Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 oktober 2022
Hierbij bied ik u, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en
Waterstaat en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, een wijziging
van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en van het Besluit bouwwerken leefomgeving
aan. Deze wijzigingen zijn onderdeel van het ontwerpbesluit tot wijziging van het
Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de modernisering van het asbeststelsel
alsmede enkele technische wijzigingen van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en het
Besluit bouwwerken leefomgeving. Voor de volledigheid is het hele ontwerpbesluit meegezonden.
Voor de inhoud van het ontwerpbesluit verwijs ik u naar de ontwerpnota van toelichting.
Deze voorlegging heeft betrekking op de wijziging van het Asbestverwijderingsbesluit
2005 en van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
De voorlegging met betrekking tot het Asbestverwijderingsbesluit 2005 geschiedt in
het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure op grond van artikel 21.6,
vierde lid, van de Wet milieubeheer en biedt uw Kamer de mogelijkheid zich uit te
spreken over de in het ontwerpbesluit opgenomen wijzigingen van het Asbestverwijderingsbesluit
2005 voordat het aan de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden voorgelegd
en vervolgens zal worden vastgesteld.
De voorlegging met betrekking tot de wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving
anticipeert op de voorhangprocedure van artikel 23.5 van de Omgevingswet en biedt
uw Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over het ontwerpbesluit voordat het aan
de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden voorgelegd.
Op grond van de aangehaalde bepalingen geschiedt de voordracht aan de Koning ter verkrijging
van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het ontwerpbesluit
niet eerder dan vier weken nadat het ontwerpbesluit aan beide Kamers der Staten-Generaal
is overgelegd.
Op grond van Aanwijzing 2.38 van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt deze termijn
in verband met het Herfstreces van uw Kamer verlengd zodat ten minste driekwart van
de voorhangtermijn buiten het reces valt.
Een gelijkluidende brief heb ik gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der
Staten-Generaal.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip