33 118 Omgevingsrecht

34 986 Aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringswet Omgevingswet)

DV1 VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 juni 2022

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving2 en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit3 hebben eerder tweemaal schriftelijk overleg met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gevoerd over de inwerkingtreding van de Omgevingswet.4 In hun vergadering van 17 mei jongstleden besloten de commissies om op 7 juni aanstaande te wegen of de onder voorbehoud voor 21 juni aanstaande geplande plenaire behandeling van het ontwerp-KB inzake de inwerkingtreding van de Omgevingswet door kan gaan.

De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS gezamenlijk, D66, de PvdA, de SP, de ChristenUnie en de PvdD wensten met het oog op de voorbereiding van de plenaire behandeling de regering nog een aantal vragen te stellen.

Naar aanleiding hiervan is op 30 mei 2022 een brief gestuurd aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

De Minister heeft op 3 juni 2022 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Dragstra

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING EN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT/LANDBOUWNATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening

Den Haag, 30 mei 23022

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de afgelopen jaren veel tijd en aandacht besteed aan het invoeringstraject van de Omgevingswet. Laatstelijk hebben deze commissies tweemaal schriftelijk overleg met u gevoerd over de inwerkingtreding van de wet.5 In hun vergadering van 17 mei jongstleden besloten de commissies om op 7 juni aanstaande te wegen of de onder voorbehoud voor 21 juni aanstaande geplande plenaire behandeling van het ontwerp-KB inzake de inwerkingtreding van de Omgevingswet door kan gaan. Daarvoor is in elk geval noodzakelijk dat de bij deze brief gestelde vragen tijdig zijn beantwoord en de door de commissies (bij monde van het lid Nicolaï) opgevraagde adviezen, rapporten en onderzoeksresultaten betreffende het DSO tijdig bij de Kamer aangeleverd zijn.6 Voorts diende de gevraagde verduidelijking van het standpunt van het Adviescollege ICT-toetsing inzake een eventuele nieuwe adviesaanvraag over de werking van het DSO te zijn ontvangen, hetgeen inmiddels het geval is.7

De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS gezamenlijk, D66, de PvdA, de SP, de ChristenUnie en de PvdD wensen met het oog op de voorbereiding van de plenaire behandeling de regering de volgende vragen te stellen. De vragen zijn geordend naar de bekende thema’s: (1) het functioneren van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), (2) de financiën, (3) de externe uitvoeringsorganisaties, (4) de voorbereiding van betrokkenen en (5) overige vragen.

1. Functioneren van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO)

De leden van de fractie van GroenLinks en 50PLUS hebben de regering de volgende vragen te stellen over het functioneren van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO).

  • 1.a. Bij brief van 6 mei 20228 gaat de regering in op de connectie tussen de Landelijke voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB) en de Landelijke voorziening (DSO-LV). De regering geeft daarbij aan: «Indien een bronhouder tegen problemen aanloopt is er ondersteuning vanuit DSO en/of leveranciers». De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS vragen de regering wat dit betekent voor de praktijk. Krijgt de bronhouder een melding dat doorgifte naar de LVBB niet is gelukt? Klopt het dat bekendmaking en beschikbaar stellen via de LVBB een voorwaarde is voor het starten van procedures (bijvoorbeeld terinzagelegging) en het vaststellen van de beslistermijnen bij nieuwe (concept)besluiten?

  • 1.b. Uit publicaties van softwareleveranciers blijkt dat er enige ruimte zit in de standaarden voor de softwareontwikkeling door die leveranciers. Wat betekent dit voor de werking van het DSO?

  • 1.c. Wat zijn de gevolgen in de praktijk wanneer er in de software van overheden verschillen bestaan als gevolg van ruimte in de standaarden?

    • i. Kunnen plannen die elkaar overlappen (bijvoorbeeld die van provincies en gemeenten) die ontwikkeld zijn met software van verschillende leveranciers, dan goed weergegeven worden?

    • ii. Hoe zit dit met vergunningaanvragen waarbij zowel provincies als gemeenten zijn betrokken (bijvoorbeeld aanvragen voor een activiteit bouwen waarbij ook Natura 2000 in het geding is)?

    • iii. Wat zijn de gevolgen daarvan bij een aanvraag omgevingsvergunning waarbij zowel de provincie, als het waterschap en een gemeente betrokken zijn, wanneer die alle drie een andere softwareleverancier hebben?

    • iv. Welke gevolgen kunnen de verschillen in software hebben voor wat de burger of initiatiefnemer te zien krijgt?

  • 1.d. Door middel van de tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM-oplossingen) kan een overheid (tijdelijk) maatregelen nemen om toch door te kunnen werken. Wat betekent het als meerdere overheden (bij een plan of omgevingsvergunning en dergelijke) moeten samenwerken en een of meerdere van die overheden maken gebruik van een TAM en de rest niet? Hoe werkt het in de praktijk bijvoorbeeld als een gemeente bij een plan gebruik maakt van de Tijdelijke Alternatieve Maatregel opstellen van Omgevingsdocumenten op basis van de IMRO2012 standaard (TAM-IMRO) en de provincie (die dit niet doet) een aanwijzing wil geven?

  • 1.e. In voormelde brief van 6 mei 2022 schrijft de regering dat de ondersteuning op het Digitaal Stelsel momenteel wordt versterkt.9 Kan de regering de stand van zaken hierover met de Kamer delen? Bestaat er een risico dat de ondersteuning op het Digitaal Stelsel niet toereikend versterkt kan worden? Welke garanties heeft de regering dat de versterkte serviceketen per juli 2022 operabel zal zijn op een adequate manier?

  • 1.f. Kan de regering toezeggen dat de Kamer voor 7 juni a.s. een recent advies van het Adviescollege ICT-toetsing (AC-ICT) en/of Deloitte wordt toegezonden over de werking van het DSO in relatie tot de invoeringsdatum van de Omgevingswet van 1 januari 2023? Is de regering het met de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS eens dat het raadzaam is om een dergelijk nieuw advies te vragen, nu het laatste advies van het AC-ICT dateert van 14 februari jongstleden en de ontwikkelingen, volgens de regering, snel gaan?

  • 1.g. Mocht het onderzoek van Deloitte nog niet gereed zijn, is de regering dan bereid om aan Deloitte te vragen in eerste instantie te focussen op een kernaanbeveling uit het advies van het AC-ICT van 14 februari jl., zijnde het indringend testen van de werking en de stabiliteit van de DSO-keten. Een goed ontworpen en grondig uitgevoerde testopzet is in de ogen van deze leden namelijk cruciaal om in de tijd die nog rest tot de beoogde invoeringsdatum de stabiliteit en de werkbaarheid van de complexe DSO-keten verder te verbeteren. En kan de regering daarbij Deloitte verzoeken om de Kamer hierover vóór 7 juni a.s. te rapporteren?

  • 1.h. De regering maakt in de brief van 6 mei jongstleden meerdere malen melding van de drie maanden durende testperiode, zijnde van 1 april tot 1 juli 202210. Is de regering het met de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS eens dat dit in de praktijk geen drie maar maximaal twee maanden betreft? Op welk moment gaat de regering met de bestuurlijke partners nu besluiten of «de werkbaarheid en beheersbaarheid van de DSO-keten» voldoende functioneel is om tot verantwoorde invoering over te gaan? Is dat na drie maanden testen, ergo 1 augustus 2022, of op 1 juli 2022, dat in concreto na twee maanden is? Is het mogelijk dat de Kamer reeds op 7 juni a.s. een oordeel kan ontvangen?

  • 1.i. Welke technische vraagstukken zijn in deze testperiode tot nu toe naar voren gekomen? Zijn er redenen om het DSO verder te willen ontwikkelen? Zo ja, welke termijn is nodig om de gewenste resultaten te bereiken?

  • 1.j. De «Roadmap Route 2022» laat zien dat er nog een aanzienlijk aantal onderdelen van het DSO in het najaar 2022 opgeleverd moet worden. Daar ze op de «Roadmap Route 2022» staan, betreft dit onderdelen van het kritische pad. Begrijpen de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS dit goed? Deze leden vragen de regering wat er gebeurt als deze onderdelen niet blijken te functioneren zoals verwacht. Kan de Omgevingswet dan wel in werking treden per 1 januari 2023, volgens de regering?

  • 1.k. Op welke wijze zijn de kwetsbare landschaps- en milieuwaarden geborgd in de TAM-oplossingen? Kunnen derde-belanghebbenden op dezelfde wijze informatie krijgen als de initiatiefnemers en gemeenten?

  • 1.l. De regering geeft aan dat de TAM-IMRO beschikbaar is voor gemeenten «indien de gekozen planleverancier dat ondersteunt».11 Wat betekent dit in de praktijk voor gemeenten waarvan de leverancier dit niet ondersteunt? Hoeveel gemeenten hebben aangegeven gebruik te gaan maken van TAM-IMRO of andere tijdelijke maatregelen?

  • 1.m. TAM-IMRO kan in principe worden toegepast in de periode van één jaar na het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, aldus de regering.12 Deze leden vragen de regering wat er gebeurt als een gemeente in dat jaar, door krapte op de arbeidsmarkt bijvoorbeeld, er niet in slaagt alles op orde te krijgen. Vervalt dan de TAM-IMRO van rechtswege? Hoe vervult het rijk zijn verantwoordelijkheid in richting burgers en bedrijven die in gemeenten wonen die er niet in slagen tijdig de TAM-IMRO om te zetten naar permanente voorzieningen? Dat is immers met de uitval vanwege corona en/of krapte op de arbeidsmarkt geen ondenkbeeldig scenario, volgens deze leden.

  • 1.n. Het is aan het bevoegd gezag om te komen tot een lokale «stabiliseringsperiode» aldus de regering en zij voorziet geen consequenties voor het tijdpad naar 1 januari 2023.13 Op welke wijze garandeert de regering een goed werkend DSO in gemeenten waar een lokale stabiliseringsperiode niet op tijd tot stand heeft kunnen komen? Of is het niet op tijd klaar zijn, wat de regering bedoelt met «tijdelijke dip» in de dienstverlening?14

  • 1.o. In de brief van 6 mei 2022 verwijst de regering in haar beantwoording van vraag 1.11 van de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS naar de werkplaatsen met het bedrijfsleven.15 In een schrijven van zowel de BOVAG als van de werkgeversorganisatie VNO-NCW aan de Kamer komen echter nog aanzienlijke vraagstukken naar voren. Een van de vraagstukken is dat het DSO nog onvoldoende gevuld is met zowel rijks- als lokale regels waardoor er geen goed zicht mogelijk is op de gebruiksvriendelijkheid van het systeem. Kan de regering allereerst een toelichting geven van wat er uit de werkplaatsen naar voren komt? Kan de regering tevens aangeven wat er op 20 mei jongstleden met de het bedrijfsleven besproken is? Kan de regering de Kamer de gegeven presentaties tijdens en het verslag van deze bijeenkomst doen toekomen?

  • 1.p. De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS vragen de regering hoe het mogelijk is dat de landelijke bruidsschat nog niet (volledig) in het DSO is verwerkt terwijl deze al in 2020 is vastgesteld? Hoe kan het dat de regering steeds spreekt over een zorgvuldig traject met betrokkenen terwijl het bedrijfsleven blijkbaar van mening is dat ze de Kamer nodig heeft om te komen tot een regelmatig overleg met de programmaorganisatie? Is de regering bereid om een tweewekelijks overleg met MKB-NL op te starten totdat alle geagendeerde issues opgelost zijn?

  • 1.q. Is de regering bereid om vóórdat de plenaire behandeling van het inwerkingtredings-KB van de Omgevingswet de Kamer plaatsvindt, een korte enquête te houden onder de deelnemers van de werkplaatsen waarbij er gevraagd wordt naar een waardering van de huidige gebruiksvriendelijkheid van het DSO en de verschillende TAM-oplossingen en tevens naar hun inschatting of het DSO, naar de mening van het bedrijfsleven, gereed voor invoering is? Zo nee, waarom niet?

  • 1.r. Is de regering bereid om een vergelijkbare enquête uit te zetten onder de deelnemers van de werkplaatsen met burgers en andere organisaties? Zo nee, waarom niet?

  • 1.s. Bij brief van 6 mei 2022 geeft de regering een eigen invulling aan wat een «werkend DSO» inhoudt.16 Dat er een prioritering bestaat, begrijpen de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS, maar de vraag van deze leden richtte zich nu juist op het oorspronkelijke ambitieniveau. Graag ontvangen deze leden op deze vraag een antwoord vanuit dat oorspronkelijk beoogde perspectief.

  • 1.t. Is de regering het met de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS eens dat het voor de Kamerleden moeilijk is om hun taak – inhoudende het onderzoeken of het ontwerp-koninklijk besluit voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet aan de minimale standaarden als rechtszekerheid, werkbaarheid en uitvoerbaarheid voldoet – goed uit te voeren zolang het DSO nog in ontwikkeling is? Acht de regering het wenselijk dat de Kamer hierover nu al in de fase van beoordeling treedt, terwijl fundamentele instrumenten van de wet, zoals in dit geval het DSO, nog verregaand in ontwikkeling zijn, waardoor het op dit moment voor niemand goed mogelijk is om een eindoordeel te vormen over het functioneren daarvan?

  • 1.u. De regering schrijft in haar brief van 6 mei 2022 dat zij door middel van een «zorgvuldig totstandkomingsproces» tot uitdrukking heeft geprobeerd te brengen dat alles wat redelijkerwijs mogelijk is, is gedaan om voorafgaand aan het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet zicht te krijgen op de werking na 1 januari 2023.17 Is de regering het met deze leden eens dat het totstandkomingsproces van een wet niet doorslaggevend is voor de kwaliteit van die wet en het functioneren van die wet in de praktijk? De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS prijzen de regering dat «alles wat redelijkerwijs mogelijk is» gedaan is om zicht te krijgen op de werking van de wet na 1 januari 2023, maar constateren dat hierin tevens een groot risico schuilgaat, nu er geen enkele waarborg is dat «alles wat redelijkerwijs mogelijk is» in praktijk genoeg is. Hoe reflecteert de regering op dit risico? Waarom is de regering bereid om dit risico te nemen, naast het meermaals aangehaalde doel van de regering om «momentum te behouden»?

  • 1.v. Welke bewijzen in de zin van (onafhankelijk getoetste) onderbouwingen en informatie kan de regering aanleveren om te bewijzen dat het Rijk en de decentrale overheden en uitvoeringsorganisaties daadwerkelijk gereed en in staat zijn om de complexe Omgevingswet uit te kunnen voeren?

De leden van de fractie van D66 merken op dat in de brief van de regering van 6 mei 2022 een duidelijk antwoord ontbrak op vraag 1.4 van de leden van de deze fractie en vraag 1.3 van de leden van de fractie van het CDA naar het expliciet bestuurlijk vaststellen van de functionaliteit van DSO vanuit het perspectief van de gebruiker.18 De leden van de fractie van D66 vragen de regering hierbij nogmaals hoe bestuurlijk wordt vastgelegd dat de functionaliteit van het DSO-LV vanuit gebruikersperspectief voldoende werkbaar is.

De leden van de fractie van D66 wijzen er verder op dat de regering aangeeft dat het interbestuurlijke projectteam, op basis van het in maart 2022 uitgewerkte plan van aanpak, indringender is gaan testen. De regering stelt dat in deze testronden representatieve combinaties van leveranciers en bevoegde gezagen ketentesten uitvoeren door de DSO-keten. Medio april 2022 heeft de eerste testronde plaatsgevonden en er vinden nog tot en met juli 2022 testrondes plaats. Wat zijn de resultaten van deze eerste testronde(s)?

In het kader van gebruikersvriendelijkheid constateren de leden van de fractie van D66 dat een fysiek omgevingsloket nodig is voor burgers die digitaal niet vaardig genoeg zijn om van het DSO-omgevingsloket gebruik te maken. Heeft de regering zicht op de stand van zaken van fysieke lokketen die gemeenten, provincies en waterschappen voorzien voor vragen van burgers en bedrijven?

De leden van de fractie van D66 begrijpen dat de functionaliteit om het tijdreizen ook te tonen in de viewer voor juli 2022 wordt afgerond en beschikbaar wordt gesteld. Wat is de laatste update over het beschikbaar stellen van deze functionaliteit?

De leden van de fractie van de PvdA hebben met een zekere teleurstelling kennisgenomen van de antwoorden op de door hen gestelde vragen. Op een aantal vragen wordt geen, of een ontwijkend, antwoord gegeven. Deze leden zien zich dus genoodzaakt om, naast een aantal nieuwe vragen, helaas ook een aantal vragen opnieuw te stellen. Voor de leden van de PvdA-fractie is een robuust en kwalitatief voldoende functionerend DSO een absolute randvoorwaarde voor verantwoorde invoering van de Omgevingswet. Over het functioneren van het DSO bereiken deze leden nog steeds veel zorgelijke signalen uit de uitvoeringspraktijk. Daarom hebben zij veel vragen hierover.

Deze leden nemen het (aanvullend) advies van het Adviescollege ICT-toetsing als uitgangspunt bij het stellen van de, deels technisch en deels procesmatige, vragen. Kern van het advies van het Adviescollege ICT-toetsing is een duidelijke kritieke-pad-planning, met heldere doelen en resultaten per fase. De Minister stelt dat «conform het AcICT-advies de Hoofdroute 2022 is opgesteld en de Roadmap Route 2022 hierop bijgesteld met de belangrijkste mijlpalen». In de antwoorden op de eerder gestelde vragen en het debat in de Tweede Kamer worden verschillende termen gebruikt, zoals: mijlpalen, elementen, functionaliteiten, inwerkingtredingsniveau, basisniveau, fases, tijdsperiodes en resultaten. De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister daarom om onderstaande, door hem gebezigde beschrijvingen in een eenduidig opeenvolgend kritieke-tijds-pad te zetten, voorzien van een duidelijke omschrijving (wat wordt precies bedoeld?), minimaal noodzakelijke tijdsperiode per fase, de geplande periode in de jaarkalender 2022 (start en einddatum) en uiterlijke afrondingsdatum per fase (om te voorkomen dat de volgende fase in de knel komt uitgaande van invoering 1 januari 2023). Met deze vragen willen deze leden zicht krijgen op de kritieke-pad-planning van de Minister tot aan het moment van invoering. Het gaat om:

  • De beschrijving van het inwerkingtredingsniveau DSO-LV.

  • Het beschikbaar komen van de functionaliteiten van het DSO.

  • Het basisniveau van het DSO.

  • De stabiliseringsperiode van het DSO.

  • Het indringend ketentesten (doortesten).

  • Eerste fase van de versterkte keten-testaanpak.

  • De uitkomsten van de planningen van plansoftwareleveranciers in hoeverre en wanneer zij de benodigde functionaliteiten voor inwerkingtreding kunnen leveren.

  • Het gereedkomen van de lokale software.

  • Het moment waarop bevoegde gezagen moeten kiezen voor het volgen van de hoofdroute of een alternatieve route.

  • De gewenste «aanlooptijd» voor het oefenen en het inregelen van werkprocessen. Het uitgangspunt is een half jaar voor inwerkingtreding werken met de gehele keten.

  • De oefenperiode.

  • De tijdige publicatie van het koninklijk besluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet om zo duidelijkheid te bieden voor de uitvoeringspraktijk.

De Minister spreekt ook over «de eerste fase van de versterkte keten-testaanpak», die loopt van medio april tot juli 2022. Dit impliceert dat er een ook tweede fase van de versterkte ketentestaanpak is. Klopt deze aanname? Wat is precies het doel van de eerste en de tweede fase? Hoe lang duurt deze tweede fase en hoe verhoudt deze zich tot de noodzakelijke oefenfase van een half jaar?

De Minister geeft aan dat voor de verschillende periodes (hij noemt expliciet: het indringend ketentesten en de stabiliseringsperiode van het DSO) «interbestuurlijk is afgesproken wat van het resultaat wordt verwacht». En «de beslismomenten worden binnen de bestaande interbestuurlijke overleggen nauwlettend gevolgd». Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen:

  • Welke resultaten zijn voor welke periode/mijlpaal/fase gedefinieerd? Graag ontvangen deze leden het overzicht van de bestuurlijke afspraken over wat er dan «van het resultaat verwacht mag worden».

  • Kan de Minister toelichten hoe de besluitvorming om van de ene naar de andere fase/mijlpaal te gaan verloopt? Wie beslist hierover en op basis van welke (gedeelde?) informatie?

  • Bij bovenstaande twee vragen verzoeken deze leden specifiek in te zoomen op het besluitvormend moment, aan het einde van de stabilisatieperiode van het DSO. Hierover hebben zij specifiek de volgende vragen:

    • Wat is, ambtelijk en bestuurlijk, afgesproken over het resultaat dat aan het einde van de stabilisatieperiode DSO minimaal bereikt moet zijn? Is de Minister bereid deze afspraken met de Kamer te delen?

    • Wie neemt het besluit of het afgesproken resultaat van de stabilisatieperiode bereikt is?

    • Op basis van welke informatie wordt dit besluit genomen? En door wie?

    • Hebben de leden van de PvdA-fractie goed begrepen dat dit besluitvormend moment uiterlijk eind juni 2022 is om de noodzakelijke oefentijd van een half jaar te kunnen garanderen? Zo nee, dan ontvangen zij graag een toelichting op de uiterlijke datum in relatie tot de noodzakelijke oefentijd van zes maanden.

    • Hoe beoordeelt de Minister de stelling van het Adviescollege ICT-toetsing van 24 mei 2022, dat «ook wanneer de aanbevelingen van ons advies zijn opgevolgd, het verder stabiliseren en werkbaar krijgen van DSO-LV en de DSO-keten nog zeker een half jaar kosten»?19 De door de Minister genoemde datum om de stabilisatieperiode te beëindigen (begin juli) wordt dus bij lange na niet gehaald. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Minister op deze inschatting van de benodigde doortest-tijd. Is er ook nagedacht over mogelijke scenario’s waarin het afgesproken resultaat niet is bereikt? Zo ja, welke scenario’s zijn voorbereid? Graag ontvangen deze leden een toelichting per scenario. Zo nee, waarom niet?

De Minister heeft met de bestuurlijke partners vastgesteld welke «functionaliteiten» het DSO-LV zal bieden bij de inwerkingstreding. De bestuurlijke vaststelling van de functionaliteiten van het DSO-LV heeft plaatsgevonden in het Bestuurlijk Overleg Wetgeving Ruimtelijke Ordening van 24 februari 2022. In bijlage 1 (bij de antwoorden van de Minister van 6 mei)20 staan de functionaliteiten DSO-LV en LVBB voor inwerkingtreding genoemd. Het gaat om 7 categorieën:

  • 1. Oriënteren – Wat is gereed

  • 2. Opstellen, indienen en afhandelen aanvraag / melding – wat is gereed

  • 3. Besluiten en beschikbaar stellen Omgevingsdocumenten – wat is gereed

  • 4. Beschikbaar stellen toepasbare regels – wat is gereed

  • 5. Beschikbaar stellen informatieproducten en begrippen – wat is gereed

  • 6. Uitwisselen gegevens (open stelsel) – wat is gereed

  • 7. Eén taal

«Deze functionaliteiten zijn begin april 2022 beschikbaar gekomen» stelt de Minister in zijn antwoorden. Kan de Minister aangeven hoe deze «functionaliteiten» zich verhouden tot het «inwerkingtredingsniveau DSO-LV»? Wordt hetzelfde bedoeld? Zo nee, kan de Minister toelichten wat het verschil is?

De formuleringen van de functionaliteiten in bijlage 1 zijn deels technisch van aard, maar deels ook kwalitatief van aard. Bijvoorbeeld de formulering bij «regels in zicht»; hier staat: «Een ieder kan op publieksvriendelijke wijze kennis nemen van gegevens die via het DSO-LV ontsloten worden middels de viewer Regels op de Kaart». Deze kwalitatieve omschrijving (publieksvriendelijke wijze) is overigens zeer terecht, want «eenvoudig en beter» (de belofte van het DSO) gaat over meer dan alleen technische functionaliteiten. Daarom hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen:

  • Kan de Minister aangeven wat er precies bedoeld wordt met «beschikbaar gekomen»?

  • Kan de Minister aangeven wat er, van de beschrijvingen in bijlage 1, precies beschikbaar is gekomen? Kan de Minister hierbij expliciet ingaan op het onderscheid tussen de technische beschikbaarheid en de gebezigde meer kwalitatieve normen?

  • Hoe heeft de Minister getoetst dat aan de kwalitatieve normen in bijlage 1 (zoals onder andere «op een publieksvriendelijke wijze») is voldaan? Kan de Minister in de beantwoording een lijst opnemen van alle kwalitatieve normen uit bijlage 1 en aangeven (per norm):

    • of op dit moment deze kwalitatieve norm is behaald?

    • hoe de Minister en de bestuurlijke partners geoordeeld hebben dat aan de kwalitatieve norm is voldaan?

Ook de technische functionaliteiten van het DSO hebben een kwalitatieve component. Zo is «beschikbaar gekomen» bijvoorbeeld iets anders dan «betrouwbaar en stabiel beschikbaar gekomen». De leden van de PvdA-fractie stellen hierover de volgende vragen:

  • Kan de Minister expliciet bevestigen dat alle in bijlage 1 genoemde functionaliteiten «betrouwbaar en stabiel» beschikbaar zijn?

  • Zo ja, is dit een standpunt van de gezamenlijke bestuurlijke partners? Zo nee, waarom niet?

  • Zo nee, welke niet? Wanneer verwacht de Minister dat dit niveau bereikt is? Wie is verantwoordelijk voor het gereedkomen?

  • De functionaliteit van een aantal technische functionaliteiten kent ook andere kwalitatieve componenten. Zo kunnen bevoegd gezagen op dit moment maar één keer per dag een omgevingsplan aanbieden ter publicatie. Dat is weinig, zeker voor gemeenten met veel ruimtelijke dynamiek. Gezien de wettelijke termijnen is het niet wenselijk om publicaties uit te stellen vanwege dit soort beperkingen van het DSO. Zo gaat kostbare tijd verloren. Wanneer is dit knelpunt verholpen? Zijn er meer van dit soort beperkende technische functionaliteiten, die het voor bevoegd gezagen en/of gebruikers in de praktijk lastig werkbaar maken?

Op de website van het Informatiepunt Leefomgeving (Iplo) staat per onderdeel het overzicht van bekende problemen (known issues) in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) en het Omgevingsloket. Het zijn problemen die bekend zijn en waarvoor aan een oplossing wordt gewerkt. Op deze website is te lezen dat (nog) niet voor alle knelpunten een oplossing gevonden is. De leden van de PvdA-fractie stellen de volgende vragen:

  • Hoe verhouden deze problemen zich tot de «beschikbaar gekomen functionaliteiten», zoals geformuleerd in bijlage 1, van het DSO?

  • Welke gesignaleerde problemen moeten, gelet op de te behalen mijlpalen en het inwerkingtredingsniveau, opgelost zijn alvorens de oefenfase van start gaat en/of voor de inwerkingtreding van de wet? En welke dus niet? Graag ontvangen deze leden een inhoudelijke toelichting op dit onderscheid en op de haalbaarheid van de planning.

VNO-NCW stelt in een mail van medio mei aan de Eerste Kamer dat er nog steeds niet volledig getest kan worden, omdat veel info uit ruimtelijkeplannen.nl, de bruidsschat en het Omgevingsloket Online (OLO) nog niet is opgenomen in het DSO. Ook wordt een aantal milieuregels van het Rijk node gemist in het DSO. Herkent de Minister deze situatie? Zo ja, wanneer is dit naar verwachting opgelost? Hoe verhoudt deze ontbrekende informatie zich tot het doel van de stabilisatieperiode waarin stevig doorgetest wordt? In hoeverre is er sprake van een serieuze doortestfase als belangrijke informatie nog mist?

Tijdens de deskundigenbijeenkomsten in de Eerste Kamer is door velen genoemd dat er minimaal een half jaar nodig is om te oefenen. De Minister bevestigt dit ook in het debat in de Tweede Kamer («droogzwemtijd»). Omdat het oefenen logischerwijs gepland is in de laatste fase, is er een reële kans aanwezig dat de minimale oefentijd die nodig is, in het gedrang komt. Graag horen de leden van de PvdA-fractie van de Minister hoe hij gaat zorgen dat een half jaar oefenen, met een stabiel en getest DSO, gegarandeerd is en blijft. Deze leden verzoeken de Minister in het antwoord ook het recente aanvullend advies te betrekken van het Adviescollege ICT-toetsing (van 24 mei 2022), waarin gesteld wordt dat voor de stabilisatie van het DSO nog zeker een half jaar nodig is. Uitgaand van dit advies is het duidelijk dat er sowieso geen half jaar «stabiel» oefenen mogelijk is.

In antwoord op een eerdere vraag schrijft de Minister dat er «voor het merendeel van de functionaliteit van DSO-LV die nodig is voor inwerkingtreding geldt dat deze al geruime tijd gereed is en dus aan deze voorwaarde (half jaar oefentijd) is voldaan».21 Dit antwoord gaat volgens de leden van de fractie van de PvdA voorbij aan het feit het van belang is om een half jaar te kunnen oefenen met een stabiel en betrouwbaar DSO. Het gaat immers om een half jaar oefenen met alle (vaak samenhangende) onderdelen van het DSO. Graag vernemen deze leden van de Minister aan welke minimale kwantitatieve en kwalitatieve vereisten de oefenperiode volgens hem moet voldoen. Kan de Minister een oefenperiode van een half jaar garanderen, met een stabiel en betrouwbaar DSO, op alle afgesproken DSO-functionaliteiten? Zo ja, dan ontvangen deze leden graag een toelichting hoe hij dat kan garanderen. Zo nee, kan dit dan gevolgen hebben voor de invoeringsdatum? Zo nee, wat zijn hier dan de mogelijke effecten van?

Als de leden van de PvdA-fractie het goed begrepen hebben, is de stabiliseringsperiode van het DSO-LV gestart «vanaf april». In deze periode wordt het DSO volop getest en worden in principe geen wijzigingen doorgevoerd. Hierover stellen deze leden de volgende vragen:

  • Klopt het dat er alleen nog «essentiële wijzigingen» kunnen worden doorgevoerd? Zo ja, wat is de definitie van «essentiële wijzigingen»?

  • Wijzigingen kunnen, als deze leden het goed gelezen hebben, alleen middels een uitzonderingsprocedure worden doorgevoerd. Kan de Minister toelichten hoe die uitzonderingsprocedure verloopt?

  • Zijn er sinds de start van de stabilisatieperiode wijzigingen doorgevoerd? Zo ja welke? Wat is het effect hiervan op het doel van de stabilisatieperiode?

  • Staan er komende weken nog wijzigingen op de planning? Zo ja, welke? Wat is het effect hiervan op het doel van de stabilisatieperiode?

De leden van de PvdA-fractie zijn zeer benieuwd naar de resultaten van het «doortesten» van de gehele keten (gepland tot 1 juli als deze leden het goed begrepen hebben) en de «reguliere DSO-systeemtest». Deze leden lezen in de antwoorden op de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie dat er een aparte testorganisatie ingericht.22 Hierover hebben deze leden de volgende vragen:

  • Hoeveel fte medewerkers is belast met het «doortesten»? Wat is precies de taak/opdracht van deze testorganisatie?

  • Deze leden bereiken signalen dat het IKT (intensief ketentesten) niet goed van de grond komt. De reden die aangegeven wordt, is dat alle energie gericht is op de Tijdelijke Maatregelen. Kan de Minister hierop reflecteren? Deelt hij dat beeld? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat er medio april een «eerste testronde» heeft plaatsgevonden en dat er tot en met juli testronden zijn of worden gepland. Is er, zoals het Adviescollege ICT-toetsing adviseert, sprake van «een grondige en goed ontworpen testopzet»? Deze is volgens het Adviescollege «namelijk cruciaal om in de tijd die nog rest tot de invoeringsdatum de stabiliteit en de werkbaarheid van de complexe DSO-keten verder te verbeteren». Kan de Minister aangeven hoe vaak er inmiddels is getest, waarop specifiek getest is en wat de resultaten tot op heden zijn? Hoeveel knelpunten zijn er gesignaleerd tijdens deze testen? Naast de aantallen ontvangen de leden van de PvdA-fractie ook graag een omschrijving van de inhoud van de majeure knelpunten. Welke knelpunten zijn opgelost en welke nog niet? Wanneer worden de nog niet opgeloste knelpunten naar verwachting opgelost? Zijn er knelpunten naar boven gekomen die om een wijziging in het DSO-LV vragen? Zo ja, welke? Wat is de impact hiervan op het doel van de stabiliseringsperiode? Heeft de Minister overwogen om de opdracht van Deloitte toe te spitsen op het onafhankelijk toetsen van de testopzet en de kwaliteit van de uitvoering hiervan? Zo nee, waarom niet? Deze leden verzoeken de Minister het advies van Adviescollege ICT-toetsing van 24 mei 2022 te betrekken bij de beantwoording.

De Minister geeft aan dat een «verhoogde dijkbewaking» is ingericht op het DSO-LV: «Overheden en bedrijven die zich melden met vragen of problemen worden adequaat en snel geholpen, zodat eventuele verstoringen, fouten of bugs direct worden onderkend, geanalyseerd en gerepareerd».23 Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vraag:

  • Welke majeure vragen of problemen zijn gemeld, waarvoor op dit moment nog geen oplossing is gevonden?

Deze leden horen van professionals uit het veld dat er zorgen zijn over de overlap tussen de plan-software en de toepasbare regels. Er is blijkbaar niet of nauwelijks geoefend met wat de impact is van een initiële publicatie of wijziging van een plan op de Functionele Structuur en daarmee het beheer van de toepasbare regels. Deelt de Minister dit beeld? Kan de Minister aangeven hoe en wanneer hier meer duidelijkheid over komt?

De leden van de PvdA-fractie horen van een gespecialiseerde jurist dat de Omgevingswet niet in werking kan treden, omdat het DSO (nog) niet gekoppeld is aan de berichtenbox voor bedrijven. Dit zou strijdig zijn de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (WMEBV) en de Dienstenwet. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een reactie van de Minister hierop. Is deze constatering correct? Zo ja, hoe en wanneer wordt dit opgelost? Zo nee, waarom niet?

Uit antwoorden op eerdere vragen bleek dat ontwerpen foutief worden getoond op het onderdeel Regels op de Kaart in het Omgevingsloket. Is dit inmiddels opgelost?

Het uitwisselen van gegevens tussen de verschillende softwarepakketten is nog problematisch begrijpen deze leden. Wanneer is dit knelpunt opgelost?

De leden van de PvdA-fractie horen dat BZK en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de verantwoordelijkheid hiervoor volledig bij de softwareleveranciers neerleggen. Graag horen deze leden hoe de Minister de verantwoordelijkheid ziet vanuit de systeemverantwoordelijkheid en de opdrachtgeversrol van de bevoegd gezagen.

Om goed te kunnen «doortesten» en oefenen is het natuurlijk ook noodzakelijk dat het DSO-LV feitelijk beschikbaar is. Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie twee vragen:

  • Deze leden ontvangen signalen dat het DSO-LV regelmatig voor onderhoud uit de lucht is. Dit wordt bevestigd door de onderhoudskalender. Deze leden begrijpen dat onderhoud noodzakelijk is, maar het is voor de bevoegd gezagen van groot belang, zeker met strakke wettelijke doorlooptijden, dat het systeem optimaal beschikbaar is. Is overwogen om het onderhoud alleen buiten kantooruren uit te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen?

  • Uit antwoord op vragen van deze leden blijkt dat er nog een verzoek ligt voor een separate aparte omgeving voor plansoftwareleveranciers.24 De reikwijdte en exacte voorwaarden voor deze omgeving en functionaliteit worden op dit moment gezamenlijk onderzocht. Is hier al meer duidelijkheid over? Kan de Minister aangeven welke argumenten voor en tegen hierbij een rol spelen? Op welke termijn komt hier duidelijkheid over?

De leden van de PvdA-fractie willen graag onafhankelijk kunnen vaststellen of het DSO-LV voldoende stabiel en betrouwbaar is. Hierover hebben zij eerder al vragen gesteld. Deze zijn niet adequaat beantwoord. De onderstreepte onderdelen van de vragen zijn niet beantwoord. Daarom stellen deze leden de vragen opnieuw:

  • De regering geeft in haar reactie op bedoeld advies van het AC-ICT aan: «De mogelijke beheersmaatregelen laat ik daarbij valideren door een onafhankelijk bureau, dat mee onder de motorkap kijkt». Dit brengt de leden van de fractie van de PvdA tot de volgende vragen: Welk onafhankelijk adviesbureau kijkt mee en wat is de precies de opdracht? Wanneer vindt deze validatie plaats? Is de regering bereid om de resultaten te delen? Waarom kiest de regering voor validatie door «een onafhankelijk adviesbureau» en niet voor het AC-ICT? Dit adviescollege heeft immers al vaker meegekeken en dit college kan waarschijnlijk redelijk snel een goed beeld vormen van de effectiviteit van de beheersmaatregelen.

  • Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat het verstandig is om «in april», als het DSO-LV stabiel is volgens de programma-organisatie, het AC-ICT ten finale om advies te vragen over de robuustheid en stabiliteit van het DSO?

  • In een bericht van 28 maart 2022 van de heer M. Hendriksma op Binnenlands Bestuur «Nieuwe datum Omgevingswet verraste ICT-college» stelt de heer P. Klint, emeritus-hoogleraar software engineering bij de Universiteit van Amsterdam en een van de drie leden van het AC-ICT, dat het raadplegen van het AC-ICT over de kritieke-pad-planning de optimale route zou zijn. De leden van de PvdA-fractie delen die mening, gezien de onafhankelijke positie van dit college. Dit brengt de leden van de fractie van de PvdA tot de volgende vragen: Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om het AC-ICT te raadplegen op de kritieke-pad-planning? Is de regering het met deze leden eens dat dit alsnog verstandig is om te doen? Graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdA hierop een toelichting van de regering.

De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van de opdracht van Deloitte. In aanvulling op de hierboven gestelde vraag willen zij de Minister vragen om de onderzoeksopzet van Deloitte met de Kamer te delen en uiterlijk één week voor het debat de meest actuele, dan beschikbare rapportage van Deloitte aan de Eerste Kamer te sturen, zodat deze betrokken kan worden bij de besluitvorming. Is de Minister daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?

Deze leden hebben ook enkele vragen gesteld over de overdacht van het DSO-LV naar de beheerorganisatie. Graag ontvangen zij alsnog een antwoord op de onderstreepte vraag:

«Er is een afspraak gemaakt over de wijze waarop de acceptatie door de beheerorganisatie tot stand komt. Kan de regering toelichten hoe dit proces in zijn werk gaat? Welke onderdelen zijn wel aangeboden ter acceptatie, maar nog niet geaccepteerd en waarom niet?»

Aanvullend hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen:

  • Voorziet de beheerorganisatie problemen bij het overnemen van (onderdelen van) het DSO-LV?

  • Welke signalen zijn hierover door de beheerorganisatie afgegeven? Aan wie en wanneer?

  • Wat is met deze signalen gebeurd?

De leden van de fractie van de SP vragen de regering om aan te geven op basis van welke feitelijke informatie zij het DSO stabiel acht. Gelet op de laatstelijk ontvangen informatie van het Adviescollege ICT-toetsing vragen deze leden om een feitelijke, navolgbare en verifieerbare onderbouwing voor het stabiel verklaren van het DSO.

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat uit de beantwoording van de eerder gestelde schriftelijke vragen door de regering blijkt dat met «man en macht» gewerkt wordt om de majeure operatie van de inwerkingtreding van de Omgevingswet tot een goed einde te brengen. De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben nog de volgende vragen over de werking van het DSO-LV. Deze leden wijzen erop dat het Adviescollege ICT-toetsing in zijn Advies Landelijke Voorziening Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) van 14 februari 202225 adviseert om het uitstel met betrekking tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet te benutten om (1) het DSO-LV als onderdeel van de keten robuuster te maken en (2) de nieuwe datum voor de inwerkingtreding te baseren op een integrale kritieke pad-planning voor de keten als geheel.

Het eerste onderdeel ― maak de keten robuuster ― valt volgens deze leden in de volgende drie onderdelen uiteen:

  • 1. het indringend testen;

  • 2. de versterking van de sturing op operationeel beheer en

  • 3. het expliciet vaststellen van de werkbaarheid van het DSO-LV.

Het tweede onderdeel ― de kritieke pad-planning ― betreft in ieder geval de volgende onderdelen:

  • 1. alle activiteiten die door het programma al in beeld zijn gebracht en zijn opgenomen in de «Roadmap Route 2022» en het go-liveplan;

  • 2. een nadere uitwerking van de planningen van de betrokken softwareleveranciers van de bevoegd gezagen;

  • 3. de door het Adviescollege geadviseerde extra activiteiten voor het robuuster maken van het DSO-LV: van het testen tot en met het bestuurlijk vaststellen dat de functionaliteit voldoende en voldoende werkbaar is, en

  • 4. een realistische marge voor ongeplande tegenvallers, passend bij deze transformatie.

Bij brief van 6 mei 2022 stelt de regering dat het tweede kwartaal van dit jaar besteed zal worden aan uitvoerig testen van de stabiliteit van DSO-LV en van de gehele keten, zodat het derde en het vierde kwartaal volledig gebruikt kunnen worden voor het oefenen.26

Kan de regering voor beide onderdelen van het advies van het Adviescollege ICT-toetsing, en voor elk onderliggend onderdeel apart, aangeven wat de huidige stand van zaken is en wat de te verwachten stand van zaken is per 1 juli 2022? Kunnen de antwoorden ― waar mogelijk ― niet alleen kwalitatief maar ook kwantitatief zijn? Kan de regering aangeven of daarmee gegarandeerd is dat het DSO-LV stabiel genoeg is en de functionaliteit voldoende goed dat er inderdaad een oefentijd van een half jaar is?

De leden van de fractie van de PvdD hebben nog de volgende vragen over het DSO en zij verzoeken de regering om iedere (sub)vraag afzonderlijk te beantwoorden.

  • 1. De leden van de fractie van de PvdD constateren dat in de «Hoofdroute 2022» alle vereisten zijn opgenomen waaraan op het in de planning aangegeven moment dient te zijn voldaan. Voor een aantal belangrijke eisen is de datum van 1 juli 2022 aangehouden. Dat is dus de peildatum waarop kan worden beoordeeld of bijvoorbeeld met betrekking tot de software alles gebruiksklaar is van de functionaliteiten die met de nummers 4, 9, 10 en 11 in de planning zijn vermeld. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden de volgende vragen:

    • a. Wat gebeurt er als één of meer van die functionaliteiten op 1 juli 2022 niet op de vereiste wijze beschikbaar zijn?

    • b. Hoe kunnen gemeenten oefenen als op 1 juli 2022 één of meer van die functionaliteiten niet op de vereiste wijze beschikbaar zijn?

    • c. Als één of meer van die functionaliteiten op 1 juli 2022 niet op de vereiste wijze beschikbaar zijn, brengt dat dan mee dat gemeenten genoodzaakt zullen zijn om gebruik te maken van tijdelijke alternatieve maatregelen?

  • 2. De regering geeft aan dat het nodig is om het koninklijk besluit betreffende inwerkingtreding van de Omgevingswet voor 1 juli 2022 in het Staatsblad te plaatsen in het licht van «de noodzakelijke zekerheid om een half jaar voor de inwerkingtredingsdatum de voorbereidingen voor grote gebiedsontwikkelingen onder de nieuwe wet te starten».27 De leden van de fractie van de PvdD wensen de regering hierover de volgende vragen te stellen:

    • a. Hoeveel «grote gebiedsontwikkelingen» zijn er aan de orde, waarvoor dit geldt?

    • b. Is het noodzakelijk voor die «grote gebiedsontwikkelingen» dat de functionaliteiten die met de nummers 4, 9, 10 en 11 in de planning zijn vermeld, op 1 juli 2022 op de vereiste wijze beschikbaar zijn?

    • c. Zijn er nog andere functionaliteiten die voor het starten van die grote gebiedsontwikkelingen noodzakelijk op 1 juli 2022 op de vereiste wijze beschikbaar dienen te zijn? Zo ja, welke?

    • d. Als de voor de «grote gebiedsontwikkelingen» vereiste functionaliteiten niet overeenkomstig de «Hoofdroute 2022» tijdig beschikbaar zijn, hoe kan dan nog van een verantwoorde invoering van de wet per 1 januari 2023 worden gesproken?

  • 3. De periode tot 1 juli 2022 wordt gebruikt voor indringende toetsing van de gehele keten. De leden van de fractie van de PvdD wijzen in dit kader op de volgende passage uit de brief van de regering van 6 mei jongstleden; «Het testen van de gehele keten wordt geïntensiveerd in de periode tot aan 1 juli 2022».28 Deze leden stellen de regering in dit kader graag de volgende vragen:

    • a. Wordt uiterlijk 1 juli 2022 vastgesteld of de testresultaten gunstig zijn? Welke criteria worden daarbij gehanteerd?

    • b. Blijkens de antwoorden van de regering op vraag 1.16 van de leden van de fractie van GroenLinks wordt «bij het indringend ketentesten getest hoe het systeem reageert op uitzonderingssituaties, bijvoorbeeld bij uitzonderlijk zware plannen».29 Welke resultaten van het testen zijn inmiddels hierover bekend?

    • c. Als op 1 juli 2022 blijkt dat het doel van «robuuster maken waar dat nog noodzakelijk is» nog niet bereikt is, wordt dat dan gecontinueerd? Wat heeft dat voor gevolgen voor de oefenperiode die in de Hoofdroute 2022 is voorzien?

  • 4. Kern van het beoog van de regering dat invoering per 1 januari 2023 verantwoord kan worden geoordeeld, is het voorhanden zijn van Tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM). De leden van de PvdD-fractie hebben in dit kader de volgende vragen:

    • a. In welke wettelijke bepalingen zijn die TAM-oplossingen als zodanig benoemd en geregeld?

    • b. Als er geen wettelijke bepalingen zijn waarin de TAM-oplossingen als zodanig benoemd en geregeld zijn, op grond van welk «overgangsrecht» beroept de regering zich dan waar zij erop wijst dat de toepassing van TAM-oplossingen geen toepassing van landelijke wet- en regelgeving betreft?

    • c. Hoe moet een gemeente handelen als zij ― uitgaande van een invoering per 1 januari 2023 ― op 1 januari 2024 nog steeds te maken heeft met problemen van aansluiting op het DSO of een nog niet goed werkende DSO-keten?

    • d. Welke gegevens zijn beschikbaar over het testen en beproeven van de TAM-oplossingen?

    • e. in de omgevingsbesluiten komt ook de toepassing van milieuvoorschriften aan de orde, die in het huidige stelstel buiten de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vallen en dus niet worden meegenomen in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. Kan de IMRO2012-standaard als TAM worden benut voor omgevingsbesluiten die uitsluitend zien op toepassing van milieuregels? Zo nee, welke alternatieve maatregelen staan dan in zulke gevallen ter beschikking?

  • 5. De regering verwacht een «dip» in de dienstverlening bij de inwerkingtreding per 1 januari 2023 die zich voordoet bij iedere nieuwe invoering van een wet die voorziet in aanvragen en besluiten.30 De leden van de fractie van de PvdD hebben in dit kader de volgende vragen aan de regering te stellen:

    • a. Heeft de regering rekening gehouden met personeelstekort? Welke garantie is er dat de maatregelen die op dat punt door de regering zijn aangekondigd, soelaas gaan bieden?

    • b. Op dit moment worden bouwaanvragen digitaal afgehandeld. Bij een onverhoopt niet werken van een digitale aanvraag en besluitvorming na inwerkingtreding van de Omgevingswet kan volgens de regering gebruik worden gemaakt van een papieren proces. Hoe groot is de kans dat de dienstverlening dan vastloopt?

  • 6. Zijn er (tussen)resultaten bekend van het onderzoek van Deloitte en is de regering bereid deze met de Kamer te delen?

  • 7. De regering geeft aan dat «met leveranciers basischecks worden doorlopen».31 In dit kader hebben de leden van de fractie van de PvdD de volgende vragen:

    • a. Hoeveel van de zeven softwareleveranciers hebben op dit moment nog niet alle basischecks doorlopen?

    • b. Zijn er grote en middelgrote gemeenten met softwareleveranciers die nog niet alle basischecks hebben doorlopen?

    • c. Als op 1 juli 2022 nog niet alle softwareleveranciers alle basischecks hebben doorlopen, moet dan worden geconstateerd dat dan niet voldaan is aan de eisen die in de «Hoofdroute 2022» zijn vervat? Welke gevolgen zijn daaraan verbonden?

  • 8. De leden van de fractie van de PvdD constateren dat hun bij brief van 15 april 202232 gestelde vraag 1.24 door de regering niet is beantwoord. Deze leden ontvangen graag alsnog een antwoord op deze vraag.

  • 9. De leden van de fractie van de PvdD constateren verder dat hun bij brief van 15 april 2022 gestelde vraag 1.25 door de regering evenmin is beantwoord. Deze leden ontvangen graag alsnog een antwoord op deze vraag.

  • 10. Voorts merken de leden van de fractie van de PvdD op dat hun bij brief van 15 april 2022 gestelde vraag 1.26 niet is beantwoord. Ook op deze vraag ontvangen deze leden alsnog een antwoord van de regering.

  • 11. Is de regering bereid om het lid Nicolaï van de PvdD-fractie, eventueel vergezeld door twee advocaten die gespecialiseerd zijn in het Omgevingsrecht, voor het plenaire debat over de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2023 de gelegenheid te geven om te onderzoeken of reeds in het DSO opgenomen omgevingsplannen doorzocht kunnen worden op een wijze die nodig is voor beantwoording van vragen die advocaten plegen te moeten beantwoorden?

  • 12. Uit de «Hoofdroute 2022» blijkt dat 1 juli 2022 voor een aantal kernpunten met betrekking tot het DSO een peildatum is. De regering vraagt de Kamer in te stemmen met invoering terwijl de resultaten die op de peildatum van 1 juli 2022 beschikbaar komen, niet bekend zijn. Hoe verhoudt zich dit naar het oordeel van de regering met de eis dat de Kamer de uitvoerbaarheid van wetgeving dient te toetsen?

  • 13. De regering heeft de beslisnota van 24 februari 2022 die betrekking heeft op de Kamerbrief Inwerkingtreding Omgevingswet ter inzage gegeven.33 De leden van de fractie van de PvdD verzoeken om inzage in alle concepten van deze beslisnota die aan de definitieve versie zijn voorafgegaan.

2. Financiën

De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS vragen de regering om aan te geven welke extra middelen er na 1 januari 2023 beschikbaar zijn gesteld bij het Rijk, de provincies en de gemeenten om de afronding van het DSO, inclusief extra menselijke inzet, te financieren.

Uit eerdere vragen van de leden van de PvdA-fractie blijkt dat het budget voor fase 2 nagenoeg op is. Bij fase 2 gaat het om het afbouwen van het DSO-LV tot het basisniveau. Deze leden lezen dat het budget van 172 miljoen euro gebaseerd is op de raming van oktober 2020 en dat van dit budget per januari 2022 nog 17,2 miljoen euro beschikbaar.

Er zijn volgens de antwoorden op de eerdere vragen van deze leden extra middelen nodig voor de opvolging van het advies van het Adviescollege ICT-toetsing van februari 2022, waarvoor in het kader van de voorjaarsnota additionele middelen zijn aangevraagd, onder andere voor het inrichten en uitvoeren van «Indringend» testen/«end-to-end» testen, inrichten en beheren van extra oefenomgeving met ketenacceptatie- en ketentestfunctionaliteit en stabiliseringsperiode van DSO-LV. Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen:

  • Wat is de actuele financiële situatie?

  • Is er inmiddels duidelijkheid over het beschikbaar komen van de noodzakelijke extra budgetten voor fase 2?

  • Wat is het effect als deze aanvullende middelen niet beschikbaar komen op de kwaliteit en intensiteit van het testen en op de stabilisatiefase van het DSO (tot en met juli)?

De belofte van het DSO en de Omgevingswet was «eenvoudig en beter». Om deze ambitie te bereiken is een verdere uitbouw (fase 3) van het DSO noodzakelijk. Bij fase 3 gaat het om het stapsgewijs toevoegen van nieuwe functionaliteiten aan het DSO-LV en de doorontwikkeling van de bestaande functionaliteiten. Hiervoor is de bestuurlijke agenda uitbouw leidend. Voor deze «Uitbouw DSO» is verspreid over meerdere jaren 50 miljoen euro beschikbaar. Naast de ontwikkeling is het permanente Beheer & doorontwikkeling DSO ingericht. Hiervoor is jaarlijks 25,9 miljoen euro (met een jaarlijkse indexatie) beschikbaar. Voor de besluitvorming is het voor de leden van de PvdA-fractie belangrijk om zicht te hebben op de toekomstige kosten die samenhangen met het bereiken van het oorspronkelijke ambitieniveau «eenvoudig beter». Graag ontvangen deze leden daarom een inschatting van deze kosten en een onderbouwing hiervan op hoofdlijnen.

Voor de vergunningverlening bij ruimtelijke plannen maken burgers en ondernemers vaak gebruik van adviesbureaus. De leden van de PvdA-fractie krijgen signalen dat er hoge kosten gemaakt moeten worden door deze adviesbureaus voor de licentie van de nieuwe software. Zij hoorden dat de kosten in de huidige situatie z’n 700 euro per jaar en in de nieuwe situatie z’n 20.000- 30.000 euro per jaar bedragen. Kan de Minister dit bevestigen?

Het vermoeden is dat dit bedrag voor veel kleinere bureaus en ZZP’ers (die vooral particulieren bedienen en plannen maken voor kleine tot middelgrote ontwikkelingen) niet zonder meer betaalbaar is. Dit kan effect hebben op het aantal beschikbare adviseurs (afname terwijl er al een tekort is) dan wel op de kosten die particulieren en bedrijven moeten maken voor het aanvragen van een vergunning. Herkent de Minister dit beeld en kan de Minister een inschatting geven van de gevolgen van deze kostenstijging voor de vergunningverlening?

De leden van de fractie van de SP wijzen erop dat in het bestuursakkoord van 2015 heldere afspraken zijn gemaakt over de financiering van de Omgevingswet. Omdat bij de totstandkoming van het bestuursakkoord werd voorzien dat het verschuiven van kosten door herdefiniëren een reëel risico was, is er een aparte paragraaf met definities opgenomen.

Kan de regering aangeven welke fases van de invoering op dit moment van toepassing zijn en welke partij hiervoor de kosten draagt conform het bestuursakkoord en de daarbij horende definities? Is voor alle partijen duidelijk in welke fase de invoering zich bevindt en wie daarvoor de kosten draagt? Welke aanvullende financiële afspraken zijn er gemaakt in aanvulling op het bestuursakkoord? Wat is de planning voor de komende drie jaar voor wat betreft invoering en financiering voor ieder van de bestuurlijke partners en hebben de partners daarvoor de benodigde financiële middelen beschikbaar gesteld? De leden van de fractie van de SP vragen de regering om een precieze beantwoording van deze vragen in een overzicht.

3. Externe uitvoeringsorganisaties

De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS constateren dat de regering tot op heden heeft geweigerd om de te voldoen aan de toezegging aan de Kamer om een aantal uitvoeringstoetsen te doen, in het bijzonder bij omgevingsdiensten en gemeentelijke organisaties.34 De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS blijven van mening dat dit een zeer onverstandige keuze is van de regering, juist omdat de uitvoeringspraktijk zal bepalen of de Omgevingswet de beoogde effecten zal bereiken of niet. De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS hebben daarom de volgende vragen, in de hoop dat de regering wil heroverwegen om deze toetsen alsnog uit te voeren en daar haar conclusies uit te trekken:

  • a. Is de regering bekend met de uitvoeringstoets van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ten aanzien van het beleidsprogramma van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, dat voortkomt uit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)? Is de regering zich in het bijzonder bewust van het indicatieve oordeel dat de ILT geeft aan de uitvoerbaarheid van de verschillende onderdelen van het programma? Hoe beoordeelt de regering het feit dat de ILT slechts op 2 van de 24 onderdelen een positief oordeel geeft over de uitvoerbaarheid van de handhaafbaarheid? Hoe beoordeelt de regering het gegeven dat op 16 van de 24 aspecten onbekend is of er voldoende middelen zijn en nog eens 6 aspecten om aanzienlijke extra investeringen vragen?

  • b. Is de regering bekend met de reactie van Rijkswaterstaat op hetzelfde beleidsprogramma, waarbij vanuit Rijkswaterstaat wordt aangegeven dat de huidige taken met de huidige bezetting niet uitgevoerd kunnen worden voeren en dat men grote zorgen heeft over de extra opgaven, zeker daar deze met een inkrimping van het personeel moet plaatsvinden en de arbeidsmarkt zeer krap is?

  • c. Is de regering bekend met de eindconclusies van de adviescommissie Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) in het milieudomein, onder voorzitterschap van de heer J.J. van Aartsen (commissie-Van Aartsen), in haar eindrapport «Om de leefomgeving» ten aanzien van de staat bij de omgevingsdiensten? Is de regering in het bijzonder bekend met de conclusie dat het stelsel van de omgevingsdiensten, aldus de commissie-Van Aartsen, onvoldoende robuust is om zijn rol te kunnen vervullen? De commissie-Van Aartsen sprak van enerzijds een te kleine schaal en anderzijds van een te grote diversiteit in het takenpakket. Is de regering bekend met de huidige stand van zaken ten aanzien van de opvolging van de adviezen van de commissie-Van Aartsen en dat er in de praktijk nog weinig veranderd is, noch extra middelen en capaciteit beschikbaar zijn? Kan de regering onderbouwen waarom zij van mening is dat de omgevingsdiensten in staat zijn om, naast de taken die zij blijkbaar nu al regelmatig niet volwaardig kunnen uitvoeren, de extra inzet voor invoering van de Omgevingswet (inclusief het overnemen van gemeentelijke taken in het kader van TAM-oplossingen) op te vangen? De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS verwachten en hopen dat de regering in bij de beantwoording van deze vragen haar eigen taak als stelselverantwoordelijke centraal zet en niet zal verwijzen naar opvolging door de omgevingsdiensten dan wel gemeenten of het overzicht van aangesloten omgevingsdiensten.

  • d. Is de regering bekend met recente signalen uit de praktijk dat gemeenten hun huidige takenpakket in de ruimtelijke ordening niet meer aan kunnen en de planontwikkeling stilleggen? Signalen in deze richting zijn onder andere bekend uit Beuningen, Woerden, Eindhoven, Zwolle en Breda.35 De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS krijgen ook van andere gemeenten deze signalen. Dit is overigens geen verrassing, want ook de VNG kaartte dit al aan in het rapport naar de uitvoeringspraktijk in het ruimtelijk domein.36 Hoe duidt de regering deze signalen? Hoe staan genoemde gemeenten in de overzichten over aansluitingen van het DSO ingedeeld? De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS zijn benieuwd hoe deze gemeenten in het overzicht naar voren komen.

  • e. De regering heeft, bij de beantwoording van vraag 1.7 van de leden van de fractie van GroenLinks in de brief van 15 april 2022, aangegeven dat de versterkte serviceketen per 1 juli 2022 gereed is.37 Hoeveel fulltime-equivalent (fte) werkt daar dan? Hoeveel fte is afkomstig van een gemeente, hoeveel van een provincie en hoeveel elders uit het werkveld? Als nog niet bekend is hoeveel fte er aan de slag gaat, hoe verwacht de regering dat de versterkte serviceketen per 1 juli 2022 niet alleen «bel-baar» maar ook echt in de praktijk bij gemeenten en provincies aan de slag is? Is het dan niet realistischer om te verwachten dat de ondersteuning bij het grootste deel van de gemeenten pas na de zomer echt van de grond komt en er dus geen sprake van zes maanden oefenen kan zijn? Dezelfde vragen hebben de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS over de opzet van de flexpool. Daarnaast hebben deze leden de volgende aanvullende vraag over de flexpools: deze flexpool is, zoals uit de beantwoording van de regering van vraag 1.28 blijkt, vooral ingezet voor de ontwikkeling van woningbouwprojecten.38 Kan de regering aangeven hoe dit behulpzaam is bij de drukte die gemeenten ervaren om zich de Omgevingswet eigen te maken, met name bij die gemeenten die onderbemenst zijn?

  • f. In de beantwoording door de regering van de door de leden van de fractie van GroenLinks gestelde vraag 1.8 geeft zij aan dat het aan de decentrale overheden is om een «lokale stabliseringsperiode» af te spreken.39 De regering ziet als gevolg hiervan geen consequenties richting de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet van 1 januari 2023. De regering is echter stelselverantwoordelijk en er zijn voldoende signalen uit de praktijk om nu reeds te weten dat veel gemeenten worstelen met de invoering vanwege financiële druk, ziekte en krapte op de arbeidsmarkt. Hoe vult de regering haar verantwoordelijkheid richting burgers en bedrijven in om te zorgen voor voldoende stabiliteit in de lokale systemen, zodat zes maanden oefenen door gemeenten gewaarborgd wordt?

  • g. Kan de regering de resultaten van de indringend Ketentest-plan(n-en) geven? Welke lessen zijn er tot nu toe geleerd? Welke issues zijn bij deze test gevonden en welke zijn opgelost?

  • h. Kan de regering de kritische-tijdpad-planning 2022 en de stand van zaken de dato van deze brief geven, met daarbij een overzicht van de wijzigingen in de planning tot nu toe en een duidelijk onderscheid tussen de kritische en niet-kritische onderdelen.

  • i. Kan de regering het rapport van Deloitte na ontvangst daarvan vóór 7 juni delen met de Kamer? Zo nee, kan de regering aangeven hoe de Kamer zichzelf een goed oordeel kan vormen over de werkzaamheid van het DSO?

De leden van de fractie van D66 constateren dat in de Handreiking begrippenkader cultureel erfgoed onder de Omgevingswet40 het volgende is opgenomen: «De locaties van rijksmonumenten zullen door het Kadaster worden verbeeld in het DSO als publiekrechtelijke beperking, in eerste instantie op perceelniveau.» Kan de regering aangeven of het Kadaster ook na de invoering van de Omgevingswet verantwoordelijk blijft voor alle data en de actualisatie van de data van de monumenten in Nederland? Blijft het Kadaster ook verantwoordelijk voor het verbeelden en laden van het DSO met de actuele data over monumenten in Nederland?

4. Voorbereiding van betrokkenen

De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS wensen de regering ten aanzien van de voorbereiding van betrokkenen de volgende vragen te stellen:

  • 1.a. Kunnen derde-belanghebbenden, zoals natuur- en milieuorganisaties, bewonersgroepen of organisaties van bedrijven, gedurende de oefenperiode van zes maanden ook oefenen met het zoeken en vinden van (ontwerp)plannen en (ontwerp)vergunningen en onderliggende stukken?

  • 1.b. De regering schrijft in haar brief van 6 mei 2022 dat het de bevoegde gezagen vrijstaat om in overleg met hun softwareleveranciers afspraken te maken over eventuele lokale stabiliseringsperioden. Daarbij voorziet de regering, zoals zij schrijft, geen consequenties voor het tijdpad naar 1 januari 2023. Kan de regering dit verduidelijken? Indien de bevoegde gezagen tot de vaststelling van lokale stabiliseringsperioden kunnen komen, dan ligt het hiermee in lijn om te denken dat dit wel consequenties voor het tijdpad van 1 januari 2023 kan hebben, aldus de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS. Zijn er andere mogelijkheden waarop de keuzes van lokale bevoegde gezagen een vertragende invloed kunnen hebben op het voornoemde tijdpad?

De volgende vragen zijn eerder niet beantwoord door de regering, zo merken de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS op. Graag ontvangen deze leden alsnog de antwoorden op de volgende eerder door de fractie van GroenLinks gestelde en niet beantwoorde vragen:

  • 1.c. Kan de regering toelichten waarom zij mening is dat op dit moment de «minimale eisen» verder uitgekleed kunnen worden, dan wel alternatief ingevuld kunnen worden? Kan de regering daarbij reflecteren op de ambities die met de (Invoeringswet) Omgevingswet behaald moesten worden?

  • 1.d. Bij brief van 15 april 2022 stelden de leden van de fractie van GroenLinks de regering bij 1.14 de vraag of alle handreikingen en aanbevelingen op 1 april 2022 afgerond en beschikbaar waren voor leveranciers en gemeenten. Zo nee, op welke datum is dit wel het geval?

  • 1.e. Bij brief van 15 april 2022 stelden de leden van de fractie van GroenLinks bij vraag 1.16 de regering de vraag om in hoofdlijnen over de performance te rapporteren omdat deze leden de informatie over storingen en issues niet op het openbare deel van de website van het Informatiepunt Leefomgeving (Iplo) konden vinden.

  • 1.f. Bij vorenbedoelde brief stelden de leden van de fractie van GroenLinks bij vraag 1.19 de regering de concrete vraag of de Raad voor de rechtspraak akkoord is met de invoering en het gebruik van de functionaliteit «tijdreizen» per 1 januari 2023. Graag ontvangen de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS een eenduidig antwoord op deze vraag.

  • 1.g. Bij vraag 1.24 van vorenbedoelde brief stelden de leden van de fractie van GroenLinks een vraag over het beoogde minimale niveau van het DSO-LV. Graag ontvangen de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS een antwoord op deze vraag.

De leden van de fractie van D66 wensen de regering in vervolg op de eerder ―bij brief van 15 april 2022 ― door de leden van de fractie van de PvdA gestelde vraag 3.8 die gaat over het trainen van gemeenten en bureaus, de volgende vraag aan de orde te stellen. Wat zijn de resultaten van deze kennisprogramma’s? Hoeveel personen heeft de regering tot nu toe bereikt met deze kennisprogramma’s? Op welke manier worden de leden van de provinciale staten en de leden van het Algemeen Bestuur van de Waterschappen betrokken bij deze kennisprogramma’s? Kan de regering aangeven wat wordt bedoeld met de acht regionale basiswerkplaatsen dierenpension die er lopen?41 Deze zin bevreemdt de leden van de fractie van D66 namelijk.

5. Overige vragen

De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS wijzen op het effect dat beoogd werd bij de start van de Omgevingswet, namelijk om te komen tot een «vereenvoudiging en verbetering» van het ruimtelijk recht in Nederland.42 «Vanaf het begin heeft de regering aangegeven dat het DSO en de uitvoeringspraktijk voor de realisatie van deze effecten van groot belang zijn. De regering geeft aan dat er na de invoeringsdatum rekening gehouden moet worden met een periode van ongemak en vertragingen omdat de uitvoeringspraktijk moet leren werken met de nieuwe uitgangspunten en systemen.43 De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS wijzen erop dat het helaas evident is dat de overstap ertoe zal leiden dat zelfs de huidige dienstverlening bij (alle) gemeenten niet gegarandeerd kan worden.

In dit kader hebben de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS de volgende vragen voor de regering:

  • a. Kan de regering garanderen dat voor alle TAM-oplossingen en omleidingen op 1 juli 2022 werkbare definitieve voorzieningen beschikbaar zijn? Zo nee, op welke wijze garandeert de regering aan de Kamer dat de beoogde effecten van de invoering van de Omgevingswet (eenvoudig en beter) binnen afzienbare tijd na invoering gerealiseerd worden en Nederland niet opgescheept wordt met een wet die de ruimtelijke praktijk niet «eenvoudig en beter» maar juist jarenlang «complexer en slechter» zal maken? Graag ontvangen deze leden van de regering een onderbouwde reactie. Om dat te garanderen lijkt het de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS belangrijk dat er op zijn minst voor de « minimale eisen» zicht moet zijn op het gewenste eindbeeld.

  • b. Welke termijn heeft de regering zichzelf gesteld om te komen tot de 100 procent versie van het DSO-LV en DSO-lokale voorzieningen, zoals beoogd voordat de TAM-oplossingen gemaakt werden? Welke termijn heeft de regering zichzelf gesteld om alle TAM-oplossingen overbodig te maken?

  • c. De regering heeft een voorlichtingscampagne toegezegd om burgers voor te bereiden op de Omgevingswet en de nieuwe manier van werken die daarbij komt kijken.44 Hoe gaat het met de ontwikkeling hiervan? Hoe waarborgt de regering dat deze campagne daadwerkelijk toereikend is om alle burgers in staat te stellen om met de Omgevingswet te werken? Is de regering van mening dat zes of vier maanden voldoende zal zijn om burgers te informeren over de aangepaste termijnen en procedures waarin men zijn of haar zienswijze kan indienen en bewaar kan maken?

De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS wensen de regering de volgende vragen met betrekking tot de juridische versterking van de Omgevingswet te stellen:

  • a. Bij de beantwoording van de bij brief van 15 april 2022 door de leden van de fractie van GroenLinks gestelde vraag 1.27 geeft de regering aan dat er materieel geen veranderingen zijn als gevolg van de Omgevingswet betreffende de bescherming van natuur en milieu.45 Het zijn dit soort achteloze antwoorden die bij de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS twijfels doen rijzen over de vraag of de regering de gevolgen van de Omgevingswet doorziet. Allereerst zijn verschillende milieunormen van het wettelijk niveau verschoven naar een algemene maatregel van bestuur (AMvB), zijn gesloten normen vervangen door open normen en is daarnaast het beschermingscriterium in de Natuurbeschermingswet 1998 van «nee, tenzij» omgezet naar «ja, mits». Dit is een wezenlijk verschil waarbij de bewijslast, over de vraag of een bepaalde ontwikkeling niet in de omgeving past, veel zwaarder bij de overheid komst te liggen dan bij het «nee, tenzij»-regime waar een initiatiefnemer moet aantonen dat een ontwikkeling geen schade kan doen. Of is de regering bereid om onomwonden te bevestigen dat het «ja, mits»-regime ten aanzien van de bescherming van de natuur, juridisch geduid, volledig gelijkgesteld is aan het «nee, tenzij»-regime van de Natuurbeschermingswet 1998?

  • b. Bij brief van 12 mei 202246 over de programmatische aanpak voor de portefeuille Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor de komende jaren geeft de regering op vragen van de leden van de fractie van de PvdD aan met een nieuwe wet te komen om het mogelijk te maken dat het Rijk aan gemeenten kan opleggen om een minimum percentage sociale huur in de gemeenten te realiseren. Kan de regering aangeven waarom hier niet gesproken wordt over een aanvullingswet voor de Omgevingswet en er sprake lijkt te zijn van een losstaande wet?

Tot slot wensen de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS de Minister voor VRO en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te geven dankbaar te zijn dat er een gesprek heeft plaatsgevonden met het lid Kluit van de fractie van GroenLinks over de signalen van niet-professionele escalatie richting personen die kritiek uiten op de voortgang of de inhoud van de Omgevingswet. Het verslag van het gesprek is gedeeld met de leden van de onderhavige commissies.

Is de regering bereid de Kamer op de hoogte te houden van de gesprekken over omgangsvormen en niet-intimiderende escalatie die gevoerd gaan worden en welke dilemma’s en leerpunten daaruit naar voren zijn gekomen? Kan de regering de Kamer ook informeren over eventuele nieuwe meldingen, mochten die zich voordoen, hetgeen de leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS overigens niet hopen of verwachten.

De leden van de fractie van D66 constateren dat de regering gebruikmaakt van een flexpool-regeling. Op deze manier worden provincies in staat gesteld om gemeenten met een flexibele inzet van capaciteit en expertise te ondersteunen in de planvorming en vergunningverlening van woningbouwprojecten en gebiedsontwikkelingen. Daarnaast heeft de regering aangegeven dat er een tussenevaluatie wordt uitgevoerd. Hoe wordt deze flexpool gevuld met kwalitatief personeel met de huidige krapte op de arbeidsmarkt? Kan de regering de eerste tussenevaluatie met de resultaten en aanbevelingen voor een volgende flexpoolregeling-tranche met de Kamer delen?

De gebruikersvriendelijkheid van het DSO voor burgers en ondernemers is uiteraard van zeer groot belang, zo constateren de leden van de PvdA-fractie. De Minister benadrukte dit ook in het recente debat in de Tweede Kamer. Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie reeds eerder vragen gesteld. Deze zijn echter niet volledig beantwoord. Daarom stellen deze leden nog een keer dezelfde vragen met enige aanvullingen naar aanleiding van een recente mail van VNO-NCW:

  • Kan de Minister definiëren wat hij precies bedoelt met dat de invoering niet ten koste mag gaan van de dienstverlening aan burgers en bedrijven? Hoe definieert hij het huidige niveau van dienstverlening? Kan de Minister inzichtelijk maken hoe hij getoetst heeft dat er met het (basisniveau) DSO inderdaad sprake is van minimaal hetzelfde niveau van dienstverlening? Deze leden verzoeken de Minister apart te specificeren voor inwoners en ondernemers (ondernemersvriendelijkheid). Kan de Minister ook kort aangeven wat de resultaten van deze toetsen zijn?

  • Van enkele MKB-brancheorganisaties hebben deze leden begrepen dat de afspraak is gemaakt dat het DSO minimaal hetzelfde serviceniveau gaat bieden als AIM/RP/OLO. Als voorbeeld wordt genoemd de ontbrekende vragenbomen in het DSO, die nu zeer gewaardeerd worden in de huidige systemen zoals de Activiteiten Internet Module (AIM). Herkent de Minister deze afspraak over het serviceniveau als AIM/RP/OLO? Is dit inderdaad afgesproken?

    • Zo ja, voldoet het DSO (met de huidige functionaliteiten zoals weergegeven in bijlage 1) aan dit serviceniveau? Zo ja, hoe heeft de Minister dit bepaald? Zijn de brancheorganisaties hierbij betrokken? Zo ja, welke organisaties en hoe? Zo nee, zou dat niet logisch zijn?

    • Zo nee, wat is volgens de Minister dan de definitie van het serviceniveau van het DSO dat is afgesproken?

  • Van VNO-NCW begrijpen deze leden dat tijdens de werkplaatsen «tekortkomingen» zijn gesignaleerd ten aanzien van de «volledigheid van de inhoud van het DSO en de toegezegde MKB-gebruikersvriendelijkheid» die opgelost moeten worden om aan het zelfde serviceniveau te kunnen voldoen. Is de Minister op de hoogte van deze tekortkomingen uit de werkplaatsen?

    • Zo ja, kan de Minister aangeven wat volgens hem deze tekortkomingen zijn? En wat gaat de Minister doen om deze tekortkomingen op te lossen en wanneer (welk tijdspad)? VNO-NCW en MKB-Nederland vragen om een bestuurlijk overleg om dit tijdspad af te spreken. Is de Minister daartoe bereid? Hoe verhouden deze tekortkomingen zich tot de door de Minister en bestuurlijke partners geformuleerde «beschikbaar gekomen DSO-functionaliteiten»? Hoe verhouden deze tekortkomingen zich tot de afspraak dat de dienstverlening op peil moet blijven? Voor de leden van de PvdA-fractie is het belangrijk om hier zicht op te krijgen voor het besluitvormend debat.

    • Zo nee, is de Minister bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met VNO-NCW en MKB-Nederland om een helder beeld te krijgen van de tekortkomingen (wat?), de wijze van oplossen (hoe?) en de termijn (wanneer?), en de Eerste Kamer hierover voor het besluitvormend debat te informeren?

De brancheorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland verzoeken om een frequent overleg, één keer per twee weken, waarin het DSO controleerbaar wordt gemonitord en aangedragen oplossingen (ten aanzien van de volledigheid en MKB-vriendelijkheid) worden besproken, afgestemd en afgesproken. Is de Minister daartoe bereid?

In antwoord op een eerdere vraag over de MKB-gebruikersvriendelijkheid geeft de Minister aan dat «sommige wensen mogelijk pas na de inwerkingtreding aan bod komen» en «een deel van de doorontwikkeling zal na de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel plaatsvinden». Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen. Kan de Minister aangeven wat hier zijn definitie is van «wensen»? De leden van de PvdA-fractie gaan ervan uit dat wensen tot aanpassingen die nodig zijn om het minimale serviceniveau te behalen wel worden doorgevoerd en dat alleen de extra wensen worden opgeschoven.

Er bereiken de leden van de PvdA-fractie via andere kanalen signalen over de gebruikersvriendelijkheid van het DSO. Hieronder enkele voorbeelden met enkele vragen:

  • Als je een perceel wilt raadplegen, krijg je een veelvoud van regels te zien. Gebruikers geven aan dat dit zeer onoverzichtelijk is en maken zich zorgen over de onduidelijkheden en de vragen die dit gaat oproepen. Herkent de Minister dit beeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat de Minister doen om dit onderdeel gebruikersvriendelijker te maken? Zijn de bevoegd gezagen klaar voor alle vragen bij het raadplegen? Deels komt dit blijkbaar omdat je ook regels van de omgeving ziet. Is dit de bedoeling?

  • In het Omgevingsloket zoek je op adres. Daarna wordt het bijbehorende perceel geselecteerd. En dat vlak wordt onder water ook gebruikt bij het «matchen» met een werkingsgebied. In het buitengebied heb je regelmatig grote percelen. Het vermoeden is dat niet iedere gebruiker door heeft dat die geometrie van het hele perceel invloed heeft op het beantwoorden van vragen in de Toepasbare Regels. Stel dat zo’n groot perceel een werkingsgebied van een persleiding «raakt». Dan krijg je daar wel beperkingen of informatie door terwijl de exacte locatie van de werkzaamheden wel ruimschoots buiten die zone van de persleiding kan vallen. En dat dat dus helemaal niet relevant is. Herkent de Minister dit beeld? Zo ja, wat gaat de Minister doen om dit onderdeel gebruikersvriendelijker te maken?

  • Bepaalde delen van de informatie in het Omgevingsloket staan vast en kun je niet aanpassen. Bijvoorbeeld de vragen over participatie en de legeskosten voor het Omgevingsoverleg. Het draagt bij aan de gebruikersvriendelijkheid als de bevoegd gezagen hier hun eigen teksten kunnen invoegen en verwijzen naar de eigen sites hierover en de bijbehorende formulieren. Deelt de Minister deze mening? Zo ja, kan dit mogelijk gemaakt worden? En wanneer? Zo nee, waarom niet?

  • Bij het doen van een melding voor het slopen van asbest krijg je te zien dat er «vragen door het Rijk» worden gesteld. Dat kan verwarrend zijn, want je doet de melding bij de gemeente. Het Rijk heeft alleen maar de Toepasbare Regel gemaakt. Herkent de Minister dit beeld? Zo ja, wat gaat de Minister doen om dit onderdeel gebruikersvriendelijker te maken?

In antwoord op eerdere vragen van de leden van de PvdA-fractie stelt de regering dat de resultaten van de audit naar de administratieve organisatie (procedures rond de beheerkosten) en financiële verantwoording eind mei 2022 beschikbaar zijn.47 Zijn deze inmiddels beschikbaar? Zo ja, wil de Minister deze met de Kamer delen? Zo nee, kan de Minister deze resultaten aan de Kamer sturen zodra deze beschikbaar zijn?

Ook onderstaande vraag is niet beantwoord. Daarom een herhaling:

Is de regering bekend met de presentatie vanuit de VNG waarin wordt aangegeven dat één softwareleverancier zogezegd «politieke onrust» zou veroorzaken? Of is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat er beter geluisterd kan worden naar kritische signalen van de specialisten en actief gezocht moet worden naar verbeteringen, indachtig een van de tien aanbevelingen die de commissie-Elias in 2014 deed? Is de regering bereid om bij de VNG aan te dringen op het maken van excuses?

In de aangenomen motie-Nooren48 is bepaald dat alle gemeenten, waterschappen en provincies verplicht moeten worden om een participatiebeleid vast te stellen. Wat is de actuele stand van zaken? Welke bevoegd gezagen hebben op dit moment nog geen participatiebeleid vastgesteld? De leden van de PvdA-fractie verzoeken de Minister deze met naam te noemen en per bevoegd gezag te vermelden of de voorbereidingen al gestart zijn en wanneer men verwacht het beleid vast te stellen.

In antwoord op de vragen stelt de Minister dat besloten is om het voorontwerp geen onderdeel te laten zijn van de minimale functionaliteit van het DSO voor de inwerkingtreding. De ontwikkeling om voorontwerpen in het DSO te zetten, wordt wel betrokken bij de uitbouwfase van het DSO. Kan de Minister aangeven waarom hiervoor gekozen is? Kan de Minister aangeven wat dit besluit betekent voor de kwaliteit van de participatie?

De Minister schrijft dat er rond 1 juli 2022 eventueel een keuze gemaakt kan worden voor het volgen van de hoofdroute of een alternatieve route, die borgt dat de wet verantwoord in werking kan treden. De leden van de PvdA-fractie nemen aan dat dit dan geen besluit is dat uit de lucht komt vallen, maar dat hierover scenario’s worden ontwikkeld. Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen:

  • Kan de Minister aangeven welke alternatieve routes hij als mogelijkheden ziet? Kan hij per route aangeven voor welke knelpunten deze alternatieve routes als oplossing worden gezien en wat de consequenties zijn voor deze alternatieve routes? Kan hij bij de beschrijving van de consequenties ook ingaan op de gevolgen voor de gebruikersvriendelijkheid?

  • Is het een optie om de plan-keten te ontkoppelen? Zo nee, waarom niet?

  • Kan de Minister aangeven wie dit besluit rond 1 juli neemt (de Minister samen met de bestuurlijke partners?) en op basis van welke informatie?

  • Kan dit besluit ook voor 21 juni worden genomen, zodat de Eerste Kamer dit kan betrekken bij de besluitvorming? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie krijgen veel zorgelijke signalen over de mate waarin gemeenten klaar zijn voor de implementatie. Hierin spelen verschillende factoren een rol. Uiteraard de onduidelijkheid over de invoeringsdatum, maar er is meer. Deze leden horen dat er grote behoefte is in het werkveld aan «standaarden» voor (de opzet van) het omgevingsplan. Gemeenten zijn nu namelijk gedwongen om niet alleen de nieuwe inhoud uit te vinden, maar ook de opzet en indeling van het omgevingsplan. Bij de bestemmingsplannen kenden we SVBP (standaard vergelijkbare bestemmingsplannen) waardoor gemeenten een duidelijk houvast hadden. Deze opzet en structuur zijn nu erg ingewikkeld. Het kost de afzonderlijke gemeenten erg veel tijd en personele inzet om hier het wiel zelf uit te vinden. Herkent de Minister deze signalen? Zo ja, wat gaat de Minister, eventueel samen met de VNG, doen om aan deze behoefte te voldoen?

De leden van de PvdA-fractie horen dat er behoefte is in het werkveld aan een overzichtelijk en praktisch document over de reikwijdte van de BOPA (buitenplanse omgevingsplanactiviteit) en daarmee dus een document op basis waarvan een gemeente en ontwikkelende partijen of bureaus kunnen kiezen of een ontwikkeling met een BOPA mogelijk is of dat er toch een wijziging van het omgevingsplan nodig is. Herkent de Minister deze signalen? Zo ja, wat gaat de Minister, eventueel samen met de VNG, doen om aan deze behoefte te voldoen?

Veel medewerkers bij de bevoegde gezagen, met name gemeenten, zijn nog onvoldoende toegerust voor het werken met de Omgevingswet. Deelt de Minister dit beeld? Zo nee, waarom niet? Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een onderbouwing. Zo ja, wat gaat de Minister, eventueel samen met de VNG, doen om dit knelpunt op te lossen? Kan de Minister hierbij inzoomen op de noodzaak om de komende maanden veel medewerkers praktisch te trainen? Zeker gelet op de door de Minister voorgestelde inwerkingtredingdatum van 1 januari 2023 moeten deze medewerkers vanaf 1 juli-1 september 2022 in staat zijn om wijzigingen te kunnen voorbereiden en om de afweging te maken tussen een BOPA en een wijziging.

De leden van de PvdA-fractie horen van veel gemeenten dat ze grote problemen ondervinden bij het werven van voldoende mensen. Vacatures staan uit, maar er solliciteren geen of onvoldoende (geschikte) kandidaten. Deelt de Minister dit beeld? Zo nee, waarom niet? Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een onderbouwing. Zo ja, wat gaat de Minister, eventueel samen met de VNG, doen om dit knelpunt op te lossen?

Er zijn gemeenten die een «planstop» hebben aangekondigd per 1 juli, omdat er nog onvoldoende tijd zou zijn om een ontwerpbestemmingsplan voor 31 december a.s. ter inzage te leggen. In die gemeenten gaat het loket dus een half jaar «op slot» voor nieuwe aanvragen. Herkent de Minister dit signaal? Kan de Minister aangeven hoeveel gemeenten voornemens zijn dit te doen en wat de gevolgen zijn in een tijd waarin juist grote haast gemaakt moet worden met de woningmarkt, energietransitie, het stikstofdossier etc.?

De leden van de fractie van de SP wijzen erop dat de regering al voor het plenaire debat over het inwerkingtredings-KB betreffende de Omgevingswet in de Kamer heeft aangegeven dat uitstel van de invoeringsdatum van 1 januari 2023 geen optie meer is. Kan de regering uitsluiten dat, indien het betreffende koninklijk besluit wordt geslagen voor de invoeringsdatum van 1 januari 2023, er nog omstandigheden kunnen zijn die alsnog tot uitstel van de invoeringsdatum kunnen leiden? Zou juridisch uitstel van de invoeringsdatum na het slaan van het koninklijk besluit nog mogelijk zijn of is dit uitgesloten?

Naar aanleiding van de signalen over mogelijke oneigenlijke druk en zelfs intimidatie hebben de leden van de fractie van de SP nog de volgende vraag. Is er op enige wijze vanuit enige betrokkenheid van het ministerie, bestuurlijke partners of enige projectorganisatie invloed of druk uitgeoefend op softwareleveranciers om een kritische brief niet te verzenden? Hebben er gesprekken over deze brief plaatsgevonden? Zo ja, zijn er verslagen gemaakt van de gesprekken met de softwareleveranciers over deze brief en is de regering bereid deze met de Kamer te delen?

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk vrijdag 3 juni a.s.

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, H.J. Meijer

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, L.P. van der Linden.

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juni 2022

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de nadere schriftelijke vragen van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en Economische Zaken en Klimaat/ Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS gezamenlijk, D66, de PvdA, de SP, de ChristenUnie en de PvdD hebben met het oog op de voorbereiding van de plenaire behandeling vragen gesteld over onder meer het functioneren van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), financiën, de externe uitvoeringsorganisaties en de voorbereiding van betrokkenen.

Ik heb opvolging gegeven aan de bevindingen van het Adviescollege ICT (AcICT). Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, heb ik Deloitte de opdracht gegeven om de getroffen beheersmaatregelen naar aanleiding van AcICT te beoordelen. Ik heb Deloitte verzocht een voortgangsrapportage op te leveren ten behoeve van het beoogde debat op 21 juni over de datum van inwerkingtreding. Ik zal u deze voortgangsrapportage toesturen.

Ik zie ernaar uit met u het debat te voeren en gezamenlijk de laatste stappen te zetten op weg naar een zorgvuldige invoering van de Omgevingswet.

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge


X Noot
1

De letter DV hebben alleen betrekking op 33 118.

X Noot
2

Samenstelling:

Atsma (CDA), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Pijlman (D66), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), Fiers (PvdA), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Janssen (SP), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Meijer (VVD) (voorzitter), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Prins (CDA), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA) (ondervoorzitter).

X Noot
3

Samenstelling:

Koffeman (PvdD), Faber-Van de Klashorst (PVV), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Atsma (CDA) (ondervoorzitter), Pijlman (D66), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Vos (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Huizinga-Heringa (CU), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga) (voorzitter), Meijer (VVD), Otten (Fractie-Otten), Prins (CDA), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA) en N.J.J. van Kesteren (CDA).

X Noot
4

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC en DN.

X Noot
5

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC en DN.

X Noot
6

Zie hiervoor ook Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DP.

X Noot
7

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DR.

X Noot
8

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 9.

X Noot
9

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 6.

X Noot
10

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 4.

X Noot
11

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 5.

X Noot
12

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 27.

X Noot
13

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 7.

X Noot
14

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 7.

X Noot
15

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 8.

X Noot
16

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p.11.

X Noot
17

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 42.

X Noot
18

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 2 en p. 15.

X Noot
19

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DR, p. 3.

X Noot
20

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, Functionaliteiten DSO-LV en LVBB voor inwerkingtreding.

X Noot
21

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 37.

X Noot
22

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 10 en p. 16.

X Noot
23

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 38.

X Noot
24

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 22.

X Noot
25

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DF.

X Noot
26

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 20.

X Noot
27

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 3.

X Noot
28

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 4.

X Noot
29

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 9.

X Noot
30

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 2.

X Noot
31

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 24.

X Noot
32

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 2–24.

X Noot
33

Nummer 2022–0000101027, bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN.

X Noot
34

Toezegging T03130.

X Noot
37

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 6.

X Noot
38

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 13.

X Noot
39

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 9.

X Noot
41

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 39.

X Noot
42

Zie hiervoor bijvoorbeeld: https://iplo.nl/regelgeving/omgevingswet/uitgangspunten/.

X Noot
43

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 7.

X Noot
44

Toezegging T02869.

X Noot
45

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 7.

X Noot
46

Kamerstukken I 2021/22, 35 925 VII, H.

X Noot
47

Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DN, p. 36.

X Noot
48

Kamerstukken I 2019/20, 34 986, AA, was letter X.

Naar boven