33 118 Omgevingsrecht

Nr. 241 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 december 2022

Met deze brief willen wij de vraag beantwoorden van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat van 19 oktober 2022, over de impact van het uitstel van de invoering van de Omgevingswet op de domeinen water, milieu en (duurzame) mobiliteit. We beschrijven eerst de algemene gevolgen van de vertraging, die gelden voor alle beleidsdomeinen. Hierna schetsen wij de impact per beleidsdomein. In de beantwoording van deze vraag is uitgegaan van een inwerkingtredingstermijn van 1 juli 2023. Bij een latere inwerkingtreding zouden de geschetste effecten navenant groter zijn.

Impact algemeen

In de Omgevingswet zijn niet alleen de bestaande wet- en regelgeving overgenomen, maar is ook een aantal beleidsvernieuwingen juridisch verankerd. Deze beleidsvernieuwingen treden pas in werking wanneer de Omgevingswet wordt ingevoerd en lopen nu verdere vertraging op.

De vertraging leidt praktisch gezien tot extra complexiteit en een grotere capaciteitsvraag. Bij lopende projecten moet langer rekening worden gehouden met het oude en het nieuwe omgevingsrecht, wat ook impact kan hebben op de planning. Voor lopende trajecten op gebied van wet- en regelgeving moeten wijzigingen waar mogelijk zowel in het nieuwe als het huidige juridische stelsel worden verwerkt.

Bestaande en verouderende ICT-dienstverlening zoals het Omgevingsloket Online, de Activiteitenbesluit Internet Module en Ruimtelijkeplannen.nl moeten langer in de lucht worden gehouden, terwijl ook al beheerkosten worden gemaakt voor het nieuwe Digitale Stelsel Omgevingswet. Dit geldt ook voor een aantal helpdesks zoals InfoMil, Bodem+ en de Helpdesk Water, die opgaan in het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO). Daarnaast betekent een langere periode tot inwerkingtreding ook langer investeren in de voorbereiding op de Omgevingswet. Deze transitiekosten nemen nu toe.

Impact voor beleidsdomein Mobiliteit

Bij mobiliteit geldt de impact met name voor de uitvoering van lopende projecten. Een voorbeeld is de MIRT-verkenning A50 Ewijk-Bankhoek-Paalgraven. De ontwerpstructuurvisie en planMER zijn hier naar verwachting vóór 1 juli gereed, maar worden pas daarna ter inzage gelegd en definitief gemaakt. Daarmee is onduidelijk welk omgevingsrecht van toepassing moet zijn. Dit heeft onder meer effect op de reikwijdte van de verplichte milieuonderzoeken voor externe veiligheid, luchtkwaliteit en geluid (zie verderop in deze brief). Dit kan extra werk, studiekosten en vertraging opleveren in het proces.

Impact voor beleidsdomein Water

Net als bij mobiliteit zorgt de latere inwerkingtreding van de Omgevingswet voor procedurele complexiteit en extra werk in lopende MIRT-projecten, zoals in het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Zo verandert de huidige verdeling van taken tussen het Rijk en de waterschappen, zoals die nu geldt onder de Waterwet, met de komst van de Omgevingswet. Deze andere aanpak van de rol van bevoegd gezag maakt, tezamen met andere complexiteiten die voortkomen uit het werken in twee stelsel tegelijk, dat er in de praktijk procedures dubbel doorlopen moeten worden.

Naast de projecten speelt bij water ook de implementatie van Europese richtlijnen, zoals recent de nieuwe Drinkwaterrichtlijn. Om zeker te zijn van een tijdige implementatie moet deze tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet dubbel worden uitgevoerd, dus zowel in de oude als in de aankomende wet- en regelgeving. Ook voor externe partijen die bij dit soort trajecten betrokken zijn vraagt dit extra inspanning.

Impact voor beleidsdomein Bodem

De Omgevingswet kent een andere benadering van bodemkwaliteit en bodemverontreiniging dan de Wet Bodembescherming. Zo komen algemene Rijksregels voor onder meer graven en saneren in de plaats van de huidige systematiek met beschikkingen. Ook wordt de huidige saneringsplicht vervangen door een aanpak waarbij de voorgenomen activiteit of gebiedsopgave voorop staat, in plaats van de verontreiniging. Daarnaast wordt de rol van bevoegd gezag voor historische verontreiniging in de vaste bodem verbreed naar alle gemeenten. Voor grondwater krijgt de provincie de coördinerende en regisserende rol. Deze wijzigingen worden nu vertraagd.

Met de nieuwe regels wordt ook invulling gegeven aan een aantal toezeggingen aan de Tweede Kamer. Met de vertraging van de Omgevingswet is ook de uitvoering van deze toezeggingen vertraagd. Het gaat om:

  • 1. de vergunningplicht met MER-beoordeling voor het opvullen van diepe plassen (Kamerstukken 27 625 en 30 015, nr. 456);

  • 2. het uitfaseren van de mogelijkheid om bodemassen van afvalenergiecentrales toe te passen in gecontroleerde IBC1-werken (Green Deal, Kamerstuk 30 015, nr. 56 en Kamerstuk 28 663, nr. 72). Deze toepassing blijft mogelijk binnen inrichtingen. Met het aanpassen van het Besluit stortverbod buiten inrichtingen (d.d. 1 juli 2021) is toepassing buiten inrichtingen niet meer toegestaan;

  • 3. de meld- en registratieverplichting van toepassing van gereinigde grond, en specifiek Thermisch gereinigde grond (TGG) (Kamerstukken 27 625 en 30 015, nr. 456);

  • 4. de meld- en registratieverplichting van toepassing van AEC-bodemas (Kamerstukken 28 663, nr. 72) en immobilisaat;

  • 5. verduidelijking van het (toekomstige) bevoegd gezag bij toepassing van grond, baggerspecie en bouwstoffen;

  • 6. algehele verduidelijkingen ten behoeve van het bepalen van de kwaliteit van grond, bodem, baggerspecie en bouwstoffen en de toepassing daarvan. Dit op basis van de doorlopende evaluatie van het Besluit bodemkwaliteit (Kamerstuk 30 015, nr. 44).

Impact voor beleidsdomein Geluid

Uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet leidt voor wat betreft het geluidsbeleid tot het later invoeren van twee belangrijke verbeteringen. Ten eerste een betere bescherming tegen (geleidelijk) toenemende geluidsoverlast, bijvoorbeeld door de groei van het verkeer. Ten tweede de vereenvoudiging en verbetering van de geluidsregels bij het toelaten van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen. Dit behelst een sterke vereenvoudiging van het huidige complexe normenstelsel en een verbetering van de geluidsisolatie van nieuwe woningen, door in voorkomende gevallen rekening te houden met de aanwezigheid van meerdere geluidbronnen.

Ook hier leidt uitstel in het proces van ruimtelijke besluitvorming tot onduidelijkheid over welke regels en procedures moeten worden toegepast en getoetst bij de voorbereiding van die besluitvorming.

Impact voor beleidsdomein Luchtkwaliteit

Uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet betekent dat de invoering van aandachtsgebieden voor luchtkwaliteit, de daaraan gekoppelde monitoringsplicht, en beoordelingssytematiek voor projectonderbouwing verder wordt vertraagd. Tot die tijd blijft de huidige NSL systematiek van kracht, met een grotere onderzoekslast voor deelnemende partijen tot gevolg dan voorzien onder de Omgevingswet. Door het langer moeten uitvoeren van de NSL monitoring nemen ook de bijbehorende uitvoeringskosten toe voor de Rijksoverheid.

Met de beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet treden ook verschillende wijzigingen ten aanzien van industriële emissies in werking. Dit houdt onder andere in dat aan een aantal afspraken uit het Schone Lucht Akkoord2 pas later voldaan kan worden. Concreet gaat dit onder meer over het actualiseren van de emissiegrenswaarden in de luchtmodule in het Besluit activiteiten leefomgeving en over het aanscherpen van emissiegrenswaarden voor kleine en middelgrote biomassacentrales.

Impact voor beleidsdomein Externe Veiligheid

Ten slotte geldt net als bij de voorgaande onderwerpen ook hier dat de beleids-vernieuwing wordt vertraagd. Onder de Omgevingswet gaat een nieuw regime gelden waarin onder meer de huidige, complexe aanpak van groepsrisico’s wordt vervangen door beter inzichtelijke aandachtsgebieden. Op 1 januari 2023 vervangt het Register Externe Veiligheidsrisico’s (REV) het huidige Risico Register Gevaarlijke Stoffen (RRGS).

Gemeenten en provincies zijn, gefaciliteerd door het Rijk, volop bezig met het verwerken van gegevens over externe veiligheid in het nieuwe register. Bij verder uitstel van de Omgevingswet ontstaat een overgangssituatie die onduidelijkheid en extra werk oplevert.

Wij hopen u met dit overzicht voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen


X Noot
1

IBC-werk: gecontroleerde toepassing (Isoleren, beheersen en controleren).

X Noot
2

Kamerstukken 30 175, nr. 343.

Naar boven