5 Vragenuur: Vragen Voortman

Vragen van het lid Voortman aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht "NVVE wil experiment met levenseindepil". 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Onze samenleving vergrijst. Mensen worden steeds ouder en daardoor worden zij ook meer geconfronteerd met de gevolgen van hun laatste levensfase, die door medische technologie steeds verder kan worden gerekt. Dat is mooi, maar niet altijd voor iedereen. Sommigen willen zelfs in vrijheid kunnen kiezen voor de dood. GroenLinks vindt dat die mogelijkheid er moet zijn. In het recht geldt dat het leven het meest waardevolle bezit van de mens is. Een vrije samenleving betekent dan ook dat je zelf autonoom kunt beslissen over wat je met dat meest waardevolle bezit doet. 

De Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde kondigde vrijdag aan, een experiment te willen met de zogenoemde laatstewilpil. Hiermee kunnen mensen zelf, zonder tussenkomst of medeplichtigheid van anderen, kiezen voor een waardig, zelfgekozen levenseinde. Dat zou een aantal problemen kunnen oplossen, zoals die van de strafbaarheid van hulp bij zelfdoding en euthanasie, en het probleem van artsen die niet willen of niet kunnen meewerken en vervolgens ook niet doorverwijzen naar een arts die dat wel wil. 

Ik heb de volgende vragen aan de staatssecretaris. Ten eerste, staat hij positief ten opzichte van een dergelijk experiment? Als dat zo zou zijn, vindt hij dan, ten tweede, dat het zou moeten worden beperkt tot personen boven de 75, of zouden er ook mensen onder de 75 jaar in aanmerking kunnen komen? Ten derde: past zo'n experiment binnen de huidige kaders van de strenge wetgeving die wij daarvoor hebben? En ten vierde: kan de staatssecretaris iets zeggen over de vraag of de commissie van wijzen, die door het kabinet is ingesteld om het thema voltooid leven te onderzoeken, nadrukkelijk ook naar deze optie heeft gekeken of dat zij dat nog zal doen? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Vorig jaar hebben de ministers van VWS en V en J de commissie van wijzen ingesteld. Deze zal komen met een advies over de juridische mogelijkheden en de maatschappelijke dilemma's met betrekking tot de hulp bij zelfdoding van mensen die hun leven voltooid achten. Dat advies wordt naar verwachting in januari 2016 aan de ministers van VWS en V en J aangeboden, waarna het kabinet met een reactie komt en die zal dan net als het advies worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Het nieuwsbericht over het experiment met een laatstewilpil is, naar ik heb begrepen, onderdeel van een nieuwe strategie van de NVVE. Naar ik verder heb begrepen, zal die op 20 november gepubliceerd worden. We hebben daar nog geen kennis van kunnen nemen. Die strategie moet dus kennelijk worden beschouwd als een bijdrage aan de maatschappelijke discussie. Ik ken alleen maar het persbericht. Ik ken de nieuwe strategie niet en kan en wil er dan ook niet op reageren. 

In het nieuwsbericht wordt overigens gesproken over een experiment, en daarmee kom ik bij de vragen. Die term roept bij mij sowieso al op voorhand wat vragen op, grote vragen. Daarmee wordt geen recht gedaan aan de zorgvuldigheid die bij dit type discussies vereist is. Dat is precies de reden waarom wij in alle zorgvuldigheid die commissie hebben ingesteld. Ik heb eigenlijk ook niet zo veel op met discussies over de vraag op welke leeftijd wel en op welke leeftijd dat niet zou moeten mogen. Kortom, reden te meer om de rapportage van de commissie af te wachten. Dan kunnen we daarna deze discussie zo zorgvuldig mogelijk voeren. Dat is precies de reden waarom we die commissie hebben ingesteld en het past ons dan ook om het resultaat van die commissie af te wachten. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat die commissie van wijzen in december met een voorstel komt, wisten we natuurlijk al. Ik wil graag een inhoudelijke reactie van de staatssecretaris op dit voorstel van de NVVE. Het kan, zoals de staatssecretaris terecht zegt, inderdaad gezien worden als een bijdrage aan een belangrijk maatschappelijk debat. Ik begrijp natuurlijk heel goed dat het kabinet deze commissie heeft ingesteld om het een en ander zorgvuldig te bestuderen, maar ik mag toch wel hopen dat in de tussentijd het denken niet stilstaat. Het gaat hier immers om een principiële keuze. Is de staatssecretaris bereid om in gesprek te gaan met de NVVE over dit voorstel? Hij geeft aan dat hij zelf ook vragen heeft over het voorstel van de NVVE. Wil hij in ieder geval aan de commissie van wijzen vragen om dit voorstel mee te nemen in haar overwegingen? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Toch nog even ten overvloede: ik heb kennisgenomen van een nieuwsbericht en een persbericht, maar nog niet van welk voorstel dan ook. Dat wordt kennelijk op 20 november gepubliceerd. Ik heb dus geen enkele inhoudelijke kennis van welk voorstel dan ook. Daar ga ik dan ook nog geen opvatting over hebben. 

Bovendien lijkt het me niet goed om een apart gesprek te voeren met allerlei aparte clubs, terwijl we juist de commissie hebben ingesteld om alles zorgvuldig te wegen. De commissie leest ook kranten. Het past mij niet om dan de commissie, die in alle vrijheid en zonder last en ruggenspraak tot een oordeel moet komen, apart te wijzen op "een" plan. Misschien komen er wel meer. Het lijkt mij goed als deze club van wijzen — ze zijn niet voor niets zo genoemd — in alle wijsheid de maatschappelijke discussie kan wegen en bij zijn advies kan betrekken. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dit komt op mij over alsof het denken bij het kabinet stilstaat. We hebben die commissie van wijzen, mar tegelijkertijd hebben we te maken met een kabinet met politieke vertegenwoordigers, met bewindslieden die hier namens de PvdA of de VVD zitten. Dan zou het toch logisch zijn om ook van hen te verwachten dat zij wel enige stellingname hierin betrekken? Ik rond af met de vraag of het denken van het kabinet stilstaat totdat deze commissie met haar advies komt. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Het denken van het kabinet heeft ertoe geleid dat deze commissie is ingesteld. Dat is een. Ten tweede vraagt mevrouw Voortman mij om te reageren op een voorstel dat wij allen niet kennen. Er staat een bericht in de krant over een experiment met een laatstewilpil, waarover we inhoudelijk geen enkel voorstel kennen. Het is op zijn minst voorbarig. Het feit dat we die commissie hebben ingesteld, betekent dat we het denken over dit onderwerp, ook in de maatschappij, niet uit de weg gaan, maar willen faciliteren. Het gaat dan echter niet aan om te reageren op een persbericht of een nieuwsbericht terwijl we de inhoud van het voorstel nog niet eens kennen. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik vind het buitengewoon verstandig dat de staatssecretaris afhoudend reageert op dit voorstel voor een experiment. Wat me in de berichtgeving wel opviel, was dat er door de NVVE ook werd gezegd dat die middelen makkelijk te verkrijgen zijn uit China en dat in de praktijk vervolging niet plaatsvindt. Het is wel illegaal, maar er is niemand die je eigenlijk een voet dwars zet. Is dat niet een probleem? In mei vorig jaar hebben we hier Kamervragen over gesteld. Er werd toen gezegd dat het verboden is en dat gekeken moest worden wat eraan gedaan kon worden. Kan de staatssecretaris bevorderen dat we meer duidelijkheid krijgen over de manier waarop er in de praktijk wordt opgetreden tegen het illegaal verstrekken van middelen vanuit China? 

Staatssecretaris Van Rijn:

De vraag aan de commissie is tweeledig: kijk naar de juridische mogelijkheden en naar de maatschappelijke dilemma's die te maken hebben met hulp bij zelfdoding. Daar hoort ook de vraag bij welke wet- en regelgeving we daarvoor hebben en hoe we de wet- en regelgeving die we nu hebben en die we in de toekomst zullen hebben, goed kunnen handhaven. Wat mij betreft zijn de juridische voetangels en klemmen die ongetwijfeld bij dit onderwerp horen, onderdeel daarvan. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Ja, dat is voor de toekomst. Maar het gaat er om of er nú al wordt opgetreden als er kennelijk een illegale praktijk plaatsvindt, waarvan de NVVE nu in het persbericht zegt dat het gewoon kan en dat er niemand is die je wat doet. Dat is toch het niet-handhaven van de bestaande situatie? Is de staatssecretaris bereid om te bezien in hoeverre hier sprake is van een overtreding, ook de Geneesmiddelenwet en de Wet op de economische delicten, waartegen nu al zou moeten worden opgetreden? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat ben ik uiteraard met de heer Van der Staaij eens. Als er handelingen zijn die strijdig zijn met wet- en regelgeving, dient daartegen opgetreden te worden. Overigens is mijn indruk dat de zorgvuldige wetgeving die wij op dit punt inmiddels ook in Nederland hebben ontwikkeld, ertoe leidt dat er in de regel heel zorgvuldige beslissingen worden genomen. Waar twijfel bestaat of het goed is gegaan, vindt daarnaar expliciet onderzoek plaats. Wij kennen een aantal voorbeelden daarvan uit het verleden die anderszins zijn ingegeven; ik doel niet op het voorbeeld dat de heer Van der Staaij nu gaf. Het klopt: op het moment dat er regels zouden worden overtreden, dient daartegen te worden opgetreden. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik ben eigenlijk heel blij dat de staatssecretaris hier staat, omdat wij elkaar regelmatig spreken over ouderenzorg. Morgen hebben wij bijvoorbeeld alweer een debat over de kwaliteit van verpleeghuiszorg. Het hele beleid van deze staatssecretaris is erop gericht om de kwaliteit van leven van ouderen te verbeteren. Wij weten allebei dat er veel gevoelens zijn van eenzaamheid en overbodigheid. Mensen voelen zich een kostenpost. Dat willen wij niet. Is zo'n pil, waarover gesproken wordt en die de NVVE graag wil, een pil die wat deze vereniging betreft met toestemming van de overheid wordt verstrekt, het goede antwoord op deze vragen van ouderen? Dit mondelinge vragenuur is wellicht niet het goede moment om deze vraag uitvoerig te beantwoorden, maar is deze tegenstrijdigheid iets waarvan de staatssecretaris zich rekenschap wil geven wanneer straks de commissie adviseert en het kabinet met een standpunt daarover komt? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Allereerst denk ik dat het de overheid altijd gegeven moet zijn om heel goed voor ouderen te zorgen. Het gaat erom dat ouderen een onderdeel van de samenleving kunnen zijn en kunnen blijven participeren tot het moment dat zij willen. Een andere discussie kan zijn wat individuen vinden van de kwaliteit van hun leven en welke beslissingen zij daarover willen nemen. Van de kant van de overheid dient er echter geen enkel onderscheid gemaakt te worden. De overheid dient altijd te zorgen voor goede zorg voor ouderen, tot het levenseinde dat hun past. 

De voorzitter:

Uw tweede vraag, mevrouw Dik. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Natuurlijk, de overheid heeft tot taak om uitermate goede zorg te bieden voor onze ouderen. Daarover spreken wij elkaar ook regelmatig. Mijn vraag is echter of het verstrekken van zo'n levenseindepil daarvan een onderdeel kan zijn. Als de overheid dit gaat toestaan, staat dat dan niet haaks op het beleid dat deze staatssecretaris heeft ingezet? Daarop is eigenlijk nog geen antwoord gekomen. Nogmaals, dat doe je misschien ook niet even in zo'n vragenuurtje, daar is het onderwerp te groot en te kwetsbaar voor. Wil de staatssecretaris deze vraag dan in ieder geval straks meenemen in de kabinetsreactie op het advies van de commissie? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik benader het even andersom: niet voor niets is die commissie ingesteld om te kijken naar de juridische mogelijkheden en de maatschappelijke dilemma's. Daar horen alle door mevrouw Dik gestelde vragen dus terecht bij. Maar op voorhand kan ik dit stellen: met welk advies de commissie ook komt, het zal altijd de taak van de overheid zijn, blijven en moeten blijven om ervoor te zorgen dat wij goede zorg voor onze ouderen hebben op het moment dat zij daaraan behoefte hebben en dat deze ook verstrekt kan worden, los van de individuele keuzes die mensen maken. Wat het advies ook zal zijn, het uitgangspunt van mijn beleid zal altijd zijn het regelen van goede zorg voor ouderen, niet alleen nu maar ook in de toekomst. Het gaat erom dat ouderen kunnen participeren in de samenleving, die wij met zijn allen, ook ouderen, hebben te leven. 

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik vind dat de staatssecretaris zeer verstandig reageerde op de gestelde vragen. Hij verwees daarbij ook naar het werk van de commissie van wijzen. Het is echter inderdaad zo, zoals de heer Van der Staaij al zei, dat ook in Nederland aan dat soort pillen kan worden gekomen. De staatssecretaris verwees naar het feit dat wij hierover strenge wet- en regelgeving hebben. Mijn vraag aan de staatssecretaris is deze: heeft men hiertegen al opgetreden? Heeft iemand al actie ondernomen, is er al een pil ingenomen, is hierin überhaupt al opgetreden? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat heb ik nu niet paraat. Wij kunnen dit uiteraard uitzoeken. Ik constateer in zijn algemeenheid echter dat wij in Nederland vrij strenge en strikte regelgeving hebben ten aanzien van het toelaten van medicijnen en het gebruik van medicijnen die niet zijn toegelaten. Waar overtredingen zijn, ga ik ervan uit dat daartegen wordt opgetreden. Ik heb nu niet paraat in hoeveel gevallen dat gebeurd is. 

De voorzitter:

Mevrouw Bruins Slot, uw tweede vraag. 

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Eerder bleek in het programma Undercover in Nederland dat je toch makkelijk aan dat soort pillen kunt komen. Als de staatssecretaris op dit moment niet die informatie heeft, zou ik toch graag van hem willen weten of hierop überhaupt al ergens door de overheid actie ondernomen is en wanneer dat was. Als dat niet zo is, verneem ik graag ook de reden waarom dat niet gebeurt, terwijl men er wel van af weet. 

Staatssecretaris Van Rijn:

In de gevallen waarin het gebeurd is, zullen wij nagaan waar het heeft plaatsgevonden. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw ... 

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Punt van orde! Wanneer komt de brief naar de Kamer? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Als u het goedvindt, wil ik er even met mijn collega over overleggen wat het goede tijdstip daarvoor is. Ik zal u dat zo snel mogelijk laten weten. 

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Dijkstra. 

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Dit is een veel te gevoelig onderwerp voor een mondeling vragenuur, maar ik maak toch even gebruik van de gelegenheid om een vraag te stellen aan de staatssecretaris. Als die strategie aanstaande vrijdag verschijnt, wil het kabinet dan een reactie daarop geven? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Nee, dat denk ik niet. Wij hebben een commissie in het leven geroepen, juist met het oog op die maatschappelijke discussie. Ik ga ervan uit dat heel veel partijen een bijdrage aan die discussie zullen leveren. Ik denk dat het niet goed is dat er voortijdig een kabinetsstandpunt is over een organisatie met een standpunt, maar dat juist die weging heel belangrijk is. Wij hebben die commissie niet voor niets ingesteld. 

De voorzitter:

Betekent dit dat in het kabinetsstandpunt dat straks komt wel een reactie op dit punt wordt meegenomen? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Op het advies van de commissie. 

De voorzitter:

De vraag van mevrouw Dijkstra is eigenlijk impliciet of u bereid bent om in die brief ook op dit voorstel in te gaan. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik vind dat voorbarig. Er is een adviescommissie ingesteld. Die zal kennisnemen van allerlei voorstellen vanuit de samenleving, van 20 november tot misschien wel diep in december. De commissie weegt al die voorstellen en komt tot een advies aan het kabinet. Het kabinet zal daarover een standpunt innemen. 

De voorzitter:

Dank voor uw antwoorden en voor uw komst naar de Kamer. Ik schors de vergadering tot 15.00 uur. Wij beginnen dan met de beëdiging van een nieuwe collega. 

De vergadering wordt van 14.50 uur tot 15.02 uur geschorst. 

Naar boven