22 VAO Participatiewet

Aan de orde is het VAO Participatiewet (AO d.d. 29/10). 

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom. Ik geef mevrouw KoserKaya als eerste spreker het woord. 

Mevrouw Koser Kaya (D66):

Voorzitter. Ik dien twee moties in. De inhoud van de moties spreekt voor zich. Allereerst dien ik een motie in over de Participatiewet. Deze is ook door andere Kamerleden medeondertekend. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat in de banenafspraak is afgesproken dat 125.000 banen worden gecreëerd voor mensen met een ziekte of handicap die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, zodat zij aan de slag kunnen; 

overwegende dat het van belang is dat deze banen worden gecreëerd voor de mensen die ze nodig hebben, maar dat de check van het UWV ten aanzien van het doelgroepenregister tot veel bureaucratie leidt waardoor een groot deel van de mogelijke banen niet tot stand komt; 

overwegende dat de staatssecretaris hiervoor een duurzame oplossing heeft beloofd, maar het nog een tijd zal duren voordat deze in praktijk kan worden gebracht; 

overwegende dat gemeenten met vertrouwen aan de slag moeten kunnen gaan en daarbij ook moeten kunnen inschatten of iemand tot de doelgroep behoort; 

verzoekt de regering om bij een verschil van mening tussen een gemeente en het UWV over de vraag of iemand tot de doelgroep behoort, ervoor te zorgen dat het oordeel van de gemeente doorslaggevend is, zolang er nog geen duurzame oplossing voor het doelgroepenregister is, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koser Kaya, Pieter Heerma en Schouten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 199 (33161). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het verdeelmodel van bijstandsbudgetten is bedoeld om ervoor te zorgen dat goed beleid wordt beloond, maar het model nog dermate veel onvolkomenheden bevat dat het voor gemeenten onduidelijk en ontransparant is op basis waarvan zij meer of minder bijstandsbudget krijgen; 

overwegende dat deze problematiek inmiddels al enkele jaren voortduurt en dat de regering verbetering heeft beloofd voor het verdeelmodel van 2017; 

overwegende dat de onvolkomen wijze van invoering schade doet aan het draagvlak voor het nieuwe verdeelmodel onder gemeenten en gemeentelijke uitvoerders; 

verzoekt de regering om het verdeelmodel van 2017 te toetsen aan de eisen van transparantie, voorspelbaarheid, verklaarbaarheid en het belonen van goed beleid; 

verzoekt de regering voorts, in de bestuurlijke routekaart voor de zomer van 2016 een moment te plannen waarop in overleg met de gemeenten en de Tweede Kamer wordt bekeken of het model van 2017 aan de bovenstaande eisen zal voldoen en of het doorgang kan vinden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koser Kaya en Pieter Heerma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 200 (33161). 

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Er is in dit land geld genoeg. De vraag is alleen altijd waar het naartoe gaat en wat de regering overheeft voor bijvoorbeeld de werkers in de sociale werkvoorziening. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er nog steeds geen overeenstemming is tussen de sociale partners over een nieuwe cao voor de medewerkers in de sociale werkvoorziening; 

constaterende dat het noodzakelijk is dat de medewerkers van de sociale werkvoorziening op korte termijn weer een volwaardige cao hebben; 

verzoekt de regering, middelen beschikbaar te stellen zodat de sociale partners een cao voor de sociale werkvoorziening kunnen afsluiten waarbij ruimte is voor loonsverhoging en behoud van rechten, voor de korte en lange termijn, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 201 (33161). 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dit is een direct gevolg van de bezuinigingen op de sociale werkvoorziening. Donderdag komen ze staken en wij zijn daarbij. 

Mijn tweede motie gaat ook over de sociale werkvoorziening en de beschutte werkplekken. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat niet alle gemeenten beschutte werkplekken realiseren, dat zeer weinig mensen worden geïndiceerd voor een beschutte werkplek en dat arbeidsgehandicapten hierdoor tussen wal en schip dreigen te vallen; 

constaterende dat een vijfde van de gemeenten ervoor heeft gekozen om geen voorziening voor beschut werk te realiseren; 

verzoekt de regering, aanvullende maatregelen te treffen opdat realisatie van beschutte werkplekken in iedere gemeente wordt gegarandeerd, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 202 (33161). 

De voorzitter:

Hoeveel moties hebt u nog, mevrouw Karabulut? 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dit wordt mijn laatste, voorzitter. U wordt op uw wenken bediend. U weet het, ik luister altijd naar u. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het nieuwe verdeelmodel voor de bijstand in sommige gevallen leidt tot onverklaarbare kortingen op budgetten van gemeenten en daarmee tot risico's voor de uitvoering van gemeentelijke taken; 

overwegende dat het de staatssecretaris van SZW niet is gelukt om afspraken met de VNG en Divosa te maken om de budgetverdeling voor 2016 te verbeteren; 

constaterende dat een ruimere vangnetregeling een belangrijke wens is van de gemeenten en dit een bijdrage kan leveren aan het verkleinen van het financieel risico van gemeenten; 

verzoekt de regering, de vangnetregeling te financieren met extra middelen vanuit de rijksbegroting, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 203 (33161). 

De heer Kerstens (PvdA):

Voorzitter. Voordat u mij de vraag gaat stellen: ik ga geen motie indienen. Ik ga wel een vraag stellen aan de staatssecretaris. Die heeft te maken met een motie die mijn collega De Vries en ik bij de begroting Wonen en Rijksdienst hebben ingediend en die de overheid in haar rol als werkgever oproept om alles uit de kast te halen om de door de overheid zelf gemaakte afspraken over banen voor mensen met een beperking bij diezelfde overheid waar te maken. Wij lazen onlangs dat dit niet vanzelf gaat gebeuren. Ik vraag de staatssecretaris bij haar collega van Wonen en Rijksdienst aan te dringen op een brief aan de Kamer, waarin staat op welke wijze de overheid op dit punt een tandje bijzet. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Steunt de heer Kerstens onze oproep aan de staatssecretaris dat er middelen moeten komen, zodat de sociale werkvoorzieningen eindelijk een nieuwe cao kunnen krijgen? 

De heer Kerstens (PvdA):

Tijdens het algemeen overleg heb ik de VNG over het hoofd van de staatssecretaris heen opgeroepen om de cao-onderhandelingen te hervatten, omdat naar mijn mening extra middelen beschikbaar komen voor de sociale werkvoorziening. Die vloeien voort uit het van toepassing worden van het zogeheten lage-inkomensvoordeel voor de sociale werkvoorzieningen. Daardoor dalen de loonkosten en dat kan volgens mij een heel positieve rol spelen bij het weer op gang brengen van het overleg en het afspreken van een echte loonsverhoging voor de mensen die in een sociale werkplaats werken. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik ben blij dat de heer Kerstens erkent dat de korting dusdanig groot is dat er simpelweg te weinig geld is om fatsoenlijke lonen te kunnen betalen. Dat had hij nooit moeten doen. Als de heer Kerstens nu zegt dat een deel van het halve miljard aan subsidie voor werkgevers voor de sociale werkvoorziening moet worden bestemd, zie ik graag een voorstel. Wij gaan er morgen over stemmen. Ik heb helemaal niets gezien. 

De heer Kerstens (PvdA):

Ik heb niet over een korting gesproken, dus ik kan niet gezegd hebben dat de korting te groot zou zijn om een fatsoenlijke loonsverhoging af te spreken. Dat is volgens mij niet zo. Het lage-inkomensvoordeel dat door het kabinet wordt voorzien, gaat gelden bij dienstverbanden die aangegaan zijn of worden met mensen met een salaris tot maximaal 120% van het wettelijk minimumloon. Volgens de opgave van Cedris, de brancheorganisatie van de sociale werkplaatsen, valt een groot deel van de mensen in de sociale werkplaatsen daaronder. Dat betekent een subsidie voor de werkgevers en een verlaging van de loonkosten. Die kan wat mij betreft worden ingezet voor een fatsoenlijke loonsverhoging. 

De voorzitter:

Volgens mij zijn alle moties gekopieerd en rondgedeeld. Kan de staatssecretaris direct antwoorden? Het woord is aan de staatssecretaris. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Voorzitter. Ik dank de Kamerleden en begin meteen met de moties. De motie op stuk nr. 199 van mevrouw Koser Kaya, de heer Heerma en mevrouw Schouten verzoekt de regering om de gemeente een doorslaggevende rol te geven als er een verschil van mening is tussen de gemeente en het UWV. Ik ontraad deze motie. In ons debat hebben wij gewisseld dat wij bezig zijn met vereenvoudiging van de uitvoeringsregels. Ik doe dat in nauwe samenspraak met de partners. Dat zijn werkgevers, werknemers, UWV en VNG. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik zo spoedig mogelijk de Kamer daarover informeer. Ik ben voornemens om dat te doen. Deze motie loopt daarop vooruit. Ook de inhoud is ingewikkeld. Als de gemeente een doorslaggevende rol krijgt, zou je immers nauwelijks meer richting UWV hoeven. 

De voorzitter:

Een korte vraag over de motie. 

Mevrouw Koser Kaya (D66):

Dat zal ik doen, zoals u van mij gewend ben. In de motie geef ik de overweging aan dat de staatssecretaris heeft beloofd om samen met de gemeenten met een uitwerking te komen. Tegelijkertijd komen op dit moment heel veel mensen niet aan het werk vanwege het feit dat er gedoe is rondom de keuringen. Als wij dit nu al mogelijk maken, kunnen wij straks, als zij met een voorstel komt, kijken hoe wij dat het beste kunnen vormgeven. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Maar de achterliggende gedachte in de Participatiewet, waar ook D66 mee heeft ingestemd, was dat uiteindelijk het UWV de instantie is waar gekeken wordt wie voor die doelgroep in aanmerking komt. Als dan volgens deze motie zou worden geëntameerd dat de gemeente de doorslaggevende rol speelt, dan is dat de andere kant om. Dus ik moet deze motie ontraden. 

Mevrouw Koser Kaya (D66):

Dat is weliswaar juist, maar op het moment dat je ziet dat iets niet goed gaat en je dus moet bijsturen omdat zwakke mensen niet aan een baan komen, dan moet je ook durven bijsturen. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik ben dat zeer met mevrouw Koser Kaya van mening en dat is ook waarom niet alleen op dit punt maar ook op andere punten de Kamer en ik heel nauwgezet kijken naar de mogelijkheid van bijstellingen van het geheel. En dat doen we ook met verve. We vervolmaken de Participatiewet op dat punt. 

Dan kom ik op de tweede motie van mevrouw Koser Kaya en die verzoekt de regering om een bestuurlijke routekaart voor de zomer van 2016 te maken. Dat heb ik de Kamer eigenlijk al toegezegd. Sterker nog, ik heb de Kamer toegezegd dat ik samen met de VNG een evaluatie zal maken en dat ik ook samen met de VNG de opmaat naar 2017 zal doen, waarbij we de integrale data gaan verankeren in het verdeelmodel. Dus deze motie is overbodig en daarom moet ik die ontraden. 

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 201 van mevrouw Karabulut, waarin de regering wordt verzocht middelen beschikbaar te stellen zodat de sociale partners een cao voor de sociale werkvoorziening af kunnen sluiten. Ik weet dat de sociale partners natuurlijk al lang doende zijn met de cao. Ik heb ook geluisterd naar het interruptiedebat tussen mevrouw Karabulut en de heer Kerstens. Het lagere-inkomensvoordeel (LIV) zou soelaas kunnen bieden. Ik weet ook dat er nu ordentelijk op gerekend wordt. Ik hoop dat dit een doorbraak kan bewerkstellingen. 

De voorzitter:

Wat is uw oordeel over de motie? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Mijn oordeel is dat wij niet aanvullende middelen beschikbaar stellen, maar dat het LIV al wel beschikbaar is, tenminste als uw Kamer en de Eerste Kamer instemmen met het Belastingplan. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Naar ik nu begrijp van de staatssecretaris wordt de 500 miljoen die gekoppeld is aan het wetvoorstel LIV — vraag me niet wat het betekent maar het gaat over subsidie aan werkgevers — als oplossing aangereikt om de cao-problemen en het geldtekort binnen de SW op te lossen. Kan de staatssecretaris ons dan heel snel, morgen voor de stemmingen nog, een brief doen toekomen waarin uiteengezet wordt welk deel van de beschikbare middelen gekoppeld aan dat wetsvoorstel dan vrijkomt voor de SW en hoe dat gebeurt? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat gaat niet. We hebben inzicht geboden in wat het LIV voorstelt. Je zou inderdaad kunnen zeggen dat het LIV een voordeel is voor werkgevers die mensen aannemen in lage loonschalen, tot aan 120% van het minimumloon. Het enige wat ik nu zeg is dat dit voordeel ingezet zou kunnen worden door de werkgevers, zijnde de gemeenten, om misschien soelaas te kunnen bieden bij de totstandkoming van een nieuwe cao. 

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Karabulut. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Laten we het even helder houden. Dit is een belangrijk punt. Ik zie u nu fronsen, voorzitter, maar ik wil toch graag de mogelijkheid krijgen … 

De voorzitter:

Ik frons altijd. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Oké, fijn. Mijn advies is dan om dat minder vaak te doen. 

De voorzitter:

Maar zo kijk ik nou eenmaal. Daar kan ik niets aan doen. Daar gaat het in dit debat nu ook niet om. Het gaat erom dat er echt vragen worden gesteld over de ingediende moties, want het is een VAO en niet een herhaling van een algemeen overleg. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Het is niet mijn intentie om vanavond met u in discussie te gaan, maar de staatssecretaris geeft een oordeel over mijn motie en refereert daarbij zelf aan een ander wetsvoorstel. Dan is het toch niet raar dat ik dat probeer te concretiseren en dat ik naar aanleiding daarvan vervolgvragen stel? 

De voorzitter:

En dat kan heel kort. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat kunt u toch beamen? 

De voorzitter:

Ja, maar heel kort. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Zeker. Het is of het een of het ander. De staatssecretaris weet dat er rijksmiddelen beschikbaar zijn voor de sociale werkvoorzieningen. Die zijn onvoldoende; vandaar dat dit probleem is ontstaan. Vervolgens zegt de staatssecretaris in dit debat weer dat zij daarvoor het LIV heeft en de middelen die daaraan verbonden zijn. Dan wil ik heel graag weten welk deel daarvan op welke wijze beschikbaar kan komen om dit cao-probleem op te lossen. Dat willen al die mensen, gemeenten en SW-bedrijven namelijk ook weten. Ik vraag nogmaals of de staatssecretaris de Kamer die gegevens kan doen toekomen voor de stemmingen van morgen. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik zal het ook even formeel zeggen. Het Rijk is natuurlijk geen partner in de cao-onderhandelingen met de sociale werkbedrijven. Dat zijn de gemeenten; zij zijn werkgevers. Zij zijn dus ook degenen die moeten nagaan of zij uit hun middelen extra geld willen inzetten voor de cao. Het enige wat ik daarbij zeg, net als de heer Kerstens, is dat de voordeelregeling voor de lagere inkomens wellicht soelaas zou kunnen bieden. Dat is gewoon een handreiking die aan de orde is. 

De voorzitter:

We gaan verder met de volgende motie. Ook voor u, staatssecretaris, geldt dat u het kort moet houden. 

Staatssecretaris Klijnsma:

U hebt gelijk, voorzitter. De motie op stuk nr. 202 gaat over beschutte werkplekken. In deze motie verzoekt mevrouw Karabulut de regering, aanvullende maatregelen te treffen opdat realisatie van beschutte werkplekken in iedere gemeente wordt gegarandeerd. Ik heb de Kamer een brief geschreven waarin ik heb gemeld dat wij aanvullende middelen beschikbaar stellen. Mocht bij de volgende peiling van het aantal beschutte werkplekken in 2016 blijken dat er nog steeds gemeenten zijn die geen beschut werk aanbieden, dan wil ik de wet gaan aanpassen. Dat weet de VNG en dat weten de gemeenten. Deze motie komt veel te vroeg. Ik ga ervan uit dat gemeenten goedschiks met die extra middelen beschutte werkplekken zullen realiseren. 

De voorzitter:

Wat is uw oordeel over de motie? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ontraden. 

De voorzitter:

Een korte reactie, mevrouw Karabulut. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat begrijp ik niet. In deze motie staat geen termijn. Er staat ook niet in wanneer de staatssecretaris wat moet invoeren. Ik wil slechts de urgentie onderstrepen en de staatssecretaris en de gemeenten meegeven dat dit ontzettend belangrijk is en dat haast geboden is. We zijn al een tijdje bezig. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik begrijp wat mevrouw Karabulut zegt. Mag ik motie zo lezen dat ik, als ik de volgende peiling heb gedaan en als blijkt dat gemeenten nog steeds geen beschut werk leveren, alsdan aanvullende maatregelen kan treffen? Als ik de motie zo mag lezen, kan ik de motie aan het oordeel van de Kamer laten. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat mag. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dan is de motie gewoon in lijn met hetgeen ik de Kamer al heb laten weten. 

De laatste motie, op stuk nr. 203, gaat over het verdeelmodel. In deze motie verzoekt mevrouw Karabulut de regering om de vangnetregeling te financieren met extra middelen vanuit de rijksbegroting. Daarover hebben we gedebatteerd in het AO. Ik heb gezegd dat dit niet nodig is, omdat deze vangnetregeling niet veel meer geld zal vergen dan de vangnetregeling van eerdere jaren. Ik ontraad deze motie dus. 

De voorzitter:

Daarmee zijn we aan het einde gekomen van dit VAO. Over de ingediende moties zullen wij volgende week dinsdag stemmen. O, ik zie de heer Kerstens naar de interruptiemicrofoon lopen. Zijn vraag is nog niet beantwoord. 

Staatssecretaris Klijnsma:

O ja, dat is waar; duid het mij niet euvel. De heer Kerstens had een vraag over de motie die de heer Albert de Vries en hij hebben ingediend bij mijn collega Blok. De vraag aan mij was of ik mijn collega wil vragen of hij snel wil reageren op die motie en wellicht een brief naar de Kamer wil sturen over dit onderwerp. Ik zal mijn best doen. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris en de Kamerleden. Volgende week dinsdag zullen wij over de ingediende moties stemmen. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven