn, voor die grondwaterlichamen waarvoor de maatschappelijke functie «drinkwateronttrekking» is vastgelegd in het regionale waterprogramma.
Daardoor vallen ook deze grondwaterlichamen in beheer bij de provincie onder de verplichtingen met betrekking tot risicobeoordeling en risicobeheer van de richtlijn, zoals ook uit de richtlijn volgt voor deze waterlichamen. Dit sluit aan bij de reeds bestaande praktijk van beleid, regelgeving en maatregelen in het kader van gebiedsbescherming en grondwatertaken door de provincie en de uitvoering in het kader van de gebiedsdossiers. Voor een toelichting op de aard van de maatregelen wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op artikel II, onderdelen D, E en F, hiervoor.
In de toelichting op het nieuwe artikel 3.15a van het Bkl is vermeld dat ook met betrekking tot de monitoring (onderdeel van de risicobeoordeling en het risicobeheer van artikel 8, eerste, tweede en vierde lid, en artikel 13, achtste lid, van de Drinkwaterrichtlijn) zoveel mogelijk wordt aangesloten bij § 11.2.3 (Waterkwaliteit) van het Bkl. De wijzigingen van de artikelen 11.27, 11.29 en 11.31 van het Bkl voorzien hierin. In verband daarmee is aan het opschrift van § 11.2.3.1 «Monitoring en gegevensverzameling kaderrichtlijn water» toegevoegd «en drinkwaterrichtlijn».
Artikel 11.27, aanhef en onderdeel c, van het Bkl bepaalde reeds dat «door monitoring worden bewaakt (...) c. de indicatoren die een mogelijke bedreiging vormen voor de kwaliteit van water uit krw-oppervlaktewaterlichamen of grondwaterlichamen dat wordt onttrokken voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water». Hieraan is toegevoegd «en de parameters, stoffen en verontreinigende stoffen als bedoeld in de artikelen artikel 8, tweede en vierde lid en artikel 13, achtste lid, van de drinkwaterrichtlijn». De monitoring wordt uitgewerkt in het monitoringsprogramma kaderrichtlijn water dat dus tevens de door de Drinkwaterrichtlijn vereiste monitoring in het kader van het risicobeheer van de onttrekkingsgebieden voor waterwinlocaties omvat.
Artikel 11.28, tweede lid, onder b, van het Bkl (dat niet is gewijzigd) verwijst in dit verband naar de «andere parameters, bedoeld in artikel 11.27», dit omvat na de wijziging van artikel 11.27, aanhef en onderdeel c ook de aan onderdeel c van dat artikel toegevoegde «parameters, stoffen en verontreinigende stoffen als bedoeld in de artikelen 8, tweede en vierde lid, en 13, achtste lid, van de drinkwaterrichtlijn».
Hierbij de opmerking dat waterbeheerders en provincies in dit kader alleen verantwoordelijk zijn voor de monitoring van water bestemd voor de productie van drinkwater. Drinkwater is in artikel 1.1, eerste lid, van de Drinkwaterwet gedefinieerd als water bestemd of mede bestemd om te drinken, te koken of voedsel te bereiden dan wel voor andere huishoudelijke doeleinden, met uitzondering van warm tapwater, dat door middel van leidingen ter beschikking wordt gesteld aan consumenten of andere afnemers. Onttrekkingen voor andere (private) doeleinden vallen dus niet onder de monitoringsplicht van de genoemde overheden, deze worden gereguleerd door de daarop van toepassing zijnde algemene regels en vergunningen. Voorts kunnen bestaande afspraken waarbij de monitoring door derden zoals in het kader van watervergunningen voor het onttrekken wordt uitgevoerd uiteraard van kracht blijven.
In artikel 11.29, vierde lid, van het Bkl is voorts met het oog hierop de «drinkwaterrichtlijn» toegevoegd in de opsomming van Europese richtlijnen waarmee het monitoringsprogramma in overeenstemming moet zijn.
De toevoeging in artikel 11.31 vormt de omzetting van artikel 8, vijfde lid, en 13, achtste lid, van de richtlijn. De waterbeheerders en provinciebesturen voor krachtens artikel 7.11 van het Bkl aangewezen grondwaterbeschermingsgebieden moeten er zorg voor dragen dat de drinkwaterbedrijven toegang hebben tot de gegevens van de risicobeoordeling en de monitoring van de onttrekkingsgebieden voor waterwinlocaties en dat deze gegevens aan hen worden verstrekt.
Het gaat om alle gegevens in het kader van de risicobeoordeling en het risicobeheer waaronder de monitoringsgegevens. In artikel 8, vijfde lid, van de richtlijn wordt bepaald dat «waterleveranciers en bevoegde autoriteiten toegang hebben tot «informatie als bedoeld in de leden 2 en 3» en «met name (...) tot de (...) resultaten van de monitoring». In artikel 8 tweede lid, paragraaf 2 wordt voorts verwezen naar de monitoringsgegevens voor de richtwaarden bedoeld in artikel 13, achtste lid.
In artikel 13, achtste lid, betreft het monitoringsgegevens (vijfde alinea), gebruik van de daar bedoelde gegevens (zesde alinea) en gegevensverzamelingen (achtste alinea). Ook deze dienen ter beschikking te worden gesteld aan de drinkwaterbedrijven.
De bedoelde gegevens worden in de praktijk veelal reeds gedeeld door de waterbeheerders en drinkwaterbedrijven op basis van afspraken in het kader van protocollen en gebiedsdossiers. Deze protocollen en gebiedsdossiers worden met het oog hierop ook aangepast.
Het nieuwe artikel 11.27a dient ter omzetting van de artikelen 13, tweede lid, onder b, en 10, eerste lid, onder b, van de herziene Drinkwaterrichtlijn voor zover het lood in huishoudelijke leidingnetten (collectieve leidingnetten en woninginstallaties) betreft. Dit betreft de monitoring van lood in huishoudelijke leidingnetten in prioritaire gebouwen als uit de algemene analyse van de risicobeoordeling, bedoeld in artikel 3.15b, specifieke risico’s voor de waterkwaliteit en de gezondheid van de mens van de parameter lood zijn vastgesteld.
In artikel 11.27a, eerste lid, zijn de prioritaire gebouwen aangewezen overeenkomstig artikel 10, eerste lid, onder b, van de richtlijn. Het monitoringsprogramma voor het huishoudelijk leidingnet is een van de programma’s als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de richtlijn. Voor Legionella vindt monitoring plaats op basis van hoofdstuk 4 van het Drinkwaterbesluit, bij de daar aangewezen prioritaire gebouwen.
De regeling voor woonfuncties voor gastouderopvang van artikel 11.27a waaronder de (nader te regelen) monitoring en controle op lood in het drinkwater sluit aan bij de bestaande kaders van de Wet kinderopvang waarbinnen locatiegebonden registratie, onderzoek en toezicht plaatsvinden. In geval van gastouderopvang (artikel 11.27a Bkl), is die wet van toepassing.
In artikel 1.1 lid 1 van de Wet kinderopvang (Wko) is voorziening voor gastouderopvang gedefinieerd als: gastouderopvang door een specifieke gastouder op een specifiek woonadres.
Op grond van artikel 1.45, eerste lid, van de Wko dient een aanvraag te worden gedaan voor de exploitatie van een kindercentrum of gastouderbureau. Op grond van het tweede lid dient de houder van een gastouderbureau een aanvraag in voor degene die door zijn tussenkomst voornemens is gastouderopvang te bieden. Op grond van artikel 1.45, derde lid, van de Wko wordt een voorziening voor gastouderopvang niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, eerste lid, van de Wko heeft plaatsgehad. Hieronder valt dus ook het eigen woonadres indien daar gastouderopvang door een gastouder plaatsvindt. Dit betreft onderzoek door de toezichthouder «of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bij of krachtens de artikelen 1.48d, tweede en derde lid, 1.49 tot en met 1.59, 1.60a en 1.60c gestelde regels». Dit betreft o.a. een veilige en gezonde omgeving voor kinderen, eisen aan medewerkers, eisen met het oog op veiligheid en gezondheid enz. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld, o.a. betreffende de veiligheid en gezondheid (artikel 1.56b lid 2, aanhef en onder a, Wko).
Bij geregistreerde voorzieningen vindt via steekproeven onderzoek door de toezichthouder plaats (derde lid) of incidenteel onderzoek als daar aanleiding toe lid (vierde lid). De toezichthouder legt zijn oordeel n.a.v. het onderzoek vast in een inspectierapport. Het college van burgemeester en wethouders kan ingrijpen bij niet naleving en een aanwijzing geven (artikel 1.65 Wko). In het kader van veiligheid en gezondheid van de kinderen gelden op grond van de Wko dus eisen voor de thuislocatie indien daar gastouderopvang plaatsvindt en vindt daar toezicht plaats.
Aan artikel 11.34 van het Bkl is een zin toegevoegd, waardoor de krachtens de artikelen 8, tweede lid, en 13, achtste lid, van de Drinkwaterrichtlijn vereiste gegevens voor de daar genoemde waterbeheerders mede onder de daar geregelde gegevensverzamelingsplicht vallen. De gegevensverstrekking en beschikbaarstelling van de gegevens, resultaten en verslagen is verder geregeld in § 10.8.3 Waterkwaliteit, de artikelen 10.32 tot en met 10.36 van het Omgevingsbesluit.
Het betreft in artikel 11.34 Bkl de gegevensverzameling voor beschermde gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Krw.
Specifiek voor beschermingsgebieden als bedoeld voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water wordt een zin toegevoegd die bepaalt dat de gegevensverzameling mede plaatsvindt overeenkomstig de artikelen 8, tweede lid, en 13, achtste lid, van de Drinkwaterrichtlijn.
In artikel 8, tweede lid, onder a en b, betreft het te verzamelen gegevens en informatie over de beschermingszones voor drinkwateronttrekking; in onderdeel c gaat het om monitoringsgegevens in die gebieden; de rest van het tweede lid betreft informatie (samenloop) bepalingen in verband met de Krw en verdere opdrachten tot monitoring.
Op grond van artikel 8, vijfde lid, van de richtlijn dienen o.a. de drinkwaterbedrijven toegang te hebben tot deze gegevens.
Artikel 13, achtste lid, alinea 6, van de richtlijn bevat verder een verplichting om o.a. de monitoringsgegevens op te nemen in de gegevensverzamelingen, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder b voor o.a. de risicobeoordeling en het risicobeheer voor het waterbeheer en lid 1, onder c voor monitoring drinkwater en herstel (artikelen 9 en 13).
Voor de Drinkwaterrichtlijn is vanwege de omzettingsbepalingen waarin wordt verwezen naar de richtlijn in bijlage I, onderdeel B, van het Bkl een definitie opgenomen (deze zal te zijner tijd in de Omgevingswet zelf worden opgenomen):
«drinkwaterrichtlijn: Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking) (PbEU L 435/1)».
Dit betreft een technische wijziging van een verwijzing.
Artikel IV wijzigt het Waterbesluit, waarin de omzetting van de verplichtingen van de richtlijn voor waterbeheerders in eerste instantie plaatsvindt, totdat de Omgevingswet in werking treedt. De wijzigingen zijn inhoudelijk gelijk aan de wijzigingen van het Bkl ingevolge artikel II, onderdelen B tot en met E. Dit betreft de omzetting in het stelsel van het waterbeheer, met de waterplannen, de maatregelen en de toegankelijkheid van informatie. Kortheidshalve wordt voor de inhoud verwezen naar de toelichting op de genoemde onderdelen van artikel II. De overige onderdelen van artikel II vinden hun pendant in wijzigingen van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (zie hierna, artikel V). Hierna volgt aanvullend een korte toelichting per onderdeel.
In artikel 1.1, eerste lid, van het Waterbesluit is een definitie van «drinkwaterrichtlijn» opgenomen omdat de richtlijn meermalen wordt genoemd in het Waterbesluit, als gewijzigd door dit besluit.
Dit betreft de in het nationale waterplan, regionale waterplan en beheerplan rijkswateren indien nodig aanvullend op te nemen maatregelen (pendant van artikel II, onderdelen B, C en D met wijziging van de artikelen 4.3, 4.4 en 4.10 van het Bkl).
In artikel 4.6, eerste lid, nieuw onderdeel c, van het Waterbesluit is de maatregelplicht van artikel 8, vierde lid, en artikel 13, achtste lid, van de drinkwaterrichtlijn omgezet, voor zover dit geen maatregelen zijn als bedoeld in onderdeel a of b.
Het is dus een aanvullende verplichting voor het nationaal waterplan. Dit omvat:
– (artikel 8, vierde lid, onderdeel a, van de richtlijn) preventieve maatregelen in de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten naast de maatregelen die gepland of genomen zijn in overeenstemming met artikel 11, lid 3, onder d), van Richtlijn 2000/60/EG, waar dit nodig is om de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water te beschermen;
– (artikel 8, vierde lid, onderdeel b, van de richtlijn) mitigatiemaatregelen in de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten naast de maatregelen die gepland of genomen zijn in overeenstemming met artikel 11, lid 3, onder d), van Richtlijn 2000/60/EG, waar dit nodig is om de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water te beschermen; en
– (artikel 13, achtste alinea en onderdeel a, van de richtlijn), voor aandachtstoffen waarvoor een richtwaarde is vastgesteld, in geval van een overschrijding daarvan: preventieve maatregelen, mitigatiemaatregelen of passende monitoring in de onttrekkingsgebieden voor de onttrekkingspunten of in onbehandeld water als bedoeld in artikel 8, lid 4, eerste alinea, onder a), b) en c).
Soortgelijke verplichtingen zijn opgenomen in de artikelen 4.11 (regionaal waterprogramma) en 4.16 (beheerplan rijkswateren).
De richtlijn bepaalt dat waar passend deze maatregelen worden opgenomen in de maatregelprogramma’s en dat vervuilers deze maatregelen treffen in overeenstemming met de Kaderrichtlijn water.
De monitoringsplichten van artikel 8, vierde lid, onder c, en artikel 13, achtste lid, zijn omgezet in artikel 11.27 van het Bkl (zie artikel II, onderdeel I). De opdracht van artikel 8, vierde lid, onder d, aan de lidstaat tot het evalueren van de noodzaak om beschermingszones vast te stellen of aan te passen wordt uitgevoerd via de algemene systematiek van omzetting van artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water. Aan de verplichting van artikel 8, vierde lid, slotzin, wordt permanent uitvoering gegeven door de monitoring en de evaluatie van de effectiviteit van de maatregelen in het kader van de uitvoering van de Kaderrichtlijn water84.
In het nieuwe artikel 5.4 van het Waterbesluit (zie hierna) zijn de hiermee samenhangende verplichtingen voor waterbeheerders en het provinciebestuur (in zijn hoedanigheid van beschermer van de kwaliteit van grondwater in krachtens artikel 1.2 van de Wet milieubeheer aangewezen beschermingsgebieden) tot risicobeoordeling en risicobeheer(maatregelen) van de artikelen 7 en 8 van de drinkwaterrichtlijn opgenomen.
Het eerste lid van artikel 5.4 betreft de taakopdracht voor de risicobeoordeling en het risicobeheer van onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten (waterwinlocaties) aan de waterbeheerders en aan het provinciebestuur in zijn hoedanigheid van beschermer van de kwaliteit van grondwater in krachtens artikel 1.2 van de Wet milieubeheer aangewezen beschermingsgebieden.
Artikel 5.4, tweede en derde lid, zet artikel 7, vierde lid en zevende lid, van de richtlijn om.
Het tweede lid van artikel 5.4 bepaalt dat de risicobeoordeling en het risicobeheer voor de onttrekkingsgebieden voor waterwinlocaties van voor menselijke consumptie bestemd water voor de eerste keer uiterlijk op 12 juli 2027 wordt uitgevoerd. Die risicobeoordeling en dat risicobeheer dienen met regelmatige tussenpozen van niet langer dan zes jaar, met inachtneming van de in artikel 7 van Richtlijn 2000/60/EG opgenomen voorschriften, te worden geëvalueerd, en waar nodig bijgewerkt. Hierbij wordt overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van de richtlijn aangesloten bij de voorschriften van artikel 7 van de Kaderrichtlijn water (2000/60/EG).
In artikel 5.4, derde lid, wordt bepaald dat, ongeacht deze termijnen, als dat noodzakelijk is in het belang van de gezondheid (indien risico’s zijn geïdentificeerd en beoordeeld) zo nodig eerder maatregelen dienen te worden genomen (conform artikel 7, zevende lid, van de richtlijn). «Zo snel als mogelijk» is in dit verband uitgelegd als: zo snel als nodig en mogelijk gegeven de aard van het risico.
Voor waterwinlocaties volgde al uit de artikelen 11–12a van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring 2009 (Bkmw 2009), zoals voortgezet in artikel 4.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), dat de kwaliteit van oppervlaktewater bestemd voor de productie van drinkwater niet achteruit mag gaan (resultaatsverplichting), af te meten aan de hand van verhoging van de zuiveringslast, en dat daarbij zo nodig niet zou moeten worden gewacht op de zesjaarlijkse plancyclus van Waterwet en Kaderrichtlijn water maar al eerder maatregelen zouden moeten worden getroffen bij dreigende achteruitgang. Zie de nota van toelichting bij de wijziging van het Bkmw 2009 van 2015 (Stb 2015, 394) en het Bkl (Stb 2018, 292, par. 7.2.2). Een en ander te bepalen volgens de monitoring, bedoeld in de artikelen 13 e.v. Bkmw 2009 en hoofdstuk 11 van het Bkl (zie de transponeringstabel bij artikel 8).
Het vierde lid implementeert artikel 7, zevende lid, van de herziene drinkwaterrichtlijn en bevat de verplichting voor waterbeheerders om ervoor te zorgen dat de drinkwaterbedrijven toegang hebben tot de informatie, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, en 13, achtste lid, van de drinkwaterrichtlijn (pendant van artikel II, onderdeel J (wijziging artikel 11.31 van het Bkl).
Dit betreft de monitoringsgegevens en overige gegevens uit de risicobeoordeling.
Artikel V wijzigt het Besluit kwaliteitseisen en monitoring 2009 (Bkmw 2009), waarin de verplichtingen van de richtlijn voor waterbeheerders in eerste instantie nog worden omgezet, totdat de Omgevingswet in werking treedt.
Voor de herziene Drinkwaterrichtlijn is in artikel 1, eerste lid, van het Bkmw 2009 een definitie opgenomen omdat deze richtlijn meermalen wordt genoemd in het Bkmw 2009, als gewijzigd door dit besluit.
In artikel 13, eerste lid, van het Bkmw 2009 is verduidelijkt dat bij de vaststelling van monitoringsprogramma’s tevens het daaromtrent bepaalde in de Drinkwaterrichtlijn in acht dient te worden genomen. Dit betreft het bepaalde in artikel 8, tweede en vierde lid, en artikel 13, achtste lid, van de Drinkwaterrichtlijn. De wijzigingen zijn inhoudelijk gelijk aan de wijzigingen van het Bkl ingevolge artikel II, onderdelen H en J.
In artikel 15 van het Bkmw 2009 is ook de drinkwaterrichtlijn onder de delegatiegrondslag gebracht in verband met de door deze richtlijn vereiste monitoring van de onttrekkingsgebieden voor de waterwinlocaties (onttrekkingspunten).
Voor nieuw aangewezen prioritaire locaties met het oog op het beheer van risico’s door Legionella (behandelcentra met nachtverblijf; sauna’s zonder bad) is een invoeringstermijn opgenomen om aan de verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Dwb te voldoen.
Zie voor de regeling van de inwerkingtreding paragraaf 9 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
Bepaling EU-regeling |
– Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling) 1, 2, 3, 4 – Toelichting indien niet geïmplementeerd5 of naar zijn aard geen implementatie behoeft – toegevoegd gegevens vigerende omzetting (Kamerstukken II 30 895) |
Toelichting beleidsruimte en op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte |
---|---|---|
Artikel 1.Doelstellingen |
||
Artikel 1 (1) |
||
1. Deze richtlijn heeft betrekking op de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water voor iedereen in de Unie. |
Betreft het toepassingsgebied en reikwijdte van de richtlijn. De vigerende regelgeving is hiermee in overeenstemming. |
|
Analyse m.b.t. de toevoeging «voor iedereen in de Unie»: zie de considerans van de Drinkwaterwet (Dww) met doel en toepassingsgebied van de wet en verwijzing naar de Drinkwaterrichtlijn. Deze houdt o.a. in dat het in het belang van «een duurzame veiligstelling van de openbare drinkwater-voorziening en in het belang van de volksgezondheid wenselijk is de bepalingen van de Waterleidingwet inzake de productie en distributie van drinkwater en de organisatie van de openbare drinkwatervoorziening aan te vullen, te verbeteren en te moderniseren». In de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwater-voorziening, het openbare karakter ervan (d.w.z. als algemene nutsvoorziening toegankelijk voor de gehele bevolking), het belang van de volksgezondheid, de organisatie van de productie, distributie en organisatie van de openbare drinkwatervoorziening met recht op aansluiting en levering ligt de toegankelijkheid van veilig en deugdelijk drinkwater voor eenieder besloten. Ook de warenwetgeving en bouwregelgeving zijn hiermee in overeenstemming. Conclusie: de vigerende regelgeving is hiermee in overeenstemming. |
||
Artikel 1 (2) |
||
2. De richtlijn heeft ten doel de gezondheid van de mens te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van verontreiniging van voor menselijke consumptie bestemd water door ervoor te zorgen dat het gezond en schoon is, en de toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water te verbeteren. |
Betreft de doelomschrijving van de richtlijn. |
«human health» is een vigerend begrip van richtlijn 98/83/EG en is onder die richtlijn vertaald als «volksgezondheid». In de Drinkwaterwet en lagere regelgeving en ook in veel andere nationale regelgeving is steeds het begrip «volksgezondheid» gehanteerd. In het kader van de herziening van de richtlijn is dit (ongewijzigde) begrip vertaald als «gezondheid van de mens». Er is daarbij niet gebleken van een beoogd inhoudelijk verschil. Met het oog op de continuïteit, eenduidigheid en bestendigheid van de vigerende implementatie in de NL rechtsorde en van de nationale wetgeving, met een goede balans tussen richtlijn en nationale wetgeving, wordt dit begrip evenals voorheen in de nationale wetgeving omgezet als «volksgezondheid». In de nieuwe definitie van «gevaar voor de volksgezondheid» in artikel 1, eerste lid, van het Dwb is verduidelijkt dat het hierbij gaat om mogelijk nadelige gevolgen voor de gezondheid van de mens. |
Analyse: Zie ook bij lid 1. De vigerende regelgeving is in overeenstemming met de toevoeging in lid 2 (toegang verbeteren). Zie bij omzetting artikel 16 van de richtlijn voor het verbeteren van de toegang. In art. 1, eerste lid, van het Dwb is een definitie van «gevaar voor de volksgezondheid» opgenomen (dit omvat mede «de gezondheid van de mens»). |
||
Artikel 2. Definities |
Zie voetnoot 4. |
|
Artikel 2 (1) In deze richtlijn wordt verstaan onder: |
||
1) «voor menselijke consumptie bestemd water»: |
||
a) al het water dat onbehandeld of na behandeling bestemd is voor drinken, koken, voedselbereiding of andere huishoudelijke doeleinden, zowel in openbare als in particuliere gebouwen en terreinen, ongeacht de herkomst en of het water wordt geleverd via een distributienet, geleverd uit een tankschip of in flessen of in verpakkingen wordt gedaan, met inbegrip van bronwater; |
Analyse: Tekst onderdeel 1, a is vrijwel geheel gelijk aan vigerend art. 2 lid 1, a, van de richtlijn. Toevoeging «zowel in openbare als in particuliere gebouwen en terreinen»: dit specifieke onderscheid wordt in de Nederlandse wetgeving niet gemaakt, deze omvat drinkwater in alle gebouwen en terreinen zonder onderscheid openbaar/particulier. |
|
Transponeringstabel vigerende omzetting in Dww: «– art. 1, lid 1 (definitie drinkwater; is gelijk aan definitie leidingwater in Waterleidingwet, met dien verstande dat warm tapwater is uitgezonderd – art. 1 lid 6 (aanduiding voorschriften die van overeenkomstige toepassing zijn voor warm tapwater) – zorg voor kwaliteit drinkwater is uitgewerkt in Hoofdstuk III, met verplichtingen voor drinkwaterbedrijven, collectieve watervoorzieningen, collectieve leidingnetten, woninginstallaties en overige drinkwaterinstallaties». MvT Dww, p. 35: «Het hier eveneens opgenomen begrip «drinkwater» wordt in de Waterleidingwet ook gebruikt, maar heeft daar een beperktere betekenis (water, bestemd of mede bestemd om te drinken). In de Drinkwaterwet krijgt het begrip «drinkwater» een bredere betekenis en omvat het ook huishoudwater (warm tapwater valt zoals opgemerkt niet onder het begrip drinkwater). De reden voor deze wijziging is dat de term «drinkwater» meer ingeburgerd is dan «leidingwater». Binnen de Europese Unie wordt het begrip «drinkwater» gebruikt in een bredere betekenis dan alleen water bestemd of mede bestemd om te drinken, bijvoorbeeld bij de aanduiding van de eerdergenoemde Richtlijn 98/83/EG (de Drinkwaterrichtlijn).» |
||
In de bestaande omzetting in art. 1 lid 1 Dww is het richtlijn begrip «voor menselijke consumptie bestemd water» omgezet als begrip «drinkwater»: «water bestemd of mede bestemd om te drinken, te koken of voedsel te bereiden dan wel voor andere huishoudelijke doeleinden, met uitzondering van warm tapwater, dat door middel van leidingen ter beschikking wordt gesteld aan consumenten of andere afnemers». Warm tapwater valt niet onder Nederlandse begrip drinkwater, wel zijn de hoofdstukken III en VI–VIII Dww van toepassing (art. 1 lid 6 Dww). Daarmee wordt voldaan aan de eisen van de richtlijn t.a.v. «voor menselijke consumptie bestemd water». |
||
«Met inbegrip van bronwater»: omgezet via de vigerende voedsel- en warenwetgeving. Bronwater is geregeld in artikel 12 van het Warenwetbesluit Verpakte waters, ter implementatie van richtlijn 2009/54/EG. In artikel 9 van richtlijn 2009/54/EG staat onder andere: «Voorts moet bronwater voldoen aan Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (9).» De verwijzing in artikel 9 van richtlijn 2009/54/EG naar richtlijn 98/83/EG moet volgens artikel 26, eerste lid, van richtlijn 2020/2184 gelezen worden als verwijzing naar richtlijn 2020/2184. In het Warenwetbesluit Verpakte waters wordt de verwijzing naar richtlijn 98/83 vervangen door een verwijzing naar richtlijn 2020/2184. |
||
Conclusie: – Geen wijziging van vigerende implementatie nodig. – In het Warenwetbesluit Verpakte waters wordt de verwijzing naar richtlijn 98/83 vervangen door een verwijzing naar richtlijn 2020/2184. |
||
b) al het water dat in levensmiddelenbedrijven wordt gebruikt voor de vervaardiging, de behandeling, de conservering of het in de handel brengen van voor menselijke consumptie bestemde producten of stoffen. |
Analyse: Tekst onderdeel 1, b is gelijk aan huidig onderdeel b, laatste zinsdeel is verplaatst naar art. 3 (uitzonderingen) («tenzij de bevoegde nationale autoriteiten ervan overtuigd zijn dat de kwaliteit van het water de gezondheid van de levensmiddelen als eindproduct niet kan aantasten»). Dit onderdeel is reeds omgezet via de vigerende voedsel- en warenwetgeving. Conclusie: – Geen wijziging van regelgeving in kader Warenwet. Dit is geregeld via de Europese hygiëneverordening (852/2004). Uitvoering daarvan is geregeld in het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen. |
Beleidsruimte en wijze van invulling: Uitzonderingen zijn mogelijk indien het bevoegd gezag daartoe besluit, dit is niet generiek geregeld maar wordt per geval beoordeeld, dit is staand beleid (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit NVWA). |
Artikel 2 (2) |
||
2) «huishoudelijk leidingnet»: de leidingen, fittingen en toestellen die geïnstalleerd worden tussen de kranen die normaliter, zowel in openbare als in particuliere gebouwen en terreinen, worden gebruikt voor voor menselijke consumptie bestemd water en het distributienet, maar slechts indien die volgens de desbetreffende nationale wetgeving niet onder de verantwoordelijkheid van de waterleverancier in zijn hoedanigheid van waterleverancier vallen. |
Analyse: Onderdeel 2 is ongewijzigd met de toevoeging «zowel in openbare als in particuliere gebouwen en terreinen», zie daarvoor bij lid 1. Het begrip is in de vigerende wetgeving omgezet als «collectief leidingnet», «woninginstallatie» en «drinkwaterinstallatie» met regeling in twee wetten: de Dww en Woningwet/Omgevingswet. |
|
Drinkwaterwet: Het Europese begrip «huishoudelijk leidingnet» omvat de in de Drinkwaterwet gebruikte begrippen «collectief leidingnet» en «woninginstallaties». |
||
Op basis van de Dww zijn eisen gesteld aan het beheer van leidingnetten en installaties en de daarin gebruikte materialen. Op basis van de Dww kunnen geen bouwkundige eisen aan installaties, leidingnetten en materialen binnen gebouwen en gebouwlocaties worden gesteld, daarop zijn Woningwet en Omgevingswet van toepassing. |
||
Omgevingswet/Besluit bouwwerken leefomgeving: Bouwkundige eisen aan woninginstallaties en leidingnetten in gebouwen) en daarbij gebruikte materialen worden op grond van de Woningwet/Omgevingswet gesteld in het Bouwbesluit/Besluit bouwwerken leefomgeving (artt. 3.108–3.110 en de artt. 4.201–4.203). Dit omvat zorgplichten, toepassing van NEN 1006 en toepassing van de Regeling materialen en chemicaliën drink- en warmtapwatervoorziening die mede op het Bouwbesluit is gebaseerd. |
||
Conclusie: – Technische eisen aan installaties en eisen aan materialen gelegen buiten bouwwerken en beheersmatige eisen aan installaties binnen en buiten bouwwerken worden conform de vigerende implementatie omgezet in het kader van de Dww – Bouwkundige en technische eisen aan installaties en eisen aan materialen binnen gebouwen en andere bouwwerken worden conform de vigerende implementatie omgezet in het kader van de Omgevingswet |
||
Artikel 2 (3) |
||
3. «waterleverancier»: een entiteit die voor menselijke consumptie bestemd water levert. |
Analyse: «Waterleverancier» is een nieuw begrip. In de Dww zijn «drinkwaterbedrijven» en «collectieve watervoorzieningen» leveranciers, daarvoor zijn begripsomschrijvingen opgenomen. Voor grote collectieve watervoorzieningen gelden dezelfde eisen als voor drinkwaterbedrijven. Drinkwaterbedrijven en collectieve watervoorzieningen vormen samen de «waterleveranciers» in de zin van de richtlijn. Een extra definitie is niet nodig voor een juiste en volledige omzetting. Zie ook voetnoot 4. |
|
De herziene Drinkwaterrichtlijn leidt tot extra eisen en verplichtingen (o.a. risicobeoordeling en risicobeheer, artikel 9) met geclausuleerde vrijstellingen of uitzonderingsmogelijkheid voor (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen. Met het oog daarop worden definities voor deze (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen opgenomen in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet ingevolge artikel II, onderdeel A, van de Verzamelwet IenW 2021: – kleine collectieve watervoorziening: collectieve watervoorziening die die per dag gemiddeld tussen 10 m3 en 100 m3 levert of die tussen 50 en 500 mensen per dag bedient; – zeer kleine collectieve watervoorziening: collectieve watervoorziening die gemiddeld minder dan 10 m3 per dag levert of minder dan 50 personen per dag bedient. In verband daarmee worden tevens de vrijstellings- en uitzonderingsmogelijkheden van artikel 25 Dww gewijzigd door de Verzamelwet IenW 2021, in overeenstemming met de richtlijn. Artikel 32 van het Dwb bevat op basis daarvan specifieke regels die aansluiten bij de richtlijn (art. 3 lid 6 en 9 lid 3). Conclusie: – drinkwaterbedrijven en collectieve watervoorzieningen vormen samen de waterleveranciers waarvoor de richtlijnverplichtingen gelden, een extra definitie is niet nodig voor een juiste en volledige omzetting – voor kleine en zeer kleine watervoorzieningen zijn definities en specifieke regels opgenomen in overeenstemming met de specifieke regels van de richtlijn. |
||
Artikel 2 (4) |
||
4. «prioritaire gebouwen en terreinen»: door de lidstaten aangewezen grote gebouwen en terreinen van niet-huishoudelijke aard, met name grote gebouwen en terreinen voor openbaar gebruik, met veel gebruikers die aan watergerelateerde risico’s blootgesteld zouden kunnen worden. |
Nieuwe definitie, in de richtlijn (toespitsing monitoring) hoofdzakelijk gebruikt in relatie tot Legionella en Lood. |
|
De aanwijzing met regelgeving voor de prioritaire locaties vindt voor Legionella reeds plaats via hoofdstuk 4 van het Dwb. |
||
De aanwijzing met regelgeving voor prioritaire gebouwen vindt voor lood plaats via de nieuwe artikelen 3.15b en 11.27a e.v. van het Bkl. |
||
Artikel 2 (5) |
||
5. «levensmiddelenbedrijf»: een levensmiddelenbedrijf als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EG) nr. 178/2002. |
Nieuwe begripsomschrijving. Het opnemen van de definitie in de voedsel- en warenwetgeving (VWS) is niet vereist voor een juiste en volledige omzetting. |
|
Artikel 2 (6) |
||
6. «exploitant van een levensmiddelenbedrijf»: een exploitant van een levensmiddelenbedrijf als gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van Verordening (EG) nr. 178/2002. |
Nieuwe begripsomschrijving. Zie bij art. 2 onderdeel 5. |
|
Artikel 2 (7) |
||
7. «gevaar»: een biologisch, chemisch, fysisch of radiologisch agens in water, of een ander aspect van de toestand van water, met mogelijk nadelige gevolgen voor de gezondheid van de mens. |
Analyse: Nieuwe begripsomschrijving, omgezet in nieuwe definitie «gevaar voor de volksgezondheid» in art. 1, lid 1 Dwb en via het begrip «gevaar» in vigerende regelgeving. Het begrip «gevaar» is een centraal begrip en criterium in de Dww, m.n. als «gevaar voor de volksgezondheid». Zie o.a. artt. 1 lid 1, 21 lid 2, lid 3 onder e, 23, 24, 25 jo genoemde artikelen, 26, 27, 30, 31, 35, 49, 52 Dww. Zie ook de begripsomschrijving voor «verstoring» in art. 1 lid 1 Dww in samenhang met het begrip «risico» in de desbetreffende artikelen (33–36 Dww) en «verstoringsrisicoanalyse (artt. 1, 47 Dwb) waarin het aspect «gevaar» ligt besloten (gevaar als intrinsieke eigenschap plus kans dat dit zich voordoet). In de Dww omvat dit begrip alle risico’s, niet alleen (gevaars)aspecten van het drinkwater zelf (bijv. ook cyber hazards). Zie ook «omstandigheid waardoor niet wordt voldaan» (artt. 29, 49) of «buitengewone omstandigheden (art. 54) met veelal eenzelfde strekking. Het begrip «gevaar» van de richtlijn ligt besloten in de begrippen en criteria van de Dww; deze kunnen zo nodig bij lagere regelgeving worden gespecificeerd. Conclusie: begrip is omgezet via definitie «gevaar voor de volksgezondheid» in art. 1 Dwb en via gevaarscriteria in de vigerende regelgeving; zo nodig begrip specificeren in lagere regelgeving. |
|
Artikel 2 (8) |
||
8. «gevaarlijke gebeurtenis»: een gebeurtenis als gevolg waarvan gevaren worden geïntroduceerd in, of niet worden verwijderd uit het voorzieningssysteem van voor menselijke consumptie bestemd water. |
Conform onderdeel 7. |
|
Artikel 2 (9) |
||
9. «risico»: een combinatie van de kans dat een gevaarlijke gebeurtenis zich voordoet en de ernst van de gevolgen ervan, indien het gevaar en de gevaarlijke gebeurtenis zich in het voorzieningssysteem van voor menselijke consumptie bestemd water voordoen |
Conform onderdeel 7. |
|
Artikel 2 (10) |
||
10. «uitgangsstof»: een opzettelijk toegevoegde stof bij de productie van organische materialen of van hulpstoffen voor cementgebonden materialen; |
Betreft een nieuwe definitie. Zie diverse definities in de vigerende implementatie: – definitie van «stoffen» in de Regeling materialen en chemicaliën drinkwater- en warmtapwatervoorziening: stoffen: chemische elementen en hun verbindingen zoals deze voorkomen in de natuur of door toedoen van de mens tot stand komen. – begrip «samenstellende componenten» in de definitie van compositielijst in de genoemde regeling; – begrippen «hulpstoffen» en «cementgebonden stoffen en producten» in die regeling – begrip «materialen en chemicaliën» zoals gebruikt in de artt. 21 en 29 Dww en de genoemde regeling. Conclusie: Zie ook voetnoot 4. Indien nodig wordt een specifieke definitie opgenomen in de nieuwe Regeling materialen drinkwater- en warm tapwatervoorziening. |
|
Artikel 2 (11) |
||
11. «samenstelling»: de chemische samenstelling van een metalen, emaillen, keramisch of ander anorganisch materiaal. |
Idem, zie bij onderdeel 10. |
|
Artikel 3 Uitzonderingen |
||
Artikel 3 (1) |
||
1. Deze richtlijn is niet van toepassing op: |
||
(a) natuurlijk mineraalwater dat door de bevoegde autoriteit als zodanig is erkend, zoals bedoeld in Richtlijn 2009/54/EG; of |
Analyse: Inhoudelijk gelijk aan vigerend art. 3 lid 1 van de richtlijn, dit water valt niet onder Dww (zie definitie drinkwater art. 1 lid 1). |
|
MvT/Transponering vigerende implementatie: «Water dat op basis van de richtlijn niet onder de reikwijdte valt»... behoeft geen implementatie; is reeds uitgezonderd» |
||
Conclusie: is reeds uitgezonderd, geen wijziging regelgeving. |
||
(b) water dat een geneesmiddel is in de zin van Richtlijn 2001/83/EG. |
Inhoudelijk gelijk aan vigerend art. 3 lid 1 van de richtlijn, valt niet onder Dww (zie definitie drinkwater art. 1 lid 1). Conclusie: is reeds uitgezonderd, geen wijziging regelgeving. |
|
Artikel 3 (2) |
||
3. Zeeschepen die water ontzilten, passagiers aan boord hebben en optreden als waterleveranciers zijn uitsluitend onderworpen aan de artikelen 1 tot en met 6 en de artikelen 9, 10, 13, en 14, van deze richtlijn en de relevante bijlagen erbij. |
Analyse: Nieuwe bepaling. Omzetting via geldende internationale regelgeving scheepvaart zoals voorheen. Op grond van de IMO Verdragen en regelgeving moet o.a. aan de EU-richtlijnen worden voldaan, waaronder de Drinkwaterrichtlijn. Zeeschepen moeten op grond van IMO Verdragen over een Ship Sanitation Certificate (SSC) beschikken dat is gebaseerd op de regels van de World Health Organisation (WHO). Dit SSC is een half jaar geldig en gericht op het voorkomen van infectieziekten. Ook de kwaliteit van het drinkwater is hierin opgenomen. De «Guide voor ship sanitation 2011» omvat de basiseisen voor drinkwaterinstallaties. In Nederland houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) toezicht op de naleving van de voorschriften. In het kader van deze internationale eisen en regels dient voldaan te worden aan de eisen van de Drinkwaterrichtlijn. Zie Ship Sanitation Certificates | RIVM. Zie: – WHO Guide to ship sanitation | RIVM – WHO SSC handboek 2011 | RIVM – Werkinstructies NL Ship Sanitation | RIVM Conclusie: EU regelgeving is al van toepassing op grond van IMO Verdragen; geen verdere omzetting in nationale regelgeving nodig ook om conflicterende regelgeving te voorkomen. |
|
Artikel 3 (3) |
||
3. De lidstaten mogen van toepassing van deze richtlijn uitzonderen: |
Zie hierna, onder a en b. MvT/transponering: «water dat door lidstaat mag worden uitgezonderd van de reikwijdte: – bepaalde soorten water – bepaalde voorzieningen» «– art. 1 lid 2, waarmee bepaalde soorten drinkwater bij AMvB kunnen worden uitgezonderd; – art. 17, lid 2, waarmee bepaalde collectieve voorzieningen bij AMvB kunnen worden uitgezonderd» |
|
(a) water dat uitsluitend bestemd is voor doeleinden waarvoor de kwaliteit van het water naar de overtuiging van de bevoegde autoriteiten direct noch indirect van invloed is op de gezondheid van de betrokken verbruikers; |
Analyse: Gelijk aan vigerend art. 3 lid 2, a, van de richtlijn. Omgezet via: – art. 1 lid 2 Dww, waarmee bepaalde soorten drinkwater bij AMvB kunnen worden uitgezonderd; – art. 17, lid 2 Dww, waarmee bepaalde collectieve voorzieningen bij AMvB kunnen worden uitgezonderd. Conclusie: Geen wijziging van de vigerende implementatie, geen wijziging van de regelgeving nodig. |
|
(b) voor menselijke consumptie bestemd water dat afkomstig is van een afzonderlijke voorziening die gemiddeld minder dan 10 m3 per dag levert of waarvan minder dan 50 personen gebruik maken, tenzij het water wordt geleverd in het kader van een commerciële of openbare activiteit |
Analyse: Gelijk aan vigerend art. 3 lid 2, b, van de richtlijn. Omgezet in art. 25 lid 2 Dww; hieraan is beperkt toepassing gegeven in de lagere regelgeving (art. 32 Dwb, paalkampeerterreinen). Zie verder bij art. 2, onderdeel 3, definitie «waterleverancier». Op basis van de daar genoemde wijziging van de Drinkwaterwet en artikel 32 van het Drinkwaterbesluit worden (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen vrijgesteld van de nieuwe verplichtingen van de richtlijn m.b.t. risicobeoordeling en risicobeheer. |
|
Conclusie: Geen wijziging van vigerende implementatie. |
||
Artikel 3 (4) |
||
4. Lidstaten die gebruik maken van de in lid 3, onder b), genoemde uitzonderingen zorgen ervoor dat de betrokken bevolking van het feit dat van de uitzonderingen gebruik wordt gemaakt op de hoogte wordt gebracht en ook van de maatregelen die kunnen worden getroffen om de gezondheid van de mens te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van verontreiniging van voor menselijke consumptie bestemd water. Bovendien wordt de betrokken bevolking zo spoedig mogelijk passend advies verstrekt, wanneer blijkt dat de kwaliteit van dit water gevaar voor de gezondheid van de mens kan opleveren |
Analyse: Gelijk aan vigerend art. 3 van de richtlijn, zie bij lid 3. Dit is voor paalkampeerterreinen bepaald in art. 32 Dwb. |
|
MvT/transponering: «informeren en adviseren betrokken bevolking over uitzondering kleine voorzieningen» «bij eventuele uitzondering van bepaalde kleine watervoorzieningen wordt in toelichting bij wijziging Drinkwaterbesluit beschreven hoe het informeren/adviseren zal plaatsvinden». |
||
Conclusie: Geen wijziging van vigerende implementatie. |
||
Artikel 3 (5) |
||
5. De lidstaten kunnen exploitanten van levensmiddelenbedrijven uitzonderen van deze richtlijn, wat betreft water dat voor de specifieke doeleinden van het levensmiddelenbedrijf wordt gebruikt, indien de bevoegde nationale autoriteiten ervan overtuigd zijn dat de kwaliteit van dergelijk water de veiligheid van de levensmiddelen als eindproduct niet kan aantasten en mits de watervoorziening van die levensmiddelenbedrijven voldoet aan de relevante verplichtingen met name op grond van de procedures inzake de beginselen van gevarenanalyse en kritische controlepunten en verplichtingen tot herstelmaatregelen op grond van het relevante levensmiddelenrecht van de Unie. |
Analyse: Voortzetting bestaande uitzondering art. 2 van de richtlijn. Gebruik drinkwater door levensmiddelenbedrijven valt niet onder de werking van de Dww (valt niet onder begrip drinkwater) maar onder de voedsel- en warenregelgeving. Deze bepalingen zijn al opgenomen in de hygiënewetgeving en behoeven geen verdere implementatie. Van deze mogelijkheid (die ook in Vo 853/2004 wordt geboden), wordt al gebruik gemaakt als toestemming van de bevoegde autoriteit. Geen verdere implementatie nodig. Een generieke wettelijke regeling behoort tot de mogelijkheden, maar is niet voorzien. Op basis van dit artikel kan de voedingsmiddelenindustrie worden uitgezonderd van voorschriften waaronder bijvoorbeeld de artikelen 7 – 9 t.a.v. risicobeoordeling en -beheer. Dit wordt in principe ondervangen door HACCP (Hazard Analysis and Critical Control Points), dit betreft een risico-inventarisatie voor voedingsmiddelen. Water dat in flessen wordt gedaan en bedoeld is om te drinken moet in ieder geval voldoen aan de kwaliteitseisen. Conclusie: geen wijziging van vigerende omzetting in kader voedsel- en warenwetgeving. |
|
De lidstaten zorgen ervoor dat producenten van voor menselijke consumptie bestemd water dat in flessen of verpakkingen wordt gedaan, voldoen aan de artikelen 1 tot en met 5, en bijlage I, delen A en B. |
Het gaat hier om artikel 14 en 14a van het Warenwetbesluit Verpakte waters. Hierin zal ook weer de verwijzing naar richtlijn 98/83/EG worden vervangen door een verwijzing naar de nieuwe richtlijn. |
|
De in bijlage I, deel A, gespecificeerde minimumvereisten zijn echter niet van toepassing op bronwater als bedoeld in Richtlijn 2009/54/EG. |
||
Artikel 3 (6) |
||
6. Op waterleveranciers die, in het kader van een commerciële of openbare activiteit, gemiddeld minder dan 10 m3 per dag leveren of minder dan 50 personen bedienen, zijn enkel de artikelen 1 tot en met 6, en de artikelen 13, 14 en 15, van deze richtlijn en de relevante bijlagen erbij van toepassing. |
Analyse Nieuwe bepaling. Zeer kleine collectieve watervoorzieningen die in het kader van een commerciële of openbare activiteit leveren dienen aan de basis-kwaliteitseisen en monitoringseisen te voldoen maar zijn vrijgesteld van de verplichtingen in het kader van risicobeoordeling en risicobeheer en bepaalde extra informatieplichten e.d. Op basis van een gewijzigd artikel 25 van de Dww (Verzamelwet IenW 2021) wordt dit omgezet in artikel 32 van het Dwb. |
De richtlijn brengt nieuwe vereisten waaraan voldaan zou moeten worden (zoals risicobeoordeling en risicobeheer voor bronnen en van inname tot tap en rapportage). Hiervoor gelden vrijstellingen (art. 3 lid 6) dan wel uitzonderingsmogelijkheden (art. 9 lid 6). |
Op grond van art. 25 lid 1 Dww zijn de artt. 21, eerste lid en derde tot en met vijfde lid, 22 en 23 Dww en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing op collectieve watervoorzieningen die aan consumenten of andere afnemers leveren. In art. 31 van het Dwb wordt bepaald dat de artikelen 12, 13 en 14, 19 tot en met 24, 25, eerste lid, 26 tot en met 30 en 44 en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing zijn op de eigenaar van een collectieve watervoorziening. Daaraan is toegevoegd het nieuwe artikel 15 van het Dwb (risicobeoordeling en risicobeheer) en artikel 26a (informatie aan consumenten). In het gewijzigde artikel 32 Dwb worden de (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen overeenkomstig artikel 3, derde en zesde lid, en artikel 9, zesde lid van de richtlijn, vrijgesteld van de nieuwe verplichtingen. Voor paalkampeerterreinen gold reeds een algemene vrijstelling (art. 32 Dwb), deze is gecontinueerd. |
||
Conclusie: – omzetting via artikelen 31 en 32 van het Dwb |
||
Artikel 4 Algemene verplichtingen |
||
Artikel 4 (1) |
||
1. Onverminderd hun verplichtingen uit hoofde van ander recht van de Unie, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat voor menselijke consumptie bestemd water gezond en schoon is. Overeenkomstig de minimumvereisten van deze richtlijn is voor menselijke consumptie bestemd water gezond en schoon, als het aan alle volgende voorwaarden is voldaan: |
Analyse: Inhoudelijk gelijk aan vigerend art. 4 lid 1, aanhef van richtlijn 98/83/EG. Omzetting via de artt. 3 en 7 Dww (zorg voor voldoende en duurzame/doelmatige uitvoering van de openbare drinkwatervoorziening, borgen kwaliteit en duurzaamheid van het drinkwater, Hoofdstuk III (zorg voor de kwaliteit van het drinkwater), art. 21 lid 1 (zorgplicht kwaliteit), art. 21 lid 3 Dww (kwaliteitseisen, toezicht, onderzoek en herstelmaatregelen). En art. 22 Dwb, onderzoek en herstelmaatregelen bij overschrijding van een kwaliteitseis |
|
MvT/transponering Drinkwaterwet: «nemen van maatregelen opdat water gezond en schoon is, met definitie gezond en schoon» «– water, geleverd door drinkwaterbedrijf: art. 13 lid 1 – water, geleverd door collectieve watervoorziening: art. 17 lid 1 – water, geleverd via collectief leidingnet: artt. 19, 20, 21 en 22 – warm tapwater: art. 1 lid 6» |
||
(a) dat water bevat geen micro-organismen, parasieten of andere stoffen in hoeveelheden of concentraties die gevaar voor de gezondheid van de mens kunnen opleveren; |
Analyse: Inhoudelijk gelijk aan vigerend art. 4 lid 1, a. Zie hiervoor, onder de aanhef voor vigerende omzetting. Conclusie: Geen wijziging van vigerende omzetting of regelgeving. |
|
(b) dat water voldoet aan de in bijlage I, delen A, B en D, gespecificeerde minimumvereisten; |
Analyse: Voortzetting vigerende tekst art. 4 lid 1 b met toevoeging van «D». Bijlage D betreft de parameters lood en Legionella voor huishoudelijke leidingnetten. |
De Minister van IenW heeft besloten dat de loodnorm zowel op het punt van levering als aan de tap hetzelfde blijft en beide verlaagd gaan worden van 10 microgram/L naar 5 microgram/L. De norm voor Legionella geldt in NL ook al bij levering en aan de tap. |
Omzetting via art. 21 Dww, artt. 13 en 36 Dwb en bijlage A Dwb. Artt. 21 Dww en 22–24 Dwb voor herstelmaatregelen en informeren consumenten bij niet voldoen aan de eisen door drinkwaterbedrijven. Idem voor collectieve watervoorzieningen artt. 25 Dww en art. 31 Dwb. |
||
Conclusie: Geen wijziging van systematiek van de vigerende implementatie in de Dww, wijziging bijlagen en parameters (i.i.g. voor lood) implementeren via wijziging bijlage A Dwb. |
||
(c) de lidstaten alle andere nodige maatregelen hebben genomen om aan de artikelen 5 tot en met 14 te voldoen. |
Analyse: Voortzetting van slotzin lid 1, b van art. 4. Deze bepaling is omgezet via de verplichtingen om te voldoen aan de hier bedoelde zorgplichten, kwaliteitseisen en beheers- en herstelplichten van de Drinkwaterwetgeving enz. Conclusie: Hier wordt reeds aan voldaan, geen wijziging van vigerende implementatie in de Dww nodig. |
|
Artikel 4 (2) |
||
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de maatregelen ter uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn zijn gebaseerd op het voorzorgsbeginsel en er in geen geval, direct of indirect, toe kunnen leiden dat de huidige kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water achteruitgaat, of dat de verontreiniging van water dat wordt gebruikt voor de productie van voor menselijke consumptie bestemd water toeneemt. |
Analyse: Voortzetting van vigerend art. 4 lid 2 van de richtlijn. MvT/transponering: «nemen van maatregelen opdat kwaliteit water niet achteruitgaat door implementatie Richtlijn» «implementeren door kwaliteitseisen (in Dwb) zoveel mogelijk te laten overeenkomen met niveau dat nu in praktijk wordt gerealiseerd». |
Bij de maatregelen ter uitvoering van de richtlijn mag de drinkwaterkwaliteit zelf niet verslechteren en ook de kwaliteit van de bronnen niet. De relatie met Kaderrichtlijn water is geëxpliciteerd via artikel 8 van de richtlijn. Voor drinkwaterkwaliteit gold ook al het geen achteruitgang principe. |
Implementatie van voorzorgsbeginsel en geen achteruitgang door continuering, aanvulling en verbetering van kwaliteitseisen waar nodig en overige maatregelen, dit betreft mede het in te nemen water. Vigerend art. 4 lid 2 van de richtlijn is omgezet op de hiernaast genoemde wijze, dit betreft een algemene verplichting die moet worden inachtgenomen bij de regelgeving en uitvoering van maatregelen ter uitvoering van de richtlijn. Dit omvat de wettelijke verplichtingen, de uitvoering en handhaving en het beleid. Dit is staand beleid zoals opgenomen in de Beleidsnota drinkwater 2021–2026 en het overige voor drinkwater relevante beleid (op basis van de Kaderrichtlijn water, gebiedsdossiers, stoffenbeleid en beleid voor zeer zorgwekkende stoffen enz.). Het voorzorgsprincipe ligt daaraan ten grondslag. |
||
Conclusie: Geen verdere wijziging van de regelgeving nodig, de vigerende en nieuwe regelgeving en het beleid zijn hier op gebaseerd. |
||
Artikel 4 (3) |
||
3. De lidstaten zorgen, in overeenstemming met Richtlijn 2000/60/EG, voor een beoordeling van het lekverlies op hun grondgebied en van de mogelijkheden tot verbetering van het terugdringen van het lekverlies in de drinkwatersector, waarbij gebruik gemaakt wordt van de ILI-meetmethode («infrastructural leakage index» of «ILI») of een andere geschikte methode. Deze beoordeling houdt rekening met de relevante volksgezondheids-, milieu-, technische en economische aspecten en heeft minstens betrekking op waterleveranciers die per dag ten minste 10.000 m3 leveren of ten minste 50.000 mensen bedienen. |
Analyse: Nieuwe bepaling. Omgezet in het nieuwe artikel 45a, en bijlage B van het Dwb. Maatregelen worden opgenomen in het leveringsplan (art. 53 Dwb). |
Beleidsruimte betreft vooralsnog keuze van methode. Hier worden afspraken over gemaakt door het ministerie van IenW (met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de sector. |
De resultaten van de beoordeling worden uiterlijk op 12 januari 2026 aan de Commissie meegedeeld. |
Feitelijke verplichting lidstaat jegens EU-Cie, geen omzetting in regelgeving. |
|
Uiterlijk op 12 januari 2028 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 21 een gedelegeerde handeling vast waarin om deze richtlijn aan te vullen op basis van de ILI of een andere geschikte methode een drempel wordt vastgesteld waarboven de lidstaten een actieplan moeten indienen. Deze gedelegeerde handeling wordt opgesteld aan de hand van de beoordelingen door de lidstaten, en het gemiddelde lekkagepercentage van de Unie wordt bepaald op basis van die beoordelingen. |
Analyse: geen implementatie, opdracht aan de Cie. |
|
Uiterlijk twee jaar na de vaststelling van de in de derde alinea bedoelde gedelegeerde handeling dienen de lidstaten met een lekkagepercentage dat de in de gedelegeerde handeling vastgestelde drempel overschrijdt, bij de Commissie een actieplan in met een reeks te nemen maatregelen ter vermindering van hun lekkagepercentage. |
(Nederland blijft naar verwachting ruimschoots onder de drempelwaarde). |
|
Artikel 5. Kwaliteitseisen |
||
Artikel 5 (1) |
||
1. De lidstaten stellen voor de in bijlage I vermelde parameters de waarden vast die van toepassing zijn op voor menselijke consumptie bestemd water. |
Analyse: Ongewijzigd. |
|
Uit de MvT/transponeringstabel: Dit betreft: het «Vaststellen van kwaliteitseisen en plaats waar aan die eisen moet worden voldaan» .... (artt. 5 en 6 lid 1 en bijlage 1 richtlijn): «water, geleverd door drinkwaterbedrijf: regelen o.g.v. art. 13 lid 3 (21) onder a in Drinkwaterbesluit – water, geleverd door collectieve watervoorziening: regelen o.g.v. art. 17 lid 1 jo. art. 13 lid 3 onder a, in Drinkwaterbesluit – water, geleverd via collectief leidingnet: art. 19, 20, 21 en 22 Dww – warm tapwater: art. 1 lid 6 Dww». |
||
Wijzigingen van parameters en parameterwaarden zijn en worden binnen het bestaande stelsel verwerkt via wijziging van de bijlagen van het Dwb (voor drinkwater). Dit kan in spoedgevallen voortaan ook bij ministeriële regeling. Conclusie: wijziging parameters en parameterwaarden door middel van wijziging Dwb en bijlagen Dwb. |
||
Artikel 5 (2) |
||
2. De op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde parameterwaarden mogen niet minder streng zijn dan de in de delen A, B, C en D van bijlage I vermelde waarden. Voor de in bijlage I, deel C vermelde parameters worden de waarden uitsluitend vastgesteld voor controledoeleinden en om te verzekeren dat voldaan wordt aan de in artikel 14 opgenomen vereisten. |
Analyse: Tekst is voor parameterwaarden inhoudelijk gelijk (met enkele redactionele wijzigingen) aan art. 5 lid 2 van de voormalige richtlijn. Eventuele wijzigingen verwerken in bijlage A Dwb. Verwijzing naar art. 8 is vervangen door art. 14 (opvolger art. 8). |
Beleidsruimte betreft de hoogte van de normen. Nieuwe normen betreffen: PFAS-som en PFAS totaal, uranium (bron), Bisphenol A (materialen), chloriet, chloraat, gehalogeneerde azijnzuren (afhankelijk van gebruik bepaalde desinfectiemiddelen), microcystine-LR (bron), lood, Legionella. |
Conclusie: Geen wijziging van systematiek vigerende implementatie, wijzigingen van parameters en parameterwaarden verwerken in bijlage A Dwb. |
||
Voor lood heeft de minister van IenW bij het PvA lood in drinkwater besloten om een strengere norm aan de tap te stellen (zie brief aan de Tweede Kamer d.d. 2 juli 2020, Kamerstukken II 27 625, nr. 506). Voor PFAS kunnen lidstaten besluiten om één parameter of beide parameters te gebruiken: «PFAS» en totaal» en/of «som van PFAS» en». Daarnaast wordt een nieuw EFSA advies uitgebracht. Op basis daarvan zal bepaald worden welke norm NL gaat hanteren (in afstemming met VWS (ivm relatie voedsel). |
||
Voor de andere nieuwe parameters is het niet nodig om strengere waarden te hanteren. |
||
Artikel 5 (3) |
||
3. Indien de bescherming van de gezondheid van de mens op hun grondgebied of een deel daarvan dit vereist, stellen de lidstaten waarden vast voor aanvullende parameters die niet in bijlage I zijn opgenomen. De vastgestelde waarden voldoen ten minste aan de eisen van artikel 4, lid 1, onder a). |
Analyse: Tekst is vrijwel gelijk aan art. 5 lid 3 van de voormalige richtlijn. Hieraan wordt reeds voldaan. Conclusie: Geen wijziging van vigerende implementatie (art. 21 Dww, zie bij lid 1). Eventuele wijzigingen van/nieuwe parameters en parameterwaarden te verwerken in bijlage A Dwb. |
|
Artikel 6. Punt waar aan de parameterwaarden moet worden voldaan |
||
Artikel 6 (1) |
||
1. Aan de overeenkomstig artikel 5 vastgestelde parameterwaarden voor de in de lijsten in bijlage I, delen A en B, opgenomen parameters moet worden voldaan: |
||
(a) voor voor menselijke consumptie bestemd water dat via een distributienet wordt geleverd, op het punt binnen een gebouw of terrein waar het water uit de kranen komt die normaliter worden gebruikt voor voor menselijke consumptie bestemd water; of |
Analyse: Inhoudelijk gelijk aan art. 6, lid 1, a, van de voormalige richtlijn, met enkele redactionele wijzigingen. Art. 13 Dwb bevat de eis dat op het punt van levering en op het tappunt wordt voldaan aan eisen. Eigenaar drinkwaterbedrijf is daarvoor verantwoordelijk, tenzij niet aan de eisen wordt voldaan door een omstandigheid gelegen in een woninginstallatie, collectief leidingnet, collectieve watervoorziening of andere installatie (artt. 13 lid 2, 36 lid 2 Dwb). Conclusie: Geen wijziging van de vigerende implementatie, geen wijziging regelgeving. |
|
(b) voor voor menselijke consumptie bestemd water dat geleverd wordt uit een tankschip of tankauto, op het punt waar het water uit het tankschip of de tankauto komt; of |
Analyse: Gelijk aan voormalig art. 6 lid 1 b van de richtlijn. Bij levering aan en vanuit een tankschip of tankauto dient aan de kwaliteitseisen te worden voldaan, op het punt van levering. Conclusie: Geen wijziging van vigerende implementatie in Dww en Dwb. |
|
(c) voor voor menselijke consumptie bestemd water dat in flessen of verpakkingen wordt gedaan, op het punt waarop het water in de flessen of verpakkingen wordt gedaan; |
Analyse: Gelijk aan voormalig art. 6 lid 1 c van de richtlijn. Beperking Bestemd voor verkoop is weggevallen. Omgezet via voedsel- en warenwetgeving, geen wijziging nodig. Conclusie: geen wijziging van vigerende omzetting, geen wijziging van regelgeving vereist. |
|
(d) voor voor menselijke consumptie bestemd water dat in een levensmiddelenbedrijf wordt gebruikt, op het punt waar het water in dat bedrijf wordt gebruikt. |
Idem. |
|
Artikel 6 (2) |
||
2. Voor voor menselijke consumptie bestemd water zoals omschreven in lid 1, onder a), van dit artikel worden de lidstaten geacht aan hun verplichtingen op grond van dit artikel, artikel 4 en artikel 14, lid 2, te hebben voldaan, wanneer kan worden vastgesteld dat de overschrijding van de overeenkomstig artikel 5 vastgestelde parameterwaarden te wijten is aan het huishoudelijk leidingnet of het onderhoud daarvan, onverminderd artikel 10 wat betreft prioritaire gebouwen en terreinen. |
Analyse: Inhoudelijk vrijwel gelijk aan voormalig art. 6 lid 2 van de richtlijn, zie MvT |
I |
Inhoud lid 2: (MvT, transponering:) «– indien de normoverschrijding gevolg is van huishoudelijk leidingnet, zonder sprake van voorziening aan het publiek: lidstaat wordt geacht aan zijn algemene verplichtingen te hebben voldaan, maar wel plicht om passende maatregelen te nemen (zoals informeren /adviseren eigenaars en verbruikers en conditionering van het water) – overige situaties, bij prioritaire installaties en collectieve leidngnetten: lidstaat moet zorgen dat eigenaar herstelmaatregelen neemt». – informeren/adviseren: regelen op grond van art. 13 lid 3 onder e en art. 19 in Dwb – conditionering wordt bewerkstelligd via de in het Dwb op te nemen kwaliteitseisen voor het te leveren water – herstelmaatregelen: o.g.v. art. 21, waarmee aan eigenaars van collectief leidingnet verplichtingen worden opgelegd. |
||
I.c. omzetting met verwijzing naar prioritaire gebouwen en terreinen waar het publiek van water wordt voorzien, zoals scholen, ziekenhuizen en restaurants in verwijzing naar art. 10 van de richtlijn. Zie bestaande regeling in art. 22 lid 3 Dwb en 36 lid 2 Dwb en verplichtingen van eigenaar collectieve watervoorziening, collectief leidingnet of woninginstallatie om te zorgen dat diens leidingnet niet leidt tot verontreiniging van het drinkwater. Zie bij artikel 10 voor omzetting prioritaire gebouwen en terreinen voor Legionella en lood. |
||
Voor prioritaire gebouwen en terreinen gelden nieuwe verplichtingen op basis van de nieuwe voorschriften voor Legionella en lood op basis van artikel 10 in combinatie met artikel 14 van de richtlijn, waarbij maatregelen worden genomen als niet aan de vereisten wordt voldaan (zie artikel 6.2, artikel 10, artikel 14 en bijlage C van de richtlijn). Voor lood: omzetting van de verplichtingen voor huishoudelijke leidingnetten in de nieuwe artikelen 3.15b e.v. van het Bkl en maatregel verbod op loden leidingen in bestaande bouw (huurwoningen en kindlocaties) via het Besluit bouwwerken leefomgeving. Voor Legionella: omzetting via vigerende regelgeving hoofdstuk 4 van het Dwb. |
||
Artikel 6 (3) |
||
3. Wanneer lid 2 van dit artikel van toepassing is en er een risico bestaat dat het in lid 1, onder a), van dit artikel omschreven voor menselijke consumptie bestemd water niet voldoet aan de overeenkomstig artikel 5 vastgestelde parameterwaarden, zorgen de lidstaten er niettemin voor dat: |
Analyse: Gelijk aan vigerend lid 3, aanhef, van de richtlijn. |
|
Zie bij art. 5 lid 1 en 2 MvT/vigerende transponering: – informeren/adviseren: regelen op grond van art. 13 lid 3 onder e en art. 19 in Dwb – conditionering wordt bewerkstelligd via de in het Dwb op te nemen kwaliteitseisen voor het te leveren water – herstelmaatregelen: o.g.v. art. 21 van de Dww, waarmee aan eigenaars van collectief leidingnet verplichtingen worden opgelegd |
||
Conclusie: Geen wijziging van vigerende omzetting, geen wijziging van de regelgeving. |
||
(a.) passende maatregelen worden genomen om het risico dat de parameterwaarden worden overschreden, te verkleinen of weg te nemen, zoals het adviseren van eigenaars over mogelijke herstelmaatregelen die zij kunnen treffen, en indien nodig dat andere maatregelen worden genomen, zoals de toepassing van adequate behandelingstechnieken, om de aard of de eigenschappen van het water vóór levering zodanig te veranderen dat het risico dat het water na levering niet aan de parameterwaarden voldoet, wordt verkleind of weggenomen; en |
Analyse: Vrijwel gelijk aan voormalig art. 6 lid 3, a, van de richtlijn. Zie onder lid 3, aanhef. Zie art. 21 lid 3, e, onder 3, Dww en art. 22 Dwb. |
|
Conclusie: Geen wijziging van vigerende implementatie, geen wijziging regelgeving. |
||
(b.) de betrokken verbruikers naar behoren worden geïnformeerd en geadviseerd over mogelijke aanvullende herstelmaatregelen die zij moeten treffen. |
Analyse: Gelijk aan voormalig art. 6 lid 3, b van de richtlijn. Zie onder lid 3, aanhef. Zie art. 21 lid 3, e, onder 3 Dww en art. 24 Dwb. Conclusie: Geen wijziging van vigerende omzetting, geen wijziging regelgeving. |
|
Artikel 7. Risicogebaseerde benadering van de veiligheid van water |
||
Artikel 7 (1) |
||
1. De lidstaten zorgen ervoor dat op de levering, behandeling en distributie van voor menselijke consumptie bestemd water een risicogebaseerde benadering wordt toegepast, die het hele voorzieningssysteem bestrijkt, van het onttrekkingsgebied, de onttrekking, de behandeling, de opslag en de distributie van het water tot het in artikel 6 vastgestelde punt waar aan de parameterwaarden moet worden voldaan. |
Analyse: Nieuwe bepaling, betreft risicobeoordeling en risicobeheer voor de gehele keten incl. het onttrekkingsgebied (monitoring zoals geregeld in het voormalige artikel 7 is nu geregeld in artikel 13 van de richtlijn (nieuw)). Het nieuwe art. 7 wordt uitgewerkt in de artikelen 8 (onttrekkingsgebieden voor de onttrekkingspunten (waterwinlocaties), gericht tot waterbeheerder), 9 (watervoorzieningssysteem, gericht tot drinkwaterbedrijven en niet-vrijgestelde colelctieve watervoorzieningen) en 10 (huishoudelijke leidingnetten (woninginstallaties en collectieve leidingnetten, drinkwaterinstallaties), gericht tot eigenaars). Zie verder onder die artikelen. |
|
De risicogebaseerde benadering omvat de volgende elementen: |
||
(a) een risicobeoordeling en risicobeheer van de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten van voor menselijke consumptie bestemd water, overeenkomstig artikel 8; |
Zie bij art. 8. Lid 1, a wordt in dat kader geïmplementeerd. |
|
(b) een door de waterleveranciers overeenkomstig artikel 9 uitgevoerd(e) risicobeoordeling en risicobeheer voor elk watervoorzieningssysteem, met inbegrip van de onttrekking, behandeling, opslag en distributie van voor menselijke consumptie bestemd water tot het leveringspunt; en |
Zie bij art. 9. Lid 1, b wordt in dat kader geïmplementeerd. |
|
(c) een risicobeoordeling van de huishoudelijke leidingnetten, overeenkomstig artikel 10. |
Zie bij art. 10. Lid 1, c wordt in dat kader geïmplementeerd. |
|
Artikel 7 (2) |
||
2. De lidstaten mogen de uitvoering van de risicogebaseerde benadering aanpassen, zonder dat de doelstelling van deze richtlijn betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water en de gezondheid van consumenten hierbij in het geding komt, wanneer er sprake is van bijzondere beperkingen als gevolg van geografische omstandigheden zoals een afgelegen ligging of de beperkte toegankelijkheid van de waterleveringsgebieden. |
Analyse: Afwijkingsmogelijkheid risicobenadering voor lidstaten bij bijzondere omstandigheden. Te regelen in lagere regelgeving. Zie wijziging art. 25 Dww (genoemd bij omzetting art. 2 onderdeel 3) en art. 32 Dwb voor vrijstelling en uitzondering van bepaalde verplichtingen voor (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen. |
|
Artikel 7 (3) |
||
3. De lidstaten zorgen ervoor dat er een duidelijke en passende verdeling is van de verantwoordelijkheden tussen belanghebbenden, als gedefinieerd door de lidstaten, voor de implementatie van de risicogebaseerde benadering. Een dergelijke verdeling van verantwoordelijkheden wordt afgestemd op hun institutioneel en wettelijk kader. |
Analyse: Zie bij lid 2, hieraan is toepassing gegeven bij de bepalingen die i.v.m. de omzetting zijn toegevoegd of gewijzigd in de Drinkwaterwet, Omgevingswet en daarop gebaseerde lagere regelgeving. Conclusie: hier wordt aan voldaan in de vigerende, nieuwe of gewijzigde regelgeving |
|
Artikel 7 (4) |
||
4. De risicobeoordeling en het risicobeheer voor de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten van voor menselijke consumptie bestemd water worden voor de eerste keer uiterlijk op 12 juli 2027 wordt uitgevoerd. Die risicobeoordeling en dat risicobeheer worden met regelmatige tussenpozen van niet langer dan zes jaar, met inachtneming van de in artikel 7 van Richtlijn 2000/60/EG opgenomen voorschriften, geevalueerd, en waar nodig bijgewerkt. |
Analyse: Zie bij art. 8 voor de verdere omzetting. Art. 7 lid 4 is in dat kader omgezet in het nieuwe artikel 3.15a, tweede lid, van het Bkl en artikel 5.4, tweede lid, van het Waterbesluit. |
|
Artikel 7 (5) |
||
5. De risicobeoordeling en het risicobeheer van het watervoorzieningssysteem worden voor de eerste keer uiterlijk op 12 januari 2029 uitgevoerd. Die risicobeoordeling en dat risicobeheer worden met regelmatige tussenpozen van niet langer dan zes jaar geevalueerd, en waar nodig bijgewerkt. |
Analyse: Zie bij art. 9 voor de omzetting. Lid 5 is omgezet in artikel 46a, derde lid, van het Dwb. |
|
Artikel 7 (6) |
||
6. De risicobeoordeling van de huishoudelijke leidingnetten wordt voor de eerste keer uiterlijk op 12 januari 2029 uitgevoerd. Die risicobeoordeling wordt om de zes jaar herzien, en waar nodig bijgewerkt. |
Analyse: Zie bij art. 10 voor de omzetting (nieuw artikel 3.15b, tweede lid, van het Bkl). Aan lid 6 en lid 7 wordt voor Legionella voldaan via hoofdstuk 4 van het Dwb. |
|
Artikel 7 (7) |
||
7. Niettegenstaande de in de leden 4, 5 en 6 vastgestelde termijnen zorgen de lidstaten ervoor dat zo snel mogelijk maatregelen worden getroffen zodra er risico's zijn geïdentificeerd en beoordeeld. |
Voor onttrekkingsgebieden voor de onttrekkingspunten (waterwinlocaties): Omzetting via nieuw art. 3.15a, derde lid, van het Bkl en art. 5.4, derde lid, van het Waterbesluit. Art. 4.21 van Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) (voorheen artt. 11–12a Besluit kwaliteitseisen en monitoring 2009 (Bkmw 2009) bevat voorts de verplichting dat de kwaliteit van oppervlaktewater bestemd voor de productie van drinkwater niet achteruit mag gaan (resultaatsverplichting), af te meten aan de hand van verhoging van de zuiveringslast. Daarbij zo nodig niet wachten op zesjaarlijkse plancyclus Waterwet en Kaderrichtlijn water maar al eerder ingrijpen bij dreigende achteruitgang (zie ook nota van toelichting wijziging Bkmw 2009, Stb 2015, 394, en Bkl, Stb 2018, 292, par. 7.2.2). Te bepalen volgens monitoring, artt. 13 e.v. Bkmw 2009/Bkl (zie verder art. 8). |
|
Voor het watervoorzieningssysteem (deel drinkwaterketen onder de Dww): zie bij art. 9. Lid 7 is voor het watervoorzieningssysteem omgezet in art. 46a, derde lid, en 47, vierde lid, van het Dwb. |
||
Voor huishoudelijke leidingnetten: omzetting in nieuw artikel 3.15b lid 4 e.v. van het Bkl (voor Legionella: omzetting in kader hoofdstuk 4 van het Dwb). |
||
Artikel 8. Risicobeoordeling en risicobeheer van de onttrekkingsgebiedenvoor onttrekkingspunten van voor menselijke consumptie bestemd water |
||
Artikel 8 (1) |
||
1. Onverminderd de artikelen 4 tot en met 8 van Richtlijn 2000/60/EG zorgen de lidstaten ervoor dat een risicobeoordeling en risicobeheer van de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten van voor menselijke consumptie bestemd water worden uitgevoerd. |
Analyse: Nieuwe bepaling. Artikel 7 lid 1, a, e.v. en artikel 8 van de richtlijn zijn conform de uitgangspunten van de richtlijn steeds zoveel mogelijk omgezet via de omzettingssystematiek van de Kaderrichtlijn water en zijn gericht tot de waterbeheerder, met eerst nog tijdelijke omzetting in het kader van de Waterwet en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring 2009 en (vanaf de inwerkingtreding) in het kader van de Omgevingswet en daarop gebaseerde regelgeving. Specifiek omgezet in de artikelen 3.15a, 4.3, 4.4, 4.10, 7.11, 11.27, 11.27a, 11.29, 11.31, 11.34 en bijlage I van het Bkl. Omgezet in de artikelen 1.1, 4.6, 4.11, 4.16, 5.4 van het Waterbesluit en de artikelen 1, 13 en 15 van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009. |
Begrippen onttrekkingsgebied en onttrekkingspunt zijn niet gedefinieerd in de richtlijn. Omgezet als onttrekkingsgebieden voor waterwinlocaties. In art. 1 Bkmw 2009 en bijlage 1 Bkl is waterwinlocatie gedefinieerd als: onttrekkingspunt van oppervlaktewater of grondwater dat wordt gebruikt voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water, of een samenstel van dergelijke onttrekkingspunten. |
De omzetting vindt verder plaats en is ingebed in de juridische kaders van de Omgevingswet (die voortbouwt op de Waterwet) voor het water(kwaliteits)beheer (conform de Kaderrichtlijn water). Dit omvat de volgende kaders en bepalingen (inhoudelijk gelijk aan de kaders van de Waterwet): |
||
Omgevingswet (Ow) |
||
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen – art. 1.2, de Omgevingswet (Ow) betreft de fysieke leefomgeving waartoe i.i.g. behoren watersystemen en activiteiten die daarvoor gevolgen hebben of kunnen hebben – Art. 1.3 van de Ow is met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu gericht op het in onderlinge samenhang: a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, en b. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften – artt. 1.6 en 1.7, algemene zorgplichten. Art. 1.6. Eenieder draagt voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving (art. 1.6). Art. 1.7 Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving, is verplicht: a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen, b. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken, c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd |
||
Hoofdstuk 2 Taken en bevoegdheden van bestuursorganen – art. 2.1 (zorgplicht) waaronder uitwerking of begrenzing van taken gericht op bescherming van gezondheid en milieu, duurzame veiligstelling openbare drinkwatervoorziening, het beheer van watersystemen enz. (art. 2.1 lid 3) – art. 2.2. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met taken en verantwoordelijkheden van andere bestuursorganen – art. 2.15, lid 1, b (omgevingswaarden waterkwaliteit ivm EU richtlijnen) – art. 2.17. Waterschapstaken waaronder het beheer van (regionale) watersystemen voor zover aan het waterschap toegedeeld – art. 2.18. Taken provinciebestuur waaronder het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwater-beschermingsgebieden in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water; het beheer van (regionale) watersystemen voor zover aan de provincies toegedeeld en het toezicht op het waterbeheer door waterschappen (m.u.v. beheer primaire waterkeringen); gebiedsgerichte coördinatie voor uitoefening taken door gemeenten en waterschappen; – art. 2.18 Ow, taken provincie: gebiedsgerichte coördinatie bij provincie voor uitoefening taken door gemeenten en waterschappen; beschermen grondwaterkwaliteit in grondwater-beschermingsgebieden; beheer watersystemen en toezicht op beheer door waterschappen – art. 2.19 lid 2 Ow, taken minister IenW: beheer rijkswateren – artt. 2.24 en 2.27 Ow, instructieregels omgevingsverordeningen m.b.t. duurzaam veiligstellen openbare drinkwatervoorziening en m.b.t. bescherming kwaliteit regionale wateren m.h.o waterwinning voor drinkwater; – art. 2.26 Ow, instructieregels waterbeheer programma’s Kaderrichtlijn water – Bijlage: onder «beheer van watersystemen» wordt verstaan samenstel van aan watersystemen verbonden taken, gericht op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van die watersystemen en de vervulling van de op grond van deze wet aan die watersystemen toegekende maatschappelijke functies; |
||
Hoofdstuk 3. Omgevingsvisie en programma’s – artt. 3.4 en 3.5, programma’s. Een programma bevat «, mede voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, voor een of meer onderdelen van de fysieke leefomgeving: a. een uitwerking van het te voeren beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud daarvan, b. maatregelen om aan een of meer omgevingswaarden te voldoen of een of meer andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving te bereiken» (art. 3.5) – art. 3.17 (verplicht programma waterschap), het algemeen bestuur van het waterschap stelt voor de watersystemen die bij het waterschap in beheer zijn een waterbeheerprogramma vast, waarbij het rekening houdt met het regionale waterprogramma voor die watersystemen, voor zover het gaat om de onderdelen die uitvoering geven aan de richtlijnen, genoemd in artikel 3.8, tweede lid. – art. 3.18 lid 2 (verplicht regionaal waterprogramma). Gedeputeerde staten stellen een regionaal waterprogramma vast o.a. ter uitvoering van «andere Europese richtlijnen over water». Daaronder valt ook de nieuwe Drinkwaterrichtlijn. – art. 3.9 lid 2 (verplicht nationaal waterprogramma). De minister van IenW (i.o.m. ministers die het aangaat) stelt o.a. een nationaal waterprogramma vast naast de stroomgebiedsbeheerplannen als bedoeld in art. 13 Krw. – art. 3.10 (verplicht aanvullend programma), indien (aannemelijk is dat) niet wordt voldaan aan een omgevingswaarde voor een watersysteem (bijlagen Bkl) dan stelt het waterschap of de minister van IenW een programma vast (met maatregelen) gericht op het voldoen aan die waarde – art. 3.12 (regels m.b.t. uitvoering maatregelen) bij AMvB kan worden bepaald dat de maatregelen operationeel moeten zijn of worden uitgevoerd volgens daarbij te stellen regels – par. 3.2.4 Programmatische aanpak omgevingswaarden (het voldoen aan omgevingswaarden kan ook via een gecoördineerde programmatische aanpak van activiteiten, omgevingswaarden en maatregelen plaatsvinden in aangewezen gevallen, met o.a. een uitvoeringsplicht voor de maatregelen (art. 3.18) |
||
Hoofdstuk 4 Algemene regels over activiteiten in de fysieke leefomgeving – artt. 4.1 en 4.2, decentrale regels over activiteiten met het oog op doelen en functies van o.a. locaties (zoals waterwinlocaties en watersystemen) – artt. 4.3 e.v., rijksregels bij AMvB voor o.a. milieubelastende activiteiten, lozingsactiviteiten, wateronttrekkingsactiviteiten – art. 4.16 maatwerkregels voor daarbij aangewezen onderwerpen – artt. 4.10 en 4.11, regeling bevoegd gezag wateractiviteiten en bescherming grondwater – art. 4.20 rijksregels art. 4.3 worden in ieder geval gesteld ter uitvoering van daar genoemde richtlijnen zoals grondwaterrichtlijn en kaderrichtlijn water. Deze kunnen dus ook (vanwege «in ieder geval») worden gesteld ter uitvoering van de nieuwe Drinkwaterrichtlijn – art. 4.22 rijksregels art. 4.3 over milieubelastende activiteiten worden in ieder geval gesteld ter bescherming van gezondheid en milieu, waaronder het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; dit omvat o.a. alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging en ter bescherming van de gezondheid, toepassing BBT, het niet veroorzaken van significante verontreiniging – art. 4.23 rijksregels wateractiviteiten, deze betreffen lozingsactiviteiten, wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedsactiviteiten en worden gesteld met het oog op o.a. het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen (zoals waterwinning voor drinkwater). De regels m.b.t. lozingsactiviteiten strekken i.i.g. tot het treffen van alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging, toepassing van BBT en het niet veroorzaken van significante verontreiniging. |
||
Hoofdstuk 5 Omgevingvergunning en projectbesluit – art. 5.1, verbod om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit te verrichten in bij AMvB aangewezen gevallen. – art. 5.5, verbod om te handelen in strijd met een voorschrift voor een lozingsactiviteit in een omgevingsvergunning – art. 5.18/5.24 beoordelingsregels vergunningaanvraag voor wateractiviteit (regels gesteld ter bescherming en verbetering van chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en het vervullen van maatschappelijke functies van watersystemen (zoals waterwinning voor drinkwater) – art. 5.26, beoordelingsregels milieubelastende activiteit (beschermen van gezondheid en milieu) – art. 5.34 voorschriften omgevingsvergunning |
||
Hoofdstuk 16. Milieueffectrapportage Regels m.b.t. milieueffectrapportage. |
||
Hoofdstuk 18. Handhaving en uitvoering Regels m.b.t. toezicht, verdere handhaving en uitvoering. |
||
Hoofdstuk 19. Bevoegdheden in bijzondere omstandigheden Regels m.b.t. ongewone voorvallen, maatregelplicht veroorzaker, bevoegdheid bevoegd gezag tot het treffen van maatregelen, kostenverhaal en onderzoek oorzaak en voorkomen herhaling. Regeling van toevalsvondst bodemverontreiniging o.a. bij aanzienlijke bedreiging van de kwaliteit van drinkwatervoorraden wanneer aangetroffen verontreiniging het grondwater kan bereiken; regels m.b.t. beschermingsmaatregelen en kostenverhaal. |
||
Hoofdstuk 20. Monitoring en informatie – art. 20.1, monitoringsplicht voor iedere omgevingswaarde met beoordeling of daaraan wordt voldaan – art. 20.2, aanwijzing van methode van monitoring en het verantwoordelijke bestuursorgaan of andere instantie; verplichting tot vaststelling monitoringsprogramma bij AMvB; regels m.b.t. verstrekken van voor monitoring relevante gegevens; – art. 20.3, regels over de uitvoering van de monitoring voor omgevingswaarden, o.a. m.b.t. het meten of berekenen en beoordelen van de resultaten en het vaststellen van ontwikkelingen of trends – art. 20.4, de regels m.b.t. monitoring worden i.i.g. gesteld ter uitvoering van o.a. de Krw (kan dus mede ter uitvoering van de nieuwe Dwr) – art. 20.6 (gegevensverzameling anders dan monitoring), bij AMvB kunnen ook regels worden gesteld m.b.t. het bijhouden, verzamelen of berekenen van aangewezen gegevens en het verstrekken daarvan een bestuursorganen, andere staten of de EU Cie; daarbij kan worden bepaald dat gegevens waarvan de geheimhouding ogv art. 10 Wob gerechtvaardigd is, niet worden verstrekt. Deze regels worden i.i.g. gesteld o.g.v. internationale verplichtingen (art. 10.7), kan dus ook voor Dwr. – art. 20.8 (verstrekking van informatie monitoring aan het publiek) – art. 20.10, opnemen van monitoring en andere gegevens in een register; geheimhouding van gegevens art. 10 Wob |
||
– art. 23.1 grondslag voor regelgeving ter omzetting van internationale verplichtingen |
||
Zie verder voor een toelichting op de regelgeving voor drinkwater in de Omgevingswet de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Omgevingswet, Kamerstukken II 2013/2014, – p.79 (rol provincies), – p.278 (integraal waterbeheer), – p.326 (afbakening Drinkwaterwet), – art. 2.17 (waterschapstaken), – art. 2.18 (provinciale taken). |
||
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) (Stb 2018, 292) zoals gewijzigd bij Invoeringsbesluit Omgevingswet (Stb 2020, 400) – art. 2.15 en bijlage V Bkl, omgevingswaarden water onttrokken op waterwinlocaties in Krw oppervlaktewaterlichamen, aangewezen in regionaal of nationaal waterprogramma, – art. 4.4 Bkl, regionaal waterprogramma: functie drinkwateronttrekking, aanwijzing waterwinlocaties; maatregelen art. 11 Krw en artt. 4, 6 Gwr jo. Art. 11 Krw – art. 4.10 Bkl, nationaal waterprogramma: functie drinkwateronttrekking; aanwijzing waterwinlocaties; maatregelen art. 11 Krw en artt. 4, 6 Gwr jo. art. 11 Krw; – art. 4.21 Bkl vereiste van geen achteruitgang kwaliteit waterlichaam met waterwinlocatie – art. 7.11, bij provinciale omgevingsverordening worden regels gesteld over het beschermen van de kwaliteit van het grondwater vanwege de waterwinning in bij de omgevingsverordening aangewezen gebieden – art. 8.84 beoordelingsregels wateractiviteit – art. 11.27, onder c, Bkl, monitoring kwaliteit water uit grond- en oppervlaktewaterlichaam dat wordt onttrokken voor drinkwater – art. 11.28 Bkl, vaststelling monitoringsprogramma door de minister van IenW met vaststelling methode van monitoring – art. 11.29 lid 3: monitoringsprogramma bevat methode voor beoordeling geen achteruitgang van waterlichamen met waterwinlocaties als bedoeld in art. 4.21 – art. 11.29 vaststelling monitoringsprogramma is in overeenstemming met Krw en Gwr enz – art. 11.32 toetsing monitoringprogramma Krw en bijstelling indien niet aan geen achteruitgang art. 4.21 wordt voldaan – art. 11.33 aanwijzing bestuursorganen belast met monitoring – art. 11.34 gegevensverzameling beschermde gebieden bijlage IV Krw (dit betreft het overeenkomstig artikel 6 Krw voorgeschreven register van beschermde gebieden, dat o.a. dient te omvatten: i) gebieden die overeenkomstig artikel 7 zijn aangewezen voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water;). |
||
Zie voor een toelichting op de regelgeving voor drinkwater in het Besluit kwaliteit leefomgeving (op basis van de Omgevingswet) de nota van toelichting, Stb. 2018, 292: – p.213, nationale belangen; – p.271, tabel 5.2 met «richtingaanwijzer» voor onderwerp drinkwater in de nota van toelichting6; – p.279, par. 5.2.2.3, Omgevingswaarden drinkwaterwinning uit oppervlaktewater en par. 5.2.2.4, uitzonderingsmogelijkheid – p.294, gebiedsdossiers – p.299, par. 7.2.2 Specifieke instructieregels ter voorkoming van achteruitgang van de toestand, geen achteruitgang van drinkwater en streven naar verbetering en ombuiging significante trends Geen achteruitgang van de toestand – p. 340, par. 8.1.5.2, Weging van het waterbelang – p. 420, Duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening – p. 465, 11.10, Omgevingsvergunning wateractiviteit . algemeen oogmerk: de doelen van het beheer van watersystemen . koppeling aan programma’s – p. 467, nadere beoordelingsregels en regels over voorschriften voor de lozingsactiviteit – p. 486 par. 13.3.2 Waterkwaliteit . inleiding . oppervlaktewater, grondwater en drinkwater . register beschermde gebieden kaderrichtlijn water – p. 627 par. 2.2.2.3 Waterwinlocaties – art. 2.15 omgevingswaarde krw-oppervlaktewater gebruikt voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water – art. 4.4, regionaal waterprogramma – art. 4.10, nationaal waterprogramma – art. 4.21, verbetering van de kwaliteit en geen achteruitgang van de kwaliteit – art. 7.11 regels in omgevingsverordening provincie over het beschermen van de kwaliteit van het grondwater vanwege de waterwinning in bij de omgevingsverordening aangewezen gebieden. – art. 8.84 beoordelingsregels wateractiviteit – art. 10.15 gegevensverzameling beschermde gebieden kaderrichtlijn water – Bijlage V bij art. 2.15 omgevingswaarden Krw-oppervlaktewater gebruikt voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. |
||
Besluit vaststelling monitoringsprogramma kaderrichtlijn water (als bedoeld in art. 13, eerste lid, van het Bkmw 2009) met aanwijzing in art. 1, k, van dat besluit van het: |
||
Protocol voor monitoring en toetsing drinkwaterbronnen KRW, vastgesteld in het Programmateam Water van het ministerie van Infrastructuur en Milieu op 17 september 2015, dat via deze aanwijzing bindende kracht heeft. Dit omvat monitoring op waterwinlocaties door provincies en waterbeheerders. Provincies monitoren in grondwater met oog op risico voor grondwaterbronnen, waterbeheerders monitoren in oppervlaktewater met oog op risico voor oppervlaktewater als bron. Dit omvat tevens opkomende stoffen, tendensen, en bedreigingen voor drinkwaterwinning. |
||
Regeling omgevingsrecht – art. 9.2 en bijlage, onder «instrumentarium»: Algemene beoordelingsMethodiek 2016 voor lozingen (maart 2016) en Handboek Immissietoets zijn (juridisch bindend) van toepassing bij vergunningverlening art. 6.2 Waterwet (lozingen), vanaf 1 juli 2022 de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving. Toetsing aan Krw normen (tot 1 juli Bkmw 2009 (prioritaire stoffen) en Regeling monitoring Krw (specifieke verontreinigende stoffen) en daarna opgenomen in het Bkl. Via de emissie/immissietoets bij een vergunningplichtige lozing op een oppervlaktewater wordt voorzien in een toetsing op de invloed van een lozing op de oppervlaktewaterwinningen |
||
Gebiedsdossiers De Gebiedsdossiers in het kader van het Nationaal Waterplan bevatten een beschrijving van de risico’s en maatregelen ter bescherming van de kwaliteit van de drinkwaterwinningen. Gebiedsdossiers zijn voor de praktijk een belangrijk bestuurlijk, beleidsmatig en uitvoeringsgericht kader om aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water te voldoen en om duurzaam de openbare drinkwatervoorziening veilig te stellen. Deze dossiers worden opgesteld door de provincie (grondwater) en waterbeheerder (oppervlaktewater). Deze vormen bestuurlijke afspraken en worden als zodanig niet wettelijk geregeld in het kader van de implementatie, dat volgt niet uit de richtlijn. Deze volgen mede uit de wettelijke coördinatietaak en taak m.b.t. de drinkwatervoorziening en het waterbeheer door de waterbeheerders en de provincies (art. 2.18 Ow) |
||
Conclusie: – Via de genoemde regelgeving ondersteund door de gebiedsdossiers in het kader van de omzetting van de Kaderrichtlijn water wordt de door art. 7 lid 1, a en art. 8 van de richtlijn vereiste bescherming van de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten omgezet en uitgevoerd; |
||
– aanvullend dienen specifieke verplichtingen in het kader van risicobeoordeling en risicobeheer binnen deze systematiek te worden omgezet en uitgevoerd. Om onnodig gedetailleerde regelgeving en afbakeningen t.o.v. de Kaderrichtlijn water (waarnaar wordt verwezen in het kader van art. 8 van de Drinkwaterrichtlijn) te voorkomen, met de kans op omissies, gebeurt dit in de vorm van dynamische verwijzingen naar de artikelen van de richtlijn. Deze worden daarmee geïncorporeerd in de nationale wetgeving. |
||
Omzetting art. 8 (en art. 13) via wijziging van het Bkl: – nieuw art. 3.15a (opdracht aan waterbeheerder tot risicobeoordeling en risicobeheer overeenkomstig de artikelen 8 en 13 van de richtlijn) – wijziging artt. 4.3, 4.4 en 4.10, maatregelplichten artt. 8 en 13 richtlijn in waterbeheerprogramma waterschap, regionaal waterprogramma provincies en nationaal waterprogramma rijksoverheid – wijziging artikel 7.11 van het Bkl met opdracht aan provinciebesturen om maatregelen als vereist door de artt. 8 en 13 te nemen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater in bij omgevingsverordening aangewezen grondwaterbeschermingsgebieden met de functie waterwinning – wijziging art. 11.27, onder c, Bkl, monitoring kwaliteit water uit grond- en oppervlaktewaterlichaam dat wordt onttrokken voor drinkwater met toevoeging parameters, stoffen en verontreinigende stoffen als bedoeld in de artikelen 8, tweede en vijfde lid, en 13, achtste lid, van de drinkwaterrichtlijn – art. 11.28 Bkl, vaststelling monitoringsprogramma door de minister van IenW met vaststelling methode van monitoring – art. 11.29 lid 3 onder e: monitoringsprogramma bevat methode voor beoordeling geen achteruitgang van waterlichamen met waterwinlocaties als bedoeld in art. 4.21; toevoeging drinkwaterrichtlijn in lid 4 waardoor parameters enz. drinkwaterrichtlijn (art. 11.27 Bkl) onder Krw monitoringsmethode en -programma gaan vallen – art. 11.29 vaststelling monitoringsprogramma is in overeenstemming met Krw en Gwr enz – wijziging art. 11.31, gegevens risicoanalyse van de beheerder van onttrekkingsgebieden voor waterwinlocaties waaronder de monitoringsgegevens dienen te worden verstrekt aan de drinkwaterbedrijven – art. 11.32 toetsing monitoringprogramma Krw en bijstelling indien niet aan geen achteruitgang art. 4.21 wordt voldaan – art. 11.33 aanwijzing bestuursorganen belast met monitoring – wijziging art. 11.34 gegevensverzameling beschermde gebieden bijlage IV Krw (dit betreft het overeenkomstig artikel 6 Krw voorgeschreven register van beschermde gebieden) |
||
Omzetting vindt eerst nog plaats in het Waterbesluit (artikel IV, wijziging artikelen 1.1, 4.3, 4.4 en 4.10 en nieuw artikel 5.4 van het Waterbesluit) en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (artikel V, wijziging artikelen 1, 13 en 15 van het Bkmw 2009). Hetgeen hiervoor is opgemerkt met betrekking tot de inbedding van de verplichtingen van de richtlijn in de algemene systematiek van het waterbeheer en specifiek het waterkwaliteitsbeheer geldt ook hier, het stelsel van de Omgevingswet bouwt hierop voort en leidt niet tot wezenlijke veranderingen in dit stelsel. |
||
Kortheidshalve wordt verwezen naar het voorgaande en naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Waterwet (Kamerstukken II 2006/2007, 30 818 nr 3) en de nota van toelichting bij de wijziging van het Bkmw 2009 bij het Besluit van 15 oktober 2015 (Stb 2015, 394) |
||
Artikel 8 (2) |
||
2. De lidstaten zien erop toe dat de risicobeoordeling de volgende elementen omvat: |
Zie bij lid 1. |
|
(a) karakterisering van de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten, met inbegrip van: |
Zie art. 8 lid 2, par 2: voor de toepassing van punt a) van de eerste alinea kunnen de lidstaten gebruik maken van informatie die is verzameld overeenkomstig de artikelen 5 en 7 van Richtlijn 2000/60/EG. |
|
(i) identificatie en geografische aanduiding op kaart van de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten; |
Zie lid 1. Omzetting via nieuw artikel 3.15a Bkl. Op grond van de Krw en het Bkl is het verplicht in het nationaal waterprogramma en regionale waterprogramma’s de waterwinlocaties (gelegen in grondwater- of krw-oppervlaktewaterlichamen) aan te wijzen waar de onttrekking plaatsvindt. Deze worden ook opgenomen in het Krw-register beschermde gebieden. Een onttrekkingsgebied is een ruimtelijke eenheid van enige omvang. Voor grondwater is deze ruimtelijke eenheid kleiner dan een grondwaterlichaam, voor oppervlaktewater is de ruimtelijke eenheid vaak groter dan een krw-oppervlaktewaterlichaam. |
|
(ii) geografische aanduiding op kaart van de beschermingszones, voor zover die overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG zijn vastgesteld; |
Idem. Beschermingszones – voor zover deze worden aangewezen (en op kaart aangeduid) – worden aangewezen in het nationaal waterprogramma voor zover het onttrekking vanuit rijkswateren betreft en in de regionale waterprogramma’s voor zover het onttrekkingen betreft van grondwater of van oppervlaktewater uit regionale wateren. |
|
(iii) georeferenties voor alle onttrekkingspunten in de onttrekkingsgebieden; aangezien deze gegevens mogelijk gevoelig zijn, met name in het kader van volksgezondheid en openbare veiligheid, waarborgen de lidstaten dat dergelijke gegevens worden beschermd en uitsluitend aan de bevoegde autoriteiten en waterleveranciers worden meegedeeld; |
Idem. Waterwinlocaties en bijbehorende waterlichamen zijn opgenomen in het Register beschermde gebieden https://data.overheid.nl/dataset/7084-register-beschermde-gebieden#metadata. |
|
(iv) beschrijving van landgebruik, afvloeiing en aanvullingsprocessen in de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten. |
Idem. |
|
b. identificatie van gevaren en gevaarlijke gebeurtenissen in de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten en een beoordeling van het risico dat zij kunnen vormen voor de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water; bij deze risicobeoordeling worden potentiële risico's in aanmerking genomen die een dermate verslechtering van de waterkwaliteit zouden kunnen veroorzaken dat zij een risico zou kunnen vormen voor de gezondheid van de mens; |
Idem. De uitvoering vindt plaats in het kader van de gebieds- en rivierdossiers (bestuurlijke afspraken) en wordt geregeld via verwijzing naar art. 8 van de richtlijn in het nieuwe art. 3.15a van het Bkl en regelgeving zoals die m.b.t. de monitoring. |
|
Zie art. 8 lid 2 par. 3: «Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea kunnen de lidstaten gebruik maken van de beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten die wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/60/EG en informatie inzake significante belastingen die wordt verzameld overeenkomstig de punten 1.4, 1.5 en 2.3 tot 2.5 van de bijlage bij die richtlijn.» |
||
c. passende monitoring in oppervlaktewater of grondwater, of beide, in de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten, of in onbehandeld water, op relevante parameters, stoffen of verontreinigende stoffen die uit het volgende worden geselecteerd: |
Idem. Zie ook art. 8 lid 2 par 4 «Teneinde passende monitoring als bedoeld in punt c) van de tweede alinea uit te voeren, die er eveneens op gericht zijn nieuwe stoffen te detecteren die via het gebruik van voor menselijke consumptie bestemd water schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens, kunnen de lidstaten gebruik maken van beschikbare monitoring die wordt uitgevoerd in overeenstemming met de artikelen 7 en 8 van Richtlijn 2000/60/EG of ander Unierecht dat relevant is voor de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten». |
|
Monitoring als bedoeld is geregeld in hoofdstuk 11 van het Bkl (par. 11.3.2.1) en art. 13 van het Bkmw 2009 |
||
(i) parameters in bijlage I, delen A en B of die is vastgesteld in overeenstemming met artikel 5, lid 3, van deze richtlijn; |
Idem. Deze te monitoren parameters zijn of worden opgenomen via art. 2.15 en bijlage V Bkl (omgevingswaarden water onttrokken op een waterwinlocatie gelegen in een Krw oppervlaktewaterlichaam). Monitoring via het monitoringsprogramma Krw (hoofdstuk 11, par. 11.3.2.1 Bkl en art. 13 Bkmw 2009). |
Hieraan indien mogelijk toevoegen de nationaal relevante stoffen zoals vastgelegd in Dwb en Dwr (art 5.3 van de Dwr). Deze parameters betrekken in de risicobeoordeling zoals beschreven bij lid 1, zie ook opmerking bij iv. |
(ii) de verontreinigende stoffen in het grondwater in bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad7, alsmede verontreinigende stoffen en indicatoren van verontreiniging waarvoor overeenkomstig bijlage II bij die richtlijn door de lidstaten drempelwaarden zijn vastgesteld; |
Idem, zie lid 1. Bijlage IV Bkl (omgevingswaarden voor de goede chemische toestand van grondwaterlichamen). Monitoring vindt onder de Omgevingswet plaats volgens hoofdstuk 11, par. 11.3.2.1 van het Bkl en volgens het Draaiboek monitoring grondwater KRW en het Protocol voor toestand- en trendbeoordeling van grondwaterlichamen KRW, zoals momenteel nog opgenomen in het Besluit vaststelling monitoringsprogramma kaderrichtlijn water (op basis van art. 13 Bkmw 2009). |
|
(iii) prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen in bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad8; |
Idem, zie lid 1. Bijlage III Bkl (omgevingswaarden voor prioritaire stoffen en bepaalde Krw-verontreinigende stoffen voor de goede chemische toestand van een Krw-oppervlaktewaterlichaam). Monitoring vindt onder de Omgevingswet plaats volgens hoofdstuk 11, par. 11.3.2.1 van het Bkl plaats en volgens het Protocol monitoring en toestandsbeoordeling oppervlaktewaterlichamen KRW, zoals momenteel nog opgenomen in het Besluit vaststelling monitoringsprogramma kaderrichtlijn water (op basis van art. 13 Bkmw 2009). |
|
(iv) stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen die door de lidstaten zijn vastgesteld in overeenstemming met Richtlijn 2000/60/EG; |
Idem, zie lid 1. Bijlage IIIa Bkl (indicatoren voor de goede ecologische kwaliteit) In NL wordt geen onderscheid gemaakt naar stroomgebied, vandaar dat ze niet «stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen» heten, maar als «indicatoren voor de ecologische kwaliteit» zijn aangeduid. Monitoring vindt onder de Omgevingswet plaats volgens hoofdstuk 11, par. 11.3.2.1 van het Bkl en volgens het Protocol monitoring en toestandsbeoordeling oppervlaktewaterlichamen KRW, zoals momenteel opgenomen in het Besluit vaststelling monitoringsprogramma kaderrichtlijn water (op basis van art. 13 Bkmw 2009). |
|
(v) overige verontreinigende stoffen die relevant zijn met betrekking tot voor menselijke consumptie bestemd water, zoals door de lidstaten vastgesteld op basis van de overeenkomstig de eerste alinea, onder b), verzamelde informatie; |
Idem, zie lid 1. Daarnaast stoffen in bijlage V Bkl en bijlage 5a en 5b Dwr (wel specifiek met oog op drinkwater). Voor grondwater zijn – afgezien van bijlage IV Bkl – in NL geen wettelijke normen voor de bevoegde autoriteit (provincie) vastgelegd voor stoffen bij onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water. |
Keuze om in Bkl al dan niet grondwaternormen te stellen voor stoffen die niet zijn opgenomen in bijlage IV Bkl maar wel in bijlage 1 Drinkwaterrichtlijn en/of bijlage A in huidige Dwb. |
(vi) in de natuur voorkomende stoffen die een mogelijk gevaar kunnen vormen voor de gezondheid van de mens via het gebruik van voor menselijke consumptie bestemd water; |
Idem, zie lid 1. Voor oppervlaktewater: Bijlage V Bkl (voor zover niet voorkomend in bijlage III of IIIa Bkl) Voor oppervlaktewater: bijlage V. Voor grondwater zijn – afgezien van bijlage IV Bkl – in NL geen wettelijke normen voor de bevoegde autoriteit (provincie) vastgelegd voor stoffen bij onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water. |
Keuze om in Bkl al dan niet grondwaternormen te stellen voor stoffen die niet zijn opgenomen in bijlage IV Bkl maar wel in bijlage 1 Drinkwaterrichtlijn en/of bijlage A in huidige Dwb. |
(vii) stoffen en verbindingen die zijn opgenomen in de aandachtstoffenlijst zoals vastgesteld in overeenstemming met artikel 13, lid 8, van deze richtlijn. |
Idem, zie lid 1 en bij art. 13. Monitoren aandachtstoffen door de provincie/waterbeheerder, geregeld in Bkl (hoofdstuk 11) en Bkmw 2009 (op basis van art. 13). |
|
Art. 8 lid 2, par 2 Voor de toepassing van punt a) van de eerste alinea kunnen de lidstaten gebruik maken van informatie die is verzameld overeenkomstig de artikelen 5 en 7 van Richtlijn 2000/60/EG. |
Geen omzetting, toepassing bij punt a alinea 1. |
|
Art. 8 lid 2 par 3 Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea kunnen de lidstaten gebruik maken van de beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten die wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/60/EG en informatie inzake significante belastingen die wordt verzameld overeenkomstig de punten 1.4, 1.5 en 2.3 tot 2.5 van de bijlage bij die richtlijn. |
Geen omzetting, toepassing bij punt b alinea 1. |
|
Art. 8 lid 2 par 4 De lidstaten maken een selectie uit punt c), i) tot en met c), vii) van de eerste alinea van parameters, stoffen of verontreinigende stoffen die in het licht van de krachtens punt b) van de eerste alinea geïdentificeerde gevaren of en gevaarlijke gebeurtenissen of in het licht van de overeenkomstig lid 3 door de waterleveranciers verstrekte informatie relevant worden geacht voor de monitoring. |
Zie onder lid 1. Selectie in kader gebiedsdossiers, protocol monitoring en toetsing drinkwaterbronnen Krw en programma zeer zorgwekkende stoffen. |
|
Art. 8 lid 2 par 5 Teneinde passende monitoring als bedoeld in punt c) van de eerste alinea uit te voeren, die er eveneens op gericht zijn nieuwe stoffen te detecteren die via het gebruik van voor menselijke consumptie bestemd water schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens, kunnen de lidstaten gebruikmaken van beschikbare monitoring die wordt uitgevoerd in overeenstemming met de artikelen 7 en 8 van Richtlijn 2000/60/EG of ander Unierecht dat relevant is voor de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten. |
Geen omzetting, toepassing in kader uitvoering lid 2 onder c. |
Nieuwe stoffen detecteren vanuit programma ZZS en Aanpak Opkomende Stoffen en inzet op non-target screening. Aandacht vereist voor de (nog niet voor waterwinlocaties en drinkwater genormeerde) PMT-stoffen. |
Artikel 8 (3) |
||
3. Waterleveranciers die de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten of onbehandeld water monitoren, worden ertoe verplicht de bevoegde autoriteiten op de hoogte te stellen van trends in en ongebruikelijke aantallen of concentraties van parameters, stoffen of verontreinigende stoffen waarop de monitoring betrekking heeft. |
Analyse: deze bepaling is gericht tot de drinkwaterbedrijven (kader art. 9) die op het innamepunt monitoren. Dit betreft de monitoring door drinkwaterbedrijven (art. 22 Dww, art. 30 Dwb, artt. 16 en 16a en bijlagen 5a en 5b Dwr). Artt. 16 en 16a Dwr bevatten meldplichten bij overschrijding parameters, waaronder de signaleringsparameter voor overige antropogene stoffen. Wettelijke grondslag voor meldplicht is art. 49 Dww. Conclusie: Hieraan wordt voldaan in de artt. 16 en 16a Dwr op basis wettelijke meldplicht van art. 49 Dww. Geen wijziging regelgeving nodig. |
|
Artikel 8 (4) |
||
4. Op basis van de resultaten van de overeenkomstig lid 2 uitgevoerde risicobeoordeling, zorgen de lidstaten ervoor dat waar nodig de volgende risicobeheersingsmaatregelen ter preventie of beheer van de vastgestelde risico's worden genomen, te beginnen met de preventieve maatregelen: |
Analyse: Zie lid 1. Omzetting in de artikelen 3.15a, 4.3, 4.4, 4.10 en 7.11 van het Bkl. |
|
(a) het bepalen en uitvoeren van preventieve maatregelen in de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten naast de maatregelen die gepland of genomen zijn in overeenstemming met artikel 11, lid 3, onder d), van Richtlijn 2000/60/EG, waar dit nodig is om de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water te beschermen; waar passend worden die preventieve maatregelen opgenomen in de maatregelenprogramma's als bedoeld in artikel 11 van die Richtlijn. Waar passend zorgen de lidstaten ervoor dat vervuilers, in samenwerking met waterleveranciers en andere relevante belanghebbenden, zulke preventieve maatregelen treffen in overeenstemming met Richtlijn 2000/60/EG; |
Zie lid 4, aanhef. Omzetting in de artikelen 3.15a, 4.3, 4.4, 4.10 en 7.11 van het Bkl. |
|
(b) het bepalen en uitvoeren van mitigatiemaatregelen in de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten naast de maatregelen die gepland of genomen zijn in overeenstemming met artikel 11, lid 3, onder d), van Richtlijn 2000/60/EG, waar dit nodig is om de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water te beschermen; waar passend worden die mitigatiemaatregelen opgenomen in de maatregelenprogramma's als bedoeld in artikel 11 van die Richtlijn. Waar passend zorgen de lidstaten ervoor dat vervuilers, in samenwerking met waterleveranciers en andere relevante belanghebbenden, zulke mitigatiemaatregelen treffen in overeenstemming met Richtlijn 2000/60/EG; |
Zie bij lid 4, aanhef. Omzetting in de artikelen 3.15a, 4.3, 4.4, 4.10 en 7.11 van het Bkl. |
|
(c) het zorgen voor een passende monitoring van parameters, stoffen of verontreinigende stoffen in oppervlaktewater of grondwater, of beide, in de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten of in onbehandeld water, die via consumptie van water een risico kunnen vormen voor de gezondheid van de mens of kunnen leiden tot een onaanvaardbare achteruitgang van de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water en die niet in aanmerking zijn genomen in de in overeenstemming met artikel 7 en 8 van Richtlijn 2000/60/EG uitgevoerde monitoring; waar passend wordt die monitoring opgenomen in de monitoringprogramma's als bedoeld in artikel 8 van die Richtlijn; |
Zie bij lid 1 en lid 4, aanhef. |
|
(d) het evalueren van de noodzaak om beschermingszones voor grondwater en oppervlaktewater vast te stellen of aan te passen, als bedoeld in artikel 7, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG, en andere relevante zones. |
Zie bij lid 1. Evaluatie via Krw-spoor waterplannen (zesjaarlijkse cycli) zoals geregeld in het Bkl. Evaluatie momenteel door de provincies in het kader van het programma STRONG. Basis art. 2.18 Ow. |
|
Art. 8 lid 4 par 1 De lidstaten zorgen ervoor dat de doeltreffendheid van de in lid bedoelde maatregelen met passende tussenpozen wordt geëvalueerd. |
Zie bij lid 1. Volgt uit bepalingen m.b.t. maatregelplichten waterplannen Bkl en noodzaak om deze te evalueren en zo nodig aan te passen. Zie voor recente evaluatie ex ante Kamerstukken II 2021–2022, 27 625, nr. 555 (brief van de minister van Infrastructuur en Waterstaat d.d. 16 november 2021 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake de voortgang op het gebied van de Kaderrichtlijn Water). |
|
Artikel 8 (5) |
||
5. De lidstaten zorgen ervoor dat waterleveranciers en bevoegde autoriteiten toegang hebben tot de informatie als bedoeld in de leden 2 en 3. |
Zie bij lid 1. Omzetting via wijziging van artikel 11.31 van het Bkl. |
|
Met name hebben de desbetreffende waterleveranciers toegang tot de op grond van lid 2, eerste alinea, onder c), verkregen resultaten van de monitoring. |
Analyse: Betreft toegang tot monitoring informatie (lid 2) en informatie risicobeoordeling (lid 3). Monitoringsgegevens worden in de praktijk al wel gedeeld door de provincies en waterbeheerders met ILT en drinkwaterbedrijven. Drinkwaterbedrijven hebben toegang tot de informatie uit de monitoring die wordt verzameld en beschikbaar gesteld door het Informatiehuis Water (samenwerkingsverband van waterbeheerders, provincies en het rijk). Conclusie: Omgezet in artikel 11.31 van het Bkl (alle gegevens als bedoeld in art. 8 lid 5 en 13 lid 8 van de richtlijn). Dit omvat de verstrekking van monitoringsgegevens en alle andere bedoelde gegevens. |
|
Op basis van de in de leden 2 en 3 bedoelde informatie kunnen de lidstaten: |
||
(a) van waterleveranciers eisen dat zij voor bepaalde parameters aanvullende monitoring of behandeling uitvoeren; |
Omgezet via bestaande regelgeving en systematiek: Het betreft te stellen eisen aan drinkwaterbedrijven die op het innamepunt monitoren (art. 9 is het kader). Dit is al geregeld via de artt. 16 en 16a Dwr en bijlagen 5a en 5b Dwr voor in te nemen water. Via die systematiek kan ook snel voor nieuwe parameters onderzoek en monitoring worden geëist en parameterwaarden worden vastgesteld. In art. 22 Dww wordt verder bepaald dat het verboden is om drinkwater te bereiden uit oppervlaktewater dat niet aan de eisen voldoet. Het verbod kan worden opgegeven indien het water dat tevoren op een daarbij bepaalde wijze is behandeld. |
|
(b) toestaan dat waterleveranciers de monitoringsfrequentie voor een parameter verlagen, of een parameter schrappen van de lijst van door de waterleverancier te monitoren parameters, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 13, lid 2, onder a), zonder dat daarbij wordt vereist om een risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem uit te voeren, mits: (i) de parameter geen kernparameter is in de zin van bijlage II, deel B, punt 1, en (ii) geen redelijkerwijs te voorziene factor aanwezig is waardoor de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water achteruit zou kunnen gaan. |
Betreft bevoegdheid t.a.v. drinkwaterbedrijven en collectieve watervoorzieningen, is al mogelijk op basis van art. 21 lid 3, d en art. 25 van de Dww. |
|
Artikel 8 (6) |
||
6. Wanneer wordt toegestaan dat een waterleverancier de monitoringsfrequentie voor een bepaalde parameter verlaagt of een parameter schrapt van de lijst van de te monitoren parameters, als bedoeld in lid 5, tweede alinea, onder b), zorgen de lidstaten ervoor dat een passende monitoring van die parameters wordt uitgevoerd bij de evaluatie van de risicobeoordeling en het risicobeheer van de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten, overeenkomstig artikel 7, lid 4. |
Zie bij lid 1 en 4 en 5; zie art. 7 lid 4. |
|
Artikel 9 Risicobeoordeling en risicobeheer van het watervoorzieningssysteem |
||
Artikel 9 lid 1 |
||
1. De lidstaten zorgen ervoor dat waterleveranciers met betrekking tot het watervoorzieningssysteem risicobeoordeling uitvoeren en risicobeheer uitvoeren. |
Analyse: Nieuwe bepaling. Omzetting via bestaande regelgeving en aanvullend wijziging van art. 14 Dwb (monitoring conform artt. 9 en 13 richtlijn) en artt. 15 (risicobeoordeling, risicobeheer en kwaliteitsmanagement, idem), 46a, 47 en 53 van het Dwb. |
|
De eigenaar van een drinkwaterbedrijf verrichtte voorheen op basis van art. 21 lid 3, a en b Dww en artt. 14, 15 en 24 Dwb onderzoek en verricht de kwaliteitscontrole door de keten heen. O.g.v. art. 21 lid 3, d Dww geldt een onderzoeksplicht voor de eigenaar indien niet wordt voldaan aan de eisen. Dit is uitgewerkt in art. 22 Dwb onderzoeksplicht en herstelmaatregelplicht). O.g.v. art. 21 lid 3 Dww wordt de risicobeoordeling (verder) in het Dwb geregeld. |
||
In de artt. 9–15 Dwr is de monitoring geregeld, waaronder voorheen reeds (optioneel) een meetprogramma en meetfrequentie gebaseerd op een risicobeoordeling (art. 10a). De artikelen 10 en 10a Dwr zijn gewijzigd i.v.m. de invoering van de verplichte risicobeoordeling en -beheer en de monitoringsverplichtingen in dat kader. |
||
O.g.v. art. 21 lid 3 onder e, onder 4, Dww informeert het drinkwaterbedrijf de toezichthouder over de kwaliteit en de maatregelen om deze te borgen. |
||
O.g.v. art. 22 lid 1 Dww en art. 30 lid 1 a Dwb verricht de eigenaar voorts onderzoek naar de kwaliteit van het door hem voor de bereiding van drinkwater gebruikte water. |
||
Verder is er de reeds genoemde verstorings-risicoanalyse en de verstoringsparagraaf van het leveringsplan en de maatregelen in dat kader (risicoanalyse en beheer). |
||
Het voorgaande wordt ondersteund door een verplicht kwaliteitsmanagementsysteem (art. 21 lid 3 onder b Dww, art. 15 Dwb). |
||
De vigerende regelgeving bevat een basis met (gedeeltelijke) invulling van de risicobeoordeling. Aanvullend gebeurt dit via wijziging van de art. 14 Dwb (monitoring conform artt. 9 en 13 richtlijn) art. 15 Dwb (risicobeoordeling, risicobeheer en kwaliteitsmanagement, idem) en (gedeeltelijk) hoofdstuk 4 (Legionella) en de artt. 46a, 47 en 53 van het Dwb (risicobeoordeling watervoorzieningssysteem en leveringsplan). |
||
Conclusie: Omzetting via bestaande regelgeving en aanvullend wijziging van art. 14 Dwb (monitoring conform artt. 9 en 13 richtlijn), art. 15 Dwb (risicobeoordeling, risicobeheer en kwaliteitsmanagement, idem) en de artt. 46a, 47 en 53 van het Dwb (zie hiervoor). |
||
Artikel 9 (2) |
||
2. De lidstaten zorgen ervoor dat risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem |
Zie bij lid 1. |
|
(a) rekening houdt met de resultaten van de risicobeoordeling en het risicobeheer van de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten, die zijn uitgevoerd overeenkomstig artikel 8; |
Idem. |
|
(b) een beschrijving bevat van het watervoorzieningssysteem vanaf het onttrekkingspunt, de behandeling, de opslag en de distributie van water tot het leveringspunt; en |
Idem. |
|
(c) de gevaren en gevaarlijke gebeurtenissen in het watervoorzieningssysteem identificeert en een beoordeling bevat van de risico's die zij kunnen inhouden voor de gezondheid van de mens via gebruik van voor menselijke consumptie bestemd water, rekening houdend met risico's als gevolg van klimaatverandering, lekken en lekkende leidingen. |
Idem. |
|
Artikel 9 (3) |
||
3. Op basis van de resultaten van de overeenkomstig lid 2 uitgevoerde risicobeoordeling, zorgen de lidstaten ervoor dat de volgende risicobeheersmaatregelen worden genomen: |
Zie bij lid 1. |
|
(a) controlemaatregelen vaststellen en uitvoeren ter preventie en beperking van de in het watervoorzieningssysteem vastgestelde risico's die de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water in het gedrang kunnen brengen; |
Idem. |
|
(b) controlemaatregelen met betrekking tot het watervoorzieningssysteem bepalen en uitvoeren naast de maatregelen die overeenkomstig artikel 8, lid 4, van deze richtlijn of van artikel 11, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG voorzien of genomen zijn ter beperking van risico's die afkomstig zijn uit de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten die de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water in het gedrang kunnen brengen; |
Idem. |
|
(c) een leveringsspecifiek programma voor operationele monitoring implementeren overeenkomstig artikel 13; |
Idem. Betreft bewakingsmonitoring. Verder geregeld in de Dwr, artikelen 10 en 10a. Omzetting via aanvulling/wijziging artt. 10 en 10a Dwr en Tabel II bij bijlage A. |
|
(d) de doelmatigheid van de toegepaste desinfectiebehandeling bekrachtigen, indien voor menselijke consumptie bestemd water bij de bereiding of distributie gedesinfecteerd wordt, eventuele verontreiniging door bijproducten van desinfectie zo laag mogelijk houden zonder de desinfectie in het gedrang te brengen, eventuele verontreiniging door behandelingschemicaliën zo laag mogelijk houden en voorkomen dat eventuele resterende stoffen in het water het nakomen van de algemene verplichtingen in artikel 4 belemmeren; |
Analyse: Verplichting is reeds omgezet in de artt. 21 lid 3 c Dww (drinkwaterbedrijven) en 26 lid 1 Dww (collectieve watervoorzieningen) met uitwerking in lagere regelgeving: verdere omzetting via artikel 15 van het Dwb, artikelen 19 en 20 van het Dwb. Conclusie: Vigerende omzetting voldoet hier reeds aan, geen wijziging regelgeving nodig. Controle via kwaliteitsmanagementsysteem en toezicht eigenaar. |
|
(e) verifiëren dat materialen, behandelingschemicaliën en filtermaterialen die in het watervoorzieningssysteem in contact zijn met voor menselijke consumptie bestemd water, voldoen aan de artikelen 11 en 12. |
Idem, zie voorgaande punt. Controle via kwaliteitsmanagementsysteem en toezicht eigenaar. |
|
Artikel 9 (4) |
||
4. Op basis van de uitkomsten van de overeenkomstig lid 2 uitgevoerde risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem: |
Zie bij lid 1. Is geregeld in artikelen 10a en 10b Dwr. |
|
(a). staan de lidstaten toe (dat) de monitoringsfrequentie van een parameter wordt verlaagd, of dat een parameter van de lijst van te monitoren parameters wordt geschrapt, met uitzondering van de kernparameters als bedoeld in bijlage II, deel B, punt 1, indien de bevoegde autoriteit ervan overtuigd is dat door zo handelen de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water niet in het gedrang zou worden gebracht: |
Idem, zie lid 1. |
|
(i). op basis van de aanwezigheid van de parameter in onbehandeld water, overeenkomstig de risicobeoordeling van de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten als vastgesteld in artikel 8, leden 1 en 2; |
Idem. |
|
(ii). wanneer een parameter enkel het gevolg kan zijn van het gebruik van een bepaalde behandelingstechniek of desinfectiemethode, en die techniek of methode niet wordt gebruikt door de waterleveranciers; of |
Idem. |
|
(iii). op grond van de specificaties in bijlage II, deel C; |
Idem. Zie ook bij bijlage II, deel C |
|
(b). zorgen de lidstaten ervoor dat de lijst van overeenkomstig artikel 13 te monitoren parameters in voor menselijke consumptie bestemd water wordt uitgebreid of dat de monitoringsfrequentie wordt verhoogd: |
Idem. Zie ook bij artikel 13. |
|
(i) op basis van de aanwezigheid van een parameter in onbehandeld water, overeenkomstig de risicobeoordeling van de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten als vastgesteld in artikel 8, leden 1 en 2; of |
Idem. |
|
(ii). op basis van de specificaties in bijlage II, deel C; |
Idem. Zie ook bij bijlage II, deel C. |
|
Artikel 9 (5) |
||
5. Risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem betreft de in bijlage I, delen A, B en C opgesomde parameters, de overeenkomstig artikel 5, lid 3, vastgestelde parameters, en stoffen of verbindingen die zijn opgenomen in de in overeenstemming met artikel 13, lid 8, vastgestelde aandachtstoffenlijst. |
Idem, zie lid 1. Omzetting via wijziging van de bijlagen in de Dwb en Dwr en aanpassing aan de nieuwe eisen uit de richtlijn. Zie ook bij bijlage I. Tevens wijzigen aan de hand van de aandachtstoffenlijst bedoeld in art. 13 van de richtlijn. |
|
Artikel 9 (6) |
||
6. De lidstaten kunnen waterleveranciers die per dag gemiddeld tussen 10 m3 en 100 m3 leveren of die tussen 50 en 500 mensen bedienen, uitzonderen van de verplichting tot het uitvoeren van risicobeoordeling en het risicobeheer van het watervoorzieningssysteem, indien de bevoegde autoriteit ervan overtuigd is dat een dergelijke uitzondering de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water niet in het gedrang brengt. Bij een dergelijke uitzondering voeren de waterleveranciers waarvoor de uitzondering geldt in overeenstemming met artikel 13 regelmatig monitoring uit. |
Analyse Nieuwe bepaling. Kleine collectieve watervoorzieningen dienen in beginsel aan alle eisen voor collectieve watervoorzieningen te voldoen maar kunnen worden vrijgesteld van de verplichtingen in het kader van risicobeoordeling en risicobeheer. Op basis van een gewijzigd artikel 25 van de Dww (via de Verzamelwet IenW 2021) wordt dit omgezet in artikel 32 van het Dwb. Doordat de kwaliteitseisen, monitoringsplichten en verplichtingen tot herstelmaatregelen en informatieverstrekking bij afwijkingen van toepassing blijven, met het toezicht door de ILT, wordt aan de genoemde voorwaarde (zoals voorheen) voldaan. |
|
Op grond van art. 25 lid 1 Dww zijn de artt. 21, eerste lid en derde tot en met vijfde lid, 22 en 23 Dww en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing op collectieve watervoorzieningen die aan consumenten of andere afnemers leveren. In art. 31 van het Dwb wordt bepaald dat de artikelen 12, 13 en 14, 19 tot en met 24, 25, eerste lid, 26 tot en met 30 en 44 en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing zijn op de eigenaar van een collectieve watervoorziening. Daaraan is toegevoegd het nieuwe artikel 15 van het Dwb (risicobeoordeling en risicobeheer) en artikel 24a (informatie aan consumenten). In artikel 32 Dwb worden de kleine collectieve watervoorzieningen overeenkomstig artikel 9, zesde lid, van de richtlijn, vrijgesteld van de nieuwe verplichtingen in het kader van risicobeoordeling en risicobeheer. |
||
Artikel 10 Risicobeoordeling van het huishoudelijk leidingnet |
Betreft «huishoudelijk leidingnet» (zie definitie art. 2): de leidingen, fittingen en toestellen die geïnstalleerd worden tussen de kranen die normaliter, zowel in openbare als in particuliere gebouwen en terreinen, worden gebruikt voor voor menselijke consumptie bestemd water en het distributienet, maar slechts indien die volgens de desbetreffende nationale wetgeving niet onder de verantwoordelijkheid van de waterleverancier in zijn hoedanigheid van waterleverancier vallen. In de Drink-waterwetgeving omgezet als «collectief leidingnet» en «woninginstallatie». |
In art. 10 wordt bepaald dat de lidstaten zich bij de monitoring mogen beperken tot «priority premises». |
Artikel 10 (1) |
||
1. De lidstaten zorgen ervoor dat een risicobeoordeling van het huishoudelijk leidingnet wordt uitgevoerd. Die risicobeoordeling bevat de volgende elementen: |
(nieuwe bepalingen) Omzetting via nieuw artikel 3.15b e.v. van het Bkl, met uitwerking voor monitoring lood in het nieuwe art. 11.27a van het Bkl. Medio 2023 zal als maatregel een verbod op loden leidingen voor bestaande huurwoningen en kindlocaties worden opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Voor Legionella vindt de uitwerking plaats via hoofdstuk 4 van het Drinkwaterbesluit voor prioritaire gebouwen en gebouwlocaties (risicobeoordeling, monitoring en beheersmaatregelen). |
Beperking tot prioritaire gebouwen en terreinen is toegestaan op grond van de richtlijn. |
In de vigerende regelgeving zijn al veel van de bedoelde verplichtingen opgenomen: |
||
Collectieve leidingnetten Voor collectieve leidingnetten geldt de verplichting om krachtens art. 28 Dww en 33 Dwb metingen uit te voeren. In art. 10a Dwr is voor de monitoring bij collectieve leidingnetten een risicobenadering opgenomen. |
||
Ingevolge art. 24 lid 1 en 2 Dww controleert de eigenaar van een drinkwaterbedrijf de op zijn leidingnet aangesloten installaties enz. op gevaar voor verontreiniging van zijn eigen leidingnet (lid 1) en op gevaar van verontreiniging van drinkwater via op zijn leidingnet aangesloten installaties (lid 2). Deze controle betreft de drinkwaterkwaliteit en kan tevens de installatie en materialen daarvan omvatten als de kwaliteit niet aan de eisen voldoet. Ook de verplichtingen van art. 21 lid 3 Dww betreffen de hoedanigheid van drinkwater op het tappunt, het nemen en analyseren van monsters (sub a), de onderzoeksplicht in geval niet wordt voldaan (sub d) en informatieplichten aan eigenaars indien door hun installatie niet wordt voldaan aan een kwaliteitseis. |
||
O.g.v. art. 13 Dwb is het drinkwaterbedrijf verder verantwoordelijk voor de kwaliteit op het tappunt, tenzij de kwaliteit niet goed is door een oorzaak gelegen in de op zijn leidingnet aangesloten installatie. Drinkwaterbedrijven monitoren aan de tap, wanneer niet wordt voldaan aan de eisen wordt onderzoek verricht, de klant geinformeerd en geadviseerd. In geval van risico’s kan de ILT beperkingen opleggen aan het gebruik (art. 52 Dww). |
||
De artt. 25 en 26 Dww bevatten voorts verplichtingen van deze aard voor de eigenaar van een collectieve watervoorziening. Art. 29 Dww voor de eigenaar van een collectief leidingnet. Art. 31 Dww omvat verplichtingen voor de eigenaar van een woninginstallatie (indien deze onder de verplichting zou vallen). Zie ook H4 Dwb (legionella-preventie). Hierbij kan een risicobenadering worden gevolgd (art. 10a Dwr). Aanvullend lijkt assessment mogelijk door de minister/ ILT op basis van gegevens verkregen van drinkwaterbedrijven (art. 59 Dwb). Ook is assessment in het kader van het toezicht ex art. 48 Dww op naleving van de regeling materialen en chemicaliën mogelijk. Voor zover nodig kunnen op basis van art. 54a Dww (nieuw) aanvullend regels in het Dwb worden gesteld. |
||
Bouwkundige en bouwtechnische eisen aan bouwwerken en bouwwerkpercelen (binneninstallaties) vallen onder het Besluit bouwwerken leefomgeving (artt. 3.108–3.110 en de artt. 4.201–4.203). |
||
(a). een algemene analyse van de potentiële risico’s in verband met huishoudelijke leidingnetten en de daarmee samenhangende producten en materialen, en van de vraag of deze potentiële risico’s van invloed zijn op de kwaliteit van het water op de plaatsen waar het uit de kranen komt die normaliter worden gebruikt voor voor menselijke consumptie bestemd water; deze algemene analyse houdt geen analyse van de individuele eigenschappen in; en |
Analyse Zie bij de aanhef lid 1. Verder: Omgezet via artikel 3.15b van het Bkl. Een algemene analyse als bedoeld wordt of kan worden uitgevoerd in onderdelen, onder regie van de betrokken ministers. Dit kan bijv. in het kader van het verslag m.b.t. de kwaliteit van het drinkwater (art. 34 Dww) waarvoor o.a. collectieve leidingnetten inlichtingen en gegevens moeten aanleveren (art. 47 Dww). Ook kan dit soort gegevens van drinkwaterbedrijven worden gevraagd die aan de tap controleren bij collectieve leidingnetten en woninginstallaties inzake de kwaliteit van drinkwater en risico’s van de installaties en leidingnetten (artt. 24 en 51 Dww; art. 59 Dwb). Ook kan de toezichthouder Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hier specifiek op controleren en kunnen ook die gegevens in de algemene analyse worden verwerkt (art. 48 Dww). Idem, gemeenten binnen woningen en gebouwen (zie huidige aanpak lood). Hierbij hoort ook de focus op prioritaire gebouwen en terreinen voor lood en Legionella. Een algemene analyse voor lood is uitgevoerd door de Gezondheidsraad (rapport 2019/18, Den Haag, 6 november 2019). |
|
(b). monitoring van de in de lijst in bijlage I, deel D, opgenomen parameters in gebouwen en terreinen waar tijdens de onder a) bedoelde algemene analyse specifieke risico's voor de waterkwaliteit en de gezondheid van de mens zijn vastgesteld. |
Analyse: betreft Legionella en lood. Zie bij de aanhef van lid 1. Omzetting via drinkwaterregelgeving voor monitoring en beheersmaatregelen Legionella en voor lood via het nieuwe art. 11.27a van het Bkl. |
|
Wat betreft Legionella of lood kunnen de lidstaten besluiten om de in de eerste alinea, onder b), vermelde monitoring toe te spitsen op prioritaire gebouwen en terreinen. |
Analyse: Hiervan wordt uitgegaan in hoofdstuk 4 van het Dwb voor Legionella voor de daar aangewezen prioritaire locaties (art. 35) en in het nieuwe artikel 11.27a van het Bkl voor lood voor het collectieve leidingnet en woninginstallaties als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet voor zover het gaat om: 1°. woonfuncties voor gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang; 2°. bijeenkomstfuncties voor kinderopvang; en 3°. onderwijsfuncties voor basisonderwijs. |
|
Artikel 10 (2) |
||
2. Indien de lidstaten op basis van de algemene analyse overeenkomstig lid 1, eerste alinea, onder a), besluiten dat er een risico bestaat voor de gezondheid van de mens dat volgt uit huishoudelijk leidingnetten of uit de daarmee samenhangende producten en materialen, of indien uit de monitoring die wordt uitgevoerd overeenkomstig lid 1, eerste alinea, onder b), blijkt dat niet aan de parameterwaarden van bijlage I, deel D, wordt voldaan, zorgen de lidstaten ervoor dat passende maatregelen worden genomen om het risico op niet-naleving van de parameterwaarden van bijlage I, deel D weg te nemen of te beperken. Wat Legionella betreft zijn deze maatregelen ten minste gericht op prioritaire gebouwen en terreinen. |
Analyse Zie lid 1. Collectieve leidingnetten: Zie bij lid 1. Lid 2 houdt een maatregelplicht in. |
|
Algemene verplichtingen tot het nemen van herstelmaatregelen bij overschrijding parameterwaarden is geregeld in art. 21 lid 3 d Dww en art. 22 e.v. Dwb. Dit berust bij eigenaar drinkwaterbedrijf, eigenaar collectieve watervoorziening (art. 25 Dww, art. 31 Dwb), eigenaar collectief leidingnet (art. 28 lid 3 en 29 Dww en 33 Dwb). Verplichtingen i.v.m. materialen en chemicaliën (2, b) zijn geregeld in artt. 22 lid 3, c, 26, 30 en 31 Dww. Voor legionella is dit specifiek geregeld in hoofdstuk 4 van het Dwb (collectieve watervoorzieningen en collectieve leidingnetten met tappunten op risicolocaties (art. 35 e.v. Dwb). Voor legionella wordt al een gerichte aanpak van prioritaire installaties gevolgd. |
||
Conclusie: Omzetting voor Legionella gebeurt al via bestaand beleid en regelgeving, geen wijziging nodig. |
||
Omzetting voor lood (voor leidingnetten en installaties binnen prioritaire gebouwen en gebouwlocaties vindt plaats via het nieuwe artikel 3.15b van het Bkl. |
||
Artikel 10 (3) |
Zie bij lid 1 |
|
3. Om de met het huishoudelijke leidingnet samenhangende risico's te beperken in alle huishoudelijke leidingnetten, zorgen de lidstaten ervoor dat alle volgende maatregelen overwogen worden en dat de relevante geachte maatregelen doorgevoerd worden: |
Onderdelen a tot en met f betreffen te overwegen en indien relevant door te voeren maatregelen. Deze opdracht is als algemene verplichting voor de betrokken ministers in artikel 3.15b van het Bkl opgenomen. De vervolgens te nemen maatregelen dienen op basis van de daarvoor bestemde regels en bevoegdheden te worden genomen. |
|
(a). het aanmoedigen van eigenaren van openbare en particuliere gebouwen en terreinen een risicobeoordeling van het huishoudelijke leidingnet uit te voeren; |
Analyse: dit betreft aanmoedigen, geen wettelijke verplichting. |
|
Conclusie: behoeft geen omzetting in regelgeving, uitvoeren via communicatie en beleidscampagnes. |
||
(b) het informeren van de consumenten en eigenaren van openbare en particuliere gebouwen en terreinen over de maatregelen om het risico op de niet-naleving van de kwaliteitseisen van voor menselijke consumptie bestemd water als gevolg van het huishoudelijk leidingnet weg te nemen of te beperken; |
Analyse: |
|
Collectieve leidingnetten: In art. 21 lid 3 e, 3 Dww en art. 22 lid 3 Dwb zijn informatieplichten opgenomen indien door een oorzaak gelegen in een collectief leidingnet of woninginstallatie de kwaliteit van het drinkwater niet aan de eisen voldoet. De informatieplicht van artikel 22, derde lid, van het Dwb is opgenomen in een nieuw artikel 22a Dwb. Daarin is verduidelijkt dat de informatieplicht ook de bedoelde mogelijke maatregelen omvat. |
||
Via eerdergenoemde van overeenkomstige toepassing zijnde bepalingen gelden deze verplichtingen vergelijkbaar voor eigenaars van collectieve watervoorzieningen en eigenaars van collectieve leidingnetten. Conclusie: opgenomen in art. 22a Dwb. |
||
(c). het adviseren van consumenten over de voorwaarden voor consumptie en gebruik van voor menselijke consumptie bestemd water en over mogelijke maatregelen om te voorkomen dat het risico zich opnieuw voordoet; |
Zie onder b, omgezet in art. 22a Dwb. |
|
(d). het bevorderen van scholing voor loodgieters en andere beroepsgroepen die zich bezighouden met huishoudelijke leidingnetten en de installatie van bouwproducten en materialen die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water; |
Analyse: bevorderen (geen wettelijke verplichting). Hierin wordt voorzien door het voorschrijven van de toepasselijke NEN normen en het bieden van passend onderwijs. Conclusie: Geen wijziging regelgeving vereist voor omzetting. |
|
(e). wat betreft Legionella, het ervoor zorgen dat er doeltreffende controle- en beheersmaatregelen beschikbaar zijn die proportioneel zijn tot het risico, teneinde mogelijke uitbraken van de ziekte te voorkomen en aan te pakken; en |
Analyse: Omgezet in hoofdstuk 4 Dwb met integrale regeling met normstelling, verplichte legionella risico-analyse; legionella beheersplan; beheersmaatregelen, monstername en meldingen aan toezichthouder bij vermoeden van gevaar voor eigenaren drinkwaterbedrijven, collectieve watervoorzieningen en collectieve leidingnetten. Verder: Regeling legionellapreventie in drinkwater en warm tapwater, met nadere regels zoals o.a. aanwijzing van categorieën zorginstellingen, onderzoeksplichten, legionella-risicoanalyse, eisen aan monstername, meetpunten, beheersmaatregelen. Conclusie: Hieraan wordt reeds voldaan, geen wijziging regelgeving nodig. |
|
(f). wat betreft lood, indien dit economisch en technisch haalbaar is, het uitvoeren van maatregelen voor de vervanging van loden componenten in bestaande huishoudelijk leidingnetten. |
Analyse: Voor buiten gebouwen en gebouwlocaties gelegen leidingnetten zijn de drinkwaterbedrijven al gehouden om loden leidingen te verwijderen. Aan het leveringspunt moet aan de eisen worden voldaan; het leidingnet mag niet tot verontreiniging met lood leiden. |
|
Omzetting van de verplichting in de vorm van een verbod op loden componenten in bestaande bouw (kindlocaties en huurwoningen) wordt naar verwachting medio 2023 ingevoerd in het Besluit bouwwerken leefomgeving, met een invoeringsstermijn. |
||
Artikel 11 Minimumvereisten inzake hygiëne voor materialen die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water |
||
Artikel 11 (1) |
||
1. Voor de toepassing van artikel 4 zorgen de lidstaten ervoor dat materialen die bestemd zijn voor gebruik in nieuwe installaties of, in geval van herstellings- of verbouwingswerken, in bestaande installaties voor de onttrekking, behandeling, opslag of distributie van voor menselijke consumptie bestemd water, en die in contact komen met dat water: |
Analyse: nieuwe bepalingen die art. 10 vervangen. Omzetting voor leidingnetten en installaties buiten bouwwerken vindt plaats via wijziging van de artt. 19 en 20 Dwb en nieuwe artikelen 20a en 20b Dwb en de daarop te baseren regelgeving, voor leidingnetten en installaties binnen bouwwerken en bouwwerkpercelen via Omgevingswet/Besluit bouwwerken leefomgeving. |
|
Uit MvT: Art. 10 – materialen, gebruikt bij bouw en renovatie, tenzij deze deel uitmaken van een gebouw: regelen o.g.v. art. 13 lid 3 onder c en art. 21 lid 2, in Drinkwaterbesluit – chemicaliën, gebruikt door drinkwaterbedrijven: regelen o.g.v. art. 13 lid 3 onder c, in Drinkwaterbesluit – chemicaliën, gebruikt door collectieve watervoorzieningen: regelen o.g.v. art. 17 lid 1 jo art. 13 lid 3 onder c, in Drinkwaterbesluit – chemicaliën en materialen, gebruikt bij voorziening warm tapwater: regelen o.g.v. art. 1 lid 6 jo art. 13 lid 3 onder c, in Drinkwaterbesluit |
||
De bestaande structuur is als volgt: – algemene verplichtingen zijn geregeld in de artt. 21 lid 3, c, Dww (drinkwaterbedrijf), 25 Dww (collectieve watervoorziening), 28 en 29 Dww (collectief leidingnet) en 31 Dww (woninginstallatie) in samenhang met de artt. 19–21 Dwb en de specifieke eisen van de Regeling materialen en chemicaliën drink- en warmtapwatervoorziening aan de bij de winning, productie, distributie etc. gebruikte materialen en chemicaliën en de wijze van toepassing. |
||
Voor drinkwaterinstallaties en warmwaterinstallaties binnen bouwwerken gelden die eisen voor zover betrekking hebbend op materialen gebruikt bij de distributie en wijze van toepassing op grond van de artt. 6.12 en 6.13 van het Bouwbesluit 2012 en vanaf 1 oktober 2022 of 1 januari 2023 op grond van de Omgevingswet. |
||
Conclusie: I.v.m. de omzetting van de nieuwe systematiek worden artikel 19 Dwb en artikel 20 Dwb gewijzigd en worden nieuwe artikelen 20a en 20b ingevoegd in het Dwb. Artikel 20 regelt de eisen aan materialen zoals volgend uit de richtlijn met delegatiegrondslag voor uitwerking bij lagere regelgeving en regeling van de overgangsregimes afhankelijk van de inwerkingtreding van de desbetreffende uitvoeringshandelingen van de EU-Cie. Artikel 20a bevat de basisregeling voor chemicaliën en artikel 20b nadere bepalingen m.b.t. de uitvoering. Op basis hiervan wordt de regeling materialen en chemicaliën herzien en aangepast aan de richtlijn. Deze regeling is mede gebaseerd op het Bouwbesluit en daarmee mede van toepassing in gebouwen. |
||
(a) de bescherming van de gezondheid van de mens waarin deze richtlijn voorziet, niet op directe of indirecte wijze in het gedrang brengen; |
Idem |
|
(b) de kleur, geur of smaak van het water niet negatief beïnvloeden; |
Idem. Momenteel geregeld in artikel 6, lid 9, artikel 8 en bijlagen A en C van de huidige regeling materialen en chemicalien; wordt opgenomen in art. 19 Dwb. |
|
(c.) microbiële ontwikkeling in het water niet vergroten; |
Idem. Momenteel geregeld in artikelen 6,7 en 8 en Bijlage A van de regeling materialen en chemicaliën. |
|
(d). niet meer verontreinigende stoffen in het water afgeven dan nodig is voor het beoogde doel van het materiaal. |
Idem. Momenteel geregeld in de artikelen 6,7 en 8 en Bijlage A van de genoemde regeling |
|
Artikel 11 (2) |
||
2. Om te zorgen voor de eenvormige toepassing van lid 1, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast ter vaststelling van de specifieke minimumvereisten inzake hygiëne voor materialen die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water op basis van de in bijlage V bepaalde beginselen. Die uitvoeringshandelingen voorzien: |
Analyse: Uitvoeringshandelingen waarbij de minimumeisen voor materialen worden vastgesteld door EU Cie. Conclusie: gericht tot EU. Door overgangsregeling met dynamische verwijzing in art. 20 lid 3 Dwb, als gewijzigd, zijn deze vanaf de ingangsdatum omgezet. |
|
(a). uiterlijk op 12 januari 2024 in methoden voor het testen en aanvaarden van uitgangsstoffen, samenstellingen en bestanddelen die in de Europese positieve lijsten van uitgangsstoffen, samenstellingen of bestanddelen moeten worden opgenomen, met inbegrip van specifieke migratielimieten en wetenschappelijke voorwaarden in verband met stoffen en materialen; |
Idem |
|
(b) uiterlijk op 12 januari 2025, in op basis van de door het ECHA opgestelde lijsten met vervaldata, Europese positieve lijsten van uitgangsstoffen, samenstellingen of bestanddelen, voor elke groep materialen, namelijk organisch, cementgebonden, metallisch, emaillen en keramische of andere anorganische materialen, die gebruikt mogen worden bij de vervaardiging van materialen of producten die in contact zijn met voor menselijke consumptie bestemd water, met zo nodig vermelding van de voorwaarden voor het gebruik ervan en de migratielimieten, die worden bepaald op basis van de aangenomen methoden in deze alinea onder a), en rekening houdend met de leden 3 en 4; |
Idem |
|
(c). uiterlijk op 12 januari 2024, in procedures en methoden voor het testen en aanvaarden van eindmaterialen zoals die gebruikt worden in een product vervaardigd uit materialen of combinaties van uitgangsstoffen, samenstellingen of bestanddelen van de Europese positieve lijsten, met inbegrip van: |
Idem |
|
(i). de identificatie van relevante stoffen en andere parameters, zoals de troebelingsgraad, smaak, geur, kleur, de totale hoeveelheid organische koolstof, het vrijkomen van onverwachte stoffen en de bevordering van microbiële ontwikkeling, in migratiewater te testen; |
Idem |
|
(ii) methoden om de effecten op de waterkwaliteit te testen met inachtneming van de relevante Europese normen; |
Idem |
|
(iii). criteria voor het goed- of afkeuren van testresultaten, welke de criteria waar dit passend is rekening houden met onder andere omrekeningsfactoren voor de migratie van stoffen naar geraamde niveaus aan de kraan, en toepassings- of gebruiksomstandigheden. |
Idem |
|
De in dit lid bepaalde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 22. |
Idem |
|
Artikel 11 (3) |
||
3. De eerste overeenkomstig lid 2, eerste alinea, onder b), vast te stellen Europese positieve lijsten, worden onder andere gebaseerd op bestaande nationale positieve lijsten, andere bestaande nationale bepalingen en op de risicobeoordelingen die hebben geleid tot de opstelling van deze nationale lijsten. Daartoe stellen de lidstaten het ECHA uiterlijk op 12 juli 2021 in kennis van alle bestaande nationale positieve lijsten, andere bepalingen en beschikbare beoordelingsdocumenten. De Europese positieve lijst van uitgangsstoffen voor organische materialen houdt rekening met de lijst die de Commissie heeft opgesteld overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1935/2004 |
Idem |
|
Artikel 11 (4) |
||
4. De Europese positieve lijsten bevatten de enige uitgangsstoffen, samenstellingen of bestanddelen waarvan het gebruik als bedoeld in lid 2, eerste alinea, onder b) is toegestaan. |
Idem. Omzetting via dynamische verwijzing in art. 20 lid 3 Dwb. |
|
De Europese positieve lijsten bevatten op een aanbeveling van het ECHA gebaseerde vervaldata. De vervaldata worden met name vastgesteld op basis van de gevaarlijke eigenschappen van de stoffen, de kwaliteit van de onderliggende risicobeoordelingen en de mate waarin deze risicobeoordelingen actueel zijn. De Europese positieve lijsten kunnen ook overgangsbepalingen bevatten. |
Opdracht aan EU-Cie, geen omzetting in regelgeving. |
|
Op basis van adviezen van het ECHA als bedoeld in lid 5, herziet en actualiseert de Commissie regelmatig, waar nodig, de in lid 2, eerste alinea, onder b), bedoelde uitvoeringshandelingen, op basis van de laatste wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. |
Idem. |
|
De eerste herziening wordt voltooid uiterlijk 15 jaar na de aanneming van de eerste Europese positieve lijst. |
Idem. |
|
De Commissie zorgt ervoor dat alle relevante handelingen, of normalisatiemandaten, die zij overeenkomstig andere wetgeving van de Unie vaststelt, verenigbaar zijn met deze richtlijn. |
Idem. |
|
Artikel 11 (5) |
||
5. Voor het opnemen op of verwijderen uit de Europese positieve lijsten van uitgangsstoffen, samenstellingen en bestanddelen dienen marktpartijen of relevante autoriteiten een aanvraag in bij het ECHA. |
Idem. |
|
De Commissie stelt overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast, teneinde deze richtlijn aan te vullen door een procedure, met inbegrip van informatievereisten, vast te stellen betreffende het aanvraagproces. |
||
Overeenkomstig de procedure worden risicobeoordelingen als bijlage bij de aanvragen gevoegd en verstrekken marktpartijen of andere relevante autoriteiten de nodige informatie voor de risicobeoordeling in een specifiek format. |
||
Artikel 11 (6) |
||
6. Het overeenkomstig artikel 76, lid 1, onder c), van Verordening (EG) Nr. 1907/2006 opgerichte Comité risicobeoordeling van het ECHA brengt een advies uit over alle op grond van lid 5 ingediende aanvragen binnen een termijn die wordt bepaald in de in dat lid bedoelde gedelegeerde handelingen. Verdere procedurele bepalingen over het aanvraagproces en het uitbrengen van adviezen door het Comité risicobeoordeling van het ECHA, kunnen ook in die gedelegeerde handelingen worden opgenomen. |
Idem |
|
Artikel 11 (7) |
||
7. De lidstaten gaan ervan uit dat producten die zijn goedgekeurd in overeenstemming met de specifieke minimumvereisten inzake hygiëne van lid 2, voldoen aan de vereisten van lid 1. |
Analyse: Aanhef lid 7 – geen omzetting, verplichting volgt uit het EU Verdrag. Lidstaten moeten erop toezien dat alleen producten met goedgekeurde materialen op de markt worden gebracht. |
|
De lidstaten zorgen ervoor dat alleen producten die in contact zijn met voor menselijke consumptie bestemd water die gebruik maken van overeenkomstig deze richtlijn goedgekeurde eindmaterialen, in de handel worden gebracht voor de toepassing van deze richtlijn. |
M.b.t. toezicht op consumentenproducten (etikettering en productinformatie): als het gaat om markttoezicht op consumentenproducten, kan er een rol zijn voor VWS/NVWA, maar deze moet duidelijk zijn bepaald. De producteisen aan installatiematerialen (kranen, leidingen, boilers) vallen onder de I&W-wetgeving voor water en BZK-wetgeving voor bouw, niet onder de VWS-wetgeving voor voedsel. Dus geen VWS-implementatie van producteisen nodig, maar toezicht zou via productveiligheidseisen van VWS kunnen lopen (kader: Warenwet; op basis kwaliteitskeurmerk) of via de ILT op basis van de verordening markttoezicht van non-food products 2019/2020 op basis van het aangekondigde EU-kwaliteits-keurmerk aanvullend op CE-markering (zie hieronder). Analyse: Bevoegdheid tot stellen verdergaande eisen, is mogelijk binnen bestaande wettelijke systematiek, geen verdere implementatie in regelgeving nodig. |
|
Dit belet niet dat de lidstaten, met name wanneer de specifieke plaatselijke kwaliteit van onbehandeld water dit vereist, verdergaande beschermingsmaatregelen voor het gebruik van eindmaterialen in specifieke of naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen vaststellen, in overeenstemming met artikel 193 VWEU. Dergelijke maatregelen worden aan de Commissie meegedeeld. |
||
Verordening (EU) 2019/1020 is van toepassing op de in dit artikel bedoelde producten. |
Op basis van de nieuwe eisen is verordening 2019/1020 van het Europese parlement en de raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 van toepassing. Deze is uit zichzelf rechtstreeks bindend, vraag is of er met het oog de uitvoerbaarheid regelgeving nodig is. |
|
Conclusie: ter verdere beoordeling op basis kwaliteitskeurmerk. |
||
Artikel 11 (8) |
||
8. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast teneinde deze richtlijn aan te vullen door de geschikte conformiteitsbeoordelingsprocedure te bepalen die op basis van de modules in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad9 van toepassing is op producten die onder dit artikel vallen. Bij het bepalen van de conformiteitsbeoordelingsprocedure, zorgt de Commissie voor de naleving van de in artikel 1, lid 2, van deze richtlijn bedoelde doelstellingen, met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel. Met het oog daarop neemt de Commissie als uitgangspunt het in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 305/2011 opgenomen Systeem 1 + voor beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid, of een in het algemeen gelijkwaardige procedure, tenzij dit niet proportioneel zou zijn. De in dit lid bedoelde gedelegeerde handelingen bevatten tevens regels voor de aanwijzing van conformiteitsbeoordelingsinstanties, indien deze betrokken zijn bij de respectieve conformiteitsbeoordelingsprocedures. |
Geen implementatie, gericht tot Cie. Gedelegeerde handeling, omzetting via dynamische verwijzing in artikel 20 lid 4 Dwb, als gewijzigd. |
|
Artikel 11 (9) |
||
9. In afwachting van de vaststelling van uitvoeringshandelingen als bedoeld in lid 2 mogen de lidstaten nationale maatregelen betreffende specifieke minimumvereisten inzake hygiëne voor de materialen als bedoeld in lid 1 aannemen of handhaven, mits deze maatregelen voldoen aan de regels van het VWEU. |
Analyse: Ongewijzigd handhaven van de vigerende Regeling materialen en chemicaliën is toegestaan zolang geen regels als bedoeld in lid 2 zijn vastgesteld. Is in voorzien door overgangsregeling art. 20 lid 3 Dwb, als gewijzigd. Conclusie: geregeld via overgangsregeling art. 20 lid 3 Dwb. |
|
Artikel 11 (10) |
||
10. De Commissie verzoekt een of meer Europese normalisatieorganisaties om een Europese norm op te stellen voor het uniform testen en beoordelen van producten die met voor menselijke consumptie bestemd water in contact zijn in overeenstemming met artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad10, ter vergemakkelijking van de naleving van dit artikel. |
Analyse: Opdracht aan EU, geen implementatie |
|
12 Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12). |
||
Artikel 11 (11) |
||
11. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast teneinde deze richtlijn aan te vullen door de vaststelling van geharmoniseerde specificaties voor een opvallende, duidelijk leesbare en onuitwisbare markering die moeten gebruikt om aan te geven dat producten die in contact komen zijn voor menselijke consumptie bestemd water aan de voorschriften van dit artikel voldoen. |
Idem. Specifiek kwaliteitskeurmerk voor goedkeuring gebruik in contact met drinkwater. Voor bouwproducten waar nodig in aanvulling op CE-markering. Bij verordening of omzetten in regelgeving |
|
Artikel 11 (12) |
||
12. Uiterlijk op 12 januari 20232 evalueert de Commissie het functioneren van het systeem als bepaald in dit artikel en legt zij een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, met name op basis van de opgedane ervaring uit de toepassing van Verordeningen (EG) nr. 1935/2004 en (EU) nr. 305/2011, om te beoordelen of: |
Idem. |
|
a) de gezondheid van de mens wat de door dit artikel bestreken aangelegenheden betreft naar behoren wordt beschermd in de hele Unie; |
||
b) de interne markt voor producten die in contact zijn met voor menselijke consumptie bestemd water goed functioneert; |
||
c) er nog een ander wetgevingsvoorstel voor de door dit artikel bestreken aangelegenheden nodig is. |
||
Artikel 12 Minimumvereisten voor behandelingschemicaliën en filtermaterialen die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water |
||
Artikel 12 (1) |
||
1. Voor de toepassing van artikel 4 zorgen de lidstaten ervoor dat voorkomen wordt dat behandelingschemicaliën en filtermaterialen die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water: a) op directe of indirecte wijze de bescherming van de gezondheid van de mens waarin deze richtlijn voorziet, in het gedrang brengen; b) de kleur, geur of smaak van het water negatief beïnvloeden; c) onopzettelijk de microbiële ontwikkeling in het water vergroten; d) het water meer verontreinigen dan nodig is voor het beoogde doel. |
Analyse: Zie bij art. 11. Art. 11 betreft kranen e.d. Artikel 12 betreft desinfectieproducten en filtermaterialen die gebruikt worden bij de zuivering. Algemene verplichtingen zijn geregeld in de artt. 21 lid 3, c Dww (drinkwaterbedrijf), 25 Dww (collectieve watervoorziening), 28 en 29 Dww (collectieve leidingnetten) en 31 Dww (woninginstallatie) in samenhang met de artt. 19–21 Dwb en de specifieke eisen van de Regeling materialen en chemicaliën drink- en warmtapwatervoorziening aan de bij de winning, productie, distributie etc. gebruikte chemicaliën en filtermaterialen en de wijze van toepassing. |
|
Uit MvT (vigerende omzetting): Art. 10 – chemicaliën, gebruikt door drinkwaterbedrijven: regelen o.g.v. art. 13 lid 3 onder c, in Drinkwaterbesluit – chemicaliën, gebruikt door collectieve watervoorzieningen: regelen o.g.v. art. 17 lid 1 jo art. 13 lid 3 onder c, in Drinkwaterbesluit – chemicaliën, gebruikt bij voorziening warm tapwater: regelen o.g.v. art. 1 lid 6 jo art. 13 lid 3 onder c, in Drinkwaterbesluit |
||
Conclusie: Implementatie via bestaande regelgeving en kaders voor chemicaliën en filtermaterialen. |
||
Artikel 12 (2) |
||
Voor de nationale tenuitvoerlegging van de vereisten van dit artikel is artikel 4, lid 2, van overeenkomstige toepassing |
Analyse: Betreft verplichting van geen achteruitgang, gericht tot de lidstaten. Deze geldt algemeen in beleid en regelgeving via de kwaliteitseisen, eisen aan materialen enz. Conclusie: Is onderdeel van bestaande verplichtingen en beleid (Beleidsnota drinkwater), geen verdere omzetting vereist. |
|
Artikel 12 (3) |
||
3. Op grond van lid 1 van dit artikel en onverminderd Verordening (EU) nr. 528/2012 en door de relevante Europese normen voor specifieke behandelingschemicaliën of filtermaterialen te gebruiken, zorgen de lidstaten ervoor dat de zuiverheid van chemicaliën gebruikt voor behandeling van het water en filtermaterialen wordt beoordeeld en dat de kwaliteit van dergelijke chemicaliën en filtermaterialen wordt gewaarborgd. |
Analyse: Betreft verplichting van art. 21 lid 3, c Dww en art. 19 en 20 Dwb voor drinkwaterbedrijven, deze zijn eveneens van toepassing voor collectieve watervoorzieningen (art. 31 Dwb). Leidend zjjn de eisen in artikel 6 t/m 9 en 12 t/m 15 van de regeling materialen en chemicaliën en de bijbehorende bijlagen (combinatie van beoordeling door College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (Ctgb), en certificering en jaarlijkse controle op basis van de regeling). Conclusie: Aan verplichtingen wordt reeds voldaan, geen wijziging regelgeving nodig |
Vraag: voortzetting voor disinfection regels van art. 7 lid 1, laatste volzin, van de oude richtlijn. |
Artikel 13 Monitoring |
||
Artikel 13 (1) |
||
1. Om na te gaan of het voor de verbruikers beschikbare water aan de vereisten van deze richtlijn en in het bijzonder aan de overeenkomstig artikel 5 vastgestelde parameterwaarden voldoet, treffen de lidstaten alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat er regelmatig monitoring wordt verricht van de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water in overeenstemming met dit artikel en bijlage II, delen A en B. Er worden monsters van voor menselijke consumptie bestemd water genomen die representatief zijn voor de kwaliteit ervan gedurende het hele jaar. |
Analyse: Grotendeels gelijk aan art. 7 lid 1 van de voormalige richtlijn. |
( |
Geregeld in de art. 21 lid 3, a 25, 28 Dww, de artt. 14, 31 en 33 Dwb en de artt. 9, 10, 10a, 11, 12, 13, 14 van de Dwr. Wijziging van de wettelijke structuur en basis in de Dww is niet nodig. Wijziging van parameters en meetfrequenties e.d. kunnen worden verwerkt in de bestaande regelgeving, zo nodig mede op basis van art. 54a Dww. |
||
MvT/omzetting: Art. 7, Annex II (Monitoring) en III (Specifications for the analysis of parameters) vigerende richtlijn: – water, geleverd door drinkwaterbedrijf: regelen o.g.v. art. 13 lid 3 onder b, in Drinkwaterbesluit – water, geleverd door collectieve watervoorziening: regelen o.g.v. art. 17 jo art. 13 lid 3 onder a, in Drinkwaterbesluit – water, geleverd via collectief leidingnet: art. 20 – warm tapwater: art. 1 lid 6 |
||
De eisen voor monitoring van water gebruikt voor de bereiding van drinkwater zijn o.a. geregeld in de artt. 9 tot en met 11 Dwr. In de Drinkwaterrichtlijn zijn geen eisen t.a.v. in te nemen water opgenomen. Die waren opgenomen in Richtlijn 75/440/EG. Deze richtlijn is ingetrokken maar eenzelfde beschermingsniveau moet worden gehandhaafd. In NL zijn de eisen voor in te nemen water in de Dwr afgestemd met de eisen van het drinkwater zelf in het Dwb. De plaats waar gemonitord wordt hangt af van de oorsprong van de risicostof. Als dit de bron is moet gemeten worden in de bron. In NL zijn de eisen aan de bron en de monitoring opgenomen in de Dwr. Zie bij art. 9 voor monitoring onttrekkingspunten. |
||
Conclusie: Geen wijziging van bestaande wettelijke structuur en grondslagen nodig; verwerken van gewijzigde parameters e.d. kan daarbinnen. |
||
Artikel 13 (2) |
||
2. Om te voldoen aan de bij lid 1 opgelegde verplichtingen worden overeenkomstig bijlage II, deel A, passende monitoringsprogramma’s opgesteld voor al het voor menselijke consumptie bestemde water. Deze monitoringsprogramma's zijn leveringsspecifiek, rekening houdend met de resultaten van risicobeoordeling van de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten en van de watervoorzieningssystemen, en bestaan uit de volgende elementen: |
Idem, voorheen geregeld in art. 7 lid 2 van de richtlijn. Tweede volzin is toegevoegd. Idem onderdelen a – d. Zie lid 1. Zie ook bij art. 9 voor monitoring waterwinlocaties (onttrekkingspunten). |
|
(a) monitoring van de in de lijsten in bijlage I, delen A, B, en C, opgenomen parameters, alsmede van parameters vastgesteld overeenkomstig artikel 5, lid 3, de overeenkomstig bijlage II, en, indien een risicobeoordeling van het watervoorzieningssysteem is uitgevoerd, overeenkomstig artikel 9 en bijlage II, deel C, tenzij een lidstaat besluit dat een van deze parameters, in overeenstemming met artikel 8, lid 5, tweede alinea, onder b), of artikel 9, lid 4, onder a) kan worden geschrapt uit de lijst van te monitoren parameters,; |
Idem. Omzetting via bestaande kaders. Omgezet via de artikelen 10 en 10a van de Dwr inclusief de bijbehorende tabellen. |
|
b. monitoring van de parameters opgenomen in de lijst in bijlage I, deel D, voor de risicobeoordeling van de huishoudelijke leidingnetten, zoals bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b); |
Monitoring van Legionella is geregeld via hoofdstuk 4 Dwb. Monitoring van lood aan het leveringspunt en herstel van leidingnetten van drinkwaterbedrijven buiten gebouwen vindt plaats door de drinkwaterbedrijven op basis van het Dwb. Monitoring van parameters voor drinkwaterkwaliteit vindt daarnaast plaats door drinkwaterbedrijven aan de tap. Bij niet voldoen door een oorzaak gelegen in het leidingnet van het gebouw wordt de eigenaar geïnformeerd. Herstel van bouwkundige oorzaken in het leidingnet kan niet op basis van de Drinkwaterwet worden afgedwongen. |
|
Specifieke monitoring van lood in prioritaire gebouwen en locaties wordt geregeld via het nieuwe artikel 11.27a van het Bkl. |
||
c. monitoring van de in de aandachtstoffenlijst opgenomen stoffen en verbindingen, overeenkomstig de vijfde alinea van lid 8; |
Idem. Monitoring van aandachtstoffen op de lijst vindt na vaststelling van de lijst plaats op grond van artikel 14 Dwb en via de artt. 10 en 10a en monitoringsbepalingen van de Dwr. |
|
d. monitoring om gevaren en gevaarlijke gebeurtenissen te identificeren, zoals bedoeld in artikel 8, lid 2, eerste alinea, onder c); |
Idem. |
|
e. operationele monitoring, verricht overeenkomstig bijlage II, deel A, punt 3. |
Idem. Artikel 10 en 10a Dwr inclusief de bijbehorende bijlagen deze zijn of worden aangepast aan de (toekomstige) nieuwe eisen. |
|
Artikel 13 (3) |
||
3. De plaatsen van monsterneming worden bepaald door de bevoegde autoriteiten en voldoen aan de desbetreffende vereisten van bijlage II, deel D. |
Idem. Omgezet in de tabellen in de bijlagen bij de Dwr. |
|
Artikel 13 (4) |
||
4. De lidstaten houden zich aan de specificaties voor de analyses van parameters als omschreven in bijlage III, overeenkomstig de volgende beginselen: |
Is conform voormalig art. 7 lid 5 van de richtlijn, is omgezet in de bijlagen van de Dwr. |
|
(a) andere dan in bijlage III, deel A, vermelde analysemethoden mogen worden gebruikt, mits kan worden aangetoond dat de verkregen resultaten minstens even betrouwbaar zijn als die van de in bijlage III, deel A, gespecificeerde methoden door aan de Commissie alle relevante inlichtingen over deze methode en de gelijkwaardigheid ervan te verstrekken; |
Idem. |
|
(b) voor de in bijlage III, deel B, genoemde parameters mag elke analysemethode worden gebruikt, mits deze aan de aldaar gestelde eisen voldoet. |
Idem. |
|
Artikel 13 (5) |
||
5. Voor stoffen of micro-organismen waarvoor geen parameterwaarden zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 5, zorgen de lidstaten per geval voor aanvullende monitoring indien er reden is om aan te nemen dat deze stoffen of organismen aanwezig zijn in aantallen of concentraties die een mogelijk gevaar voor de gezondheid van de mens vormen. |
Idem, conform voormalig art. 8 lid 6 van de richtlijn, is reeds omgezet (artt. 10 en 10a Dwr). |
|
Artikel 13 (6) |
||
Uiterlijk op 12 januari 2024 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast teneinde deze richtlijn aan te vullen door de vaststelling van een methodologie om microplastics te meten teneinde deze op de in lid 8 van dit artikel bedoelde aandachtstoffenlijst te plaatsen zodra is voldaan aan de voorwaarden van dat lid. |
Gericht tot de Cie. Na vaststelling gedelegeerde handeling implementeren in de Dwr. |
|
Artikel 13 (7) |
||
7. Uiterlijk op 12 januari 2024 stelt de Commissie technische richtsnoeren op met betrekking tot analysemethoden voor de monitoring van per- en polyfluoralkylstoffen uit hoofde van de parameters «PFAS – totaal» en «Som van PFAS», met inbegrip van de detectielimieten, parameterwaarden en bemonsteringsfrequentie. |
Idem. Analysemethode opnemen in Dwr. |
|
Artikel 13 (8) |
||
8. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om een aandachtstoffenlijst op te stellen en te actualiseren met stoffen of verbindingen die vanuit een gezondheidsperspectief aanleiding geven tot bezorgdheid bij het publiek of de wetenschappelijke gemeenschap («de aandachtstoffenlijst»), zoals geneesmiddelen, hormoonontregelende verbindingen en microplastics. |
Opdracht aan de Cie. Via art. 14 Dwb, art. 11.27 Bkl en art. 20.4 Bkl is ook monitoring van stoffen op de aandachtstoffenlijst door drinkwaterbedrijven en waterbeheerders verplicht. |
|
Stoffen en verbindingen worden aan de aandachtstoffenlijst toegevoegd wanneer zij naar alle waarschijnlijkheid in voor menselijke consumptie bestemd water voorkomen en een potentieel risico voor de gezondheid van de mens kunnen vormen. Daartoe baseert de Commissie zich met name op wetenschappelijk onderzoek van de WHO. De toevoeging van elke nieuwe stof of verbinding moet naar behoren worden gemotiveerd op grond van de artikelen 1 en 4. |
||
ß-oestradiol en nonylfenol worden opgenomen in de eerste aandachtstoffenlijst gezien hun hormoonontregelende eigenschappen en hun risico voor de gezondheid van de mens. De eerste aandachtstoffenlijst wordt uiterlijk op 12 januari 2022 vastgesteld. |
||
De aandachtstoffenlijst bevat voor iedere stof of iedere verbinding een richtwaarde en waar nodig een mogelijke analysemethode die geen buitensporige kosten met zich meebrengt. |
Eisen aan monitoringsprogramma leden 1–4, daarin te verwerken (art. 14 Dwb; art. 20.4 Bkl; art. 13 Bkmw 2009). |
|
De lidstaten stellen monitoringsvoorschriften op met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van in de aandachtstoffenlijst opgenomen stoffen of verbindingen, op relevante punten in het watervoorzieningssysteem van voor menselijke consumptie bestemd water. |
Idem |
|
Daartoe kunnen de lidstaten rekening houden met de overeenkomstig artikel 8, leden 1, 2 en 3, van deze richtlijn verzamelde gegevens en kunnen zij de overeenkomstig Richtlijnen 2000/60/EG en 2008/105/EG en Richtlijn 2013/39/EU of andere toepasselijke wetgeving van de Unie verzamelde gegevens gebruiken om te voorkomen dat de monitoringsvoorschriften overlappen. |
Idem |
|
De monitoringsresultaten worden opgenomen in de overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder b), samengestelde gegevensverzamelingen samen met de resultaten van de op grond van artikel 8, lid 2, eerste alinea, onder c), verrichte controle. |
Omgezet via wijzigingen Bkl (nieuw artikel 3.15a en wijziging van de daar genoemde artikelen) gericht tot de waterbeheerder en wijziging van de artt. 14 en 25 Dwb gericht tot de drinkwaterbedrijven. |
|
Wanneer een in de aandachtstoffenlijst opgenomen stof of verbinding overeenkomstig artikel 8, lid 2, of overeenkomstig de vijfde alinea van dit lid wordt gedetecteerd in concentraties die de in de aandachtstoffenlijst vermelde richtwaarden overschrijden, zorgen de lidstaten ervoor dat alle volgende maatregelen in overweging worden genomen en de relevant geachte maatregelen worden genomen: |
||
a) preventieve maatregelen, mitigatiemaatregelen of passende monitoring in de onttrekkingsgebieden voor de onttrekkingspunten of in onbehandeld water als bedoeld in artikel 8, lid 4, eerste alinea, onder a), b) en c); |
a. Zie bij omzetting art. 8 lid 4. Verplichting tot overweging en waar relevant nemen van preventieve en mitigatiemaatregelen en passende monitoring voor de onttrekkingsgebieden voor de onttrekkingspunten zijn gericht tot waterbeheerder; omgezet via nieuw artikel 3.15a Bkl en de maatregelplicht voor water(beheer)plannen (artt. 4.3, 4.4 en 4.10 en 7.11 van het Bkl) en monitoringsplicht art. 20.4 Bkl, zie bij art. 8. Tevens omgezet via corresponderende bepalingen in het Waterbesluit en (voor monitoring) het Bkmw 2009. |
|
Maatregelen t.a.v. onbehandeld water zijn gericht tot drinkwaterbedrijven en volgen uit de eerdergenoemde algemene en specifieke verplichtingen om te zorgen voor schoon en veilig drinkwater en specifieke maatregelplicht artikel 25 Dwb. |
||
b) van waterleveranciers eisen dat zij monitoring van die stoffen of verbindingen uitvoeren overeenkomstig artikel 8, lid 5, tweede alinea, onder a); |
b. betreft specifieke monitoring door drinkwaterbedrijven, omgezet via wijziging art. 14 Dwb. Monitoringsgegevens dienen via de verplichting van artikel 8, vijfde lid, eveneens aan drinkwaterbedrijven ter beschikking te staan. |
|
c) van waterleveranciers eisen dat zij controleren of een behandeling toereikend is om de richtwaarde te bereiken, of, indien nodig, dat zij de behandeling optimaliseren; en |
c. Verplichting opgenomen via wijziging art. 14 Dwb, verdere uitwerking in de artikelen 10 en 10a van de Dwr |
|
d) herstelmaatregelen overeenkomstig artikel 14, lid 6, wanneer de lidstaten dat nodig achten om de gezondheid van de mens te beschermen. |
d. Specifieke herstelmaatregelplicht voor drinkwaterbedrijven en collectieve watervoorzieningen is omgezet via wijziging art. 25 Dwb waarin onderzoeks- en maatregelplicht bij overschrijding van indicatorparameters wordt uitgebreid tot richtwaarden voor aandachtstoffen. Gelet op de verwijzing naar art. 14 lid 6 is dit onderdeel niet gericht tot waterbeheerders. |
|
De in dit lid voorziene uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. |
Gericht tot de EU-Cie. |
|
Artikel 14 Herstelmaatregelen en beperkingen van het gebruik |
||
Artikel 14 (1) |
||
1. De lidstaten zorgen ervoor dat elk geval waarin niet aan de overeenkomstig artikel 5 vastgestelde parameterwaarden wordt voldaan, onmiddellijk wordt onderzocht om de oorzaak vast te stellen. |
Conform art. 8 lid 1 van de voormalige richtlijn |
|
Omgezet via art. 21 lid 3, onder d, Dww; art. 22 Dwb. |
||
Artikel 14 (2) |
||
2. Wanneer voor menselijke consumptie bestemd water, ondanks de met het oog op naleving van de verplichtingen van artikel 4, lid 1, genomen maatregelen, niet aan de overeenkomstig artikel 5 vastgestelde parameterwaarden voldoet, en onverminderd artikel 6, lid 2, zorgen de betrokken lidstaten ervoor dat zo spoedig mogelijk de nodige herstelmaatregelen worden getroffen om de kwaliteit van dat water weer op peil te brengen en geven zij voorrang aan de handhaving daarvan, waarbij onder meer wordt gelet op de mate waarin de parameterwaarde in kwestie is overschreden en op het daaraan verbonden mogelijke gevaar voor de gezondheid van de mens. |
Conform art. 8 lid 2 van de voormalige richtlijn. |
|
Zie lid 1. |
||
In geval van niet-naleving van de parameterwaarden in bijlage I, deel D, omvatten de herstelmaatregelen de in artikel 10, lid 3, bedoelde maatregelen. |
Nieuwe toevoeging (lood en Legionella), omgezet bij art. 10 (3). Zie aldaar. |
|
Artikel 14 (3) |
||
3. Ongeacht of al dan niet aan de parameterwaarden wordt voldaan, zorgen de lidstaten ervoor dat de levering van voor menselijke consumptie bestemd water dat gevaar kan opleveren voor de gezondheid van de mens, wordt verboden of dat het gebruik van dergelijk water wordt ingeperkt en dat alle andere herstelmaatregelen worden genomen die nodig zijn om de gezondheid van de mens te beschermen. |
Conform art. 8 lid 3 voormalige richtlijn. |
|
Zie bij lid 1 en 2 en art. 52 Dww. |
||
De lidstaten beschouwen een geval van niet-naleving van de in bijlage I, delen A en B, vastgestelde minimumvereisten voor de parameterwaarden als een potentieel gevaar voor de gezondheid van de mens, behalve wanneer de bevoegde autoriteiten de niet-naleving van de parameterwaarden niet van betekenis achten. |
Nieuw element. Vergelijkbare strekking als artikel 8, lid 7 van de voormalige richtlijn. Idem, plus artt. 21 lid 5 en 22 lid 3 Dww en artt. 25, 29 Dwb |
|
Artikel 14 (4) |
||
4. In de in de leden 2 en 3 beschreven gevallen nemen de lidstaten, zodra de niet-naleving van de parameterwaarden wordt beschouwd als een potentieel gevaar voor de gezondheid van de mens, zo spoedig mogelijk alle volgende maatregelen: |
Zie bij lid 2 en 3 |
|
(a). alle getroffen verbruikers in kennis stellen van het potentiële gevaar voor de gezondheid van de mens en de oorzaak daarvan, van de overschrijding van een parameterwaarde en de genomen herstelmaatregelen, met inbegrip van verboden of gebruiksbeperkingen of andere maatregelen; |
Conform art. 8 lid 7 voormalige richtlijn. |
|
Omgezet in art. 21 lid 3, e, Dww en art. 24 Dwb, als gewijzigd. |
||
(b). de nodige adviezen aan de verbruikers geven, en die adviezen regelmatig actualiseren, over de voorwaarden voor consumptie en gebruik van het water, waarbij met name rekening wordt gehouden met bevolkingsgroepen met verhoogde watergerelateerde gezondheidsrisico's; en |
Idem |
|
(c) de verbruikers op de hoogte stellen zodra is vastgesteld dat er geen potentieel gevaar voor de gezondheid van de mens meer is, en hen ervan op de hoogte stellen dat de drinkwatervoorziening weer normaal verloopt. |
Idem |
|
Artikel 14 (5) |
||
5. De bevoegde autoriteiten of andere betrokken instanties besluiten welke maatregelen krachtens lid 3 moeten worden genomen en houden daarbij tevens rekening met de risico's die onderbreking van de levering of beperking van het gebruik van voor menselijke consumptie bestemd water zouden opleveren voor de gezondheid van de mens. |
Zie bij lid 3. |
|
Artikel 14 (6) |
||
6. Wanneer niet wordt voldaan aan de parameterwaarden of de specificaties in bijlage I, deel C, gaan de lidstaten na of deze niet-naleving risico voor de gezondheid van de mens oplevert. Zij nemen herstelmaatregelen om de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water weer op peil te brengen indien de bescherming van de gezondheid van de mens dit vereist. |
Conform art. 8 lid 6 voormalige richtlijn. Gericht tot drinkwaterbedrijven. Bijlage I, deel C betreft de risicobeoordeling en risicobeheer van het watervoorzieningssysteem |
|
Omgezet in art. 22 Dww en art. 25 Dwb |
||
Artikel 15. Afwijkingen |
||
Artikel 15 (1) |
||
1. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten tot een door hen vast te stellen maximumwaarde voorzien in afwijkingen van de parameterwaarden van bijlage I, deel B, of die welke zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 5, lid 3, mits dergelijke afwijking geen gevaar vormt voor de gezondheid van de mens en de levering van voor menselijke consumptie bestemd water in het betrokken gebied op geen enkele andere redelijke manier kan worden verzekerd. Deze afwijkingen worden beperkt tot het volgende: |
Omgezet in art. 21 lid 5 Dww en artt. 28 en 29 Dwb, als gewijzigd. |
|
a) een nieuw onttrekkingsgebied voor onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water; |
||
b) een nieuwe bron van verontreiniging in het onttrekkingsgebied voor onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water of nieuw opgespoorde of vastgestelde parameters; of |
||
c) een onvoorziene en uitzonderlijke situatie in een bestaand onttrekkingsgebied voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water die tot tijdelijke, beperkte overschrijdingen van de parameterwaarden kan leiden. |
||
De in de eerste alinea bedoelde afwijkingen worden beperkt tot een zo kort mogelijke termijn die niet langer mag zijn dan drie jaar. Aan het einde van de termijn van de afwijking voeren de lidstaten een evaluatie uit om na te gaan of de situatie voldoende is verbeterd. |
||
Onder uitzonderlijke omstandigheden kan een lidstaat een tweede afwijking ten aanzien van de punten a) en b) van de eerste alinea toestaan. Lidstaten die een tweede maal een afwijking willen toestaan, zenden de resultaten van de evaluatie en de redenen waarop hun besluit omtrent die tweede afwijking is gebaseerd, toe aan de Commissie. Een dergelijke tweede afwijking geldt voor maximaal drie jaar |
||
Artikel 15 (2) |
||
Elke overeenkomstig lid 1 toegekende afwijking omvat de volgende informatie: a) de gronden voor van de afwijking; b) de parameter waarop de afwijking betrekking heeft, voorgaande relevante monitoringresultaten en de maximaal toelaatbare parameterwaarde ingevolge het besluit omtrent de afwijking; c) het geografisch gebied, de hoeveelheid geleverd water per dag, de betrokken bevolkingsgroep en of de afwijking gevolgen heeft voor enig betrokken exploitant van een levensmiddelenbedrijf; d) een passend monitoringschema met, zo nodig, een verhoogde monitoringsfrequentie; e) een samenvatting van het plan voor de noodzakelijke herstelmaatregelen, met inbegrip van een tijdschema voor het werk, een raming van de kosten en voorzieningen voor de evaluatie; en f) de duur van de afwijking |
Conform art. 12 lid 3 voormalige richtlijn. |
|
Zie bij lid 1. |
||
Artikel 15 (3) |
||
3. Indien de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat de overschrijding van de parameterwaarde niet van betekenis onbeduidend is en indien herstelmaatregelen overeenkomstig artikel 14, lid 2, het probleem binnen maximaal 30 dagen kunnen oplossen, moet de informatie van lid 2 van dit artikel niet worden vermeld in de afwijking. In dat geval stellen de bevoegde autoriteiten of andere betrokken instanties alleen de maximaal toelaatbare parameterwaarde en de tijd waarin het probleem moet worden opgelost vast in het besluit tot afwijking. |
Conform art. 12 lid 4 voormalige richtlijn. |
|
Zie bij lid 1. |
||
Artikel 15 (4) |
||
4. Indien enige parameterwaarde voor een bepaalde watervoorziening in de voorafgaande twaalf maanden in totaal meer dan 30 dagen is overschreden, kan lid 3 niet langer worden toegepast. |
Conform art. 12 lid 5 voormalige richtlijn |
|
Zie bij lid 1 |
||
Artikel 15 (5) |
||
5. De lidstaten die een afwijking als bedoeld in dit artikel hebben toegestaan, zorgen ervoor dat de betrokken bevolking zo spoedig mogelijk naar behoren over die afwijking en de daaraan verbonden voorwaarden wordt geïnformeerd. Bovendien zorgen de lidstaten ervoor dat specifieke bevolkingsgroepen waarvoor de afwijking een speciaal risico kan opleveren zo nodig advies wordt verstrekt. Behoudens andersluidend besluit van de bevoegde autoriteiten, zijn de in de eerste alinea genoemde verplichtingen niet van toepassing in de in lid 3 vermelde omstandigheden. |
Conform art. 12 lid 6 voormalige richtlijn |
|
Zie bij lid 1. |
||
Artikel 15 (6) |
||
6. Dit artikel is niet van toepassing op voor menselijke consumptie bestemd water dat in flessen of verpakkingen is gedaan. |
Dww is i.c. niet van toepassing. Op basis van de voedsel- en warenwetgeving is geen afwijking mogelijk. |
|
Artikel 16 Toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water |
||
Artikel 16 (1) |
||
1. Onverminderd artikel 9 van Richtlijn 2000/60/EG en de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid nemen de lidstaten, rekening houdend met de plaatselijke, regionale en culturele perspectieven en omstandigheden voor de distributie van water, de nodige maatregelen om de toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water voor iedereen, met name voor kwetsbare en gemarginaliseerde groepen, zoals gedefinieerd door de lidstaten, te verbeteren of te handhaven |
Nieuwe bepaling. Voor de onder a bedoelde analyse zal de zogenaamde score-card zoals opgesteld door de VN en de Wereld Gezondheidsorganisatie WHO onder de vlag van het Protocol on water and Health worden gehanteerd. Afhankelijk van uitkomsten van de analyse wordt beoordeeld of nadere maatregelen en regelgeving nodig zijn (vooralsnog lijkt dit niet nodig). |
|
Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat zij: |
||
a) weten welke personen geen of beperkte toegang hebben tot voor menselijke consumptie bestemd water, met inbegrip van kwetsbare en gemarginaliseerde groepen, en geven de redenen voor dergelijke beperkte toegang aan; |
||
b) de mogelijkheden beoordelen om de toegang voor dergelijke personen te verbeteren; |
||
c) dergelijke personen informeren over de mogelijkheden om te worden aangesloten op het distributienet of over alternatieve manieren om toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water te krijgen; en |
||
d) maatregelen nemen die zij nodig en passend achten om de toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water voor kwetsbare en gemarginaliseerde groepen te waarborgen. |
||
Artikel 16 (2) |
||
2. Teneinde het gebruik van voor menselijke consumptie bestemd kraanwater te bevorderen, zorgen de lidstaten ervoor dat tappunten buiten en binnen in openbare ruimten worden geplaatst, voor zover dat technisch mogelijk is, op een wijze die in verhouding staat tot de noodzaak van dergelijke maatregelen en rekening houdend met de specifieke plaatselijke omstandigheden, zoals de klimatologische en geografische omstandigheden. |
Zie lid 1 |
|
De lidstaten kunnen eveneens de volgende maatregelen nemen ter bevordering van het gebruik van voor menselijke consumptie bestemd kraanwater: a) bewustmakingsacties opzetten omtrent de dichtstbijzijnde buiten- of binnenwatertappunten; b) campagnes lanceren om burgers te informeren over de kwaliteit van dergelijk water; c) de verstrekking van dergelijk water in openbare en overheidsgebouwen aanmoedigen; d) het gratis of tegen een lage vergoeding verstrekken van dergelijk water aan klanten door restaurants, kantines en cateringdiensten, aanmoedigen |
||
Artikel 16 (3) |
||
3. De lidstaten zorgen ervoor dat het verstrekken van de nodige bijstand – zoals omschreven door de lidstaten – aan de bevoegde autoriteiten met het oog op de uitvoering van de maatregelen in dit artikel, wordt gefaciliteerd. |
Interbestuurlijke opdracht van feitelijke aard, gericht tot de lidstaten zelf, geen omzetting in regelgeving. |
|
Artikel 17 Voorlichting van het publiek |
||
Artikel 17 (1) |
||
1. De lidstaten zorgen ervoor dat passende, actuele informatie over voor menselijke consumptie bestemd water beschikbaar is, overeenkomstig bijlage IV, met inachtneming van alle toepasselijke gegevensbeschermingsregels. |
Conform art. 13 lid 1 voormalige richtlijn. Bijlage IV is nieuw t.o.v. de oude richtlijn. Artikel 13 lid 1 van de voormalige richtlijn is omgezet in de artt. 21 lid 3, 43 en 45 Dww en artt. 24 en 26 Dwb. |
|
Omzetting via deze artikelen en aanvullend via het nieuwe artikel 26a, eerste lid, van het Dwb. |
||
Artikel 17 (2) |
||
2. De lidstaten zorgen ervoor dat alle personen aan wie voor menselijke consumptie bestemd water wordt geleverd, regelmatig en ten minste eenmaal per jaar de volgende informatie ontvangen, zonder dat zij daarom hoeven te vragen, en in de meest geschikte en makkelijk toegankelijke vorm (bijvoorbeeld op facturen of via digitale middelen zoals slimme applicaties). |
Dit gebeurt al in de praktijk. Omzetting via nieuw artikel 26a, tweede lid, van het Dwb. |
|
(a). informatie over de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water, inclusief de indicatorparameters; |
Idem |
|
(b) de prijs per liter en per m3 van het geleverde, voor menselijke consumptie bestemd water; |
Idem |
|
(c) de door het huishouden verbruikte hoeveelheid, ten minste per jaar of per factureringsperiode, samen met de jaarlijkse tendens in het huishoudelijke verbruik, voor zover dit technisch mogelijk is en indien de waterleverancier over deze gegevens beschikt; |
Idem |
|
(d) vergelijkingen van het jaarlijkse waterverbruik van het huishouden met een gemiddeld verbruik voor een huishouden, voor zover van toepassing overeenkomstig punt c); |
Idem |
|
(e) een link naar de website die de in bijlage IV vermelde informatie bevat. |
Idem |
|
Artikel 17 (3) |
||
3. De leden 1 en 2 laten de Richtlijnen 2003/4/EG en 2007/2/EG onverlet. |
Geeft rangorde en verhouding aan tussen EU regelgeving, rekening mee houden bij de omzetting. |
|
Artikel 18 Informatie over het toezicht op implementatie |
||
Artikel 18 (1) |
||
1. Onverminderd Richtlijnen 2003/4/EG en 2007/2/EG stellen de lidstaten, met ondersteuning van het EEA: |
Het betreft hier nieuwe dataverplichtingen van de lidstaten jegens EU op basis waarvan de EU gegevens publiceert voor de bevolking. Feitelijke verplichting jegens EU, geen omzetting in regelgeving. |
|
(a) uiterlijk op 12 januari 2029 een gegevensverzameling samen, die zij vervolgens om de zes jaar bijwerken, en die informatie bevat over de maatregelen die genomen zijn om de toegang tot en het gebruik van voor menselijke consumptie bestemd water te bevorderen in overeenstemming met artikel 16 en over het deel van bevolking dat toegang heeft tot voor menselijke consumptie bestemd water; water dat in flessen of verpakkingen is wordt gedaan buiten beschouwing gelaten; |
Idem. |
|
(b) uiterlijk op 12 juli 2027 een gegevensverzameling samen, die zij vervolgens om de zes jaar bijwerken, en die informatie bevat met betrekking tot de overeenkomstig artikel 8 uitgevoerde risicobeoordeling en het risicobeheer van de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten, en uiterlijk op 12 januari 2029 een gegevensverzameling, die zij vervolgens om de zes jaar bijwerken, die informatie bevat met betrekking tot de overeenkomstig artikel 10 uitgevoerde risicobeoordeling van huishoudelijke leidingnetten, met inbegrip van de volgende elementen: |
Idem. |
|
(i) informatie over de onttrekkingsgebieden voor onttrekkingspunten krachtens artikel 8, lid 2, eerste alinea, onder a); |
Idem |
|
(ii) de resultaten van de op grond van artikel 8, lid 2, eerste alinea, onder c), en artikel 10, lid 1, eerste alinea, onder b), verrichte monitoring; en |
Idem. |
|
(iii) beknopte informatie over uit hoofde van artikel 8, lid 4, en artikel 10, leden 2 en 3, genomen maatregelen, met inbegrip van informatie over de aard van de getroffen maatregelen, en de geboekte vooruitgang, op grond van artikel 10, lid 3, onder f); |
Idem. |
|
(c) een gegevensverzameling samen, die zij vervolgens jaarlijks bijwerken, en die overeenkomstig de artikelen 9 en 13 verzamelde monitoringsresultaten bevat voor gevallen waarin de in bijlage I, delen A en B, vastgestelde parameterwaarden worden overschreden, alsmede informatie over de overeenkomstig artikel 14 genomen herstelmaatregelen; |
Idem. |
|
(d) een gegevensverzameling samen, die zij vervolgens jaarlijks bijwerken, en die informatie bevat over incidenten met voor menselijke consumptie bestemd water die een potentieel risico voor de gezondheid van de mens hebben veroorzaakt, ongeacht of zich een geval van niet-naleving van de parameterwaarden heeft voorgedaan, die langer dan tien dagen achter elkaar heeft geduurd en ten minste 1 000 mensen heeft getroffen, met inbegrip van de oorzaken van die incidenten en de overeenkomstig artikel 14 genomen maatregelen |
Idem. |
|
(e) een gegevensverzameling samen, die zij vervolgens jaarlijks actualiseren, en die informatie bevat over alle overeenkomstig artikel 15, lid 1, toegestane afwijkingen, inclusief de informatie voorzien in artikel 15, lid 2. Waar mogelijk worden diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens, zoals omschreven in artikel 3, punt 4, van Richtlijn 2007/2/EG, gebruikt voor de presentatie van de in de eerste alinea bedoelde gegevensverzamelingen. |
Idem. |
|
Artikel 18 (2) |
||
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de Commissie, het EEA en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding toegang hebben tot de gegevensverzamelingen als bedoeld in lid 1. |
Feitelijke verplichting van de lidstaten jegens EU-organen, geen omzetting in regelgeving |
|
Artikel 18 (3) |
||
3. Het EEA publiceert en actualiseert, met regelmatige tussenpozen of na een verzoek daartoe van de Commissie, een overzicht voor de hele Unie op basis van de door de lidstaten verzamelde gegevens. |
Gericht tot EEA, geen omzetting. |
|
Dit overzicht voor de hele Unie omvat in voorkomend geval indicatoren voor de outputs, resultaten en effecten van deze richtlijn, overzichtskaarten voor de hele Unie en overzichtsverslagen over de lidstaten. |
||
Artikel 18 (4) |
||
(4) De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin het formaat voor, en de nadere details voor de presentatie van, de overeenkomstig de leden 1 en 3 te verstrekken informatie wordt gespecificeerd, met inbegrip van gedetailleerde voorschriften voor de indicatoren, de overzichtskaarten voor de hele Unie en de overzichtsverslagen over de lidstaten bedoeld in lid 3. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. |
Gericht tot EU-Cie, geen omzetting. |
|
Artikel 18 (5) |
||
5. De lidstaten mogen van dit artikel afwijken op een van de in artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2007/2/EG bedoelde gronden. |
Idem. Afwijken bij uitvoering verplichtingen NL jegens EU, geen omzetting in regelgeving. |
|
Artikel 19 Evaluatie |
||
Artikel 19 (1) |
||
1. Uiterlijk 12 januari 2035 voert de Commissie een evaluatie uit van deze richtlijn. De evaluatie wordt onder meer op de volgende elementen gebaseerd: a) de ervaring die is opgedaan door de tenuitvoerlegging van deze richtlijn; b) de overeenkomstig artikel 18, lid 1, samengestelde gegevensverzamelingen van de lidstaten en de overeenkomstig artikel 18, lid 3, door het EEA opgestelde overzichten voor de hele Unie; c) relevante wetenschappelijke, analytische en epidemiologische gegevens; d) aanbevelingen van de WHO, voor zover beschikbaar. |
Gericht tot EU-Cie, geen omzetting. |
|
Artikel 19 (2) |
||
2. In het kader van de evaluatie besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de volgende aspecten: a) de risicogebaseerde benadering zoals omschreven in artikel 7; b) de bepalingen van artikel 16 inzake de toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water; c) de bepalingen met betrekking tot de aan het publiek te verstrekken informatie op grond van artikel 17 en bijlage IV. |
Gericht tot EU-Cie, geen omzetting |
|
Artikel 19 (3) |
||
3. De Commissie doet aan het Europees Parlement en de Raad uiterlijk 12 januari 2029 en daarna wanneer passend, een verslag toekomen over het potentiële gevaar van microplastics, geneesmiddelen en eventueel andere opkomende verontreinigende stoffen voor bronnen van voor menselijke consumptie bestemd water, en over de relevante daarmee verbonden potentiële gezondheidsrisico's. |
Gericht tot EU-Cie, geen omzetting. |
|
Artikel 20 Evaluatie en herziening van de bijlagen |
||
Artikel 20 (1) |
||
1. Ten minste om de vijf jaar evalueert de Commissie de bijlagen I en II in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang alsmede van de risicogebaseerde benadering inzake de veiligheid van water van de lidstaten die is opgenomen in de overeenkomstig artikel 18 samengestelde gegevensverzamelingen, en dient zij zo nodig een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze richtlijn in. |
Gericht tot EU-Cie, geen omzetting |
|
Artikel 20 (2) |
||
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III, om deze waar nodig aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang aan te passen. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de parameterwaarde van bisfenol A in bijlage I, deel B, voor zover dit nodig is om deze aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang aan te passen, hoofdzakelijk op basis van de lopende evaluatie door de EFSA. |
Idem. |
|
Artikel 21 |
||
Artikel 21 (1) |
||
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. |
Gericht tot EU-Cie, geen omzetting. |
|
Artikel 21 (2) |
||
2. De in artikel 4, lid 3, artikel 11, leden 5, 8 en 11, artikel 13, lid 6, en artikel 20, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar vanaf 12 januari 2021. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. |
Idem. |
|
Artikel 21 (3) |
||
3. De in artikel 4, lid 3, artikel 11, leden 5, 8 en 11, artikel 13, lid 6, en artikel 20, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan op elk moment door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. |
Gericht tot EU Parlement of Raad, geen omzetting. |
|
Artikel 21 (4) |
||
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. |
Gericht tot EU-Cie, geen omzetting. |
|
Artikel 21 (5) |
||
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. |
Idem |
|
Artikel 21 (6) |
||
6. Een overeenkomstig artikel 4, lid 3, artikel 11, leden 5, 8 en 11, artikel 13, lid 6, en artikel 20, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. |
Gericht tot EU instellingen, geen omzetting. |
|
Artikel 22 Committee procedure |
||
Artikel 22 (1) |
||
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. |
Gericht tot EU instellingen, geen omzetting. |
|
Artikel 22 (2) |
||
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien het Comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. |
Idem |
|
Artikel 23 Sancties |
||
De lidstaten stellen de voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 12 januari 2023 van die voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen daarvan mede. |
Omzetting via bestaande strafrechtelijke en bestuursrechtelijke kaders voor toezicht en verdere handhaving die betrekking heeft op de Dww en Omgevingswet als geheel. Geen verdere wijziging van regelgeving nodig. |
|
Article 24 Omzetting |
||
Artikel 24 (1) |
||
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 12 januari 2023 aan de artikelen 1 tot en met 18 en artikel 23 en de bijlagen I tot en met V te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede. |
Verplichting termijn omzetting, notificatieverplichting, gericht tot lidstaten, geen omzetting in regelgeving. |
|
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten. |
Verplichting om bij de wijzigingsregelgeving te refereren aan de richtlijn, gericht tot lidstaten. Omgezet in opschrift wijzigingsbesluit Dwb en Bkl. |
|
Artikel 24 (2) |
||
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. |
Verplichting tot notificatie voor lidstaten, geen omzetting in regelgeving |
|
Artikel 25 Overgangsperiode |
||
Artikel 25 (1) |
||
1. Uiterlijk op 12 januari 2026 nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat voor menselijke consumptie bestemd water voldoet aan de parameterwaarden in bijlage I, deel B, voor bisfenol A, chloraat, chloriet, gehalogeneerde azijnzuren, microcystine-LR, PFAS – totaal, som van PFAS en uraan. |
Invoeringstermijnen voor de lidstaten. In acht te nemen bij de omzetting in regelgeving via nieuwe parameterwaarden in bijlage A van het Dwb met de bijbehorende ingangsdata. |
|
Artikel 25 (2) |
||
2. Tot 12 januari 2026 zijn de waterleveranciers er niet toe verplicht voor menselijke consumptie bestemd water te monitoren volgens artikel 13 voor de in lid 1 van dit artikel opgesomde parameters. |
Idem. |
|
Article 26 Intrekking |
||
Artikel 26 (1) |
||
1. Richtlijn 98/83/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage VI, deel A, genoemde handelingen, wordt met ingang van 13 januari 2023ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VI, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in intern recht. |
Intrekking voormalige richtlijn, geen omzetting. |
|
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VII. |
||
Artikel 26 (2) |
||
2. Door de lidstaten overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Richtlijn 98/83/EG toegestane afwijkingen die op 12 januari 2023 nog steeds van toepassing zijn, blijven van toepassing tot de afloop van hun toepassingsduur. Zij mogen uitsluitend worden verlengd overeenkomstig artikel 15 van deze richtlijn indien er nog geen tweede afwijking is toegestaan. Het recht de Commissie te verzoeken om een derde afwijking overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Richtlijn 98/83/EG blijft van toepassing voor tweede afwijkingen die op ... [de datum van inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn] nog steeds van toepassing zijn. |
Overgangsrecht is hiervoor niet nodig, wordt beoordeeld per eventuele ontheffing indien dan van kracht. |
|
Artikel 27 Inwerkingtreding |
||
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
Inwerkingtredingsbepaling, geen omzetting. |
|
Artikel 28 Adressaten |
||
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten |
Normadressaat, geen omzetting |
|
Bijlage I, Normen |
Omzetting via wijziging bijlagen in Dwb en Dwr. |
|
Bijlage II, Monitoringsvoorschriften |
Omzetting via wijziging bijlage Dwr voor watervoorzienings-systeem. Monitoring o.g.v. art. 8 (monitoring onttrekkingsgebied) via verplichtingen Bkmw 2009, Bkl en protocol monitoring en toetsing drinkwaterbronnen KRW als onderdeel van het Besluit vaststelling monitoringsprogramma KRW |
|
Bijlage III, Analysemethoden |
Omzetting via wijziging bijlage bij Dwr voor watervoorzieningssysteem. Zie bij II voor monitoring/analyse in kader Krw. |
|
Bijlage IV, Informatie aan consumenten |
Omzetting via art. 26a Dwb. |
|
Bijlage V, Eisen aan materialen |
Omzetting via nieuwe Regeling materialen zodra uitvoeringshandelingen EU zijn vastgesteld. |
De transponeringstabel behorend bij het wetsvoorstel Drinkwaterwet (Kamerstukken II 2006–2007 30 895 nr. 3) is achtergevoegd ter informatie.
Zie ook nieuw artikel 54a Dww: Bij algemene maatregel van bestuur of, indien strekkend tot een goede uitvoering, bij regeling van Onze Minister, kunnen ter implementatie van internationale verplichtingen nadere regels worden gesteld omtrent de in deze wet geregelde onderwerpen.
Begripsomschrijvingen worden in de Nederlandse wetgeving alleen opgenomen indien een begrip meermalen in de regelgeving voorkomt (substitutie), dit heeft alleen een taalkundige (substituerende) betekenis en geen juridische. In begripsomschrijvingen worden ook geen verplichtingen e.d. opgenomen, die worden opgenomen in de artikelen die daarvoor het kader vormen.
Er is van uitgegaan dat feitelijke verplichtingen, gericht tot de lidstaat, niet worden omgezet in regelgeving (Aanwijzing voor de regelgeving (Ar) 9.6) behalve voor zover de verplichtingen ook al zijn deze feitelijk van aard en gericht tot de lidstaat, daartoe noodzaken omdat deze beogen rechten voor derden (m.n. burgers) te creëren en burgers daarop ook voor een nationale rechter aanspraak moeten kunnen maken. Indien medewerking van andere niet tot het Rijk behorende bestuursorganen nodig is dient dit in beginsel wel in de regelgeving te worden vastgelegd (Ar 9.6. Verplichting tot feitelijk handelen: Bepalingen uit bindende EU-rechtshandelingen die verplichten tot feitelijk handelen van de centrale overheid zonder dat derden daarop aanspraak hoeven te kunnen maken, worden niet geïmplementeerd).
Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19).
Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84).
Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82).
Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).
Omgevingswaarden en uitzonderingsmogelijkheden |
Specifieke taken (inclusief peilbesluiten, rangorde bij waterschaarste, calamiteiten en openbaar riool) |
Instructieregels waterprogramma’s (inclusief specifieke instructieregels andere doelstelling zoals voorkoming achteruitgang van de toestand) |
Instructieregels omgevingsplannen en -verordening (weging waterbelang) en waterschapsverordening (lozingen) |
Omgevingsvergunning |
Monitoring en informatie (inclusief register beschermde gebieden) |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Waterveiligheid |
§ 5.1.1 |
– |
§ 7.2.1 |
§ 8.1.5 |
– |
§ 13.3.2 |
Oppervlaktewater |
§ 5.2.2.1 en § 5.2.2.4 |
§ 6.3 |
§ 7.2.1 en § 7.2.2 |
§ 8.1.6 en H 9 |
§ 11.10 en § 11.11 |
§ 13.3.2 |
Grondwater |
§ 5.2.2.2 en § 5.2.2.4 |
§ 6.3 |
§ 7.2.1 en § 7.2.2 |
§ 8.1.6 en § 10.5 |
§ 11.10 en § 11.11 |
§ 13.3.2 |
Drinkwater |
§ 5.2.2.3 en § 5.2.2.4 |
§ 6.3 |
§ 7.2.1 en § 7.2.2 |
§ 8.1.6 en § 10.5 |
§ 11.10 en § 11.11 |
§ 13.3.2 |
Zwemwater |
§ 5.2.3 |
§ 6.2 |
§ 7.2.1 |
§ 8.1.6 |
– |
§ 13.3.3 |
Mariene wateren |
– |
§ 6.1 |
§ 7.2.1 |
– |
§ 11.10 en § 11.11 |
§ 13.3.2 |
Stedelijk Afvalwater |
– |
§ 6.4 |
– |
§ 8.2.3 |
– |
§ 13.3.2 |
artikel (lid) richtlijn 98/83 |
beknopte inhoud |
Artikel in Waterleidingwet |
Artikel in voorstel Drinkwaterwet |
---|---|---|---|
1 |
strekking en doel van de richtlijn |
behoeft geen implementatie |
behoeft geen implementatie |
2 lid 1 |
definitie van «voor menselijke consumptie bestemd water» |
– art. 1 lid 1 onder b (definitie leidingwater), en wijziging van «drinkwater» in «leidingwater» in relevante bepalingen – art. 1 lid 1 onder j (definitie collectieve watervoorziening) en toegevoegd Hoofdstuk IIA, waardoor ook collectieve watervoorzieningen onder de reikwijdte van de wet gebracht zijn |
– art. 1, lid 1 (definitie drinkwater; is gelijk aan definitie leidingwater in Waterleidingwet, met dien verstande dat warm tapwater is uitgezonderd) – art.1 lid 6 (aanduiding voorschriften die van overeenkomstige toepassing zijn voor warm tapwater) – zorg voor kwaliteit drinkwater is uitgewerkt in Hoofdstuk III, met verplichtingen voor drinkwaterbedrijven, collectieve watervoorzieningen, collectieve leidingnetten, woninginstallaties en overige drinkwaterinstallaties |
2 lid 2 |
definitie van «huishoudelijk leidingnet» |
– art. 1 lid 1 onder k (definitie collectief leidingnet) |
– art. 1 lid 1 (definitie collectief leidingnet) |
3 lid 1 |
water dat op basis van de richtlijn niet onder de reikwijdte valt |
behoeft geen implementatie; is reeds uitgezonderd |
behoeft geen implementatie; is reeds uitgezonderd |
3 lid 2 |
water dat door lidstaat mag worden uitgezonderd van de reikwijdte: – bepaalde soorten water – bepaalde voorzieningen |
– art. 1 lid 2, waarmee bepaalde soorten leidingwater bij AMvB kunnen worden uitgezonderd – art. 15a, lid 3, waarmee bepaalde collectieve watervoorzieningen bij AMvB kunnen worden uitgezonderd |
– art. 1 lid 2, waarmee bepaalde soorten drinkwater bij AMvB kunnen worden uitgezonderd – art. 17, lid 2, waarmee bepaalde collectieve voorzieningen bij AMvB kunnen worden uitgezonderd |
3 lid 3 |
informeren en adviseren betrokken bevolking over uitzondering kleine voorzieningen |
bij eventuele uitzondering van bepaalde kleine watervoorzieningen wordt in toelichting bij wijziging Waterleidingbesluit beschreven hoe het informeren/adviseren zal plaatsvinden |
bij eventuele uitzondering van bepaalde kleine watervoorzieningen wordt in toelichting bij wijziging Drinkwaterbesluit beschreven hoe het informeren/adviseren zal plaatsvinden |
4 lid 1 |
nemen van maatregelen opdat water gezond en schoon is, met definitie «gezond en schoon» |
– water, geleverd door waterleidingbedrijf: art. 4 lid 1 Waterleidingwet – water, geleverd door collectieve watervoorziening:art. 15a lid 1 – water, geleverd via collectief leidingnet: art. 15c, 15d en 15e |
– water, geleverd door drinkwaterbedrijf: art. 13 lid 1 – water, geleverd door collectieve watervoorziening: art. 17 lid 1 – water, geleverd via collectief leidingnet: art. 19, 20, 21 en 22 – warm tapwater: art. 1 lid 6 |
4 lid 2 |
nemen van maatregelen opdat kwaliteit water niet achteruitgaat door implementatie Richtlijn |
implementeren door kwaliteitseisen (in Waterleidingbesluit) zoveel mogelijk te laten overeenkomen met niveau dat nu in praktijk wordt gerealiseerd |
implementeren door kwaliteitseisen (in Drinkwaterbesluit) zoveel mogelijk te laten overeenkomen met niveau dat nu in praktijk wordt gerealiseerd |
5 6 lid 1 Bijlage I |
Vaststellen kwaliteitseisen en plaats waar aan die eisen moet worden voldaan |
– water, geleverd door waterleidingbedrijf: regelen o.g.v. art. 4 lid 2 onder a in Waterleidingbesluit – water, geleverd door collectieve watervoorziening: regelen o.g.v. art. 15a lid 2 jo. art. 4 lid 2 onder a, in Waterleidingbesluit – water, geleverd via collectief leidingnet: art. 15d en 15 e |
– water, geleverd door drinkwaterbedrijf: regelen o.g.v. art. 13 lid 3 onder a in Drinkwaterbesluit – water, geleverd door collectieve watervoorziening: regelen o.g.v. art. 17 lid 1 jo. art. 13 lid 3 onder a, in Drinkwaterbesluit – water, geleverd via collectief leidingnet: art. 19, 20, 21 en 22 – warm tapwater: art. 1 lid 6 |
6 lid 2 en 3 |
– indien normoverschrijding gevolg van huishoudelijk leidingnet, zonder sprake van voorziening aan het publiek: lidstaat wordt geacht aan zijn algemene verplichtingen te hebben voldaan, maar wel plicht om passende maatregelen te nemen (zoals informeren/adviseren eigenaars en verbruikers en conditionering van het water) – overige situaties: lidstaat moet zorgen dat eigenaar herstelmaatregelen neemt |
– informeren/adviseren: regelen op grond van art. 4 lid 2 onder k, ten 3e en art. 15c in Waterleidingbesluit – conditionering wordt bewerkstelligd via de in het Waterleidingbesluit op te nemen kwaliteitseisen voor het te leveren water – herstelmaatregelen: o.g.v. art. 15e, waarmee aan eigenaars van collectief leidingnet verplichtingen worden opgelegd |
– informeren/adviseren: regelen op grond van art. 13 lid 3 onder e en art. 19 in Waterleidingbesluit – conditionering wordt bewerkstelligd via de in het Drinkwaterbesluit op te nemen kwaliteitseisen voor het te leveren water – herstelmaatregelen: o.g.v. art. 21, waarmee aan eigenaars van collectief leidingnet verplichtingen worden opgelegd |
7 Bijlage II Bijlage III |
toe te passen meetfrequentie en analysemethoden |
– water, geleverd door waterleidingbedrijf: regelen o.g.v. art. 4 lid 2 onder e, in Waterleidingbesluit – water, geleverd door collectieve watervoorziening: regelen o.g.v. art. 15a jo art. 4 lid 2 onder e, in Waterleidingbesluit – water, geleverd via collectief leidingnet: art. 15d |
– water, geleverd door drinkwaterbedrijf: regelen o.g.v. art. 13 lid 3 onder b, in Drinkwaterbesluit – water, geleverd door collectieve watervoorziening: regelen o.g.v. art. 17 jo art. 13 lid 3 onder a, in Drinkwaterbesluit – water, geleverd via collectief leidingnet: art. 20 – warm tapwater: art. 1 lid 6 |
8 |
indien nationale kwaliteitseisen worden overschreden of kwaliteit water gevaar oplevert voor de volksgezondheid: lidstaat zorgt dat: – herstelmaatregelen worden getroffen – levering zo nodig wordt verboden – zo nodig gebruiksbeperkingen worden opgelegd – verbruikers worden geïnformeerd |
– water, geleverd door waterleidingbedrijf: herstelmaatregelen: regelen o.g.v. art. 4 lid 2 onder e, in Waterleidingbesluit opleggen gebruiksbeperkingen of verbod levering: o.g.v. art. 8 informering verbruikers: regelen o.g.v. art. 4 lid 2 onder k ten 2e, in Waterleidingbesluit – water, geleverd door collectieve watervoorziening: regelen in Waterleidingbesluit op grond van artikel 15a lid 2 jo. art. 4 lid 2 onder k ten 2e en jo. art. 4 lid 2 onder e, dan wel met toepassing van art. 15a lid 2 jo. art. 8 – water, geleverd via collectief leidingnet: art. 15c, 15d en 15e |
– water, geleverd door drinkwaterbedrijf: herstelmaatregelen: regelen o.g.v. art. 13 lid 3 onder a, in Drinkwaterbesluit opleggen gebruiksbeperkingen of verbod levering: o.g.v. art. 44 informeren verbruikers: regelen o.g.v. art. 13 lid 3 onder e ten 2e, in Drinkwaterbesluit – water, geleverd door collectieve watervoorziening: regelen in Drinkwaterbesluit op grond van artikel 17 lid 1 jo art. 13 lid 3 onder e ten 2e dan wel met toepassing van art 17 lid 1 jo. art. 45 – water, geleverd via collectief leidingnet: art. 19, 20, 21 en 22 – warm tapwater: regelen in Drinkwaterbesluit op grond van art. 1 lid 6 jo art. 13 lid 3 onder e ten 2edan wel met toepassing van art. 43, 44 en 45 |
9 lid 1 t/m 5 |
toestaan van afwijkingen van de kwaliteitseisen |
– water, geleverd door waterleidingbedrijf: regelen o.g.v. art. 4 lid 2 onder a Waterleidingwet in Waterleidingbesluit – water, geleverd door collectieve watervoorziening: regelen o.g.v. art. 15a lid 2 jo. art. 4 lid 2 onder a in Waterleidingbesluit |
– water, geleverd door drinkwaterbedrijf: regelen o.g.v. art. 13 lid 5 in Drinkwaterbesluit – water, geleverd door collectieve watervoorziening: regelen o.g.v. art. 17 lid 1 jo. art. 13 lid 5 in Drinkwaterbesluit – warm tapwater: regelen o.g.v. art. 1 lid 6 jo. art. 13 lid 5 in Drinkwaterbesluit |
9 lid 6 |
informeren verbruikers over besluit tot afwijking, en zo nodig adviseren specifieke gevoelige bevolkingsgroepen |
– water, geleverd door waterleidingbedrijf: regelen o.g.v. art. 4 lid 2 onder k in Waterleidingbesluit – water, geleverd door collectieve watervoorziening: regelen o.g.v. art. 15a lid 2 jo. art. 4 lid 2 onder k |
– water, geleverd door drinkwaterbedrijf: regelen o.g.v. art. 13 lid 3 onder e in Drinkwaterbesluit jo. 13 lid 5 – water, geleverd door collectieve watervoorziening: regelen o.g.v. art. 17 lid 1 jo. 13 lid 3 onder e jo. 13 lid 5 – warm tapwater: regelen o.g.v. art. 1 lid 6 jo. 13 lid 3 onder e jo. 13 lid 5 |
9 lid 7 |
informeren Commissie over toegestane afwijkingen |
beschrijven in Nota van Toelichting bij wijziging Waterleidingbesluit |
beschrijven in Nota van Toelichting bij opstellen Drinkwaterbesluit |
9 lid 8 |
voor verpakt water mag lidstaat geen afwijkingen toestaan |
behoeft geen implementatie |
behoeft geen implementatie |
10 |
lidstaten zorgen ervoor dat materialen (in nieuwe installaties) en stoffen die bij de bereiding en distributie van water worden gebruikt, en daardoor veroorzaakte verontreinigingen, niet in te hoge concentratie in water achterblijven en geen afbreuk doen aan de bescherming van de volksgezondheid |
– materialen, gebruikt bij bouw en renovatie, tenzij deze deel uitmaken van een gebouw: regelen o.g.v. art. 4 lid 2 onder i en art. 15e lid 2, in Waterleidingbesluit – chemicaliën, gebruikt door waterleidingbedrijven: regelen o.g.v. art. 4 lid 2 onder i, in Waterleidingbesluit – chemicaliën, gebruikt door collectieve watervoorzieningen: regelen o.g.v. art. 15a lid 2 jo art. 4 lid 2 onder i, in Waterleidingbesluit |
– materialen, gebruikt bij bouw en renovatie, tenzij deze deel uitmaken van een gebouw: regelen o.g.v. art. 13 lid 3 onder c en art. 21 lid 2, in Drinkwaterbesluit – chemicaliën, gebruikt door drinkwaterbedrijven: regelen o.g.v. art. 13 lid 3 onder c, in Drinkwaterbesluit – chemicaliën, gebruikt door collectieve watervoorzieningen: regelen o.g.v. art. 17 lid 1 jo art. 13 lid 3 onder c, in Drinkwaterbesluit – chemicaliën en materialen, gebruikt bij voorziening warm tapwater: regelen o.g.v. art. 1 lid 6 jo art. 13 lid 3 onder c, in Drinkwaterbesluit |
11 |
herziening Bijlagen |
behoeft geen implementatie |
behoeft geen implementatie |
12 |
Comitologie |
behoeft geen implementatie |
behoeft geen implementatie |
13 lid 1 |
informeren verbruikers over kwaliteit water |
– water, geleverd door waterleidingbedrijf: regelen o.g.v. art. 4 lid 2 onder k ten 1e in Waterleidingbesluit – water, geleverd door collectieve watervoorziening: regelen o.g.v. art 15a lid 2 jo art. 4 lid 2 onder k ten 1e in Waterleidingbesluit |
– water, geleverd door drinkwaterbedrijf: regelen o.g.v. art. 13 lid 3 onder e ten 1e in Drinkwaterbesluit – water, geleverd door collectieve watervoorziening: regelen o.g.v. art 17 lid 1 jo. art. 13 lid 3 onder e ten 1e in Drinkwaterbesluit – warm tapwater: regelen o.g.v. art 1 lid 6 jo. art. 13 lid 3 onder e ten 1e in Drinkwaterbesluit |
13 lid 2 |
lidstaten publiceren driejaarlijks verslag over drinkwaterkwaliteit |
toegevoegd Hoofdstuk VA |
Art. 37, 38 en 39 |
13 lid 3 |
toezending verslag aan Commissie |
behoeft geen implementatie |
Behoeft geen implementatie |
13 lid 4 |
vaststellen vorm en minimuminhoud verslagen via Comité-procedure |
behoeft geen implementatie |
behoeft geen implementatie |
13 lid 5 |
Commissie publiceert samenvattend verslag |
behoeft geen implementatie |
behoeft geen implementatie |
14 |
tijdschema voor naleving |
behoeft geen implementatie |
Behoeft geen implementatie |
15 |
lidstaten kunnen verzoek indienen voor langere implementatietermijn |
behoeft geen implementatie |
Behoeft geen implementatie |
16 Bijlage IV V |
intrekking Richtlijn 80/778 en overgangsrecht |
behoeft geen implementatie |
behoeft geen implementatie |
17 |
omzetting in nation. wetgeving |
behoeft geen implementatie |
Behoeft geen implementatie |
18 en 19 |
inwerkingtreding en adressaten |
behoeft geen implementatie |
Behoeft geen implementatie |
Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water, PbEG 1998, L330.
Brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal d.d. 14 oktober 2023, kenmerk 2022-0000555058.
Bijlage II en III zijn herzien door Richtlijn (EU) 2015/1787 van de Commissie van 6 oktober 2015 tot wijziging van de bijlagen II en III bij Richtlijn 98/83/EG van de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water.
Speciaal verslag nr. 12/2017: Uitvoering van de Drinkwaterrichtlijn: betere kwaliteit van en toegang tot water in Bulgarije, Hongarije en Roemenië, maar nog steeds aanzienlijke investeringen nodig.
Richtlijn 2006/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (L 327/1).
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité; De strategische aanpak van de Europese Unie van geneesmiddelen in het milieu, Brussel, 11.3.2019 COM(2019) 128 final.
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s; Een alomvattend EU-kader voor hormoonontregelende stoffen, COM/2018/734 final.
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s; Strategie voor duurzame chemische stoffen Brussel, 14.10.2020, COM(2020) 667 final.
Commission Implementing Decision of 19.1.2022 establishing a watch list of substances and compounds of concern for water intended for human consumption as provided for in Directive (EU) 2020/2184 of the European Parliament and of the Council, C(2022), 142 final.
Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (L 88/5).
Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad Voor de EER relevante tekst (L 88/5)
Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (L 169/1).
Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (L 167/1).
«Iedereen heeft recht op toegang tot essentiële diensten van goede kwaliteit, waaronder water (...)».
Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (L 108/1).
Besluit van 23 mei 2011, houdende bepalingen inzake de productie en distributie van drinkwater en de organisatie van de openbare drinkwatervoorziening (Drinkwaterbesluit).
Via het wetsvoorstel voor een Verzamelwet IenW 2021, zie Verzamelwet IenW 2021 | Overheid.nl | Wetgevingskalender
Brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aan de Tweede Kamer d.d. 16 november 2021, Kamerstukken II 2021–2022, 26 442 nr. 60.
https://www.rivm.nl/legionella/lchv-draaiboek; zie deel B, pagina 8, tabel 2.1, bij punt 2b.
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2021/11/16/evaluatie-regelgeving-legionellapreventie-in-leidingwater (zie rapport Vragen en knelpunten)
https://www.rivm.nl/legionella/lchv-draaiboek; zie deel B. pagina 8, tabel 2.1, bij punt 2f, achtste streepje.
In het kabinet Rutte IV zijn de wettelijke taken belegd bij de Minister voor Wonen en Ruimtelijke Ordening.
Portefeuilleverdeling kabinet-Rutte IV | Publicatie | Kabinetsformatie (kabinetsformatie2021.nl)
Nationale Analyse Waterkwaliteit, F. van Gaalen et al, Planbureau voor de Leefomgeving, 30 april 2020.
Richtlijn 2013/39/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2008/105/EG wat betreft prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid (L 226 1).
Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand.
Risicoanalyse en risicomanagement van drinkwaterproductie in Nederland, H. H. J. L van den Berg et. al., RIVM 2017, rapportnummer 2017-0036.
Verordening (EG) Nr 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31/1).
Richtlijn 2009/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater (Herschikking) (L 164/45).
Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (L 311/67).
Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (L 338/4).
Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (L 338/4).
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (L 327/1).
Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (L 372/19).
Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (L 348/84).
Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (L 101/1).
Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (L 041/26).
Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (L 88/5).
Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad.
Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011.
Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (L 167/1).
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (L 309/1).
Brief van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Infrastructuur en Waterstaat en voor Medische Zorg van 2 juli 2020, Kamerstukken II 2019/2020, 27 625 nr. 506.
Economic Effects of article 10 of the Drinking Water Directive, Final report, Panteia, 12 januari 2016.
Tweede Kamer: Kamerstukken II 2021/2022, 27 625, nr 566; Eerste Kamer: niet gepubliceerd als Kamerstuk.
Artikel 11 van de Bekendmakingswet:
1. Indien bij of krachtens de wet is bepaald dat na de bekendmaking van een algemene maatregel van bestuur of een vanwege het Rijk anders dan bij wet of algemene maatregel van bestuur vastgesteld algemeen verbindend voorschrift een bepaalde periode dient te verstrijken alvorens de algemene maatregel van bestuur of het algemeen verbindende voorschrift in werking kan treden, kan in afwijking daarvan een eerder tijdstip van inwerkingtreding worden vastgesteld, indien de algemene maatregel van bestuur of het algemeen verbindende voorschrift uitsluitend strekt tot uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Europese Commissie.
Richtlijn nr. 98/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PbEG L 330).
Wet van 22 juni 2000 tot wijziging van de Waterleidingwet in verband met de richtlijn betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (Stb. 2000, 295V).
Wet van 9 september 2004 tot wijziging van de Waterleidingwet (eigendom van waterleidingbedrijven) (Stb. 2004, 517).
Kamerstukken II 2013–2014, 33 962, nr. 3 (memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Omgevingswet).
Waterwet: Kamerstukken II 2006–2007, 30 818 nrs 1–3 e.v. Bkmw 2009: zie m.n. de nota van toelichting bij de wijziging ingevolge het Besluit van 15 oktober 2015 tot wijziging van het Bkmw 2009 en het Waterbesluit (Stb 2015, 394); Waterbesluit: zie m.n. de nota van toelichting, Stb. 2009, 548.
Zie «Vragen en knelpunten rond legionellaregelgeving in leidingwater op basis van 20 jaar praktijk in Nederland», met name paragraaf 3.2.
Zie «Vragen en knelpunten rond legionellaregelgeving in leidingwater op basis van 20 jaar praktijk in Nederland», met name paragraaf 3.2.
Waterwinlocatie is gedefinieerd in kader Bkl als «onttrekkingspunt van water dat wordt gebruikt voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water, of een samenstel van die onttrekkingspunten».
Zie voor recente evaluatie ex ante Kamerstukken II 2021–2022, 27 625, nr. 555 (brief van de minister van Infrastructuur en Waterstaat d.d. 16 november 2021 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake de voortgang op het gebied van de Kaderrichtlijn Water).
Zie voor recente evaluatie ex ante Kamerstukken II 2021–2022, 27 625, nr. 555 (brief van de minister van Infrastructuur en Waterstaat d.d. 16 november 2021 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake de voortgang op het gebied van de Kaderrichtlijn Water).
In de tabel zijn in afwijking van het ICER-I model de twee laatste (en inhoudelijk samenhangende) kolommen samengevoegd vanwege het beperkte gebruik van de beleidsruimte en is gelet op het «herschikking» karakter van de richtlijn en de aansluiting op en verknoping met de (omzetting van de) Kaderrichtlijn water niet volstaan met het enkel noemen van artikelen maar is tevens een korte aanduiding van de inhoud daarvan opgenomen met een korte aanduiding van plaats in en werking van de systemen van de openbare drinkwatervoorziening en het waterbeheer, met als doel een voldoende begrijpelijk en informatief overzicht van de omzetting te creëren met duiding van de wijze van inbedding in de nationale regelgevingskaders.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2022-450.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.