8 Wetenschapsbeleid

Aan de orde is het VAO Wetenschapsbeleid (AO d.d. 11/02). 

De voorzitter:

Ik heet de minister en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom. Ik geef allereerst het woord aan de heer Duisenberg namens de VVD. De spreektijden zijn precies twee minuten per fractie, inclusief het voorlezen van de moties. 

De heer Duisenberg (VVD):

Voorzitter. Ik dien twee moties in. De eerste motie gaat over promoveren in het bedrijfsleven. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het Nederlandse verdienvermogen gebaat is bij een goede samenwerking tussen het hoger onderwijs en het bedrijfsleven; 

overwegende dat de uitwisseling en samenwerking tussen deze twee bevorderd kunnen worden door de zogeheten "industrial doctorates", wat een co-locatie van publieke en industriële onderzoekers bewerkstelligt en waardoor ook industriële onderzoekers kunnen promoveren onder verantwoordelijkheid van een hoogleraar en dat daarmee het aantal bèta-promoties aangejaagd kan worden; 

verzoekt de regering om de promotievorm "industrial doctorates" gezamenlijk door overheid en bedrijfsleven te ontwikkelen en voor wat betreft de overheid tijdelijk dekking te reserveren in het onderbenutte ho/wo—deel van de subsidieregeling praktijkleren en voor de lange termijn de thematiek en facilitering van "industrial doctorates" mee te nemen in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en de uitwerking van de Wetenschapsvisie van het kabinet om een structurele oplossing te realiseren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Duisenberg, Mohandis, Klaver en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 420 (31288). 

De heer Duisenberg (VVD):

De tweede motie gaat over scenario's. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het kabinet het initiatief heeft genomen voor de eerste wetenschapsvisie sinds 25 jaar, met als doel een wetenschap van wereldformaat die zich meer verbindt met de samenleving en zich richt op de grote maatschappelijke uitdagingen; 

constaterende dat de Vereniging van Universiteiten (VSNU) in 2014 vier toekomstscenario's voor Nederlandse universiteiten heeft laten opstellen door het Rathenau Instituut; 

overwegende dat de Wetenschapsvisie een aantal goede keuzes maakt, maar dat de visie door experts desalniettemin wordt gekarakteriseerd als het meest behoudende scenario ("Nationale vertrouwdheid"); 

verzoekt de Kamer om door het Rathenau Instituut de kansen, risico's en strategische keuzes voor ons wetenschapsbestel voor alle vier de scenario's (Nationale vertrouwdheid, Regionale kracht, Europese variatie, Internationale selectie) in kaart te laten brengen; 

verzoekt de Kamer tevens om de Wetenschapsvisie op haar kansen en risico's te laten toetsen in elk van de scenario's, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Duisenberg, Mei Li Vos, Rog en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 421 (31288). 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Er is veel gebeurd nadat het algemeen overleg over wetenschapsbeleid werd gevoerd. De roep om beter wetenschapsbeleid werd luider. Daarom dien ik vijf moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat een groeiend aantal medewerkers van universiteiten in tijdelijke dienst is, soms zelfs meer dan de helft van het personeel; 

van mening dat dit negatief uitpakt voor de kwaliteit en de continuïteit van het werk aan universiteiten, waaronder het wetenschappelijk onderzoek; 

verzoekt de regering, een plan van aanpak te maken met als inzet een forse vermindering van het aantal tijdelijke aanstellingen aan universiteiten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 422 (31288). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het vrije onderzoek vanuit de eerste geldstroom onder druk staat; 

constaterende dat de tweede geldstroom is gegroeid, mede als gevolg van "de overheveling" waardoor onder het kabinet-Balkenende IV maar liefst 100 miljoen euro van de eerste naar de tweede geldstroom werd overgeheveld; 

verzoekt de regering, de helft van het budget voor de tweede geldstroom over te hevelen naar de eerste geldstroom, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 423 (31288). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat wetenschappelijk onderzoek gevrijwaard dient te blijven van commerciële invloeden; 

constaterende dat de regering een Nationale Wetenschapsagenda heeft opgesteld met een kenniscoalitie waaraan niet alleen publieke organisaties deelnemen, maar ook VNO-NCW; 

verzoekt de regering, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven te schrappen uit de Nationale Wetenschapsagenda, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 424 (31288). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat promovendi werknemers zijn en geen studenten; 

constaterende dat dit door een brede Kamermeerderheid werd onderschreven in motie 31700-VIII, nr. 68; 

verzoekt de regering, af te zien van het experiment met student-promovendi, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 425 (31288). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat het budget van universiteiten primair bedoeld is voor onderwijs en onderzoek; 

constaterende dat een substantieel deel van het budget van universiteiten wordt besteed aan marketing en pr-activiteiten; 

verzoekt de regering, in overleg met de VSNU in te zetten op een flinke korting van de uitgaven aan marketing en pr-activiteiten, opdat dit budget ten goede komt aan onderwijs en onderzoek, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 426 (31288). 

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA):

Voorzitter. Er is inderdaad veel gebeurd na het verschijnen van de Wetenschapsvisie en het algemeen overleg over het wetenschapsbeleid en er is ook veel te doen voor universiteiten. Wat de PvdA al jaren een doorn in het oog is, is het aantal flexibele contracten op universiteiten en hogescholen die ervoor zorgen dat docenten jarenlang op tijdelijke contracten blijven steken en dus nooit kunnen investeren in zichzelf, hun gezin of wat dan ook. Vandaar de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er aan universiteiten en hogescholen relatief veel mensen op basis van flexcontracten werken; 

constaterende dat het kabinet met de Wet werk en zekerheid een belangrijke stap heeft gezet in het beperken van het aantal tijdelijke contracten; 

van mening dat flexcontracten een negatief effect (kunnen) hebben op de continuïteit en kwaliteit van onderwijs en onderzoek; 

overwegende dat een dermate groot percentage flexcontracten niet kan en mag worden verklaard door bestuurders vanuit ervaren onzekerheid over financiering maar vooral voortkomt uit ad-hocpersoneelsbeleid; 

verzoekt de regering om een krachtig signaal af te geven aan de besturen van universiteiten en hogescholen over de wenselijkheid van stabiele carrièrepaden en in kaart te brengen welke mogelijkheden er zijn om afspraken te maken over het herstellen van de balans tussen het aantal vaste en flexibele contracten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Mei Li Vos. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 427 (31288). 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik dien drie moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat SURF met zijn ICT-infrastructuur cruciaal is voor de Nederlandse kenniseconomie en de Nederlandse wetenschap in het bijzonder; 

overwegende dat het kabinet in 2009 de aanbevelingen van het ICTRegie-rapport heeft omarmd en de gezamenlijke regie voor de ICT-infrastructuur bij SURF heeft ondergebracht; 

overwegende dat de ministeries van OCW en EZ bij nadere uitwerking van het ICTRegie-rapport in 2010 het benodigde innovatiebudget hebben vastgesteld op structureel minimaal 30 miljoen euro per jaar, op te brengen door de ministeries van EZ en OCW; 

constaterende dat de structurele bijdrage van 8 miljoen euro nog niet gerealiseerd is door EZ, dat hierdoor investeringen achterlopen, de ICT-infrastructuur achteruitgaat en hiermee de cruciale rol van SURF in het gedrang komt; 

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat de missende 8 miljoen euro structureel aan de financiering van SURF wordt toegevoegd, plus incidenteel een in overleg met SURF vast te stellen bedrag, om de achterlopende investeringen te compenseren, hiervoor ruimte te zoeken op de begroting en de Kamer hierover voor de Voorjaarsnota te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Mei Li Vos. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 428 (31288). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in de Wetenschapsvisie een nieuwe structuur wordt voorgesteld voor de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO); 

overwegende dat beoordeling van onderzoeksvragen zeer specifieke inhoudelijke wetenschappelijke expertise vraagt; 

verzoekt de regering, bij de verdere uitwerking van de structuur van de NWO als uitgangspunt te nemen dat wetenschappers het primaire mandaat houden bij de inhoudelijke afweging en beoordeling van onderzoeksvoorstellen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 429 (31288). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat wetenschappers steeds meer tijd kwijt zijn aan het schrijven van onderzoeksvoorstellen in plaats van het doen van onderzoek, en dat dit zonde van hun tijd is; 

verzoekt de regering, bij de verdere uitwerking van de Wetenschapsvisie te kijken naar de mogelijkheden om deze acquisitiedruk te verminderen of efficiënter in te richten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 430 (31288). 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik begin met de motie van de heer Duisenberg c.s. op stuk nr. 420 over de industrial doctorates. Hij vraagt mij om dit in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en de Wetenschapsvisie verder uit te werken. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer, want ik zie haar als ondersteuning van beleid. In de Wetenschapsvisie gaat het al over het voornemen om met het bedrijfsleven een promotieakkoord te sluiten met als doel om de komende tien jaar het aantal promovendi in het bedrijfsleven, onder andere in de vorm van industrial doctorates, en bij de rijksoverheid met enkele honderden te verhogen. Ik zeg erbij dat ik dit wil doen in het bredere perspectief van een gedifferentieerd promotiestelsel, waarbij de inzet is om enerzijds promovendi meer kansen te geven op de bredere arbeidsmarkt en anderzijds andere sectoren dan alleen de wetenschappelijke te laten profiteren van hun kennis en vermogens. Ik ga daarover het gesprek aan met VNO-NCW. Vanuit dat perspectief is dit dus ondersteuning van beleid, temeer omdat de heer Duisenberg een dekking aangeeft vanuit de regeling voor praktijkleren. Ik kom erop terug bij de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en bij de uitwerking van de Wetenschapsvisie, zoals gezegd met aandacht voor differentiëring van het promotiestelsel. 

De motie van de heer Duisenberg c.s. op stuk nr. 421 betreft de scenario's van het Rathenau Instituut en de VSNU. Deze motie is gericht aan de Kamer, dus ik zal er geen oordeel over geven, maar ik wil de indieners wel iets meegeven. De vier scenario's zijn indertijd ontwikkeld door het Rathenau Instituut en de VSNU. Ze zijn ontwikkeld om discussies te stimuleren, ze faciliteren individuele universiteiten bij het maken van keuzes uitgaande van bepaalde specifieke omstandigheden in de toekomst. Dat is een heel andere exercitie dan het ontwikkelen van beleid voor een robuust en weerbaar wetenschapsbestel dat responsief inspeelt op huidige trends en ontwikkelingen. 

Onze visie is dus niet in één scenario te vangen. Verschillende elementen van die verschillende scenario's zijn terug te vinden, bijvoorbeeld dat wetenschap wordt geïnspireerd door maatschappelijke en economische vragen (de scenario's 1, 2, 3 en 4). Het is een visie die wetenschap ziet als een publiek goed (de scenario's 1 en 4) en die verbindt met de inzet van private partijen (de scenario's 2 en 3). Ik kan mij voorstellen dat het voor de Kamer wenselijk is om nog eens opnieuw naar de Wetenschapsvisie te kijken vanuit het perspectief van die scenario's. Ik zou haar dan wel willen meegeven dat zij moet beseffen dat een stelsel iets anders is dan het individuele beleid van universiteiten en dat er heel veel klachten van universiteiten zijn dat er veel te veel uitvraag van onderzoeksbureaus is. Wij proberen juist minder adviezen en rapporten te produceren. Dat was ook een wens van de Kamer. Ik kan mij voorstellen dat het Rathenau Instituut wel een snelle exercitie kan doen om de visie nog eens langs de elementen van die scenario's te leggen, maar dan met zo min mogelijk bureaucratie en zonder extra uitvraag bij instellingen. Het zou mij een lief ding waard zijn als de Kamer dit verzoek op die manier aan het Rathenau Instituut zou willen voorleggen. 

De heer Duisenberg (VVD):

Ik dank de minister voor haar welgemeende advies, maar zij zegt zelf dat dit meer voor individuele universiteiten bedoeld is dan voor een heel stelsel. De scenario's van het Rathenau Instituut gaan echter wel degelijk over het hele stelsel. Bij de rondetafelbijeenkomst over de Wetenschapsvisie is gezegd dat de visie erg vaak lijkt op het meest behoudende scenario. Het is dus niet zo vreemd als de Kamer de scenario's wil gebruiken om de visie te toetsen. Het is geen voorspelling, het gaat puur om het bekijken van de scenario's op de gemaakte keuzes. 

Minister Bussemaker:

Ik ben het absoluut niet met de conclusie eens dat de Wetenschapsvisie maar bij één van die scenario's zou aansluiten. Ik heb net een paar voorbeelden gegeven van hoe die scenario's door ons gebruikt zijn om na te denken over scherpte. In de Wetenschapsvisie zijn elementen uit verschillende scenario's terug te vinden, maar het is een verzoek aan de Kamer. Ik wil alleen meegeven dat erop gelet moet worden dat het niet leidt tot meer adviezen en vooral niet tot meer bureaucratische druk, want die willen we nu juist verminderen. 

De heer Duisenberg (VVD):

Het is een verzoek dat uit de Kamer komt en in de Kamer is juist geconstateerd dat de Kamer weinig gebruikmaakt van eigen onderzoek. Dat wil ik de minister van mijn kant meegeven. 

Minister Bussemaker:

Vanzelfsprekend. 

Voorzitter. In zijn motie op stuk nr. 422 vraagt de heer Van Dijk de regering, een plan van aanpak te maken met als inzet een forse vermindering van het aantal tijdelijke aanstellingen aan universiteiten. Die motie ontraad ik, want er gebeurt al heel veel op dat terrein. We zijn juist bezig met meer stabiele bekostiging. Ik heb zelf ook geen behoefte aan een plan van aanpak, omdat er al zo veel loopt. 

Voordat ik doorga met de moties van de heer Van Dijk, zeg ik iets over de motie van mevrouw Vos op stuk nr. 427. Daarin verzoekt zij de regering om een krachtig signaal af te geven aan de besturen van universiteiten en hogescholen over de wenselijkheid van stabiele carrièrepaden en in kaart te brengen welke mogelijkheden er zijn om afspraken te maken over het herstellen van de balans tussen het aantal vaste en flexibele contracten. Deze motie gaat eigenlijk over hetzelfde thema als de motie van de heer Van Dijk, maar wel met een andere inkleuring en opdracht. Ik moet zeggen dat deze inkleuring mij meer aanspreekt. Het oordeel over deze motie laat ik dan ook aan de Kamer. 

Ik voeg hieraan toe dat de motie van mevrouw Vos ondersteuning van beleid is. We hebben de groei van het aantal flexwerkers tijdens het algemeen overleg besproken en dan in het bijzonder de groei van de tweede en derde geldstroom, de FES-middelen en de hiermee verbonden programmaprojecten en opdrachtonderzoeken met een tijdelijk karakter. Dat vraagt een flexibele inzet van onderzoekers. Daarbij komt dat de arbeidsmarkt in zijn algemeenheid steeds flexibeler wordt, en dat zie je ook hier. De overheid wil al te veel flexcontracten begrenzen door de periode in te korten waarbinnen tijdelijke contracten mogen worden aangeboden. De aanpassingen in de Wet werk en zekerheid vanaf 1 juli dit jaar zullen daaraan bijdragen, want daardoor moet het gebruik van flexwerkers worden beperkt. Dat geldt ook voor de bijzondere universiteiten op grond van de wet. Voor de openbare universiteiten wordt deze wet doorvertaald naar de cao. 

Tegelijkertijd is het wel belangrijk — we hebben dat ook aangegeven in de Wetenschapsvisie — dat de universiteiten ruimte maken voor jong talent en gericht carrièreperspectief kunnen bieden aan jonge onderzoekers. De arbeidsvoorwaarden voor universitair personeel worden vastgesteld door de cao-partners. Ik heb al verteld dat er een nieuw principe-cao-akkoord is voor de universiteiten. Dat wordt nu uitgewerkt tot een definitieve cao. De universiteiten en de werknemersorganisaties hebben daarin afgesproken dat ze het percentage tijdelijke dienstverbanden van vier jaar of korter in een aantal functiecategorieën, hoogleraar, universitair hoofddocent, universitair docent, terug gaan brengen tot 22% van het totale aantal fte's. 

Kortom, er gebeurt al het nodige. Ik begrijp de motie van mevrouw Vos zo dat ik het nog eens ga bespreken met de universiteiten. Zoals zij in de Wetenschapsvisie heeft kunnen lezen, is dit ook een belangrijk thema voor het kabinet om met de universiteiten te bespreken. 

Ik ga nu verder met de moties van de heer Van Dijk. In zijn motie op stuk nr. 423 vraagt hij de regering om de helft van het budget voor de tweede geldstroom over te hevelen naar de eerste geldstroom, want — zo constateert hij — het vrije onderzoek vanuit de eerste geldstroom staat onder druk. Ik verwijs hiervoor naar de zeer uitgebreide reactie op het IBO-onderzoek. In dat onderzoek is deze vraag uitgebreid aan de orde gekomen en het IBO constateert dat het niet wenselijk is om nu tussen geldstromen te schuiven. Wat volgens het IBO wel nodig is om de eerste geldstroom niet verder onder druk te zetten, is meer stabiliteit in de eerste geldstroom. We brengen daar nu ook meer stabiliteit in, omdat dat een van de hoofdconclusies in het IBO-onderzoek was. Verder toppen we de promotiebonus af. Die motie ontraad ik dus. 

De motie op stuk nr. 424 verzoekt de regering, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven te schrappen uit de Nationale Wetenschapsagenda. Die motie ontraad ik ook, want de kenniscoalitie is van onderop ontstaan. Ik ben zeer blij met de daarbij betrokken partijen. Wetenschap is niet alleen een kwestie van de overheid, maar juist ook van meer private middelen. Dan is het van groot belang dat het bedrijfsleven is aangesloten. Met de wetenschapsagenda die nu wordt ontwikkeld, is er voor veel meer partijen dan alleen het bedrijfsleven de mogelijkheid om mee te denken over vragen van de wetenschap. Het gaat dus zeker niet enkel en alleen om het bedrijfsleven. 

De motie op stuk nr. 425 verzoekt de regering om af te zien van het experiment met student-promovendi. Ik heb net al tegen de heer Duisenberg gezegd dat wij behoefte hebben aan een gedifferentieerd promotiestelsel. De AMvB daarover wordt nu binnen de Kamer besproken. Zeer binnenkort krijgt de Kamer de antwoorden op de gestelde vragen. Dat lijkt mij de ideale mogelijkheid om dit debat te voeren. Wellicht ten overvloede zeg ik erbij dat ook hier een belangrijke rol voor de medezeggenschap is weggelegd en dat de discussie dan daar plaatsvindt waar die moet plaatsvinden, namelijk op universiteiten. 

De voorzitter:

Wat is uw oordeel? 

Minister Bussemaker:

Ontraden. 

Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 426 van de heer Van Dijk. Die ontraad ik ook. Hij wil een flinke korting van de uitgaven aan marketing- en pr-activiteiten om dat budget ten goede te laten komen aan onderwijs en onderzoek. Wij hebben al afgesproken dat er in de prestatieafspraken een beperking van indirecte kosten moet komen. Ik zet in op een nog verdere vermindering van de administratieve lasten. Ook op bijvoorbeeld het gebied van accreditatie zijn wij daarmee bezig; daartoe ligt een motie van de heer Rog. Wij zetten in op meer besteding van middelen aan onderwijs. Denk aan de middelen die vrijkomen met het studievoorschot. Met de Kamer is afgesproken dat die middelen naar onderwijs moeten. Ik wijs erop dat de medezeggenschap met het studievoorschot al een aangescherpt recht heeft om de hoofdlijn van de begroting goed te keuren. Dit is al ingegaan en heeft al in het Staatsblad gestaan. Dat lijkt mij de plek voor de medezeggenschap om de discussie met de besturen over de besteding van financiële middelen te voeren. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb even gewacht tot al mijn vijf moties behandeld waren, maar tot mijn grote verdriet heeft de minister ze integraal ontraden. Het feit dat de minister moties van de SP ontraadt, is niet zo'n verrassing, maar er is de afgelopen tijd nogal wat gebeurd. Dit zijn niet alleen wensen van de SP. Deze moties bevatten ook de wensen van studenten en docenten die bijvoorbeeld het Maagdenhuis hebben bevrijd. 

De voorzitter:

En uw vraag is? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb gehoord dat de minister heel veel begrip heeft voor het onbehagen van die mensen. Zij zegt ook dat de universiteit geen bedrijf is en dat wij moeten gaan kijken naar die zorgen. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Als ik dit hoor hebben die actievoerders dus helemaal niets aan de minister. Waarom is dat? 

Minister Bussemaker:

Ik ben zeer graag bereid om op alle mogelijke manieren het gesprek met de studenten aan te gaan. Dat doe ik ook om de haverklap. Ik heb de studenten van de UvA en de docenten van de UvA langs gehad. Afgelopen maandag heb ik een hele avond gesproken met studenten van allemaal verschillende universiteiten en van alle mogelijke soorten studentenraden, dus niet alleen van de LSVb en het ISO. Ik ga binnenkort het debat op de UvA aan. Dan ga ik het debat voeren met degenen met wie dat moet, dus met studenten en docenten. Ik ga dan bekijken wat er nodig is om de academische gemeenschap weer terug te krijgen. Dat betekent dat het gesprek gevoerd moet worden tussen het bestuur, de docenten en de studenten. Daarom ben ik blij dat er ook een aantal aanscherpingen in de medezeggenschap komt, zodat de medezeggenschap het initiatief naar zich toe kan trekken en niet alleen van mij afhankelijk is. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Praten met studenten en docenten is geweldig, maar hier moet het gebeuren. Hier moet het beleid gemaakt worden. Als de minister eerlijk is, herkent zij de wensen van de studenten en docenten in mijn moties. Er zijn nog veel meer onderwerpen, maar de moties zijn ook wensen van die mensen. Ik constateer tot mijn teleurstelling dat de minister ze allemaal ontraadt en dat studenten en docenten op dit punt dus niets hebben aan deze minister. Veel mooie woorden, maar uiteindelijk een lege huls. 

Minister Bussemaker:

"Wensen van die mensen" klinkt wel mooi, maar ik heb wel eens betere moties van u gezien. Ik vind ze allemaal nogal kort door de bocht. Ik laat het niet bij woorden alleen, maar ook bij daden. Met het studievoorschot komt er oplopend een bedrag van 1 miljard bij. U vindt het niet leuk om te horen, maar wij hebben het vaker gezegd: de SP bezuinigt 800 miljoen op hoger onderwijs. Ik weet niet of studenten daar blij mee moeten zijn. Wij versterken de medezeggenschap, maar dat heb ik bij u nog niet gezien. Inderdaad, ik zeg: niet alleen woorden, maar ook daden. 

De voorzitter:

Dit is de categorie uitlokking. De heer Van Dijk krijgt kort de ruimte om te reageren. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is niet alleen uitlokking; het is misleiding. Iedereen die het stenogram terugleest, ziet dat hier een pure onwaarheid wordt gesproken door de minister. Zij zei namelijk dat de SP 800 miljoen bezuinigt op hoger onderwijs. 

Minister Bussemaker:

Sorry, onderwijs. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Volstrekte onzin! Kijk, zij probeert zich nu te corrigeren. 

Minister Bussemaker:

Op het hele onderwijs! 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Wie is hier aan het woord? 

De voorzitter:

U was aan het woord. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dank u wel. Misschien moet u de minister daar even op wijzen. 

De SP bezuinigt nul komma nul euro op onderwijs; de SP bezuinigt op managers, precies zoals die studenten en die docenten ook zo graag zouden willen. Luister daar nou eens naar. 

De voorzitter:

U hebt uw punt gemaakt. 

Minister Bussemaker:

Ik corrigeer mijzelf. Inderdaad, het is eigenlijk nog erger. Die bezuinigingen zijn niet alleen op het hoger onderwijs, maar op het hele onderwijs. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Er resteren nog drie moties. Ik ontraad de motie op stuk nr. 428 van de heer Van Meenen en mevrouw Mei Li Vos. In de motie wordt wel aangegeven dat er ergens geld vandaan gehaald moet worden om in SURF te voorzien, maar er wordt niet aangegeven waar dat dan vandaan moet komen. Wij hechten allemaal belang aan SURF. De minister en ik doen dat vanuit OCW. OCW heeft ook een forse financiële bijdrage geleverd. Ik weet ook dat EZ dit belangrijk vindt, maar deze motie is wel iets te kort door de bocht. 

De voorzitter:

Ik geef toch de heer Van Meenen als eerste ondertekenaar het woord. Eigenlijk hoort maar één persoon vooraan te staan. 

De heer Van Meenen (D66):

Dit is toch een bijzonder vreemde redenering. Eerder heeft de regering — ik zeg bewust "de regering" — gewoon toegezegd dat die middelen er zullen komen. Nu er een motie komt om nog eens te benadrukken dat dat moet gebeuren, wordt ernaar verwezen dat er geen dekking zou zijn. Die dekking is er wel degelijk. Die zit namelijk gewoon in de middelen van de regering op basis van de toezeggingen die eerder zijn gedaan. 

Staatssecretaris Dekker:

Dan word ik even heel precies. De motie gaat uit van een resultaatsverplichting dat het wordt geregeld. Het plan uit 2010 ging uit van een inspanningsverplichting. Daarin is voor een heel groot deel voorzien. Het ministerie van OCW heeft via NWO en voor een deel ook via de eerste geldstroom van universiteiten in geld voorzien. Dit is echt iets te kort door de bocht. Als je vindt dat het geregeld moet worden, dan kan dat. U hebt als parlement het budgetrecht, maar dan moet u ook aangeven waar dat geld vandaan moet komen. 

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA):

Het staat erin, hoor: 8 miljoen nog niet gerealiseerd door het ministerie van Economische Zaken. Dat is toegezegd en het is dan ook de bedoeling dat dat gebeurt. Wij zijn allen van mening dat deze infrastructuur heel belangrijk is. Het is ook erg belangrijk voor het ministerie. Het staat erin. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik lees dat er niet uit. In het dictum staat niet waar het geld vandaan moet komen. Bovendien wijs ik erop dat destijds is gesproken over een inspanningsverplichting. Dat is iets anders dan een harde toezegging dat het geld er zal komen. Wij bekijken nog steeds met OCW en met EZ hoe wij ervoor kunnen zorgen dat er ook in de toekomst een goede ICT-infrastructuur blijft staan. De strekking van deze motie is echter "zorg ervoor dat het geregeld wordt" zonder dat wordt aangegeven waar het vandaan moet komen. Wij hebben er op onze begroting geen middelen voor. Ik denk dat die ook niet een-twee-drie beschikbaar zijn bij EZ, dus dit is echt te makkelijk. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik kom toe aan de motie op stuk nr. 429. Ik zie die motie als een ondersteuning van beleid. Ik weet dat er veel discussie is geweest over de veranderingen bij NWO en wat die precies betekenen voor de rol van wetenschappers daarin. Het lijkt me heel goed als we hier met z'n allen uitspreken dat, als het gaat om de beoordeling van individuele onderzoeksvoorstellen, het primaat uiteindelijk ligt bij de wetenschappers zelf. Als daar enige onduidelijkheid over bestaat, kan die met deze motie worden weggenomen. Ik laat het oordeel over deze motie daarom aan de Kamer. 

Over de motie op stuk nr. 430 hebben we ook geen verschil van mening. Maar ik vind deze motie tegelijkertijd wel een grote mate van overbodigheid hebben. Op pagina 72 van de Wetenschapsvisie staat namelijk een hele paragraaf over de wetenschappers centraal, met de titel "Verminderen publicatiedruk en aanvraagdruk". De heer Van Meenen vraagt hier dus wel enigszins naar de bekende weg. Ik geloof dat we hier de lijn hebben dat we volstrekt overbodige moties ontraden. 

De voorzitter:

De heer Van Meenen, wat is uw antwoord? 

De heer Van Meenen (D66):

Ik voel dat het eigenlijke argument is dat het niet zo kan zijn dat drie moties van D66 het gaan halen. Er moet er één afvallen. Dit is werkelijk bedoeld als een steun in de rug voor het kabinet, vanuit de Kamer. Dit is namelijk een probleem dat onderzoekers zeer serieus voelen. Zo is de motie ook bedoeld en niet anders. Ze is niet bedoeld om een motietje binnen te halen, want dat lukt me toch bijna altijd. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik kijk de heer Van Meenen met een grote glimlach aan. Wij weten heel goed dat dit speelt. Dat is precies de reden dat we het zo'n grote plek in onze Wetenschapsvisie hebben gegeven. Nogmaals, we zijn het hier over eens, maar deze motie kent echt een heel grote mate van overbodigheid, omdat het al zo duidelijk in onze Wetenschapsvisie staat. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

We zullen volgende week dinsdag over de ingediende moties stemmen. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Voorzitter: Bosma

Naar boven