33 118 Omgevingsrecht

34 986 Aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringswet Omgevingswet)

DC1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 februari 2022

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving2 en Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit3 hebben de afgelopen jaren veel tijd en aandacht besteed aan het invoeringstraject van de Omgevingswet. De Kamer is thans in afwachting van het moment waarop het ontwerp-koninklijk besluit (KB) tot inwerkingtreding van de Omgevingswet bij de Kamers wordt voorgehangen.

Vooruitlopend op dat moment wensten de leden van meerdere fracties vragen te stellen.

Naar aanleiding hiervan is op 26 januari 2022 een brief gestuurd aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

De Minister heeft op 2 februari 2022 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Dragstra

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING EN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT / LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

Den Haag, 26 januari 2022

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de afgelopen jaren veel tijd en aandacht besteed aan het invoeringstraject van de Omgevingswet. Recentelijk zijn er door voornoemde commissies in dit kader een tweetal deskundigenbijeenkomsten gehouden op respectievelijk 30 november 2021 met als thema «Goed werkend DSO»4 en op 21 december 2021 met als thema «Stand van de uitvoering».5 De Kamer is thans in afwachting van het moment waarop het ontwerp-koninklijk besluit (KB) tot inwerkingtreding van de Omgevingswet bij de Kamers wordt voorgehangen. Met betrekking tot de voorhang geldt overigens de toezegging6 dat de verantwoordelijke Minister het inwerkingtredings-KB niet eerder ter bekrachtiging voorlegt aan de Koning dan nadat de beraadslaging in de Eerste Kamer is afgerond en de Eerste Kamer heeft ingestemd.

Vooruitlopend op het moment dat het inwerkingtredings-KB bij de Kamers wordt voorgehangen, wensen de leden van de fracties van de VVD, het CDA, GroenLinks, D66, de PvdA, de ChristenUnie, de PvdD en 50PLUS de volgende vragen te stellen. De leden van de fractie van de SP sluiten zich aan bij de door de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdD gestelde vragen. De leden van de FVD-fractie sluiten zich graag aan bij de vragen gesteld door de fracties van de VVD, het CDA, GroenLinks, D66, de PvdA, de ChristenUnie, de PvdD en 50PLUS. De leden van de fractie van de PvdD sluiten zich aan bij de door de fractieleden van GroenLinks gestelde vragen. De leden van de 50PLUS-fractie sluiten zich aan bij de door de fractieleden van GroenLinks gestelde vragen. De leden van de SGP-fractie sluiten zich aan bij de door de fractieleden van het CDA gestelde vragen. De vragen van de verschillende fracties zijn geordend naar de volgende door voornoemde betrokken commissies afgestemde thema’s; (1) het functioneren van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), (2) de financiën, (3) de externe uitvoeringsorganisaties, (4) de voorbereiding van betrokkenen, (5) monitoring en evaluatie en (6) overige vragen.

1. Functioneren van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO)

De leden van de VVD-fractie hebben ook de laatste maanden weer met grote belangstelling kennisgenomen van de brieven van de ambtsvoorgangers van de Minister, de voortgangsrapportages, de inzichten van deskundigen en de meningsvorming van overheden, ketenpartners en andere betrokken organisaties. Graag stellen deze leden ter voorbereiding op de besluitvorming over het inwerkingtredings-KB met als datum 1 juli 2022 de volgende vragen aan de regering.

Kan de regering ingaan op de volgende overwegingen die voortvloeien uit de deskundigenbijeenkomst van 30 november 2021? In grote lijnen kwam dit bij de meerderheid van de experts neer op behoefte aan uitstel.

  • Zo heeft onder meer de heer Lieuwe Koopmans, adviseur Omgevingswet bij Tercera, aangegeven dat zij problemen verwachten. Kan de regering aangeven wat de stand van zaken is bij de andere softwareleveranciers in de planketen? Is het beeld daar hetzelfde?

  • Hoe ziet de regering de rol en eigen verantwoordelijkheid van marktpartijen zoals stedenbouwkundige bureaus als het gaat om het aansluiten op een landelijk systeem? Dat wil zeggen, hoe ver gaat de facilitering door het Ministerie van marktpartijen? Bestaan daar afspraken over?

  • Er lijkt een grote behoefte aan het zogeheten «tijdreizen» te zijn, onder andere bij de rechterlijke macht. Hier wordt aan gewerkt, zo lezen deze leden. Wat is de stand van zaken op dit moment en wat is er mogelijk op het punt van deze faciliteit op 1 juli 2022?

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat er de afgelopen tijd veel aandacht is besteed aan het functioneren van de planketen. Klopt het dat de twee andere ketens met betrekking tot vergunningverlening (STAM) en vragenbomen (STTR), waar burgers en bedrijven voornamelijk mee te maken krijgen, al langere tijd stabiel zijn en ondersteund worden door veel leveranciers?

Tijdens de deskundigenbijeenkomsten van 30 november 2021 en 21 december 2021 is veelvuldig als probleem gemeld, dat er geoefend wordt met een systeem (het DSO), dat ook nog steeds verbeterd, ingeregeld en gevuld wordt. Is er overwogen om het voortdurend bijschaven van het DSO op enig moment tijdelijk «on hold» te zetten, zodat er tot 1 juli 2022 geoefend kan worden met een stabiel systeem, dat even niet meer wordt veranderd? Wat zouden hier de voor- en nadelen van zijn?

In eerdere brieven van de ambtsvoorgangers van de Minister is aangegeven dat de inwerkingtreding «geen punt is maar een komma, een moment in het proces van invoering». Hoe lang moet er nog worden doorgebouwd aan het DSO voor de afronding van de eerste fase en voor de uitbouw naar de volgende fasen? Hoe wordt er bij de invoering van het DSO geleerd van andere grote ICT-projecten bij het Rijk?

De leden van de CDA-fractie constateren dat er de afgelopen tijd veel aandacht is besteed aan het functioneren van de planketen. Is het juist dat de andere twee ketens (STAM en STTR), waar burgers en bedrijven voornamelijk mee te maken krijgen, al langere tijd stabiel zijn en ondersteund worden door vele leveranciers? Voorts vragen deze leden hoe de regering de ontwikkeling van het DSO met betrekking tot de planketen ziet in de jaren 2022, 2023 en 2024. Is de stabiliteit van het DSO-LV voldoende voor inwerkingtreding en welke acties lopen om dit verder te verbeteren?

Voorts constateren de leden van de CDA-fractie dat het bekend is dat er naast de basisvereisten voor het DSO ook aanvullende wensen zijn. Kan de regering aangeven wat er beschikbaar dan wel mogelijk is vanaf 1 juli 2022?

Verder vragen deze leden of de regering nader kan aangeven wat met «tijdreizen» wordt bedoeld. Hoe werkt dit en wat is er mogelijk vanaf 1 juli 2022 op dit punt?

Vervolgens vragen de leden van de CDA-fractie de regering wat wordt bedoeld in eerdere brieven met een «big bang» op 1 juli 2022. Kan de regering nader toelichten of gaat het om een gefaseerde inwerkingtreding? Kan de regering aangeven waarom nog niet alles 100% af hoeft te zijn om toch klaar te zijn voor inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 juli 2022?

De leden van de CDA-fractie vernamen tijdens de deskundigenbijeenkomsten van 30 november 2021 en 21 december 2021 dat een aantal kleinere gemeenten nog niet geheel klaar is met de planketen. Is de regering hiervan op de hoogte? Zijn deze kleinere gemeenten geholpen door de overgangsperiode, de zogenaamde tijdelijke maatregelen en het overgangsrecht?

De leden van de GroenLinks-fractie realiseren zich dat de voorliggende inbreng zeer uitgebreid is en willen benadrukken dat dit voortkomt uit oprechte zorgen over de inwerkingtreding van de Omgevingswet en met name de uitvoerbaarheid hieromtrent. De fractieleden van GroenLinks stellen deze vragen in dit wellicht vroege stadium, zodat de regering zo veel mogelijk tijd voor indiening van het inwerkingtredings-KB heeft om de zorgpunten weg te nemen of te voorzien van een repliek.

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat het beeld over de voortgang van het DSO dat vanuit de informatie van de regering opdoemt, op belangrijke punten afwijkt van de beelden die in de deskundigenbijeenkomsten en verschillende vakmedia naar voren kwamen over de invoeringsgereedheid van het DSO per 1 juli 2022. De leden van de GroenLinks-fractie zullen na ontvangst van het gevraagde advies van het Adviescollege ICT-toetsing over de haalbaarheid van de datum van 1 juli 2022 voor inwerkingtreding van de Omgevingswet in het licht van het DSO-LV wellicht nog meer vragen hebben, maar vooralsnog zouden deze leden graag antwoord krijgen op de volgende vragen:

  • A. Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens, dat pas aan inwerkingtreding van de Omgevingswet kan worden gedacht nadat onafhankelijk is vastgesteld dat het DSO in alle gemeenten werkt en tenminste net zo’n goed product levert als het huidige «Ruimtelijke Plannen.nl»? En dat er daarnaast een volwaardige periode van minimaal zes maanden oefenen noodzakelijk is? Is de regering het met de fractieleden van GroenLinks eens dat de Kamer niet kan volstaan met voorspellingen dat het met het DSO binnenkort wel goed zal komen maar daarover door de regering zekerheid verschaft moet zijn voordat besloten kan worden tot invoering?

  • B. De Auditdienst Rijk heeft een inzichtelijk rapport7 geschreven over de voortgang op de eerder afgegeven adviezen door het BIT en anderen. Kan de regering een recent overzicht geven van de door de Auditdienst Rijk onderzochte maatregelen? Kan de regering daarbij een stand van zaken geven ten aanzien van de voortgang in het proces en de behaalde resultaten? En deze bij voorkeur SMART formuleren?

  • C. De Auditdienst Rijk concludeerde: «Onder aan de streep betekent dit dat DSO nog een jaar nodig heeft om het digitaal stelsel te implementeren». Kan de regering reflecteren op deze termijn in relatie tot de invoeringsdatum die aan de Kamer is gecommuniceerd?

  • D. Kan de regering een overzicht geven van het aantal gemeenten dat bezig is met het vullen van de lokale vragenbomen, het aantal dat daarmee gereed is en het aantal dat daarbij ook gebruik maakt van lokale vragenbomen, met andere woorden verder gaat dan implementatie van de bruidsschat?

  • E. Heeft de beheerorganisatie van het DSO-LV het DSO-LV geaccepteerd als zijnde in de beheerfase? Met andere worden: is de ontwikkelfase van het DSO-LV formeel afgerond zoals eerder is afgesproken en is het DSO-LV nu in de fase van beheer beland?

  • F. Zo ja, welke financiële afspraken zijn er bij de overdracht gemaakt ten aanzien van de kosten voor beheer, het oplossen van onverwachte problemen en de doorontwikkeling?

  • G. Zo niet, waarom niet? En op welk moment wordt de overdracht dan verwacht?

  • H. Kan de regering een stand van zaken aanleveren ten aanzien van de financiering: welke kosten waren vijf respectievelijk tien jaar geleden voor het DSO voorzien voor de verschillende verantwoordelijke overheden? Hoe zag de ontwikkeling in deze financiering eruit en hoe is dit op dit moment?

  • I. Mochten er overschrijdingen zijn: welke partijen zijn verantwoordelijk voor de dekking van deze kosten? Kan de regering garanderen dat extra kosten voor ontwikkeling niet van andere budgetten, zoals doorontwikkeling of beheer, af gaan?

  • J. Kan de regering een gedetailleerd feitenrelaas aanleveren over de informatie die naar de Kamer is gestuurd ten aanzien van de voltooiing van onderdelen van het DSO-LV over de periode van 2015 tot heden? Kan de regering een reflectie geven op deze informatievoorziening aan de Kamer?

  • K. Is de Kamer bekend met de serie LinkedIn-artikelen van de heer Lieuwe Koopmans, adviseur Omgevingswet bij Tercera, in de periode van 1 december 2021 tot heden over de werking van het DSO en de resterende problemen? Kan de regering reflecteren op het feit dat hier een van de belangrijkste technische uitvoeringspartners van de overheid in Nederland waarschuwt voor chaos wanneer het DSO per 1 juli 2022 wordt ingevoerd?

  • L. Afgelopen weken is er in de media veel te doen geweest over de «Quickscan»8. Is de regering bereidt het betreffende rapport alsnog openbaar te maken en te delen met de leden van de Kamer nu de leden al veel van de inhoud tot zich hebben kunnen nemen?

  • M. Kan de regering motiveren waarom het eerder als vertrouwelijk aangemerkte document niet gedeeld is met de Kamer? Zou de regering op dit moment een ander oordeel velen ten aanzien van de vertrouwelijkheid?

  • N. Kan de regering aangeven of de volgende onderdelen van het DSO(-LV) op dit moment in de oorspronkelijk bedoelde vorm opgeleverd zijn? Zo niet, kan de regering aangeven of er een alternatief beschikbaar is, en zo ja, uitleggen hoe dit gaat werken? Kan de regering aangeven of het alternatief reeds is opgeleverd en sinds wanneer (of per wanneer) decentrale overheden hiermee kunnen testen en oefenen?

    • a. Het reactieve interventie instrument en de coördinatie-procedure waarmee besluiten van verschillende overheden met elkaar worden kort gesloten.

    • b. Het publiceren van een omgevings- en projectbesluiten. De leden van de fractie van GroenLinks vragen hier in het bijzonder naar het aantal decentrale overheden dat 1) reeds heeft kunnen testen en 2) wanneer de regering verwacht dat alle decentrale overheden hiermee zes maanden hebben kunnen oefenen.

    • c. Een aparte oefen- en testomgeving voor decentrale overheden.

  • O. Kan de regering aangeven of eventuele alternatieve instrumenten aan Raad van State zijn voorgelegd voor een toetsing op juridische uitvoerbaarheid? De Raad van State heeft in eerdere adviezen rond de Omgevingswet immers gewaarschuwd dat het «opknippen» van het DSO juridisch tot grote problemen kan leiden.

    • a. Kan de regering aangeven of en hoe de Raad van State om advies is gevraagd, en zo ja, kan de Kamer dit advies ontvangen?

    • b. In het bijzonder zijn de leden van de fractie van GroenLinks benieuwd naar het antwoord op de vraag of aan decentrale overheden opgelegd kan worden om te werken met een digitaal systeem dat in de kern nog zulke grote lacunes vertoont. Immers, de (financiële) gevolgen van eventuele alternatieven zullen zij moeten dragen terwijl ze geen invloed hebben op de keuzes die gemaakt worden. Is dat een rechtmatige vraag aan medeoverheden, zo vragen de leden van deze fractie de regering.

  • P. Kan de regering aangeven voor hoeveel onderdelen van het DSO nu alternatieven gezocht worden en kan de regering aangeven welke implementatiedatum voor de oorspronkelijke onderdelen er nu voorzien wordt? Kan de regering aangeven, voor zover dat speelt, van welke oorspronkelijke onderdelen men permanent is afgestapt?

  • Q. Kan de regering een stand van zaken geven betreffende de toezegging9 dat de eerste uitbouw van het DSO het onderwerp «Natuur» betreft?

  • R. Recent werd in de Rapportage Natuur duidelijk dat de omschrijvingen die provincies hanteren voor hectares in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) niet altijd gelijk luiden. Indachtig de toezegging10 van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de afstemming van definities bij voortgangsrapportages van het Natuurnetwerk Nederland vragen de leden van de fractie van GroenLinks de regering wat zij kan doen om ook deze informatiepositie in het DSO gelijk te maken. Graag ontvangen deze leden een toelichting hierop.

  • S. Sinds de laatste vragenronde heeft de Kamer een aantal deskundigenbijeenkomsten georganiseerd over Artificiële Intelligentie11. In dat kader willen de leden van de GroenLinks-fractie graag de volgende vragen stellen:

    • a. In hoeverre is er in het DSO, zoals het nu voorzien wordt en zoals het in het eindbeeld voorzien wordt, sprake van automatische besluitneming?

    • b. Op basis van welke algoritmes en datasets worden deze besluiten genomen?

    • c. Is er sprake van machine learning in het DSO? Zijn er plannen om dat in de toekomst in te zetten in het DSO?

    • d. Hoe wordt de controle op dataontwikkeling, machine learning enzovoorts uitgevoerd?

    • e. Zijn in de uitvoering van taken de mogelijk ongewenste effecten van toegepaste data-analyses in beeld gebracht? Kan de regering deze analyse aan de Kamer doen toekomen?

    • f. Is er overwogen en bepaald welke fouten toelaatbaar zijn gezien hun consequenties? En welke bandbreedte wordt gehanteerd?

    • g. Welke menselijke capaciteit is gereserveerd om aanvullend onderzoek te doen naar de kwaliteit en effecten van eventuele geautomatiseerde besluitvorming?

    • h. Op welk bestuurlijk niveau is het toezicht op de inzet en inhoud van elke dataset en de automatische besluitneming geregeld? Wie is eindverantwoordelijk voor specifieke onderdelen en wie voor het geheel?

    • i. Wanneer er een fout in een dataset wordt gevonden, waardoor een burger, bedrijf of derde-belanghebbende onterecht benadeeld is, bij wie kan deze burger, dit bedrijf of deze derde-belanghebbende dan terecht? Hoe heeft de regering voorkomen dat een burger op zo’n moment van het kastje naar de muur gestuurd wordt? Daar er vele, ook extern bijgehouden, informatiebronnen in het DSO ingezet worden, lijkt het de fractieleden van GroenLinks van belang dat per informatiebron helder is wie verantwoordelijk en aansprakelijk is voor de toelevering van de juiste informatie.

    • j. Kan een burger inzicht krijgen in de data die het DSO over hem verzamelt? Zo ja, op welke wijze? Kunnen derden toegang krijgen tot deze informatie en hoe is de privacy van gebruikers en burgers daarbij geborgd?

    • k. Kan een burger inzicht krijgen in de data die gebruikt worden om tot een besluit te komen? Wanneer een burger de gebruikte data ter discussie wil stellen, hoe is het proces georganiseerd dat hij deze informatie ter discussie kan stellen? Hoe is de onafhankelijkheid van de beoordeling gewaarborgd?

  • L. Is de regering bekend met de zorgen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) die erop wijst dat de kosten voor burgers zullen verdubbelen, dan wel verdrievoudigen, als gevolg van de opzet van het DSO? De registratie en doorzoekbaarheid van beperkingen in het DSO zijn dermate omslachtig gemaakt dat dit onwerkbaar lijkt te worden. Bij de behandeling van de Wijziging van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen in de Tweede Kamer gaf regering in de nota naar aanleiding van het verslag12 aan een koppeling tussen het DSO en de Basisregistratie Kadaster (BRK) bij het ontwikkelen van de DSO te willen regelen. Helaas is deze koppeling blijkbaar niet goed tot stand gekomen waardoor een simpele uitvraag vervangen lijkt te moeten worden door het doorzoeken van meerdere omgevingsplannen. Kan de regering aangeven of zij aan de zorgen van de KNB tegemoet gaat komen? Zo ja, hoe gaat de regering hier invulling aan geven en wanneer is dat gereed? Mocht er geen aanpassing mogelijk zijn: kan de regering aangeven welke gevolgen dit heeft voor burgers met een kleine portemonnee?

  • M. Tevens vragen de fractieleden van GroenLinks de regering of de rechtspraak niet tegen hetzelfde informatie probleem zal aanlopen. Kan de regering aangeven hoe zij geborgd heeft dat uitvoeringsorganisaties snel relevante informatie kunnen opzoeken en gebruiken?

  • N. Is de regering bereid om een nieuwe analyse te maken van de problemen die zich in het DSO nog voordoen? En om met mensen uit de praktijk en het werkveld een plan te maken hoe deze problemen opgelost kunnen worden en op basis daarvan een nieuwe tijdlijn te maken die niet alleen bestuurlijk maar ook in de uitvoeringspraktijk gedragen wordt?

De leden van de D66-fractie constateren dat de verwachting is dat het DSO nog niet in alle gevallen en in iedere gemeente optimaal zal functioneren. Deze leden wensen hierover de volgende vragen te stellen en opmerkingen te maken.

1. Ontwerpbesluiten dienen gepubliceerd te worden. Hoe lang is het nog mogelijk om in het oude stelsel ontwikkelingen te publiceren? En om via de Tijdelijke Alternatieve Maatregel (TAM) gegevens te kunnen aanleveren in het IMRO?

2a. In de praktijk is er nu nog een beperkt aantal mensen in Nederland in staat om de meer ingewikkelde aanvragen voor bijvoorbeeld gebiedsgerichte ontwikkelingen te kunnen doen. De uitwisseling tussen stedenbouwkundige bureaus en gemeenten werkt nog lang niet overal. Hoe zorgt de regering ervoor dat er snel een opschaling komt van het aantal personen dat in staat is meer ingewikkelde aanvragen te kunnen indienen?

2.b. Is het inmiddels mogelijk meer ingewikkelde aanvragen, waarbij veel data zoals geometrie komt kijken of meerdere pdf-bestanden als bijlagen worden toegevoegd, in te dienen of te publiceren? Geometrie komt bij veel Omgevingsverordeningen en Waterschapsverordeningen voor.

2.c. Wanneer wordt ervaring opgedaan met het publiceren van projectbesluiten via plansoftware?

2.d. Is er voldoende verwerkingscapaciteit wanneer veel publicaties tegelijkertijd komen?

3. Eerder gaf de regering aan dat er een helpdesk is tot 1 november 2022. Dat lijkt de fractieleden van D66 te optimistisch. Juist ook omdat een aantal zaken en ook tegenvallers pas later zullen worden ontdekt in de praktijk, dus na de start. Kan de regering aangeven dat de helpdesk een langere periode nodig heeft?

4. Vaak valt er veel te leren van de goede voorbeelden. Is er een structuur om de goede voorbeelden te delen bijvoorbeeld door het indienen van de omgevingsplannen? Kunnen er bijvoorbeeld tien goede voorbeelden voor verschillende plannen (woningbouw, dijkversterking, gebiedsontwikkeling, verschillende typen vergunningaanvragen) uitgebreid beschreven worden zodat anderen daar hun voordeel mee kunnen doen?

5. In 2013 moesten alle bestemmingsplannen reeds digitaal zijn. Er is echter een groot verschil tussen een bestemmingsplan digitaal kunnen raadplegen en dat het plan ook werkelijk digitaal is. Voor gemeenten is het veel werk om ervoor te zorgen dat de bestemmingsplannen ook echt digitaal zijn.

6. Bestemmingsplannen kunnen bijna één op één worden overgezet naar een omgevingsplan. Daarna is een periode nodig dat gemeenten kunnen testen of deze omzetting klopt. Dat is ook van belang vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid. Waar toetst de rechter op bij bezwaren? Op het oorspronkelijke bestemmingsplan of op het omgevingsplan? Wat betekent het als er bij de omzetting van het bestemmingsplan naar een omgevingsplan iets fout is gegaan? Wie is hiervoor verantwoordelijk? Hoe toetst een rechter dit?

7. Hoe wordt ervoor gezorgd dat de gemeenten eenzelfde aanduiding gebruiken of eenzelfde kleur voor dezelfde situaties? Deze vraag gaat dus over de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP). In de afgelopen periode zijn juist standaarden losgelaten, wat de begrijpelijkheid en eenduidigheid niet ten goede komt. Opstellers van plannen kregen veel vrijheden voor wat betreft structuur, opbouw en redactie van een omgevingsplan. Voor gebruikers die bijvoorbeeld actief zijn in verschillende gemeenten helpt het zeer als er dezelfde standaarden worden gebruikt, bijvoorbeeld om terreintypen te duiden. Wat is nu de meest recente situatie als het gaat om standaarden? Wat zijn de (juridische) gevolgen van het gebruik van verschillende standaarden?

8. Aanvullend op vraag 7 is de vraag hoe de verschillende softwarepakketten uitwisselbaar worden en zelfde standaarden gebruiken. Is inmiddels alle plansoftware aangepast aan de meest recente standaarden, dat wil zeggen de TPOD-standaarden. Is het mogelijk om bestanden uit te wisselen onafhankelijk van het softwarepakket en onafhankelijk van de ICT-omgeving van de gemeente?

9. Vanuit de KNB bereikte de fractieleden van D66 het bericht dat het straks veel lastiger is om informatie over gemeentelijke of provinciale monumenten in te zien. Dit omdat de publiekrechtelijke beperkingenbesluiten vanuit de BRK worden overgeheveld naar het DSO. Aanvragers zijn genoodzaakt om één of meerdere omgevingsplannen op verschillende niveaus door te nemen om te bepalen welke informatie relevant is voor het betreffende perceel. Wat is hierop de reactie van de regering?

10. In het position paper van Natuur & Milieu en Natuurmonumenten13 ten behoeve van de deskundigenbijeenkomst van 21 december 2021 wordt gevraagd hoe de participatie voor derden, zoals burgers en maatschappelijke organisaties, is geborgd in het DSO. Meldingen en vergunningen voor activiteiten zijn volgens hen onvoldoende geregeld. Kan de regering aangeven hoe bijvoorbeeld bewoners worden geattendeerd op bouwplannen van derden via het DSO? En zal de mate waarin participatie binnen het DSO is georganiseerd een onderdeel zijn van de evaluatie?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Raad van State adviseerde om de Omgevingswet pas in werking te laten treden als zeker is dat alle gemeenten op het moment van inwerkingtreding op het DSO zijn aangesloten en alle functies die bij de minimale invulling van het DSO horen, goed werken. Hierover hebben de leden van de fractie van de PvdA de volgende vragen:

  • Hoeveel gemeenten zijn momenteel aangesloten op het DSO?

  • Deelt de regering de mening van de Raad van State dat alle gemeenten aangesloten moeten zijn bij invoering van de nieuwe Omgevingswet? Wat als niet alle gemeenten aangesloten zijn?

Tijdens de deskundigenbijeenkomst van 30 november 2021 was de kritiek op de stabiliteit van het DSO vrij fors. De problemen concentreren zich volgens de sprekers met name op de plan-plan-koppeling, de downloadservice, de validatieservice en de zogenaamde samenloop. Deze knelpunten moeten volgens de sprekers opgelost worden alvorens invoering verantwoord kan plaatsvinden. Vandaar de volgende vragen van de fractieleden van de PvdA:

  • Kan de regering op elk van deze genoemde knelpunten ingaan en aangeven wat volgens haar het probleem is en op welke termijn dit knelpunt opgelost is?

  • Is de regering het met de deskundigen eens dat deze knelpunten randvoorwaardelijk zijn voor de invoering van de Omgevingswet? Zo nee, waarom niet? Zo nee, kan de regering aangegeven wat de mogelijke effecten zijn van invoering met het gegeven dat deze afzonderlijke onderdelen (nog) niet op orde zijn.

    • Wat de verwachte effecten zijn voor de uitvoeringspraktijk bij gemeenten, waterschappen en provincies?

    • Wat de gevolgen zullen zijn voor burgers, ondernemers en ontwikkelaars?

    • Wat de verwachte effecten zijn op de maatschappelijke ambities van de overheid op het gebied van de energietransitie, landbouwtransitie en woningbouwambitie?

Ziet de regering nog andere knelpunten ten aanzien van het DSO die randvoorwaardelijk opgelost moeten worden? Zo ja, welke en op welke termijn zijn deze knelpunten opgelost?

Tijdens de deskundigenbijeenkomsten van 30 november 2021 en 21 december 2021 is door meerdere sprekers voorgesteld om de complexiteit van het DSO te reduceren. Deelt de regering deze visie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wil de regering dit realiseren?

Om de werking van het DSO goed te kunnen beoordelen, is het relevant om de diverse onderdelen/processen ook grondig te testen. Om een beeld te krijgen van de uitgevoerde testen hebben de leden van de PvdA-fractie enkele vragen. Deze leden verzoeken de regering deze vragen te beantwoorden met als uitgangspunt de gewenste basiskwaliteit van het DSO, dus niet met tijdelijke noodoplossingen.

  • Hoeveel plannen zijn gepubliceerd en welk aandeel is succesvol?

  • Hoe vaak zijn de volgende instrumenten succesvol ingelezen in het DSO?

    • Omgevingsvisie;

    • Programma;

    • Projectbesluit;

    • Reactieve interventie;

    • Natura2000-besluit.

  • Hoeveel plannen met normen die gekoppeld zijn aan de kaart, zijn succesvol ingelezen in het DSO?

  • Hoeveel plannen met meer dan 100.000 geo-objecten zijn succesvol ingelezen in het DSO en daarna zonder problemen de hele keten doorgegaan (dus validatie, verwerken bij KOOP en het Kadaster en aan de kant van toepasbare regels)?

  • Hoeveel ontwerpplannen zijn succesvol ingelezen in het DSO?

  • Hoeveel kennisgevingen zijn succesvol ingelezen in het DSO?

  • Bij hoeveel plannen zijn bijlagen bij het besluit succesvol meegeleverd naar het DSO?

  • Bij hoeveel plannen zijn bijlagen bij de regeling succesvol meegeleverd naar het DSO?

De Kamer heeft bij brief van 18 januari 2022 een advies gevraagd bij het Adviescollege ICT-toetsing over de haalbaarheid van de datum van 1 juli 2022 voor inwerkingtreding van de Omgevingswet in het licht van de landelijke voorziening Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV)14. In dit licht stellen de leden van de fractie van de PvdA de volgende vragen.

  • Heeft de regering overwogen om zelf opnieuw advies te vragen aan het Adviescollege ICT-toetsing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is hier uiteindelijk niet voor gekozen?

  • Kan de regering zich een scenario voorstellen waarbij het Adviescollege ICT-toetsing tot fors afwijkende conclusies komt over het functioneren van het DSO dan de eigen DSO-organisatie?

    • Zo ja, dan ontvangen deze leden graag een toelichting hierop. Hoe is de regering voornemens om in zo’n scenario te handelen? Hoe komt de regering tot een objectief vergelijk indien de beoordeling van deze twee gekwalificeerde organisaties fors verschilt?

    • Zo nee, waarom niet?

Het DSO wordt nu klaargestoomd voor een basisniveau van functioneren. De belofte van de Omgevingswet «eenvoudig beter» wordt hiermee niet gerealiseerd. Er is dus ook nog een verdere ontwikkeling van het DSO nodig om de bestuurlijke belofte van de wet waar te maken. Het BIT-advies15 van 7 september 2017 sprak in dit kader van grote zorgen over de doorontwikkeling.

De Raad van State adviseerde eerder in zijn advies van 10 juni 2020 om inzichtelijk te maken welke doorontwikkeling en uitbouw van het DSO minimaal nodig zijn om de doelstellingen van de Omgevingswet te kunnen behalen en wanneer dat zal worden gerealiseerd16. Hierover hebben deze leden de volgende vragen:

  • Kan de regering aangeven wat er nodig is om het DSO verder door te ontwikkelen tot het niveau van de bestuurlijke ambitie «eenvoudig beter»? Deze leden verzoeken de regering ook aan te geven wanneer dat gerealiseerd zal worden, waarbij naast de inhoudelijke aspecten ook op de technische en financiële aspecten wordt ingegaan.

De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat het belang van oefenen door velen wordt benadrukt. In het verleden is één jaar oefentijd (uitgaand van een stabiel DSO) afgesproken. Gaandeweg is de oefentijd verkort naar zes maanden. Daarover hebben deze leden de volgende vragen:

  • Is de regering van mening dat het DSO, ultimo 1 januari 2022, voldoende stabiel is om te kunnen spreken van een reële oefenomgeving voor de betrokken partijen? Zo ja, dan ontvangen de fractieleden van de PvdA graag een toelichting in relatie tot de geconstateerde tekortkomingen.

  • Wat is de inschatting van de regering over de minimaal noodzakelijke oefentermijn (uitgaand van een stabiel DSO)?

    • Indien deze periode korter dan zes maanden is, ontvangen deze leden graag een toelichting op deze korte oefenperiode. Waarom acht de regering een kortere oefenperiode dan afgesproken verantwoord? Was de eerdere inschatting van de noodzakelijke oefentijd niet correct?

    • Indien deze periode langer dan zes maanden is, wensen deze leden een antwoord van de regering op de vraag of dit betekent dat er uitstel van de inwerkingtredingsdatum noodzakelijk is.

Tijdens de deskundigenbijeenkomst van 21 december 2021 is toegelicht dat tot op heden, overigens begrijpelijk, slechts een beperkt deel van het beroepsveld voldoende geoefend heeft. Er dient dus de komende maanden een enorme oefenoperatie plaats te vinden. Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen:

  • Kan de regering aangeven welk percentage van het werkveld op dit moment voldoende geoefend heeft en daarmee een voldoende basisniveau heeft (niet alleen qua kennis, maar ook qua vaardigheden)? Waarop is deze inschatting gebaseerd?

  • Kan de regering aangeven hoe de komende maanden het resterend deel van de beroepspraktijk op voldoende niveau wordt gebracht? Is dat volgens de regering haalbaar? Graag ontvangen deze leden een toelichting hierop.

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat een randvoorwaarde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een goed functionerend DSO is. Het gaat daarbij om de volgende fasen: technisch testen door DSO-LV en softwareleveranciers, oefenen met kleine proefplannen, oefenen met realistische content en interbestuurlijk oefenen. De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben hier de volgende twee vragen over. Wanneer zijn/worden deze fasen doorlopen? Is er dan nog voldoende oefentijd voor alle betrokken gebruikers?

Essentieel zijn ook de functies van de viewer en het tijdreizen. Wanneer zijn die klaar?

Een volgende vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie betreft de versie van het DSO op 1 juli 2022. Oorspronkelijk werd er – als deze fractieleden het goed hebben – gesproken over de basisvariant. Later is gesproken over een zogenaamde minimumvariant. De vraag van de fractieleden van de ChristenUnie is: welke variant is op 1 juli 2022 klaar? En als dit niet de oorspronkelijke basisvariant is, wanneer wordt dan het niveau van de basisvariant bereikt?

De leden van de fractie van de PvdD wijzen op de bijdrage van de journalist Bas Linders getiteld «De duistere kant van het DSO».17 In deze bijdrage wordt door voornoemde journalist verwezen naar een onderzoek waartoe in 2019 aan het bureau VMG opdracht is verstrekt door het Ministerie van BZK. Volgens de journalist rapporteerde onderzoeker Noordhoek «dat het totaal van de doorlooptijd van de van elkaar afhankelijke en volgtijdige activiteiten, het kritieke pad, uitkomt op 2023.». De leden van de fractie van de PvdD wensen de volgende vragen te stellen.

1.1. Komt het citaat van Noordhoek voor in het rapport?

1.2. Is het bureau VMG aan te merken als een externe deskundige?

1.3. Op grond van welke contra-expertise heeft de regering na ontvangst van het rapport geoordeeld dat het kritieke pad niet uitkomt op 2023?

1.4. Op grond van welke overwegingen heeft de regering besloten om het rapport niet openbaar te maken?

1.5. Is de regering bereid om het rapport alsnog openbaar te maken? Zo nee, op grond van welke overwegingen wordt dat geweigerd? Kan de regering in dat geval ingaan op de vraag hoe het niet openbaar maken zich verdraagt met het regeringsstandpunt zoals neergelegd in paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» van 15 januari 2021?18

1.6. Is de regering bereid om aan de Kamer de volgende documenten te verschaffen:

  • het rapport van het bureau VMG;

  • de reactie van ambtenaren op dat rapport uitgebracht aan de Minister en/of aan de ambtelijke top die voor de invoering van de Omgevingswet verantwoordelijk is. Zo nee, op grond van welke overwegingen wordt dat geweigerd? Kan de regering in dat geval ingaan op de vraag hoe het niet openbaar maken zich verdraagt met het regeringsstandpunt zoals neergelegd in paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» van 15 januari 2021?

De leden van de fractie van de PvdD merken vervolgens op dat één van de deskundigen die deelnam aan de door de Kamer georganiseerde deskundigenbijeenkomsten prof. mr. J. Struiksma is. In zijn bijdragen aan het Tijdschrift voor Bouwrecht19 geeft hij een analyse die leidt tot de conclusie dat de oorspronkelijke eenheidsambitie van het DSO niet haalbaar is. Professor Struiksma gaat diep in op de nieuwe wijze van «bestemmen», waarbij niet meer van bestemmingen wordt uitgegaan maar van activiteiten, en welke consequenties daaraan zijn verbonden. Tijdens de deskundigenbijeenkomst gaf hij aan dat softwareontwikkelaars op problemen stuiten die te maken hebben met het gebruik van de nieuwe formats die wellicht onoplosbaar zijn. Daarbij komen ook juridische zorgen die te maken hebben met de vraag of het wel mogelijk is om een omgevingsplan volledig juridisch sluitend te publiceren. Deze leden wensen de regering naar aanleiding hiervan de volgende vragen te stellen.

2.1. Professor Struiksma heeft in bedoelde publicaties in het Tijdschrift voor Bouwrecht laten zien dat het oorspronkelijke idee met het DSO om een gebruiker met een klik op de kaart en door het noemen van een activiteit, alle toepasselijke regels en de vereiste toestemming te laten zien, niet haalbaar is. Hoe oordeelt de regering over deze bevindingen van professor Struiksma? Vindt de regering daarin een reden om de uitgangspunten van het DSO opnieuw te doordenken?

2.2. De kritiek van professor Struiksma houdt onder meer ook in dat TPOD Omgevingsplan heel weinig verplichtingen kent wat betreft de structuur van omgevingsplannen en de manier waarop de regels worden weergegeven op een viewer, wat tot problemen zal gaan leiden. Reconstructies van planregels die op dit moment in de proefomgeving worden getoond, zodanig dat een zoveel mogelijk samenhangend geheel ontstaat, laten volgens professor Struiksma zien dat grote vraagtekens moeten worden geplaatst bij de juridische sluitendheid van de betreffende omgevingsplannen. Acht de regering deze kritiek juist? Zo nee, op grond van welke oordelen van deskundigen verwerpt de regering deze kritiek? Zo ja, is er dan geen aanleiding om TPOD omgevingsplan grondig te herzien?

2.3. a. Is het juist dat er in het DSO geen standaardverbeelding bestaat, waarin de verschillende werkingsgebieden en de bijbehorende regels in onderlinge verhouding te zien zijn?

b. Kan een gebruiker van het DSO ergens een inzichtelijke samenhang met de authentieke tekst zoals die op de Landelijke voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB) wordt gepubliceerd, vinden?

c. Indien de regering op één van deze vragen ontkennend moet antwoorden, in hoeverre kan dan worden gesproken van een verbetering ten opzichte van de standaardisering zoals die geldt voor bestemmingsplannen?

De leden van de fractie van de PvdD merken verder op dat vanuit het notariaat zorgen zijn geuit over de uitoefening van de taak door de notaris bij levering van onroerend goed. De vraag of een goed een monumentale status heeft is op dit moment eenvoudig te beantwoorden door het inzien van de BRK. De vrees bestaat dat als straks in het DSO over die vraag uitsluitsel moet worden gezocht, dat niet of minder goed mogelijk zal zijn. In dit kader wensen de leden van de fractie van de PvdD de volgende vragen te stellen.

3.1. Is het juist dat de regering bij de wijziging van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen in de Tweede Kamer op 13 november 2019 heeft aangegeven dat er een koppeling tussen het DSO en het BRK tot stand zal worden gebracht, zodat de notaris beperkingen op dezelfde eenvoudige wijze kan raadplegen als nu via de BRK? Zo ja, is die koppeling inmiddels gerealiseerd? Zo nee, is de regering bereid om die koppeling te garanderen?

3.2. Is door de regering geïnventariseerd via contacten met de KNB en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) welke problemen die beroepsgroepen vrezen bij het onderzoeken van publiekrechtelijke beperkingen en omgevingsrechtelijke regels via het DSO? Zo ja, blijkt daaruit dat er problemen worden gevreesd? Zo nee, is de regering bereid dat alsnog te inventariseren?

De leden van de 50PLUS-fractie hebben naar aanleiding van de gehouden deskundigenbijeenkomst van 21 december 2021 en daaropvolgende schriftelijke inbreng van onder andere de KNB nog enige vragen aan de regering.

Via een schrijven van de KNB namen deze leden kennis van het feit dat de huidige situatie eruit bestaat dat met één zoekopdracht op kadastraal perceelniveau via de BRK juridische zekerheid wordt verkregen over publiekrechtelijke beperkingen op een stuk grond of een gebouw. Dit gebruikt de notaris onder meer bij het opstellen van een akte.

Na invoering van het DSO gekoppeld aan de voorgenomen inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 juli 2022 kan niet meer worden volstaan met invoering van één zoekopdracht bij het Kadaster. Binnen het DSO vergt dit aanzienlijke inspanningen. Eerst dient bepaald te worden welke omgevingsplannen relevant zijn en dienen deze op verschillende niveaus doorgenomen te worden teneinde inzicht te krijgen welke informatie relevant is voor het desbetreffende stuk grond of gebouw.

Kan de regering bevestigen dat notarissen, makelaars en burgers na invoering van de Omgevingswet naast het raadplegen van de BRK ook onderzoek moeten doen in het DSO, om dezelfde informatie te verkrijgen als in de huidige situatie, waarbij binnen het DSO op meerdere niveaus dient te worden gezocht en waardoor dus meerdere zoekopdrachten noodzakelijk zijn? Kan de regering garanderen dat relevante onderliggende besluitvorming (bijvoorbeeld bij een provinciaal monument) binnen het DSO op dezelfde wijze (en dus eenvoudig) verkrijgbaar is voor notarissen en andere raadplegers als in de huidige situatie?

Verwacht de regering dat de publiekrechtelijk relevante informatie zoals die nu kenbaar is op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken na invoering van de Omgevingswet even eenvoudig kenbaar is uit de onderliggende documenten of zullen raadplegers steeds één of meer volledige omgevingsplannen moeten doornemen om deze informatie te krijgen?

Het onderzoek naar een stuk grond of een gebouw zal naar verwachting niet langer door ondersteunend personeel van een notariskantoor kunnen worden uitgevoerd vanwege de toenemende complexiteit. Is de regering hiervan op de hoogte?

Omdat na de invoering van de Omgevingswet op voorhand niet langer duidelijk is of er sprake is van voor het notariaat, de makelaardij en de burgers relevante publiekrechtelijke informatie betreffende een stuk grond of een gebouw dient bij alle transacties – zo ook bij adviesdossiers – nader onderzoek plaats te vinden in het DSO (naast het onderzoek in de BRK). Dit vergt meer tijd en daardoor lopen de kosten aanzienlijk op.

Navraag leert dat een gemiddelde akteprijs voor een levering thans zo’n € 700,– bedraagt. De KNB verwacht dat de prijs van een akte door de extra handelingen zo’n twee tot drie keer hoger zal worden. Acht de regering het verantwoord dat burgers en cliënten een akteprijs van € 1.400,– tot € 2.100,– moeten gaan betalen na invoering van het DSO? Kan de regering aangeven wat dit betekent ten aanzien van de toegankelijkheid van het notariaat in zijn algemeenheid?

Kan de regering garanderen dat gelet op de complexiteit zoals hierboven beschreven – het DSO is in het leven geroepen om burgers op een eenvoudige wijze toegang te verschaffen tot het nagaan van voor hen relevante informatie ten aanzien van hun omgeving – de voor de burger relevante informatie ten aanzien van een stuk grond of een gebouw onverkort gebruiksvriendelijk en toegankelijk blijft? Hoe denkt de regering de burger op adequate wijze te informeren dat niet langer één zoekplek voldoende is maar dat op meerdere plekken gezocht moet worden om alle relevante informatie te verkrijgen?

Bij de behandeling van de Wijziging van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen in de Tweede Kamer gaf regering in de nota naar aanleiding van het verslag20 aan een koppeling tussen het DSO en de BRK in de ontwikkelingsfase te willen realiseren. Inmiddels blijkt dat zo’n koppeling aan kadastrale gegevens juridisch niet mogelijk zou zijn wegens het ontbreken van een wettelijk kader daarvoor. Er zou voor deze koppeling een wettelijke verplichting moeten worden vastgelegd. Is de regering hiermee bekend, en zo ja, welke stappen denkt de regering te kunnen ondernemen om deze koppeling wel mogelijk te maken? Zou de regering hiertoe bereid zijn indien dit de hiervoor geschetste problematiek oplost?

Kan de regering aan de leden van de 50PLUS-fractie helder uiteenzetten welke consequenties het ontbreken van deze koppeling heeft ten aanzien van het notariaat, de makelaardij, de burger en de doelmatigheid van het DSO? Hoe denkt de regering de aangekondigde stijgende akteprijzen te voorkomen?

2. Financiën

De leden van de VVD-fractie merken op dat de bevoegde gezagen, na de introductie van fase 1, graag zo snel mogelijk zicht hebben op de uitbouw naar niveau 2 en 3. Immers de beoogde doelen worden pas optimaal behaald bij een volledige uitrol. Bij brief van 10 september 202121 wordt hier door de ambtsvoorganger van de Minister, in antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie, in algemene termen op ingegaan. Is hierbij al meer inhoudelijke concretisering mogelijk? Zijn hier middelen voor beschikbaar naast de gereserveerde € 50 miljoen, die als «krap» wordt betiteld?

Zijn de financiën sowieso inmiddels afdoende geregeld? Al eerder vroegen gemeenten om € 150 miljoen ter compensatie van de transitiekosten in 2022. Valt hier al meer duidelijkheid over te geven, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie constateren dat er bestuurlijke afspraken zijn gemaakt tussen het Rijk, de provincies, de waterschappen en de gemeenten. Zijn de financiën nu geregeld? Eerder vroegen gemeenten om € 150 miljoen ter compensatie van de transitiekosten in 2022. Kan de regering hier al meer duidelijkheid over geven? En welke plannen zijn er voor het uitbouwen van het DSO na 1 juli 2022 zijn? Zijn hier middelen voor beschikbaar?

De leden van de D66-fractie merken op dat de provincies en de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden beide zorgen hebben geuit over de financiering. De leden van de fractie van D66 erkennen de zorgen over financiering. De provincies roepen de regering op om voldoende middelen vrij te maken voor de continuering van de ondersteuning na de inwerkingtredingsdatum ter realisatie van de eindambitie van het DSO. De Nederlandse Vereniging voor Raadsleden vraagt om voldoende budget om de expertise binnen gemeenten te kunnen versterken en de handhaving te kunnen organiseren. Kan de regering aangeven hoe zij gemeenten hierin ondersteunt?

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat er ten aanzien van de financiering zorgen bestaan. Deze zorgen betreffen de kosten voor de ontwikkeling van het DSO tot het basisniveau, de doorontwikkeling naar het niveau van «eenvoudig beter» en de beheersituatie. Ook zijn er zorgen en onduidelijkheden over de kostenverdeling tussen de betrokken overheden. Hierover hebben deze leden de volgende vragen:

  • Kan de regering een actueel beeld schetsen van de financiën ten aanzien van de ontwikkeling van het DSO tot het basisniveau bij invoering? Blijven deze kosten binnen de beschikbare begroting of verwacht de regering overschrijdingen? Zo ja, met hoeveel?

  • Kan de regering een actueel beeld schetsen van de financiën ten aanzien van het beheer van het DSO op basisniveau? Blijven deze kosten binnen de beschikbare begroting of verwacht de regering overschrijdingen? Zo ja, met hoeveel?

  • Kan de regering een actueel beeld schetsen van de noodzakelijke budgetten die nodig zijn voor financiën ten aanzien van de doorontwikkeling van het DSO naar de ambitie van «eenvoudig beter»? Voor de ontwikkeling en het beheer op dit hoger ambitieniveau. Zijn deze budgetten in voldoende mate beschikbaar op de Rijksbegroting en bij de bestuurlijke partners?

Bij brief van 12 maart 2021 van de ambtsvoorganger van de Minister is het rapport «Integraal Financieel Beeld Omgevingswet» aan de Kamer aangeboden.22 Hieruit blijkt dat in alle scenario’s behalve het meest optimistische de positieve financiële effecten voor gemeenten beperkt zijn, in sommige scenario’s zelfs negatief op de lange termijn waardoor het niet aannemelijk is dat de stelselwijziging zichzelf voor gemeenten terugverdient. Wat betekent dit voor de eerdere financiële afspraken met de gemeenten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie de regering.

Op dit moment wordt een audit uitgevoerd naar de administratieve organisatie en financiële verantwoording. Zijn de resultaten van deze audit al bekend? Zo ja, kan de regering de conclusies met de Kamer delen?

Het bestuur van de VNG heeft twee claims bij de regering gelegd. Ten eerste een directe, voorlopige, compensatie van € 150 miljoen voor de invoeringskosten in 2022. Ten tweede een afspraak over een rekenregel en compensatiemomenten op basis van de eerder vastgestelde financiële evaluatiemomenten in de jaren 2022, 2023 en 2027. Deze claims zijn (nog) niet gehonoreerd en blijven wat de VNG betreft onverminderd staan.

  • Zijn er ook claims (te verwachten) van de anderen?

  • Hoe wil de regering omgaan met deze claims?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat in de deskundigenbijeenkomst van 21 december 2021 sommige partijen hun zorgen hebben geuit over de financiële middelen van gemeenten in relatie tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Kan de regering aangeven wat de financiële afspraken zijn met de gemeenten? Hebben gemeenten voldoende financieel comfort om alle activiteiten te doen die nodig zijn voor de inwerkingtreding?

3. Externe uitvoeringsorganisaties

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat bij de omgevingsdiensten zorgen bestaan over de financiële consequenties van de decentralisatie van de bodemtaken, die tegelijkertijd met de Omgevingswet in werking treedt. Wordt hierover nog gesproken tussen het Rijk en de gemeenten, zodat deze taken ook na de decentralisatie met de juiste kwaliteit kunnen worden uitgevoerd?

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de «uitvoeringsorganisaties», zoals gemeenten, provincies, waterschappen en omgevingsdiensten, voorbereid zijn op inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 juli 2022. Zie ook de laatste vraag van de leden van deze fractie over het DSO. Kan de regering de constructieve en positieve opstelling van de omgevingsdiensten en de Raad voor de rechtspraak bevestigen?

Deze leden constateren dat er veel maatschappelijke opgaven zijn voor de medeoverheden, mede door de Rijks Investeringsfondsen op het gebied van wonen, klimaat en stikstof. Kunnen deze partners de invoering van de Omgevingswet er nu wel bij hebben?

De leden van de CDA-fractie hoorden tijdens de deskundigenbijeenkomst van 30 november 2021 zorgen over de planketen. Zo gaf onder meer Tercera, bij monde van de adviseur Omgevingswet Lieuwe Koopmans, aan dat zij problemen verwacht. Kan de regering aangeven wat de stand van zaken is bij de andere softwareleveranciers in de planketen? Is het beeld daar hetzelfde en wat is het landelijk beeld? En hoe ziet de regering de rol en verantwoordelijkheid van marktpartijen zoals stedenbouwkundige bureaus als het gaat om het aansluiten op een landelijk systeem?

De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor de ondersteuning van de bevoegde gezagen en gebruikers. Hoe worden zij geholpen in het omgaan met onduidelijkheden en onzekerheden?

De leden van de CDA-fractie hoorden en lazen ook de wens van de provincies, waterschappen en gemeenten om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven voor de uitvoering. Kan de regering hierop reageren? Kan de regering aangeven waarom zij van mening is dat inwerkingtreding per 1 juli 2022 gewenst en verantwoord is?

Deze leden vragen de regering of het publiceren van een koninklijk besluit in april niet te laat is voor de bevoegde gezagen? Graag ontvangen zij een reactie van de regering. Wat gebeurt er als de inwerkingtreding zou verschuiven naar een latere datum? Wat zijn hier de voor- en nadelen van?

De leden van de fractie van GroenLinks willen ten aanzien van gemeenten de volgende vragen stellen.

  • A. Is de regering bekend met de verschillende wensen vanuit de decentrale overheden ten aanzien van extra financiering vanuit het Rijk om de incidentele kosten van het uitstellen van de Omgevingswet te dekken? Bij de behandeling van de begroting BZK heeft de demissionaire Minister aangegeven dat de demissionaire status verhinderde om dit gat te dichten. Kan de regering aangeven hoe zij hier nu tegen aan kijkt? Kan de regering een beeld schetsen van de financiële afspraken en wensen tot de inwerkingstredingsdatum en de afspraken tot einde van de implementatieperiode.23

  • B. Kan de regering aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie-Nooren c.s.?24 Hoeveel gemeenten hebben invulling gegeven aan de motie-Nooren? Is in beeld gebracht wat de kwaliteit van de betreffende gemeentelijke participatieplannen/paragrafen is geworden? Is de regering van mening dat hiermee aan de geest van de motie-Nooren tegemoetgekomen is, of is de regering van mening dat hier nog extra stappen wenselijk zouden zijn?

  • C. Kan de regering aangeven hoeveel gemeenten gereed zijn met hun omgevingsvisie (a) en omgevingsplan (b)? Kan de regering aangeven hoeveel gemeenten voor a en/of b ondertussen een MER hebben gemaakt en hoeveel daarvan bij de Commissie m.e.r. zijn voorgelegd voor een onafhankelijk advies?

  • D. In het position paper voor de deskundigenbijeenkomst Invoering Omgevingswet van 21 december 2021 brengt de heer Bahreddine Belhaj, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, de vrees naar voren dat de positie van de gemeenteraad, het hoogste orgaan van de gemeente, in het geding zal raken doordat de Omgevingswet het bevoegd gezag naar het college lijkt te verplaatsen. Dit zou logischerwijs afbreuk doen aan de democratische legitimiteit van de processen. Kan de regering op deze vrees reflecteren? Welke argumenten ziet de regering die deze vrees weg kunnen nemen? Hoe blijft volgens de regering gewaarborgd dat er voldoende ruimte blijft voor maatschappelijk en democratisch debat om belangen en tegenstellingen binnen de gemeente af te wegen?

  • E. De Nederlandse Vereniging voor Raadsleden heeft ook haar zorgen uitgesproken over de voorgenomen timing van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 juli 2022 in relatie tot de raadsverkiezingen van maart 202225. Hierdoor zullen gemeenteraden zeer weinig tijd hebben om zich goed voor te bereiden op de invoering van de wet. In ogenschouw genomen het personeelstekort bij veel gemeenten en de ICT-problemen waar veel gemeenten volgens voornoemde heer Belhaj mee kampen, maakt zij over de invoering van Omgevingswet op 1 juli 2022 de vergelijking met het «rijden in een nieuwe auto zonder dat deze is getest en door iemand die net twee rijlessen heeft gehad». Kan de regering op deze problematiek reflecteren? Welke argumenten ziet de regering die deze zorg van de raadsleden kunnen wegnemen?

  • F. Bijna de helft van de raadsleden vreest «chaos» als de Omgevingswet op de voorgenomen datum wordt ingevoerd, om bovengenoemde en andere redenen. Daarom stelt de heer Belhaj, voornoemd, voor om die invoering uit te stellen tot minimaal 1 januari 2023. Kan de regering haar appreciatie van dit voorstel delen? Welke factoren maken een invoering op 1 januari 2023 volgens de regering onwenselijk?

    Ten aanzien van de omgevingsdiensten wensen de leden van de fractie van GroenLinks de regering de volgende vragen te stellen. De afgelopen maanden kwamen de omgevingsdiensten (en de bredere VTH-kolom) meerdere keren in het nieuws door problemen met de uitvoering en de bescherming van het milieu.26

  • G. Kan de regering aangeven hoe zij de opvolging van de adviezen van de commissie-Van Aartsen ter hand gaat nemen en hoe de versterking van de VTH-kolom in tijd afgezet moet worden tegen de invoeringsdatum van de Omgevingswet?

  • H. Kan de regering aangeven, in het licht van onder andere de aangehaalde artikelen, hoe zij ervoor gaat zorgen dat de bescherming van de natuur en de leefomgeving niet in een gat belandt waarbij er al meer activiteiten worden toegestaan terwijl de tekorten van de omgevingsdiensten, die op dit moment het werk al niet aankunnen, nog niet gedicht zijn? Hoe garandeert de regering dat de toezichts- en handhavingscapaciteit voldoende op orde is om überhaupt te kunnen controleren of voldaan wordt aan de voorwaarden die in een vergunning zijn gesteld?

De leden van de fractie van D66 vragen de regering of er in de Omgevingswet een waarborg zit dat een burger/ondernemer niet in een draaimolen terecht komt van gestandaardiseerde overheidsbeslissingen, al dan niet voorvloeiend uit ingebouwde algoritmen? Ter toelichting; dit zou zich kunnen voordoen wanneer gemeenten andere gegevens gaan koppelen aan data in de fysieke omgeving zoals bijvoorbeeld vuil op straat of vandalisme in de openbare ruimte. Dan is een koppeling naar bewoners een kleine stap.

Deze leden merken op dat provincies positief staan tegenover de inwerkingtreding op 1 juli 2022. Om dit verantwoord te kunnen doen stellen zij de volgende voorwaarden: «De provincies moeten uiterlijk 31 januari 2022 kunnen vaststellen dat we realistische content kunnen inregelen en de omgevingsdocumenten (o.a. verordening, visie en voorbereidingsbesluit) voor provincies kunnen publiceren. Daarnaast moet de stabiliteit en performance van het DSO met deze content op orde zijn. Verder moeten we kunnen constateren dat muteren dan functioneel werkt en dat we de garantie krijgen dat de decentrale content van het DSO tot 1 juli 2022 niet opnieuw uit het stelsel wordt verwijderd. Tenslotte moeten we ongehinderd kunnen oefenen.».27 Kan de regering aangeven of aan de bovenstaande voorwaarden voor 31 januari 2022 kan worden voldaan?

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de verschillende position papers28 die zijn ingediend door gemeenten ten behoeve van de deskundigenbijeenkomst van 21 december 2021 en merken hierbij op dat de grootte van de gemeente invloed heeft op de slotnoot van de papers. Grote gemeenten kijken positiever naar de inwerkingtreding dan kleinere gemeenten. Dit kwam ook aan bod in de deskundigenbijeenkomst. De gemeente Apeldoorn geeft het volgende aan: «Omdat de nieuwe Omgevingswet veel kansen biedt voor onze inwoners, pleiten we ervoor om de wet in te voeren per 1 juli 2022. Dat zaken achter de schermen voor ons als gemeente op dat moment nog niet optimaal verlopen, is dan van ondergeschikt belang.» En de gemeente Oude IJsselstreek adviseert als volgt: «Ons advies is om ook deze wet minimaal uit te stellen of beter af te zien van invoering.» De leden van de D66-fractie vinden de verschillende reacties zorgelijk en vinden het belangrijk dat alle overheden een gelijkwaardige start hebben. Kan de regering deze verschillen verklaren? Daarnaast vragen deze leden welke instrumenten en middelen de regering inzet om ook de kleinere gemeenten te ondersteunen.

In het position paper29 van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden ten behoeve van de deskundigenbijeenkomst van 21 december 2021 komen een vijftal zorgpunten naar voren over de datum van inwerkingtreding. Deze leden hebben hierover enkele vragen. Kan de regering aangeven hoe de raden worden betrokken in het vervolgproces? Daarnaast spreekt de Vereniging voor Raadsleden haar zorgen uit over de duur van de vergunningstermijn en de gevolgen voor de kwaliteit van de besluitvorming: «De vergunningstermijn wordt verkort van 26 naar 8 weken wat betekent dat er minder tijd is voor de raad om tot afwegingen te komen, en dat er minder ruimte voor het wegen van voors- en tegens in het maatschappelijk debat. Efficiency en snelheid, vooral ten behoeve van ondernemers, lijkt belangrijker dan voldoende tijd en ruimte voor het maatschappelijk debat over wenselijkheid van keuzes.». De leden van de D66-fractie delen deze zorgen die samenhangen met de toenemende werkdruk van raadsleden. Kan de regering reageren op dit citaat?

De fractieleden van D66 constateren dat de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden erg kritisch is over het wel of niet kunnen halen van de datum van 1 juli 2022. Hoe worden de raadsleden van de gemeente en de gedeputeerde staten en de algemeen besturen van het waterschap geïnformeerd over de nieuwe Omgevingswet?

De leden van de fractie van de PvdA krijgt zeer wisselende signalen over de vraag of het verantwoord is of de Omgevingswet op 1 juli 2022 op een verantwoorde manier ingevoerd kan worden. Opvallend is het verschil tussen enerzijds de brief30 van de ambtsvoorganger van de Minister van 14 december 2021, samen met de koepels IPO, VNG en Unie van Waterschappen, en anderzijds de signalen vanuit de uitvoeringspraktijk. De Regionale Implementatiecoaches Omgevingswet (RIO’s) zijn het eerste aanspreekpunt voor alle bevoegd gezagen. Zij zijn de verbindende schakel tussen alle partijen in het land die iets moeten met de invoering van de Omgevingswet, en het landelijke programma «Aan de slag met de Omgevingswet». Zij hebben daarom een goed beeld van de uitvoeringspraktijk en de actuele werking van het DSO. De fractieleden van de PvdA zijn daarom benieuwd naar hun ervaringen en hebben hierover de volgende vragen.

  • Zijn de RIO’s betrokken bij de formulering van voormelde brief van 14 december 2021 van de Minister van BZK?

  • Zo ja, is de regering bereid hun inbreng separaat te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?

  • Zo nee, is de regering bereid om hun alsnog om hun visie te vragen op de stand van de uitvoeringspraktijk en op de vraag of zij het, vanuit hun perspectief, verantwoord vinden om de Omgevingswet per 1 juli 2022 in te laten gaan? Is de regering bereid dit advies met de Kamer te delen?

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat er volgens de deskundigen een groot capaciteitstekort (kwalitatief en kwantitatief) is bij overheden ten aanzien van functies in het ruimtelijk domein. Ook zijn veel bureaus genoodzaakt om offerteverzoeken en zelfs één-op één-opdrachten af te zeggen. De grote aanpassingen vanwege de invoering van de Omgevingswet zullen, logischerwijs en onvermijdelijk, ook veel capaciteit vragen. Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen:

  • Deelt de regering de zorgen over de beschikbare personele capaciteit bij overheden, met name gemeenten? Graag ontvangen deze leden een toelichting op de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten hiervan.

  • Is er volgens de regering een verschil tussen kleine, middelgrote en grote gemeenten? Zo ja, welk verschil?

  • Hoe beoordeelt de regering dit capaciteitstekort in het licht van de invoering van de nieuwe Omgevingswet? Voorziet de regering effecten voor de implementatie van de nieuwe Omgevingswet én de dienstverlening aan burgers, ondernemers en ontwikkelaars?

De motie-Nooren c.s.31 is uitgevoerd, zo merken de leden van de fractie van de PvdA op. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet32 is een regeling opgenomen die ervoor zorgt dat er een plicht ontstaat voor gemeenten, provincies en waterschappen om het participatiebeleid op te stellen waarin vastgelegd wordt hoe participatie wordt vormgegeven en welke eisen daarbij gelden en dit participatiebeleid vast te stellen door respectievelijk gemeenteraad, provinciale staten en het algemene bestuur van het waterschap. Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen:

  • Hoeveel gemeenten, provincies en waterschappen hebben tot op heden uitvoering gegeven aan deze verplichting? Is er contact met de bevoegd gezagen die hier nog geen invulling aan hebben gegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voldoen alle bevoegd gezagen op 1 juli 2022 aan deze verplichting? Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie hierop een toelichting.

  • Kan de regering een kwalitatief beeld schetsen van de wijze waarop inhoud is gegeven aan deze verplichting tot participatiebeleid?

    • Zo nee, waarom niet?

    • Zo ja, is aanvullende actie nodig om tot voldoende kwalitatieve invulling van deze verplichting te komen? Zo ja, welke acties heeft de regering voor ogen?

4. Voorbereiding betrokkenen

In haar brieven van 10 september 202133 en 1 november 202134 gaat de toenmalige Minister van BZK uitgebreid in op de inmiddels ontwikkelde, brede ondersteuningsstructuur, van werkplaatsen tot klikdemo’s, webinars en nog heel veel meer, zo merken de leden van de VVD-fractie op. Een fijnmazige opzet van allerlei hulp, zowel gericht op kennisoverdracht, praktische hulp als oefenmogelijkheden. Een traject dat een compliment verdient. Interessant hierbij is wel de vraag hoe dit is geregeld na inwerkingtreding. Anders geformuleerd: welke onderdelen van deze hulp- en ondersteuningsinfrastructuur blijven nog (enige) tijd in de lucht? Hoe worden bevoegde gezagen, ketenpartners en gebruikers ook na inwerkingtreding geholpen in het omgaan met onduidelijkheden en onzekerheden over de nieuwe werkwijze en bijbehorende (technische) processen?

Kan de regering toezeggen dat er niet alleen rondom de inwerkingtreding maar ook geruime tijd daarna voldoende ondersteuning beschikbaar blijft voor de bevoegde gezagen en anderen?

Er wordt door medeoverheden aan het Rijk gevraagd om een voortzetting van het programma «Aan de slag met de Omgevingswet». Niet alleen ten behoeve van een succesvolle implementatie van fase 1, maar ook met het oog op de ontwikkeling en uitrol van fase 2 en 3. Ook de op samenwerking gerichte onderlinge relaties van de overheden zijn ontegenzeglijk verdiept en verbreed door dit programma. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij bereid is dit programma nog zo lang als nodig is te continueren.

Bij alle overheden en een aantal uitvoeringsorganisaties en ketenpartners klinkt de roep om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over de inwerkingtredingsdatum. Is het publiceren van het KB op 1 april 2022 dan niet te laat voor de bevoegde gezagen en anderen, zo vragen de leden van de VVD-fractie de regering.

De leden van de CDA-fractie vragen nader inzicht van de regering inzake waar men nu staat in de voorbereiding. Deze leden constateren dat er veel scholing en opleiding wordt aangeboden. Kan de regering de deelname beschrijven? Voorts vragen deze leden om inzicht te geven in de fase van inwerkingtreding en de fase daarna.

Voorts verwachten de leden van de CDA-fractie bij de inwerkingtreding van een nieuw stelsel veel vragen. Kan de regering toezeggen dat er zowel rondom de inwerkingtreding als de periode daarna voldoende ondersteuning beschikbaar is voor bevoegd gezagen? Zo ja, waar zal deze ondersteuning uit bestaan?

De leden van de fractie van de PvdA hebben de volgende vragen over het gebruikersperspectief en de regio-rol van het bevoegd gezag.

Uit enkele resultaten van oefensessies komt geen onverdeeld vrolijk beeld vanuit het perspectief van de gebruiker. Hierbij geven de leden van de PvdA-fractie een willekeurig voorbeeld, van de Omgevingsdienst Achterhoek, van een aanvraag van de bouw van een stal en een woonhuis. Het blijkt in dit voorbeeld voor de aanvrager (met ondersteuning van een adviesbureau) zeer complex om überhaupt een aanvraag te in te dienen. De website wordt als zeer complex ervaren. Men pleit op basis van deze oefening voor vereenvoudiging van de website en/of ondersteuning voor initiatiefnemers. De verwachting is dat mensen gaan bellen als ze vastlopen bij de aanvraag, hetgeen deze leden logisch vinden. De vergunningverleners kunnen echter niet meekijken in de aanvraag, dus het is ook niet mogelijk om concrete tips te geven.

Tijdens de oefening bleek verder dat deze ene aanvraag administratief één DSO-projectID met zeventien verzoeknummers geeft. De aanvrager krijgt op basis van deze ene aanvraag dus zeventien antwoorden van drie verschillende organisaties. Vervolgens is er achter de schermen geen eenduidig overzicht voor de bevoegd gezagen van de verschillende samenhangende zaaknummers. Dit bemoeilijkt de noodzakelijke regierol. Ook hiervoor dient naar mening van deze leden een oplossing te komen, technisch (DSO) of door middel van extra capaciteit (eerst zaaknummer en alle documenten die hiermee samenhangen ordenen).

De leden van de PvdA-fractie hebben naar aanleiding van voormelde oefencasus de volgende vragen:

  • Is de regering op de hoogte van deze oefencasus en de gesignaleerde verbeterpunten? Kan de regering aangeven welke oplossingen zij ziet voor de gesignaleerde verbeterpunten? Op welke termijn zijn deze te verwachten? Is de regering van mening dat deze knelpunten opgelost moeten zijn voor de inwerkingtreding? Kan de regering aangeven wat de gevolgen zijn van de gekozen oplossingen? Hierbij graag ingaan op de gevolgen voor de dienstverlening aan indieners van een aanvraag, op de gevolgen voor de benodigde ambtelijke capaciteit en op het DSO.

  • Hoe beoordeelt de regering in algemene zin de dienstverlening aan burgers, ondernemers en ontwikkelaars bij het basisniveau van het DSO? Kan de regering dit met enkele concrete voorbeelden duidelijk maken? De fractieleden van de PvdA horen graag van de regering welke onderdelen op 1 juli 2022 nog niet geregeld zijn ten aanzien van de dienstverlening aan de gebruikers, die wel behoren bij het gewenste basisniveau van het DSO.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat uit de deskundigenbijeenkomst van 21 december 2021 bleek dat veel veldpartijen de invoeringsdatum van 1 juli 2022 steunen. Onder andere de provincies, de waterschappen, de omgevingsdiensten en de meeste gemeenten. Ook bleek dat een aantal kleinere gemeente nog niet klaar zijn. Deze fractieleden hebben daarover de volgende vragen. Bieden de tijdelijke maatregelen en de overgangsperiode voor deze gemeenten voldoende soelaas? En als dat niet het geval is, welke ondersteuning biedt de regering aan deze gemeenten dat zij op 1 juli 2022 wel klaar zijn? En mochten deze gemeenten ondanks die steun niet klaar zijn: hoe erg is dat?

De leden van de fractie van de PvdD wensen de volgende vragen te stellen. Het lid van de PvdD-fractie dat deze vragen stelt, heeft meer dan twintig jaar gewerkt als advocaat gespecialiseerd in het bestuursrecht en veel op het gebied van het ruimtelijke ordeningsrecht. In de praktijk komen er twee soorten vragen voor die betrekking hebben op welke regels waar gelden. Het kan zijn dat de betrokkene wil uitzoeken wat op een specifieke locatie mag. Daarnaast zijn er gegadigden die een bepaalde activiteit willen gaan ontplooien en uitgezocht willen hebben in welke gebieden dat in het licht van de regels van het omgevingsrecht is toegestaan. De ambitie van het DSO is dat iemand met een druk op de knop kan zien wat op een bepaalde locatie mag en niet mag, is slechts van belang voor gegadigden die wensen te zien welke regels gelden op een bepaalde woon-, recreatie- of bedrijfslocatie die hij voor ogen heeft. In dit licht hebben de leden van de PvdD-fractie de volgende vragen.

1.1. Als een ondernemer of burger een beeld wil krijgen op welke locaties in de gemeente een activiteit die hij wil gaan verrichten is toegestaan, kan hij dan in de viewer een kaart van het gebied van de gemeente in beeld krijgen, waarop is aangegeven in welke gebieden die activiteit is toegestaan?

Ten denken valt aan:

  • a. een ondernemer die wil uitzoeken waar grootschalige detailhandel is toegestaan;

  • b. een investeerder die wil uitzoeken in welke wijken woningen voor «verkamering» in aanmerking kunnen komen;

  • c. een burger die wil uitzoeken op welke locaties met een woonboot een ligplaats mag worden ingenomen;

  • d. een ondernemer die wil weten op welke locaties in een landelijke gemeente bepaalde agrarische activiteiten zijn toegestaan.

1.2. In geschillen bij de bestuursrechter die betrekking hebben op het niet inwilligen van een verzoek tot afwijking van het bestemmingsplan, komt vaak de vraag aan de orde hoe die afwijzing voor de betreffende locatie zich verhoudt tot het feit dat op andere locaties de gewenste activiteit wél is toegestaan. Kunnen de advocaat van de burger en de rechter met één druk op de knop in beeld krijgen in welke gebieden van de gemeente de activiteit die de verzoeker wenst te verrichten, wél is toegestaan? Zo nee, wat is dan de reactie van de regering op de kritiek dat het DSO voor de rechtspraktijk voor zulke gevallen een leemte bevat die eerst zal moeten worden opgelost voordat de Omgevingswet kan worden ingevoerd?

1.3. In de opzet van het DSO is voorondersteld dat degene die het systeem bevraagt over een voorgenomen activiteit, de betreffende activiteit omschrijft op de wijze waarop deze in de juridische regels is aangeduid. Bij een eerdere oefensessie waaraan het lid van de PvdD-fractie heeft deelgenomen, bleek dat het «met één druk op de knop»-verhaal niet werkt als gevolg van het feit dat bij «ingewikkelde» vragen, het systeem niet de informatie kan geven die verlangd wordt. Tijdens die sessie werd dan ook aangegeven dat wellicht het systeem alleen voor (eenvoudige) standaardgevallen zal werken. Ter toelichting het volgende. Als een burger wil uitzoeken of hij op een bepaald adres vergunning nodig heeft en kan krijgen voor tijdelijke verhuur van een woning (aan toeristen of andere tijdelijke woningzoekenden), dan komt de vraag op hoe dan bij het zoeken de activiteit moet worden omschreven: als toeristische verhuur, tijdelijke verhuur, kamerverhuur, bed- en breakfast, studentenverhuur, short stay-verhuur, short stay-bewoning enz. Is het juist dat als de zoekende persoon één van die termen invult, maar in de omgevingsplanregel een andere benaming is gebruikt, de «met één druk op de knop»-ambitie niet werkt?

5. Monitoring en evaluatie

De leden van de VVD-fractie merken op dat door de regering de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) is benaderd om te fungeren als onafhankelijke evaluatiecommissie. De Rli heeft positief gereageerd op dit verzoek en is ook betrokken bij de opzet en inrichting van het monitoringsprogramma. De opzet van de monitoring in alle facetten is vanaf het eerste begin een belangrijk aandachtspunt geweest in de debatten in de Kamer. Een goede monitoring, terugkoppeling en aanbrengen van verbeteringen in een doorlopend proces hebben immers een directe relatie met de uitvoerbaarheid en doeltreffendheid van de Omgevingswet.

  • De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat de ambtsvoorganger van de Minister bij brief van 10 september 202135 vermeldt dat aan het conceptuele kader van de monitoring in de tweede helft 2021 zal worden gewerkt. Wanneer is een monitoringsplan tegemoet te zien? In reactie op de toezegging36 over het informeren van de Kamer over de systematische aanpak van de monitoring verzoekt de regering de deadline hiervoor te verschuiven naar 1 juli 2022. Dit lijkt deze leden aan de late kant.

  • Is er daarbij nog ruimte voor het suggereren van mogelijke verbetering of aanscherping?

  • Er gaat, zo begrijpen de leden van de VVD-fractie, veel gemonitord worden. Hoe wordt ervoor gezorgd dat al deze data tot een logisch samenhangend, systematisch samengesteld en overall monitoringsbeeld leiden?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar de stand van zaken van de unaniem aangenomen motie-Rietkerk c.s.37 met betrekking tot de onafhankelijke evaluatiecommissie, die jaarlijks moet rapporteren. Zijn de leden van deze commissie al benaderd/bekend en wat gaat het instellingsbesluit of de opdracht inhouden?

De leden van de D66-fractie merken op dat wanneer er in de praktijk gestart wordt met de Omgevingswet er onvolkomenheden aan het licht zullen komen. Op welke wijze worden problemen snel gesignaleerd en opgelost? Hoe worden de signalen hierover vanuit de praktijk gehoord door het ministerie? Hoe worden de signalen verwerkt en wordt ervoor gezorgd dat het systeem voortvarend wordt aangepast zonder dat dit leidt tot problemen van data in productie? Deze leden vernemen graag de reactie hierop van de regering.

6. Overig

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering wat er gebeurt als de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet zou verschuiven naar een latere datum. In de deskundigenbijeenkomsten kwam naar voren dat er bij uitstel sprake zou zijn van een verlies aan focus, momentum en prioritering bij de overheden en betrokken partners. De leden van de VVD-fractie horen graag de reflectie van de regering op dit punt.

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat in het coalitieakkoord mooie ambitieuze paragrafen zijn opgenomen om een aantal cruciale ruimtelijke opgaven tot realisatie te laten komen. Bijvoorbeeld op het vlak van de woningbouw, de energietransitie en de transitie van het landelijk gebied. De Omgevingswet zal voor al deze opgaven van grote invloed zijn. Sinds het laatste debat in de Eerste Kamer van 13 januari 202138 zijn er veel ontwikkelingen geweest in het ruimtelijk domein. De leden van de GroenLinks-fractie zouden daarom allereerst graag inzicht krijgen in de wijze waarop de regering thans tegen de Omgevingswet aankijkt en of er wellicht nieuwe inzichten zijn opgedaan. De leden van de GroenLinks-fractie hebben verder de volgende vragen.

A. De fractieleden van GroenLinks willen de regering vragen om haar visie op implementatie en rol van de Omgevingswet in het ruimtelijk domein te schetsen.

B. Hoe kijkt de regering aan tegen de rol van de Omgevingswet bij de voormelde processen? Zijn er in het afgelopen jaar nieuwe inzichten opgedaan, die wellicht tot aanpassingen van het proces of de wet zouden kunnen leiden? De fractieleden van GroenLinks zijn in het bijzonder geïnteresseerd in een reflectie van de regering op de volgende constateringen:

  • 1) De opgaven waar Nederland voor staat zijn omvangrijk en veelomvattend. Soms blijken Europese wetten (milieunormen) en soms nationale regie (energietransitie, woningbouwopgave, datacenters, PFAS) geschikter om doelen te bereiken. Decentrale overheden blijken dus niet altijd het beste beslisniveau om de gewenste ruimtelijke uitkomsten te krijgen, terwijl zij in de Omgevingswet wel het belangrijkste niveau zijn voor het ruimtelijke beleid.

  • 2) Het blijkt voor een gemeente of provincie lastig om eigen keuzes te maken die zijn ingegeven door het langetermijnperspectief, maar die burgers op de korte termijn als ongemakkelijk ervaren39. Dit wordt versterkt door de schaalvergroting in het bedrijfsleven. Recente voorbeelden die het nieuws haalden (datacentra, recreatieondernemingen) illustreren dat decentrale overheden niet (altijd) zijn opgewassen tegen de deskundigheid, de doorzettingsmacht en de financiële slagkracht van grote ondernemingen.

  • 3) Met overtredingen van het Omgevingsrecht kunnen grote financiële belangen zijn gemoeid. Bekende voorbeelden zijn de afvalstoffenregeling en het lokaliseren van (zeer) winstgevende bestemmingen. Om daarin op te treden is een overheid nodig, die op enige afstand staat van de meest betrokken burgers.

C. Als vraag B met ja is beantwoord, welke inzichten waren dit en waar zou de regering de Omgevingswet of lagere regelgeving willen aanvullen om het stelsel meer te laten aansluiten bij deze recente inzichten?

D. De Omgevingswet brengt een aantal sectorale thema’s onder in een enkele wet, waar tot nu toe sprake was van meerdere, duidelijk herkenbare wetten. Daarbij komt dat sinds de instelling van het Ministerie van VROM (ontstaan in 1982 door het beleidsterrein «milieu» toe te voegen aan het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, algemeen ingezien wordt dat ruimtelijke ordening en de zorg voor het milieu onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.

  • i. Hoe is dat te rijmen met het onderbrengen van de beleidsterreinen Ruimtelijke Ordening, Milieu, Klimaat, Natuur en Stikstof bij verschillende bewindspersonen? Wat is de gedachte daarbij geweest?

  • ii. Hoe wordt bewerkstelligd, dat er ondanks deze versnippering samenhangend en doelmatig wordt opgetreden?

  • iii. De verplaatsing van de Omgevingswet van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) naar de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) roept bij de fractieleden van GroenLinks tevens de vraag op welke Minister eindverantwoordelijk gehouden moet worden voor de juridische kant van deelonderwerpen als natuur of wonen binnen de Omgevingswet. De Minister voor VRO is eindverantwoordelijk voor de Omgevingswet, maar welke Minister is de bestuursverantwoordelijke Minister die bijvoorbeeld in de hoofdstukken natuur en geluid bedoeld wordt? Is dat ook de Minister voor VRO?

  • iv. Zo niet, kan de regering schetsen wat er gebeurt wanneer een programma- of projectminister (zoals ze tegenwoordig in de volksmond wel worden aangeduid) aanpassingen van de wet doet die botsen met wat de eindverantwoordelijke Minister voor VRO voor ogen heeft?

E. Kan de regering aangeven hoe zij op korte termijn wil voldoen aan de gedane toezeggingen40 die zien op het regelen van een drietal aspecten rondom de invoering van de Omgevingswet?

F. Kan de regering aangeven hoe zij om wil gaan met de toezegging41 inzake een cumulatief effectonderzoek met betrekking tot de milieueffectrapportages (MER’s) van gemeenten en provincies?

Ten aanzien van de juridische stand van zaken wensen de leden van de fractie van GroenLinks de volgende vragen te stellen.

A. Kan de regering aangeven hoe zij de informatiepositie van de (bestuursrechtelijke) rechtbank en in het bijzonder de Raad van State geborgd heeft bij het ontwikkelen van het DSO, en met name de omleidingsroutes waar nu aan gewerkt wordt? Hoe kan de rechter en in het bijzonder de Raad van State beoordelen of een procedure goed verlopen is wanneer het DSO-LV systeem niet werkt zoals de wetgever eerder bedoeld heeft? Hoe kan een burger op tijd inzicht krijgen in de gevolgde procedure? Kan de regering daarbij in het bijzonder ingaan op de situatie waarbij er onvoldoende ambtelijke capaciteit is om stukken goed te archiveren en rond te sturen?

B. Kan de regering een overzicht aanleveren van de bezwaar- en beroepsmogelijkheden in de Omgevingswet?

C. Kan de regering in dit overzicht aangeven wat onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vergelijkbare processtappen waren? En bij welke onderdelen er gewerkt moet gaan worden met het DSO of met de alternatieve routes voor het DSO?

D. Kan de regering voor voormelde vragen B en C aangeven welke termijnen derde-belanghebbenden in de Wro en in de Omgevingswetsystematiek hebben om hun inbreng op besluiten te leveren en of daarin iets gewijzigd is?

E. In het licht van recente debatten over gebrekkige rechtstoegankelijkheid voor de burger: kan de regering per procedure aangeven of zij nog van mening is of deze termijnen een goede rechtsgang voor burgers kunnen garanderen? Zo ja, kan zij dit inhoudelijk onderbouwen? En is de regering bereid om de lessen uit de recente evaluatie- en zelfevaluatierapporten in het kader van de toeslagenaffaire te vertalen naar de processtappen, dan wel termijnen, die burgers in de Omgevingswet beter in staat stellen om hun belang als derde-belanghebbende na te streven?

F. In navolging van rechtspraak van het Europese Hof van Justitie heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak42 van 30 juni 2021 vastgesteld, dat bepalingen in het Activiteitenbesluit milieubeheer ten aanzien van windparken niet mogen worden toegepast, omdat zij niet vooraf zijn beoordeeld in een milieueffectrapportage (mer). De regering heeft aangekondigd dat rekening moet worden gehouden met een periode van twee jaar voor die mer-procedure. Hebben de bepalingen in de algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) en regelingen onder de Omgevingswet, waar ditzelfde voor zou kunnen gelden, de mer-procedure doorlopen, zo vragen de fractieleden van GroenLinks de regering. Zo niet, hoe voorkomt de regering dat gemeenten zometeen extra taken moeten uitvoeren omdat ze niet kunnen terugvallen op de rijksregels terzake? Is hierin voorzien bij de financiering van decentrale overheden? Kan de regering schetsen wat het gevolg is wanneer de rechter op andere onderdelen van de AMvB’s en regelingen zou oordelen dat hierop ook een mer-plicht rust?

G. Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van 25 juni 2020 van het EU-Hof in de Vlaamse zaak Nevele43 en voormelde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor de normerende regels in de besluiten? Is de regering van mening dat op grond van deze jurisprudentie een plan-mer-plicht geldt voor vergelijkbare andere regels in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)? Zo nee, waarom niet?

H. Is de regering bekend met het artikel van Henk Gierveld betreffende de rolverdeling tussen waterschap en provincie44? Kan de regering met een inhoudelijke reactie komen op wat er in dit artikel gesteld wordt over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen provincie en waterschap? Kan de regering in het bijzonder ingaan op de vragen die onder 5 en 6 in het artikel gesteld worden?

I. Is de regering bekend met een andere inbreng van de heer Gierveld, ten aanzien van het projectbesluit?45 Kan de regering reflecteren op het gestelde in dit artikel?

J. De leden van de fractie van GroenLinks blijven zich grote zorgen maken over de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) onder de Omgevingswet, doordat straks het Rijk niet langer het «nee, tenzij»-principe voor ingrepen in het NNN hanteert. Nu kunnen burgers nog naar de rechter als blijkt dat er een ingreep in het NNN wordt toegestaan terwijl er bijvoorbeeld geen sprake is van een groot openbaar belang. Dat de zorgen van deze leden niet geheel uit de lucht gegrepen zijn, bleek bijvoorbeeld ook uit de eerste pilot NOVI-planmonitor, waarbij er een cumulatie van bouwprojecten nabij natuur geconstateerd is. Straks ligt het helemaal aan de provinciale invulling van de regels welke ingrepen worden toegestaan en hoe de compensatie geregeld wordt. Controle en handhaving achteraf worden hierdoor nog belangrijker, terwijl juist daar allerlei capaciteitsproblemen zijn en de natuurschade dan al is opgestreden. Dit zorgpunt kwam afgelopen zondag ook aan bod bij Vroege Vogels.46 Deelt de regering de zorgen van deze leden ten aanzien van de toegeeflijke houding ten opzichte van nieuwe ontwikkelingen in het NNN? En is de regering hierom wellicht bereid om het «nee, tenzij»-principe dat nu in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) staat alsnog terug te laten komen in de regels van het Bkl, juist omdat goede bescherming van het NNN onmisbaar is in het licht van onze internationale biodiversiteits- en natuurverplichtingen? Zo niet, hoe wil de regering garanderen dat de kwaliteit van het NNN dan op niveau blijft?

K. In de Omgevingswet c.a. is een groot aantal bestaande wettelijke regelingen opgenomen. Dat is gunstig vanwege de harmonisatie van regels. De AMvB’s en de regelingen waarin al die regels samenkomen, zijn echter omvangrijk en moeilijk leesbaar. Een voorbeeld: het Besluit algemene regels leefomgeving met de belangrijkste passages uit de nota’s van toelichting beslaat 1.492 pagina’s. Komt er een korte «officiële» samenvatting van de duizenden pagina’s parlementaire geschiedenis en toelichting, die het voor zowel rechter als burger mogelijk maakt om bij twijfel de bedoeling van de wetgever te achterhalen? Zo niet, kan de regering dan bevestigen dat zij zich realiseert dat de regering een politieke taak, namelijk de invulling en duiding van normen en regels, neerlegt bij de rechterlijke macht? Kan de regering reflecteren op de wenselijkheid van een dergelijke ontwikkeling? Kan de regering een inschatting geven van de omvang van het extra werk dat hierdoor bij de rechterlijke macht wordt neergelegd?

L. Burgers en derde-belanghebbenden zullen vaak steun nodig hebben van georganiseerde belangenbehartigers om de rechten die voortkomen uit de Omgevingswet goed te kunnen duiden. Het is immers geen doen om in zes weken bijna 1.500 pagina’s tot je te nemen. Is de regering bereid om de juridische mogelijkheden en middelen van non-gouvernementele organisaties, met name die werken op het vlak van rechterlijke bijstand en natuur en milieu, te verruimen om in meer gevallen dan nu namens de omgeving op te kunnen treden of derde-belanghebbenden te helpen bij het verdedigen van hun belangen en van het algemeen belang?

M. In de brief47 van 13 december 2021 schrijft de ambtsvoorganger van de huidige Staatssecretaris van I&W dat om het Rijkstoezicht op taakverwaarlozing bij de omgevingsdiensten mogelijk te maken, de Gemeentewet moet worden aangevuld met de Omgevingswet. Hiermee kan het Rijk voortaan toezicht houden op de gemeentelijke invulling van de zorgplicht. Hoe moet deze wijziging er precies uitzien? Hoe verhoudt deze insteek zich tot de filosofie van de Omgevingswet waarbij in de onderlinge gezagsverhoudingen tussen overheden de hiërarchie juist losser wordt? Wanneer kunnen deze leden dit voorstel tegemoet zien?

N. Is de regering bekend met de post48 van Lieuwe Koopmans, adviseur Omgevingswet bij Tercera, over het DSO?

  • a. In meerdere debatten heeft de Kamer gevraagd om samen met de medeoverheden te zorgen voor helder afgesproken definities in het systeem zodat de verschillende DSO-onderdelen goed op elkaar aansluiten en zodat voor burgers en bedrijven duidelijk is wat en waar bedoeld wordt. Kan de regering schetsen hoe het desondanks heeft kunnen gebeuren dat er geen duidelijke definities zijn afgesproken tussen de verschillende overheden zodat dit aansluitingsprobleem voorkomen werd?

  • b. Hoe vaak is er overleg geweest tussen de technische bureaus, medeoverheden en het Ministerie van BZK om deze definities af te spreken? Is er uiteindelijk een definitieve lijst met definities afgesproken? Zo niet, waardoor niet en welke reflectie heeft het regering hierop? Zo ja, waardoor is het alsnog niet gelukt om dit aansluitissue te voorkomen?

  • c. Kan de regering een risicoanalyse geven wat het betekent wanneer dit probleem zich bij alle gemeenten ook gaat voordoen? Hoeveel werk is het om de definities alsnog op elkaar te laten aansluiten?

  • d. Kan de regering aangeven wie verantwoordelijk is gesteld voor het vaststellen van de definities waarmee een omgevingsplan in het systeem wordt gehangen? Kan de regering beleidsinhoudelijk en juridisch onderbouwen waarom deze partij de beste partij is? Immers, het lijkt verstandig te voorkomen dat een bouwer van een ICT-systeem kan bepalen welke ruimtelijk-juridische definities er in Nederland gebruikt gaan worden.

  • e. Kan de regering puntsgewijs ingaan op de serie van vijf posts van Lieuwe Koopmans, voornoemd, onder de noemer «het DSO verzuipt»?

N. De leden van de fractie van de PvdA constateren dat met de komst van een Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (Minister voor VRO) de Rijksregie, op nationale vraagstukken, in het ruimtelijk domein weer terug lijkt te zijn van weggeweest. Hierover hebben deze leden de volgende vragen:

  • Hoe, en op welke onderwerpen/doelen, gaat de Minister voor VRO invulling geven aan de instrumenten van de Omgevingswet die Rijksregie mogelijk maken?

  • Hoe verhoudt deze regie vanuit het Rijk zich tot de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de diverse overheidslagen in Nederland?

  • Is de regering voornemens meer centrale regie te voeren op voornoemde grote thema’s, om daarmee gemeenten en provincies duidelijkheid en ruggensteun te geven?

  • Is al duidelijk welke Minister de coördinatie gaat doen, en zo nodig knopen kan doorhakken, in de vele situaties waar verschillende Ministers bij zijn betrokken, zoals voor stikstof, natuur, woningbouw en landbouw?

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat de opgaven in het ruimtelijk domein enorm omvangrijk zijn. De enorme bouwopgave, energietransitie, landbouwtransitie, stikstofaanpak, verdrogingsaanpak, biodiversiteitsverlies kennen allen een ruimtelijke component. Hierover hebben deze leden de volgende vragen:

  • Wat zijn volgens de regering de gevolgen van deze majeure stelselwijziging voor de genoemde maatschappelijke opgaven? Verwacht de regering vertragingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering een inschatting maken van de omvang van deze vertragingen?

  • Er ontstaat een compleet nieuwe juridische basis voor het ruimtelijk domein. Wat gaat dit volgens de regering betekenen op het gebied van procedures en jurisprudentie?

De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat tijdens de deskundigenbijeenkomsten van 30 november 2021 en 21 december 2021 door veel sprekers hartstochtelijk is gepleit voor snel duidelijkheid over de invoeringstermijn. Hierover hebben deze leden de volgende vragen:

  • Wanneer legt de regering het KB voor aan beide Kamers?

Gezien de doorlooptijd van besluitvorming is een besluit op z’n vroegst in maart 2022 te verwachten. Dat is volgens velen te laat, omdat:

  • De voorbereiding van een plan in de gemeentelijke organisatie vier tot zes maanden duurt. Plannen die voor 1 juli 2022 ter visie gaan, moeten dus vier tot zes maanden daarvoor gereed zijn gekomen.

  • Gemeenten stoppen daarom vier tot zes maanden vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet met het in behandeling nemen van bestemmingsplannen/Wro-plannen.

  • Bureaus en gemeenten moeten dus vier tot zes maanden voor inwerkingtreding met de plansoftware en het DSO kunnen werken. Op dit moment is dat nog lang niet het geval.

Vindt de regering besluitvorming in maart 2022, of mogelijk nog later, verantwoord? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting. Wat is voor de regering de uiterste termijn waarop er duidelijkheid moet zijn voor het praktijkveld? Waar is deze datum op gebaseerd?

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat tijdens de deskundigenbijeenkomsten van 30 november 2021 en 21 december 2021 er ook opmerkingen zijn gemaakt over het onhandige tijdstip van invoering van 1 juli 2022 van de Omgevingswet. Ten eerste vanwege de zomervakantie direct na de invoering (beperkte bezetting) én de verwachte drukte vlak voorafgaand aan de invoering. Ten tweede vanwege de gemeenteraadsverkiezingen. Er zit weinig tijd tussen de gemeenteraadsverkiezingen, op 16 maart 2022, en de beoogde datum voor inwerkingtreding. Ten derde vanwege de administratieve knip; het is onhandig om halverwege een jaar een knip te maken.

Hierover hebben deze leden de volgende vragen:

  • Kan de regering aangeven wat het verwachte effect van deze datum is? Onder andere op de dienstverlening aan burgers, ondernemers en ontwikkelaars en de maatschappelijke ambities van de overheid zoals de energietransitie, landbouwtransitie, woningbouwambitie? De fractieleden van de PvdA verzoeken de regering hierbij ook in te zoomen op de effecten voor de betrokken organisaties.

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat Nederland voor geweldige opgaven op het gebied van woningbouw, klimaat, landbouw enzovoorts staat. Hoe kijkt de regering naar deze opgaven in relatie tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet? Faciliteert het instrumentarium van de Omgevingswet deze opgaven op een dusdanige wijze dat er een sterke voorkeur is voor een invoering per 1 juli 2022? Of vraagt de inwerkingtreding zoveel tijd van de betrokken ambtenaren dat vertraging met betrekking tot de bovengenoemde opgaven dreigt?

Tijdens het plenaire debat over de Invoeringswet Omgevingswet op 27 en 28 januari 2020 heeft de toenmalige Minister van BZK gezegd dat burgers die moeite hebben met lezen, schrijven of het bedienen van een computer bij een fysiek loket van het bevoegde gezag (gemeente, provincie, waterschap) terecht kunnen voor hulp bij het aanvragen van een vergunning. Kan de regering bevestigen dat dat fysieke loket inderdaad aanwezig is en voldoende toegankelijk is?

De leden van de PvdD-fractie constateren dat in verband met de invoering van de Omgevingswet in de periode van juni 2018 tot en met heden diverse adviezen, rapporten en onderzoeksresultaten zijn uitgebracht door personen, colleges, bureaus en andere entiteiten die niet tot de ambtelijke organisatie worden gerekend die zich op het ministerie bezig houdt met de Omgevingswet. Deze leden wensen de volgende vragen te stellen.

1. Kan de regering een lijst verschaffen van de in de inleiding bedoelde documenten, die tot op heden niet openbaar zijn gemaakt, waarbij wordt aangegeven wie de auteur was, in wiens opdracht het document tot stand kwam en wat de reden was voor de opdracht.

2. Is de regering bereid om aan de Kamer de volgende documenten te verschaffen:

  • de tot op heden niet openbaar gemaakte adviezen, rapporten en onderzoeksresultaten die in de periode juni 2018 tot en met heden zijn uitgebracht door personen, colleges, bureaus en andere entiteiten die niet tot de ambtelijke organisatie worden gerekend die zich op het ministerie bezig houdt met de Omgevingswet;

  • de reactie van ambtenaren op dat rapport uitgebracht aan de Minister en/of aan de ambtelijke top die voor de invoering van de Omgevingswet verantwoordelijk is.

Zo nee, op grond van welke overwegingen wordt dat geweigerd? Kan de regering in dat geval ingaan op de vraag hoe het niet openbaar maken zich verdraagt met het regeringsstandpunt zoals neergelegd in paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» van 15 januari 2021?

3. Zijn er tot op heden niet openbaar gemaakte adviezen, rapporten en onderzoeksresultaten uitgebracht door personen, colleges, bureaus en andere entiteiten die niet tot de ambtelijke organisatie worden gerekend die zich op het ministerie bezig houdt met de Omgevingswet, waarin geconcludeerd wordt dat invoering van de Omgevingswet per 1 juli 2022 problemen zal opleveren? Zo ja, op grond van welke contra-expertise – waarin die conclusies worden bestreden – heeft de regering besloten om vast te houden aan de invoeringsdatum van 1 juli 2022?

4. Zijn er tot op heden niet openbaar gemaakte ambtelijke adviezen, memo’s, rapportages of andere stukken waarin geconcludeerd wordt dat invoering van de Omgevingswet per 1 juli 2022 problemen zal opleveren? Is de Kamer van de daarin vervatte bevindingen op de hoogte gesteld? Kan de regering daarbij aangeven op welke datum die ambtelijke adviezen, memo’s, rapportages of andere stukken zijn uitgebracht, en in welke communicatie met de Kamer expliciet op de daarin vervatte bevindingen is ingegaan?

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag zo spoedig mogelijk, bij voorkeur vóór het moment dat het inwerkingtredings-KB bij de Kamers wordt voorgehangen, dan wel gelijktijdig met het moment van voorhang.

Voorzitter van de vaste commissie voor commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving H.J. Meijer

Voorzitter van de vaste Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit L.P. van der Linden MSc.

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 februari 2022

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit naar aanleiding van een tweetal deskundigenbijeenkomsten gehouden op respectievelijk 30 november 2021 met als thema «Goed werkend DSO» en op 21 december met als thema «Stand van de uitvoering».

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

Beantwoording EK Kamervragen

Vragen n.a.v. de invoering van de Omgevingswet

Ontvangen: Kamervragen 26 januari 2022

Inhoudsopgave

Thema 1: Functioneren van het Digitaal Stelsel Omgevingswet

36

Thema 2: Financiën

81

Thema 3: Externe uitvoeringsorganisaties

85

Thema 4: Voorbereiding van betrokkenen

95

Thema 5: Monitoring en evaluatie

102

Thema 6: Overige vragen

104

Inwerkingtreding Omgevingswet

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen van diverse fracties over de invoering van de Omgevingswet. Een deel van de vragen heeft betrekking op de datum van inwerkingtreding. Over de keuze voor de datum van inwerkingtreding Omgevingswet en het proces daartoe heb ik u reeds mondeling in het kennismakingsgesprek op 1 februari jl. en bij brief geïnformeerd. Aangezien een groot aantal vragen over de beoogde inwerkingtredingsdatum gaat, zijn enkele passages uit de brief hier, bij wijze van inleiding, opgenomen. Bij de desbetreffende vragen wordt hiernaar verwezen.

Keuze voor meer oefentijd

Uit verschillende overleggen met medeoverheden en experts over de invoering van de Omgevingswet, is naar voren gekomen dat er meer tijd nodig is om goed te oefenen met de digitale systemen. Dat is op dit moment niet met alle systemen mogelijk. Om tot een verantwoorde en zorgvuldige inwerkingtreding van de Omgevingswet te komen, wil ik de betrokken partijen die oefentijd wel geven.

Er gaat al veel goed met de invoering van de Omgevingswet, de vergunningverlening functioneert goed. Daarnaast zijn bijna alle gemeenten, provincies en waterschappen inmiddels aangesloten op het nieuwe systeem, waarmee inmiddels veel wordt geoefend. We zien echter bij de zogeheten planketen waar gemeenten, provincies en waterschappen met plansoftware nieuwe omgevingsplannen kunnen publiceren, dat er verschillende onzekerheden zijn.

Omdat ik de Omgevingswet op een verantwoorde manier wil invoeren, zal ik niet vasthouden aan de invoeringsdatum van 1 juli 2022. Het is immers belangrijk dat de dienstverlening aan inwoners en bedrijven niet in het geding komt en dat gebiedsontwikkeling ongehinderd doorgang kan hebben.

Proces van de datumkeuze

Ik zal de komende weken, samen met de bestuurlijke partners, bezien welke datum verantwoord is om de Omgevingswet in werking te laten treden. Afhankelijk van de uitkomsten zal ik besluiten of de beoogde invoeringsdatum 1 oktober 2022 of 1 januari 2023 zal worden. Zodra dit duidelijk is, zal het ontwerp van het koninklijk besluit (KB) worden aangeboden aan beide Kamers. Daarover kan dan in beide Kamers het debat worden gevoerd, zodat er tijdig duidelijkheid is over de inwerkingtredingsdatum voor de uitvoeringspraktijk.

Uitgangspunten bij de keuze van de datum zijn dus dat deze de uitvoeringspraktijk enerzijds voldoende voorbereidingstijd biedt en anderzijds tijdige duidelijkheid biedt over het definitieve tijdstip van inwerkingtreding. Dit zorgt ervoor dat de laatste noodzakelijke en urgente stappen gezet kunnen worden richting een zorgvuldige invoering van het stelsel. Alle betrokken partijen kunnen dan met volledige focus toewerken naar een zorgvuldige inwerkingtreding.

Thema 1: Functioneren van het Digitaal Stelsel Omgevingswet

VVD

De leden van de VVD-fractie hebben ook de laatste maanden weer met grote belangstelling kennisgenomen van de brieven van de Minister, de voortgangsrapportages, de inzichten van deskundigen en de meningsvorming van overheden, kerenpartners en andere betrokken organisaties. Graag stellen deze leden ter voorbereiding op de besluitvorming over het inwerkingtredings-KB met als datum 1 juli 2022 de volgende vragen aan de regering.

[1] Kan de regering ingaan op de overwegingen uit de deskundigenbijeenkomst van 30 november 2021 over het DSO. In grote lijnen kwam dit bij de meerderheid van de experts neer op behoefte aan uitstel. Zo heeft onder meer Tercera aangegeven dat zij problemen verwachten. Kan de regering aangeven wat de stand van zaken is bij de andere softwareleveranciers in de planketen? Is het beeld daar hetzelfde?

De leden van de VVD-fractie vragen wat de stand van zaken is bij andere softwareleveranciers in de planketen. In deze keten bevindt zich de meeste innovatie en zijn de meeste vertragingen ontstaan. Sinds de voortgangsbrieven van 27 juni 201949 en 29 november 201950 heeft u hierover informatie ontvangen en is uitgelegd dat het synchroon brengen van de Landelijke Voorziening Bekend maken en Beschikbaar stellen (LVBB), de landelijke Voorziening DSO (DSO-LV) en de softwareleveranciers extra aandacht behoefde. Daarbij is tevens aangegeven dat de vertraagde oplevering van de STOP-TPOD standaard impact heeft gehad op de voortgang van andere onderdelen van het DSO en op de tijd die beschikbaar is voor de implementatie in de uitvoeringspraktijk. In de voortgangsbrief van 1 november 202151 is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) gemeld dat ook softwareleveranciers flink de schouders eronder hebben gezet. Er is hard gewerkt om de lokale systemen aan te passen en de aansluitingen met de landelijke voorziening tot stand te brengen. Zoals is gemeld in uw deskundigenbijeenkomst van 30 november 2021, is sinds april 2020 (versie 1.0.0) een stabiele ontwikkeling van plansoftware mogelijk en zijn de standaarden te gebruiken voor de informatieverwerking door de gehele keten: van de lokale totstandkoming tot de verwerking in het DSO naar overheid.nl en het omgevingsloket. Dit heeft zich op stelselniveau vertaald in aanbod van lokale Omgevingswet-software en leveranciers, waarover wij iedereen berichten via het ontwikkelaarsportaal52. Daar treft u de marktverkenningen en de actuele aantallen leveranciers zoals uitgevoerd door de bestuurlijke partner VNG.

In de praktijk blijkt de transitie naar het digitale stelsel weerbarstig, zo is gebleken in uw bijeenkomsten met deskundigen. Bevoegd gezagen zijn voor het grootste deel afhankelijk van softwareleveranciers waar ze contracten mee hebben afgesloten voor het tijdig aansluiten op DSO-LV, het inregelen van de lokale software en het ondersteunen bij het oefenen en publiceren. Er is daarin een gemêleerd beeld te zien. Sommige bevoegd gezagen zijn als koplopers volop aan het oefenen. Anderen nemen nog een afwachtende houding aan. Duidelijkheid over de datum is hierbij van groot belang. Sommige plansoftware leveranciers zijn bijna gereed voor hun klanten, de bevoegd gezagen. Andere leveranciers zijn nog volop in ontwikkeling om de verschillende functies goed werkend te krijgen met het DSO-LV.

Niet alle leveranciers zijn ver genoeg om, zo is ook in uw deskundigenbijeenkomst gebleken, verantwoord inwerking te treden. De afgelopen tijd is overleg gevoerd met leveranciers en zijn via de bestuurlijke partners die hier voor hun achterban regie op voeren maatregelen ingevoerd. Zo worden met leveranciers basischecks doorlopen om onder andere te bezien of hun software bij de door hun aangeboden oplossingen voor het publiceren en wijzigingen van omgevingsdocumenten werkt. Zes leveranciers hebben succesvol één of meerdere basischecks doorlopen. Waarbij benadrukt wordt dat er nog een gemêleerd beeld te zien is. Op stelselniveau bezien is dat helaas nog niet genoeg. Meer duidelijkheid is nodig van de precieze status van bevoegd gezag met zijn plansoftwareleverancier in relatie tot het DSO-LV. Hiervoor willen wij de komende weken in gezamenlijk overleg met de direct betrokkenen bespreken hoever wij staan om verantwoord in werking te treden. Hierbij betrekken wij ook de mogelijkheden van de inzet van tijdelijke alternatieve maatregelen. Tot slot is opgemerkt dat de landelijke voorziening DSO voldoende beschikbaar is om te kunnen oefenen. Gemeld is dat hierop investeringen zijn gedaan en dat deze beschikbaarheid voldoende is verbeterd.

[2] Hoe ziet de regering de rol en eigen verantwoordelijkheid van marktpartijen zoals stedenbouwkundige bureaus, als het gaat om het aansluiten op een landelijk systeem? Dat wil zeggen, hoe ver gaat de facilitering door het Ministerie van marktpartijen? Bestaan daar afspraken over?

Bevoegde gezagen zijn in het afgelopen decennium steeds meer gaan leunen op marktpartijen zoals stedenbouwkundige bureaus en softwareleveranciers. Dit is niet alleen uit oogpunt van kostenbesparing gedaan, maar ook omdat dat bevoegde gezagen in deze periode verregaand zijn gedigitaliseerd en zij hun dienstverlening richting hun burgers en bedrijven steeds verder verbeteren. In de gezamenlijke aanpak van de bestuurlijke partners – die in 2015 is overeengekomen53 – ligt daarom besloten dat het bevoegde gezag zelf verantwoordelijk is voor de gekozen aanpak en de bestuurlijke partners daar voor hun achterban regie op voeren. Het is via deze afspraak dat we recht doen aan de taken en verantwoordelijkheden van ieder bevoegd gezag en de keuzes die een bevoegd gezag hierin wil maken: het zijn immers de bevoegde gezagen die het niveau in dienstverlening bepalen, daartoe contracten met marktpartijen sluiten en daarover verantwoording afleggen aan bijvoorbeeld hun gemeenteraad.

Vanuit hun regierol voeren de bestuurlijke partners gesprekken met marktpartijen en marktverkenningen om zo hun achterban te ondersteunen in de door hen te maken keuzes. Waarbij we zien dat bevoegde gezagen voorrang geven aan zaken die echt bij inwerkingtreding gereed moeten zijn. Zo is inmiddels 98% aangesloten op de vergunningketen die al langere tijd stabiel is.

Dit ondersteunen we als bestuurlijke partners via onder andere de routekaart Roadmap 2022 op basis waarvan alle partijen kunnen zien wat, wanneer gereed moet zijn. Het is daar waar wellicht de belangrijkste taak van mijn ministerie ligt en de bestuurlijke partners vanuit hun achterban om duidelijkheid vragen: geef zekerheid over de datum van inwerkingtreding zodat alle partijen daar hun (investerings)beslissingen op kunnen nemen.

Uiteraard heeft het interbestuurlijk programma Aan de Slag met de Omgevingswet ook zelf veelvuldig contact met marktpartijen. Hun kennis en kunde is volop benut in het tot stand brengen van het DSO. Er zijn generiek afspraken gemaakt over bijvoorbeeld standaarden en het tempo waarin ontwikkelingen plaatsvinden. Voor iedere marktpartij is alle informatie beschikbaar gesteld om aan te sluiten, hun strategie te bepalen en hun marktaanbod op in te richten. Zodra een bevoegd gezag een keuze heeft gemaakt voor een leverancier en aan wil sluiten is er 1-op-1 begeleiding beschikbaar om alles te checken of het werkt. Vanuit het gezamenlijk programma wordt zoveel als mogelijk en toegestaan is gezorgd dat ook marktpartijen op weg worden geholpen maar uiteindelijk is de markt die zelf het aanbod bepaald. We ontwikkelen bijvoorbeeld met de stedenbouwkundigen bureaus voorbeeldplannen die bevoegde gezagen en die bureaus kunnen benutten om hun werkzaamheden te vergemakkelijken en zo te bespoedigen maar de uiteindelijke keuze voor de inzet daarvan ligt bij deze partijen. Dit geldt ook voor een validatieservice waarmee vooraf gecheckt kan worden of een aangeboden plan goed door de systemen heen zal gaan.

[3] Er lijkt een grote behoefte aan het zogeheten «tijdreizen» te zijn, o.a. bij de rechterlijke macht. Hier wordt aan gewerkt, zo lezen deze leden. Wat is de stand van zaken op dit moment en wat is er mogelijk op het punt van deze faciliteit op 1 juli 2022?

De leden van de VVD-fractie vragen naar de stand van zaken rondom «tijdreizen» en vragen naar de mogelijkheden van deze faciliteit op de datum van inwerkingtreding. Dit is een nieuwe functionaliteit waarbij straks teruggekeken kan worden welk besluit wanneer, waar van kracht was. Dit is een functionaliteit die ontbreekt in de huidige voorziening Ruimtelijkeplannen.nl die momenteel onder de Wro in gebruik is. De functionaliteit kan rekenen op steun van juridische professionals en heeft voor bestuursrechters straks waarschijnlijk een belangrijke meerwaarde ten opzichte van de huidige voorziening, die deze mogelijkheid niet biedt. In de brief van de Minister van BZK van 14 december 202154 is u gemeld dat het onderdeel tijdreizen staat gepland voor oplevering in het eerste kwartaal van 2022. Deze planning is vooralsnog ongewijzigd. Hierbij wordt overigens opgemerkt dat verwacht wordt de eerste besluiten op basis van de Omgevingswet waarbij deze functie door de rechterlijke macht benut zal worden ver na de datum van inwerkingtreding zal liggen.

[4] Er is de afgelopen tijd veel aandacht besteed aan het functioneren van de planketen. Klopt het dat de twee andere ketens met betrekking tot vergunningverlening (STAM) en vragenbomen (STTR), waar burgers en bedrijven voornamelijk mee te maken krijgen, al langere tijd stabiel zijn en ondersteund worden door veel leveranciers?

Het is inderdaad zo dat de STAM- en STR-keten al langere tijd stabiel is, ondersteund wordt door vele leveranciers en dat 98% van de bevoegde gezagen daar inmiddels op is aangesloten.

[5] Tijdens de deskundigenbijeenkomsten is veelvuldig als probleem gemeld, dat er geoefend wordt met een systeem (DSO), dat ook nog steeds verbeterd, ingeregeld en gevuld wordt. Is er overwogen om het voortdurend bijschaven van het DSO op enig moment tijdelijk on hold te zetten, zodat er tot 1 juli 2022 geoefend kan worden met een stabiel systeem, dat eventjes niet meer veranderd? Wat zouden hier de voor- en nadelen van zijn?

Ja, dit is overwogen en daar is een besluit over genomen. Deze stabiliseringsperiode is voorzien één kwartaal voor inwerkingtreding en kent een stabiele nazorg periode van één kwartaal na inwerkingtreding. De ervaring leert dat bij grote programma’s in een periode rondom een dergelijke «go-live» datum een hoge mate van stabiliteit noodzakelijk is. Dit kan bewerkstelligd worden door in die periode in principe geen functionele wijzigingen door te voeren. De koppelvlakken blijven in deze periode stabiel.

Deze periode is nodig om ervoor te zorgen dat er rust ontstaat voor de bevoegd gezagen en hun softwareleveranciers zodat zij zich volledig kunnen focussen op de implementatie van de eigen lokale systemen en werkprocessen in combinatie met een stabiele Landelijke Voorziening en de bijbehorende koppelvlakken. Alleen hoogstnoodzakelijke wijzigingen worden doorgevoerd in nauw overleg met de belanghebbenden. Door beperking van het aantal releases is er ook minder tijd nodig voor onderhoud op de oefenomgeving en dit heeft een positief effect op de beschikbaarheid voor het oefenen. Minder noodzakelijke wijzigingen worden weer na de stabiliseringsperiode geïmplementeerd.

[6] In de brieven van de Minister is aangegeven dat de inwerkingtreding «geen punt is maar een komma is, een moment in het proces van invoering». Hoe lang moet er nog worden doorgebouwd aan het digitale stelsel voor de afronding van de eerste fase en voor de uitbouw naar de volgende fasen? Hoe wordt er bij de invoering van het DSO geleerd van andere grote ICT-projecten bij het Rijk?

Bij aanvang van de DSO-activiteiten in 2015 zijn de lessen van de toenmalige tijdelijke commissie ICT (2014 Grip op ICT, Commissie Elias) toegepast. Vanaf dit vroege begin is er gewerkt vanuit het besef dat wetgeving, ICT en werkwijzen in samenhang benaderd moesten worden. De wetgeving en de ICT zijn samen ontwikkeld. Bijvoorbeeld door wetgeving zodanig op te schrijven dat deze te digitaliseren was. Tevens is er vanaf dit begin aandacht geweest voor het bewustmaken van bestuur en politiek dat ICT een belangrijke drager van de beoogde transitie is. De voortgangsinformatie aan uw Kamer is frequent en op alle aspecten van de wet en het stelsel gericht. Uw Kamer toont zich door de frequente vraagstelling en verdiepingssessies betrokken en dat draagt bij aan de ontwikkeling van het stelsel en toont dat er grip is op de ontwikkeling.

Benadrukt wordt dat de Omgevingswet in de voetsporen van de invoering van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) met het huidige Omgevingsloket treedt. In die toenmalige grote transitie zijn bevoegde gezagen van «papier naar digitaal gegaan». Die kennis en ervaringen maar ook de ervaringen met het introduceren van basisregistraties en het digitaliseren van ruimtelijke plannen zijn volop benut voor de DSO-transitie waarin bevoegde gezagen van «digitaal naar digitaal gaan».

Het is in de aanpak essentieel gebleken dat de gebruikerspraktijk vanaf het vroege begin betrokken is geweest en dat tegengestelde belangen en zienswijzen van bestuurlijke partners volop ruimte hebben gekregen. Zo zijn de bestuurlijke partners IPO, VNG, UvW en Rijkspartijen vanaf het begin medeopdrachtgever, hebben ze de eisen die aan het DSO worden gesteld mede geformuleerd en zijn ze vanaf het begin sturend geweest op de ontwikkeling. In het daartoe opgezette gezamenlijke programma is niet alleen veel geïnvesteerd in het verbreden van kennis over ICT maar vooral in kennis over elkaars werkwijzen en in openheid en transparantie tussen de bestuurlijke partners. Reden hiervoor is het feit dat ICT maar een deel van de opgave is. Er is daarom vanaf het begin eerst gekeken naar werkwijzen, voordat is gekeken naar ICT-oplossingen. Dit heeft zich vertaald in een brede aanpak waarbij het zwaartepunt ligt op de werkwijzen en niet op de ICT. Dit draagt bij aan het brede draagvlak voor de Omgevingswet en het DSO richting het gezamenlijk doel: burgers en bedrijven in het fysieke domein als één overheid beter te kunnen bedienen.

Er is daartoe vanuit de verschillende bestuurslagen een stevige besluitvormingsstructuur in het leven geroepen die ons met respect voor taken, rollen en verantwoordelijkheden in staat stelt over alle overheden heen vraagstukken snel op te lossen. Dit wordt ondersteund door projectmanagement en een open aanpak. Het DSO komt stapsgewijs en via de «SAFe-aanpak»55 tot stand. Dit betekent dat we in iedere ontwikkelstap gebruikers en toeleveranciers betrekken en informeren. Via zogenaamde «program increments» wordt met alle betrokken in alle transparantie steeds bepaald wat er gerealiseerd is, wat niet is gelukt en wat in de volgende ontwikkelstap nodig is. Dit is door iedereen te volgen via het Ontwikkelportaal56. Dit ondersteunen we verder via inspiratiedagen, spreekuren, Implementatiecoaches, leveranciersmanagement, leergangen en een veelheid aan andere instrumenten. Vanuit het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet en in nauwe afstemming vanuit de individuele bestuurlijke partners. Ook hierin toont zich hoe de aanbevelingen van de Tijdelijke Commissie ICT als uitgangspunt in de aanpak van het DSO zijn gehanteerd.

In meer technische zin werken we zoveel als mogelijk met open standaarden en technologie en hergebruiken we zoveel als mogelijk wat al aanwezig is. Het streven is de gehele overheid minder afhankelijk te maken van vaste leveranciers die eigenaar zijn van standaarden of programmatuur. Met andere woorden, via deze aanpak wordt voor de gehele overheid een «common ground» in ICT in het fysieke domein bereikt, op basis waarvan marktpartijen vervolgens weer diensten kunnen aanbieden en kunnen innoveren. Zo wordt getracht invulling te gegeven aan een belangrijk advies van de Tijdelijke Commissie ICT: alle overheden moet zoveel mogelijk voorkomen dat ze afhankelijk worden van één marktpartij.

Tot slot ligt in de stap voor stap benadering van het DSO besloten dat ieder onderdeel meerwaarde moet hebben voor maatschappij en overheid. Definitiestudies en business cases en portfoliomanagement moeten het ook bij de latere uitbouw mogelijk maken deze meerwaarde in beeld te houden en te blijven denken vanuit de gebruiker. Waarbij we het herhaalde advies van het BIT in het oog houden: eerst het DSO realiseren voor inwerkingtreding en pas daarna doorontwikkelen en doorgaan met de verdere uitbouw.

Ook na inwerkingtreding zullen we iteratief en gezamenlijk koers blijven houden richting de bestuurlijk geformuleerde eindambities. De volwassenheid van het stelsel als geheel is immers niet bereikt met het afronden van deze eerste fase. Na inwerkingtreding ontwikkelen we dus door en blijven we onze werkwijzen verbeteren. In die aanpak kan worden ingespeeld op nieuwe innovaties, leerervaringen uit de praktijk en veranderingen in wet- en regelgeving. Het Beheerakkoord uit 2018 geeft de bestuurlijke partners het procesmatige kader voor dit verdere vervolg. Op deze wijze blijven we redeneren en opereren vanuit het perspectief van een open stelsel en de verwachtingen van burgers/bedrijven. Ook dit was een belangrijke aanbeveling van de Tijdelijke Commissie ICT van destijds. Bij dit alles benadrukken we dat hoe goed alle voorbereidingen, checks en oefeningen ook zijn geweest pas in de werkpraktijk de echte werking zich zal tonen. Dan zal blijken dat zaken anders moeten en/of beter kunnen. Het is daarom van belang dat DSO-LV nu definitief naar de werkpraktijk wordt gebracht.

CDA

[7] De leden van de CDA-fractie constateren dat er de afgelopen tijd veel aandacht is besteed aan het functioneren van de planketen. Klopt het dat de andere twee ketens (STAM en STR) waar burgers en bedrijven voornamelijk mee te maken krijgen al langere tijde stabiel zijn en ondersteund worden door vele leveranciers? Voorts vragen deze leden hoe de Minister de ontwikkeling van het DSO mbt de planketen ziet in 2022, 2023 en 2024. Is de stabiliteit van het DSO LV voldoende voor inwerkingtreding en welke acties lopen om dit verder te verbeteren?

Het is inderdaad zo dat de STAM- en STR-keten al langere tijd stabiel is voor bevoegde gezagen. Beide worden ondersteund door veel leveranciers en in het geval van de STAM-keten is 98% van de bevoegde gezagen inmiddels aangesloten waarmee burgers en bedrijven vanuit DSO-LV direct contact kunnen hebben met hun bevoegd gezag. Ook aan de zijde van de planketen zijn bij DSO-LV de belangrijkste vraagstukken aangepakt. Ook daar zijn de meeste leveranciers ver genoeg gevorderd om de bevoegde gezagen te kunnen bedienen en te ondersteunen in het oefenen maar moet er is er nog intensief overleg nodig om de andere leveranciers ook naar dit niveau te laten groeien.

Uiteraard zijn er altijd verbeteringen mogelijk en blijven er nieuwe aandachtspunten komen. Per ontwikkelingsstap worden die bezien en in de verdere ontwikkeling van DSO-LV aangepakt. Vraag vanuit de leveranciers is om hierin nu de enige tijd geen verdere ontwikkelingen door te voeren zodat de softwareontwikkeling bij leveranciers ook gelegenheid krijgt te stabiliseren en de leveranciers hun klanten kunnen bijstaan in het oefenen. Dit hoort bij een dergelijk traject zoals dit en volgt daarmee ongeveer hetzelfde ontwikkelpad als het huidige Ruimtelijkeplannen.nl of het huidige Omgevingsloket Online. Ook deze voorzieningen zijn na ingebruikname over de jaren heen en in samenspraak met gebruikers en leveranciers gegroeid naar het huidige niveau. Met name de planketen zal in de jaren 2022, 2023 en de jaren daarna een ontwikkeling kennen waarbij meer en meer bevoegde gezagen hun omgevingsplannen zullen publiceren en de werkpraktijk zich het werken met omgevingsplannen eigen zal maken. Op basis daarvan kan er vanuit gebruikers aanvullende vraagstelling richting DSO-LV op basis waarvan deze keten zich verdere kan ontwikkelen.

[8] Voorts constateren de leden van de CDA-fractie dat het bekend is dat naast de basisvereisten voor het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) er ook aanvullende wensen zijn. Kan de Minister aangeven wat er beschikbaar is vanaf 1 juli 2022?

Het klopt dat er naar aanleiding van het eerste advies van (toen nog) het BIT in 2017 een besluit is genomen over het basisniveau van de landelijke voorziening van het DSO (DSO-LV). De wereld heeft sindsdien immers niet stil gestaan. Er zijn sinds 2017 op basis van voortschrijdend inzicht en de gevolgde SAFe-aanpak aanvullende besluiten genomen over zaken die niet in dit basisniveau zaten, maar wel nodig of zeer wenselijk zijn voor inwerkingtreding van de Omgevingswet. Zo is besloten dat kennisgevingen van omgevingsvergunningen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten met een geometrische contour zichtbaar zullen worden in DSO-LV. Ook is besloten om de juridische regels uit de AMvB’s op grond van de Omgevingswet in DSO-LV te ontsluiten. Deze beide zaken zaten niet in het basisniveau zoals oorspronkelijk in 2017 was vastgesteld, maar zijn wel beschikbaar in het DSO bij inwerkingtreding.

Daar staat tegenover dat de bestuurlijke partners VNG. IPO, UvW en Rijk gezamenlijk vastgesteld hebben dat sommige onderdelen een lagere prioriteit hebben. Deze worden na inwerkingtreding van de Omgevingswet opgeleverd. Een voorbeeld hiervan is de mogelijkheid om automatisch papieren aanvraagformulieren te kunnen genereren op basis van alle vragenbomen van alle bestuursorganen die in DSO-LV zitten. Dit is best een complexe functionaliteit, die veel tijd kost om te maken en die door alle partijen niet randvoorwaardelijk werd geacht voor inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin toont zich de aanpak die de bestuurlijke partners hebben gekozen: DSO-LV ontwikkelen op basis van feedback van gebruikers. Overigens is het nog steeds mogelijk om een papieren aanvraag van een omgevingsvergunning te doen na de datum van inwerkingtreding. Dat kan per brief, maar kan ook gebeuren op een eenvoudige wijze die door DSO-LV wordt ondersteunt: het afdrukken van een in DSO-LV gegenereerde aanvraag alvorens hem digitaal in te dienen. Voor mensen die niet of weinig digitaalvaardig zijn kan dit bijvoorbeeld via persoonlijk contact met het bevoegd gezag, bijvoorbeeld een baliemedewerker of op afspraak. Maar bijvoorbeeld ook door een eigen formulier in te vullen dat het betreffende bestuursorgaan beschikbaar heeft gesteld – bijvoorbeeld voor een activiteit die daar vaak wordt aangevraagd. Dit correspondeert met het huidige dienstverleningsniveau van het Omgevingsloket Online.

Een sluitend overzicht geven van welke functionaliteit in DSO-LV beschikbaar is bij inwerkingtreding zou hier te ver voeren. In de aanpak zijn er steeds aanvullingen, verbeteringen en wijzigingen. Per brief heeft de Minister van BZK u op 7 juli 2021 geïnformeerd over de status van de onderdelen (functionaliteiten) van de landelijke voorziening van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV)57. Op hoofdlijnen kan ik u in aanvulling daarop melden dat de volgende functionaliteiten bij inwerkingtreding beschikbaar zullen zijn:

  • Het kunnen ondersteunen van bekendmaken en in DSO-LV beschikbaar stellen van AMvB’s, Omgevingsregeling, omgevingsvisies, omgevingsverordeningen, waterschapsverordeningen, omgevingsplannen, voorbereidingsbesluiten, instructies, reactieve interventies, projectbesluiten, Natura2000-aanwijzingsbesluiten, toegangsbeperkingsbesluiten voor natuurgebieden en programma’s, inclusief mutaties van deze instrumenten. Kennisgevingen van afwijkvergunningen kunnen via de bestaande systemen bekend worden gemaakt en worden met een geometrische contour zichtbaar in DSO-LV.

  • Het kunnen inzien en doorzoeken van al deze instrumenten in de Viewer Regels op de Kaart van DSO-LV. Daarbij kan de gevonden informatie op verschillende manieren worden gefilterd, en kan onder meer op adres, GPS-coördinaten of binnen een op de kaart aangegeven gebied worden gezocht. Ook kan gekeken worden wat in het verleden op een bepaald moment van toepassing was (tijdreizen). Daarnaast wordt voor de juridische praktijk een aparte documentgerichte viewer ontwikkeld.

  • Het kunnen samenstellen van digitale aanvragen en meldingen en het indienen daarvan voor alle activiteiten die op grond van de Omgevingswet vergunning- en meldingsplichtig worden gesteld door middel van vragenbomen in het Omgevingsloket van DSO. Hierbij kan de gebruiker net als nu in het Omgevingsloket Online tussentijds zijn werk opslaan in een projectmap, hij hoeft dus niet in één keer alles in te vullen en af te maken.

  • Het kunnen checken of een activiteit vergunning- of meldingsplichtig is voor de door burgers en MKB meest gebruikte activiteiten, door middel van vragenbomen op B1 taalniveau.

  • Het door middel van vragenbomen kunnen opzoeken welke maatregelen op grond van de Omgevingswet gelden voor een activiteit die onder algemene regels valt (Maatregelen op Maat).

  • Het ondersteunen van het samenwerken aan een aanvraag van een omgevingsvergunning tussen het bevoegd gezag en zijn wettelijk adviseurs, zoals bestuursorganen die advies of instemming moeten verlenen en omgevingsdiensten. Hiervoor is een digitale samenwerkingsruimte beschikbaar.

Het overgrote deel van deze functionaliteit is nu al gereed en in gebruik. In de komende periode zullen ook nog enkele aanvullingen en verbeteringen gereedkomen. Voor meer informatie hierover verwijs ik u naar de Voortgangsbrief Omgevingswet van 14 december 2021.58

[9] Verder vragen deze leden of de Minister nader kan aangeven wat met «tijdreizen» wordt bedoeld. Hoe werkt dit op dit moment en wat is er mogelijk vanaf 1 juli 2022 op dit punt?

In antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie wordt op de nieuwe functionaliteit tijdreizen ingegaan. Kortheidshalve wordt naar dit antwoord verwezen [3].

[10] Vervolgens vragen de leden van de CDA-fractie zich af wat wordt bedoeld in de brieven met een «big bang» op 1 juli. Kan de Minister dit nader toelichten of gaat het om een gefaseerde inwerkingtreding? Kan de Minister aangeven waarom nog niet alles 100% af hoeft te zijn om toch klaar te zijn voor inwerkingtreding van de wet op 1 juli 2022?

Dat er bij de invoering van de Omgevingswet en het DSO geen sprake is van een «Big Bang» wil zeggen: dat het niet zo is dat zowel wet als digitale voorzieningen in één keer beschikbaar worden gesteld. De wet voorziet bijvoorbeeld in overgangsrecht die juist dit voorkomt. Dit maakt dat niet alles voor inwerkingtreding 100% klaar hoeft te zijn. Het moment van publiceren van alle wet- en regelgeving ligt ver voor het in gebruik nemen van het DSO. Dit heeft in de afgelopen jaren gelegenheid gegeven om kennis over de werking van de wet over te dragen en alle bevoegde gezagen hun aanpak te laten kiezen.

In de aanpak ligt verder besloten dat het DSO tot stand is gebracht via een intensief samenwerkingsverband van VNG, IPO, UvW en het Rijk waarbij de ervaring van hun achterban en het bredere werkveld is benut. Onderdelen van DSO-LV zijn de afgelopen jaren stapsgewijs ontwikkeld en beschikbaar gesteld waarbij toe is gewerkt naar volledig werkende ketens. Zo is bijvoorbeeld de samenwerkingsfunctionaliteit van DSO-LV al langere tijd in «productie». In de fase waarin we nu zitten nemen bevoegde gezagen en het bredere werkveld kennis van het DSO en oefenen ze ermee om zich te prepareren voor inwerkintreding. Ook dit draagt bij aan het voorkomen van een «Big Bang». Verder zijn er na inwerkingtreding nog tijdelijke uitwijkmogelijkheden indien bevoegde gezagen onverhoopt klem lopen: de zogenaamde tijdelijke alternatieve maatregelen.

[11] De leden van de CDA-fractie hoorden tijdens de deskundigenbijeenkomsten, dat een aantal kleinere gemeenten nog niet geheel klaar zijn met de planketen. Is de Minister hiervan op de hoogte? Zijn deze kleinere gemeenten geholpen door de overgangsperiode, de zgn tijdelijke maatregelen en het overgangsrecht?

Samen met de VNG volgt het interbestuurlijke programma Aan de slag met de Omgevingswet de voortgang bij alle gemeenten. Ook die bij kleinere gemeenten. Op basis daarvan is inderdaad bekend dat er nog gemeenten zijn die nog stappen hebben te zetten in de planketen, waaronder kleinere gemeenten. Dat is op zichzelf niet bezwaarlijk want er is inderdaad overgangsrecht. Een gemeente kan in de aanpak overigens zelf besluiten pas na inwerkingtreding daadwerkelijk aan de gang te gaan met de planketen, al kiezen veruit de meeste gemeenten ervoor dit nu al te doen. Voor gemeenten die onverhoopt nog niet gereed zijn en maar vanwege urgente gebiedsontwikkelingen wel plannen in procedure willen brengen kan er inderdaad gebruik worden gemaakt van de tijdelijke alternatieve maatregel IMRO59 (Planvorming voor urgente gebiedsontwikkeling onder de Omgevingswet met behulp van de oude standaard).

GroenLinks

[12] A. Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens, dat pas aan inwerkingtreding van de Omgevingswet kan worden gedacht nadat onafhankelijk is vastgesteld dat het DSO in alle gemeenten werkt en tenminste net zo’n goed product levert als het huidige «Ruimtelijke Plannen.nl»? En dat er daarnaast een volwaardige periode van minimaal zes maanden oefenen noodzakelijk is? Is de regering het met de fractieleden van GroenLinks eens dat de Kamer niet kan volstaan met voorspellingen dat het met het DSO binnenkort wel goed zal komen maar daarover door de regering zekerheid verschaft moet zijn voordat besloten kan worden tot invoering?

De regering gaat in de ontwikkeling van het Digitale Stelsel Omgevingswet niet uit van voorspellingen, maar van een planmatige aanpak op basis van een routekaart Roadmap 2022 waarbij de regering, de bestuurlijke partners en het brede werkveld doorlopend de voortgang toetst en daaraan zekerheden ontlenen. Het is op die basis dat de bestuurlijke partners de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) hebben gevraagd u te verzoeken zo spoedig als mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de datum van inwerkingtreding. In de voortgangsbrief van december 202160 is de stand van zaken uiteengezet en daarbij het dilemma geschetst. Hieruit kwam naar voren dat er met de bestuurlijke partners tegenaan wordt gelopen dat de uitvoeringspraktijk vraagt om duidelijkheid over de datum van inwerkingtreding om op basis daarvan de laatste stappen te kunnen zetten. Terwijl uiteindelijk het parlementaire proces en als laatste de instemming van u beslissend is voor de gevraagde duidelijkheid over de datum van inwerkingtreding

In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van GroenLinks of het DSO in alle gemeenten werkt en tenminste net zo’n goed product levert als het huidige «Ruimtelijkeplannen.nl» kan ik u melden dat de landelijke voorzienig DSO de huidige bestaande digitale voorzieningen vervangt: Omgevingsloket online, Activiteitenbesluit Internet Module (AIM) en Ruimtelijkeplannen.nl. Burgers en bedrijven kunnen hierdoor terecht bij één centrale ingang. Dit is een verbetering omdat initiatiefnemers niet langer 3 voorzieningen hoeven te raadplegen. Met de bestuurlijke partners is afgesproken dat dezelfde functionaliteiten als de huidige loketten worden geleverd maar het is niet geheel vergelijkbaar, omdat we geen voorzieningen uit het verleden dupliceren en DSO-LV in tegenstelling tot de huidige voorzieningen vanuit het perspectief van de gebruiker is ontwikkeld. Zo worden regels en kaart gezamenlijk getoond en zijn er nieuwe functionaliteiten in ontwikkeling zoals het tijdreizen, waarover in antwoord op vragen van de leden van de fracties van VVD en CDA elders in deze beantwoording wordt bericht (vragen 3 en 9). Tenslotte benadrukt de regering dat de voorziening Ruimtelijkeplannen.nl gefaseerd opgaat in DSO-LV omdat bevoegde gezagen – op basis van overgangsrecht – ook na inwerkingtreding planprocedures die onder het huidige recht zijn gestart, na inwerkingtreding moeten kunnen afmaken.

[13] B. De Auditdienst Rijk heeft een inzichtelijk rapport geschreven over de voortgang op de eerder afgegeven adviezen door het BIT en anderen. Kan de regering een recent overzicht geven van de door de Auditdienst Rijk onderzochte maatregelen? Kan de regering daarbij een stand van zaken geven ten aanzien van de voortgang in het proces en de behaalde resultaten? En deze bij voorkeur SMART formuleren?

In de Kamerbrief over voortgang implementatie Omgevingswet van september 202161 zijn de Eerste en Tweede Kamer geïnformeerd over het uitgevoerde onderzoek in 2021 van de Auditdienst Rijk (ADR). Tevens heeft de ADR in uw deskundigenraadpleging van 30 november 2021 over hun onderzoek en de follow up. De ADR concludeerde naar aanleiding van hun onderzoek dat er hard wordt gewerkt om opvolging te geven aan de BIT en Gateway adviezen en aantoonbaar vooruitgang te zien is. Wel heeft de ADR gewezen op het feit dat het beoogd effect van veel getroffen maatregelen concreter moest. Hier is direct opvolging aan gegeven.

Daarbij is in de mondelingen toelichting ook aangeven dat het feit dat de ADR is gevraagd om een onderzoek te doen, betekent dat de programmaorganisatie heel bewust bezig is met beheersing. Er wordt gekeken waar eventueel nog verbeterpunten zitten. Conclusie was dat het interbestuurlijke programma Aan de Slag met Omgevingswet bezig is met beheersing. Bijvoorbeeld in de vorm van een SMART instrument als de routekaart Roadmap 2022 waarin de ADR herkent dat er een duidelijk tijdpad is.

[14] C. De Auditdienst Rijk concludeerde: «Onder aan de streep betekent dit dat DSO nog een jaar nodig heeft om het digitaal stelsel te implementeren». Kan de regering reflecteren op deze termijn in relatie tot de invoeringsdatum die aan de Kamer is gecommuniceerd?

De betreffende uitspraak van de auditdienst beziet de regering in de context van het verschijnen van het onderzoek van de Auditdienst Rijk en het object van dat onderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd naar de opvolging van de adviezen van Bureau ICT-toetsing (BIT) en Gateway (GW) over de implementatie van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Deze adviezen zijn uit 2020. Op basis daarvan heeft de ADR in mei 2021 het rapport «Onderzoeksrapport Opvolging BIT» en Gateway adviezen» opgeleverd. Over de genoemde adviezen en het rapport van de ADR is uw Kamer geïnformeerd en in uw deskundigenbijeenkomst van 30 november 2021 heeft u de ADR hierop bevraagd. Tevens is u Kamer destijds geïnformeerd over de verplaatsing van de invoeringsdatum met een half jaar.

[15] D. Kan de regering een overzicht geven van het aantal gemeenten dat bezig is met het vullen van de lokale vragenbomen, het aantal dat daarmee gereed is en het aantal dat daarbij ook gebruik maakt van lokale vragenbomen, met andere woorden verder gaat dan implementatie van de bruidsschat?

De regering benadrukt dat gemeenten niets hoeven te doen om de bruidsschat te implementeren in DSO-LV. Alle gemeenten krijgen voorafgaand aan inwerkingtreding van de Omgevingswet (huidige planning: begin april) de bruidsschat in digitale vorm als hoofdstuk in hun omgevingsplan geleverd door het Rijk. Ook alle bijbehorende vragenbomen voor het indienen van aanvragen, alsmede vragenbomen voor het checken of de door burgers en MKB meest gebruikte activiteiten vergunning- of meldingsplichtig zijn, worden voor hen klaargezet in DSO. Een oefenversie hiervan is beschikbaar op de oefenomgeving van DSO-LV. Zodra de datum van inwerkingtreding bekend is kan de definitieve versie beschikbaar worden gesteld. Met de vragenbomen van de bruidsschat voldoet elke gemeente aan wat minimaal nodig is om de Omgevingswet in werking te laten treden. Geen enkele gemeente is dus verplicht om aanvullende vragenbomen in DSO-LV te laden.

Gemeenten hebben voor een aantal activiteiten in de bruidsschat misschien extra indieningsvereisten. Voor gemeenten geldt dit voor de activiteiten in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Zoals kappen van bomen, reclame-uitingen, uitritten aanleggen en opslaan van goederen. In OLO kunnen gemeenten checken of ze zelf vragen hebben toegevoegd aan het vragenformulier. Voor deze vragen moeten ze zelf toepasbare regels maken.

Inmiddels is ruim 90% van de gemeenten aangesloten op het STR-koppelvlak van DSO, waarmee vragenbomen moeten worden aangeleverd, of heeft zich hiervoor aangemeld. Van een twintigtal gemeenten is nog onbekend wanneer zij op dit deel van het DSO aan gaan sluiten. Bij hen wordt uiteraard navraag gedaan. De gemeenten die nu het hardste werken aan lokale vragenbomen in DSO, in aanvulling op de bruidsschat, zijn over het algemeen ook de gemeenten die nu ook veel eigen vragen in het huidige Omgevingsloket Online hebben staan.

Van deze gemeenten met lokale vragen in het huidige Omgevingsloket Online kiezen sommige ervoor dat vanaf inwerkingtreding niet langer te doen. Soms zijn hun lokale vragen niet langer nodig, omdat de bijbehorende regelgeving gaat vervallen of is vervallen. Soms vindt de gemeente de vragenbomen die nu door het Rijk worden geleverd voldoende. Ook kan een gemeente ervoor kiezen om op een andere manier te investeren in dienstverlening, bijvoorbeeld door te zorgen dat zijn klantcontactcentrum meer en complexere vragen aan kan. Het staat gemeenten uiteraard vrij hier hun eigen keuzes in te maken. Indien een gemeente nog geen vragenbomen beschikbaar heeft gesteld krijgt een gebruiker van het Omgevingsloket (DSO-LV) de melding dat via contact met de gemeente de vraag gesteld kan worden. Een gebruiker kan overigens altijd een aanvraag digitaal indienen.

[16] E. Heeft de beheerorganisatie van het DSO-LV het DSO-LV geaccepteerd als zijnde in de beheerfase? Met andere woorden: is de ontwikkelfase van het DSO-LV formeel afgerond zoals eerder is afgesproken en is het DSO-LV nu in de fase van beheer beland? F. Zo ja, welke financiële afspraken zijn er bij de overdracht gemaakt ten aanzien van de kosten voor beheer, het oplossen van onverwachte problemen en de doorontwikkeling? G. Zo niet, waarom niet? En op welk moment wordt de overdracht dan verwacht?

De beheerorganisatie heeft het DSO-LV (Basisniveau) nog niet formeel geaccepteerd. Onderdelen zijn in beheer en sommige onderdelen staan op het punt in beheer te gaan. Dit hang samen met de gekozen Agile-ontwikkelmethodiek (SAFe). Die brengt met zich mee dat de kwartaalgewijze, reeds opgeleverde functionaliteit, meteen in beheer wordt genomen. En daarop zijn de afspraken uit de Beheerovereenkomst (2018) onverkort van toepassing. Volgens deze overeenkomst dragen de gemeenten, provincies, waterschappen en Rijk conform overeengekomen verdeelsleutel62 bij aan de kosten voor het beheer en doorontwikkeling van het DSO-LV en het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO). Tot en met 2023 is het totale jaarlijkse budget voor beheer en doorontwikkeling vastgesteld op € 25,9 mln., excl. indexatie en is het geënt op het beheer en doorontwikkeling van de functionaliteit tot Basisniveau.

[17] H. Kan de regering een stand van zaken aanleveren ten aanzien van de financiering: welke kosten waren vijf respectievelijk tien jaar geleden voor het DSO voorzien voor de verschillende verantwoordelijke overheden? Hoe zag de ontwikkeling in deze financiering eruit en hoe is dit op dit moment?

Op grond van Bestuursakkoord (2015) en Financieel akkoord (2015) draagt het Rijk de ontwikkelkosten van het DSO-LV tot het overeengekomen Basisniveau. Het taakstellende budget voor de DSO-ontwikkeling is destijds vastgesteld op € 142 mln. Naar aanleiding van de adviezen van BIT en Gateway van oktober 2020 zijn deze ontwikkelkosten in april 2021 opnieuw geraamd. Daaruit kwam naar voren dat de groter dan voorziene complexiteit van het DSO-LV – in de planketen – én de opvolging van deze adviezen leidde tot € 30,1 mln. aan meerkosten. In de BZK-begroting 2022 zijn deze extra benodigde middelen aan het budget toegevoegd, waarmee de ontwikkelkosten € 172 mln. bedragen.

[18] I. Mochten er overschrijdingen zijn: welke partijen zijn verantwoordelijk voor de dekking van deze kosten? Kan de regering garanderen dat extra kosten voor ontwikkeling niet van andere budgetten, zoals doorontwikkeling of beheer, af gaan?

Voor over- en onderschrijdingen van het [1] budget voor ontwikkeling van DSO-LV is het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) verantwoordelijk; voor [2] Beheer & doorontwikkeling van DSO de gezamenlijke bestuurlijke partners. Binnen de BZK-administratie zijn deze budgetten 1 en 2 strikt van elkaar gescheiden, zodat geen vermenging plaats kan vinden. Dit is ook niet mogelijk omdat in de SAFe-ontwikkelmethodiek «features» voor DSO-ontwikkeling en beheer & doorontwikkeling (vooraf en met medeweten van de bestuurlijke partners) worden «gelabeld» naar de betreffende budgetten.

[19] J. Kan de regering een gedetailleerd feitenrelaas aanleveren over de informatie die naar de Kamer is gestuurd ten aanzien van de voltooiing van onderdelen van het DSO-LV over de periode van 2015 tot heden? Kan de regering een reflectie geven op deze informatievoorziening aan de Kamer?

De regering stuurt beide Kamers met grote regelmaat informatie over de voortgang van de wetgeving, de ontwikkeling van het DSO en de implementatie. Dit gebeurt via brieven en het toezenden van rapportages, zoals die van het Adviescollege ICT-toetsing (voorheen Bureau ICT-toetsing) en de Gateway Review, voorzien van een reactie daarop, en via de voortgangsbrieven, met inbegrip van de halfjaarlijkse monitoringsrapportages en de maandelijkse aansluitcijfers. Deze voortgangsbrieven zijn in samenspraak tussen regering en Kamer tot stand gekomen om zo te voorzien in de behoefte aan regelmatige voortgangsinformatie richting de beide Kamers. Zo is op verzoek van uw Kamer een uitgebreid overzicht gegeven van de informatieverstrekking aan de Kamer en het bijbehorende tijdpad per maand en kwartaal in 2020 en 2021 en de beoogde informatievoorziening tot aan en na inwerkingtreding.63 In deze voortgangsbrieven wordt ook ingegaan op de vraagstukken die spelen in de ontwikkeling van DSO-LV en de voltooiing van de onderdelen van DSO-LV. De regering verkeert in de veronderstelling hiermee voldoende invulling te hebben gegeven aan de afgesproken informatievoorziening. Indien uw Kamer behoefte heeft aan concrete informatie of informatie in een andere vorm, treed ik hier graag over in overleg.

[20] K. Is de regering bekend met de serie LinkedIn-artikelen van de heer Lieuwe Koopmans, adviseur Omgevingswet bij Tercera, in de periode van 1 december 2021 tot heden over de werking van het DSO en de resterende problemen? Kan de regering reflecteren op het feit dat hier een van de belangrijkste technische uitvoeringspartners van de overheid in Nederland waarschuwt voor chaos wanneer het DSO per 1 juli 2022 wordt ingevoerd?

De regering heeft kennisgenomen van de genoemde signalen. In de deskundigenbijeenkomst met uw Kamer is benadrukt dat de opmerkingen betrekking hebben op de planketen, niet op de andere onderdelen van het DSO. Het is van belang de situatie van deze leverancier in de planketen niet te projecteren op het hele digitale stelsel, en andere tegengestelde geluiden te negeren. De signalen hebben uiteraard hun waarde voor de ontwikkeling van het digitale stelsel en dit maakt dat er samen met de bestuurlijke partner VNG intensief contact is om genoemde vraagstukken tot oplossing te brengen. Dit moet uiteraard ook in overleg met andere leveranciers en ontwikkelpartijen gebeuren om te bezien of de signalen inderdaad aanleiding geven tot wijzigingen in de werking van de planketen en of en waar deze de werking voor alle partijen zou kunnen verbeteren. In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie [1] is hier nader op ingegaan. Kortheidshalve wordt verwezen naar dat antwoord.

In aanvulling daarop meldt de regering dat inmiddels bijna alle leveranciers voor lokale ICT-systemen in deze keten in november een versie van hun software hebben vrijgegeven om mee te kunnen oefenen en de verwachting is dat betreffende leverancier hierin zal volgen. Zoals u in de deskundigenbijeenkomst is gemeld, wordt de verantwoorde invoering van het DSO bij inwerkingtreding van de wet gezien als technisch haalbaar, onder de voorwaarden dat er tot aan de inwerkingtreding geen grote wijzigingen meer in de betreffende standaard voor de planketen wordt doorgevoerd.

In deze bijeenkomst is benadrukt dat in de gezamenlijk bepaalde opzet vrijheden voor leveranciers zijn afgesproken. Dit betekent dat een goede afstemming tussen een leverancier en DSO-LV belangrijk is. Inzet is om vanuit de met alle leveranciers gemaakte afspraken ook de individuele leveranciers bij te staan in hun activiteiten. Met verschillende leveranciers zijn de zogenaamde «Basischeck» uitgevoerd. Dit zijn checks waarbij per leverancier wordt nagegaan of hun software en de landelijke voorziening DSO goed op elkaar zijn afgestemd. Voor gemeenten die met hun leverancier om hun ruimtelijke ontwikkeling via het DSO te laten verlopen, is het tenslotte van groot belang te weten of ze op de beoogde datum van start kunnen gaan.

[21] L. Afgelopen weken is er in de media veel te doen geweest over de «Quick scan». Is de regering bereid het betreffende rapport alsnog openbaar te maken en te delen met de leden van de Kamer nu de leden al veel van de inhoud tot zich hebben kunnen nemen?

Het document, aangeduid als «Quick scan» heeft eerder vertrouwelijk ter inzage bij uw Kamer gelegen. In lijn met de nieuwe afspraken over openbaarmaking is de regering bereid de «Quick scan», aan u te doen toekomen. In de «Quick scan», die als bijlage bij de beantwoording is opgenomen, zijn de namen van de betrokken ambtenaren weggelaten.

[22] M. Kan de regering motiveren waarom het eerder als vertrouwelijk aangemerkte document niet gedeeld is met de Kamer? Zou de regering op dit moment een ander oordeel vellen ten aanzien van de vertrouwelijkheid?

In antwoord op vragen van de leden van de fracties PvdD, GroenLinks, SP, 50PLUS, PvdA en PVV is op 8 juni 2020 het document, aangeduid als «Quick scan», en mede naar aanleiding van vragen van de Tweede Kamer, vertrouwelijk ter inzage aan beide Kamers aangeboden 64, 65. De stukken zijn toen niet breder openbaar gemaakt. Vervolgens vragen de leden of de regering op dit moment een ander oordeel zou vellen ten aanzien van de vertrouwelijkheid. Dit is het geval. Het kabinetsbeleid ten aanzien van vertrekking van informatie aan het parlement is in de tussenliggende tijd namelijk op een aantal punten gewijzigd. Zo worden gerichte verzoeken om specifieke documenten in beginsel gehonoreerd en vormt de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen niet langer meer een belemmering voor openbare verstrekking van een document.

[23] N. Kan de regering aangeven of de volgende onderdelen van het DSO(-LV) op dit moment in de oorspronkelijk bedoelde vorm opgeleverd zijn? Zo niet, kan de regering aangeven of er een alternatief beschikbaar is, en zo ja, uitleggen hoe dit gaat werken? Kan de regering aangeven of het alternatief reeds is opgeleverd en sinds wanneer (of per wanneer) decentrale overheden hiermee kunnen testen en oefenen?

  • a. Het reactieve interventie instrument en de coördinatieprocedure waarmee besluiten van verschillende overheden met elkaar worden kortgesloten.

  • b. Het publiceren van een omgevings- en projectbesluiten. De leden van de fractie van GroenLinks vragen hier in het bijzonder naar het aantal decentrale overheden dat 1) reeds heeft kunnen testen en 2) wanneer de regering verwacht dat alle decentrale overheden hiermee zes maanden hebben kunnen oefenen.

  • c. Een aparte oefen- en testomgeving voor decentrale overheden.

De landelijke voorziening van het DSO is gereed om de reactieve interventie te ondersteunen. Hier is bij de ontwikkeling van de software ook al mee getest in samenwerking met decentrale overheden. Dit onderdeel is dus opgeleverd zoals beoogd. De vraag over de coördinatieprocedure lijkt te berusten op een misverstand. Het DSO bevat geen specifiek onderdeel om de coördinatieprocedure op grond van de Algemene wet bestuursrecht te ondersteunen. Dit zat ook niet in het basisniveau voor DSO-LV zoals dat in 2017 afgesproken is. Het DSO bevat wel functionaliteit om het samenwerken tussen overheden aan het afhandelen van aanvragen te ondersteunen. Deze functionaliteit is gereed. Hier kan ook al geruime tijd mee geoefend worden door decentrale overheden. Wel wordt op basis van feedback van gebruikers vanuit het oefenen steeds gewerkt aan verbeteringen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder naar de functionaliteit voor het publiceren van omgevingsbesluiten. De regering neemt aan dat hiermee zaken als de omgevingsverordening, de waterschapsverordening en het projectbesluit worden bedoeld. Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar het kunnen publiceren van projectbesluiten. Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar de antwoorden op de vraag 34 (2c.) van de fractie van de D66-fractie over het projectbesluit en de vragen 55, 56 en 57 van de PvdA-fractie over het oefenen door decentrale overheden met het DSO.

Als laatste vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar een aparte oefen- en testomgeving van decentrale overheden. Dit maakt geen onderdeel uit van de functionaliteit van DSO-LV zoals deze oorspronkelijk was beoogd. Het DSO heeft al geruime tijd een oefenomgeving, hier oefenen decentrale overheden gezamenlijk. Ook hun leveranciers oefenen op deze omgeving, zij hebben daarvoor allemaal een aparte mogelijkheid gekregen, waarmee zij kunnen testen en oefenen zonder hun klanten in de weg te zitten. Toch blijkt dat overheden onderling en overheden en leveranciers soms hinder van elkaar ondervinden bij het oefenen. Dat is vervelend en draagt helaas niet in gunstige zin bij aan de beeldvorming over de werking van het DSO en DSO-LV. Het is in de voorbereiding op het daadwerkelijk in productie brengen van het DSO moeten overheden en leveranciers gezamenlijk leren werken en in hun werkzaamheden rekeninghouden dat werkzaamheden van de één invloed heeft op die van de ander. Uiteraard is implementatie-ondersteuning beschikbaar voor zowel bevoegde overheden als hun softwareleveranciers. Deze bestaat ook uit concrete hulp wanneer men per ongeluk toch hinder van elkaar ondervindt. Er zijn momenteel gesprekken tussen de bestuurlijke partners gaande over één of meer extra omgevingen om de bestuurlijke partners in hun begeleiding van hun achterban extra te ondersteunen. Ook de regering ziet deze noodzaak en daarom wordt gekeken hoe hier mogelijk invulling aan gegeven kan worden.

[24] O. Kan de regering aangeven of eventuele alternatieve instrumenten aan Raad van State zijn voorgelegd voor een toetsing op juridische uitvoerbaarheid? De Raad van State heeft in eerdere adviezen rond de Omgevingswet immers gewaarschuwd dat het «opknippen» van het DSO juridisch tot grote problemen kan leiden.

a. Kan de regering aangeven of en hoe de Raad van State om advies is gevraagd, en zo ja, kan de Kamer dit advies ontvangen?

Dat is niet het geval geweest. Bij de tijdelijk alternatieve maatregelen gaat het om maatregelen van uiteenlopende aard, bijvoorbeeld het tijdelijk gebruik maken van technische voorzieningen van een buurgemeente, die als vangnet dienen. Bijvoorbeeld voor gemeenten die in herindeling zitten. Of daadwerkelijk van de maatregelen gebruik wordt gemaakt, hangt af van voortgang en besluitvorming in de betreffende gemeente. Zoals gezegd betreft het tijdelijke maatregelen die een vangnet bieden om aan de vijf minimumeisen voor inwerkingtreding van de Omgevingswet te voldoen. Er is geen sprake van het «opknippen van het DSO».

De leden spreken in de vraag van «instrumenten», mogelijk duiden zij ook op het overgangsrecht voor instrumenten en procedures, zoals vergunningen of bestemmingsplannen. Het overgangsrecht daarvoor is, als onderdeel van de wet- en regelgeving van het stelsel van de Omgevingswet, voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State voorgelegd, in het bijzonder de ontwerpen van de Invoeringswet Omgevingswet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet. De betrokken adviezen en nadere rapporten zijn gepubliceerd en aan uw Kamer gezonden.

b. In het bijzonder zijn de leden van de fractie van GroenLinks benieuwd naar het antwoord op de vraag of aan decentrale overheden opgelegd kan worden om te werken met een digitaal systeem dat in de kern nog zulke grote lacunes vertoont. Immers, de (financiële) gevolgen van eventuele alternatieven zullen zij moeten dragen terwijl ze geen invloed hebben op de keuzes die gemaakt worden. Is dat een rechtmatige vraag aan medeoverheden, zo vragen de leden van deze fractie de regering.

Het DSO is ontwikkeld in gezamenlijkheid met de medeoverheden. Zie ook het antwoord op vraag 6 met betrekking tot de huidige praktijk onder de Wabo en het OLO. Zowel over de invoering van de Omgevingswet als de implementatie van het bijbehorende digitale stelsel zijn tussen de bestuurlijke partners IPO, VNG, UvW en Rijk over de jaren heen afspraken gemaakt. Deze afspraken gaan over de ambities, samenwerking, bekostiging, benodigde functionaliteiten en te ontsluiten informatie in het Digitaal Stelsel Omgevingswet.

Veelvuldig is over de uitkomst met het parlement gesproken waarbij nadrukkelijk aandacht is geschonken aan de verdeling van verantwoordelijkheden. De bestuurlijke partijen en bevoegd gezagen hebben gezamenlijke en individuele bevoegdheden. Ieder heeft daarmee ook een eigen rol in het realiseren van het DSO en de functionaliteiten, het beheer en de financiën. De belangrijkste afspraken liggen vast in:

  • Bestuursakkoord Implementatie Omgevingswet (2015)

    Deze afspraken bepalen op hoofdlijnen de gezamenlijke koers, de eindambitie, de gezamenlijke aansturing van alle activiteiten, de wijze waarop de bestuurlijke partners hun achterban vertegenwoordigen.

  • Hoofdlijnenakkoord Financiële Afspraken Stelselherziening Omgevingswet (2016);

    Dit akkoord is een aanvulling op het eerste bestuursakkoord. Het bevat de afspraken op hoofdlijnen over de bekostiging van het stelsel en de verdeling van de (uiteindelijke) baten.

  • Beheerovereenkomst Digitaal Stelsel Omgevingswet (voorzien van het Beheerarrangement en de Bestuurlijke Agenda Uitbouw, 2018).

    Deze overeenkomst codificeert in belangrijke mate alle voorgaande bestuurlijke afspraken en de overeengekomen wijzigingen daarop. Het is een juridisch bindende overeenkomst en wijkt daarmee af van de voorgaande bestuurlijke afspraken.

Op basis hiervan is de conclusie gerechtvaardigd dat de decentrale overheden via hun vertegenwoordiging van het begin tot het eind mede bepalend zijn op de ontwikkeling van het DSO.

[25] P. Kan de regering aangeven voor hoeveel onderdelen van het DSO nu alternatieven gezocht worden en kan de regering aangeven welke implementatiedatum voor de oorspronkelijke onderdelen er nu voorzien wordt? Kan de regering aangeven, voor zover dat speelt, van welke oorspronkelijke onderdelen men permanent is afgestapt?

In 2017 is naar aanleiding van het eerste advies van het AC ICT (toen nog Bureau ICT-toetsing) besloten om in eerste instantie bij inwerkingtreding te zorgen dat een basisniveau van het DSO zou zijn gerealiseerd. Binnen dat basisniveau zijn er nadere besluiten genomen over hoe de beoogde onderdelen daarvan er precies zouden komen uit te zien. De prioritering van de ontwikkeling van DSO wordt interbestuurlijk bepaald. In antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie heeft de regering al gemeld dat er zaken zijn geweest die niet in het basisniveau zaten zoals in 2017 was vastgesteld, maar die wel een hogere prioriteit hebben gekregen dan zaken die daar wel in zaten. Zie verder de beantwoording van de vragen van de leden van de CDA-fractie. Verder zijn er tijdelijke alternatieve maatregelen genomen, met name voor het geval gemeenten niet tijdig mutaties van het omgevingsplan via de nieuwe software aan DSO kunnen aanleveren. Gemeenten mogen als terugvaloptie tot een jaar na inwerkingtreding wijzigingen van het omgevingsplan aanleveren met hun huidige software, via hun aansluiting op Ruimtelijkeplannen.nl. Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 55, 56 en 57 van de PvdA-fractie over het oefenen met het DSO.

[26] Q. Kan de regering een stand van zaken geven betreffende de toezegging dat de eerste uitbouw van het DSO het onderwerp «Natuur» betreft?

Deze toezegging is inmiddels gestand gedaan. Het is binnen het DSO-LV mogelijk gemaakt om aanwijzingsbesluiten voor natuurgebieden en toegangsbeperkende besluiten te ontsluiten. Hier is door het Rijk, dat deze besluiten vaststelt, succesvol mee geoefend. Inmiddels zijn 159 aanwijzingsbesluiten en dertien toegangsbeperkende besluiten geladen op de productieomgeving van het DSO. Deze zijn daar nu te zien in de Viewer Regels op de Kaart.

[27] R. Recent werd in de Rapportage Natuur duidelijk dat de omschrijvingen die provincies hanteren voor hectares in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) niet altijd gelijk luiden. Indachtig de toezegging van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de afstemming van definities bij voortgangsrapportages van het Natuurnetwerk Nederland vragen de leden van de fractie van GroenLinks de regering wat zij kan doen om ook deze informatiepositie in het DSO gelijk te maken. Graag ontvangen deze leden een toelichting hierop.

Ik verwijs u naar de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de Voorzitter van de Eerste Kamer van 26 november 202166 waarin zij invulling geeft aan haar toezegging om erop toe te zien dat de gehanteerde definities in de voortgangsrapportages natuur zo eenduidig mogelijk zullen zijn.

[29] S. Sinds de laatste vragenronde heeft de Kamer een aantal deskundigenbijeenkomsten georganiseerd over Artificiële Intelligentie. In dat kader willen de leden van de GroenLinks-fractie graag de volgende vragen stellen:

a. In hoeverre is er in het DSO, zoals het nu voorzien wordt en zoals het in het eindbeeld voorzien wordt, sprake van automatische besluitneming?

Hier is in het DSO nu geen sprake van. Ook in het eindbeeld is dit niet het geval. Het DSO dient onder meer om door een bestuursorgaan vastgestelde besluiten te publiceren en inzichtelijk te maken op de kaart. Het nemen van de besluiten geschiedt net als nu in de daartoe bevoegde gremia zoals gemeenteraden, provinciale staten en algemene besluiten van waterschappen. Daarnaast dient het DSO om aanvragen en meldingen van initiatiefnemers in te dienen. Deze worden door DSO afgeleverd bij het bevoegde gezag, dat deze verder af moet handelen. Dit is en blijft het werk van deskundige ambtenaren bij de bevoegde overheden, ook in het eindbeeld van DSO. De vragenbomen in het DSO helpen indieners bij het opstellen van hun aanvraag of melding, maar leiden niet tot het nemen van automatische besluiten in welke vorm dan ook.

b. Op basis van welke algoritmes en datasets worden deze besluiten genomen?

Dit zijn er geen, omdat er zoals gezegd geen sprake is van automatische besluitneming in het DSO. Het DSO-LV heeft geen algoritmes ten behoeve van geautomatiseerde besluitvorming of profilering. Aanvragen voor vergunningen worden door het DSO-LV doorgeleid naar het bevoegd gezag waarbij alle generieke waarborgen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van kracht zijn. Deze wet bevat de algemene regels voor de verhouding tussen de overheid en individuele burgers en bedrijven. Er is dus geen sprake van grootschalige geautomatiseerde vergunningverlening. Er zit altijd een mens achter het maken van vragenbomen of het nemen van een besluit op een aanvraag.

c. Is er sprake van machine learning in het DSO? Zijn er plannen om dat in de toekomst in te zetten in het DSO?

Dat is niet het geval. Niet in het DSO zoals dat nu ontwikkeld wordt, en ook niet in het eindbeeld van DSO zoals dat interbestuurlijk is afgesproken.

d. Hoe wordt de controle op dataontwikkeling, machine learning enzovoorts uitgevoerd? Zijn in de uitvoering van taken de mogelijk ongewenste effecten van toegepaste data-analyses in beeld gebracht? Kan de regering deze analyse aan de Kamer doen toekomen?

Zie antwoord 29c. Er zitten uiteraard wel omgevingsdocumenten in het DSO, die daar door bevoegde overheden in zijn gezet. Bevoegde overheden zijn en blijven als bronhouders verantwoordelijk voor de kwaliteit van de informatie die zij leveren aan het DSO en daar worden de inhoudelijke controles op die informatie uitgevoerd. DSO zorgt wel voor technische validaties: een besluit wat niet voldoet aan de technische specificaties om zichtbaar te kunnen worden in DSO wordt door middel van validaties geweigerd. Indien nodig is implementatie-ondersteuning voor overheden beschikbaar als het hen zelf niet lukt een bestand te genereren wat door deze technische validaties heen komt.

f. Is er overwogen en bepaald welke fouten toelaatbaar zijn gezien hun consequenties? En welke bandbreedte wordt gehanteerd?

g. Welke menselijke capaciteit is gereserveerd om aanvullend onderzoek te doen naar de kwaliteit en effecten van eventuele geautomatiseerde besluitvorming?

h. Op welk bestuurlijk niveau is het toezicht op de inzet en inhoud van elke dataset en de automatische besluitneming geregeld? Wie is eindverantwoordelijk voor specifieke onderdelen en wie voor het geheel?

i. Wanneer er een fout in een dataset wordt gevonden, waardoor een burger, bedrijf of derde-belanghebbende onterecht benadeeld is, bij wie kan deze burger, dit bedrijf of deze derde-belanghebbende dan terecht? Hoe heeft de regering voorkomen dat een burger op zo’n moment van het kastje naar de muur gestuurd wordt? Daar er vele, ook extern bijgehouden, informatiebronnen in het DSO ingezet worden, lijkt het de fractieleden van GroenLinks van belang dat per informatiebron helder is wie verantwoordelijk en aansprakelijk is voor de toelevering van de juiste informatie.

De vragen (f t/m i) gaan ervan uit dat automatische besluitvorming op basis van datasets plaatsvindt in DSO. Dit is zoals eerder aangegeven niet het geval.

j. Kan een burger inzicht krijgen in de data die het DSO over hem verzamelt? Zo ja, op welke wijze? Kunnen derden toegang krijgen tot deze informatie en hoe is de privacy van gebruikers en burgers daarbij geborgd?

Het DSO verzamelt geen andere data van burgers dan wat de burger zelf heeft ingevuld bij het gebruik van DSO, bijvoorbeeld bij het checken of iets vergunning- of meldingsplichtig is of bij het indienen van een aanvraag of melding. Burgers kunnen het resultaat van een vergunning- of meldingencheck downloaden en opslaan. Dit geldt ook voor hun aanvraag of melding. Bovendien kan de burger een aanvraag of melding waaraan hij aan het werk is opslaan in een projectmap in DSO. Deze wordt na indienen automatisch verwijderd.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of derden toegang kunnen krijgen tot deze informatie. Dit is het geval, maar alleen als de betreffende burger daartoe zelf toegang verleent. DSO-LV biedt burgers bijvoorbeeld de mogelijkheid om samen met een gemachtigde, zoals een bouwkundig adviesbureau, een aanvraag of melding op te stellen en in te dienen. Zij kunnen hun gemachtigde dus ook toegang geven tot hun projectmap. Voor het overige kunnen derden geen toegang krijgen tot deze informatie.

Als laatste vragen de leden van GroenLinks hoe de privacy van gebruikers en burgers is gewaarborgd. Het aspect van privacy en gegevensbescherming is onder meer uiteengezet via de invoeringswet- en regelgeving en de behandeling daarvan in uw Kamer. Aangegeven is dat DSO-LV ontworpen vanuit het principe «privacy by design». Zo is op voorhand in het Invoeringsbesluit Omgevingswet geregeld dat het DSO geen bijzondere persoonsgegevens mag bevatten, en krijgen gebruikers bij het indienen een waarschuwing te zien om te voorkomen dat zij per ongeluk toch bijzondere persoonsgegevens indienen met hun aanvraag of melding. De verwerking van persoonsgegevens in DSO is bovendien beperkt tot alleen die gegevens die essentieel zijn om de landelijke voorziening in stand en betrouwbaar te kunnen houden, te beveiligen en te laten functioneren als digitaal loket. Zo kan bij het inloggen in het DSO het Burgerservicenummer (BSN), Kamer van Koophandel-nummer of het Rechtspersonen Samenwerkingsverbanden Informatie Nummer worden verwerkt. Het bevoegd gezag heeft persoonsgegevens nodig voor een goede communicatie met de initiatiefnemer en de behandeling van een aanvraag. Verder bevatten de aanvragen en meldingen persoonsgegevens. Het gaat dan om gegevens die nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen, bijvoorbeeld gegevens over de activiteit en locatie, diploma’s of erkenningen van de vakbekwaamheid en financiële gegevens. De Minister is verantwoordelijk voor de bescherming van persoonsgegevens in DSO-LV. Dit gebeurt met name door te zorgen dat niemand zonder toestemming van de burger bij zijn gegevens kan zolang deze zich in DSO-LV bevinden, zoals in het voorgaande uitgelegd. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de bescherming van persoonsgegevens, zoals BSN-nummers, in aanvragen en meldingen die bij het bevoegd gezag worden ingediend. Dit is op basis van het huidige recht ook het geval. Voorgenoemde is toegelicht bij

k. Kan een burger inzicht krijgen in de data die gebruikt worden om tot een besluit te komen? Wanneer een burger de gebruikte data ter discussie wil stellen, hoe is het proces georganiseerd dat hij deze informatie ter discussie kan stellen? Hoe is de onafhankelijkheid van de beoordeling gewaarborgd?

De burger heeft altijd inzicht in de data die gebruikt worden om een besluit te nemen, hetzij omdat hij deze zelf heeft verstrekt, hetzij omdat deze bekend zijn gemaakt door het bevoegd gezag. DSO-LV ontsluit omgevingswetdocumenten, zoals omgevingsplannen en wijzigingen daarvan, die zijn vastgesteld door het bevoegd gezag. Op grond van de Omgevingswet en de Algemene wet bestuursrecht moet het bestuursorgaan wat deze besluiten neemt deze adequaat motiveren. Onderliggende gegevens, zoals akoestische rapporten en meetgegevens, dienen conform de geldende wetgeving als onderdeel van de motivering bekend te worden gemaakt. Dit is onder de Omgevingswet niet anders dan in het huidige recht.

Verder ondersteunt DSO-LV het indienen van aanvragen en meldingen. Een aanvraag om een omgevingsvergunning leidt altijd tot een besluit van een bestuursorgaan. Dit wordt conform de Algemene wet bestuursrecht toegezonden aan de aanvrager. De Omgevingswet en de Algemene wet bestuursrecht regelen daarnaast wanneer kennisgeving van het besluit moet worden gedaan, zodat belanghebbenden hier ook inzicht in krijgen. Ook hier geldt net als onder het huidige recht de motiveringsplicht uit de Algemene wet bestuursrecht. Deze verplicht het bestuursorgaan ertoe om inzicht te geven in de redenen waarom een omgevingsvergunning al of niet is verleend. Hierbij mag het bestuursorgaan op grond van de Algemene wet bestuursrecht de grondslag van de aanvraag niet verlaten. Met andere woorden: er mag niet worden besloten over iets anders dan wat de burger zelf heeft ingediend. Ook hier geldt dat onderliggende data zoals akoestische rapporten en metingen ook nu al bekendgemaakt dienen te worden bij dit besluit, dan wel reeds openbaar bekend dienen te zijn. Zo kan in een omgevingsvergunning worden verwezen naar bijvoorbeeld het omgevingsplan van de gemeente. Ook dit wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie als de Omgevingswet in werking treedt.

[29] L. Is de regering bekend met de zorgen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) die erop wijst dat de kosten voor burgers zullen verdubbelen, dan wel verdrievoudigen, als gevolg van de opzet van het DSO? De registratie en doorzoekbaarheid van beperkingen in het DSO zijn dermate omslachtig gemaakt dat dit onwerkbaar lijkt te worden. Bij de behandeling van de Wijziging van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen in de Tweede Kamer gaf regering in de nota naar aanleiding van het verslag aan een koppeling tussen het DSO en de Basisregistratie Kadaster (BRK) bij het ontwikkelen van de DSO te willen regelen. Helaas is deze koppeling blijkbaar niet goed tot stand gekomen waardoor een simpele uitvraag vervangen lijkt te moeten worden door het doorzoeken van meerdere omgevingsplannen. Kan de regering aangeven of zij aan de zorgen van de KNB tegemoet gaat komen? Zo ja, hoe gaat de regering hier invulling aan geven en wanneer is dat gereed? Mocht er geen aanpassing mogelijk zijn: kan de regering aangeven welke gevolgen dit heeft voor burgers met een kleine portemonnee? M. Tevens vragen de fractieleden van GroenLinks de regering of de rechtspraak niet tegen hetzelfde informatieprobleem zal aanlopen. Kan de regering aangeven hoe zij geborgd heeft dat uitvoeringsorganisaties snel relevante informatie kunnen opzoeken en gebruiken?

De zorgen die de KNB uit zijn mij bekend. In de beantwoording van vraag 43 van D66 zet ik de systematiek nader uiteen.

[30] N. Is de regering bereid om een nieuwe analyse te maken van de problemen die zich in het DSO nog voordoen? En om met mensen uit de praktijk en het werkveld een plan te maken hoe deze problemen opgelost kunnen worden en op basis daarvan een nieuwe tijdlijn te maken die niet alleen bestuurlijk maar ook in de uitvoeringspraktijk gedragen wordt?

De door de GroenLinks-fractie voorgestelde werkwijze sluit naadloos aan op hoe DSO al geruime tijd ontwikkeld wordt. Voor zover er problemen optreden, bijvoorbeeld bij het oefenen, worden deze geanalyseerd en wordt in afstemming met de uitvoeringspraktijk een plan gemaakt over hoe deze op te lossen. Hierbij wordt kortcyclisch gewerkt, waarbij bedachte oplossingen dus snel getest en verder verbeterd kunnen worden. Deze werkwijze wordt voortgezet.

D66

[31] 1. Ontwerp besluiten dienen gepubliceerd te worden. Hoe lang is het nog mogelijk om in het oude stelsel ontwikkelingen te publiceren? Om via de Tijdelijke Alternatieve Maatregel (TAM) gegevens te kunnen aanleveren in het IMRO?

Het is tot aan de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet mogelijk om onder het huidige recht (Wro) ontwikkelingen in procedure te brengen. Deze kunnen na inwerkingtreding onder het oude recht afgemaakt worden. Deze en andere overgangsrechtelijke bepalingen zijn opgenomen in de Omgevingswet en geven bevoegde gezagen handelingsperspectief als het gaat om gebiedsontwikkeling.

De Tijdelijk Alternatieve Maatregel IMRO ligt in het verlengde van dit overgangsrecht maar richt zich op urgente gebiedsontwikkelingen na de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierbij benutten we tijdelijk nog de oude techniek om een omgevingsplan en een voorbereidingsbesluit op basis van de Omgevingswet te maken. Bijvoorbeeld in het geval waarbij een gemeentelijke overheid niet op tijd kan aansluiten op het DSO. Deze TAM sluit aan bij de werkpraktijk die gemeenten goed kennen en is voor een jaar na inwerkingtreding beschikbaar. Overigens, met de invoering van de Omgevingswet komt de Wro te vervallen en dus kan er na inwerkingtreding niet meer worden gesproken over «bestemmingsplannen».

[32] 2a. In de praktijk zijn er nu nog een beperkt aantal mensen in Nederland die in staat zijn om de meer ingewikkelde aanvragen voor bijvoorbeeld gebiedsgerichte ontwikkelingen te kunnen doen. De uitwisseling tussen stedenbouwkundige bureaus en gemeenten werkt nog lang niet overal. Hoe zorgt de Minister ervoor dat er snel een upscaling komt van het aantal personen dat in staat is meer ingewikkelde aanvragen in te kunnen dienen?

De uitwisseling tussen gemeenten en stedenbouwkundige bureaus is allereerst aan deze partijen zelf. Het is immers een gemeente die besluit kennis zelf in huis op te bouwen of juist uit te besteden. Onder meer vanwege de enorme ruimtelijke dynamiek in Nederland zien we nu dat een grote schaarste aan stedenbouwkundige expertise bij zowel marktpartijen als overheden is ontstaan. Deze schaarste in kennis en kunde is niet in een korte periode op te lossen door in één keer meer mensen aan te trekken. Met de bestuurlijke partners en marktpartijen investeren we veel in planning, kennisoverdracht, leergangen, handleidingen, best practices en voorbeelden zodat niet steeds het wiel op nieuw uitgevonden hoeft te worden. Tevens zijn er budgetten beschikbaar gesteld die kunnen worden ingezet om de capaciteit voor de komende periode te vergroten.

[33] 2b. Is het inmiddels mogelijk meer ingewikkelde aanvragen, waarbij veel data zoals geometrie komt kijken of meerdere pdf-bestanden als bijlagen worden toegevoegd, in te dienen of te publiceren? Geometrie komt bij veel Omgevingsverordeningen en Waterschapsverordeningen voor.

Het is juist dat deze omgevingsverordeningen en waterschapsverordeningen vaak veel complexe geometrie bestanden bevatten. Zoals ik u in de voortgangsbrief van 14 december 202167 heb gemeld, is in de afgelopen periode door specialisten vanuit het DSO samen met bronhouders bij onder meer provincies en waterschappen gewerkt aan verbeteringen in het DSO, waardoor grote en complexe geometrieën gemakkelijker door het DSO heen komen. Dit heeft tot een goede vooruitgang geleid in de prestaties van het DSO, waarbij de wachttijd voor het publiceren van dergelijke bestanden van uren is teruggebracht tot minuten. In het lopende kwartaal wordt doorgewerkt aan verdere verbeteringen. Ook is in het afgelopen kwartaal gewerkt aan de mogelijkheid om bij het publiceren van omgevingswetdocumenten pdf-bestanden als bijlage bij het besluit te voegen. Deze functionaliteit is inmiddels gereed, hier kan mee geoefend worden op de oefenomgeving van DSO-LV.

Het bijvoegen van meerdere pdf-bestanden als bijlage bij een aanvraag van een omgevingsvergunning is al veel langer mogelijk in DSO-LV, evenals het bijvoegen van kaarten in meerdere bestandsformaten. Ten opzichte van de huidige voorziening Omgevingsloket Online biedt het DSO veel ruimere mogelijkheden voor het bijvoegen van bijlagen. Dit was één van de punten waarover gebruikers van de huidige functionaliteit de nodige klachten hebben, die daarom in DSO-LV verbeterd is.

[34] 2c. Wanneer wordt ervaring opgedaan met het publiceren van projectbesluiten via plansoftware?

Het Rijk heeft al geoefend met het publiceren van projectbesluiten. Daarbij is gebruik gemaakt van oefen-plansoftware. Het Rijk heeft tot op heden tweemaal een projectbesluit of wijzigingen daarvan op de oefenomgeving van het DSO gepubliceerd. Er is tot nog toe één projectbesluit op de oefenomgeving gepubliceerd door een provincie, en één door een waterschap. De verwachting is dat in de komende periode ook door de decentrale overheden ervaring zal worden opgedaan met het publiceren van projectbesluiten via plansoftware. Bij leveranciers staat het projectbesluit in de plannen en/of is al beproefd. Leveranciers geven over het algemeen eerst voorrang aan andere zaken.

[35] 2d. Is er voldoende verwerkingscapaciteit wanneer veel publicaties tegelijkertijd komen?

Dit is het geval. In oktober 2021 is de meest recente oefenversie van de bruidsschat voor alle gemeenten en waterschappen op de oefenomgeving van DSO-LV geladen door het Rijk. Toen is gewerkt met publicatie in batches van 60 bruidsschatten per dag. Dit bleek het DSO gemakkelijk aan te kunnen. Inmiddels is de verwerkingscapaciteit nog verder verhoogd, mede als gevolg van de verbeteringen die zijn gerealiseerd om beter om te kunnen gaan met grote, complexe geometrie-bestanden. Dit is aanvullend bevestigd in recente «belastbaarheidstest» van het loket in december jl. Tijdens deze representatieve test zijn geen issues ervaren. Door een aantal testers zijn gedurende een periode van één uur meer dan 150 verzoeken ingediend. Tijdens deze test zijn geen issues ervaren.

[36] 3. In de brief van de vorige Minister staat dat er een helpdesk is tot 1 november 2022. Dat lijkt de fractie van D66 te optimistisch. Juist ook omdat je een aantal zaken en ook tegenvallers straks pas zal ontdekken in de praktijk, dus na de start. Kan de Minister aangeven dat de helpdesk een langere periode nodig heeft?

Het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO, zie www.iplo.nl) blijft permanent beschikbaar. De digitale en telefonische helpdesks van voorheen zoals InfoMil, de Helpdesk Water en Bodem+ zijn samengevoegd tot één helpdesk bij het IPLO in voorbereiding op de Omgevingswet. Het IPLO is primair bedoeld voor vragen vanuit de overheden en het bedrijfsleven. De bevoegde overheden, en met name de gemeenten, zijn verantwoordelijk voor de eerstelijnshulpverlening aan burgers en MKB. Zij hebben doorgaans nu al een helpdesk of klantcontactcentrum, en houden deze na inwerkingtreding.

[37] 4. Vaak valt er veel te leren van de goede voorbeelden. Is er een structuur om de goede voorbeelden te delen bijvoorbeeld voor het indienen van de Omgevingsplannen? Kunnen er bijvoorbeeld tien goede voorbeelden voor verschillende plannen (woningbouw, dijkversterking, gebiedsontwikkeling, verschillende typen vergunningaanvragen) uitgebreid beschreven worden zodat anderen daar hun voordeel mee kunnen doen?

De leden van de D66-fractie willen weten of er een structuur is om goede voorbeelden voor bijvoorbeeld omgevingsplannen te delen. Zij zien graag dat er goede voorbeelden voor verschillende plannen gedeeld worden, zodat anderen daar hun voordeel mee kunnen doen. Die structuur is al aanwezig. Op de demo-omgeving van het DSO (www.dmo.omgevingswet.overheid.nl) worden nu al de Staalkaarten Omgevingsplan ontsloten, die zijn ontwikkeld door de VNG. Deze hebben de vorm van voorbeeld-stukjes omgevingsplan, precies zoals een gemeente ze zelf ook in DSO zou kunnen laden. Er is een voorbeeld-structuur voor het omgevingsplan, er zijn staalkaarten voor de integratie van gemeentelijke verordeningen in het omgevingsplan, en staalkaarten voor een bestaande woonwijk, een bedrijventerrein en het buitengebied. Op dit moment wordt overleg gevoerd met planologische adviesbureaus, om te bezien of de voorbeelden die zij ontwikkelen voor hun klanten ook op de demo-omgeving van het DSO ontsloten kunnen worden. Daarnaast zoekt het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet actief naar goede lokale voorbeeldcontent die door overheden op de oefenomgeving is geladen, zodat deze in stabiele vorm op de demo-omgeving gezet kan worden. Zo kan de overheid die de content heeft geleverd zelf verder met oefenen, maar blijft deze wel beschikbaar voor andere overheden om van te leren.

De leden van de D66-fractie vragen naar goede voorbeelden. Samen met de VNG is aan een consortium van stedenbouwkundige bureaus de opdracht gegeven een aantal basismodellen voor het omgevingsplan te maken: een soort basisinstellingen voor het omgevingsplan, zodat gemeenten niet zelf het wiel hoeven uit te vinden en zij alleen het lokale maatwerk zelf hoeven in te vullen. Vanwege de urgentie vanuit gebiedsontwikkeling worden de basismodellen ontwikkeld met een specifieke focus op gebiedsontwikkeling. Deze basismodellen dienen als voorbeeld en worden in februari 2022 in de genoemde demo omgeving gepubliceerd.

[38] 5. In 2013 moesten alle bestemmingsplannen reeds digitaal zijn. Er is echter een groot verschil tussen een bestemmingsplan digitaal kunnen raadplegen of dat het plan ook echt digitaal is. Voor gemeenten is het veel werk om ervoor te zorgen dat de bestemmingsplannen ook echt digitaal zijn.

De leden van de fractie van D66 benadrukken terecht dat de ervaring met Ruimtelijkeplannen.nl en het digitaliseren van bestemmingsplannen leert dat een lange adem nodig is om uiteindelijk alle bevoegde gezagen hun plannen te laten vernieuwen. Niet iedere gemeente zal direct de noodzaak hebben al hun plannen bij inwerkingtreding te vernieuwen op basis van het nieuwe recht. Bijvoorbeeld indien een gemeente veel buitengebied heeft waarin weinig ontwikkelingen zijn. Voor gemeenten is er daarom voorzien in overgangsrecht op basis waarvan gemeenten tot 2029 de tijd hebben deze stap te zetten.

[39] 6. Bestemmingsplannen kunnen bijna 1 op 1 worden overgezet naar een Omgevingsplan. Daarna is een periode nodig dat de gemeente kunnen testen of deze omzetting klopt. Dat is ook van belang vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid. Waar toetst de rechter op bij bezwaren? Op het oorspronkelijke bestemmingsplan of op het Omgevingsplan? Wat betekent het als er bij de omzetting van het bestemmingsplan naar een Omgevingsplan iets fout is gegaan? Wie is hiervoor verantwoordelijk? Hoe toetst een rechter dit?

De leden van de D66 fractie vragen of de rechter bij bezwaren toets op het oorspronkelijke bestemmingsplan of op het Omgevingsplan en wat het betekent als er bij de omzetting van het bestemmingsplan naar een Omgevingsplan iets fout is gegaan. Ze vragen ook wie daar verantwoordelijk voor is en hoe een rechter dit toetst. In antwoord op deze vragen lijkt het eerst van belang een eventueel misverstand weg te nemen. Alle geldende bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten en enkele verordeningen) worden bij inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege aangemerkt als het omgevingsplan. Samen met de voormalige rijksregels in de bruidsschat vormen deze bestemmingsplannen (en enkele andere regelingen) dus automatisch het omgevingsplan. Op deze manier zorgt het overgangsrecht ervoor dat elke gemeente, meteen bij aanvang beschikt over een geldend omgevingsplan. Dat is dus zonder dat bestemmingsplannen omgezet hoeven te worden. Deze bestaande regels worden in het overgangsrecht aangemerkt als het «tijdelijk deel van het omgevingsplan». Pas als de gemeente een besluit tot wijziging van het omgevingsplan vaststelt, veranderen er regels. Zo kan besloten worden om regels te laten vervallen (door een geldend bestemmingsplan op een locatie of regels in de bruidsschat te laten vervallen) en nieuwe regels vast te stellen (die de oude regels voor een locatie vervangen). De nieuwe regels komen terecht in het zogenoemde «nieuwe deel van het omgevingsplan». Het overgangsrecht geeft gemeenten een bij koninklijk besluit te stellen termijn om alle regels van het tijdelijk deel te laten vervallen en stapsgewijs het nieuwe omgevingsplan vast te stellen. In samenspraak met de koepels is het voornemen deze termijn te laten duren tot 1 januari 2029.

Tegen elk besluit tot wijziging van het omgevingsplan kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Belanghebbenden kunnen dus net als bij bestemmingsplannen onder huidig recht, beroep instellen indien er naar hun oordeel fouten, verkeerde keuzen of andere onrechtmatigheden terecht zijn gekomen in een omgevingsplan. Als er tussentijds besluiten worden genomen op basis van het omgevingsplan, zoals vergunningen en handhavingsbesluiten, geldt de hoofdregel in het bestuursrecht dat besloten wordt op basis van de regels zoals deze gelden ten tijde van het nemen van de beslissing. Specifieke overgangsrechtelijke bepalingen kunnen hier echter een uitzondering op maken. Zo kan een gemeente bij het vaststellen van nieuwe regels in het omgevingsplan bijvoorbeeld bepalen dat ingediende aanvragen om vergunning nog worden afgewikkeld volgens de regels zoals deze van kracht waren ten tijde van het indienen van de aanvraag. Bij beroep tegen die besluiten zal het dus afhangen van het eventuele overgangsrecht of een rechter de rechtmatigheid van zo’n besluit toetst op basis van de regels zoals deze van kracht waren ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing of ten tijde van het indienen van de aanvraag.

[40] 7. Hoe wordt ervoor gezorgd dat de gemeenten eenzelfde aanduiding gebruiken of eenzelfde kleuren voor dezelfde situaties. Deze vraag gaat dus over de Standaard Vergelijker Bestemmingsplannen (SSVB). In de afgelopen periode zijn juist standaarden losgelaten wat de begrijpelijkheid en eenduidigheid niet ten goede komt. Opstellers van plannen kregen veel vrijheden voor wat betreft structuur, opbouw en redactie van een omgevingsplan. Voor gebruikers die bijvoorbeeld actief zijn in verschillende gemeenten helpt het zeer als er eenzelfde standaarden worden gebruikt. Om terreintypen bijvoorbeeld te duiden. Wat is nu de meest recente situatie als het gaat om standaarden? Wat zijn de (juridische) gevolgen van het gebruik van verschillende standaarden?

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) is een onderdeel van de RO-Standaarden. Dat is de set standaarden die bij de Wet ruimtelijke ordening (Wro) hoort en zorgt voor de uitwisseling van Wro-instrumenten van gemeenten, provincies en Rijk met de landelijke voorziening en voor het tonen van die instrumenten op de huidige voorziening Ruimtelijkeplannen.nl. De SVBP zorgt voor gestandaardiseerde weergave van de bestemmingsplankaart. Dat is mogelijk omdat in de Wro vrij gedetailleerd is vastgelegd wat de inhoud van het bestemmingsplan is. Bovendien is die inhoud vrij beperkt: in het bestemmingsplan wordt de bestemming van de grond aangewezen en worden regels gesteld omtrent het gebruik van grond en bouwwerken. Tot slot was al voor de inwerkingtreding van de Wro in de praktijk een grote mate van uniformering van inhoud en vorm van het bestemmingsplan ontstaan.

Vanuit dat perspectief kan de overstap naar het omgevingsplan en de nieuwe standaard als groot ervaren worden. Het uitgangspunt van de Omgevingswet is dat decentrale overheden veel beleidsvrijheid hebben bij het inrichten van hun instrumentarium. Dat geldt ook dus voor het gemeentelijke omgevingsplan. In het omgevingsplan moeten de regels worden gesteld die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en kunnen regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Het gaat om regels over een veel breder scala aan onderwerpen dan het bestemmingsplan kan bevatten. De nieuwe STOP/TPOD-standaard legt vast hoe die regels en de bijbehorende werkingsgebieden technisch moeten worden vormgegeven en hoe ze moeten worden aangeleverd aan de Landelijke Voorziening Bekendmaken en Beschikbaarstellen (LVBB). Daarmee kunnen ze rechtsgeldig worden bekendgemaakt op overheid.nl.

De nieuwe STOP/TPOD-standaard maakt het mogelijk om extra informatie aan de regels en werkingsgebieden te koppelen. Daarmee kan de viewer van DSO-LV na een klik op de kaart de op die locatie geldende omgevingsplanregels tonen en omgekeerd van een bepaalde regel laten zien wat het werkingsgebied daarvan is. Ook zorgt die informatie ervoor dat in DSO-LV werkingsgebieden inzichtelijk op de kaart worden weergeven en dat er kan worden gefilterd op bepaalde aspecten, zoals op een bepaalde activiteit. Dit toevoegen van extra informatie aan regels en werkingsgebieden noemen we annoteren. Voor het omgevingsplan kan o.a. worden geannoteerd met activiteit en functie. Het annoteren is niet verplicht gesteld en de standaard biedt keuzevrijheid in het soort annotaties. Voor ieder omgevingsplan moet wel dezelfde standaard worden gebruikt. Maar gezien het uitgangspunt van beleidsvrijheid van gemeenten bij het inrichten van hun omgevingsplan en de keuzevrijheid die de standaard hen daarom biedt, zullen gemeenten niet altijd voor dezelfde situatie dezelfde aanduiding en/of dezelfde kleuren gebruiken.

De viewer van DSO-LV is dan ook anders ingericht dan Ruimtelijkeplannen.nl: van ieder artikel in het omgevingsplan kan afzonderlijk getoond worden waar het geldt. Daardoor is het mogelijk om een kaart van een artikel, of van een serie artikelen, te tonen. Daardoor kan iemand die dat geregeld doet, in één oogopslag de verschillende gebieden, zoals woonwijken en industrieterreinen, herkennen. Dit is een verbetering ten opzichte van het huidige Ruimtelijkeplannen.nl waar alleen van de kaart naar de regels kan worden gegaan.

Juridisch relevant voor het omgevingsplan is de bekendmaking van de regels en hun werkingsgebieden; dat gebeurt op overheid.nl. De extra informatie die t.b.v. het filteren en gesymboliseerd weergeven van werkingsgebieden op de kaart in de DSO-viewer wordt toegevoegd, is zogenaamde service-informatie om gebruikers te ondersteunen. Het heeft dus geen juridische gevolgen als gemeenten niet dezelfde keuzes maken in annotatietypen en waarden.

[41] 8. Aanvullend op vraag 7 is de vraag hoe de verschillende softwarepakketten uitwisselbaar worden en zelfde standaarden gebruiken? Is inmiddels alle plansoftware aangepast aan de meest recente standaarden? (TPOD-standaarden). Is het mogelijk om bestanden uit te wisselen onafhankelijk van het softwarepakket en onafhankelijk van de ICT-omgeving van de gemeente?

Via het Ontwikkelaarsportaal68 is een actueel overzicht van software beschikbaar waarvan de leverancier heeft aangetoond dat het aansluit en functioneel werkt met de Landelijke Voorziening van het DSO op basis van de geldende standaarden binnen het DSO (STOP/TPOD en/of STAM en/of STTR). Uit dit overzicht blijkt onder andere dat er momenteel acht leveranciers van plansoftware zijn die omgevingsdocumenten kunnen publiceren op basis van de STOP/ TPOD standaard (in januari 2022 is dit versie 1.0.4).

In overleg met de stedenbouwkundige bureaus en de leveranciers van lokale plansystemen wordt ook gewerkt aan aanvullende onderdelen voor het digitale stelsel waaronder een mechanisme om plannen digitaal te kunnen uitwisselen tussen stedenbouwkundig bureaus enerzijds en plansoftware van softwareleveranciers anderzijds. De verwachting is dat in het tweede kwartaal van 2022 deze zogenoemde plan-plan koppeling is gerealiseerd.

[42] 9. Vanuit de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie bereikte ons het bericht dat het straks veel lastiger is om informatie over gemeentelijke of provinciaal monument in te zien. Dit omdat de publiekrechtelijke beperkingenbesluiten vanuit de Basisregistratie van het Kadaster (BRK) worden overgeheveld naar het DSO. Aanvragers zijn genoodzaakt om één of meerdere omgevingsplannen op verschillende niveaus door te nemen om te bepalen welke informatie relevant is voor het betreffende perceel. Wat is hierop de reactie?

Het signaal van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie heeft mijn aandacht. Naast de al lopende contacten wordt op deze specifieke punten met de KNB nader overlegd, zodat de wijzigingen in de werkzaamheden verder in kaart kunnen worden gebracht.

Voor dit moment merk ik het volgende op. Ik stel vast dat deze vraag betrekking heeft op de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingenbesluiten onroerende zaken (Wkpb). De Wkpb schrijft voor dat publiekrechtelijke beperkingenbesluiten die als zodanig bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb zijn aangewezen, moeten worden geregistreerd in de openbare registers bij het Kadaster. Deze beperkingenbesluiten zijn vervolgens raadpleegbaar via de Basisregistratie Kadaster (BRK).

Naar huidig recht hebben enkele van de aangewezen beperkingenbesluiten betrekking op onderwerpen die op grond van dat recht vorm krijgen door middel van het nemen van een besluit voor een concreet geval (beschikking), bijvoorbeeld de aanwijzing van gemeentelijke en provinciale monumenten. Onder de Omgevingswet is dat anders geregeld, te weten niet langer met een dergelijk besluit, maar via algemene regels in het omgevingsplan. De juridische systematiek om deze onderwerpen te regelen, wijzigt dus.

Deze verschuiving in de juridische systematiek brengt mee dat onder de Omgevingswet de kenbaarheid van regels over dit onderwerp niet langer verloopt via de BRK onder het regime van de Wkpb, maar via het DSO door raadpleging van het omgevingsplan. Iedere gemeente heeft straks één omgevingsplan, waarin alle regels over de fysieke leefomgeving die van toepassing zijn op een bepaalde locatie of bepaald perceel, samenhangend zijn gebundeld.

In het omgevingsplan zijn naast de onderwerpen van de bedoelde voormalige beperkingenbesluiten, ook andere regels gesteld die bij eigendomsoverdracht van onroerende zaken uitermate relevant kunnen zijn. Denk bijvoorbeeld aan regels over de legale aanwezigheid van bouwwerken en gebruiksmogelijkheden op percelen. Het DSO zorgt voor de kenbaarheid en goede raadpleegbaarheid van alle regels van het omgevingsplan. Daarbij kan met de zogenoemde document-viewer (zie daarover ook het antwoord op vraag 120 (#1.2 PvdD) worden gezocht en gefilterd op onderwerp, maar ook kunnen per kadastraal perceel, zoals dat voor de notaris van belang is, de daar geldende regels worden getoond. De algemene regels in het omgevingsplan zijn gelijkwaardig; de algemene regels over de onderwerpen van de voormalige beperkingenbesluiten in het omgevingsplan wegen niet zwaarder dan andere algemene regels in dat plan die beperkingen voor de eigenaar van een perceel bevatten. Met de Omgevingswet vervalt de kenbaarheid van de voormalige beperkingenbesluiten via de BRK. Daarmee wordt voor deze voormalige beperkingenbesluiten de raadpleegbaarheid niet per sé lastiger, zij veranderen inderdaad wel.

Over de kosten merk ik op, dat het van belang is eerst het stelsel en de werking van de viewer door te nemen met de KNB, zoals de bedoeling is. Daarna kan gezamenlijk een beeld worden gevormd van de implicaties. Nu dit traject en de overleggen nog lopen, vind ik de conclusie van de KNB voorbarig. Ook onder de huidige wetgeving zijn er vereisten en raadplegingen in verschillende systemen naast de BRK – bijvoorbeeld uit Ruimtelijkeplannen.nl voor bestemmingsplaninformatie. Als het gaat om de «voormalige beperkingenbesluiten» zorgt het DSO straks voor een adequate vervanging van de zoekmogelijkheid die naar huidig recht voor deze beperkingenbesluiten via de Basisregistratie Kadaster (BRK) mogelijk is.

[43] 10. In het position paper van Natuur & Milieu en Natuurmonumenten wordt gevraagd hoe de participatie voor derden, zoals burgers en maatschappelijke organisaties is geborgd in het DSO. Meldingen en vergunningen voor activiteiten zijn volgens hen onvoldoende geregeld. Kan de Minister aangeven hoe bijvoorbeeld bewoners worden geattendeerd op bouwplannen van derden via het DSO?

De leden van de D66-fractie vragen hoe bewoners worden geattendeerd op bouwplannen van derden via het DSO. Belanghebbenden worden geattendeerd op bouw- en andere plannen van derden op dezelfde manier als nu het geval is: via de attenderingsservice Berichten over uw Buurt van www.overheid.nl. Mensen kunnen zich hier opgeven om alerteringen te ontvangen van besluiten binnen een bepaalde straal van hun postcode. Zie voor meer informatie Berichten over uw buurt – Zoeken | Overheid.nl. Hierbij maakt het voor de belanghebbende niet uit of de bekendmaking van het besluit in kwestie al of niet via DSO-LV verloopt. Achter de schermen is de Landelijke Voorziening Bekendmaken en Beschikbaar stellen van DSO-LV gekoppeld aan deze voorziening, zodat ook over publicaties in DSO-LV alerteringen verzonden worden. Wie zich hier al op heeft geabonneerd hoeft verder niets extra’s te doen om te zorgen dat hij na inwerkingtreding nog steeds alerteringen blijft ontvangen in het door hem opgegeven gebied.

[44] En zal de mate waarin participatie binnen het DSO is georganiseerd een onderdeel zijn van de evaluatie?

De leden van de D66 fractie vragen of de mate waarin participatie binnen het DSO is georganiseerd onderdeel zal zijn van de evaluatie. De participatie van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties bij besluitvorming over voornemens van overheden en initiatiefnemers speelt zich voor het grootste deel af buiten het DSO. Bijvoorbeeld indien burgers zich organiseren bij lokale initiatieven. Wel is het zo dat in de opzet van het DSO initiatiefnemers centraal staan en gestreefd wordt naar het verbeteren van hun informatiepositie. Bijvoorbeeld door op een kaart zichtbaar te maken wat waar mag. Dit is ook ondersteunend aan participatie. In de evaluatie van het stelsel in zijn totaliteit komt vanuit deze invalshoek participatie zeker aan de orde.

PvdA

[45] Hoeveel gemeenten zijn momenteel aangesloten op het DSO?

Het aantal bevoegd gezagen dat is aangesloten op de oefenomgeving van het DSO wordt nauwlettend gemonitord. Dit overzicht wordt wekelijks geactualiseerd op de website van het interbestuurlijke programma Aan de Slag69. In week 3 van 2022 zijn 298 van de 345 gemeenten functioneel aangesloten op het DSO en kunnen dus aanvragen en meldingen ontvangen.

[46] Deelt de regering de mening van de Raad van State dat alle gemeenten aangesloten moeten zijn bij invoering van de nieuwe Omgevingswet? Wat als niet alle gemeenten aangesloten zijn?

Steeds moet goed gekeken worden voor welk deel van het DSO dergelijke uitspraken worden gedaan. Niet alle overheden hoeven immers op alle «koppelvlakken» van het DSO aangesloten te zijn bij inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit geldt ook voor gemeenten. DSO kent drie koppelvlakken waarop overheden kunnen aansluiten: het koppelvlak voor het ontvangen van aanvragen en meldingen (STAM), het koppelvlak voor het laden van vragenbomen in het Omgevingsloket (STR), en het koppelvlak voor het bekendmaken en beschikbaar stellen van omgevingswetdocumenten (STOP). De regering de mening van de Raad van State in de zin dat bij invoering van de nieuwe Omgevingswet gemeenten in ieder geval aanvragen en meldingen van burgers in behandeling moeten nemen en dat het gewenst is dat dit via aansluiting op DSO-LV gebeurt. Het aantal aangesloten gemeenten kunt u volgen via de aansluitmonitor.

Dat wil niet zeggen dat iedere gemeente die aansluiting zelf moet hebben. Zo is er is een groep van ongeveer zestig gemeenten, die al hun taken op het gebied van VTH hebben uitbesteed aan een omgevingsdienst of andere behandeldienst. Zij hoeven niet zelf software te kopen om aan te sluiten op DSO-LV om aanvragen en meldingen te kunnen ontvangen. Er wordt in plaats daarvan gezorgd dat hun behandeldienst namens hen aansluit en alle aanvragen en meldingen kan ontvangen die anders naar de gemeente waren gezonden.

Gemeenten die wel zelf vergunningen gaan afhandelen, maar nog niet zijn aangesloten op DSO en daar ook geen plannen voor lijken te hebben, worden actief benaderd door de bestuurlijke partner VNG. Zij worden gestimuleerd en hen wordt hulp aangeboden om dit alsnog voor elkaar te krijgen. Gemeenten die onverhoopt het risico lopen bij inwerkingtreding niet in staat te zijn aanvragen te ontvangen en af te handelen via DSO kunnen zelf tijdelijke alternatieve maatregelen nemen. Bijvoorbeeld door de inzet van in de markt verkrijgbare «converters», die aanvragen vanuit DSO kunnen omzetten naar de huidige techniek die gemeenten gebruiken. Ook zou een gemeente ervoor kunnen kiezen tijdelijk toch al zijn VTH-taken door een omgevingsdienst te laten uitvoeren.

Om wijzigingen van het omgevingsplan bekend te kunnen maken en beschikbaar te kunnen stellen in DSO-LV, moeten gemeenten aansluiten op de Landelijke Voorziening Bekendmaken en Beschikbaar stellen (LVBB). Op dit moment zijn 310 van de 345 gemeenten technisch aangesloten op de LVBB. Van deze gemeenten hebben er 109 daadwerkelijk een plan gepubliceerd op de oefenomgeving. De verwachting is dat bij inwerkingtreding van de Omgevingswet alle gemeenten zullen zijn aangesloten maar nog niet alle gemeenten dan zo ver zullen zijn het werken met mutatiescenario’s onder de knie hebben. Dit vraagt voorbereiding en ondersteuning vanuit de software van leveranciers. Voor deze gemeenten is het als tijdelijke alternatieve maatregel mogelijk gemaakt om tot een jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet mutaties van het omgevingsplan te maken met de huidige plansoftware (in IMRO) en aan te bieden via hun aansluiting op Ruimtelijkeplannen.nl. Deze worden dan via de overbruggingsfunctie in DSO-LV zichtbaar.

Om vragenbomen klaar te kunnen zetten in het Omgevingsloket van DSO-LV moeten gemeenten aansluiten op het desbetreffende koppelvlak. Op dit moment zijn 291 van de 345 gemeenten aangesloten op dit koppelvlak. Het is uiteraard de bedoeling dat alle gemeenten voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn aangesloten op dit koppelvlak, maar het is niet verplicht en noodzakelijk voor inwerkingtreding.

[47] Tijdens de deskundigenbijeenkomst van 30 november 2021 was de kritiek op de stabiliteit van het DSO vrij fors. De problemen concentreren zich volgens de sprekers met name op de plan-plan-koppeling, de downloadservice, de validatieservice en de zogenaamde samenloop. Deze knelpunten moeten volgens de sprekers opgelost worden alvorens invoering verantwoord kan plaatsvinden. Vandaar de volgende vragen van de fractieleden van de PvdA: Kan de regering op elk van deze genoemde knelpunten ingaan en aangeven wat volgens haar het probleem is en op welke termijn dit knelpunt opgelost is?

De leden van de PvdA fractie vragen of de regering in kan gaan op de genoemde knelpunten (de plan-plan-koppeling, de downloadservice, de validatieservice en de zogenaamde samenloop) en aangeven wat vervolgens het probleem is en op welke termijn dit knelpunt opgelost kan worden.

  • 1. De plan-plan koppeling bestaat uit de uitwisselingsstandaard STOP-TPOD, deze is op verzoek van de plansoftware leveranciers in de eerste helft van 2021 uitgebreid met een koppeltabel die de opbouw van een juridisch plan uit de data gemakkelijker maakt. Deze kan door plansoftware leveranciers dus al zijn ingebouwd ten behoeve van onderlinge uitwisseling. Deze koppeltabel wordt in Q1 ook in het DSO ingebouwd waardoor deze aan het DSO geleverd kan worden en tevens ook uitgeleverd kan worden middels de downloadservice.

  • 2. De downloadservice is een bestaande service in het DSO. De service is op dit moment nog een beheerproces, met een paar dagen doorlooptijd. De doelstelling is deze voor inwerkingtreding te automatiseren.

  • 3. De validatieservice is een specifieke service voor adviesbureaus die een versie van een omgevingsdocument maken in opdracht van BG of bijv. een projectontwikkelaar. Dit omgevingsdocument wordt middels de validatieservice als zelfstandig document gevalideerd en indien daar akkoord bevonden, kunnen plansoftware leveranciers dit bestand inlezen. Het is dan aan het bevoegd gezag om deze zelfstandige versie van het omgevingsdocument om te zetten in een mutatie op het door hen beheerde omgevingsdocument en deze aan hun bestuursorgaan ter vaststelling voor te leggen en vervolgens aan de LVBB aan te bieden voor bekendmaking. Deze validaties zijn in het stelsel beschikbaar. In Q1 van 2022 wordt een voorportaal ontwikkeld waardoor adviesbureaus zelfstandig documenten ter validatie kunnen aanbieden.

  • 4. Samenloop kan spelen op het moment dat een bevoegd gezag meerdere besluiten tegelijkertijd in behandeling geeft bij hun bestuursorgaan en waarbij deze op dezelfde dag of in een andere volgorde dan voorbereid in werking zouden moeten treden. Samenloop is een manier om hier in de digitale aanlevering mee om te gaan. Dit onderdeel van de zogenoemde release B van de STOP-TPOD standaard, wordt op verzoek van en in afstemming met het werkveld, bestaande uit koepels en softwareleveranciers, opgeleverd na inwerkingtreding. In samenwerking met plansoftwareleveranciers, bevoegd gezagen, VNG en DSO is voor de periode dat dit nog niet digitaal mogelijk is, een werkproces gemaakt om hier in de praktijk mee om te gaan. Dit levert volgens de werkgroep een werkbaar beheerproces op, waar op dit moment brede afstemming over plaatsvindt in de achterban van de VNG.

[48] Is de regering het met de deskundigen eens dat deze knelpunten randvoorwaardelijk zijn voor de invoering van de Omgevingswet? Zo nee, waarom niet? Zo nee, kan de regering aangeven wat de mogelijke effecten zijn van invoering met het gegeven dat deze afzonderlijke onderdelen (nog) niet op orde zijn

○ Wat de verwachte effecten zijn voor de uitvoeringspraktijk bij gemeenten, waterschappen en provincies?

Zoals hierboven aangegeven is er nog een aantal zaken in ontwikkeling in de keten van het DSO (centraal en decentraal). Deze zijn geen obstakel voor het oefenen met het DSO. Ze zijn echter wel zeer gewenst voor het effectief uitvoeren van de processen van bevoegd gezagen en zullen ook voor inwerkingtreding worden afgerond.

○ Wat de gevolgen zullen zijn voor burgers, ondernemers en ontwikkelaars?

Over het algemeen geldt dat er geen gevolgen zijn voor initiatiefnemers of bevoegd gezagen aangezien dit ontwikkelingen zijn die noch het oefenen noch het productiegebruik in de weg staan. Adviesbureaus die nu documenten willen valideren, kunnen hiervoor bijvoorbeeld samenwerken met bevoegd gezagen. Voor plansoftwareleveranciers betekent het geheel nog goed testen in samenhang met elkaar en de landelijke voorziening. Dat is een traject waar plansoftwareleveranciers samen met DSO nog volop in bezig zijn.

○ Wat de verwachte effecten zijn op de maatschappelijke ambities van de overheid op het gebied van de energietransitie, landbouwtransitie en woningbouwambitie?

Het verwachte effect van deze specifieke knelpunten is gering, aangezien er voldoende mogelijkheden zijn om ontwikkeling van omgevingsdocumenten doorgang te laten vinden.

[49] Ziet de regering nog andere knelpunten ten aanzien van het DSO die randvoorwaardelijk opgelost moeten worden? Zo ja, welke en op welke termijn zijn deze knelpunten opgelost?

Bovengenoemde knelpunten richten zich op vraagstukken in de planketen en zijn in zwaarte ondergeschikt aan de mate van gereedheid van de softwareontwikkeling door plansoftwareleveranciers. Bevoegde gezagen zijn in hoge mate afhankelijk van de vorderingen bij en ondersteuning door deze leveranciers in het aansluiten, testen en oefenen. Verwachting is dat deze vorderingen ver genoeg zijn op de datum van inwerkingtreding en heeft hiertoe samen met de bestuurlijke partners intensief contact met de leveranciers.

[50] Tijdens de deskundigenbijeenkomsten van 30 november 2021 en 21 december 2021 is door meerdere sprekers voorgesteld om de complexiteit van het DSO te reduceren. Deelt de regering deze visie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wil de regering dit realiseren?

De regering benadrukt dat de complexiteit van DSO in 2017 al is gereduceerd in opvolging van het eerste BIT-advies. Gezien de omvang van het domein van de fysieke leefomgeving, de vele partijen die daarin werkzaam zijn en de vele afhankelijkheden is onmogelijk om de ontwikkeling van het DSO in een politiek maatschappelijk bestuurlijke vacuüm te laten plaatsvinden. Omarmen van de complexiteit is daarom onderdeel van de met de bestuurlijke partners gekozen SAFe-aanpak. Werkzaamheden en belangen van de ene partij hebben immers al snel impact op de werkzaamheden en belangen van de andere partij. Het is daarom noodzakelijk voorstellen en signalen altijd zorgvuldig te wegen. Ondanks de complexiteit nadert DSO-LV door de gekozen aanpak het beoogde niveau bij inwerkingtreding. Waarbij in de planketen van DSO-LV nog gewerkt wordt aan een beperkte set verdere verbeteringen, zoals in antwoord op vragen van andere fracties ook is gemeld. De regering ziet vanwege het gemêleerde beeld in de planketen geen aanleiding om de complexiteit van het DSO in dit deel te reduceren. Sommige leveranciers zijn gereed en tonen aan dat het DSO werkt en andere hebben daarin nog stappen te zetten. Het vergaand opnieuw ontwerpen van het DSO zoals ook wel is voorgesteld leidt tot dubbel werk en grote vertraging. De snelste en minst onzekere weg naar een werkend DSO is de weg die reeds is ingeslagen, zoals in antwoord op andere vragen uiteen is gezet.

[51] Om de werking van het DSO goed te kunnen beoordelen, is het relevant om de diverse onderdelen/processen ook grondig te testen. Om een beeld te krijgen van de uitgevoerde testen hebben de leden van de PvdA-fractie enkele vragen. Deze leden verzoeken de regering deze vragen te beantwoorden met als uitgangspunt de gewenste basiskwaliteit van het DSO, dus niet met tijdelijke noodoplossingen.

  • Hoeveel plannen zijn gepubliceerd en welk aandeel is succesvol?

  • Hoe vaak zijn de volgende instrumenten succesvol ingelezen in het DSO?

    • Omgevingsvisie;

    • Programma;

    • Projectbesluit;

    • Reactieve interventie;

    • Natura2000-besluit.

  • Hoeveel plannen met normen die gekoppeld zijn aan de kaart, zijn succesvol ingelezen in het DSO?

  • Hoeveel plannen met meer dan 100.000 geo-objecten zijn succesvol ingelezen in het DSO en daarna zonder problemen de hele keten doorgegaan (dus validatie, verwerken bij KOOP en het Kadaster en aan de kant van toepasbare regels)?

  • Hoeveel ontwerpplannen zijn succesvol ingelezen in het DSO?

  • Hoeveel kennisgevingen zijn succesvol ingelezen in het DSO?

  • Bij hoeveel plannen zijn bijlagen bij het besluit succesvol meegeleverd naar het DSO?

  • Bij hoeveel plannen zijn bijlagen bij de regeling succesvol meegeleverd naar het DSO?

De leden van de PvdA-fractie willen weten hoeveel plannen in DSO-LV zijn gepubliceerd, en welk aandeel daarvan succesvol was. Er zijn in de afgelopen periode ongeveer 900 plannen succesvol ingelezen in de oefenomgeving van DSO-LV. Daarnaast is de ontwerp-omgevingsverordening van Zeeland succesvol geladen op de officiële productieomgeving van DSO. Ook zijn alle Natura2000-aanwijzingsbesluiten en toegangsbeperkende besluiten succesvol in de productieomgeving geladen. Niettemin zitten storingen het oefenen met maken van plannen nog vaak in de weg zit. Dit kan om uiteenlopende redenen zijn. Een storing bij een leverancier, een ontwikkelpartner of centraal bij DSO-LV. Om die reden is intensiever contact is met softwareleveranciers nodig om het huidige niveau van 40% goede validaties te verhogen. Vanaf januari 2022 wordt bovendien actief gekeken vanuit DSO naar wat er aan de hand is bij bestanden die om onbekende redenen niet door de validaties komen, oftewel: waar een fout in zit die we nog niet eerder gezien hebben. Uiteraard wordt ook ondersteuning geboden om dit soort fouten op te lossen.

De leden van de PvdA-fractie vragen verder hoe vaak een vijftal instrumenten succesvol is ingelezen in het DSO. Zoals de regering ook al heeft geantwoord op de vragen van de leden van GroenLinks, zijn alle 159 aanwijzingsbesluiten van Natura2000-gebieden en 13 toegangsbeperkende besluiten succesvol geladen op de officiële productieomgeving van DSO-LV. Deze zijn daarmee gereed voor inwerkingtreding van de Omgevingswet. Omgevingsvisies zijn bij inwerkingtreding van de Omgevingswet verplicht voor Rijk en provincies.

Het Rijk heeft succesvol geoefend met de NOVI in de oefenomgeving van het DSO, deze is hier nu te vinden. Het Rijk is voornemens de NOVI op basis van de nieuwe techniek in productie te brengen voor 1 juli 2022. Door provincies is slechts beperkt geoefend met omgevingsvisies in het DSO, ook omdat 10 van de 12 provincies naar verwachting gebruik zullen maken van het overgangsrecht voor omgevingsvisies. Zij hebben hun omgevingsvisie opgesteld met de huidige techniek en aangeleverd via Ruimtelijkeplannen.nl. Deze visies zijn via de overbruggingsfunctie zichtbaar in DSO-LV. Deze mogelijkheid bestaat uiteraard ook als terugvaloptie voor de twee resterende provincies. Het instrument programma is voor geen enkele overheid verplicht om bij inwerkingtreding in DSO te hebben gelezen. Er is al wel op beperkte schaal mee geoefend, mede in het kader van de ontwikkeling van de software hiervoor. Momenteel zijn er twee provinciale programma’s en één Rijksprogramma aanwezig op de oefenomgeving van DSO.

Ook met het projectbesluit is slechts beperkt geoefend, zoals de regering ook had geantwoord op vragen van D66. Het Rijk heeft 4 maal een projectbesluit gepubliceerd of gewijzigd op de oefenomgeving, een provincie éénmaal en een waterschap éénmaal. Dit is in alle gevallen gebeurd door middel van oefensoftware. Het instrument reactieve interventie is nog beperkt getest, met name in het kader van de ontwikkeling van de betreffende software om met dit instrument te kunnen oefenen.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel plannen met normen die gekoppeld zijn aan de kaart succesvol zijn ingelezen in het DSO. De regering wijst erop dat alle plannen die in DSO geladen worden bestaan uit regels, die gekoppeld worden aan een werkingsgebied op de kaart. Als een bevoegd gezag juridische regels wil laden zonder werkingsgebied, worden deze door middel van validatie bij de LVBB tegen gehouden. Immers, regels waarvan niet bekend is in welk gebied ze van toepassing zijn, kunnen niet getoond worden in de Viewer Regels op de Kaart. In de oefenomgeving van het DSO zijn 908 plannen geladen, deze bevatten allemaal regels die zijn gekoppeld aan werkingsgebieden.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel ontwerpplannen met meer dan 100.000 geo-objecten succesvol de planketen van het DSO hebben doorlopen. Hiermee is het afgelopen kwartaal geoefend in het kader van een Taskforce Geometrie, die tot doel had om de prestaties van het DSO op het gebied van grote geometrieën te verbeteren. Er zijn 4 waterschapsverordeningen met meer dan 100.000 geo-objecten succesvol door de hele planketen gegaan. De verwachting is dat in het komende kwartaal vaker geoefend gaat worden met dit soort grote bestanden, nu is aangetoond dat dit nu mogelijk is. Op dit moment is het bestand op de oefenomgeving met de meeste geometrieën een provinciale verordening met ruim 200.000 geo-objecten.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel ontwerpplannen succesvol zijn ingelezen in het DSO. In het najaar van 2021 heeft de eerste officiële ter inzagelegging van een ontwerpplan in DSO plaatsgevonden, te weten de ontwerpomgevingsverordening van de provincie Zeeland. In het kader van het oefenen met DSO zijn daarnaast tot nog toe 18 ontwerpplannen succesvol ingelezen in het DSO.

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie hoeveel kennisgevingen succesvol zijn ingelezen in het DSO. De regering wijst erop dat het merendeel van de kennisgevingen niet wordt ingelezen in het DSO, en dat dit ook niet noodzakelijk is. DSO-LV toont bij inwerkingtreding van de Omgevingswet kennisgevingen van omgevingsvergunningen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten, in de vorm van een geometrische contour met een link naar de kennisgeving. Dit komt overeen met de huidige werkwijze op Ruimtelijkeplannen.nl. De software die nodig is om dit te kunnen is gereed, er kan sinds het najaar van 2021 mee geoefend worden. Dit is tot nog toe beperkt gebeurd in het kader van de ontwikkeling van de functionaliteit om dit in DSO te kunnen tonen. Sedertdien hebben gemeenten hier nog niet zelf mee geoefend.

Verder willen de leden van de PvdA-fractie weten hoeveel plannen met een bijlage bij het besluit en hoeveel plannen met een bijlage bij de regeling succesvol zijn ingeladen in het DSO. Er zijn tot op heden twee plannen met een bijlage bij het besluit succesvol ingeladen in het DSO. Dit is op zich niet heel vreemd, omdat deze constructie in de uitvoeringspraktijk zeldzaam is. Het aantal plannen met een bijlage bij de regeling is vele malen hoger: 80 tot 90% van de plannen waarmee geoefend wordt in het DSO bevat een bijlage bij de regeling.

[52] Heeft de regering overwogen om zelf opnieuw advies te vragen aan het Adviescollege ICT-toetsing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is hier uiteindelijk niet voor gekozen?

Om ervoor te zorgen dat het Digitale Stelsel goed functioneert is het belangrijk dat er onafhankelijk toetsing plaatsvindt. Op verzoek van het interbestuurlijke programma Aan de Slag met Omgevingswet zijn er verschillende toetsingen uitgevoerd door onder ander Bureau ICT Toetsing (tegenwoordig Adviescollege ICT), Bureau Gateway en de Audit Dienst Rijk. De conclusies uit de rapporten zijn consequent opgevolgd.

Het laatste advies van het Bureau ICT Toetsing is nog vrij recent (eind 2020) uitgebracht waarna de maatregelen naar aanleiding van deze adviezen stevig zijn belegd in de organisatie en voor een deel nog lopend zijn. In 2021 is de Audit Dienst Rijk (ADR) vervolgens gevraagd door het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet om onderzoek te doen naar de opvolging van de adviezen die in 2020 door het Bureau ICT Toetsing en Bureau Gateway zijn uitgebracht. Dit onderzoek is in de zomer van 2021 afgerond. De ADR concludeert dat er hard wordt gewerkt om opvolging te geven aan de BIT en Gateway adviezen en aantoonbaar vooruitgang te zien is. Wel heeft de ADR gewezen op het feit dat het beoogd effect van veel getroffen maatregelen concreter moet. Daar is meteen opvolging aan gegeven door het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet. Deze conclusies gaven geen aanleiding voor het programma om een nieuwe toets aan te vragen bij het Adviescollege ICT.

[53] Kan de regering zich een scenario voorstellen waarbij het Adviescollege ICT-toetsing tot fors afwijkende conclusies komt over het functioneren van het DSO dan de eigen DSO-organisatie?

  • Zo ja, dan ontvangen deze leden graag een toelichting hierop. Hoe is de regering voornemens om in zo’n scenario te handelen? Hoe komt de regering tot een objectief vergelijk indien de beoordeling van deze twee gekwalificeerde organisaties fors verschilt?

  • Zo nee, waarom niet?

Begin januari is het Adviescollege ICT-toetsing in opvolging van hun eerdere adviezen gestart met een Quick scan. In hun eerdere advies (2020) stelde het BIT onomwonden dat de inwerkingtreding niet langer uitgesteld moest worden en alle aandacht gericht moest zijn op het gereed brengen van de landelijke voorziening van het DSO (DSO LV). De centrale vraag van deze Quickscan is daarmee of het DSO LV voldoende klaar is om de wet in werking te kunnen laten treden. Het adviescollege is in hoog tempo bezig en zal naar verwachting half februari hun beeld naar buiten brengen.

In de afgelopen jaren is het DSO LV stapsgewijs ontwikkeld, getest en beschikbaar gesteld. Het grootste deel van de gezagen is inmiddels aangesloten op het DSO LV en sinds oktober vorig jaar wordt op steeds grotere schaal door de gezagen geoefend met het DSO LV. Tot drie maanden voor inwerkingtreding wordt gewerkt aan de softwareversie waarmee de bestuurlijke partners hebben aangegeven in werking te kunnen treden. Daarna zal er worden doorontwikkeld.

Er kan uiteraard niet vooruitgelopen worden op de onafhankelijke advisering van AC-ICT. Vanzelfsprekend zullen we de uitkomsten van het rapport zodra die bekend zijn voorzien van ene reactie en deze met uw Kamer delen. Het is het voornemen van de regering de eventuele opvolging van de uitkomsten van de Quick scan van AC-ICT ter review voor te leggen aan een onafhankelijk bureau.

[54] Kan de regering aangeven wat er nodig is om het DSO verder door te ontwikkelen tot het niveau van de bestuurlijke ambitie «eenvoudig beter»? Deze leden verzoeken de regering ook aan te geven wanneer dat gerealiseerd zal worden, waarbij naast de inhoudelijke aspecten ook op de technische en financiële aspecten wordt ingegaan.

Zoals de regering heeft geantwoord op de vragen van de CDA-fractie zijn er nu al onderwerpen ter hand genomen die formeel deel uitmaken van de doorontwikkeling en uitbouw van het DSO, zoals het kunnen tonen van kennisgevingen van omgevingsvergunningen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten en het verbeteren van het Omgevingsloket aan de hand van feedback van gebruikers.

In de interbestuurlijke Agenda Uitbouw zijn alle onderwerpen voor de uitbouw van het DSO op een rij gezet. Het kabinet heeft in eerste instantie 50 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de uitbouw van het DSO. De kosten voor beheer en doorontwikkeling worden door de interbestuurlijke partners gezamenlijk gefinancierd. Dit is gemaximeerd op € 25,9 mln. per jaar. Na 2024 wordt dit opgehoogd naar maximaal 57 mln. euro.

De gezamenlijke bestuurlijke ambitie is om het basisniveau van DSO-LV stapsgewijs verder uit te breiden met onderdelen die de baten van het DSO oplevert voor burgers, bedrijven en overheden. Het Adviescollege ICT (voorheen BIT) adviseerde in 2021 om na inwerkingtreding van de Omgevingswet in te zetten op het stapsgewijs verbeteren en door ontwikkelen van DSO-LV op basis van gebruikerservaringen, voordat grootschalige nieuwe functionaliteit wordt toegevoegd. De regering deelt de aanbeveling van het AC ICT om met oog voor de stabiliteit van het stelsel in kleine stapjes toe te werken naar de bestuurlijke ambitie. Gedurende deze stapsgewijze aanpak wordt samen met de interbestuurlijke partners scherp in de gaten gehouden dat uiteindelijk de bestuurlijke ambitie uit de visie en uitbouwagenda in zicht blijft, met in achtneming van de eerste focus op afbouw en implementatie. Gegeven deze aanpak is het onmogelijk om een harde datum te verbinden aan het realiseren van een niveau van het DSO verbonden aan de ambitie «eenvoudig beter». Hiervoor is geen vast niveau vastgelegd. Dit is ook niet wenselijk: het verdient de grote voorkeur om na inwerkingtreding in de praktijk te bezien hoe het DSO het beste verder verbeterd kan worden aan de hand van de ervaringen van de eindgebruikers.

[55] Is de regering van mening dat het DSO, ultimo 1 januari 2022, voldoende stabiel is om te kunnen spreken van een reële oefenomgeving voor de betrokken partijen? Zo ja, dan ontvangen de fractieleden van de PvdA graag een toelichting in relatie tot de geconstateerde tekortkomingen.

In de bief van 14 december 202170 van de Minister van BZK is u bericht dat fors is geïnvesteerd in de beschikbaarheid en stabiliteit van de landelijke voorziening DSO en dat deze eind vorig jaar is verbeterd. Dit betekent dat de bevoegde gezagen meer gelegenheid hebben tot oefenen. Tevens is aangegeven dat de STAM en STR-ketens al langere tijd stabiel zijn en dat daarmee wordt geoefend.

Over de planketen is u bericht dat recent in dit deel van het digitale stelsel nieuwe stappen zijn gezet. Inmiddels hebben bijna alle leveranciers voor lokale ICT-systemen in deze keten in november een versie van hun software vrijgegeven om mee te kunnen oefenen. Voor deze partijen is er sprake van een reële oefensituatie. Voor de situatie waarin een leverancier nog niet zo ver is kan niet worden gesproken van zes maanden oefentijd. Het is van belang dat ook deze leverancier software vrijgeeft zodat hun cliënten kunnen oefenen.

[56] Wat is de inschatting van de regering over de minimaal noodzakelijke oefentermijn (uitgaand van een stabiel DSO)?

  • Indien deze periode korter dan zes maanden is, ontvangen deze leden graag een toelichting op deze korte oefenperiode. Waarom acht de regering een kortere oefenperiode dan afgesproken verantwoord? Was de eerdere inschatting van de noodzakelijke oefentijd niet correct?

  • Indien deze periode langer dan zes maanden is, wensen deze leden een antwoord van de regering op de vraag of dit betekent dat er uitstel van de inwerkingtredings-datum noodzakelijk is.

In de brief van 14 december 202171 van de Minister van BZK is aangegeven dat er fors is geïnvesteerd om de beschikbaarheid en stabiliteit van de landelijke voorziening DSO verder te verbeteren. Dit betekent dat de bevoegde gezagen meer gelegenheid hebben tot oefenen. Tevens is aangegeven dat de STAM en STR-ketens al langere tijd stabiel zijn en dat daar volop mee wordt geoefend. Daar is voor alle betrokken partijen sprake van een stabiel DSO en goede gelegenheid om te oefenen door alle partijen.

Over de planketen is u bericht dat recent in dit deel van het digitale stelsel nieuwe stappen zijn gezet. Inmiddels hebben bijna alle leveranciers voor lokale ICT-systemen bij gemeenten en provincies in deze keten in november een versie van hun software vrijgegeven om mee te kunnen oefenen. Voor deze partijen is er dan sprake van een reële oefensituatie. Voor de situatie waarin een leverancier nu nog niet zo ver is kan op dit moment echter niet worden gesproken van zes maanden oefentijd.

De regering hecht eraan hierbij te memoreren dat er niet zoiets bestaat als 1 oefentermijn voor het hele DSO. Er wordt al immers sinds 2019 toenemend geoefend met het DSO. De ontwikkeling van de planketen van DSO-LV, die dient om omgevingswetbesluiten bekend te maken en beschikbaar te stellen, heeft vertraging opgelopen, zoals de regering u in haar voortgangsbrieven heeft gemeld. Maar ook daar kan sinds begin 2020 geoefend worden met het publiceren van initiële versies van omgevingswetdocumenten en het opdien van ervaring met de werking van de wet en het DSO. Ook het rijk, de waterschappen en de provincies hebben voor hun onderdelen mijlpalen behaald op basis waarvan gesteld kan worden dat sprake is van een reële oefensituatie.

Tot slot is het voor gemeenten als tijdelijke alternatieve maatregel mogelijk gemaakt om tot een jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet mutaties van het omgevingsplan te maken met de huidige plansoftware (in IMRO) en aan te bieden via hun aansluiting op Ruimtelijkeplannen.nl. Deze worden dan via de overbruggingsfunctie in DSO-LV zichtbaar. Wat de gemeente hiervoor moet doen lijkt sterk op het maken van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op grond van de Crisis- en Herstelwet. Hier hebben veel gemeenten al ervaring mee opgedaan. Concluderend kan er met grote delen van het DSO-LV al langer geoefend worden, en is voor het merendeel van de functionaliteit sprake van een oefentijd van zes maanden of langer, zeker aan de zijde van de landelijke voorziening.

[57] Kan de regering aangeven welk percentage van het werkveld op dit moment voldoende geoefend heeft en daarmee een voldoende basisniveau heeft (niet alleen qua kennis, maar ook qua vaardigheden)? Waarop is deze inschatting gebaseerd?

Qua ondersteuning kan de regering melden dat in 2021 hebben 55 «klik»demonstraties van het Omgevingsloket plaatsgevonden waaraan in totaal ongeveer 1.000 deelnemers hebben deelgenomen. In deze demonstraties wordt de werking van het DSO getoond. In de tweede helft van 2021 hebben 20 sessies plaatsgevonden voor specifieke functiegroepen (vergunningverleners, planmakers, huidige Omgevingsloket Online (OLO)-beheerders en KCC-medewerkers) met in totaal ongeveer 1.500 deelnemers.

Verder zijn in 2021 negentien interbestuurlijke werkplaatsen implementatie gestart, waarvan er nu zestien zijn afgerond en drie nog doorlopen. Daarnaast lopen er 8 regionale basiswerkplaatsen. In een dergelijke (vaak regionale) werkplaats doen meerdere organisaties mee en vaak is ook de leverancier aangesloten. Sommige werkplaatsen hebben wel rond de 100 deelnemers van verschillende organisaties. Daarnaast biedt de VNG ook werkplaatsen DSO-keten, omgevingsplan en VTH voor gemeenten aan.

[58] Kan de regering aangeven hoe de komende maanden het resterend deel van de beroepspraktijk op voldoende niveau wordt gebracht? Is dat volgens de regering haalbaar? Graag ontvangen deze leden een toelichting hierop.

De leden van de PvdA-fractie vragen aan te geven hoe de komende maanden het resterende deel van de beroepspraktijk op voldoende niveau wordt gebracht en dit haalbaar wordt geacht.

Aangenomen wordt dat met het «resterende deel van de beroepspraktijk» hier de stedenbouwkundige- en adviesbureaus bedoeld worden. In samenwerking met VNG wordt een project uitgevoerd waarbij een consortium van stedenbouwkundige bureaus voorbeelden maakt van Omgevingsplannen voor veel voorkomende ontwikkelingen. Resultaten komen in februari 2022 beschikbaar. Kennis die wordt opgedaan en voorbeelden die worden uitgewerkt tijdens dit project worden vanaf februari 2022 gedeeld via de hiertoe bestemde kanalen. Uiteraard investeren ook marktpartijen zelf in kennisontwikkeling om hun klanten zo goed mogelijk te kunnen bedienen.

ChristenUnie

[59] Een randvoorwaarde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is een goed functionerend DSO. Het gaat daarbij om de volgende fasen: technisch testen door DSO-LV en softwareleveranciers, oefenen met kleine proefplannen, oefenen met realistische content en interbestuurlijk oefenen. De fractie van de ChristenUnie heeft hier twee vragen over. Wanneer zijn/worden deze fasen doorlopen? Is er dan nog voldoende oefentijd voor alle betrokken gebruikers?

De regering verwijst allereerst naar haar antwoord op de vragen van de PvdA-fractie over de hoeveelheid oefentijd [55]. De regering benadrukt dat er geen sprake is van een harde overgang van het hele DSO van de ene fase naar de andere en er is niet één oefentermijn met het hele DSO. Op dit moment wordt er geoefend met realistische content. Zo is alle content die door het Rijk bij inwerkingtreding van de Omgevingswet moet zijn geladen in een realistische versie beschikbaar op de oefenomgeving van het DSO. Ook decentrale overheden zijn nu aan het oefenen met realistische content in de planketen. Er is sprake van interbestuurlijk oefenen bij instrumenten die meerdere bestuurslagen rechtstreeks raken en de verwachting is dat dit zal toenemen naar mate de datum van inwerkingtreding nadert.

[60] Essentieel zijn ook de functies van de viewer en het tijdreizen. Wanneer zijn die klaar?

Tijdreizen is een nieuwe functionaliteit waarbij straks teruggekeken kan worden welk besluit wanneer waar van kracht was. Dit is een functionaliteit die ontbreekt in de huidige voorziening Ruimtelijkeplannen.nl die momenteel onder de Wro in gebruik is. De functionaliteit kan rekenen op steun van juridische professionals en heeft voor bestuursrechters straks waarschijnlijk een belangrijke meerwaarde ten opzichte van de huidige voorziening, die deze mogelijkheid niet biedt. Het is echter geen essentiële functionaliteit in de zin dat het ontbreken daarvan verhinderd dat de Omgevingswet niet in werking kan treden. In de brief van de Minister van BZK van 14 december 202172 is u gemeld dat het onderdeel tijdreizen staat gepland voor oplevering in het eerste kwartaal van 2022. Hierbij wordt overigens opgemerkt dat verwacht wordt de eerste besluiten op basis van de Omgevingswet waarbij deze functie door de rechterlijke macht benut zal worden ver na de datum van inwerkingtreding zal liggen.

In de voortgangsbrief van 1 november 202173 is u gemeld dat er een grote behoefte bij experts bestaat – vanuit onder andere de rechtelijke macht – om de reeds beschikbare viewer aan te vullen met functies die de interactie tussen regels en verbeelding van een omgevingsplan verbeteren. De reeds aanwezige viewer bevat al de meest essentiële functies voor niet initiatiefnemers. Verzocht is echter om een uitbreiding van de oorspronkelijke viewer functionaliteit van DSO-LV. Dit is met name in de rechtsgang wenselijk om straks beter te kunnen oordelen over beroepen tegen besluiten op grond van de Omgevingswet. Het hiervoor inmiddels ontwikkelde prototype voor specialisten is goed ontvangen door deze groep gebruikers. De ontwikkeling ervan is gestart en de planning is om deze functionaliteit dit voorjaar beschikbaar te hebben.

[61] Een volgende vraag betreft de versie van het DSO op 1 juli 2022. Oorspronkelijk werd er – als onze fractie het goed heeft – gesproken over de basisvariant. Later is gesproken over een zogenaamde minimumvariant. De vraag van onze fractie is: welke variant is op 1 juli 2022 klaar? En als dit niet de oorspronkelijke basisvariant is, wanneer wordt dan het niveau van de basisvariant bereikt?

De regering verwijst kortheidshalve naar het antwoord op de vragen van de CDA-fractie over ditzelfde onderwerp en de inleidende overwegingen bij de beantwoording van al uw vragen. In aanvulling daarop valt nog te melden dat een beperkt aantal onderdelen van het basisniveau zoals dat oorspronkelijk bedacht was in 2017 mogelijk na inwerkingtreding zal worden gerealiseerd. De prioritering van het DSO wordt interbestuurlijk afgesproken: hier hebben alle overheden die moeten werken met DSO een stem in. De precieze prioritering bij de ontwikkeling van DSO wordt per kwartaal bepaald, dit blijft ook na inwerkingtreding zo. Vooralsnog is het de bedoeling om de resterende onderdelen van het basisniveau in de periode na inwerkingtreding zo snel mogelijk af te ronden. Wanneer dit precies zal gebeuren is in belangrijke mate afhankelijk van de verdere wensen en prioriteiten. Die zijn nu niet volledig voorzien. Immers, na inwerkingtreding krijgt het DSO echte gebruikers, waaronder ook burgers en bedrijven, die echt aan het werk gaan met het DSO. Uit hun feedback en ervaringen komen ongetwijfeld wensen voor verdere verbetering van het DSO voort, die bij de prioritering van de verdere ontwikkeling van het DSO zullen worden betrokken.

PvdD

De leden van de fractie van de PvdD wijzen op de bijdrage van de journalist Bas Linders getiteld «De duistere kant van het DSO». In deze bijdrage wordt door voornoemde journalist verwezen naar een onderzoek waartoe in 2019 aan het bureau VMG opdracht is verstrekt door het Ministerie van BZK. Volgens de journalist rapporteerde onderzoeker Noordhoek «dat het totaal van de doorlooptijd van de van elkaar afhankelijke en volgtijdige activiteiten, het kritieke pad, uitkomt op 2023.». De leden van de fractie van de PvdD wensen de volgende vragen te stellen.

[62] 1.1. Komt het citaat van Noordhoek voor in het rapport?

De leden van de PvdD-fractie willen weten of het citaat van Noordhoek voorkomt in het rapport. Dit is het geval.

[63] 1.2. Is het bureau VMG aan te merken als een externe deskundige?

Dhr. Noordhoek is ingehuurd als extern organisatieadviseur, en is op dat gebied ter zake kundig.

[64] 1.3. Op grond van welke contra-expertise heeft de regering na ontvangst van het rapport geoordeeld dat het kritieke pad niet uitkomt op 2023?

De leden van de PvdD-fractie vragen op grond van welke contra-expertise de regering na ontvangst van het rapport geoordeeld heeft dat het kritieke pad niet uitkomt op 2023. De regering heeft zich gebaseerd op onder meer de adviezen van AC-ICT (voorheen BIT) en de Auditdienst Rijk voor wat betreft het kritieke pad richting inwerkingtreding. Deze adviezen heeft de regering steeds opgevolgd, zoals eerder aan uw Kamer is gemeld. De conclusie uit de Quick Scan dat het kritieke pad op 2023 zou uitkomen was gebaseerd op een aantal onjuiste aannames, en heeft zich voor wat betreft de STOP-TPOD standaarden en de implementatie daarvan in DSO-LV ook niet bewaarheid. Alle functionaliteit waarover de analyse in dit rapport ging (namelijk: de vijf TPOD’s die in 2019 essentieel werden geacht voor inwerkingtreding, te weten TPOD AMvB/Or, omgevingsverordening, waterschapsverordening, omgevingsplan en omgevingsvisie, inclusief de basismutatiescenario’s voor deze instrumenten) is uiterlijk in 2021 in DSO-LV geïmplementeerd.

[65] 1.4. Op grond van welke overwegingen heeft de regering besloten om het rapport niet openbaar te maken?

In antwoord op vragen van de leden van de fracties PvdD, GroenLinks, SP, 50PLUS, PvdA en PVV is op 8 juni 2020 het document aangeduid als «Quick scan», mede naar aanleiding van vragen van de Tweede Kamer, vertrouwelijk ter inzage aangeboden74, 75. De stukken zijn toen niet breder openbaar gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 21 van GroenLinks.

[66] 1.5. Is de regering bereid om het rapport alsnog openbaar te maken? Zo nee, op grond van welke overwegingen wordt dat geweigerd? Kan de regering in dat geval ingaan op de vraag hoe het niet openbaar maken zich verdraagt met het regeringsstandpunt zoals neergelegd in paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» van 15 januari 2021?

De leden van de PvdD-fractie vragen of de regering bereid is het rapport alsnog openbaar te maken. Ja, de regering zal het document aangeduid als «Quick scan», als bijlage bij de beantwoording, aan u doen toekomen, zoals aangegeven bij de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie over het document «Quick scan» (zie beantwoording vragen 21 en 22).

[67] 1.6. Is de regering bereid om aan de Kamer de volgende documenten te verschaffen: het rapport van het bureau VMG; en de reactie van ambtenaren op dat rapport uitgebracht aan de Minister en/of aan de ambtelijke top die voor de invoering van de Omgevingswet verantwoordelijk is. Zo nee, op grond van welke overwegingen wordt dat geweigerd? Kan de regering in dat geval ingaan op de vraag hoe het niet openbaar maken zich verdraagt met het regeringsstandpunt zoals neergelegd in paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» van 15 januari 2021?

Het document aangeduid als «Quick scan» treft u, als bijlage bij de beantwoording, aan. Een reactie van ambtenaren op dat document uitgebracht aan de Minister kan niet worden verstrekt omdat er geen reactie op het document aan de Minister of ambtelijke top is uitgebracht.

De leden van de fractie van de PvdD merken vervolgens op dat één van de deskundigen die deelnam aan de door de Kamer georganiseerde deskundigenbijeenkomsten prof. mr. J. Struiksma is. In zijn bijdragen aan het Tijdschrift voor Bouwrecht geeft hij een analyse die leidt tot de conclusie dat de oorspronkelijke eenheidsambitie van het DSO niet haalbaar is. Professor Struiksma gaat diep in op de nieuwe wijze van «bestemmen», waarbij niet meer van bestemmingen wordt uitgegaan maar van activiteiten, en welke consequenties daaraan zijn verbonden. Tijdens de deskundigenbijeenkomst gaf hij aan dat softwareontwikkelaars op problemen stuiten die te maken hebben met het gebruik van de nieuwe formats die wellicht onoplosbaar zijn. Daarbij komen ook juridische zorgen die te maken hebben met de vraag of het wel mogelijk is om een omgevingsplan volledig juridisch sluitend te publiceren. Deze leden wensen de regering naar aanleiding hiervan de volgende vragen te stellen.

[68] 2.1. Professor Struiksma heeft in bedoelde publicaties in het Tijdschrift voor Bouwrecht laten zien dat het oorspronkelijke idee met het DSO om een gebruiker met een klik op de kaart en door het noemen van een activiteit, alle toepasselijke regels en de vereiste toestemming te laten zien, niet haalbaar is. Hoe oordeelt de regering over deze bevindingen van professor Struiksma? Vindt de regering daarin een reden om de uitgangspunten van het DSO opnieuw te doordenken?

Dit is niet het geval. Ten eerste baseert dhr. Struiksma zijn standpunt vrijwel geheel op zijn ervaringen met het omgevingsplan, met als onderliggend argument dat dit als enige instrument de burger bindt. Deze stelling is echter inhoudelijk niet juist. In het DSO wordt veel meer regelgeving ontsloten die de burger rechtstreeks bindt, zoals de AMvB’s op grond van de Omgevingswet, de Omgevingsregeling, de omgevingsverordeningen van provincies en de waterschapsverordeningen van de waterschappen. Ten tweede richt dhr. Struiksma zijn kritiek nagenoeg volledig op het DSO. Dit terwijl het stellen van regels aan de hand van activiteiten (en niet langer aan de hand van inrichtingen of bestemmingen) één van de cruciale ontwerpkeuzes uit de Omgevingswet zelf is geweest. Het DSO sluit in zijn ontwerp aan op de keuzes die in de Omgevingswet zijn gemaakt. Het is niet mogelijk om de uitgangspunten van het DSO opnieuw te doordenken zoals dhr. Struiksma dat wenst zonder ook de gemaakte beleidskeuzes die ten grondslag liggen aan de Omgevingswet opnieuw ter discussie te stellen. Dat is wat de regering betreft niet aan de orde. De Omgevingswet- en regelgeving is door beide Kamers uitgebreid behandeld en aangenomen en inmiddels gepubliceerd in het Staatsblad en Staatscourant. In deze fase is uitsluitend het moment van inwerkingtreding aan de orde. Na inwerkingtreding zal uiteraard volop gelegenheid zijn de werking van de Omgevingswet te behandelen.

[69] 2.2. De kritiek van professor Struiksma houdt onder meer ook in dat TPOD Omgevingsplan heel weinig verplichtingen kent wat betreft de structuur van omgevingsplannen en de manier waarop de regels worden weergegeven op een viewer, wat tot problemen zal gaan leiden. Reconstructies van planregels die op dit moment in de proefomgeving worden getoond, zodanig dat een zoveel mogelijk samenhangend geheel ontstaat, laten volgens professor Struiksma zien dat grote vraagtekens moeten worden geplaatst bij de juridische sluitendheid van de betreffende omgevingsplannen. Acht de regering deze kritiek juist? Zo nee, op grond van welke oordelen van deskundigen verwerpt de regering deze kritiek? Zo ja, is er dan geen aanleiding om TPOD omgevingsplan grondig te herzien?

De regering deelt deze mening niet. Het klopt dat de TPOD-standaard voor het omgevingsplan gemeenten meer vrijheid geeft om eigen keuzes te maken over de inrichting en vormgeving van het omgevingsplan dan zij hadden op basis van de huidige IMRO-standaard voor bestemmingsplannen. Dit wil echter niet zeggen dat de omgevingsplannen die door gemeenten worden gemaakt juridisch niet sluitend zijn. Dat omgevingsplannen van verschillende gemeenten onderling meer van elkaar kunnen verschillen dan bestemmingsplannen van verschillende gemeenten heeft niets te maken met de juridische geldigheid of sluitendheid van deze plannen. Uiteraard moet elke gemeente ervoor zorgen dat zijn eigen omgevingsplan juridisch sluitend is en blijft, en dat dit gebaseerd is op een logische en samenhangende structuur.

De juridische mogelijkheden voor bestuurlijke afwegingsruimte op gemeentelijk niveau zijn bepalend voor de TPOD-standaard voor het omgevingsplan. Het is dus niet mogelijk de TPOD-standaard op dit punt ingrijpend te herzien conform de wensen van Dhr. Struiksma, zonder ook de wetgeving opnieuw ter discussie te stellen. Dat is wat de regering betreft zoals gezegd niet aan de orde. Het feit dat omgevingsplannen van twee gemeenten in hun structuur onderling kunnen verschillen is bovendien niet problematisch voor het tonen van regels op een locatie in DSO-LV. Hier is immers altijd slechts één omgevingsplan van één gemeente van toepassing. Uiteraard ondersteunen de bestuurlijke partners de bevoegde gezagen met voorbeeld plannen.

[70] 2.3. a. Is het juist dat er in het DSO geen standaardverbeelding bestaat, waarin de verschillende werkingsgebieden en de bijbehorende regels in onderlinge verhouding te zien zijn?

Nee, dit is niet juist. De standaard voor de omgevingsdocumenten, die ervoor zorgt dat omgevingsdocumenten in de viewer van het DSO worden getoond, heeft een standaardweergave voor de werkingsgebieden op de kaart. Iedere regel in een omgevingsdocumenten heeft een werkingsgebied, hetzij het ambtsgebied van het bevoegd gezag hetzij een specifiek werkingsgebied. Ieder werkingsgebied wordt in de DSO-viewer op dezelfde manier weergegeven. Wanneer een regel gaat over een activiteit, een omgevingswaarde of een omgevingsnorm (zoals de maximum bouwhoogte voor gebouwen) of een specifiek gebied aanwijst, kan dat gegeven als extra informatie aan regel en werkingsgebied worden toegevoegd. Dat heet «annoteren». Bij het annoteren van een regel-werkingsgebied-combinatie met Activiteit, moet het bevoegd gezag een waarde uit een vaste waardenlijst voor Activiteit kiezen. Ook voor Omgevingswaarde, Omgevingsnorm en Gebiedsaanwijzing zijn zulke vaste waardenlijsten Bij iedere waarde van die waardenlijsten hoort een standaardsymbolisatie (kleur, arcering, transparantie etc.). De keuze voor een bepaalde waarde leidt tot dezelfde weergave op de kaart. Deze waardenlijsten gelden voor alle omgevingsdocumenten. Daardoor worden de werkingsgebieden van regels over dezelfde activiteit uit omgevingsplan, omgevingsverordening, waterschapsverordening, AMvB en ministeriele regeling op dezelfde manier op de kaart weergegeven. De standaard biedt bevoegde gezagen de mogelijkheid om in plaats van deze standaardsymbolisatie te kiezen voor een eigen symbolisatie.

[71] 2.3. b. Kan een gebruiker van het DSO ergens een inzichtelijke samenhang met de authentieke tekst zoals die op de Landelijke voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB) wordt gepubliceerd, vinden?

De tekst van alle besluiten die via de LVBB bekend worden gemaakt kan worden teruggevonden via www.officielebekendmakingen.nl, inclusief de bijbehorende werkingsgebieden. De LVBB is aangesloten op deze voorziening.

[72] 2.3. c. Indien de regering op één van deze vragen ontkennend moet antwoorden, in hoeverre kan dan worden gesproken van een verbetering ten opzichte van de standaardisering zoals die geldt voor bestemmingsplannen?

De standaarden voor het omgevingsplan bieden meer afwegingsruimte voor gemeente, waardoor zij het omgevingsplan beter kunnen afstemmen op hun eigen behoeften. Dat maakt dat een omgevingsplan een flexibeler instrument is dan een bestemmingsplan. Dit heeft als nadeel dat omgevingsplannen een minder grote mate van uniformiteit hebben dan bestemmingsplannen, en dus minder goed onderling vergelijkbaar zijn. De regering vindt dat de voordelen van de hierbij gemaakte keuzes zeker opwegen tegen de nadelen hiervan.

De leden van de fractie van de PvdD merken verder op dat vanuit het notariaat zorgen zijn geuit over de uitoefening van de taak door de notaris bij levering van onroerend goed. De vraag of een goed een monumentale status heeft is op dit moment eenvoudig te beantwoorden door het inzien van de BRK. De vrees bestaat dat als straks in het DSO over die vraag uitsluitsel moet worden gezocht, dat niet of minder goed mogelijk zal zijn. In dit kader wensen de leden van de fractie van de PvdD de volgende vragen te stellen.

[73] 3.1. Is het juist dat de regering bij de wijziging van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen in de Tweede Kamer op 13 november 2019 heeft aangegeven dat er een koppeling tussen het DSO en het BRK tot stand zal worden gebracht, zodat de notaris beperkingen op dezelfde eenvoudige wijze kan raadplegen als nu via de BRK? Zo ja, is die koppeling inmiddels gerealiseerd? Zo nee, is de regering bereid om die koppeling te garanderen?

De regering heeft in het kader van de totstandkoming van de Wet van 5 februari 2020 tot wijziging van Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken teneinde die beperkingen beter kenbaar te maken (Stb. 2020, 60) in de nota naar aanleiding van het verslag van de in de vraag genoemde datum aangegeven dat het de ambitie is om een koppeling tussen het DSO en de BRK tot stand te brengen.

Deze ambitie is op basis van de huidige inzichten over de systemen aangepast. In het omgevingsplan kunnen een heel aantal regels zijn opgenomen waaruit beperkingen voortvloeien die bij eigendomsoverdracht relevant zijn. Daarbij geldt, zoals in het antwoord op voornoemde vraag 42 (#9) al is opgemerkt, dat de algemene regels in het omgevingsplan gelijkwaardig zijn. De algemene regels over de onderwerpen van de voormalige beperkingenbesluiten in het omgevingsplan wegen niet zwaarder dan andere algemene regels in dat plan die beperkingen voor de eigenaar van een perceel bevatten. Zo kan voor een toekomstige eigenaar een regel in een omgevingsplan die bepalend is voor de vraag of het voorgestane gebruik van zijn perceel toelaatbaar is of bestaande bebouwing ter plaatse legaal aanwezig is, zeker zo relevant zijn als een regel waarmee een vergunningplicht geldt voor veranderingen in verband met een in het omgevingsplan aan het perceel in het omgevingsplan gegeven functie-aanduiding «gemeentelijk monument».

Om in de rechtspraktijk onduidelijkheid te voorkomen hecht de regering eraan bij de omzetting van de voormalige beperkingenbesluiten in de regels van het omgevingsplan, boven alles in te zetten op een goede en eenduidige raadpleegbaarheid van de meest authentieke informatiedrager in het DSO, te weten het omgevingsplan.

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 42 (#9 D66) heeft het signaal van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie mijn aandacht en vindt nog overleg plaats.

De hiervoor in het antwoord op vraag 63 (#1.2) genoemde document is hierbij van belang. De eigenaar van een perceel krijgt met die viewer toegang tot alle voor hem van belang zijnde regels in het omgevingsplan over de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel.

[74] 3.2. Is door de regering geïnventariseerd via contacten met de KNB en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) welke problemen die beroepsgroepen vrezen bij het onderzoeken van publiekrechtelijke beperkingen en omgevingsrechtelijke regels via het DSO? Zo ja, blijkt daaruit dat er problemen worden gevreesd? Zo nee, is de regering bereid dat alsnog te inventariseren?

Met de KNB is regelmatig contact over de mogelijkheden die het DSO biedt voor de raadpleging van alle regels uit het omgevingsplan, waaronder de «voormalige beperkingenbesluiten» zoals nader omschreven in het antwoord op vraag 42 (#9) van de leden van de D66-fractie.

50PLUS

De leden van de 50PLUS-fractie hebben naar aanleiding van de gehouden deskundigenbijeenkomst van 21 december 2021 en daaropvolgende schriftelijke inbreng van onder andere de KNB nog enige vragen aan de regering. Via een schrijven van de KNB namen deze leden kennis van het feit dat de huidige situatie eruit bestaat dat met één zoekopdracht op kadastraal perceelniveau via de BRK juridische zekerheid wordt verkregen over publiekrechtelijke beperkingen op een stuk grond of een gebouw. Dit gebruikt de notaris onder meer bij het opstellen van een akte. Na invoering van het DSO gekoppeld aan de voorgenomen inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 juli 2022 kan niet meer worden volstaan met invoering van één zoekopdracht bij het Kadaster. Binnen het DSO vergt dit aanzienlijke inspanningen. Eerst dient bepaald te worden welke omgevingsplannen relevant zijn en dienen deze op verschillende niveaus doorgenomen te worden teneinde inzicht te krijgen welke informatie relevant is voor het desbetreffende stuk grond of gebouw.

[75] Kan de regering bevestigen dat notarissen, makelaars en burgers na invoering van de Omgevingswet naast het raadplegen van de BRK ook onderzoek moeten doen in het DSO, om dezelfde informatie te verkrijgen als in de huidige situatie, waarbij binnen het DSO op meerdere niveaus dient te worden gezocht en waardoor dus meerdere zoekopdrachten noodzakelijk zijn? Kan de regering garanderen dat relevante onderliggende besluitvorming (bijvoorbeeld bij een provinciaal monument) binnen het DSO op dezelfde wijze (en dus eenvoudig) verkrijgbaar is voor notarissen en andere raadplegers als in de huidige situatie?

Verwacht de regering dat de publiekrechtelijk relevante informatie zoals die nu kenbaar is op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken na invoering van de Omgevingswet even eenvoudig kenbaar is uit de onderliggende documenten of zullen raadplegers steeds één of meer volledige omgevingsplannen moeten doornemen om deze informatie te krijgen?

Het onderzoek naar een stuk grond of een gebouw zal naar verwachting niet langer door ondersteunend personeel van een notariskantoor kunnen worden uitgevoerd vanwege de toenemende complexiteit. Is de regering hiervan op de hoogte?

Omdat na de invoering van de Omgevingswet op voorhand niet langer duidelijk is of er sprake is van voor het notariaat, de makelaardij en de burgers relevante publiekrechtelijke informatie betreffende een stuk grond of een gebouw dient bij alle transacties – zo ook bij adviesdossiers – nader onderzoek plaats te vinden in het DSO (naast het onderzoek in de BRK). Dit vergt meer tijd en daardoor lopen de kosten aanzienlijk op.

Navraag leert dat een gemiddelde akteprijs voor een levering thans zo’n € 700,– bedraagt. De KNB verwacht dat de prijs van een akte door de extra handelingen zo’n twee tot drie keer hoger zal worden. Acht de regering het verantwoord dat burgers en cliënten een akteprijs van € 1.400,– tot € 2.100,– moeten gaan betalen na invoering van het DSO? Kan de regering aangeven wat dit betekent ten aanzien van de toegankelijkheid van het notariaat in zijn algemeenheid?

Kan de regering garanderen dat gelet op de complexiteit zoals hierboven beschreven – het DSO is in het leven geroepen om burgers op een eenvoudige wijze toegang te verschaffen tot het nagaan van voor hen relevante informatie ten aanzien van hun omgeving – de voor de burger relevante informatie ten aanzien van een stuk grond of een gebouw onverkort gebruiksvriendelijk en toegankelijk blijft? Hoe denkt de regering de burger op adequate wijze te informeren dat niet langer één zoekplek voldoende is maar dat op meerdere plekken gezocht moet worden om alle relevante informatie te verkrijgen?

Bij de behandeling van de Wijziging van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen in de Tweede Kamer gaf regering in de nota naar aanleiding van het verslag17 aan een koppeling tussen het DSO en de BRK in de ontwikkelingsfase te willen realiseren. Inmiddels blijkt dat zo’n koppeling aan kadastrale gegevens juridisch niet mogelijk zou zijn wegens het ontbreken van een wettelijk kader daarvoor. Er zou voor deze koppeling een wettelijke verplichting moeten worden vastgelegd. Is de regering hiermee bekend, en zo ja, welke stappen denkt de regering te kunnen ondernemen om deze koppeling wel mogelijk te maken? Zou de regering hiertoe bereid zijn indien dit de hiervoor geschetste problematiek oplost?

Kan de regering aan de leden van de 50PLUS-fractie helder uiteenzetten welke consequenties het ontbreken van deze koppeling heeft ten aanzien van het notariaat, de makelaardij, de burger en de doelmatigheid van het DSO? Hoe denkt de regering de aangekondigde stijgende akteprijzen te voorkomen?

Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar de eerder gegeven antwoorden op vraag 42 (#9 D66) en vraag 73 (#3.1 PvdD).

Thema 2: Financiën

VVD

[76] Na de introductie van fase 1, willen bevoegde gezagen graag zo snel mogelijk zicht hebben op de uitbouw naar niveau 2 en 3. Immers de beoogde doelen worden pas optimaal behaald bij een volledige uitrol. In de beantwoording door de Minister op een vraag (16) van de SP-fractie (verslag schriftelijk overleg, vastgesteld 13-9-2021) wordt hier in algemene termen op ingegaan. Is hierbij al meer inhoudelijke concretisering mogelijk?

De leden van de VVD-fractie vragen of meer inhoudelijk concretisering mogelijks is op de uitbouw naar niveau 2 en 3. In het antwoord op eerdere vragen van 10 september 202176 is kort ingegaan op de interbestuurlijk vastgestelde uitbouwagenda, het uitbouwbudget wat hiervoor beschikbaar is en het portfolioproces waarlangs de besluitvorming plaatsvindt. Er wordt inmiddels concreet werk gemaakt van de uitvoering van de uitbouwagenda. Het portfolioproces heeft geresulteerd in een aantal concrete voorstellen voor uitbouw van DSO-LV basisniveau en besluitvorming daarover. In oktober 2021 is bijvoorbeeld besloten (in OGB-IWT) om bronnen van informatie voor externe veiligheid, natuur, publiekrechtelijke beperkingen en geluid aan te sluiten op het DSO-LV.

De huidige uitbouwagenda biedt voldoende houvast, maar zal steeds bezien worden in het licht van de maatschappelijke opgaven. Als eerste stap is tijdens het BO WRO van 8 december 2021 interbestuurlijk afgesproken een perspectief op te stellen voor de langere termijn ontwikkeling van DSO-LV. Dat perspectief zal aansluiten bij de voor DSO-LV geambieerde maatschappelijke en bestuurlijke meerwaarde. Daarnaast stelt het portfolioproces voor de uitbouw van het stelsel een geconcretiseerd plan voor de komende periode op. De portfolioprognose wordt periodiek geactualiseerd op basis van het langere termijn wenkend perspectief.

[77] Zijn hier middelen voor beschikbaar naast de gereserveerde 50 miljoen €, die als «krap» wordt betiteld?

Dat is niet het geval. Op basis van de door het voormalig Bureau ICT-Toetsing uitgebrachte adviezen wordt de uitbouw van het DSO-LV in kleine stapjes ter hand genomen, met het oog op het borgen van de stabiliteit van het stelsel. Daardoor resteert thans nog een flink deel van het budget (ca. € 46 mln.) en kan de uitbouw van het DSO-LV de komende jaren verder voortgang krijgen.

[78] Zijn de financiën sowieso inmiddels afdoende geregeld? Al eerder vroegen gemeenten om 150 miljoen ter compensatie van de transitiekosten in 2022. Valt hier al meer duidelijkheid over te geven?

De leden van de VVD-fractie vragen of er al meer duidelijkheid is te geven over de € 150 mln. ter compensatie van de transitiekosten in 2022. Het Integraal financieel beeld (IFB) is u vorig jaar toegestuurd. Naar aanleiding van dit IFB zijn zorgen geuit door de bestuurlijke partners.

Het IFB vormt de start van een zorgvuldig monitoringproces richting de drie interbestuurlijk afgesproken financiële evaluaties van de stelselherziening in 2022, 2023 en 2027. Het IFB kan daarmee gezien worden als een soort nulmeting. De drie evaluaties vormen de basis om stil te staan bij de vraag of voldaan wordt aan het uitgangspunt in het Financieel Akkoord van 2016 dat partijen in financiële zin niet beter hoeven te worden van de invoering van de stelselherziening, maar er financieel ook niet op achteruit hoeven te gaan. Tevens is interbestuurlijk afgesproken dat in 2022 samen naar oplossingen wordt gezocht wanneer blijkt dat de transitiekosten ten gevolge van buiten de invloedssfeer van bestuursorganen liggende factoren substantieel hoger blijken uit te vallen in relatie tot de te verwachten baten. Dit is ook in lijn met de moties Smeulders c.s. en Van Eijs.

Gezien het uitgangpunt in het Financieel Akkoord wordt het redelijk geacht om aan te sluiten bij een motie die tijdens de algemene ledenvergadering van de VNG (september 2020) hierover is aangenomen en in te zetten op een terugverdientijd van 10 jaar waarin overheden de transitiekosten moeten kunnen terugverdienen.

Vooruitlopend op genoemde evaluatie-momenten heeft de VNG bij de kabinetsformatie verzocht om in 2022 150 miljoen euro ter beschikking te stellen vanwege de ervaren druk op de gemeentelijke financiën als gevolg van invoering van de Omgevingswet.

Allereerst is hieraan door het kabinet tegemoetgekomen door in de BZK-begroting 2022 éénmalig 23 miljoen euro ter beschikking te stellen aan bestuurlijke partners als tegemoetkoming voor de hogere invoeringskosten bij medeoverheden als gevolg van het laatste uitstel van inwerkingtreding.

Voorts is in het Coalitieakkoord onder «overige dossiers medeoverheden» een meerjarige reeks middelen opgenomen. Hierin is een aantal sub-reeksen opgenomen voor de Omgevingswet. Deze middelen staan nu gereserveerd op de aanvullende post. Bij de voorjaarsnotabesluitvorming zal hierover definitief worden besloten. Hierover bent u op 28 januari jl. geïnformeerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) per brief met kenmerk 2022–0000052586.

CDA

[79] De leden van de CDA-fractie constateren dat er bestuurlijke afspraken zijn gemaakt tussen het Rijk, de provincies, de Waterschappen en de gemeenten. Zijn de financiën nu geregeld? Eerder vroegen gemeenten om 150 miljoen ter compensatie van de transitiekosten in 2022. Kan de Minister hier al meer duidelijkheid over geven? En welke plannen zijn er voor het uitbouwen van het DSO na1 juli 2022 zijn? Zijn hier middelen voor beschikbaar?

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister duidelijkheid kan geven over de € 150 mln. van de VNG ter compensatie van de transitiekosten bij gemeenten in 2022. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 78.

Verder vragen de leden van de CDA fractie welke plannen er voor het uitbouwen van het DSO zijn na juli en of hier middelen voor beschikbaar zijn. Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar het antwoord op de vragen van de leden van de VVD fractie onder thema 2 Financiën.

D66

[80] De leden van de D66-fractie merken op dat de provincies en de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden beide zorgen hebben geuit over de financiering. De leden van de fractie van D66 erkennen de zorgen over financiering. De provincies roepen de regering op om voldoende middelen vrij te maken voor de continuering van de ondersteuning na de inwerkingtredingsdatum ter realisatie van de eind-ambitie van het DSO. De Nederlandse Vereniging voor Raadsleden vraagt om voldoende budget om de expertise binnen gemeenten te kunnen versterken en de handhaving te kunnen organiseren. Kan de regering aangeven hoe zij gemeenten hierin ondersteunt?

De leden van de fractie van D66 vragen hoe de gemeenten worden ondersteund in het versterken van de expertise zodat gemeenten de handhaving kunnen organiseren. Uiteraard wordt al het mogelijke ondernomen om gemeenten ook hierin te ondersteunen; dit is niet beperkt tot alleen geld. Op grond van het Bestuursakkoord van 2015 is afgesproken dat ieder bevoegd gezag zijn eigen transitiekosten draagt, zo ook voor de versterking van handhaving. De interbestuurlijk gemaakte afspraken in het kader van het IFB vormen hiervoor het vangnet.

PvdA

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat er ten aanzien van de financiering zorgen bestaan. Deze zorgen betreffen de kosten voor de ontwikkeling van het DSO tot het basisniveau, de doorontwikkeling naar het niveau van «eenvoudig beter» en de beheersituatie. Ook zijn er zorgen en onduidelijkheden over de kostenverdeling tussen de betrokken overheden. Hierover hebben deze leden de volgende vragen:

[81] Kan de regering een actueel beeld schetsen van de financiën ten aanzien van de ontwikkeling van het DSO tot het basisniveau bij invoering? Blijven deze kosten binnen de beschikbare begroting of verwacht de regering overschrijdingen? Zo ja, met hoeveel?

De leden van de PvdA-fractie vragen naar een actueel beeld van de financiën ten aanzien van de ontwikkeling van het basisniveau bij invoering. De leden vragen of de kosten binnen de beschikbare begroting blijft of dat er overschrijdingen verwacht worden. Hiertoe wordt verwezen naar het antwoord op vraag 16 (F van GroenLinks).

[82] Kan de regering een actueel beeld schetsen van de financiën ten aanzien van het beheer van het DSO op basisniveau? Blijven deze kosten binnen de beschikbare begroting of verwacht de regering overschrijdingen? Zo ja, met hoeveel?

De leden van de PvdA-fractie vragen een beeld te schetsen van de financiën ten aanzien van het beheer van het DSO op basisniveau. Daarnaast vragen de leden of deze kosten binnen de beschikbare begroting blijft. Hiertoe wordt verwezen naar het antwoord op vraag 18 (van GroenLinks).

[83] Kan de regering een actueel beeld schetsen van de noodzakelijke budgetten die nodig zijn voor financiën ten aanzien van de doorontwikkeling van het DSO naar de ambitie van «eenvoudig beter»? Voor de ontwikkeling en het beheer op dit hoger ambitieniveau. Zijn deze budgetten in voldoende mate beschikbaar op de Rijksbegroting en bij de bestuurlijke partners?

De leden van de PvdA fractie vragen naar een actueel beeld van de noodzakelijke budgetten die nodig zijn voor financiën ten aanzien van de doorontwikkeling van het DSO naar de ambitie van «eenvoudig beter». Tevens vragen de leden of deze budgetten in voldoende mate beschikbaar zijn op de Rijksbegroting en bij de bestuurlijke partners. Onder de Beheerovereenkomst (2018) is de Bestuurlijke agenda Uitbouw vastgesteld. Hierbij gaat het om het toevoegen van nieuwe functionaliteit aan het DSO. Voor de realisatie van deze agenda is er op de BZK-begroting een uitbouw-investeringsbudget van € 50,0 mln. beschikbaar. Voor de aanwending hiervan is de Bestuurlijke agenda Uitbouw leidend.

De structurele beheerkosten van opgeleverde uitbouw-functionaliteit worden gedekt uit het interbestuurlijke beheerbudget. De Beheerovereenkomst voorziet pas op zijn vroegst vanaf 2024 in een stijging van het totale beheerbudget door Uitbouw. Afhankelijk van het tempo van de uitbouwinvesteringen zal conform de afspraken in de Beheerovereenkomst vanaf 2024 het budget voor Beheer & doorontwikkeling DSO geleidelijk oplopen van de oorspronkelijke € 25,9 mln., excl. indexatie (geënt op basisniveau) naar maximaal € 57,0 mln., excl. indexatie (geënt op volledige uitputting van het uitbouw-investeringsbudget) in 2027.

Zie voor het verder antwoord, de beantwoording op vraag 77 van de VVD.

[84] Bij brief van 12 maart 2021 van de ambtsvoorganger van de Minister is het rapport «Integraal Financieel Beeld Omgevingswet» aan de Kamer aangeboden. Hieruit blijkt dat in alle scenario’s behalve het meest optimistische de positieve financiële effecten voor gemeenten beperkt zijn, in sommige scenario’s zelfs negatief op de lange termijn waardoor het niet aannemelijk is dat de stelselwijziging zichzelf voor gemeenten terugverdient. Wat betekent dit voor de eerdere financiële afspraken met de gemeenten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie de regering.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het rapport «Integraal financieel beeld» aanleiding geeft om de financiële afspraken met de gemeenten aan te passen. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar 78.

[85] Op dit moment wordt een audit uitgevoerd naar de administratieve organisatie en financiële verantwoording. Zijn de resultaten van deze audit al bekend? Zo ja, kan de regering de conclusies met de Kamer delen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de resultaten van de audit naar de administratieve organisatie en financiële verantwoording reeds bekend zijn en of de conclusies met de Kamer kunnen worden gedeeld. De audit naar de procedures rond de beheerkosten en de financiële verantwoording wordt momenteel uitgevoerd. De resultaten daarvan worden in het voorjaar verwacht.

[86] Het bestuur van de VNG heeft twee claims bij de regering gelegd. Ten eerste een directe, voorlopige, compensatie van € 150 miljoen voor de invoeringskosten in 2022. Ten tweede een afspraak over een rekenregel en compensatiemomenten op basis van de eerder vastgestelde financiële evaluatiemomenten in de jaren 2022, 2023 en 2027. Deze claims zijn (nog) niet gehonoreerd en blijven wat de VNG betreft onverminderd staan. Zijn er ook claims (te verwachten) van de anderen? Hoe wil de regering omgaan met deze claims?

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de status is van de claims van de VNG. Daarnaast refereren de leden naar een afspraak over een regelregel en vragen zij of er nog meer claims te verwachten zijn van de andere interbestuurlijke partijen. Voor de beantwoording van de vraag over het VNG-verzoek van 150 miljoen euro en de evaluatiemomenten verwijs ik naar de beantwoording van vraag 78. Over een rekenregel zijn interbestuurlijk geen afspraken gemaakt.

Over de vraag of claims zijn te verwachten van anderen kan ik melden dat de waterschappen hebben aangegeven dat de transitiekosten hoger zijn dan verwacht in 2016. Zij wachten in dit kader de evaluatie eind 2022 af. In het algemeen geldt de IFB-afspraak dat in 2022 naar oplossingen wordt gezocht wanneer mocht blijken dat de transitiekosten ten gevolge van buiten de invloedssfeer van de bestuursorganen liggende factoren substantieel hoger uitvallen in relatie tot de verwachte baten.

ChristenUnie

[87] In de eerdergenoemde deskundigenbijeenkomst hebben sommige partijen hun zorgen geuit over de financiële middelen van gemeenten in relatie tot de Inwerkingtreding van de Omgevingswet. Kan de Minister aangeven wat de financiële afspraken zijn met de gemeenten? Hebben gemeenten voldoende financiële comfort om alle activiteiten te doen die nodig zijn voor de Inwerkingtreding?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de financiële afspraken zijn met de gemeenten en vragen of de gemeenten financiële comfort hebben om alle activiteiten te doen die nodig zijn voor de Inwerkingtreding. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar 78.

Thema 3: Externe uitvoeringsorganisaties

VVD

[88] Bij de omgevingsdiensten bestaan zorgen over de financiële consequenties van de decentralisatie van de bodemtaken, die tegelijkertijd met de Omgevingswet in werking treedt. Wordt hierover nog gesproken tussen Rijk en gemeenten, zodat deze taken ook na de decentralisatie met de juiste kwaliteit kunnen worden uitgevoerd?

Graag verduidelijk ik dit punt. De bodemtaken zijn sinds lange tijd een verantwoordelijkheid van de grote gemeenten en provincies (totaal 41). Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet verschuiven wel enkele bevoegdheden ten aanzien van bodem en grondwater tussen gemeenten en provincies. Daarnaast worden alle gemeenten bevoegd gezag voor bodemtaken.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat spreekt met de decentrale overheden over de bestuurlijke afspraken bodem en ondergrond, daarbij wordt gezorgd voor een goede borging van de uitvoering van bodemtaken door omgevingsdiensten.

CDA

[89] De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de «uitvoeringsorganisaties», zoals gemeenten, provincies, waterschappen en omgevingsdiensten voorbereid zijn op inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 juli 2022. Zie ook de laatste vraag bij het DSO. Kan de Minister de constructieve en positieve opstelling van de omgevingsdiensten en de Raad van de Rechtspraak bevestigen?

Ja, de voorbereiding bij deze partijen loopt. De opstelling van de omgevingsdiensten en de Raad van de Rechtspraak is positief.

Er is al geruime tijd overleg met de Raad voor de Rechtspraak en de Raad van State over met name de ontsluiting van omgevingswetbesluiten in het DSO. Mede naar aanleiding hiervan is naast de Viewer Regels op de Kaart van DSO-LV een aparte documentgerichte viewer ontwikkeld, die aansluit op de specifieke behoeften van de juridische praktijk. Zie ook de antwoorden op vraag 60 van de ChristenUnie en vraag 69 (#2.2.) van de PvdD. Dit geldt ook voor de omgevingsdiensten. Omgevingsdiensten zijn bijvoorbeeld betrokken geweest bij een aantal interbestuurlijke werkplaatsen waar met het DSO geoefend is, en spelen in de regio vaak een aanjagende rol bij het oefenen met en het inregelen van het DSO.

[90] Deze leden constateren dat er veel maatschappelijke opgaves zijn voor de medeoverheden, mede door de Rijks Investeringsfondsen op het gebied van wonen, klimaat en stikstof. Kunnen deze partners de invoering van de Omgevingswet er nu wel bij hebben?

Ik erken dat er vele opgaves liggen. Ik ga hier nader op in bij het antwoord op vraag 155 van de ChristenUnie.

[91] De leden van de CDA-fractie hoorden tijdens de deskundigenbijeenkomst van 30 november over het Digitaal stelsel Omgevingswet zorgen over de planketen. Zo gaf onder meer Tercera aan dat zij problemen verwacht. Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is bij de andere softwareleveranciers in de planketen? Is het beeld daar hetzelfde en wat is het landelijk beeld? En hoe ziet u de rol en verantwoordelijkheid van marktpartijen zoals stedenbouwkundige bureaus als het gaat om het aansluiten op een landelijk systeem?

In het antwoord op vraag 1 (VVD) ben ik ingegaan op de softwareleveranciers, kortheidshalve verwijs ik naar dat antwoord.

Ten aanzien van de rol en verantwoordelijkheid van marktpartijen zoals stedenbouwkundige bureaus en softwareleveranciers zie ik dit in het verlengde van de taken en verantwoordelijkheden van de bevoegde gezagen. De marktpartijen worden ingehuurd en hebben geen wettelijk opgedragen taken en verantwoordelijkheden. Bevoegde gezagen sluiten hun lokale systemen aan op de landelijke voorziening van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) om informatie uit te wisselen. Bijvoorbeeld om omgevingsdocumenten te publiceren, toepasbare regels te registreren of vergunningaanvragen en meldingen te ontvangen. Dit aansluiten gebeurt door de bevoegde gezagen veelal met ondersteuning van leveranciers en niet door stedenbouwkundige bureaus.

Wel is het zo dat de stedenbouwkundige bureaus, die dus in opdracht van de bevoegd gezagen werken aan onder meer omgevingsplannen, moeten met het DSO uit de voeten kunnen. Een groot deel van de werkzaamheden van gemeenten zijn in het afgelopen decennium uitbesteed aan deze bureaus. Dit betekent dat niet alleen de kennis over het juridische instrumentarium bij deze bureaus aanwezig moet zijn, maar dat ook deze bureaus hun kennis over de werking van het DSO moeten opdoen. Het is de verantwoordelijkheid van deze stedenbouwkundige bureaus om te bepalen met welk softwarepakket van welke leverancier gewerkt wordt.

[92] De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor de ondersteuning van de bevoegde gezagen en gebruikers. Hoe worden zij geholpen in het omgaan met onduidelijkheden en onzekerheden?

Op de geboden ondersteuning aan bevoegd gezagen ben ik in het antwoord op vraag 36 (D66) ingegaan. Daarnaast heb ik u aangegeven dat de ondersteuning vanuit het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet gericht is op het krijgen van werkende ketens en zich daarom integraal richt op alle aspecten van de Omgevingswet: de nieuwe regelgeving, het DSO en de (keten)samenwerking.

De oefenondersteuning biedt oefenondersteuning via vier onderdelen: klikdemo’s (ervaar het Omgevingsloket), inhoudelijk oefenen, functiegericht oefenen en oefenen in de praktijk. Soms wordt de ondersteuning centraal aangeboden, maar veelal is de ondersteuning maatwerk. Onduidelijkheden of onzekerheden worden zoveel mogelijk wegenomen en er is ondersteuning waar nodig. Er worden bijeenkomsten georganiseerd en hulpmiddelen ontwikkeld om overheden te ondersteunen (kennis en doen) bij de voorbereiding op de Omgevingswet.

In de komende maanden wordt de ondersteuning geïntensiveerd en nog veel gerichter ingezet, vooral als er een signaal is dat er iets niet goed loopt. We helpen organisaties die dat nog niet hebben gedaan met het aansluiten.

Daarnaast zijn er werkplaatsen, waarin verschillende organisaties samen met begeleiding oefenen over de grenzen heen. Ter ondersteuning van de inwerkingtreding en de verwachte piek in ondersteuningsvragen wordt op dit moment een «verhoogde dijkbewaking» op het Digitale Stelsel ingericht: de versterkte serviceketen.

Deze zal een halfjaar voor en een halfjaar na inwerkingtreding operationeel zijn. Overheden en bedrijven die zich melden met vragen of problemen worden door de versterkte servicekosten adequaat en snel geholpen, zodat eventuele fouten of bugs direct worden onderkend, geanalyseerd en gerepareerd. We ondersteunen de bevoegde gezagen ook na inwerkingtreding en zorgen dat er actie is op de vragen en waar dat voorkomt het oplossen van problemen.

[93] De leden van de CDA-fractie hoorden en lezen ook de wens van de provincies, waterschappen en gemeenten om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven voor de uitvoering. Kan de Minister hierop reageren? Kan de Minister aangeven waarom hij van mening is dat inwerkingtreding per 1 juli 2022 gewenst en verantwoord is? Deze leden vragen zich af of het publiceren van een koninklijk besluit in april dan niet te laat is voor de bevoegde gezagen. Graag een reactie van de Minister. Wat gebeurt er als de inwerkingtreding zou verschuiven naar een latere datum? Wat zijn hier de voor- en nadelen van?

Graag verwijs ik u kortheidshalve naar de inleidende tekst over de datum inwerkingtreding Omgevingswet op pag. 2.

GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks willen ten aanzien van gemeenten de volgende vragen stellen.

[94] A. Is de regering bekend met de verschillende wensen vanuit de decentrale overheden ten aanzien van extra financiering vanuit het Rijk om de incidentele kosten van het uitstellen van de Omgevingswet te dekken? Bij de behandeling van de begroting BZK heeft de demissionaire Minister aangegeven dat de demissionaire status verhinderde om dit gat te dichten. Kan de regering aangeven hoe zij hier nu tegen aan kijkt? Kan de regering een beeld schetsen van de financiële afspraken en wensen tot de inwerkingtredingsdatum en de afspraken tot einde van de implementatieperiode.

In de beantwoording van vraag 78 (VVD) ben ik ingegaan op de kosten en de huidige stand van zaken. Kortheidshalve verwijs ik naar deze beantwoording.

[95] B. Kan de regering aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie-Nooren c.s.? Hoeveel gemeenten hebben invulling gegeven aan de motie-Nooren? Is in beeld gebracht wat de kwaliteit van de betreffende gemeentelijke participatieplannen/paragrafen is geworden? Is de regering van mening dat hiermee aan de geest van de motie-Nooren tegemoetgekomen is, of is de regering van mening dat hier nog extra stappen wenselijk zouden zijn?

In het Invoeringsbesluit is naar aanleiding van de motie Nooren c.s. opgenomen dat bij het vaststellen van een omgevingsplan, een waterschapsverordening of een omgevingsverordening moet worden aangegeven op welke wijze aan het participatiebeleid invulling is gegeven. Er is geen harde termijn wanneer hier aan voldaan moet zijn.

Met de medeoverheden is afgesproken om het participatiebeleid liefst voor datum inwerkingtreding van de Omgevingswet gereed te hebben. Een bevoegd gezag hoeft op dit moment dus nog geen participatiebeleid te hebben vastgesteld. Veel bestuursorganen werken aan het opstellen van participatiebeleid en nemen hun gemeenteraden of besturen daar ook in mee. De inhoud van het nieuwe participatiebeleid is door de wetgever vormvrij gelaten. Hieronder ga ik specifiek op de situaties in.

Gemeenten zijn aan de slag en wisselen voorbeelden met elkaar uit. In ieder geval hebben meer dan 176 gemeenten hun initiatieven ingericht of de verwachting dat zij deze voor 1 juli 2022 kunnen afronden.

Bij de waterschappen worden goede voorbeelden van participatiebeleid onderling met elkaar gedeeld, waarbij het uitgangspunt geldt dat ieder waterschap op de inhoud zijn eigen keuzes kan maken. De Unie van Waterschappen blijft in aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet hiervoor aandacht vragen. Op dit moment is de verwachting dat alle waterschappen inwerkingtreding hun participatiebeleid gereed hebben.

Ook de provincies zijn aan de slag gegaan met de motie-Nooren. In een aantal provincies is het participatiebeleid vastgesteld. Het IPO verwachten dat provincies dit tijdig voor inwerkingtreding af kunnen ronden. Ook is een aantal provincies voornemens het participatiebeleid uit te werken in de participatieverordening. Het IPO zal in de aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet hiervoor aandacht blijven vragen.

Voor zover ik kan overzien is het participatiebeleid zorgvuldig, uitgebreid en in samenhang met de bij de buitenplanse omgevingsvergunningen ingevuld. Na inwerkingtreding wordt het onderwerp participatie meegenomen in de evaluatie van de Omgevingswet. De inrichting van participatiebeleid is een bevoegdheid van de medeoverheid zelf en zij kunnen hier eigen keuzes in maken.

[96] C. Kan de regering aangeven hoeveel gemeenten gereed zijn met hun omgevingsvisie (a) en omgevingsplan (b)? Kan de regering aangeven hoeveel gemeenten voor a en/of b ondertussen een MER hebben gemaakt en hoeveel daarvan bij de Commissie m.e.r. zijn voorgelegd voor een onafhankelijk advies?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoeveel gemeenten gereed zijn met hun omgevingsvisie en omgevingsplan, en hoeveel daarvan daarvoor een MER hebben gemaakt. Gemeenten hoeven geen omgevingsvisie te hebben voor inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit is wel verplicht voor provincies en Rijk, maar niet voor gemeenten. Bovendien geldt voor omgevingsvisies overgangsrecht. Een groot deel van de bestaande gemeentelijke omgevingsvisies (voor zover beschikbaar) blijft gelden en is via de overbruggingsfunctie te zien in DSO-LV.

Gemeenten hoeven ook niet zelf een omgevingsplan te maken voor inwerkingtreding van de Omgevingswet, op dit moment is daarvoor een termijn tot 2029 voorzien. Bij inwerkingtreding start elke gemeente met de bruidsschat, die door het Rijk geleverd wordt. Daarnaast gelden alle huidige ruimtelijke plannen als tijdelijk omgevingsplan. Deze regels zijn via de overbruggingsfunctie vindbaar in DSO-LV en voor de burger zichtbaar als één omgevingsplan. Voor gemeenten geldt dat indien zij dat willen bij inwerkingtreding van de Omgevingswet mogelijkheid moet zijn om een i wijziging van het omgevingsplan door te kunnen voeren. Hierbij kunnen zij tot een jaar na inwerkingtreding nog terugvallen op de huidige techniek via hun aansluiting op Ruimtelijkeplannen.nl. Er zijn gemeenten die vaart willen maken met het omzetten van het omgevingsplan van rechtswege naar een integraal omgevingsplan nieuwe stijl, en daarom al voor inwerkingtreding grote delen van het nieuwe omgevingsplan willen vaststellen.

Over het aantal adviezen dat is gevraagd aan de Commissie m.e.r. heb ik geen informatie. Andere informatie dan de openbaar beschikbare gegevens van de Commissie M.E.R. heb ik niet voorhanden.

[97] D. In het position paper voor de deskundigenbijeenkomst Invoering Omgevingswet van 21 december 2021 brengt de heer Bahreddine Belhaj, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, de vrees naar voren dat de positie van de gemeenteraad, het hoogste orgaan van de gemeente, in het geding zal raken doordat de Omgevingswet het bevoegd gezag naar het college lijkt te verplaatsen. Dit zou logischerwijs afbreuk doen aan de democratische legitimiteit van de processen. Kan de regering op deze vrees reflecteren? Welke argumenten ziet de regering die deze vrees weg kunnen nemen? Hoe blijft volgens de regering gewaarborgd dat er voldoende ruimte blijft voor maatschappelijk en democratisch debat om belangen en tegenstellingen binnen de gemeente af te wegen?

De Omgevingswet brengt geen verandering met zich voor de bevoegdheidsverdeling op het gemeentelijke niveau. De gemeenteraad stelt de omgevingsvisie en het omgevingsplan vast, net zoals de raad nu de structuurvisie en het bestemmingsplan vaststelt. Het college van burgemeester en wethouders blijft het bevoegd gezag voor aanvragen om een omgevingsvergunning. De mogelijkheid voor de gemeenteraad om het vaststellen van delen van het omgevingsplan over te dragen aan het college wordt op zichzelf wel verruimd onder de Omgevingswet. Het is en blijft echter geheel aan de raad of en onder welke restricties het die bevoegdheid overdraagt. Voor de omgevingsvergunning voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten kan de gemeenteraad zichzelf een bevoegdheid toedelen die materieel het karakter heeft van een bindend advies. Anders dan onder huidig recht beperkt die mogelijkheid zich niet tot een bepaalde categorie van zogenoemde «niet-kruimelgevallen», maar kan de raad zich die de betrokkenheid ongelimiteerd toe-eigenen over elke aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. In het wetgevingsproces is misschien een beeld ontstaan van een gemeenteraad die slechts bestuurt op hoofdlijnen. De gemeenteraad behoudt echter alle cruciale bevoegdheden, zoals het bepalen van de visie, het vaststellen van de regelgeving en het geven van bindend advies bij aanvragen om een omgevingsvergunning voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten. Daarmee blijft maatschappelijk en democratisch debat verzekerd om belangen en tegenstellingen binnen de gemeente af te wegen.

[98] E. De Nederlandse Vereniging voor Raadsleden heeft ook haar zorgen uitgesproken over de voorgenomen timing van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 juli 2022 in relatie tot de raadsverkiezingen van maart 2022. Hierdoor zullen gemeenteraden zeer weinig tijd hebben om zich goed voor te bereiden op de invoering van de wet. In ogenschouw genomen het personeelstekort bij veel gemeenten en de ICT-problemen waar veel gemeenten volgens voornoemde heer Belhaj mee kampen, maakt zij over de invoering van Omgevingswet op 1 juli 2022 de vergelijking met het «rijden in een nieuwe auto zonder dat deze is getest en door iemand die net twee rijlessen heeft gehad». Kan de regering op deze problematiek reflecteren? Welke argumenten ziet de regering die deze zorg van de raadsleden kunnen wegnemen?

De voorbereiding van de Omgevingswet loopt al jaren en over verschillende raadsperiodes. Voor de gemeenteraden is ook ondersteuning beschikbaar. Huidige gemeenteraden zijn betrokken bij de voorbereiding van de veranderingen van de Omgevingswet. De colleges en raden hebben hun eigen keuzes kunnen maken in het tempo van de voorbereiding, het overgangsrecht biedt hiervoor ook ruimte. In de routekaart «Roadmap invoering Omgevingswet» zijn de noodzakelijke acties beschreven en voorzien van bijbehorende deadlines. De gemeenten zijn structureel geïnformeerd. Daarbij is ook aangegeven welke acties nodig zijn om af te ronden voor de gemeenteraadsverkiezingen.

Net als bij de wisselingen in het parlement is het verloop in gemeenteraden onderdeel van het gebruikelijke proces. In de ondersteuning is hier aandacht voor en na de installatie van de nieuwe raden zijn ook acties voorzien. Er is ondersteuning bij het inwerkprogramma voor nieuwe colleges en raden, met onder andere webinars en webcolleges, podcasts, een keuzepaneel en raadgevers. Zo wordt door de eigen ondersteunende organisaties en koepels gezorgd voor een goede kennisvoorziening en overdracht voor de inwerkperiode van de nieuwe gemeenteraden. Ik heb er vertrouwen in dat gemeentelijke organisaties en griffies dit goed oppakken.

Overigens verwijs ik u graag naar de inleidende tekst over de datum inwerkingtreding Omgevingswet op pag. 2.

[99] F. Bijna de helft van de raadsleden vreest «chaos» als de Omgevingswet op de voorgenomen datum wordt ingevoerd, om bovengenoemde en andere redenen. Daarom stelt de heer Belhaj, voornoemd, voor om die invoering uit te stellen tot minimaal 1 januari 2023. Kan de regering haar appreciatie van dit voorstel delen? Welke factoren maken een invoering op 1 januari 2023 volgens de regering onwenselijk?

In het antwoord op vraag 98 (GroenLinks) heb ik aangegeven welke voorbereidingen er zijn en worden getroffen en welke ondersteuning er is voor gemeenteraden. Dat geeft mij vertrouwen dat ook gemeenteraden aan de slag kunnen met de Omgevingswet. Overigens verwijs ik u voor de datum van inwerkingtreding Omgevingswet naar de inleidende tekst op pag. 2.

Ten aanzien van de omgevingsdiensten wensen de leden van de fractie van GroenLinks de regering de volgende vragen te stellen. De afgelopen maanden kwamen de omgevingsdiensten (en de bredere VTH-kolom) meerdere keren in het nieuws door problemen met de uitvoering en de bescherming van het milieu.

[100] G. Kan de regering aangeven hoe zij de opvolging van de adviezen van de commissie-Van Aartsen ter hand gaat nemen en hoe de versterking van de VTH-kolom in tijd afgezet moet worden tegen de invoeringsdatum van de Omgevingswet?

H. Kan de regering aangeven, in het licht van onder andere de aangehaalde artikelen, hoe zij ervoor gaat zorgen dat de bescherming van de natuur en de leefomgeving niet in een gat belandt waarbij er al meer activiteiten worden toegestaan terwijl de tekorten van de omgevingsdiensten, die op dit moment het werk al niet aankunnen, nog niet gedicht zijn? Hoe garandeert de regering dat de toezichts- en handhavingscapaciteit voldoende op orde is om überhaupt te kunnen controleren of voldaan wordt aan de voorwaarden die in een vergunning zijn gesteld?

De stappen voor de verbetering van de kwaliteit van omgevingsdiensten worden in het kader van de VTH-stelseldiscussie gezet. Mede naar aanleiding van het rapport van Aartsen werkt de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat hieraan verder. De uitwerking is uiteengezet in de brief aan de Tweede Kamer.77 Mocht de nadere uitwerking een wetwijziging noodzakelijk maken, dan zal daarvoor een voorstel worden ingediend bij het parlement. Deze wetswijziging is niet afhankelijk van of gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Als het gaat om de doelstellingen van de Omgevingswet zijn de omgevingsdiensten positief. Voor hen is het belangrijk dat de doelstellingen de kwaliteit van de fysieke leefomgeving borgen. Dit heeft op dit moment verbetering gebracht door het maken van concrete werkafspraken met ketenpartners en het vastleggen van werkprocessen. De medewerkers van de omgevingsdiensten zijn opgeleid op de inhoud van de Omgevingswet en worden dit jaar verder opgeleid in de vaardigheden die nodig zijn om hun taken in overeenstemming met de doelen van de Omgevingswet uit te voeren.

D66

[101] Zit er in de Omgevingswet een waarborg dat een burger/ondernemer niet in een draaimolen terecht komt van gestandaardiseerde overheidsbeslissingen, al dan niet voorvloeiend uit ingebouwde algoritmen? Ter toelichting, dit zou zich kunnen voordoen wanneer gemeenten andere gegevens gaan koppelen aan data in de fysieke omgeving zoals bijvoorbeeld vuil op straat of vandalisme in de openbare ruimte. Dan is een koppeling naar bewoners een kleine stap.

Het gaat de leden van de D66-fractie waarschijnlijk om de toepassing van beleid, waarbij algoritmen worden gebruikt en de vraag of wordt gewerkt met gestandaardiseerde overheidsbeslissingen. In vraag 29 ben ik ingegaan op de wijze van besluitvorming van het DSO-LV.

[102] De provincies staan positief tegenover de inwerkingtreding op 1 juli 2022. Om dit verantwoord te kunnen doen stellen zij de volgende voorwaarden: «De provincies moeten uiterlijk 31 januari 2022 kunnen vaststellen dat we realistische content kunnen inregelen en de omgevingsdocumenten (o.a. verordening, visie en voorbereidingsbesluit) voor provincies kunnen publiceren. Daarnaast moet de stabiliteit en performance van het DSO met deze content op orde zijn. Verder moeten we kunnen constateren dat muteren dan functioneel werkt en dat we de garantie krijgen dat de decentrale content van het DSO tot 1 juli 2022 niet opnieuw uit het stelsel wordt verwijderd. Tenslotte moeten we ongehinderd kunnen oefenen». Kan de Minister aangeven of aan de bovenstaande voorwaarden voor 31 januari 2022 kan worden voldaan?

In de beantwoording op de vragen 55, 56 en 57 (PvdA) en 59 (ChristenUnie) ben ik ingegaan op de stand van zaken van het oefenen. In aanvulling daarop kan ik aangeven dat provincies naast vergunningverlening kunnen oefenen met realistische content voor omgevingsverordeningen, omgevingsvisies en voorbereidingsbesluiten. De vragen over de stabiliteit beantwoord ik in de vraag 157.

Voor de datum van inwerkingtreding Omgevingswet verwijs ik u naar de inleidende tekst op pag. 2.

Muteren is aan de DSO-LV functioneel al geruime tijd gereed: de eerste mutaties door een decentrale overheid dateren van de zomer van 2021.

De regering wijst daarnaast op de mogelijkheid om terug te vallen op het mutatiescenario intrekken/vervangen als terugvaloptie voor andere mutatiescenario’s, zoals deze in de voortgangsbrieven meermaals is toegelicht.

Het updaten van de software van DSO gebeurt al sinds enige tijd zo veel mogelijk buiten kantooruren, om het oefenen zo min mogelijk te hinderen. Ook het proces voor het afhandelen en oplossen van storingen en andere problemen loopt. Over deze punten is er intensief contact met de bestuurlijke partners IPO en wordt onder hun regie samengewerkt met de provincies.

[103] De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de verschillende position papers die zijn ingediend door gemeenten en merkt hierbij op dat de grootte van de gemeente invloed heeft de slotnoot van de papers. Grote gemeenten kijken positiever naar de inwerkingtreding dan kleinere gemeenten. Dit kwam ook aan bod in de deskundigenbijeenkomst. De gemeente Appeldoorn zegt hierover: «Omdat de nieuwe Omgevingswet veel kansen biedt voor onze inwoners, pleiten we ervoor om de wet in te voeren per 1 juli 2022. Dat zaken achter de schermen voor ons als gemeente op dat moment nog niet optimaal verlopen, is dan van ondergeschikt belang». En de gemeente Oude IJsselstreek zegt hierover: «Ons advies is om ook deze wet minimaal uit te stellen of beter af te zien van invoering». De D66-fractie vindt de verschillende reacties zorgelijk en vindt het belangrijk dat alle overheden een gelijkwaardige start hebben. Kan de Minister deze verschillen verklaren? Daarnaast vragen deze leden welke instrumenten en middelen de Minister inzet om ook de kleinere gemeenten te ondersteunen?

Bij de 450 bevoegd gezagen die de Omgevingswet implementeren bestaan logischerwijs verschillen in aanpak, ambitie, voortgang en beschikbare capaciteit. Dit verklaart mede de verschillen ten aanzien van de voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

In de antwoorden op vraag 36 (#3, D66), vraag 92 (CDA), en vraag 114 (CDA) ga ik in op de beschikbare ondersteuning. Zoals aangegeven is er mogelijkheid voor maatwerk.

Duidelijkheid over de datum van inwerkingtreding helpt gemeenten bij het inplannen van de beschikbare capaciteit. Daarbij zullen de gemeenten die nog niet helemaal zijn voorbereid en de gemeenten die tegen praktische problemen in het stelsel aanlopen, ondersteuning krijgen via een stevige serviceketen. Op deze manier verfijnen we het stelsel en komen de bevoegd gezagen al werkend op hetzelfde kennis- en ervaringsniveau.

[104] In de brief van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden van 16 december 2021 komen een vijftal zorgpunten naar voren over de datum van inwerkingtreden. Deze leden hebben hierover enkele vragen. Kan de Minister aangeven hoe de raden worden betrokken in het vervolgproces?

In de antwoorden op de vragen 97 en 98 (GroenLinks) ben ik ingegaan op de zorgpunten van de Raadsleden. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze beantwoording.

[105] Daarnaast spreekt de vereniging haar zorgen uit over de duur van de vergunningstermijn en de gevolgen voor de kwaliteit van de besluitvorming: «De vergunningstermijn wordt verkort van 26 naar 8 weken wat betekent dat er minder tijd is voor de raad om tot afwegingen te komen, en dat er minder ruimte voor het wegen voor voors en tegens in het maatschappelijk debat is. Efficiency en snelheid, vooral ten behoeve van ondernemers, lijkt belangrijker dan voldoende tijd en ruimte voor het maatschappelijk debat over wenselijkheid van keuzes». De D66-fractie deelt deze zorgen die samenhangen met de toenemende werkdruk van raadsleden. Kan de Minister reageren op dit citaat?

Hieronder zet ik u het proces uiteen. Bij de behandeling in het parlementair traject van de Omgevingswet is dit in de overweging meegenomen.

Onder de huidige wet hebben vergunningen die afwijken van de regels van het bestemmingsplan een beslisprocedure van een half jaar. De raad geeft daarbij soms ook een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) af. Als een VVGB wordt geweigerd, moet de omgevingsvergunning ook worden geweigerd. Onder de Omgevingswet hebben vergunningen die afwijken van de regels van het omgevingsplan standaard een beslistermijn van 8 weken. Hierop is een eenmalige verlenging mogelijk van 6 weken. Het college beslist op de vergunning.

De gemeenteraad mag van tevoren gevallen aanwijzen van welke afwijkvergunningen – buitenplanse omgevingsplanactiveiten – waarvoor het adviesrecht voor de raad geldt. Voor deze gevallen geeft de gemeenteraad een bindend advies over de vergunning. Het college moet dit advies in acht nemen. Dit advies moet wel binnen de termijn worden afgegeven dit houdt in binnen de 8 weken + 6 weken. Als de aangevraagde vergunning aanzienlijke gevolgen voor de fysieke leefomgeving heeft en er meerdere belanghebbenden zijn, dan kan het college de beslistermijn verlengen naar 26 weken (de uitgebreide procedure). Dus mocht er sprake zijn van een hele complexe aanvraag of een aanvraag met veel impact op de leefomgeving, dan kan de gemeente de beslistermijn verengen naar een half jaar. Op deze manier is ervoor gezorgd dat de besluitvorming zorgvuldig kan plaatsvinden met inachtneming van de rol van de raad.

[106] De Nederlandse Vereniging van Raadsleden is erg kritisch over het wel of niet kunnen halen van de datum van 1 juli 2022. Hoe worden de raadsleden van de gemeente en de gedeputeerden staten en de algemeen besturen van het waterschap geïnformeerd over de nieuwe Omgevingswet?

Kortheidshalve verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 97 en 98 (GroenLinks) waarin ik in ben gegaan op de beschikbare informatie en ondersteuning voor raden.

PvdA

[107] De leden van de fractie van de PvdA krijgt zeer wisselende signalen over de vraag of het verantwoord is of de Omgevingswet op 1 juli 2022 op een verantwoorde manier ingevoerd kan worden. Opvallend is het verschil tussen enerzijds de brief27 van de ambtsvoorganger van de Minister van 14 december 2021, samen met de koepels IPO, VNG en Unie van Waterschappen, en anderzijds de signalen vanuit de uitvoeringspraktijk. De Regionale Implementatiecoaches Omgevingswet (RIO’s) zijn het eerste aanspreekpunt voor alle bevoegd gezagen. Zij zijn de verbindende schakel tussen alle partijen in het land die iets moeten met de invoering van de Omgevingswet, en het landelijke programma «Aan de slag met de Omgevingswet». Zij hebben daarom een goed beeld van de uitvoeringspraktijk en de actuele werking van het DSO. De fractieleden van de PvdA zijn daarom benieuwd naar hun ervaringen en hebben hierover de volgende vragen. Zijn de RIO’s betrokken bij de formulering van voormelde brief van 14 december 2021 van de Minister van BZK? Zo ja, is de regering bereid hun inbreng separaat te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo nee, is de regering bereid om hun alsnog om hun visie te vragen op de stand van de uitvoeringspraktijk en op de vraag of zij het, vanuit hun perspectief, verantwoord vinden om de Omgevingswet per 1 juli 2022 in te laten gaan? Is de regering bereid dit advies met de Kamer te delen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de RIO’s betrokken zijn bij de formulering van de brief van 14 december 2021 van de Minister van BZK. De RIO’s van het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet zijn een belangrijke schakel in de ondersteuning die aan de overheden wordt geboden bij de implementatie van de Omgevingswet. Zij bieden ondersteuning, leveren maatwerk aan bevoegd gezagen en geven signalen over zaken die zij zien in de uitvoeringspraktijk spelen. Dit gebeurt mondeling en via interne beraadslaging. De inbreng van RIO’s is niet separaat beschikbaar, de ervaring en opmerkingen wordt in het beleid en uitvoering algemeen meegenomen en daarmee ook in de brieven aan de kamer(s).

[108] De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat er volgens de deskundigen een groot capaciteitstekort (kwalitatief en kwantitatief) is bij overheden ten aanzien van functies in het ruimtelijk domein. Ook zijn veel bureaus genoodzaakt om offerteverzoeken en zelfs één-op één-opdrachten af te zeggen. De grote aanpassingen vanwege de invoering van de Omgevingswet zullen, logischerwijs en onvermijdelijk, ook veel capaciteit vragen. Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen:

Deelt de regering de zorgen over de beschikbare personele capaciteit bij overheden, met name gemeenten? Graag ontvangen deze leden een toelichting op de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten hiervan.

Is er volgens de regering een verschil tussen kleine, middelgrote en grote gemeenten? Zo ja, welk verschil? Hoe beoordeelt de regering dit capaciteitstekort in het licht van de invoering van de nieuwe Omgevingswet? Voorziet de regering effecten voor de implementatie van de nieuwe Omgevingswet én de dienstverlening aan burgers, ondernemers en ontwikkelaars?

De Omgevingswet wordt door de bevoegde bestuursorganen al jaren voorbereid. Rondom de inwerkingtreding wordt een piek in het werk verwacht. Hier wordt door gemeenten rekening mee gehouden en zij bereiden zich hierop voor. Voor gemeenten is het, als het gaat om de Omgevingswet, met name van belang dat er duidelijkheid komt over de inwerkingtredingsdatum. Daarmee worden de te volgen procedures helder en kan het werk definitief worden ingepland. Zo kunnen zij een goede afweging maken en de capaciteit verdelen tussen de taken nodig voor de implementatie en de reguliere taken binnen de afdelingen.

Zorgen over personele capaciteit zijn algemener. Hoe langer de implementatie duurt, hoe langer gemeenten zowel de implementatie als de reguliere operatie moeten bemensen, wat extra druk geeft op de schaarse personele capaciteit. Er is natuurlijk een schaalverschil tussen grote, middelgrote en kleine gemeenten en dat maakt de uitdagingen verschillend. Zo zullen grote gemeenten meer moeten doen om een goede integrale benadering van de leefomgeving te organiseren, terwijl dat voor kleine gemeenten eenvoudiger is. Voor kleine gemeenten zal het in bepaalde gevallen lastiger zijn om specifiek benodigde kennis in te zetten.

Samen met de koepels wordt gezorgd voor een goede ondersteuning en het bevorderen van samenwerking tussen bevoegd gezagen. De ondersteuning van gemeenten, inclusief maatwerk, heeft mijn aandacht. De ondersteuning bij implementatie heb ik uiteengezet in de antwoorden op de vraag 36 (#3, D66), vraag 92 (CDA), en vraag 114 (CDA).

[109] De motie-Nooren c.s. is uitgevoerd, zo merken de leden van de fractie van de PvdA op. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet is een regeling opgenomen die ervoor zorgt dat er een plicht ontstaat voor gemeenten, provincies en waterschappen om het participatiebeleid op te stellen waarin vastgelegd wordt hoe participatie wordt vormgegeven en welke eisen daarbij gelden en dit participatiebeleid vast te stellen door respectievelijk gemeenteraad, provinciale staten en het algemene bestuur van het waterschap. Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen: Hoeveel gemeenten, provincies en waterschappen hebben tot op heden uitvoering gegeven aan deze verplichting? Is er contact met de bevoegd gezagen die hier nog geen invulling aan hebben gegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voldoen alle bevoegd gezagen op 1 juli 2022 aan deze verplichting? Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie hierop een toelichting.

Kan de regering een kwalitatief beeld schetsen van de wijze waarop inhoud is gegeven aan deze verplichting tot participatiebeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is aanvullende actie nodig om tot voldoende kwalitatieve invulling van deze verplichting te komen? Zo ja, welke acties heeft de regering voor ogen?

In de beantwoording van vraag 95 (GroenLinks) heb ik de stand van zaken met betrekking tot de motie-Nooren uiteengezet. Zoals daar aangegeven heb ik vertrouwen de kwaliteit van de invulling van het participatiebeleid door de bevoegd gezagen.

Thema 4: Voorbereiding van betrokkenen

VVD

[110] In haar brieven van september en november 2021 gaat de Minister uitgebreid in op de inmiddels ontwikkelde, brede ondersteuningsstructuur, van werkplaatsen tot klikdemo’s, webinars en nog heel veel meer. Een fijnmazige opzet van allerlei hulp, zowel gericht op kennisoverdracht, praktische hulp als oefenmogelijkheden. Een traject, dat een compliment verdient. Interessant hierbij is wel de vraag hoe dit is geregeld na inwerkingtreding? Anders geformuleerd: welke onderdelen van deze hulp- en ondersteuningsinfrastructuur blijven nog (enige) tijd in de lucht? Hoe worden bevoegde gezagen, ketenpartners en gebruikers ook na inwerkingtreding geholpen in het omgaan met onduidelijkheden en onzekerheden over de nieuwe werkwijze en bijbehorende (technische) proces.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe bevoegde gezagen, ketenpartners en gebruikers na inwerkingtreding van de Omgevingswet ondersteund worden bij het omgaan met onduidelijkheden en onzekerheden over de Omgevingswet en het DSO. Kortheidshalve verwijs ik u voor het antwoord op deze vraag naar de antwoorden op vraag 36 (#3, D66), vraag 92 (CDA) en vraag 114 (CDA).

[111] Kan de regering toezeggen dat er niet alleen rondom de inwerkingtreding maar ook geruime tijd daarna voldoende ondersteuning beschikbaar blijft voor de bevoegde gezagen en anderen?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toezeggen dat er ook na inwerkingtreding voldoende ondersteuning beschikbaar blijft voor de bevoegde overheden en anderen. Op de geboden ondersteuning aan bevoegd gezagen ben ik eveneens in het antwoord op vraag 36 (D66), vraag 93 (CDA) en vraag 114 (CDA) ingegaan.

[112] Er wordt door medeoverheden aan het Rijk gevraagd om een voortzetting van het interbestuurlijke programma Aan de slag met de Omgevingswet. Niet alleen ten behoeve van een succesvolle implementatie van fase 1, maar ook met het oog op de ontwikkeling en uitrol van fase 2 en 3. Ook de op samenwerking gerichte onderlinge relaties van de overheden zijn ontegenzeglijk verdiept en verbreed door dit programma. Is de regering bereid dit programma nog zo lang als nodig is te continueren?

Het verzoek van de medeoverheden om een langere voortzetting van het interbestuurlijke programma Aan de Slag met Omgevingswet is mij bekend. Op basis van de huidige uitgangspunten zou deze een half jaar na de datum van inwerkingtreding worden afgebouwd, waarbij structurele taken zouden overgaan naar de staande BZK-organisatie. Thans onderzoek ik de (financiële) consequenties van een eventueel langere voortzetting.

[113] Bij alle overheden en een aantal uitvoeringsorganisaties en ketenpartners klinkt de roep om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over de inwerkingtredingsdatum. Is het publiceren van het KB op 1 april dan niet te laat voor de bevoegde gezagen en anderen?

Graag verwijs ik u kortheidshalve naar de inleidende tekst over de datum inwerkingtreding Omgevingswet op pag. 2.

CDA

[114] De leden van de CDA-fractie vragen nader inzicht van de Minister, waar we nu staan in de voorbereiding. Deze leden constateren dat er veel scholing en opleiding wordt aangeboden. Kan de Minister de deelname beschrijven? Voorts vragen deze leden om inzicht te geven in de fase van inwerking en de fase daarna.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is in de voorbereiding en constateren veel scholing en opleiding. De leden vragen of de Minister de deelname kan beschrijven en vragen om inzicht te geven in de fase van inwerking en de fase daarna.

Hieronder vindt u een beschrijving van de vier onderdelen van de implementatieondersteuning – ook genoemd in het antwoord op vraag 36 (#3, D66), vraag 92 (CDA) en vraag 114 (CDA) – en de deelname aan deze onderdelen.

In Klikdemonstraties wordt dieper ingegaan op de basis van het Omgevingsloket. Hoe werkt het, wat kun je verwachten en heel praktisch: hoe doe je een vergunningscheck of een vergunningaanvraag. In 2021 hebben 55 klikdemo’s plaatsgevonden waarbij in totaal ongeveer 1.000 deelnemers hebben deelgenomen. In 2022 gaan we door met het geven van deze klikdemo’s en richten we ons steeds meer op specifieke doelgroepen waarbij we een specifieke casus behandelen in de demo.

Voor vergunningverleners, planmakers, huidige Omgevingsloket Online (OLO)-beheerders en KCC-medewerkers is het van belang dat zij straks goed uit de voeten kunnen met het DSO en het werken met de Omgevingswet. Om dit te faciliteren bieden we deze functiegroepen een specifieke interactieve leersessie aan waarbij medewerkers in hun functie gaan oefenen met het Omgevingsloket en inzichtelijk krijgen welke vragen kunnen komen en wat organisaties ingeregeld moeten hebben om straks te kunnen werken met het DSO en de Omgevingswet. In de tweede helft van 2021 hebben 20 sessies plaatsgevonden met in totaal ongeveer 1.500 deelnemers. De nieuwe sessies voor 2022 worden voorbereid en zullen binnenkort beschikbaar komen via de website voor aanmelding.

Oefenen in de eigen praktijk ondersteunen we onder andere via (interbestuurlijke) werkplaatsen implementatie en basiswerkplaatsen (casus dierenpension). Een werkplaats is een (versnellings)middel om te ondersteunen bij het krijgen van werkende ketens in de regio (voornamelijk planvorming en vergunningverlening, toezicht en handhaving) en ze worden ingezet als middel om te oefenen en/of een concrete implementatiestap te kunnen zetten in regionaal (interbestuurlijk) verband. Aan een werkplaats nemen meerdere overheden deel, soms wel 8 verschillende ketenpartners uit een regio. In 2021 zijn 19 interbestuurlijke werkplaatsen implementatie gestart, waarvan er nu 16 zijn afgerond en 3 nog doorlopen. Daarnaast lopen er 8 regionale basiswerkplaatsen dierenpension.

De lessen uit de werkplaatsen worden op verschillende manieren gedeeld, bijvoorbeeld via de website, spreekuren en de inspiratiedagen. Daarnaast zijn er specifieke bijeenkomsten voor waarin e ervaringen en lessen uit de werkplaatsen worden gedeeld.

Verder heeft iedere koepelorganisatie (VNG, IPO, UvW en Rijk) de regie over de invoeringsondersteuning van het transitieproces voor de eigen achterban. Zij hebben elk een iedere een ondersteuningsorganisatie ingericht. De koepels hebben intensief contact over de ondersteuningsbehoefte bij de leden. De scholing van volksvertegenwoordigers maakt daar ook deel van uit. De VNG verzorgt bijvoorbeeld een programma gericht op raadsleden. Ook zijn specifieke handreikingen en tools voor lokale volksvertegenwoordigers beschikbaar.

Voor de vragen over ondersteuning na de inwerkingtreding van de wet verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 36 (#3, D66), vraag 92 (CDA) en 114 (CDA).

[115] Voorts verwachten de leden van de CDA-fractie bij de inwerkingtreding van een nieuw stelsel veel vragen. Kan de Minister toezeggen dat er zowel rondom de inwerkingtreding als de periode daarna voldoende ondersteuning beschikbaar is voor bevoegd gezagen? Zo ja, waar zal deze ondersteuning uit bestaan?

De leden van het CDA vragen of er rondom de inwerkingtreding en daarna voldoende ondersteuning is voor bevoegde overheden, en waar deze uit bestaat. Voor de vragen over ondersteuning na inwerkingtreding verwijs ik u naar het antwoord op vraag 36 (#3, D66) vraag 92 (CDA) en vraag 114 (CDA).

PvdA

[116] Is de regering op de hoogte van deze oefencasus en de gesignaleerde verbeterpunten? Kan de regering aangeven welke oplossingen zij ziet voor de gesignaleerde verbeterpunten? Op welke termijn zijn deze te verwachten? Is de regering van mening dat deze knelpunten opgelost moeten zijn voor de inwerkingtreding? Kan de regering aangeven wat de gevolgen zijn van de gekozen oplossingen? Hierbij graag ingaan op de gevolgen voor de dienstverlening aan indieners van een aanvraag, op de gevolgen voor de benodigde ambtelijke capaciteit en op het DSO.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering op de hoogte is van de oefencasus met aanvragen in het DSO van de Achterhoek en de daarin gesignaleerde verbeterpunten, en wanneer deze worden opgelost.

Dit is al geruime tijd het geval, omdat de bevindingen die hier zijn gedaan meteen bij het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO) zijn ingediend en vervolgens zijn opgepakt. Voor het merendeel van de gesignaleerde verbeterpunten is een oplossing al gereed of is deze in voorbereiding. Zo wordt mede naar aanleiding van deze oefencasus nog dit kwartaal een aantal verbeteringen voor eindgebruikers doorgevoerd in het Omgevingsloket, waardoor het gebruik van het Omgevingsloket naar verwachting gemakkelijker wordt als er meerdere activiteiten tegelijk worden aangevraagd. Het tijdens het opstellen laten meekijken van een overheid wordt niet door DSO ondersteund. Hiervoor is ook geen functionaliteit voorzien op korte termijn. De regering wijst erop dat dit binnen de huidige voorzieningen ook niet mogelijk is, en dat het DSO wel de mogelijkheid biedt om omgevingsoverleg aan te vragen met het bevoegd gezag.

Vrijwel alle bevoegde overheden bieden ook nu al de mogelijkheid om vooroverleg te voeren over complexe aanvragen, waarbij bevoegd gezag en initiatiefnemer samen bekijken hoe e.e.a. het beste kan worden aangevraagd. Dit zal niet anders worden op grond van de Omgevingswet, en is bij complexe aanvragen vrijwel altijd aan te bevelen, net als nu. Het DSO biedt wel de mogelijkheid voor een initiatiefnemer om samen met zijn adviseur, zoals een bouwkundig adviesbureau, aan een aanvraag te werken. In de oefencasus Achterhoek werd ook gesignaleerd dat het gedane verzoek in DSO-LV achter het loket uiteenviel in meerdere losse aanvragen en meldingen. Dit is niet het gevolg van ontbrekende functionaliteit in DSO, maar van beleidskeuzes die in de Omgevingswet zijn gemaakt. In de wetgeving is ervoor gekozen om het inrichtingenbegrip los te laten, en in plaats daarvan met losse activiteiten te werken. Voor vergunningen is geregeld dat alle tegelijk aangevraagde activiteiten in 1 vergunning terecht moeten komen, maar voor meldingen is dit niet het geval. Als er dus meerdere meldingplichtige activiteiten worden ingediend, worden dat meerdere losse meldingen. Het DSO volgt hierbij de wetgeving, niet andersom. Er is wel een oplossing bedacht om dit achter het loket op te lossen, door bevoegde overheden in staat te stellen meerdere verzoeken aan elkaar te relateren. Op dit moment is er met de bevoegd gezagen prioriteit gegeven aan het verbeteren van het Omgevingsloket voor eindgebruikers. Er is een wens om een functionaliteit te maken die de verzoeken aan elkaar relateert en die zo snel mogelijk na inwerkingtreding te realiseren. Voor de inwerkingtreding zelf is dit geen noodzakelijke functionaliteit.

Naar de huidige verwachtingen zou dit betekenen dat deze functionaliteit in het najaar van 2022 ter beschikking komt van overheden. De regering staat achter deze keuze. Zo wordt voor eindgebruikers een zo goed mogelijk dienstverleningsniveau gerealiseerd, dat goed vergelijkbaar en op een aantal punten zelfs aanmerkelijk beter is dan de huidige voorzieningen. De impact op de bevoegde overheden van deze keuze is overzichtelijk, omdat de door hen gewenste functionaliteit achter het loket naar verwachting wel binnen afzienbare tijd na inwerkingtreding beschikbaar komt.

[117] Hoe beoordeelt de regering in algemene zin de dienstverlening aan burgers, ondernemers en ontwikkelaars bij het basisniveau van het DSO? Kan de regering dit met enkele concrete voorbeelden duidelijk maken? De fractieleden van de PvdA horen graag van de regering welke onderdelen op 1 juli 2022 nog niet geregeld zijn ten aanzien van de dienstverlening aan de gebruikers, die wel behoren bij het gewenste basisniveau van het DSO.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe zij de dienstverlening aan overheden, burgers en ondernemers beoordeelt in het DSO bij inwerkingtreding van de Omgevingswet. Ook wil zij weten welke onderdelen van het basisniveau nog niet gereed zijn bij inwerkingtreding. Voor dit laatste onderwerp verwijst de regering naar haar antwoorden op de vragen van het CDA en D66 over ditzelfde onderwerp. Benadrukt wordt dat veel aandacht wordt besteed aan de toegankelijkheid van het DSO voor gebruikers met een beperking, en scoort het DSO op dit punt aanmerkelijk beter dan de huidige voorzieningen. Ook is er meer geïnvesteerd in informatie en vragenbomen op B1 taalniveau, zodat ook minder taalvaardige burgers bijvoorbeeld kunnen checken of er een vergunningplicht geldt voor het bouwen van een schuur in hun tuin. Bovendien is in het DSO veel meer informatie en regelgeving op één plaats te vinden dan in de huidige voorzieningen het geval was. Zo zijn waterschapsverordeningen, Natura2000-besluiten en veel programma’s nu niet vindbaar in Ruimtelijkeplannen.nl. Al deze omgevingsdocumenten kunnen bij inwerkingtreding van de Omgevingswet wel in het DSO worden ontsloten. Alleen al daarom biedt het DSO een betere, want bredere dienstverlening dan de huidige voorzieningen.

ChristenUnie

[118] Uit de deskundigenbijeenkomst van 21 december bleek dat veel veldpartijen de invoeringsdatum van 1 juli 2022 steunen. Onder andere de provincies, de waterschappen, de Omgevingsdiensten en de meeste gemeenten. Ook bleek dat een aantal kleinere gemeente nog niet klaar zijn. Onze fractie heeft daarover de volgende vragen. Bieden de tijdelijke maatregelen en de overgangsperiode voor deze gemeenten voldoende soelaas? En als dat niet het geval is welke ondersteuning geeft de Minister aan deze gemeenten dat zij op 1 juli 2022 wel klaar zijn? En mochten ze ondanks die steun niet klaar zijn: Hoe erg is dat?

De leden van de CU-fractie vragen of de tijdelijke maatregelen en de overgangsperiode voor kleine gemeenten die mogelijk nog niet gereed zijn voldoende soelaasbieden? En als dat niet het geval is welke ondersteuning geeft de Minister aan deze gemeenten dat zij op 1 juli 2022 wel klaar zijn? En hoe is het als ze ondanks die steun dan nog niet klaar zijn?

Ik heb veel waardering voor alle voorbereidende werkzaamheden en inspanningen die ook kleinere gemeenten verrichten om een goede invoering mogelijk te maken. Daarbij past het in de ruimtelijke procedures anticiperen op de komst van de Omgevingswet. De nodige gemeenten zijn al begonnen met het voorbereiden van ontwerpomgevingsplanwijzigingen in de nieuwe STOP-standaard, met als doel gebiedsontwikkelingen na inwerkingtreding op basis van het nieuwe recht mogelijk te maken. Tot de datum van inwerkingtreding kan van het huidige recht gebruik worden gemaakt. Het overgangsrecht van de Invoeringswet Omgevingswet regelt dat lopende procedures en de besluitvorming ook na inwerkingtreding volgens het huidige recht kunnen worden afgerond. Deze komen dus niet te vervallen. Dit kan ook kleinere gemeenten soelaas bieden. Voor gemeenten die onverhoopt nog niet gereed zijn en maar vanwege urgente gebiedsontwikkelingen wel plannen in procedure willen brengen kan er inderdaad gebruik worden gemaakt van de tijdelijke alternatieve maatregel IMRO. Ook kan voor urgente projecten een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit worden verleend. Er zijn dus routes beschikbaar om urgente projecten en ontwikkelingen door te laten gaan. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet alle ontwikkelingen direct vanaf inwerkingtreding van start zullen gaan. Naar verwachting zal er de komende weken in veel gemeenten sprake zijn van een relatieve luwte in plannen omdat er gemeenteraadsverkiezingen zijn.

PvdD

De leden van de fractie van de PvdD wensen de volgende vragen te stellen. Het lid van de PvdD-fractie dat deze vragen stelt, heeft meer dan twintig jaar gewerkt als advocaat gespecialiseerd in het bestuursrecht en veel op het gebied van het ruimtelijke ordeningsrecht. In de praktijk komen er twee soorten vragen voor die betrekking hebben op welke regels waar gelden. Het kan zijn dat de betrokkene wil uitzoeken wat op een specifieke locatie mag. Daarnaast zijn er gegadigden die een bepaalde activiteit willen gaan ontplooien en uitgezocht willen hebben in welke gebieden dat in het licht van de regels van het omgevingsrecht is toegestaan. De ambitie van het DSO is dat iemand met een druk op de knop kan zien wat op een bepaalde locatie mag en niet mag, is slechts van belang voor gegadigden die wensen te zien welke regels gelden op een bepaalde woon-, recreatie- of bedrijfslocatie die hij voor ogen heeft. In dit licht hebben de leden van de PvdD-fractie de volgende vragen.

[119] 1.1. Als een ondernemer of burger een beeld wil krijgen op welke locaties in de gemeente een activiteit die hij wil gaan verrichten is toegestaan, kan hij dan in de viewer een kaart van het gebied van de gemeente in beeld krijgen, waarop is aangegeven in welke gebieden die activiteit is toegestaan?

Ten denken valt aan:

  • a. een ondernemer die wil uitzoeken waar grootschalige detailhandel is toegestaan;

  • b. een investeerder die wil uitzoeken in welke wijken woningen voor «verkamering» in aanmerking kunnen komen;

  • c. een burger die wil uitzoeken op welke locaties met een woonboot een ligplaats mag worden ingenomen;

  • d. een ondernemer die wil weten op welke locaties in een landelijke gemeente bepaalde agrarische activiteiten zijn toegestaan.

Het DSO voorziet in een aantal faciliteiten om het omgevingsplan te raadplegen. Door in de kaart op een locatie te klikken kunnen de daar geldende regels uit een omgevingsplan worden geraadpleegd. Andersom kan van elke regel ook het werkingsgebied in de kaart worden getoond. Het omgevingsplan kan ook met zoektermen worden doorzocht. Zo kunnen regels worden gevonden waarin bepaalde activiteiten mogelijk worden gemaakt en kan daarvan het werkingsgebied in de kaart worden getoond. Daarnaast kan door middel van toevoegen van zogenoemde annotaties de raadpleegbaarheid verder worden verbeterd. Het zal het in de regel zo zijn dat iemand een bepaalde locatie op het oog heeft en daarvan wil weten welke bouw- en gebruiksmogelijkheden daar op grond van het omgevingsplan zijn toegestaan. Iemand die bijvoorbeeld eenvoudig wil herleiden op welke locaties in een gemeente het «verkameren» van woningen is toegestaan, is afhankelijk van de wijze waarop dit in de redactie van regels is geformuleerd en of hierop met deze specifieke term is geannoteerd. Het voorgaande heeft dus wel de consequentie dat als in een omgevingsplan niet is gewerkt met de term «verkameren» en die term evenmin door middel van annotaties is toegevoegd, het louter doorzoeken op een dergelijke zoekterm niet tot een uitkomst zal leiden. Zie ook het antwoord op vraag 120 (PvdD).

[120] 1.2. In geschillen bij de bestuursrechter die betrekking hebben op het niet inwilligen van een verzoek tot afwijking van het bestemmingsplan, komt vaak de vraag aan de orde hoe die afwijzing voor de betreffende locatie zich verhoudt tot het feit dat op andere locaties de gewenste activiteit wél is toegestaan. Kunnen de advocaat van de burger en de rechter met één druk op de knop in beeld krijgen in welke gebieden van de gemeente de activiteit die de verzoeker wenst te verrichten, wél is toegestaan? Zo nee, wat is dan de reactie van de regering op de kritiek dat het DSO voor de rechtspraktijk voor zulke gevallen een leemte bevat die eerst zal moeten worden opgelost voordat de Omgevingswet kan worden ingevoerd?

In antwoord op deze vraag is het eerst goed om op te merken dat ruimtelijke ordening bij uitstek locatieafhankelijk is en het dus heel voor de hand liggend is dat activiteiten op de ene locatie wel en op de andere locatie niet zijn toegestaan. Het besluit om activiteiten wel of niet toe te staan, moet altijd deugdelijk worden gemotiveerd. Het DSO zal voorzien in een goede raadpleegbaarheid van het omgevingsplan. Met de zogenoemde document-viewer kunnen eenvoudig de op een locatie toepasselijke regels worden geraadpleegd. Daaruit kan worden afgeleid welke activiteiten ter plaatse al dan niet zijn toegestaan. Ook kan met zoektermen worden gefilterd en op die manier het omgevingsplan worden doorzocht. Dat zal vermoedelijk niet gaan met één druk op de knop, maar langs deze weg is het goed mogelijk een beeld te krijgen op welke locaties bepaalde activiteiten zijn toegelaten. De kritiek waar de leden van de fractie van de PvdD naar verwijzen is de regering overigens bekend en is de aanleiding geweest om betere faciliteiten voor het raadplegen van geconsolideerde regelingen, zoals het omgevingsplan, in te bouwen in het DSO. De ontwikkeling van deze faciliteiten voor raadpleging vindt plaats onder directe begeleiding van een groep juristen die werkzaam zijn bij gemeenten en de rechtspraak.

[121] 1.3. In de opzet van het DSO is voorondersteld dat degene die het systeem bevraagt over een voorgenomen activiteit, de betreffende activiteit omschrijft op de wijze waarop deze in de juridische regels is aangeduid. Bij een eerdere oefensessie waaraan het lid van de PvdD-fractie heeft deelgenomen, bleek dat het «met één druk op de knop»-verhaal niet werkt als gevolg van het feit dat bij «ingewikkelde» vragen, het systeem niet de informatie kan geven die verlangd wordt. Tijdens die sessie werd dan ook aangegeven dat wellicht het systeem alleen voor (eenvoudige) standaardgevallen zal werken. Ter toelichting het volgende. Als een burger wil uitzoeken of hij op een bepaald adres vergunning nodig heeft en kan krijgen voor tijdelijke verhuur van een woning (aan toeristen of andere tijdelijke woningzoekenden), dan komt de vraag op hoe dan bij het zoeken de activiteit moet worden omschreven: als toeristische verhuur, tijdelijke verhuur, kamerverhuur, bed- en breakfast, studentenverhuur, short stay-verhuur, short stay-bewoning enz. Is het juist dat als de zoekende persoon één van die termen invult, maar in de omgevingsplanregel een andere benaming is gebruikt, de «met één druk op de knop»-ambitie niet werkt?

De fractie van de Partij voor de Dieren wil weten of het klopt dat als een gebruiker niet precies de juiste juridische term gebruikt bij het zoeken of hij een vergunning nodig heeft in het DSO, hij dan niet alle regels kan vinden. Dit is niet juist. Initiatiefnemers die slechts af en toe gebruik maken van het DSO zullen veelal niet bekend zijn met de naam van de juridische activiteit waar ze een vergunning voor vragen. Daarom wordt in de vergunning- en meldingencheck van het Omgevingsloket gebruik gemaakt van «werkzaamheden». Een werkzaamheid is de beschrijving van een juridische activiteit in begrijpelijke en duidelijke woorden. Zo is bijvoorbeeld de juridische activiteit (uit een regel in het omgevingsplan) «bijbehorend bouwwerk» gekoppeld aan de werkzaamheid aanbouw, uitbouw of bijgebouw bouwen. Aan de werkzaamheden kunnen trefwoorden worden gekoppeld, zodat ze eenvoudiger te vinden zijn, bijvoorbeeld «schuur». Een gebruiker kan dus zoeken in normale mensentaal en het woord «schuur» intypen bij het checken in het Omgevingsloket, en zo de regels voor een bijbehorend bouwwerk vinden.

Alle overheden maken bij het maken van vragenbomen voor het Omgevingsloket gebruik van dezelfde werkzaamheden en trefwoorden. Het beheer van werkzaamheden wordt daarom gedaan door een interbestuurlijke werkgroep met mensen van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) en vertegenwoordigers van de koepels VNG, UvW, IPO en van het Rijk. Deze werkgroep blijft ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet actief. Zo kunnen naar aanleiding van de concrete ervaringen van gebruikers waar nodig aanpassingen worden gedaan in de werkzaamheden.

Thema 5: Monitoring en evaluatie

VVD

[122] Door de regering is de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) benaderd om te fungeren als onafhankelijke evaluatiecommissie. De Rli heeft positief gereageerd op dit verzoek en is ook betrokken bij opzet en inrichting van het monitoringsprogramma. De opzet van de monitoring in alle facetten is vanaf het eerste begin een belangrijk aandachtspunt geweest in de debatten in de Eerste Kamer. Een goede monitoring, terugkoppeling en aanbrengen van verbeteringen in een doorlopend proces hebben immers een directe relatie met de uitvoerbaarheid en doeltreffendheid van de Omgevingswet.

  • In het verslag schriftelijk overleg (vastgesteld 13-9-2021) vermeldt de regering (vraag 28) dat aan het conceptuele kader van de monitoring in de tweede helft 2021 zal worden gewerkt. Wanneer is een monitoringsplan tegemoet te zien? In reactie op TO2857 verzoekt de regering de deadline hiervoor te verschuiven naar 1 juli 2022. Dit lijkt aan de late kant.

  • Is er daarbij nog ruimte voor het suggereren van mogelijke verbetering of aanscherping?

  • Er gaat, begrijpen de leden van de VVD-fractie, veel gemonitord worden. Hoe wordt ervoor gezorgd dat al deze data tot een logisch samenhangend, systematisch samengesteld en overall monitoringsbeeld leiden?

De VVD-fractie constateert dat de regering in het schriftelijk overleg van 10 september 202178 heeft vermeld dat in de tweede helft van 2021 aan het conceptuele kader wordt gewerkt, en vraagt wanneer een monitoringplan tegemoet kan worden gezien.

Ik hecht grote waarde aan de goede inrichting van de evaluatie en monitoring. Gezien de breedte van de Omgevingswet, de hoeveelheid te behandelen onderwerpen en de noodzaak om de monitoring op te stellen in overeenstemming met de betrokken samenwerkingspartners en de evaluatiecommissie, is het nodig een zorgvuldig traject te lopen. Daarom vraagt het opzetten tijd van de verschillende betrokken partijen. U wordt hier in de loop van 2022 over geïnformeerd.

Ik kan u nu wel melden dat de onafhankelijke evaluatiecommissie zal adviseren over de opzet van een goed monitoringsprogramma voor de Omgevingswet in de eerste vijf jaar na inwerkingtreding. Het programma moet niet alleen jaarlijks een goed beeld geven van de werking van de wet, maar moet ook voldoende basis geven voor de evaluatie en dus passen binnen de opzet van de evaluatie van de wet door de evaluatiecommissie. Deze samenhang wordt de komende tijd als leidend uitgangspunt genomen bij de opzet van de monitoring. Wanneer in de loop van de tijd blijkt dat de opzet van de monitoring of de evaluatie aanscherping of aanpassingen behoeft dan kan hier met de Rli over in gesprek.

CDA

[123] De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken van de unaniem aangenomen motie Rietkerk c.s. mbt de onafhankelijke evaluatiecommissie, die jaarlijks moet rapporteren. Zijn de leden van deze commissie al benaderd/bekend en wat gaat het instellingsbesluit of de opdracht inhouden?

De voorbereidingen voor het instellen van een onafhankelijke evaluatiecommissie zijn al geruime tijd gestart. De omvang van de taken en de duur van de inzet van de evaluatiecommissie maken dat de Kaderwet adviescolleges van toepassing is op het instellen van deze evaluatiecommissie. Op grond van de Kaderwet adviescolleges is het kabinet terughoudend met het instellen van nieuwe adviescolleges. Het inbedden bij een bestaand onafhankelijk adviescollege betekent dat de onafhankelijkheid van de evaluatie van de Omgevingswet automatisch geborgd is. In de voortgangsbrief van 14 december 2021 heb ik kunnen melden dat de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) positief heeft besloten op het verzoek om als onafhankelijke evaluatiecommissie voor de Omgevingswet op te treden. De Rli zal adviseren over de opzet van een goed monitoringsprogramma voor de Omgevingswet in de eerste vijf jaar na inwerkingtreding en een plan van aanpak opstelt voor de eerste vijfjaarlijkse evaluatie van de Omgevingswet en de jaarlijkse tussentijdse reflectieverslagen, die ook aan de Staten-Generaal worden gezonden. De organisatorische voorbereidingen voor het opnemen van de taken worden op dit moment getroffen. Er zijn nog geen leden benaderd.

D66

[124] De leden van de D66-fractie merken op dat wanneer er in de praktijk gestart wordt met de Omgevingswet er onvolkomenheden aan het licht zullen komen. Op welke wijze worden problemen snel gesignaleerd en opgelost? Hoe worden de signalen hierover vanuit de praktijk gehoord door het ministerie? Hoe worden de signalen verwerkt en ervoor gezorgd dat het systeem voortvarend wordt aangepast? Zonder dat dit leidt tot problemen van data in productie. Deze leden vernemen graag de reactie hierop van de regering.

Bij de invoering van de Omgevingswet is een zogenaamde «verhoogde dijkbewaking» op het DSO van toepassing alle beschikbare informatiekanalen intensief worden gevolgd om te zien of de invoering goed verloopt. In deze periode zijn er ook extra personen beschikbaar om te zorgen dat de verwachte piek aan vragen over het DSO en de algemene vragen over implementatie voortvarend kunnen worden opgepakt.

Daarnaast wordt een calamiteiten managementproces ingericht. Bij zeer ernstige verstoringen met (potentieel) grote gevolgen voor de operatie wordt dit in werking gesteld. Dit zorgt ervoor dat snel de benodigde analyse en besluitvorming plaats vindt om een oplossing te realiseren. Ook eenduidige communicatie met de betrokken partijen is onderdeel van dit proces. Voor het inwerkingtreden van de Omgevingswet wordt dit proces geoefend met alle deelnemers.

Thema 6: Overige vragen

VVD

[125] De leden van de fractie van de VVD vragen de regering wat er gebeurt als de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet zou verschuiven naar een latere datum. In de deskundigenbijeenkomsten kwam naar voren dat er bij uitstel sprake zou zijn van verlies aan focus, momentum en prioritering bij de overheden en betrokken partners. De leden van de VVD-fractie horen graag de reflectie van de regering op dit punt.

Graag verwijs ik u naar de inleidende tekst over de datum inwerkingtreding Omgevingswet op pag. 2. Daarin wordt ingegaan op de afweging bij de keuze over de datum van inwerkingtreding. Uitgangspunt is dat de beoogde datum de uitvoeringspraktijk enerzijds tijdige duidelijkheid biedt over het definitieve tijdstip van inwerkingtreding en anderzijds voldoende voorbereidingstijd biedt. Dit zorgt ervoor dat de laatste noodzakelijke en urgente stappen gezet kunnen worden richting een zorgvuldige invoering van het stelsel. Alle betrokken partijen kunnen dan met volledige focus toewerken naar een zorgvuldige inwerkingtreding.

GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat in het coalitieakkoord mooie ambitieuze paragrafen zijn opgenomen om een aantal cruciale ruimtelijke opgaven tot realisatie te laten komen. Bijvoorbeeld op het vlak van de woningbouw, de energietransitie en de transitie van het landelijk gebied. De Omgevingswet zal voor al deze opgaven van grote invloed zijn. Sinds het laatste debat in de Eerste Kamer van 13 januari 2021 zijn er veel ontwikkelingen geweest in het ruimtelijk domein. De leden van de GroenLinks-fractie zouden daarom allereerst graag inzicht krijgen in de wijze waarop de regering thans tegen de Omgevingswet aankijkt en of er wellicht nieuwe inzichten zijn opgedaan. De leden van de GroenLinks-fractie hebben verder de volgende vragen.

[126] A. De fractieleden van GroenLinks willen de regering vragen om haar visie op implementatie en rol van de Omgevingswet in het ruimtelijk domein te schetsen.

De Omgevingswet heeft onder meer als doel een gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit in stand houden en bereiken. De Omgevingswet is gericht op een balans tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. In de kern is dat niet anders dan nu, waar in het ruimtelijk domein op grond van het criterium «goede ruimtelijke ordening» en het in de jurisprudentie ontwikkelde criterium «aanvaardbaar woon- en leefklimaat» ook al een dergelijke balans wordt gezocht. Wat echter verschilt is dat de «kokers» verdwijnen waarmee het huidige omgevingsrecht is opgedeeld. Onderwerpen op het gebied van ruimtelijke ordening, bouwen, wonen en milieu zijn in de praktijk al nauw met elkaar vervlochten, maar worden nu nog gereguleerd met verschillende stelsels met historisch gegroeide grenzen. Bijvoorbeeld het criterium «ruimtelijk relevant» kan in de weg staan aan het opnemen van klimaatregels in het huidige bestemmingsplan. De verkokerde regelgeving staat nu soms in de weg aan de samenhang die in de praktijk wordt ervaren en gezocht. De Omgevingswet faciliteert en stimuleert de beweging dat overheden in samenhang en gezamenlijkheid denken over opgaven in de fysieke leefomgeving. En dat is juist wat nodig is om de grote maatschappelijke transities vorm te kunnen geven. Dat de praktijk hieraan ook behoefte heeft, blijkt uit het grote aantal experimenten dat vooruitloopt op de Omgevingswet. Die hebben plaats onder de Crisis- en Herstelwet.

[127] B. Hoe kijkt de regering aan tegen de rol van de Omgevingswet bij de voormelde processen? Zijn er in het afgelopen jaar nieuwe inzichten opgedaan, die wellicht tot aanpassingen van het proces of de wet zouden kunnen leiden? De fractieleden van GroenLinks zijn in het bijzonder geïnteresseerd in een reflectie van de regering op de volgende constateringen:

  • 1) De opgaven waar Nederland voor staat zijn omvangrijk en veelomvattend. Soms blijken Europese wetten (milieunormen) en soms nationale regie (energietransitie, woningbouwopgave, datacenters, PFAS) geschikter om doelen te bereiken. Decentrale overheden blijken dus niet altijd het beste beslisniveau om de gewenste ruimtelijke uitkomsten te krijgen, terwijl zij in de Omgevingswet wel het belangrijkste niveau zijn voor het ruimtelijke beleid.

  • 2) Het blijkt voor een gemeente of provincie lastig om eigen keuzes te maken die zijn ingegeven door het langetermijnperspectief, maar die burgers op de korte termijn als ongemakkelijk ervaren. Dit wordt versterkt door de schaalvergroting in het bedrijfsleven. Recente voorbeelden die het nieuws haalden (datacentra, recreatieondernemingen) illustreren dat decentrale overheden niet (altijd) zijn opgewassen tegen de deskundigheid, de doorzettings-macht en de financiële slagkracht van grote ondernemingen.

  • 3) Met overtredingen van het Omgevingsrecht kunnen grote financiële belangen zijn gemoeid. Bekende voorbeelden zijn de afvalstoffenregeling en het lokaliseren van (zeer) winstgevende bestemmingen. Om daarin op te treden is een overheid nodig, die op enige afstand staat van de meest betrokken burgers.

Conform het regeerakkoord gaat de regering meer regie nemen op grote ruimtelijke ontwikkelingen die decentrale en nationale belangen raken. In het regeerakkoord is opgenomen dat de Minister voor VRO een regiefunctie voor het ruimtelijk beleid heeft. Ook is aangegeven dat het kabinet zich zal inzetten voor een goede ruimtelijke inrichting o.a. voor het beschermen van de natuur, het tegengaan van funderingsproblematiek als gevolg van bodemdaling, het voorkomen van verrommeling en verdozing en de inpassing van de energietransitie.

De NOVI geeft de visie van het Rijk op de gewenste ruimtelijke leefomgeving, Daartoe wordt de NOVI geactualiseerd en aangescherpt. Met de Omgevingswet kan het Rijk regie nemen. Ze kan regels stellen die gelden voor decentrale overheden of die gelden voor iedereen. De Ow is een levend stelsel. Als aanvullende regelingen nodig zijn, dan kan dat.

De Omgevingswet biedt het instrumentarium om de regiefunctie in te vullen. Door het integrale karakter van de Omgevingswet draagt zij bij aan de aanpak van de grote maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat: het aanpakken van diverse problemen en opgaven in de fysieke leefomgeving in onderlinge samenhang is immers het meest effectief.

[128] C. Als vraag B met ja is beantwoord, welke inzichten waren dit en waar zou de regering de Omgevingswet of lagere regelgeving willen aanvullen om het stelsel meer te laten aansluiten bij deze recente inzichten?

De Omgevingswet is indertijd ontwikkeld vanuit de gedachte dat de grote opgaven alleen aangepakt kunnen worden met een overzichtelijke set van regelgeving, zodat verschillende actoren zich bedienen van dezelfde taal en dezelfde instrumenten. De eerste ervaringen laten zien dat het stelsel van de Omgevingswet als zodanig goed geschikt lijkt om deze grote opgaven aan te pakken. De gemeenten hebben vooral interesse in het werken met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte dat vooruitloopt op het omgevingsplan van de Omgevingswet. Inmiddels wordt er al in zo’n 240 gemeenten op deze manier gewerkt. Er zijn plannen om op deze locaties zo’n 250.000 woningen te realiseren. Vooral bij de uitwerking van het Klimaatakkoord zijn inmiddels ook concrete ervaringen opgedaan hoe het stelsel kan werken, bijvoorbeeld bij het reguleren van duurzame mobiliteit en de warmtetransitie. Op dit terrein heeft het vorige kabinet regelgeving voorbereid en die zal door dit kabinet aan uw Kamer worden voorgelegd. Voor andere terreinen zijn de beleidsvoornemens priller, maar ook daar biedt het stelsel meer kansen, bijvoorbeeld doordat instrumenten universeel toepasbaar zijn en niet alleen binnen de sectorale «koker» waar ze ontwikkeld zijn. Daardoor ontstaan er meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast zijn er concrete voornemens om de regelgeving aan te scherpen. In het coalitieakkoord is bijvoorbeeld aangekondigd dat de watertoets een dwingender karakter krijgt in het licht van de klimaatadaptatie, dat er regels komen om zon op dak af te dwingen en zon op land te beperken en dat er landelijke regie en aangescherpte toelatingscriteria komen voor datacentra. De grote opgaven kunnen dus prima worden aangepakt binnen het stelsel van de Omgevingswet.

Onder de Omgevingswet ligt, net als onder de huidige Wet ruimtelijke ordening en de voormalige Wet op de Ruimtelijke Ordening, het maken van keuzes over de inrichting van de woon- en leefomgeving primair bij de gemeenten. Daar zit de beste kennis van de lokale situatie Met omgevingsvisies, programma's en bestuurlijke afspraken geeft het Rijk aan welke keuzes het op nationale schaal maakt, waar het richting geeft aan andere overheden en waar het samen met andere overheden aan tafel zit. Daarnaast geeft het richting met instructieregels die bepalen binnen welke grenzen gemeenten, waterschappen en provincies hun afwegingen maken. Waar het gaat om provinciale belangen hebben de provincies dezelfde mogelijkheden als het Rijk om richting te geven en grenzen te bepalen.

Deze keuze om meer regie te voeren staat daarmee los van de discussie over de inwerkingtreding van de wet. Hetzelfde geldt voor de discussie over de handhaving. Over het versterken van het VTH-stelsel is uw Kamer onlangs geïnformeerd door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Het ligt in de rede dat dit traject ook zal leiden tot aanpassingen in de regelgeving, maar dat is onderdeel van de verdere ontwikkeling van de wetgeving.

D. De Omgevingswet brengt een aantal sectorale thema’s onder in een enkele wet, waar tot nu toe sprake was van meerdere, duidelijk herkenbare wetten. Daarbij komt dat sinds de instelling van het Ministerie van VROM (ontstaan in 1982 door het beleidsterrein «milieu» toe te voegen aan het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, algemeen ingezien wordt dat ruimtelijke ordening en de zorg voor het milieu onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.

[129] i. Hoe is dat te rijmen met het onderbrengen van de beleidsterreinen Ruimtelijke Ordening, Milieu, Klimaat, Natuur en Stikstof bij verschillende bewindspersonen? Wat is de gedachte daarbij geweest?

Het beleidsterrein van ruimtelijke ordening is van oudsher een terrein dat meerdere bewindspersonen aangaat. De Minister voor VRO vervult daarin een stelselverantwoordelijkheid. De Minister voor VRO is verantwoordelijk voor het stelsel van ruimtelijke ordening en Omgevingswet. Binnen het stelsel van de Omgevingswet zijn er meerdere Ministers verantwoordelijk voor hun eigen beleidsonderwerpen. De verschillende verantwoordelijkheden voor bewindslieden zijn van alle tijden, denk aan infrastructuur, landbouw en ruimtelijke ordening. Met de komst van de Omgevingswet komen die onderwerpen in één stelsel samen, waardoor de samenhang geborgd kan worden. De taken en verantwoordelijkheden kunnen worden verdeeld, de instrumentarium en de procedures zijn geharmoniseerd. Inzet hiervan is een samenhangende benadering van opgaven in de leefomgeving. In het regeerakkoord zijn de doelen van deze regering benoemd waar het kabinet de komende periode aan gaat werken. Die krijgen vervolgens een uitwerking via de geharmoniseerde instrumenten van de Omgevingswet, zoals de NOVI.

In het regeerakkoord en de portefeuilleverdeling is duidelijk gemaakt welke Minister met welke thema’s aan de slag gaat en welke Minister waarvoor stelsel- dan wel bestuurlijk verantwoordelijk is.

[130] ii. Hoe wordt bewerkstelligd, dat er ondanks deze versnippering samenhangend en doelmatig wordt opgetreden?

Het stelsel van de Omgevingswet staat voor het samenhangend en doelmatig aanpakken van de diverse problemen en opgaven in de fysieke leefomgeving. De wet kenmerkt zich immers door een samenhangende benadering, interbestuurlijke samenwerking en participatie van betrokkenen. Binnen dat stelsel hebben diverse bestuursorganen een rol van zowel het Rijk als de decentrale overheden.

[131] iii. De verplaatsing van de Omgevingswet van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) naar de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) roept bij de fractieleden van GroenLinks tevens de vraag op welke Minister eindverantwoordelijk gehouden moet worden voor de juridische kant van deelonderwerpen als natuur of wonen binnen de Omgevingswet. De Minister voor VRO is eindverantwoordelijk voor de Omgevingswet, maar welke Minister is de bestuursverantwoordelijke Minister die bijvoorbeeld in de hoofdstukken natuur en geluid bedoeld wordt? Is dat ook de Minister voor VRO?

De Minister voor VRO is verantwoordelijk voor het stelsel van de Omgevingswet. De verantwoordelijkheid voor de afzonderlijke beleidsonderwerpen ligt bij de Minister die het beleidsonderwerp, bijvoorbeeld natuur of wonen in de portefeuille heeft. Dit is niet anders dan onder het vorige kabinet waarbij de Minister van BZK stelselverantwoordelijke was voor de ruimtelijke ordening en de Staatssecretaris van IenW primair verantwoordelijk was voor het beleidsonderwerp milieu. Hiermee is de afgelopen jaren bijvoorbeeld bij wetten als de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ervaring opgedaan.

[132] iv. Zo niet, kan de regering schetsen wat er gebeurt wanneer een programma- of projectminister (zoals ze tegenwoordig in de volksmond wel worden aangeduid) aanpassingen van de wet doet die botsen met wat de eindverantwoordelijke Minister voor VRO voor ogen heeft?

Zie ook de beantwoording op de voorgaande vraag 131 (D. iii.). Bij de uitvoering van het kabinetsbeleid staat uiteraard een goede samenwerking en afstemming voorop. Dat is ook procedureel geborgd aangezien aanpassingen van de wetgeving door de regering in de ministerraad worden behandeld.

[133] E. Kan de regering aangeven hoe zij op korte termijn wil voldoen aan de gedane toezeggingen die zien op het regelen van een drietal aspecten rondom de invoering van de Omgevingswet?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de regering op korte termijn wil voldoen aan de volgens de leden van de fractie gedane toezeggingen die zien op het regelen van een drietal aspecten rondom de invoering van de Omgevingswet.79 De Eerste Kamer is op 30 april 2021 per brief geïnformeerd over de uitvoering van deze toezegging.80 Daarin heeft de Minister van BZK benadrukt dat ze tijdens het debat van 13 januari 2021 heeft gezegd dat de aangedragen punten worden herkent. In het debat is begrip geuit voor de zekerheid die de Kamer wil en erkend dat het belangrijke punten zijn voor de implementatie van de Omgevingswet. Tevens is toegezegd dat de leden schriftelijk op 17 december 2020 over deze onderwerpen hebben gesteld, in dezelfde week te beantwoorden. De antwoorden op deze vragen zijn aansluitend op 15 januari 2021 verstuurd. De Minister is ook via de navolgende voortgangsbrieven ingegaan op de werking van Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Tevens is uw Kamer per brief van 12 maart 2021 «Integraal Financieel Beeld Stelselherziening Omgevingswet» geïnformeerd over het integrale financiële beeld en de financiële afspraken tussen de decentrale overheden en het Rijk ten aanzien van de uitvoering van het stelsel en ten aanzien van het beheer en onderhoud van het DSO zijn gemaakt. Eerder is uw Kamer uiteraard over deze afspraken geïnformeerd in het kader van bijvoorbeeld het destijds gesloten Hoofdlijnenakkoord Financiële Afspraken Stelselherziening Omgevingswet (2016) en de Beheerovereenkomst Digitaal Stelsel Omgevingswet (2018). Dat deze afspraken ook zijn geborgd voor zover het over de Rijksbijdrage gaat in de begrotingen van het Rijk is gemeld via de betreffende begroting.

Inzake het derde onderdeel van de vraagstelling van de leden van de GroenLinks heeft de Minister in het debat van 13 januari 2021 niet expliciet toegezegd dat er voor deze specifieke uitvoeringsorganisaties een aparte uitvoeringstoets nodig is. Dit is uw Kamer op 12 november 2021 bij rappel op toezeggingen geantwoord. Uiteraard is er met uitvoeringsdiensten overleg en zijn deze betrokken in de ontwikkeling en het beproeven van het DSO. Bijvoorbeeld de rechtspraak bij de ontwikkeling van extra functionaliteit bij de viewer.

[134] F. Kan de regering aangeven hoe zij om wil gaan met de toezegging inzake een cumulatief effect-onderzoek met betrekking tot de milieueffectrapportages (MER’s) van gemeenten en provincies?

De Minister van BZK heeft de Kamer toegezegd, naar aanleiding van een vraag van de leden Kluit (Groen Links) en Crone (PvdA), nog eens na te zullen denken over een cumulatief effectonderzoek met betrekking tot de milieueffectrapportages (MER’s) van gemeenten en provincies.81 In de Kamerbrief nahang NOVI82 is toegezegd te onderzoeken of het mogelijk is periodiek een prognose te maken van de verwachte ontwikkelingen ten aanzien van biodiversiteit, natuur, milieu en landschap. Naar aanleiding hiervan is aan het PBL verzocht de mogelijkheid te verkennen van een Early Warning System. Deze verkenning is eind 2021 onder de titel Pilot Planmonitor aan de Eerste Kamer toegezonden.83

In deze pilot heeft het PBL op basis van ruimtelijke plannen een analyse gemaakt van mogelijke ontwikkelingen voor wonen en werken in verschillende scenario’s. Vervolgens is de overlap in beeld gebracht met gebieden met kwetsbare waarden, te weten Waterveiligheid, Nationaal Natuurnetwerk, Werelderfgoedgebieden, Ongunstige locaties voor waterhuishouding en bodemdaling, Drinkwaterkwaliteit, Landschapsbeleving en Milieugezondheidsrisico. Begin 2022 zal in een kabinetsreactie worden aangegeven op welke wijze aan deze pilot vervolg wordt gegeven.

Ten aanzien van de juridische stand van zaken wensen de leden van de fractie van GroenLinks de volgende vragen te stellen.

[135] A. Kan de regering aangeven hoe zij de informatiepositie van de (bestuursrechtelijke) rechtbank en in het bijzonder de Raad van State geborgd heeft bij het ontwikkelen van het DSO, en met name de omleidingsroutes waar nu aan gewerkt wordt? Hoe kan de rechter en in het bijzonder de Raad van State beoordelen of een procedure goed verlopen is wanneer het DSO-LV systeem niet werkt zoals de wetgever eerder bedoeld heeft? Hoe kan een burger op tijd inzicht krijgen in de gevolgde procedure? Kan de regering daarbij in het bijzonder ingaan op de situatie waarbij er onvoldoende ambtelijke capaciteit is om stukken goed te archiveren en rond te sturen?

Met de Afdeling bestuursrechtspraak en de rechtspraak is contact over de ontwikkeling van onderdelen van het DSO die voor de rechtspleging van belang zijn, zoals de viewer. Daarover is eind vorig jaar een expertsessie georganiseerd. Deze betrokkenheid wordt ook de komende periode voortgezet.

De juridische procedures zijn altijd leidend. Die bevatten ook waarborgen voor de burger voor de te volgen procedure, het ter inzage leggen van stukken etc. Zo schrijft de Omgevingswet voor dat een aanvrager van een vergunning een ontvangstbevestiging krijgt waarin ook de te volgen procedure wordt gemeld. Op een later moment verstrekt het bevoegd gezag aan de aanvrager een meer inhoudelijke mededeling over de te volgen procedure, hoe lang die zal duren en welke rechtsmiddelen tegen het te nemen besluit zullen open staan. Hierdoor is voor de aanvrager helder welke procedure van toepassing is.

Mochten in bepaalde gevallen onderdelen van die voorgeschreven procedures niet goed of volledig zijn gevolgd dan moet dat uiteraard zo snel mogelijk hersteld worden. Als dat niet gelukt is, kan dit onderdeel zijn van bezwaar- en beroepsprocedures. Indien een beroepsgrond zich hiertegen richt, zal het bevoegd gezag inzichtelijk moeten maken dat voldaan is aan alle procedurele vereisten – publicatie aanvraag, terinzagelegging, tijdig nemen besluit etc. De gevolgen van het niet goed of volledig volgen van de procedures hangen af van het specifieke geval.

Het DSO reguleert alleen het elektronisch indienen van de aanvraag en de eerste ontvangstbevestiging hierop. Het DSO ondersteunt niet de verdere procedure van afhandeling van aanvragen en voorziet evenmin in de stukkenstroom voor bewaar en beroep.

[136] B. Kan de regering een overzicht aanleveren van de bezwaar- en beroepsmogelijkheden in de Omgevingswet?

Het onderwerp rechtsbescherming, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, is uitgebreid aan de orde gekomen bij de parlementaire behandeling van de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet. Voor een compact overzicht van de rechtsbescherming onder de Omgevingswet, inclusief een vergelijking met de situatie onder de huidige wetgeving, verwijs ik deze leden naar de tabel die is opgenomen in de nadere memorie van antwoord bij de Invoeringswet Omgevingswet.84 De rechtsbescherming wordt in technische zin voor het grootste deel geregeld via de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

[137] C. Kan de regering in dit overzicht aangeven wat onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vergelijkbare processtappen waren? En bij welke onderdelen er gewerkt moet gaan worden met het DSO of met de alternatieve routes voor het DSO?

In het kader van de rechtsbescherming is het DSO niet relevant. Dit komt omdat het maken van bezwaar en het instellen van beroep niet via het DSO verloopt. Eventuele alternatieve routes voor het DSO zijn hier dus ook niet relevant.

[138] D. Kan de regering voor voormelde vragen B en C aangeven welke termijnen derde-belanghebbenden in de Wro en in de Omgevingswetsystematiek hebben om hun inbreng op besluiten te leveren en of daarin iets gewijzigd is?

Ten aanzien van de termijnen die derden-belanghebbenden hebben om hun inbreng op besluiten te leveren zijn er geen verschillen tussen de regeling onder de Wet ruimtelijke ordening en de Omgevingswetsystematiek, zo antwoord ik in reactie op vraag 128 van GroenLinks. Dit houdt mede verband met het bij de bouw van het Omgevingswet-stelsel gehanteerde uitgangspunt van een gelijkwaardig beschermingsniveau.85 Zo is zowel onder de huidige wetgeving als onder de Omgevingswet de termijn voor het maken van bezwaar en het instellen van beroep bij de bestuursrechter zes weken (artikel 6:7 Awb) en bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen, bij toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb, in beginsel zes weken (artikel 3:16 Awb).

[139] E. In het licht van recente debatten over gebrekkige rechtstoegankelijkheid voor de burger: kan de regering per procedure aangeven of zij nog van mening is of deze termijnen een goede rechtsgang voor burgers kunnen garanderen? Zo ja, kan zij dit inhoudelijk onderbouwen? En is de regering bereid om de lessen uit de recente evaluatie- en zelfevaluatierapporten in het kader van de toeslagen-affaire te vertalen naar de processtappen, dan wel termijnen, die burgers in de Omgevingswet beter in staat stellen om hun belang als derde-belanghebbende na te streven?

De termijn voor derden-belanghebbenden om hun inbreng op besluiten te leveren bedraagt in de meeste gevallen zes weken, zo volgt uit de Awb. Dit geldt zowel voor de bestuurlijke voorfase – het maken van bezwaar of het naar voren brengen van zienswijzen op een ontwerpbesluit – als voor het instellen van beroep tegen het uiteindelijke besluit. Naar de mening van het kabinet garanderen deze termijnen een goede rechtsgang voor burger. Daarbij weegt mee dat er de mogelijkheid is tot pro forma bezwaar en beroep, waardoor uitstel kan worden verkregen voor het indienen van gronden.

Het vertalen van de lessen uit de recente evaluatie- en zelfevaluatierapporten in het kader van de toeslagenaffaire naar processtappen of termijnen is in gang gezet. Hiervoor wordt de Awb gewijzigd. Zoals is toegezegd door de Staatssecretaris van Financiën86 wordt daarbij gekeken naar:

  • Een mogelijke uitbreiding van de verplichting voor bestuursorganen om burgers vooraf te horen als een in hun nadeel te nemen beschikking wordt voorbereid;

  • Een codificatie van voorzieningen om informeel contact met de burger en laagdrempelige geschilbeslechting te stimuleren;

  • Mogelijkheden om de motivering van besluiten te versterken;

  • Het mitigeren van sommige effecten van de formele rechtskracht; en

  • Een explicitering van de verplichting van bestuursorganen om van een beleidsregel af te wijken, als de toepassing daarvan tot onevenredige resultaten leidt.

[140] F. In navolging van rechtspraak van het Europese Hof van Justitie heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak39 van 30 juni 2021 vastgesteld, dat bepalingen in het Activiteitenbesluit milieubeheer ten aanzien van windparken niet mogen worden toegepast, omdat zij niet vooraf zijn beoordeeld in een milieueffectrapportage (mer). De regering heeft aangekondigd dat rekening moet worden gehouden met een periode van twee jaar voor die mer-procedure. Hebben de bepalingen in de algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) en regelingen onder de Omgevingswet, waar ditzelfde voor zou kunnen gelden, de mer-procedure doorlopen, zo vragen de fractieleden van GroenLinks de regering. Zo niet, hoe voorkomt de regering dat gemeenten zometeen extra taken moeten uitvoeren omdat ze niet kunnen terugvallen op de rijksregels terzake? Is hierin voorzien bij de financiering van decentrale overheden? Kan de regering schetsen wat het gevolg is wanneer de rechter op andere onderdelen van de AMvB’s en regelingen zou oordelen dat hierop ook een mer-plicht rust?

G. Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van 25 juni 2020 van het EU-Hof in de Vlaamse zaak Nevele en voormelde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor de normerende regels in de besluiten? Is de regering van mening dat op grond van deze jurisprudentie een plan-mer-plicht geldt voor vergelijkbare andere regels in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)? Zo nee, waarom niet?

Naar aanleiding van een uitspraak87 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen deze leden of de betreffende regelgeving onder de Omgevingswet een mer-procedure heeft doorlopen, naar de gevolgen voor decentrale overheden en naar de consequenties van rechterlijke uitspraken over een mer-plicht voor andere onderdelen van die regelgeving.

De bepalingen over windparken in het Activiteitenbesluit, waarop de uitspraak betrekking heeft, gaan op in het stelsel van de Omgevingswet. Voor de regelgeving onder de Omgevingswet is geen milieueffectrapportage opgesteld. Daarmee heeft de uitspraak gevolgen voor de bepalingen over windparken op grond van de Omgevingswet. De bepalingen over windturbines worden zowel onder het activiteitenbesluit als onder de Omgevingswet aangepast. De aanpassing zorgt ervoor dat de onderdelen waarvoor een plan-mer gemaakt moet worden niet gelden. Het Rijk ondersteunt de decentrale overheden bij het omgaan met deze veranderingen. Er is een algemeen maatregel van bestuur (AMvB) met een overbruggingsregeling voor bestaande windturbineparken voorbereid en aan de Raad van State ter advies voorgelegd. Deze AMvB zorgt voor tijdelijk laten herleven van de regels voor reeds bestaande windturbineparken, dit vanwege het milieubelang en de gewenste rechtszekerheid in de uitvoeringspraktijk, waaronder het herstellen van de grondslag voor handhaving in bestaande situaties.

Voor nieuwe windturbineparken kan niet meer worden uitgegaan van het gelden van algemene regels naast het ruimtelijke besluit of de milieuvergunning. De gevolgen van de uitspraken brengen geen nieuwe taken voor gemeenten met zich mee, maar wel veranderingen in het uitvoeren van bestaande taken op het gebied van ruimtelijke besluiten en milieuvergunningverlening. Ook voorafgaand aan de rechterlijke uitspraken moest worden bekeken of de algemene regels in de specifieke situatie voldoende bescherming boden. Duidelijk is dat de voorbereiding van besluiten voor windturbineparken met het wegvallen van die algemene regels complexer is geworden. Het Rijk ondersteunt binnen het interdepartementale en interbestuurlijke Actieprogramma Verankering milieubescherming na Nevele de decentrale overheden. Zo geeft de website van Infomil informatie over de gevolgen van de uitspraak per type inrichting met windturbines, is er een helpdesk voor vragen, worden er presentaties gehouden over de gevolgen en mogelijke oplossingen.88

De leden vragen om aan te geven wat er gebeurt als de rechter oordeelt dat ook andere artikelen over andere onderwerpen in het Activiteitenbesluit milieubeheer een mer plicht rust. Het kabinet zal bij een dergelijke uitspraak inderdaad per onderwerp beoordelen of een plan-mer moet worden opgesteld.

Vervolgens vragen deze leden naar de gevolgen van deze jurisprudentie voor vergelijkbare normerende regels.

Zoals hierboven is aangegeven zullen de bepalingen over windparken die op grond van die uitspraak over het Activiteitenbesluit milieubeheer buiten toepassing moeten worden gelaten, ook onder de Omgevingswet niet kunnen gelden. De betrokken bepalingen over windparken worden aangepast. De opgestelde AMvB voorziet ook bij inwerkingtreding van de Omgevingswet in een overbruggingsregeling voor bestaande windparken. Daarnaast wordt ter uitvoering van de uitspraak voor windparken op dit moment gewerkt aan een plan-mer. Op basis daarvan worden herziene bepalingen voor windparken in een AMvB opgenomen die het gebruikelijke wetgevingstraject doorloopt.

Er zijn veel verschillende soorten algemene regels. Zo zijn niet alle algemene regels normerend, zo zijn er ook informatieverplichtingen, meetvoorschriften, BBT-bepalingen. Het is op basis van de jurisprudentie dit moment niet duidelijk welke typen regels precies allemaal onder het toepassingsbereik van de smb-richtlijn vallen. Dat moet zorgvuldig worden onderzocht.

[141] H. Is de regering bekend met het artikel van Henk Gierveld betreffende de rolverdeling tussen waterschap en provincie? Kan de regering met een inhoudelijke reactie komen op wat er in dit artikel gesteld wordt over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen provincie en waterschap? Kan de regering in het bijzonder ingaan op de vragen die onder 5 en 6 in het artikel gesteld worden?

I. Is de regering bekend met een andere inbreng van de heer Gierveld, ten aanzien van het project-besluit? Kan de regering reflecteren op het gestelde in dit artikel?

In de artikelen worden de achtergronden van de bestaande wetgeving uitvoerig geschetst en wordt de nieuwe regeling (of de verwachte toepassing daarvan) van commentaar voorzien. Beide artikelen eindigen met voorstellen tot aanpassing. De auteur pleit er onder meer voor om enkele onderdelen van de wettelijke regeling die volgens hem overbodig zijn te schrappen.

Vooropgesteld moet worden dat artikelen in vakpublicaties, zowel constructieve bijdragen als kritische noten, een bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van het stelsel van de Omgevingswet. Dat geldt ook voor deze artikelen. Het stelsel van de Omgevingswet blijft, ook na de inwerkingtreding, in ontwikkeling. Tegelijk is het moment daar om, na het uitgebreide totstandkomingsproces van de afgelopen jaren, de regelgeving die door het parlement is aangenomen, als vertrekpunt te nemen en aan de slag te gaan met het nieuwe wettelijke stelsel.

Van belang hiervoor is ook dat gedurende het hele proces van voorbereiding van de betrokken wetgeving veelvuldige afstemming tussen de betrokken departementen en de koepels heeft plaatsgevonden. Er zijn vaak meerdere alternatieven mogelijk en onderwerpen kunnen ook anders worden geregeld. Dat geldt in het bijzonder voor de opzet van de bevoegdheidsverdeling en betrokkenheid daarbij van andere organen bij de toepassing van de diverse instrumenten in het wettelijk stelsel. De wijze waarop de bevoegdheidsverdeling uiteindelijk vorm heeft gekregen in het wettelijke stelsel, is de weerslag van uitvoerige afstemming tussen alle betrokken partijen die straks met de instrumenten aan de slag moeten gaan. Uiteraard is er ruimte om tussentijds gebleken punten die niet werken te repareren of verduidelijkingen aan te brengen. Daarin zal ook worden voorzien via onder meer verzamelregelgeving.

Voor wat betreft de onderwerpen in de artikelen. Het goedkeuringsbesluit is onderwerp geweest van zowel de Omgevingswet als, voor de regeling van beroep, de Invoeringswet Omgevingswet. Bij de parlementaire behandeling in uw Kamer is de toepassing van de goedkeuringsbevoegdheid van gedeputeerde staten aan de orde geweest.89 Het goedkeuringsvereiste houdt verband met het feit dat een projectbesluit een integraal besluit is dat ook het omgevingsplan kan wijzigen. Het waterschap is een functioneel bestuursorgaan met taken en bevoegdheden ten aanzien van het functioneel waterbeheer. Door de goedkeuring van gedeputeerde staten, die bevoegdheden hebben ten aanzien van ruimtelijke aspecten, kan het projectbesluit voor waterschappen zich ook tot die aspecten uitstrekken. Verder is beschreven dat de goedkeuring alleen kan worden onthouden wegens «strijd met het recht» en wordt ingegaan op de wijze van toetsing door gedeputeerde staten. Deze elementen in verhouding tussen provincie en waterschap zijn bij de totstandkoming en het parlementair proces afgewogen. Het kabinet ziet nu geen aanleiding om de goedkeuringsbevoegdheid te schrappen, zoals de auteur voorstelt.

Ten aanzien van de mogelijkheid die in artikel 5.44 van de Omgevingswet is opgenomen om bij regeling categorieën projecten aan te wijzen waarvoor geen overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) (lees: de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) is vereist voor het vaststellen van een projectbesluit, geldt dat deze bepaling in overleg met alle betrokken partijen tot stand is gekomen. Hetzelfde geldt voor de uitwerking in de Omgevingsregeling. Daarin zijn categorieën van projecten aangewezen waarvoor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat het projectbesluit vaststelt en waarvan – zoals ook de auteur in zijn bijdrage beschrijft – de ruimtelijke consequenties onvoldoende groot of geheel afwezig zijn, zodat daarbij formele medebetrokkenheid van de Minister van BZK niet nodig wordt geacht. Door deze aanwijzing in de Omgevingsregeling is op voorhand duidelijk dat formele betrokkenheid van de Minister van BZK niet is vereist. Daarmee komt het de snelheid van besluitvorming juist ten goede.

Over er het al dan niet gezamenlijk uitvoeren van projecten zijn door partijen die met het projectbesluit aan de slag willen gaan zijn inmiddels enkele vragen gesteld. Dit betreft ook de door de auteur genoemde bepalingen in de artikelen 5.44, 5.44a en 5.44b van de Omgevingswet. In overleg met alle betrokken partijen bekijkt het kabinet in hoeverre het wenselijk is eventuele onduidelijkheden in die bepalingen weg te nemen. Dit vereist een zorgvuldig proces van voorbereiding en afstemming en kan zo nodig in een verzamelwet met reparaties en inhoudelijke aanpassingen worden meegenomen. De suggesties van auteur, om bijvoorbeeld artikelen te schrappen, zullen hierbij worden betrokken. Aan partijen die met het projectbesluit werken, is duidelijkheid geboden over het doel en de strekking van die artikelen. De door auteur gemaakte opmerkingen vormen op dit moment geen aanleiding om direct tot aanpassingen in de Omgevingswet over te gaan.

[142] J. De leden van de fractie van GroenLinks blijven zich grote zorgen maken over de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) onder de Omgevingswet, doordat straks het Rijk niet langer het «nee, tenzij»-principe voor ingrepen in het NNN hanteert. Nu kunnen burgers nog naar de rechter als blijkt dat er een ingreep in het NNN wordt toegestaan terwijl er bijvoorbeeld geen sprake is van een groot openbaar belang. Dat de zorgen van deze leden niet geheel uit de lucht gegrepen zijn, bleek bijvoorbeeld ook uit de eerste pilot NOVI-planmonitor, waarbij er een cumulatie van bouwprojecten nabij natuur geconstateerd is. Straks ligt het helemaal aan de provinciale invulling van de regels welke ingrepen worden toegestaan en hoe de compensatie geregeld wordt. Controle en handhaving achteraf worden hierdoor nog belangrijker, terwijl juist daar allerlei capaciteitsproblemen zijn en de natuurschade dan al is opgestreden. Dit zorgpunt kwam afgelopen zondag ook aan bod bij Vroege Vogels. Deelt de regering de zorgen van deze leden ten aanzien van de toegeeflijke houding ten opzichte van nieuwe ontwikkelingen in het NNN? En is de regering hierom wellicht bereid om het «nee, tenzij»-principe dat nu in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) staat alsnog terug te laten komen in de regels van het Bkl, juist omdat goede bescherming van het NNN onmisbaar is in het licht van onze internationale biodiversiteits- en natuurverplichtingen? Zo niet, hoe wil de regering garanderen dat de kwaliteit van het NNN dan op niveau blijft?

De omgevingswet heeft de parlementaire behandeling doorlopen en is daarmee vastgesteld. Het is ook zo dat de het een levend stelsel is. Nieuwe beleidsinzichten kunnen leiden tot aanpassing van de juridische regels.

In zijn algemeenheid heb ik eerder aangegeven dat de monitoring en evaluatie van de Omgevingswet het kader biedt om systematisch en op landelijke schaal te bezien hoe de keuzes na een bepaalde tijd uitpakken. Los daarvan kan vanaf het moment van inwerkingtreding daar waar bedreigingen tot onaanvaardbare effecten zouden leiden onmiddellijk worden opgetreden. Dit is ook het geval met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland. Afhankelijk van de aard van een eventuele bedreiging kunnen daarbij verschillende in de wet en uitvoeringsbesluiten opgenomen instrumenten worden ingezet.

De Minister van BZK heeft in de Kamerbrief nahang NOVI90 toegezegd te onderzoeken of het mogelijk is periodiek een prognose te maken van de verwachte ontwikkelingen ten aanzien van biodiversiteit, natuur, milieu en landschap. Naar aanleiding van deze toezegging is aan het PBL gevraagd de mogelijkheid van een Early Warning System kwetsbare waarden te verkennen: een systeem dat in beeld brengt welke toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kwetsbare waarden kunnen bedreigen. In de notitie van het PBL91 wordt verslag gedaan van deze verkenning, genaamd pilot planmonitor. In deze pilot planmonitor heeft het PBL op basis van ruimtelijke plannen een analyse gemaakt van mogelijke ontwikkelingen voor wonen en werken in verschillende scenario’s. Vervolgens is de overlap in beeld gebracht van deze ontwikkelingen met gebieden met kwetsbare waarden met betrekking tot milieugezondheidsrisico, Erfgoed van nationaal belang, Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland (NNN), waterveiligheid, kwetsbaarheid vanuit waterhuishouding en bodemdaling, drinkwaterwinning en waardevol landschap. Hiermee wordt een vinger aan de pols gehouden.

Er zijn op dit moment geen voornemens om een wijziging van het Besluit kwaliteit leefomgeving in procedure te brengen met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland.

In zijn algemeenheid heb ik eerder aangegeven dat de monitoring en evaluatie van de Omgevingswet het kader biedt om systematisch en op landelijke schaal te bezien hoe de keuzes na een bepaalde tijd uitpakken. Los daarvan kan vanaf het moment van inwerkingtreding daar waar bedreigingen tot onaanvaardbare effecten zouden leiden onmiddellijk worden opgetreden. Dit is ook het geval met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland. Afhankelijk van de aard van een eventuele bedreiging kunnen daarbij verschillende in de wet en uitvoeringsbesluiten opgenomen instrumenten worden ingezet.

[143] K. In de Omgevingswet c.a. is een groot aantal bestaande wettelijke regelingen opgenomen. Dat is gunstig vanwege de harmonisatie van regels. De AMvB’s en de regelingen waarin al die regels samenkomen, zijn echter omvangrijk en moeilijk leesbaar. Een voorbeeld: het Besluit algemene regels leefomgeving met de belangrijkste passages uit de nota’s van toelichting beslaat 1.492 pagina’s. Komt er een korte «officiële» samenvatting van de duizenden pagina’s parlementaire geschiedenis en toelichting, die het voor zowel rechter als burger mogelijk maakt om bij twijfel de bedoeling van de wetgever te achterhalen? Zo niet, kan de regering dan bevestigen dat zij zich realiseert dat de regering een politieke taak, namelijk de invulling en duiding van normen en regels, neerlegt bij de rechterlijke macht? Kan de regering reflecteren op de wenselijkheid van een dergelijke ontwikkeling? Kan de regering een inschatting geven van de omvang van het extra werk dat hierdoor bij de rechterlijke macht wordt neergelegd?

Net als bij andere omvangrijke stelselherzieningen – zoals bijvoorbeeld voor het Burgerlijk Wetboek – wordt er geen «officiële samenvatting» gepubliceerd. Dat zou geen recht doen aan het uitgebreide en zorgvuldige totstandkomingsproces. Binnen de totstandkomingsgeschiedenis heeft de inbreng van de verschillende instanties elk hun officiële betekenis, waaronder die van de beide Kamers en de Raad van State. In gevallen waar discussie ontstaat moet voor de interpretatie van de regels niet worden teruggegrepen op een samenvatting, maar op de volledige, oorspronkelijke teksten. Die teksten blijven zoals gebruikelijk een belangrijke bron voor de uitvoeringspraktijk.

Het kabinet heeft begrip voor de gestelde vraag en hecht belang aan een goede en toegankelijke informatievoorziening, dit naast de officiële documenten. Daarom laat het kabinet de informatie wel op een toegankelijk manier ontsluiten via www.iplo.nl, de hulpmiddelen op www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl en het omgevingsloket, bijvoorbeeld via vragenbomen.

Daarnaast verschijnen in de praktijk al verschillende wetsedities en commentaren waarin de verschillende officiële teksten worden samengebracht. Dit naast de verbeteringen in de regelgeving zelf die als geheel nu beter inzichtelijk zijn. Ook is duidelijker welke onderdelen concreet voor een betrokkene relevant zijn via bijvoorbeeld een richtingaanwijzer in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

De rechterlijke macht behoudt ten slotte haar constitutionele rol om de toepassing van de regels in het individuele geval te beoordelen. De introductie van een nieuw stelsel van wetgeving zal voor de rechtspraktijk altijd enige tijd tot een verzwaring van de werklast leiden. Het kabinet houdt zo vast aan een zuivere rolverdeling. Zoals aan u toegezegd92 worden de effecten van het stelsel op de werklast van de rechtspraak gemonitord.

[144] L. Burgers en derde-belanghebbenden zullen vaak steun nodig hebben van georganiseerde belangenbehartigers om de rechten die voortkomen uit de Omgevingswet goed te kunnen duiden. Het is immers geen doen om in zes weken bijna 1.500 pagina’s tot je te nemen. Is de regering bereid om de juridische mogelijkheden en middelen van non-gouvernementele organisaties, met name die werken op het vlak van rechterlijke bijstand en natuur en milieu, te verruimen om in meer gevallen dan nu namens de omgeving op te kunnen treden of derde-belanghebbenden te helpen bij het verdedigen van hun belangen en van het algemeen belang?

Het stelsel blijft organisaties die opkomen voor algemene en collectieve belangen de juridische mogelijkheden bieden om daarvoor op te treden. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft die mogelijkheid voor belanghebbende organisaties, aansluitend op het Verdrag van Aarhus waarin de positie van niet-gouvernementele organisaties in het kader van beroep bij de rechter expliciet is geborgd. Naast deze bestuursrechtelijke weg hebben zij de mogelijkheid om een zaak te starten via de civiele rechter. Bij het ontwerp van de Omgevingswet is op dit punt het huidige beschermingsniveau en het bestaande wettelijke stelsel zoals onder meer neergelegd in de Awb als vertrekpunt genomen. Verder kunnen rechtspersonen onder voorwaarden aanspraak maken op gesubsidieerde rechtsbijstand in milieurechtzaken. De regels over milieurechtsbijstand worden momenteel geëvalueerd. Deze evaluatie wordt door de Minister van Rechtsbescherming meegenomen in het programma Stelselvernieuwing Rechtsbijstand.

[145] M. In de brief van 13 december 2021 schrijft de ambtsvoorganger van de huidige Staatssecretaris van I&W dat om het Rijkstoezicht op taakverwaarlozing bij de omgevingsdiensten mogelijk te maken, de Gemeentewet moet worden aangevuld met de Omgevingswet. Hiermee kan het Rijk voortaan toezicht houden op de gemeentelijke invulling van de zorgplicht. Hoe moet deze wijziging er precies uitzien? Hoe verhoudt deze insteek zich tot de filosofie van de Omgevingswet waarbij in de onderlinge gezagsverhoudingen tussen overheden de hiërarchie juist losser wordt? Wanneer kunnen deze leden dit voorstel tegemoetzien?

Zoals aangegeven in de Kamerbrief van de staatsecretaris van IenW van 13 december jl.93 over de opvolging van de aanbevelingen van de Commissie Van Aartsen en de versterking van het VTH-stelsel kan de ILT het functioneren van het VTH-stelsel thematisch en signalerend onderzoeken en monitoren. De uitkomst van deze onderzoeken worden vergezeld van een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer gestuurd.

[146] N. Is de regering bekend met de post van Lieuwe Koopmans, adviseur Omgevingswet bij Tercera, over het DSO?

Ja, de regering is bekend met de post van Lieuwe Koopmans. In de beantwoording op vraag 150 wordt nader ingegaan op de serie van vijf posts van Lieuwe Koopmans.

a. In meerdere debatten heeft de Kamer gevraagd om samen met de medeoverheden te zorgen voor helder afgesproken definities in het systeem zodat de verschillende DSO-onderdelen goed op elkaar aansluiten en zodat voor burgers en bedrijven duidelijk is wat en waar bedoeld wordt. Kan de regering schetsen hoe het desondanks heeft kunnen gebeuren dat er geen duidelijke definities zijn afgesproken tussen de verschillende overheden zodat dit aansluitingsprobleem voorkomen werd?

Voor de beantwoording op deze vraag verwijs in u graag naar vraag 1 van de leden van de VVD-fractie.

[147] b. Hoe vaak is er overleg geweest tussen de technische bureaus, medeoverheden en het Ministerie van BZK om deze definities af te spreken? Is er uiteindelijk een definitieve lijst met definities afgesproken? Zo niet, waardoor niet en welke reflectie heeft het regering hierop? Zo ja, waardoor is het alsnog niet gelukt om dit aansluitissue te voorkomen?

Er is een zevental sessies -geweest met de adviesbureaus, plansoftwareleveranciers, VNG en DSO. In deze sessies is tot een onderling vergelijk gekomen voor de uitwisseling van juridische omgevingsdocumenten. In deze bijeenkomsten zijn ook afspraken gemaakt over specificaties voor de aanpassing van de standaard en het verzoek aan de landelijke voorziening om deze aanpassing ook op te nemen in het aanleverkoppelvlak (het bronhouderskoppelvlak) en het uitleverkoppelvlak (de downloadservice). In de sessies is geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor uitwisseling. Het aansluitissue is daarmee opgelost. Tevens zijn er vervolgafspraken gemaakt om te zorgen dat wanneer er bij de volgende proeven punten naar voren komen dit snel kan worden opgepakt. Ook er afgesproken dat de landelijke voorziening een validatieservice gaat leveren.

Voor verdere informatie verwijs ik ook hierbij naar het antwoord op vraag 1 van de leden van de VVD-fractie.

[148] c. Kan de regering een risicoanalyse geven wat het betekent wanneer dit probleem zich bij alle gemeenten ook gaat voordoen? Hoeveel werk is het om de definities alsnog op elkaar te laten aansluiten?

De testen lopen, en er is nog tijd om eventuele testbevindingen op te lossen.

[149] d. Kan de regering aangeven wie verantwoordelijk is gesteld voor het vaststellen van de definities waarmee een omgevingsplan in het systeem wordt gehangen? Kan de regering beleidsinhoudelijk en juridisch onderbouwen waarom deze partij de beste partij is? Immers, het lijkt verstandig te voorkomen dat een bouwer van een ICT-systeem kan bepalen welke ruimtelijk-juridische definities er in Nederland gebruikt gaan worden.

De standaarden voor de juridische omgevingsdocumenten zijn ontwikkeld door KOOP en Geonovum. Waarbij KOOP zich richt op de STOP-standaard, die voortbouwt op de OP standaard voor officiële publicaties en Geonovum voor de TPOD standaard, die met name de geografische en visuele interactie waarborgt en daarbij beschrijft hoe de verschillende omgevingsdocumenttypen werken en welke specifieke onderdelen van de standaard daarvoor van toepassing zijn. Geonovum is een erkende partij in het ontwikkelen en beheren van standaarden binnen het geografisch domein zoals voor de huidige IMRO-standaard. Geonovum is een stichting die in 2006 met dit doel is opgericht en waarin partijen uit de breedte van de Nederlandse overheid participeren. KOOP is de autoriteit op het gebied van overheidspublicaties. De samenwerking tussen beide partijen in het samenbrengen van de ontwikkeling van de standaard is goed.

[150] e. Kan de regering puntsgewijs ingaan op de serie van vijf posts van Lieuwe Koopmans, voornoemd, onder de noemer «het DSO verzuipt»?

  • 1) Problemen in de viewers (link )

    Het probleem van het in sommige situaties, niet juist tonen van werkingsgebieden is bekend en heeft niet te maken met de werking van de standaarden zoals in de post gesuggereerd. Bij analyse is gebleken dat er aanpassingen moeten worden doorgevoerd in de wijze waarop regelteksten en activiteiten worden gekoppeld aan de «activiteitlocatieaanduiding». Door dubbele verwijzingen komt het voor dat de weergave in de viewer niet het juiste beeld geeft. Daarnaast wordt er een (reeds bekende) validatieregel in het systeem geïmplementeerd. Tijdens de volgende leveranciersbijeenkomst staan deze onderwerpen op de agenda. Ook in de informatievoorziening via de websites Aandeslagmetdeomgevingswet.nl en het Ontwikkelaarsportaal komen actuele vragen en antwoorden over de implementatie aan bod.

  • 2) Problemen met de uitwisseling tussen gemeente en stedenbouwkundig bureau (link)

    Het klopt dat softwareleveranciers de standaard op een verschillende manier interpreteren als gevolg van de vrijheden in die standaarden. In het gegeven voorbeeld is geen sprake van het verschillend interpreteren van de standaard, maar van anders implementeren dan in de standaard is beschreven. Op dit moment wordt gewerkt aan een specifieke oplossing voor de zogenaamde «plan-plan» uitwisseling. Er wordt op dit moment in overleg met alle betrokkenen gewerkt aan een goed werkende koppeling.

    De Standaard officiële publicaties (STOP) is ontworpen als generieke standaard voor alle overheidspublicaties. Omdat deze publicaties veel verschillen kennen wat betreft de indeling, opmaak en uiteraard inhoud, is besloten om de STOP niet knellend te laten zijn. Dit kan leiden tot spanning tussen een standaard die nodig is voor eenduidig gebruik in het DSO en de gewenste vrijheid. Er is daarom al vroeg vanuit architectuur gekozen om STOP en later het Informatiemodel Omgevingswet (IMOW), de generieke standaard te laten zijn. Toepassingsprofielen omgevingsdocumenten (TPOD) maken het mogelijk om verschillende Omgevingswetbesluiten specifiek te maken. In de praktijk betekent dat dat er in de standaarden meerdere manieren zijn om iets vergelijkbaars te doen.

    Als een bevoegd gezag één zo’n manier kiest, maakt ze gebruik van een specifiek deel van STOP/TPOD en gebruikt ze een ander deel van de standaarden niet. Hierdoor kan het idee ontstaan dat de standaarden te ruim zijn, dat er te veel vrijheid is en onduidelijkheid ontstaat over welke standaard voor welk bevoegd gezag van toepassing is. Bevoegd gezagen staat het vrij om hun regelingen op te bouwen op de wijze die het meest passend is. Zo zal software die door alle gemeenten gebruikt kan worden, ook alle onderdelen van de standaard voor de TPOD Omgevingsplan moeten implementeren. Op dit punt is er geen keuzevrijheid meer.

  • 3) Problemen met pdf’s en afbeeldingen (link)

    Naast keuzevrijheid bieden de standaarden ook vrijheden door het ontbreken van harde technische limieten. Zo is er geen maximum aantal artikelen die een regeling mag bevatten; een bevoegd gezag moet er zelf voor zorgen dat een regeling niet overmatig breedsprakig en/of gedetailleerd is. Er is geen maximum aan de grootte (aantal pixels) of resolutie (DPI) van een plaatje. Bevoegd gezag moet ervoor zorgen dat het groot genoeg is zodat duidelijk blijft wat in het plaatje staat en tegelijk zorgen dat het de keten niet verstopt.

    Het vastleggen van harde technische limieten in de standaarden blijkt tot nu toe onmogelijk. Wel lijkt er in de keten overeenstemming om grenzen onderling af te spreken en daarnaar te gaan handelen vanuit een doelmatigheid voor de dienstverlening in de keten en optimalisatie van verwerkbaarheid en opvraagbaarheid in de keten.

  • 4) Problemen met mutaties (link)

    De wijze waarop het Intrekken en Vervangen scenario werkt is beschreven in het Informatiemodel Omgevingswet (v. 2.0.1), hoofdstuk 7.3. Hierin staat dat de wijzigingen bij het Intrekken en Vervangen scenario (met enkele uitzonderingen) volgens de normale mutatieregels verlopen. Directe Mutaties zijn een andere categorie (hoofdstuk 7.3) en zijn bedoeld voor bijvoorbeeld het achteraf toevoegen van annotaties.

    Tercera heeft het Intrekken en Vervangen scenario niet juist geïmplementeerd. Directe Mutaties zijn niet bedoeld om mutaties in het Intrekken en Vervangen scenario uit te voeren. Er is met Tercera overleg om te zorgen voor een juiste implementatie.

  • 5) Lage beschikbaarheid/veel storingen (link)

    Er vindt regelmatig gepland onderhoud plaats, waar mogelijk buiten kantoortijden.

    De data daarvan worden een aantal weken van tevoren bekend gemaakt via de sites IPLO en Aandeslagmetdeomgevingswet. De werkzaamheden van januari staan in dit bericht: Gepland onderhoud aan oefenomgeving DSO – Aan de slag met de Omgevingswet.

    Op 17 en 18 januari was er een issue met verlopen certificaten. Voor het oplossen was actie vanuit meerdere partijen vereist.

    De berichten over storingen, onderhoud, bekende problemen en release-informatie zijn actueel beschikbaar op de site van IPLO.

PvdA

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat met de komst van een Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (Minister voor VRO) de Rijksregie, op nationale vraagstukken, in het ruimtelijk domein weer terug lijkt te zijn van weggeweest. Hierover hebben deze leden de volgende vragen:

[151] Hoe, en op welke onderwerpen/doelen, gaat de Minister voor VRO invulling geven aan de instrumenten van de Omgevingswet die Rijksregie mogelijk maken? Hoe verhoudt deze regie vanuit het Rijk zich tot de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de diverse overheidslagen in Nederland? Is de regering voornemens meer centrale regie te voeren op voornoemde grote thema’s, om daarmee gemeenten en provincies duidelijkheid en ruggensteun te geven? Is al duidelijk welke Minister de coördinatie gaat doen, en zo nodig knopen kan doorhakken, in de vele situaties waar verschillende Ministers bij zijn betrokken, zoals voor stikstof, natuur, woningbouw en landbouw?

Conform het regeerakkoord gaat de regering meer regie nemen op grote ruimtelijke ontwikkelingen die decentrale en nationale belangen raken. In het regeerakkoord is opgenomen dat de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een regiefunctie voor het ruimtelijk beleid heeft. Ook is aangegeven dat het kabinet zich zal inzetten voor een goede ruimtelijke inrichting o.a. voor het beschermen van de natuur, het tegengaan van funderingsproblematiek als gevolg van bodemdaling, het voorkomen van verrommeling en verdozing en de inpassing van de energietransitie.

De NOVI geeft de visie van het Rijk op de gewenste ruimtelijke leefomgeving, Daartoe wordt de NOVI geactualiseerd en aangescherpt. De Omgevingswet biedt het instrumentarium om de regiefunctie in te vullen. Door het integrale karakter van de Omgevingswet draagt zij bij aan de aanpak van de grote maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat: het aanpakken van diverse problemen en opgaven in de fysieke leefomgeving in onderlinge samenhang is immers het meest effectief.

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat de opgaven in het ruimtelijk domein enorm omvangrijk zijn. De enorme bouwopgave, energietransitie, landbouwtransitie, stikstofaanpak, verdrogingsaanpak, biodiversiteitsverlies kennen allen een ruimtelijke component. Hierover hebben deze leden de volgende vragen:

[152] Wat zijn volgens de regering de gevolgen van deze majeure stelselwijziging voor de genoemde maatschappelijke opgaven? Verwacht de regering vertragingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering een inschatting maken van de omvang van deze vertragingen.

De Omgevingswet draagt door het integrale karakter van de Omgevingswet bij aan de aanpak van de grote maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat: het aanpakken van diverse problemen en opgaven in de fysieke leefomgeving in onderlinge samenhang is immers het meest effectief. Een samenhangende benadering van de problemen, intensieve samenwerking tussen de verschillende overheden en betrokkenheid van bewoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties zijn bij een effectieve aanpak onontbeerlijk. En juist deze drie elementen vormen de kern van de Omgevingswet. Substantiële vertragingen zijn daarbij niet te verwachten. In de loop van de tijd zullen juist de vruchten van de wet geplukt kunnen worden. Wel is het altijd wennen aan nieuwe wetgeving. Er is veel geïnvesteerd in de implementatie, maar tegelijkertijd zal iedereen er straks in de praktijk ook mee moeten leren werken.

[153] Er ontstaat een compleet nieuwe juridische basis voor het ruimtelijk domein. Wat gaat dit volgens de regering betekenen op het gebied van procedures en jurisprudentie?

Uiteraard zal met het nieuwe recht in de praktijkervaring moeten worden opgedaan en zal er jurisprudentie worden ontwikkeld. Dat is inherent aan de komst van een nieuw stelsel. Per saldo vergroot het nieuwe stelsel echter de eenheid binnen het omgevingsrecht. Zo worden met de inwerkingtreding van de Omgevingswet procedures gestroomlijnd. Bijvoorbeeld: voor de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is de hoofdregel dat de reguliere procedure wordt gevolgd. Dit verkort voor meer vergunningaanvragen de procedure van vergunningverlening van 6 maanden naar 8 weken. Ook worden verschillen weggenomen, zoals het schrappen van de lex silencio en meer mogelijkheden voor participatie. Daarmee wordt voortgebouwd op ervaringen met onderdelen van het huidige recht. Die krijgen daarmee een bredere toepassing.

[154] De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat tijdens de deskundigenbijeenkomsten van 30 november 2021 en 21 december 2021 door veel sprekers hartstochtelijk is gepleit voor snel duidelijkheid over de invoeringstermijn. Hierover hebben deze leden de volgende vragen: Wanneer legt de regering het KB voor aan beide Kamers?

Gezien de doorlooptijd van besluitvorming is een besluit op z’n vroegst in maart 2022 te verwachten. Dat is volgens velen te laat, omdat: De voorbereiding van een plan in de gemeentelijke organisatie vier tot zes maanden duurt. Plannen die voor 1 juli 2022 ter visie gaan, moeten dus vier tot zes maanden daarvoor gereed zijn gekomen. Gemeenten stoppen daarom vier tot zes maanden vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet met het in behandeling nemen van bestemmingsplannen/Wro-plannen. Bureaus en gemeenten moeten dus vier tot zes maanden voor inwerkingtreding met de plansoftware en het DSO kunnen werken. Op dit moment is dat nog lang niet het geval.

Vindt de regering besluitvorming in maart 2022, of mogelijk nog later, verantwoord? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting. Wat is voor de regering de uiterste termijn waarop er duidelijkheid moet zijn voor het praktijkveld? Waar is deze datum op gebaseerd?

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat tijdens de deskundigenbijeenkomsten van 30 november 2021 en 21 december 2021 er ook opmerkingen zijn gemaakt over het onhandige tijdstip van invoering van 1 juli 2022 van de Omgevingswet. Ten eerste vanwege de zomervakantie direct na de invoering (beperkte bezetting) én de verwachte drukte vlak voorafgaand aan de invoering. Ten tweede vanwege de gemeenteraadsverkiezingen. Er zit weinig tijd tussen de gemeenteraadsverkiezingen, op 16 maart 2022, en de beoogde datum voor inwerkingtreding. Ten derde vanwege de administratieve knip; het is onhandig om halverwege een jaar een knip te maken.

Hierover hebben deze leden de volgende vragen: Kan de regering aangeven wat het verwachte effect van deze datum is? Onder andere op de dienstverlening aan burgers, ondernemers en ontwikkelaars en de maatschappelijke ambities van de overheid zoals de energietransitie, landbouwtransitie, woningbouwambitie? De fractieleden van de PvdA verzoeken de regering hierbij ook in te zoomen op de effecten voor de betrokken organisaties.

IGraag verwijs ik u naar de inleidende tekst over de datum inwerkingtreding Omgevingswet op pag.

ChristenUnie

[155] De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat Nederland voor geweldige opgaven op het gebied van woningbouw, klimaat, landbouw enzovoorts. Hoe kijkt de Minister naar deze opgaven in relatie tot de Inwerkingtreding van de Omgevingswet? Faciliteert het instrumentarium van de Omgevingswet deze opgaven op een dusdanige wijze dat er een sterke voorkeur is voor een invoering per 1 juli 2022? Of vraagt de Inwerkingtreding zo veel tijd van de betrokken ambtenaren dat vertraging m.b.t. de bovengenoemde opgaven dreigt?

Graag verwijs ik u kortheidshalve naar de inleidende tekst over de datum inwerkingtreding Omgevingswet op pag. 2. Zoals ik in antwoord op vraag 154 (PvdA) heb gesteld kan het nieuwe instrumentarium worden ingezet voor het verwezenlijken van diverse ambities voor de fysieke leefomgeving, zoals de woningbouwopgave en belangrijke integrale ruimtelijke opgaven die in het regeerakkoord zijn genoemd. De wet kenmerkt zich door een integrale benadering, interbestuurlijke samenwerking en participatie. Dit zijn essentiële elementen voor een gezamenlijke aanpak van de grote opgaven. De wet biedt een onderling samenhangend instrumentarium dat een effectieve aanpak mogelijk maakt. En de wet bevat verbeteringen die behulpzaam kunnen zijn, zoals de versnelling van de vergunningprocedure en de verruiming van de lokale afwegingsruimte.

Het kan in dit licht efficiënt zijn om de invoering van de wet te combineren met de aanpak van de actuele opgaven. Er zijn gemeenten die momenteel al op deze manier bezig zijn met bijvoorbeeld de energietransitie.

[156] Tijdens het plenaire debat over de Invoeringswet Omgevingswet op 27 en 28 januari heeft de Minister gezegd dat burgers die moeite hebben met lezen, schrijven of het bedienen van een computer bij een fysiek loket van het bevoegde gezag (gemeente, provincie, waterschap) terecht kunnen voor hulp bij het aanvragen van een vergunning. Kan de Minister bevestigen dat dat fysieke loket inderdaad aanwezig is en voldoende toegankelijk is?

De regering bevestigt dat vrijwel alle overheden de mogelijkheid bieden om fysiek hulp te krijgen en niet via de computer. Dit wordt niet anders na inwerkingtreding van de Omgevingswet. De toegankelijkheid van locaties heeft via de implementatie van het VN-verdrag inzake rechten van personen met een handicap de aandacht van alle overheden.

PvdD

[157] De leden van de PvdD-fractie constateren dat in verband met de invoering van de Omgevingswet in de periode van juni 2018 tot en met heden diverse adviezen, rapporten en onderzoeksresultaten zijn uitgebracht door personen, colleges, bureaus en andere entiteiten die niet tot de ambtelijke organisatie worden gerekend die zich op het ministerie bezighoudt met de Omgevingswet. Deze leden wensen de volgende vragen te stellen.

1. Kan de regering een lijst verschaffen van de in de inleiding bedoelde documenten, die tot op heden niet openbaar zijn gemaakt, waarbij wordt aangegeven wie de auteur was, in wiens opdracht het document tot stand kwam en wat de reden was voor de opdracht.

2. Is de regering bereid om aan de Kamer de volgende documenten te verschaffen:

  • de tot op heden niet openbaar gemaakte adviezen, rapporten en onderzoeksresultaten die in de periode juni 2018 tot en met heden zijn uitgebracht door personen, colleges, bureaus en andere entiteiten die niet tot de ambtelijke organisatie worden gerekend die zich op het ministerie bezighoudt met de Omgevingswet;

  • de reactie van ambtenaren op dat rapport uitgebracht aan de Minister en/of aan de ambtelijke top die voor de invoering van de Omgevingswet verantwoordelijk is.

Zo nee, op grond van welke overwegingen wordt dat geweigerd? Kan de regering in dat geval ingaan op de vraag hoe het niet openbaar maken zich verdraagt met het regeringsstandpunt zoals neergelegd in paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» van 15 januari 2021?

3. Zijn er tot op heden niet openbaar gemaakte adviezen, rapporten en onderzoeksresultaten uitgebracht door personen, colleges, bureaus en andere entiteiten die niet tot de ambtelijke organisatie worden gerekend die zich op het ministerie bezighoudt met de Omgevingswet, waarin geconcludeerd wordt dat invoering van de Omgevingswet per 1 juli 2022 problemen zal opleveren? Zo ja, op grond van welke contra-expertise – waarin die conclusies worden bestreden – heeft de regering besloten om vast te houden aan de invoeringsdatum van 1 juli 2022?

4. Zijn er tot op heden niet openbaar gemaakte ambtelijke adviezen, memo’s, rapportages of andere stukken waarin geconcludeerd wordt dat invoering van de Omgevingswet per 1 juli 2022 problemen zal opleveren? Is de Kamer van de daarin vervatte bevindingen op de hoogte gesteld? Kan de regering daarbij aangeven op welke datum die ambtelijke adviezen, memo’s, rapportages of andere stukken zijn uitgebracht, en in welke communicatie met de Kamer expliciet op de daarin vervatte bevindingen is ingegaan?

De leden van de PvdD-fractie hebben gevraagd om inzichtelijk te maken welke adviezen, rapporten en onderzoeksresultaten zijn uitgebracht door personen, colleges, bureaus en andere entiteiten die niet tot de ambtelijke organisatie worden gerekend die zich op het ministerie bezighoudt met de Omgevingswet sinds juni 2018. Deze vraag beslaat een lange periode. In de genoemde periode zijn met regelmaat experts en bureaus gevraagd om mee te denken op verschillende deelonderwerpen. Dat kan zijn in een detacheringsconstructie of een concrete opdracht voor een onderzoek of advies. De bevindingen, resultaten, adviezen en opmerkingen zijn meegenomen in de grote operatie die de invoering van de Omgevingswet is. Het kabinet heeft u de afgelopen jaren op een groot aantal momenten geïnformeerd over de voortgang van de invoering van de Omgevingswet, de implementatie van het DSO en de verschillende trajecten die lopen rondom de invoering van de Omgevingswet. Zo is op verzoek van uw Kamer een uitgebreid overzicht gegeven van de informatieverstrekking aan de Kamer en het bijbehorende tijdpad per maand en kwartaal in 2020 en 2021 en de beoogde informatievoorziening tot aan en na inwerkingtreding (Kamerstukken I 2020/21, 33 118, BG, p. 4–9). Daarbij zijn diverse rapportages, zoals die van het BIT en de Gateway Review maar ook de daarop toetsende rapportage van de Auditdienst Rijk, voorzien van een reactie daarop, en de halfjaarlijkse monitoringsrapportages aan uw Kamer gezonden. Op 12 maart 2021 is u bijvoorbeeld ook het Integraal Financieel Beeld van de stelselherziening Omgevingswet aangeboden met een keur aan rapporten van onafhankelijke externe bureaus. Zoals hierboven in antwoord op uw eerdere vragen is gesteld treft u bijgaand ook rapport «Quick scan Koop» (2019) aan.

De leden van de PvdD-fractie vragen verder of er tot op heden niet openbaar gemaakte adviezen, rapporten en onderzoeksresultaten uitgebracht door personen, colleges, bureaus en andere entiteiten die niet tot de ambtelijke organisatie worden gerekend die zich op het ministerie bezighoudt met de Omgevingswet, waarin geconcludeerd wordt dat invoering van de Omgevingswet per 1 juli 2022 problemen zal opleveren. En dezelfde vraag voor wat betreft ambtelijke adviezen, memo’s, rapportages of andere stukken.

In antwoord op vraag 6 van de leden van de fractie van de VVD is toegelicht dat dat de gebruikerspraktijk vanaf het vroege begin betrokken is geweest en dat tegengestelde belangen en zienswijzen van bestuurlijke partners en het bredere werkveld volop ruimte hebben gekregen in de aanpak. De bestuurlijke partners IPO, VNG, UvW en het Rijk zijn gezamenlijk opdrachtgever. In gezamenlijkheid zijn de eisen die aan het DSO worden gesteld geformuleerd en vanaf het begin is er sprake geweest van een gezamenlijke sturing op de ontwikkeling. In het daartoe opgezette interbestuurlijke programma Aan de Slag met Omgevingswet zijn daarmee andere «entiteiten» sturend geweest die niet tot de ambtelijke organisatie van het Ministerie van BZK gerekend kunnen worden. Tevens is gemeld dat het DSO stapsgewijs en via de «SAFe-aanpak»94 tot stand komt. Dit betekent dat we in iedere ontwikkelstap gebruikers en toeleveranciers betrekken en informeren. Via zogenaamde «program increments» wordt met alle betrokken in alle transparantie steeds bepaald wat er gerealiseerd is, wat niet is gelukt en wat in de volgende ontwikkelstap nodig is. Dit is door iedereen te volgen via het Ontwikkelportaal95 maar ook aan de hand van monitoringsrapportages, de mijlpalen van de routekaart Roadmap 2022, IBAT, planningsdagen, tweewekelijkse demo’s, overleg met betrokken partijen, wordt de stand van zaken van de implementatie en de ontwikkeling van onderdelen van het DSO voortdurend nauwlettend gevolgd. Op basis daarvan worden prioriteiten gesteld, worden op concrete acties ondernomen, overleg gevoerd met deelnemers van betrokken partijen zoals de betrokken overheden, stedenbouwkundige bureaus, softwareontwikkelaars, rechterlijke macht, etc. Dit gebeurt op verschillende niveaus en op verschillende wijze met een groot aantal bij het stelsel betrokken partijen. Zo is het programma ook ingericht en dit hoort bij de kort cyclische manier van werken, zodat issues direct kunnen worden opgelost of in planning worden gezet. Bij de ontwikkeling van een nieuw stelsel met vele betrokken partijen, komen uiteraard uiteenlopende deelaspecten technische issues, aandachtspunten en keuzes aan de orde, zoals die ook in de door uw Kamer georganiseerde deskundigenbijeenkomsten naar voren kwamen. Via het portaal van de Tactische Beheerorganisatie DSO (TBO) is voor de ICT-specialisten te volgen welke vraagstukken er spelen. Bijvoorbeeld op het gebied van de beschikbaarheid en stabiliteit en de functionele werking van het DSO96. In alles is de inzet zo transparant mogelijk te werken zodat voor eenieder duidelijk is wat de oorzaak is van een eventuele verstoring: bijvoorbeeld bij DSO-LV, of de LVBB of bijvoorbeeld door een softwareleverancier. Zo kan worden voorkomen dat alles onder de algemene noemer «DSO» wordt geuit en de daadwerkelijke oorzaken niet scherp in beeld komen.

Al die – soms tegengestelde – input weegt mee in de afweging over de datum van inwerkingtreding. Dit heeft er mede toe geleid dat na overleg met de bestuurlijke partners ik ervoor gekozen heb om als voorgenomen datum van inwerkingtreding niet langer 1 juli 2022 aan te houden. Graag verwijs ik u naar de inleidende tekst over de datum inwerkingtreding Omgevingswet op pag. 2.

Zoals hierboven is beschreven is sinds 2018 op basis van tal van manieren continue informatie verzameld over de stand van zaken. Op basis daarvan hebben mijn ambtsvoorgangers uw Kamer hierover de afgelopen jaren uitgebreid geïnformeerd. Dat zal ik de komende periode voortzetten. Mocht uw Kamer daarbij behoefte hebben aan concrete informatie, treed ik daarover graag in overleg.


X Noot
1

De letters DC hebben alleen betrekking op 33 118.

X Noot
2

Samenstelling:

Atsma (CDA), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Pijlman (D66), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), Fiers (PvdA), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Janssen (SP), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Meijer (VVD) (voorzitter), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Prins (CDA), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA) (ondervoorzitter).

X Noot
3

Samenstelling:

Koffeman (PvdD), Faber-Van de Klashorst (PVV), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Atsma (CDA) (ondervoorzitter), Pijlman (D66), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Vos (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Huizinga-Heringa (CU), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga) (voorzitter), Meijer (VVD), Otten (Fractie-Otten), Prins (CDA), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA) en vacant (CDA).

X Noot
4

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, CX.

X Noot
5

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, CZ.

X Noot
6

Toezegging T03129.

X Noot
9

Toezegging T03001.

X Noot
10

Toezegging T03006.

X Noot
11

Kamerstukken I 2021/22, CXLVII, A.

X Noot
12

Kamerstukken II 2019/20, 35 284, nr. 6.

X Noot
14

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DA.

X Noot
16

Gepubliceerd in de Staatscourant van 10 maart 2021 nr. 10744.

X Noot
18

Kamerstukken II 2020/21, 35 510, nr. 4.

X Noot
19

TBR 2020/129 en TBR 2021/104.

X Noot
20

Kamerstukken II 2019/20, 35 284, nr. 6.

X Noot
21

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CK, p. 17.

X Noot
22

Kamerstukken I 2020/21, 33 118 / 34 986, BZ.

X Noot
24

Kamerstukken I 2020/21, 34 986, AA, was letter X.

X Noot
30

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, CV.

X Noot
31

Kamerstukken I 2020/21, 34 986, AA, was letter X.

X Noot
32

Het Invoeringsbesluit Omgevingswet is op 28 oktober 2020 gepubliceerd in het Staatsblad.

X Noot
33

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CK.

X Noot
34

Kamerstukken I 2021/22, 33 118, CP.

X Noot
35

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CK, p. 25.

X Noot
36

Toezegging T02857.

X Noot
37

Kamerstukken I 2020/21, 34 985, K.

X Noot
38

Handelingen I 2020/21, nr. 19, item 3.

X Noot
39

Zie hiervoor: het rapport «Klein land, grote keuzes, ruimtelijke ordening richting 2050» van de onafhankelijke organisatie Denkwerk.

X Noot
40

Toezegging T03130.

X Noot
41

Toezegging T03063.

X Noot
42

ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1395.

X Noot
43

HvJ EU 25 juni 2020, C-24/19, ECLI:EU:C:2020:503.

X Noot
47

Kamerstukken I 2021/22, 33 118, CS, p. 11.

X Noot
49

Kamerstukken II 2018/19, 33 118, nr. 119.

X Noot
50

Kamerstukken II 2019/2020, 33 118, nr. 123.

X Noot
51

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CP.

X Noot
54

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CV.

X Noot
55

SAFe staat voor «Scaled Agile Framework», en is een aanpak voor grote organisaties die «Agile» (flexibel) werken waarin veel teams werken aan meerdere complexe producten in een steeds veranderende omgeving. SAFe draagt eraan bij dat snel gereageerd kan worden op veranderingen en vragen van gebruikers.

X Noot
57

Bijlage Overzicht stand van zaken Landelijk voorziening DSO (DSO-LV) bij voortgangsbrief van 7 juli 2021 (Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CJ).

X Noot
58

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CV.

X Noot
59

InformatieModel Ruimtelijke Ordening.

X Noot
60

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CV.

X Noot
61

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CM.

X Noot
62

Vastgelegd in de in 2018 gesloten Beheerovereenkomst met het beheerarrangement. Beheerovereenkomst en beheerarrangement Digitaal Stelsel Omgevingswet – Informatiepunt Leefomgeving (iplo.nl).

X Noot
63

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, BG, p. 4–9.

X Noot
64

Kamerstukken II 2019/20, 33 118, nr. 146

X Noot
65

Aanhangsel Handelingen I 2019/20, nr. 9

X Noot
66

Kamerstuk I 2020/21, 33 576, X.

X Noot
67

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CV.

X Noot
70

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CV.

X Noot
71

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CV.

X Noot
72

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CV.

X Noot
73

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CP.

X Noot
74

Kamerstukken II 2019/20, 33 118, nr. 146

X Noot
75

Aanhangsel Handelingen I 2019/20, nr. 9.

X Noot
76

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CK.

X Noot
77

Kamerstukken II 2020/2021, 22 343, nr. 295.

X Noot
78

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CK.

X Noot
79

Het betreft toezegging (33.118 / 34.986) T03130.

X Noot
80

Kamerstukken I, 2020/21, 33 118, CD.

X Noot
81

T03063.

X Noot
82

Kamerstukken I 2020/21, 34 682, H.

X Noot
83

Kamerstukken I 2020/21, 34 682, J.

X Noot
84

Kamerstukken I, 2019/2020, 34 986, S, blz. 126–127.

X Noot
85

Zie o.m. Kamerstukken I 2019/2020, 34 986, S, blz. 126.

X Noot
86

Kamerstukken II 2020/21, 35 510, nr. 60.

X Noot
87

ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL: RVS:2021:1395, in vervolg op het arrest van het Hof van Justitie van 25 juni 2020, C-24/19, ECLI:EU:C:2020:503 (Nevele-arrest).

X Noot
89

Kamerstukken I 2015/16, 33 962, E, p. 10–11.

X Noot
90

kst-34 682-H.

X Noot
91

kst 34.682-J.

X Noot
92

T02864.

X Noot
93

Kamerstukken II 2020/2021, 22 343, nr. 295.

X Noot
94

SAFe staat voor «Scaled Agile Framework».

Naar boven