2 Begroting Buitenlandse Zaken

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2012 (33000-V),

en van:

  • - de motie-Driessen over langjarige juridische verplichtingen (33000-V, nr. 29);

  • - de motie-Dikkers c.s. over toetsing aan de hernieuwde OESO-richtlijnen (33000-V, nr. 37);

  • - de motie-Dikkers c.s. over monitoring van de besteding van het budget (33000-V, nr. 38);

  • - de motie-Ferrier over verbetering van de enabling enviroment (33000-V, nr. 39);

  • - de motie-Ferrier over voorwaarden voor hulp aan Sudan (33000-V, nr. 40);

  • - de motie-Ferrier/El Fassed over duurzame ontwikkeling (33000-V, nr. 41);

  • - de motie-Hachchi/Van der Staaij over het bedrijfsleveninstrumentarium (33000-V, nr. 42);

  • - de motie-Hachchi over de eisen voor ontwikkelingsorganisaties en bedrijfsleven (33000-V, nr. 43);

  • - de motie-Driessen over de huisvesting van Oxfam Novib (33000-V, nr. 44);

  • - de motie-Driessen over opschorten van de subsidie aan Cordaid (33000-V, nr. 45);

  • - de motie-Driessen over beëindiging van hulp aan OIC-lidstaten (33000-V, nr. 46);

  • - de motie-Driessen over stoppen van de hulp aan Egypte (33000-V, nr. 47);

  • - de motie-El Fassed c.s. over de criteria voor subsidie aan bedrijven (33000-V, nr. 48);

  • - de motie-El Fassed/Ferrier over preventieve rampenbestrijding (33000-V, nr. 49);

  • - de motie-El Fassed/De Caluwé over publiceren van actuele gegevens (33000-V, nr. 50);

  • - de motie-El Fassed c.s. over het FIETS-kwaliteitsmodel (33000-V, nr. 51);

  • - de motie-Voordewind over afspraken met supermarktketens (33000-V, nr. 52);

  • - de motie-Voordewind/Dikkers over naleving van de OESO-richtlijnen (33000-V, nr. 53);

  • - de motie-Voordewind over een duurzame handelsmissie (33000-V, nr. 54);

  • - de motie-Van der Staaij/Hachchi over het evaluatieprotocol voor bedrijfslevensubsidies (33000-V, nr. 55).

(Zie wetgevingsoverleg van 21 november 2011.)

De voorzitter:

Ik heet de minister en de staatssecretaris hartelijk welkom. Er zijn nogal wat sprekers in de eerste termijn van de Kamer. Zij hebben bovendien nogal wat spreektijd. Het woord is als eerste aan mevrouw Albayrak van de PvdA-fractie. Zij heeft in de eerste termijn een spreektijd van vijftien minuten.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. Wij behandelen wederom de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ik ben blij dat ik daarbij het woord mag voeren namens de Partij van de Arbeid.

Voor het eerst in de naoorlogse geschiedenis heeft een Nederlands kabinet het voeren van buitenlands beleid verengd tot handelsbevordering alleen. Internationalisme, zoals dat tot uitdrukking komt in ontwikkelingssamenwerking en respect voor de internationale rechtsorde, moet daarvoor inschikken of soms zelfs wijken. Onlangs bleek nog dat bij de discussie over het harder aanpakken van Iran als reactie op een verontrustend rapport van het Internationaal Atoomenergieagentschap, minister Rosenthal zich verzette tegen een motie van de PvdA waarin simpelweg wordt vastgesteld dat een preventief militair ingrijpen nu moet worden afgewezen. Tot ons verdriet steunde een Kamermeerderheid hem, waardoor het nu gerechtvaardigd is de vraag te stellen, in hoeverre de Kamer in de huidige samenstelling nog staat voor de opdracht uit onze Grondwet. Daarin worden wij verplicht de internationale rechtsorde te bevorderen. Die vraag is temeer terecht, daar ook een motie van de SP werd verworpen waarin simpelweg wordt vastgesteld dat er nu geen adequaat volkenrechtelijk mandaat is voor preventief militair ingrijpen. Dit is een vaststelling die evident waar is en die ook door minister Verhagen in het vorige kabinet werd omarmd.

Met steun van de Kamer nam de minister vervolgens in de Raad Buitenlandse Zaken een radicale positie in. Het signaal aan Israël was duidelijk: wil je bombarderen, ga dan je gang, want onze steun heb je. Daardoor neemt Nederland een positie in die afwijkt van die van de overgrote meerderheid in Europese Unie, ja zelfs van die van bijna de gehele internationale gemeenschap. Een aanval van Israël is niet alleen volstrekt ongerechtvaardigd op basis van het op zich zeer zorgelijke rapport dat ik zojuist noemde, het zou ook rampzalige effecten hebben voor Iran zelf, voor de wijdere regio en voor de wereld als geheel, zowel wat betreft de geopolitieke situatie als wat betreft de economie. Het is verdrietig en zorgelijk dat de Nederlandse regering dit niet onder ogen wil zien.

Deze opstelling is alleen te verklaren door de grondtoon die in het buitenlands beleid doorklinkt, omdat dit nu eenmaal de drie coalitiepartijen en de christelijke gedogers bindt. Ik doel op de haast onvoorwaardelijke steun aan Israël. Die bleek ook duidelijk uit de haast fysieke afkeer waarmee minister Rosenthal een motie van de ChristenUnie en de SGP moest ontraden, waarin werd gevraagd om de artikel 5-veiligheidsgarantie van de NAVO naar Israël uit te breiden. De minister had duidelijk niets liever willen doen dan de motie omarmen. Het was misschien wel de meest absurde motie die ooit in de Tweede Kamer over ons buitenlands beleid is ingediend.

De heer Kortenoeven (PVV):

Ik ben verrast en verbijsterd over het feit dat de spreekster van de Partij van de Arbeid hier volledig voorbijgaat aan het legitieme recht op zelfverdediging van een staat die met existentiële vernietiging wordt bedreigd. Ik hoor graag van mevrouw Albayrak wat zij vindt van dit recht op zelfverdediging in het kader van de internationale betrekkingen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De situatie in het Midden-Oosten is zeer zorgelijk. De bedreigingen van Israël zijn zeer zorgelijk. Mijn collega Timmermans van de PvdA laat geen gelegenheid voorbijgaan om ook dat feit te benadrukken. Mijn fractie heeft echter in het debat over Iran en later plenair benadrukt dat het absoluut zou neerkomen op olie gooien op het vuur, als nu Israël zich gelegitimeerd zou voelen door de PVV en door de minister om preventief in te grijpen. Het op zichzelf zorgelijke rapport over het nucleair programma van Iran geeft geen aanleiding om in te grijpen. Ook is er geen adequaat volkenrechtelijk mandaat voor ingrijpen.

De heer Kortenoeven (PVV):

Mijn verbijstering groeit. Mevrouw Albayrak antwoordt niet alleen ontwijkend op de vraag die ik zojuist stelde, maar zij gaat ook voorbij aan het feit dat andere staten, zoals de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk, hebben gezegd dat militair ingrijpen niet moet worden uitgesloten.

Mevrouw Albayrak verwijt de minister iets wat zij anderen zou moeten verwijten. Zij zou overigens ook kunnen concluderen dat hetgeen deze andere actoren stellen, volledig legitiem is. Het zijn niet alleen de Israëli's die deze taal laten horen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Dat laatste is het standpunt van de heer Kortenoeven. Ook van die landen zou ik het onverantwoord vinden als zij zouden zeggen: preventief ingrijpen is nu aan de orde. Dat stond in de moties van de PvdA en de SP. De motie van de SP bevatte de feitelijke constatering dat er geen volkenrechtelijk mandaat is voor preventief militair ingrijpen. Als zelfs deze constatering wordt afgewezen, zakt daar echt mijn broek van af, al heb ik vandaag toevallig een rok aan.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mevrouw Albayrak sprak over "het meest absurde voorstel dat ooit in de Kamer gedaan is". Dat zijn heel stevige woorden. Misschien mag ik mevrouw Albayrak een beetje bijlichten. Samenwerking van Israël met de NAVO is al lang gaande. Er worden gezamenlijke oefeningen gehouden en Israël is lid van de NAVO-Assemblee, oftewel: er wordt toegewerkt naar een NAVO-lidmaatschap van Israël. Zou een NAVO-lidmaatschap van Israël geen dempende werking kunnen hebben en zou het een alleingang van Israël niet kunnen voorkomen?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De opstelling van Israël tot nu toe, in welk internationaal forum ook, is er helaas geen garantie voor dat een lidmaatschap van de NAVO, hoe belangrijk het ook is dat daarin samengewerkt wordt, het conflict tot een oplossing zou brengen. Helaas lijkt mij dat niet het geval. De heer Voordewind beschreef de situatie goed: Israël is geen lid van de NAVO. Artikel 5 van het NAVO-verdrag is bedoeld om, als één lidstaat wordt aangevallen, gezamenlijk op te treden om de aanval af te wenden. Dat is nogal wat. Als wij dat met Israël doen, staat er vervolgens nog een serie landen klaar waarvoor dat ook zou moeten gelden. Het is een weg die je niet moet begaan. Artikel 5 is exclusief voor leden van de NAVO en dat moet zo blijven.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Een land als Turkije is ook lid van de NAVO. Daarvoor geldt artikel 5 ook. Het is dus helemaal niet raar om af en toe na te gaan hoe je de wereld iets vrediger kunt maken door landen lid te maken van de NAVO. Het kan twee kanten op. Ten eerste zou het een heel stevig signaal aan Iran zijn om vooral van Israël af te blijven. Ten tweede zou het Israël dwingen om in overleg met de NAVO na te gaan wat de beste strategieën zijn. Let wel, artikel 5 is bedoeld als verdedigingsartikel en niet als aanvalsartikel. Ik zie de bedreiging die mevrouw Albayrak schetst totaal niet. Sterker nog, ik denk dat zij heel naïef is om het niet te willen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Hier is sprake van een fundamenteel verschil van mening over de strategie om het conflict in het Midden-Oosten op te lossen. Ik zie dat de heer Van der Staaij bij de interruptiemicrofoon staat. Ik ga ervan uit dat hij een vergelijkbare opmerking heeft, dus ik kan zo doorgaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

De begrotingsbehandeling is nog geen kwartier begonnen of het "Israël bashen" is al weer begonnen. Mevrouw Albayrak zegt eigenlijk: Iran kan gerust zijn, er mag geen sprake van zijn dat het het land al te moeilijk wordt gemaakt, militair ingrijpen is volstrekt niet aan de orde; maar met Israël moet je oppassen. Begrijp ik mevrouw Albayrak zo goed? Is dat niet de wereld op zijn kop? Is niet juist Iran een gevaarlijke bedreiging aan het worden en is niet juist Israël het land dat door Iran bedreigd wordt om van de kaart geveegd te worden?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De heer Van der Staaij heeft bij alle debatten gezeten waar de heer Timmermans als woordvoerder fel afstand heeft genomen van alles wat in Iran gebeurt. Hij moet hier geen karikatuur van maken. In tegenstelling tot wat de heer Van der Staaij wil voor Israël, is er nu zeker geen sprake van dat Iran zijn gang mag gaan. Ik heb gezegd wat ik net heb gezegd. De moties gaan over de situatie nu. Het zorgelijke rapport van het IAEA, het Internationale Atoomagentschap, en het ontbreken van een volkenrechtelijk mandaat zouden ook de heer Van der Staaij nu tot de conclusie moeten dwingen dat preventief ingrijpen door Israël niet aan de orde mag zijn.

De heer Van der Staaij (SGP):

De discussie over wat wel en niet kan, hebben wij al gevoerd. Herkent mevrouw Albayrak wel het gevoel dat in Israël sterk leeft, namelijk dat men zich daar sterk bedreigd voelt door een land als Iran, waarvan de officiële machthebbers zeggen: Israël is een kankergezwel dat weggesneden moet worden, het is een land dat de zee in gedreven moet worden? Zo'n kernbom kan ook heel goed tegen Israël ingezet worden. Begrijpt en herkent mevrouw Albayrak van de PvdA-fractie die bezorgdheid? Zo ja, wat is haar boodschap voor de mensen met die bezorgdheid?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Wij zitten nu in het stadium van het ophogen, het verscherpen, het strakker trekken van alle sancties die zijn opgelegd en die nog uitgevaardigd kunnen worden om de druk op Iran te vergroten. Vanochtend hoorde ik de minister daar op de radio behartigenswaardige woorden over zeggen. Die lijn moet nu gevolgd worden door eenieder die een oplossing wil, maar die geen olie op het vuur wil gooien.

De heer Ten Broeke (VVD):

Zo rauw heb ik ze nog niet gegeten. Mevrouw Albayrak zegt: "… die geen olie op het vuur wil gooien". Ik herinner mij niet anders dan dat de woordvoerders van de PvdA-fractie de afgelopen jaren voortdurend op de rem trapten. Dat begon al met de heer Van Dam en dat is bij de heer Timmermans niet anders geworden. Vandaag zien wij het weer: altijd op de rem trappen bij meer sancties voor Iran. Vorige week bent u voor het eerst akkoord gegaan met een Kamerbrede motie die door collega Kortenoeven is ingediend en waarin eindelijk op heel forse sancties wordt aangedrongen. Tot nu was de Partij van de Arbeid altijd terughoudend op dat vlak. Ik snap uw houding dus helemaal niet. U bent ook de eerste die hier openlijk spreekt over hetgeen zou kunnen gebeuren. Daarom vraag ik mevrouw Albayrak het volgende. Haalt u voor het eerst in het bestaan van de Partij van de Arbeid de ultieme mogelijkheid voor Iran – niemand wil daarover spreken, omdat iedereen hoopt dat het niet hoeft te gebeuren – van tafel?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Waar hebt u het over? Spreekt u het uit.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb het over hetgeen waarmee u uw inbreng over Iran begon.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Zeg het even zelf; wat wilt u?

De voorzitter:

Wilt u beiden via de voorzitter spreken?

De heer Ten Broeke (VVD):

U sprak over een aanval op Iran. Er is in deze Kamer niemand die zo'n aanval wenst en niemand die dat hoopt. Ook de minister wenste daar niet over te spreken. Dat bleek in het debat van vorige week. Nu begint u uw bijdrage …

De voorzitter:

Mijnheer Ten Broeke, wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter, mijn excuus. Nu begint mevrouw Albayrak over Iran met de insteek dat het kabinet het niet goed zou zien. Wat is echter de opvatting van de Partij van de Arbeid? Zij liep tot nu toe namelijk altijd achteraan met sancties en kennelijk heeft zij nu weer kritiek op het feit dat de ultieme sanctie niet van tafel kan worden gehaald.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Het is werkelijk aperte onzin dat de PvdA tegen sancties geweest zou zijn. De woorden die de minister vanochtend op de radio sprak, zijn ook onze woorden. Die sancties moeten zo veel mogelijk en maximaal op het regime gericht zijn, en zo veel mogelijk en maximaal de burgerbevolking van Iran ontzien. Dat was en dat is onze lijn. Daarover is in het debat in kwestie volgens mij voldoende gezegd. U hebt het erover dat Israël een oorlog met Iran begint, maar aan dat scenario wil niemand denken. Ik zei dat dit niet alleen slecht is voor Israël en Iran, maar dat dit verhoudingen in de gehele regio zal verpesten. Het zal de internationale rechtsorde, waarvan wij ook onderdeel zijn, ernstige schade toebrengen. Om dat te voorkomen, moeten wij nu behoedzaam doorgaan. Wij moeten "opbouwen naar" en per ontwikkeling bekijken wat en welk middel gerechtvaardigd is. Als het zo ver komt dat wij niet anders kunnen dan militair ingrijpen, moeten wij dat ultieme doel niet uitsluiten. Op dit moment is daar echter geen enkele sprake van. Ook dat heeft Frans Timmermans bij herhaling tegen u gezegd.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik constateer dat de fractie van de Partij van de Arbeid gelukkig niet meer de houding heeft die al onder woordvoerder Van Dam is ingezet, namelijk altijd eerst een uitgestoken hand, zoals hij dat noemde, en daarna pas mogelijk een vuist ten aanzien van Iran. Ik constateer dat er nu ook een vuist voor sancties is. U blijft dus bij de positie die u vorige week innam toen u voor de motie-Kortenoeven stemde. Ik constateer dat u degene bent die een eventuele oorlog met Iran ter sprake heeft gebracht en dat u ook dat …

De voorzitter:

Mijnheer Ten Broeke, wilt u via de voorzitter spreken. U kunt het.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter, nogmaals mijn excuus. Ik zal het proberen.

Ik constateer dat u ook daarvan afstand neemt.

De voorzitter:

Mijnheer Ten Broeke, u moet echt beter uw best doen om via de voorzitter te spreken.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. Wij kunnen niet in de toekomst kijken. Wij kunnen alleen maar vermoeden dat het niet zo ver komt. Als bepaalde omstandigheden echter verregaande middelen met zich meebrengen, kunnen wij die op dit moment nooit uitsluiten. Mijn collega Timmermans heeft overigens precies hetzelfde gezegd, maar het is volgens mij voldoende duidelijk.

De voorzitter:

Mevrouw Albayrak vervolgt haar betoog.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. De laatste woorden die ik voor dit interruptiedebat uitsprak, gingen over de veiligheidsgarantie uit artikel 5 en de uitbreiding naar Israël. Het beleid, waar de interrupties zojuist ook over gingen, in combinatie met de schrille tonen van de heer Wilders, de fractievoorzitter van de PVV, die tot ver over de landsgrenzen klinken, hebben Nederland de facto al uit het hart van de internationale betrekkingen naar de marges geduwd. Dat is zeker het geval in Europa, maar ook in de VN en hun organisaties. Daar is men nog trots op ook. Een aantal vooraanstaande buitenlandse ambassadeurs heeft het wegkwijnen van de Nederlandse oriëntatie op de wereld recent nog gehekeld in de Volkskrant. Met zeldzame openhartigheid spraken zij hun zorgen uit over ons buitenlands beleid. Afgelopen zaterdag bleek uit een artikel in het NRC dat die kritiek ook wordt gedeeld door een aantal Nederlandse ambassadeurs en ambtenaren op het ministerie van Buitenlandse Zaken.

In onze ogen is de buitenlandse en binnenlandse kritiek goed bedoeld. Nederland, let op uw zaak! Mensen met passie voor buitenlands beleid, met een hart voor Nederland, waarschuwen dat wij onze internationale positie verspelen doordat wij in onszelf gekeerd raken en omdat het beleid wordt gegijzeld door islamofobie en Israëlmanie van de PVV. De minister had hiermee zijn voordeel kunnen doen. Hij had de kritiek ter harte kunnen nemen. Helaas was zijn reactie afgelopen zondag in Buitenhof buitengewoon teleurstellend. Iedereen heeft ongelijk en ambtenaren met kritiek moet de mond worden gesnoerd.

De heer Kortenoeven (PVV):

Mijn verbijstering groeit alleen maar. Ik hoor nu dat wij de jood zijn in deze Tweede Kamer. Onze partij en onze voorzitter krijgen overal de schuld van. Het is een schande. Verschillende partijen hebben kritiek geuit op het beleid van de minister, maar in de meeste gevallen is de naam van de heer Wilders toen niet gevallen. Mevrouw Albayrak suggereert iets wat niet bestaat. Wij hebben onze eigen kritiek op het functioneren van de minister, zeker wat de verdeling tussen de dominee en de koopman betreft. U zult daar straks meer over horen.

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Kortenoeven (PVV):

Sorry. Ik hoop dat mevrouw Albayrak haar woorden wil terugnemen. Het is echt een schandelijke beschuldiging, die geen hout snijdt.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Er is geen sprake van dat ik mijn woorden terugneem. Ik denk dat de invloed van de PVV-fractie op het buitenlands beleid van de minister evident is. Het effect van de woorden van de heer Wilders is in het buitenland ook evident. Een en een is twee.

De heer Kortenoeven (PVV):

De geachte afgevaardigde van de PvdA-fractie heeft kennelijk het regeerakkoord niet gelezen. In het regeerakkoord nemen de twee regeringspartijen een aparte positie in wat Israël betreft. Dat heeft niets met het gedoogakkoord te maken. Er wordt gesproken over een upgrade van de relatie met Israël en daar zijn wij blij mee. Het is echter niet de taal van het gedoogakkoord, maar die van het regeerakkoord. Mevrouw Albayrak moet duiden wie zij op de korrel wil nemen. Zij kan niet alleen de PVV-fractie en daarmee mijn voorzitter duiden. Ik vind het overigens geen probleem als wij worden geduid als een pro-Israëlpartij.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Het gedoogakkoord en het regeerakkoord zitten in één pakket. Ik kan mij herinneren dat in de tijd dat de inkt van beide akkoorden nog amper droog was, er uitvoerig werd verwezen naar de grote invloed van de PVV-fractie op het regeerakkoord. Gaat u nu dus niet ontkennen dat u een dikke vinger in de dikke pap hebt.

De voorzitter:

Ik heb geen dikke vinger. Wilt u alstublieft via de voorzitter spreken?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik bedoel de dikke vinger van de heer Kortenoeven.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw Albayrak maakt zich zorgen over de terugtrekkende beweging van Nederland op internationaal gebied. Er zijn ook zorgen rond de presentie in Afghanistan. Is het juist niet ook door de inbreng van de PvdA-fractie in het verleden en nu geweest dat het Nederland moeilijker wordt gemaakt om daar internationaal actief te zijn?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Nee hoor. Nederland heeft een sublieme staat van dienst en onze militairen hebben een bijdrage geleverd aan de oplossing van de crisis in Afghanistan. Wij hoeven ons nergens voor te schamen. Het kabinet heeft afspraken gemaakt om die bijdrage eindig te laten zijn. De missie is tweemaal verlengd, waarmee de PvdA-fractie heeft ingestemd. Toen verlenging, tegen de afspraak in, een derde keer aan de orde was, hebben wij verwezen naar de afspraak dat er een einde zou komen aan de missie in Uruzgan. Overigens waren wij te vinden voor een alternatieve politietraining, maar dat is absoluut niet de missie die nu in Kunduz gaande is.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik ben benieuwd of het buitenland begrijpt wat de PvdA-fractie nu in Afghanistan wil. In ieder geval begrijpt men het binnen de PvdA-fractie zelf niet. Ik lees in de Volkskrant dat oud-minister Pronk zegt dat de heer Cohen intern door amateurs wordt geadviseerd over internationale politiek. Is dat het probleem dat zich aandient?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik snap de vraag van de heer Van der Staaij niet. Wat heeft dat vervolgens met Afghanistan te maken?

De heer Van der Staaij (SGP):

Als mijn vraag niet helder is, wil ik haar graag verhelderen. Mijn vraag is: is het niet zo dat het standpunt van de PvdA over Afghanistan ook in het buitenland niet wordt begrepen, en dat het nog geeneens binnen de PvdA zelf wordt begrepen? Iemand die internationaal zijn sporen heeft verdiend, is bezorgd over het amateurisme van de inbreng in de internationale politiek van de PvdA-fractie.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Nee, ik ken de heer Pronk al ontzettend lang. Zijn opmerkingen komen altijd voort uit een grondige zorg dat zijn visie op het buitenlands beleid niet voldoende onderdeel is van het standpunt van de Partij van Arbeid, op welk moment dan ook. Dat siert hem. Hij zal altijd gehoord worden in de partij. Hij is ons dierbaar.

Het eerste deel van de vraag ging over het standpunt. Daar hoeven we niet eens aan toe te komen, omdat de staat van dienst van Nederland in het buitenland ontzettend opvalt. Iedereen ziet welke bijdrage Nederland al heeft geleverd aan de missies in Afghanistan. Daar ben ik trots op en daar kan de heer Van der Staaij trots op zijn. Het valt ontzettend op in het buitenland.

De heer Van der Staaij (SGP):

Tot slot, heel kort. Ik haalde dat artikel in de Volkskrant aan, omdat mevrouw Albayrak ook verwees naar wat in de Volkskrant is gezegd door ambtenaren en door anderen over het beleid van het kabinet. De vraag is alleen: helpt dit nou echt? Mag je van ambtenaren niet verwachten dat ze vooral, zoals de meesten gelukkig ook zijn, professioneel en loyaal zijn en dat zij, als ze het er niet mee eens zijn, dan de politiek ingaan?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Dat brengt mij tot een ander deel van mijn zorgen op dit punt. Dezelfde ambtenaren hebben blijkbaar op het departement zelf niet de mogelijkheden, voelen zich niet vrij genoeg of voelen zich niet gehoord genoeg om deze zorgen, waar een uitdrukkelijk Nederlands belang mee gemoeid is, tot en met de minister aan de orde te stellen. Ik wil de minister oproepen om, in plaats van die kritiek weg te wuiven, tegen zijn ambtenaren te zeggen: prima, als het opbouwende kritiek is en als we het met zijn allen nog beter kunnen doen, kom dan naar mij en ga niet naar de krant. Maar waarschijnlijk was het helaas in dit geval wel nodig.

De heer Ormel (CDA):

De afgevaardigde van de Partij van de Arbeid zegt trots te zijn op wat Nederland heeft gedaan. Ik zou er toch allerminst trots op zijn om uit angst voor zetelverlies in Appelscha zorgvuldig opgebouwde reputatie te verkwanselen. De afgevaardigde van de Partij van de Arbeid zei dat ze volop steun wil verlenen aan een politietrainingsmissie in Afghanistan, maar niet aan de missie in Kunduz. Dat begrijp ik niet goed. Daar wil ik graag een nadere uitleg over hebben.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

In de laatste dagen voor de kabinetscrisis werd ook in PvdA-kringen uitdrukkelijk gesproken over alternatieven die we wel hadden kunnen steunen. Het is helaas nooit zover gekomen dat er een concreet alternatief is uitgewerkt. Maar wij hebben gezegd dat we hadden willen kijken naar een werkbaar alternatief, dat een bijdrage zou leveren, ook aan het bestendigen van wat Nederland daar heeft neergezet. Zover is het nooit gekomen. Er is wel een politietrainingsmissie gekomen waar heel grote vraagtekens bij gezet konden en kunnen worden. Wij waren het er niet mee eens, omdat de Haagse werkelijkheid die tot deze missie besloot, in schril contrast stond met de Afghaanse werkelijkheid, waarvan nota bene de Afghaanse mensen zelf, van gouverneurs tot politiemensen, zeiden: dit gaat niet werken; jullie kunnen ons niet vragen om niet tegen de taliban te vechten, want dat doen we dagelijks; dat is het politiewerk hier. Ga dan niet zeggen dat we een clubje politieagenten door Nederlanders laten trainen in Afghanistan die maar andere dingen moeten gaan doen. Hoeveel bewijs heeft de heer Ormel nodig? We krijgen dagelijks berichten waaruit blijkt dat de afspraken tussen de coalitiepartijen en de oppositiepartijen die de missie hebben gesteund geen stuiver waard zijn.

De heer Ormel (CDA):

Maar nu breekt mijn klomp. De afgevaardigde van de Partij van de Arbeid zegt dat zij wel volop steun had willen geven aan een trainingsmissie, waarschijnlijk in Uruzgan of zo. Wat was dat dan geweest? Waarom was dat beter geweest dan wat wij nu hebben, met steun van D66, GroenLinks en ChristenUnie? Daar prijs ik deze partijen voor. Zij zijn oppositiepartijen, maar zij zeggen toch in het belang van de Afghanen: wij moeten dit doen. De Partij van de Arbeid zegt daarentegen: wij steunen wel een missie van de Amerikanen om terroristen te vangen, wij steunen wel jarenlang in Afghanistan allerlei oorlogshandelingen, maar dit steunen wij niet.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Nogmaals teruggaand in de geschiedenis: als het CDA niet voor zijn beurt had gesproken, niet een heel grote broek had aangetrokken richting de Amerikanen en niet had toegezegd zonder te overleggen met de coalitiepartner dat de missie in Uruzgan verlengd zou worden, dan waren we inderdaad samen in een situatie terechtgekomen dat we hadden gezegd: hoe kunnen we een bijdrage blijven leveren, niet zijnde de verlenging van de missie in Uruzgan? Helaas hebt ú en niet de PvdA die kans weggenomen.

De voorzitter:

Dit is uw derde interruptie en dat is er eigenlijk een te veel. Maar heel kort dan.

De heer Ormel (CDA):

Ik constateer dat de afgevaardigde van de PvdA nu dus toegeeft dat het gewoon uit partijpolitieke overwegingen is dat het landsbelang hier op de tocht staat.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Nee, ik herhaal: u verbrak een afspraak die was gemaakt over het beëindigen van de missie. Er was tot drie keer toe bevestigd dat die missie gestopt zou worden. Het CDA had daar zijn handtekening onder gezet. Het was wat betreft de PvdA gerechtvaardigd om te zeggen: u moet zich aan die afspraak houden. Dat hebt u niet gedaan en dat komt alleen op uw conto en niet op dat van de PvdA.

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken? Dan is er nog een vraag van de heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Nog een citaat uit dat beroemde interview met de minister in de NRC. Daarin zeggen een aantal ambtenaren ook dat de minister misschien wel de hiërarchie doorbrak door bijvoorbeeld met jonge veelbelovende ambtenaren en ook vrouwen rechtstreekse contacten te hebben. Dat moet de PvdA toch aanspreken?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Met dat onderdeel en die uitspraak in het artikel heb ik helemaal niets.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik neem toch aan dat de PvdA ook die passages heeft gelezen, maar ik hoor een nogal negatieve ondertoon als het gaat om de prestaties van de minister. Een ander voorbeeld is dat, waar deze Kamer terecht veel heeft gesproken over mevrouw Bahrami, ik de PvdA niet hoor als het gaat om de vrijlating van Abrahamian, ook een Nederlandse Iraniër, voor wie de minister zich maandenlang heeft ingezet.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Jazeker, maar al die positieve oordelen doen niets af aan de balans die we nu na ruim een jaar helaas moeten opmaken. En dat is allemaal opbouwend bedoeld. Dit komt voort uit een zorg over het verkwanselen van de positie van Nederland. Dat is een rechtstreeks Nederlands belang dat we echt "down the drain" of door het rioolputje zien gaan.

Voorzitter. Nederland wordt zo tekortgedaan. Realiseert minister Rosenthal zich wel dat hij in de voetsporen treedt van mensen als Van Kleffens, Beel, Luns, Van der Stoel, Van den Broek, Van Mierlo en Van Aartsen, die allen vanuit hun eigen politieke visie er steeds alles aan hebben gedaan om Nederland tot een vooraanstaand lid van de internationale gemeenschap te maken. Niet uit hobbyisme, maar uit een welbegrepen eigenbelang. Dat Nederlands belang is immers zoveel meer dan spullen verkopen over de grens, hoe belangrijk ook. Wie spullen wil verkopen over de grens heeft behoefte aan een goed imago, die moet deskundig, betrouwbaar en voorspelbaar zijn. Internationale handel gedijt alleen in stabiele omstandigheden en bij minder conflicten. Dus paradoxaal genoeg is de opstelling van onze regering eerder een belemmering voor de gewenste handelsbevordering dan een versterking ervan. Het zijn juist vrede en veiligheid, mensenrechten, ontwikkeling en internationale rechtsorde die noodzakelijke voorwaarden vormen voor een veiliger, welvarender en eerlijker wereld waar in ons land onze waarden en onze economie het beste tot hun recht komen.

Volgend jaar zal het kabinet aandacht besteden aan de 400 jaar waarin Nederland en Turkije met elkaar verbonden zijn door handelsrelaties, politieke en diplomatieke samenwerking, culturele uitwisseling en sinds ruim 40 jaar ook door een Turks-Nederlandse gemeenschap met ongeveer 350.000 mensen. Het is in het belang van beide landen dat er meer kennis ontstaat over de lange geschiedenis van deze betrekkingen. In dit opzicht zijn wij blij met de reactie van de minister op de provocerende scheldpartijen – ik zoek naar in de Kamer in mijn ogen acceptabele woorden – van de PVV-fractie. Ik ben blij dat de minister daar niet op is ingegaan en er afstand van heeft genomen en dat de voorgenomen activiteiten die vooral neerkomen op veel handelsbetrekkingen en veel handelsreizen heen en weer, gewoon op de rol blijven staan.

De heer Kortenoeven (PVV):

Mijn verbijstering groeit alleen maar, maar dat was ook wel te verwachten. Hoe kan mevrouw Albayrak hetgeen collega Wilders en ik in de Volkskrant hebben geschreven afgelopen zaterdag, typeren als een scheldpartij? Het was een feitelijk verhaal. De beschuldigingen zijn allemaal verifieerbaar; dat kun je niet als schelden typeren. In het stuk wordt gevraagd om een heroriëntatie op de staat Turkije. Dat is niet vreemd, want de fatsoenlijke internationale samenwerking met de staat Turkije is in een regressie terechtgekomen. Dat is geen schelden, maar feiten vaststellen. Graag hoor ik hierover de opvatting van mevrouw Albayrak.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Dat zijn de feiten van de heer Kortenoeven en de feiten van de PVV. De manier waarop u deze feiten naar voren brengt, vind ik ronduit plat. Het is niet mijn stijl en het is niet mijn interpretatie van de inhoud.

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Kortenoeven (PVV):

Ik wil mevrouw Albayrak vragen om per deel in te gaan op de zaken die zij aanduidt met schelden of feiten noemt: pak dat stuk erbij en zeg wat daaraan fout is. Noem man en paard en grossier niet in algemene zaken.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Het zou te veel zijn om die hier allemaal op te noemen, maar ik denk dat de Kamerleden in deze zaal en alle andere toehoorders die regelmatig kranten lezen, precies weten waarop ik doel. Dat begon niet in het kader van de activiteiten van de betrekkingen van 400 jaar. Dat is al veel langer aan de gang.

Turkije speelde een vooraanstaande rol in de omwentelingen in de Arabische wereld. De Europese Unie moet zich realiseren dat ook van haar een zeer grote en directe betrokkenheid wordt gevraagd. Hoe meer succes kan worden bereikt, hoe beter het is voor Europa. Instabiliteit bij de buren zal immers zeker niet buiten haar grenzen blijven. Het is alsof in de Arabische wereld een grote kudde paarden veel te lang in een veel te krappe stal heeft gestaan. De deuren zijn opengebarsten nadat een paard dat er genoeg van had, daar een paar rake klappen tegen heeft gegeven en nu zijn alle paarden op hol geslagen. Iedere poging om de paarden terug in de stal te dwingen, is gedoemd te mislukken. Helaas verhindert dat niet dat dit toch wordt geprobeerd. De gevolgen daarvan zullen de hele wereld en in het bijzonder Europa bepaald niet onberoerd laten. De zelfverbranding van de Tunesische marktkoopman Mohamed Bouazizi heeft een vrijheidsvuur doen ontbranden in de harten van honderden miljoenen mensen, van Tunis tot Teheran. De vrijheid zullen zij zelf moeten bevechten, maar Europa zal daarbij niet afzijdig mogen blijven.

De recente zeer verontrustende ontwikkelingen in Egypte laten zien dat de Europese Unie alles op alles moet zetten om druk uit te oefenen op de militairen opdat zij zich veel terughoudender opstellen. Vooropgesteld zij dat Europa en de Verenigde Staten maar in zeer beperkte mate de ontwikkelingen in de Arabische regio naar hun hand kunnen zetten of zelfs maar kunnen beïnvloeden. Dat blijkt nu in Syrië, waar een dictator met ijzeren vuist de toekomst buiten de deur probeert te houden. Dat doet hij vooral door gebruik te maken van de allergie die in de Arabische wereld in de afgelopen 300 jaar is opgebouwd tegen eindeloze Europese interventies, die alleen waren bedoeld om de Europese belangen te dienen, terwijl de landen en de mensen van die landen altijd het kind van de rekening waren. Ons wordt nu een kans geboden om het deze keer goed te doen, te beginnen bij Tunesië en Egypte. Dat vergt geduld, doorzettingsvermogen en realiteitszin.

Niemand kan in tien jaar tijd Egypte in Zwitserland veranderen, maar Tunesië en Egypte kunnen wel een pad inslaan dat leidt naar stabiele politieke verhoudingen binnen de kaders van een democratische rechtsstaat. Dat geldt zeker als doorbraken worden bereikt bij de bestrijding van de alles verstikkende bureaucratie en de enorme corruptie, die een voortdurende aderlating van economisch potentieel veroorzaakt. In dit licht bezien, is het goed dat het kabinet meer geld uittrekt voor steun aan die regio. Het is dan ook volkomen onbegrijpelijk dat de toch al bescheiden ondersteuning op het gebied van mensenrechten en goed bestuur verder onder druk komt te staan door een forse bezuiniging en doordat er minder mensenrechtendeskundigen op de Nederlandse ambassades zullen zijn. Die ondersteuning kan nu meer dan ooit doorslaggevend zijn voor het bereiken van succes en zou dan ook zonder enige twijfel moeten worden voortgezet.

Bijzondere aandacht dient daarbij uit te gaan naar de positie van vrouwen. Zij hebben overal de omwentelingen geïnspireerd, gedragen en krachtig vooruit gedreven. Juist hun positie is in de Arabische wereld vaak kwetsbaar en dreigt door de versterkte rol van islamisten verder onder druk te komen. De verbetering van vrouwenrechten draagt dus essentieel bij aan beter, eerlijker en duurzaam verankerde maatschappelijke veranderingen. Vrouwenrechten dienen derhalve een topprioriteit te zijn bij de Nederlandse inzet en de inzet van de mensenrechtenambtenaren die er nog wel zijn en waarvan wij hopen dat er nog velen lang zullen zijn. De PvdA zal dan ook een amendement indienen om meer geld voor het opkomen voor de mensenrechten en het maatschappelijk middenveld vrij te maken. Daarnaast zijn wij van oordeel dat de regering een speciale vertegenwoordiger voor de Arabische regio zou moeten aanstellen, die kan toezien op kabinetsbrede coherentie van het beleid en die Nederland daar en in alle relevante fora kan vertegenwoordigen.

De wereld, Europa en Nederland zullen in deze en de komende generatie een kluwen aan crises het hoofd moeten bieden. Klimaat, energie, grondstoffen, bevolking, migratie en schulden vragen alle om een grondige aanpak en om een activistische Europese en internationale opstelling van ons land. Het goede nieuws is namelijk dat alle crises overwonnen kunnen worden, maar het slechte nieuws is dat landen dat niet meer alleen kunnen. De actoren op dit nieuwe speelveld zijn continenten of landen met de omvang van een continent. Dat zet Europese landen op een achterstand ten opzichte van continentlanden zoals de VS en China, maar ook ten opzichte van Brazilië en een reeks andere landen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika, die een grotere omvang hebben dan de grootste Europese natiestaten en die op termijn ook sterker zullen zijn dan de afzonderlijke Europese lidstaten.

Dit zou de Europese natiestaten nadrukkelijker tot het inzicht moeten brengen dat alleen een gemeenschappelijke Europese stem nog indruk kan maken in die wereld van morgen en overmorgen, maar Europeanen hebben het juist nu ontzettend moeilijk om die stap te maken, omdat nationale politici, ook wij, een generatie lang de ontwikkeling naar meer mondiaal politiek handelen niet hebben ingebed in de nationale politiek. Daarom voelen mensen zich overvallen, nu het dringend wordt en er ineens van alles moet, omdat de natiestaat inmiddels onmachtig is de op papier en de in de hoofden van mensen bestaande nationale soevereiniteit nog te vertalen in soeverein handelen. Dit vraagt in Europa om een gevoel van lotsverbondenheid dat veel te weinig bestaat en ook veel te langzaam groeit. We zullen de Europese schaal bitter hard nodig hebben, willen we sterker uit deze crisis komen en willen we de waarden waarvoor wij staan, ook morgen kunnen borgen in een samenleving waarin iedereen zich thuis kan voelen, ongeacht afkomst, achtergrond, geloof of inkomenspositie.

Deze waarden komen het duidelijkst tot uiting in de inzet voor mensenrechten, een constante in 40 jaar Nederlands buitenlands beleid, maar helaas roepen het kabinet en de minister het odium over zich af te willen breken met die traditie. Wij zullen hem daarop blijven aanspreken, totdat hij op zijn schreden terugkeert. Verder kun je alleen maar anderen aanspreken op mensenrechten als je zelf bereid bent je verplichtingen minutieus na te komen, maar ook dat wil het kabinet niet. Dit kabinet wil onder Europese verplichtingen uit komen, zoals blijkt uit de positie in de Raad van Europa en zoals blijkt uit een verontrustend artikel van VVD-fractievoorzitter Blok, die van een aantal Europese mensenrechtenverplichtingen af wil. Hij ziet deze als een blok aan het been. De PvdA zal zich hiertegen blijven verzetten.

De PvdA vraagt van Nederland een actieve opstelling in de buitenwereld; niet uit hobbyisme, maar uit welbegrepen eigenbelang. Nederland zal zijn invloed alleen duurzaam kunnen laten gelden als wij onze inzet poolen met andere Europeanen. Daarvoor werven bij een bevolking die de evidente lotsverbondenheid alleen nog maar ziet als: wij geven, zij nemen, is onmogelijk en niet houdbaar. Het buitenlands en Europees beleid dat wij voor ogen hebben, is alleen mogelijk als de Nederlanders ervan overtuigd zijn dat het geven en nemen is, ook voor de rijkste landen van Europa, maar onder dit kabinet raakt dat besef steeds verder weg. Onder dit kabinet wordt de rancune gevoed en wordt het valse beeld opgehouden dat "Nederland voor de Nederlanders" betekent dat alles wat vreemd is, zo veel mogelijk buiten de deur moet worden gehouden. Maar Nederland is Nederland omdat het open is naar het buitenland. Zo is ons land ontstaan, op grond van de waarden die in het Plakkaat van Verlatinghe voor het eerst zijn gecodificeerd en tot stand gekomen. Hierin, en hierin alleen, ligt ook onze toekomst.

De voorzitter:

Een enorm compliment voor de timing. U hebt nog twee seconden over, en dat op vijftien minuten. Dat vind ik een prestatie.

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Voorzitter. "Onder druk wordt alles vloeibaar", zegt staatssecretaris Knapen. "Zeg nooit nooit", zegt zijn collega Bleker. "Wij hebben het nu uitsluitend over de begroting voor 2012", zegt mijn collega Ferrier, "en ik kan niet in de toekomst kijken", voegt zij daaraan toe. Tijdens de wacht van het CDA wordt er draconisch bezuinigd op de allerarmsten van deze wereld. Wij bezuinigen op onderwijs in Burkina Fasso. Mevrouw Ferrier sprak hierover behartigenswaardige woorden tijdens het wetgevingsoverleg afgelopen maandag. Gelukkig maar. Tijdens dit wetgevingsoverleg zei zij ook dat zij nog niet al haar moties en amendementen klaar had. Ik daag het CDA uit hier vandaag kleur te bekennen. Als de staatssecretaris zich alleen gehouden voelt aan de opdrachten die hij van de heer Wilders heeft gekregen zoals hij tijdens het debat duidelijk maakte, moeten wij het blijkbaar van de Tweede Kamerfractie van het CDA hebben. Ik ben erg benieuwd wat de woorden van het CDA waard zijn.

Het CDA is niet de enige verantwoordelijke. In 2001 heeft de Tweede Kamer in haar wijsheid de motie-Hessing aangenomen. Enric Hessing, een van de voorgangers van mevrouw De Caluwé, heeft in een motie opgeroepen tot het uitbreiden van het onderwijsbudget naar 15% van de begroting. Niet zozeer omdat onderwijs een mensenrecht is zoals in internationale verdragen is afgesproken, ook niet omdat onderwijs wederzijds profijtelijk zou zijn en daarmee goed voor het Nederlandse bedrijfsleven, maar simpelweg omdat onderwijs bijdraagt aan duurzame armoedevermindering en economische groei. Ieder jaar dat een kind onderwijs krijgt, zorgt voor een paar procent meer inkomen als het straks eenmaal aan het werk is. Het zorgt voor betere gezondheid voor moeder en kind en een daling van het aantal moeders dat in het kraambed sterft. Allemaal millenniumdoelen waar dit kabinet nog steeds achter staat. De evaluatie van de IOB somt de successen van deze motie weer op: in Sub-Sahara Afrika 48% meer kinderen naar school. Wat is dit het CDA en de VVD waard? Ik roep collega De Caluwé op deze motie in een nieuw jasje opnieuw in te dienen en die daarmee wederom voor de kinderen in Afrika en Burkina Faso van belang te maken.

De staatssecretaris zei tijdens het wetgevingsoverleg op maandag dat niet meer dan 120 mln. naar het bedrijfsleven gaat. Dat klopt niet en het stoort mij dat wij dit maar niet duidelijk krijgen. Wij zien dat 300 mln. extra naar de Nederlandse topsectoren gaat, dat de bijdrage aan de exportsubsidiepotjes ORIO, PSI en andere wordt verhoogd met ruim 380 mln. bij elkaar, en dat er 100 mln. naar de exportkredietverzekeringen gaat. Al met al fundamentele verschuivingen en niet naar de productieve sectoren zoals staatssecretaris Knapen zegt, want als hij in de productieve sectoren zou investeren, vindt hij de Partij van de Arbeid wel aan zijn kant. Dit is een verschuiving naar het nationaal belang.

Dat is erg zuur. Zuur voor de kinderen in Burkina Faso die dankzij een VVD-motie naar school kunnen en dankzij CDA-beleid nu weer thuiszitten.

De voorzitter:

Nu breekt een heuglijk moment aan, want wij gaan luisteren naar een maidenspeech, namelijk de maidenspeech van mevrouw De Caluwé. Het is bekend wat dat betekent: de leden mogen haar niet interrumperen en na afloop kunnen wij haar feliciteren.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Voorzitter. Als zestienjarig meisje heb ik voor het eerst een bezoek gebracht aan het Binnenhof. Geboren en getogen in Luxemburg stapte ik in de zomer van 1983 met een vriendinnetje op de trein om Nederland te bereizen. Ik was zeer onder de indruk van het Binnenhof en dacht: wat zou het geweldig zijn om hier te kunnen werken, niet wetende dat ik ooit daadwerkelijk op deze plek terecht zou komen. U begrijpt dat ik mij als een bevoorrecht mens beschouw nu ik hier mag staan.

Ik heb dit voor een belangrijk deel te danken aan mijn ouders die mij altijd hebben gesteund, maar dat was niet het enige wat hielp. Ook de omstandigheden voor zelfontplooiing zijn in dit deel van de wereld optimaal. Dat realiseer ik mij steeds als ik in landen ben waar de sociale en economische omstandigheden veel minder gunstig zijn. Voor mijn werk heb ik jaren geleden enkele reizen gemaakt, onder andere naar Nigeria, Kenia en Indonesië. Daar heb ik gezien dat grote vooruitgang en bittere armoede ongelooflijk dicht bij elkaar kunnen liggen. Van de hightech shoppingmall inclusief schaatsbaan naar de schamele krotten in de snikhete zon, het is slechts een afstand van luttele meters.

Wij leven in een geglobaliseerde wereld. Het leven van een zakenvrouw in New York is via via verbonden met dat van een boerin in Mozambique. Veiligheid, stabiliteit, goede voedselvoorziening en een functionerende economie zijn in ons aller belang. Daarom is het belangrijk dat wij ons inspannen voor wereldwijde ontwikkeling, maar het kan veel efficiënter en doelgerichter. Nederland heeft samen met andere landen al tientallen jaren veel hulp aan ontwikkelingslanden gegeven, met zéér matig succes. Nu gaan wij over van hulp naar samenwerking. De focus op de eigen verantwoordelijkheid van de ontvangende landen moet namelijk veel groter. Uiteindelijk moet ontwikkelingsbeleid overbodig worden en opgaan in integraal buitenlands beleid. Door afspraken met ontwikkelingslanden te maken met rechten en verplichtingen moeten wij van betutteling naar eigen verantwoordelijkheid en zelfvoorziening.

Zoals ik tijdens het wetgevingsoverleg al heb aangegeven ziet de VVD drie belangrijke voorwaarden voor effectieve hulp. Daar wil ik dieper op ingaan. Ten eerste: aanpassing van de paternalistische ontwikkelingshulpcriteria, de zogenaamde ODA-criteria die wij binnen de OESO moeten hanteren. Ten tweede: concrete afspraken en targets met partnerlanden, op basis van de meerjarenplannen van onze ambassades. En ten derde: meer betrokkenheid van de private sector en het Nederlandse bedrijfsleven om de economie in de ontwikkelingslanden te versterken.

Voorzitter. De ODA-criteria moeten zo snel mogelijk aan de eisen van deze tijd worden aangepast. Ze zijn volstrekt achterhaald! Twee voorbeelden. Schenkingen aan bedrijven zodat zij in ontwikkelingslanden kunnen opstarten, mogen wel. Maar veel minder kostbare maatregelen, zoals garantiestellingen en soft loans, weer niet. En als Nederland hulpgoederen levert aan een gemeenschap in Afghanistan, dan valt dat onder de officiële criteria, maar wanneer deze goederen worden afgeleverd door iemand in legeruniform, dan mag het niet.

In het regeerakkoord staat dat het kabinet zich zal inspannen om de ODA-criteria in OESO-verband aan te passen. Nu de Europese Commissie en steeds meer EU-landen opstaan voor wijziging, is de tijd rijp om dit deel van het regeerakkoord ook daadwerkelijk uit te voeren. Ik ben dan ook blij met de toezegging van de staatssecretaris dat hij dit voortvarend gaat oppakken. Ook is mijn fractie blij te horen dat de Kamer binnenkort inzage krijgt in de meerjarenplannen van onze ambassades in de vijftien partnerlanden. Dan kunnen wij zien welke plannen worden uitgevoerd en wat de concrete targets zijn. Het voldoen aan een vraag of een behoefte is in de ogen van mijn fractie niet voldoende. Er moet gericht worden toegewerkt naar concrete, vooraf benoemde doelen.

Voorzitter. De meerjarenplannen moeten ook inzicht gaan geven in de mogelijkheden voor het betrekken van de private sector, waarbij dit kabinet terecht inzet op uitbreiding van de mogelijkheden voor het bedrijfsleven. In tegenstelling tot wat enkele partijen ons willen doen geloven, leveren bedrijven al heel lang en vaak succesvol een bijdrage aan armoedebestrijding in ontwikkelingslanden door te investeren, arbeidsplaatsen te bieden en expertise over te dragen. Vanuit ontwikkelingslanden is de vraag naar investeringen groot. Als het Nederlandse bedrijfsleven daar een bijdrage aan kan leveren, dan moeten wij dat stimuleren en faciliteren. Goed voor de economie in ontwikkelingslanden en goed voor ons bedrijfsleven!

Voorzitter. Ik rond af. Eindelijk wordt ontwikkelingssamenwerking werkelijk samenwerking in plaats van hulp. Daarbij zal de VVD erop toezien dat ODA-criteria worden aangepast, concrete targets worden ingesteld en de private sector wordt betrokken. Dat moet uiteindelijk ontwikkelingssamenwerking overbodig maken, zodat een land als Burundi zijn eigen verantwoordelijkheid kan nemen, zonder de hand te hoeven ophouden en zodat meisjes in Bujumbura naar school kunnen gaan, een vak kunnen leren en een geschikte baan kunnen vinden om in hun levensonderhoud te voorzien. Kortom, dat ze dezelfde kansen krijgen als ik heb gehad.

De voorzitter:

Dank u wel. Een mooi verhaal. Mijn complimenten daarvoor.

(geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Mevrouw De Caluwé, u bent lekker door de tijd heen gegaan. Dat lichtje dat zo irritant knipperde, betekent toch echt dat u moet afronden. Maar dat kort ik wel op de tijd van de heer Ten Broeke! Die vindt dat vast niet erg.

Mevrouw De Caluwé, als u naar voren komt, dan kan ik u als eerste feliciteren. Daarna is de beurt aan de rest van de Kamer.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. Ik open mijn bijdrage met het uitspreken van complimenten voor de maidenspeech van mijn collega De Caluwé. Het was een krachtig betoog en ik vermoed dat zelfs het NRC Handelsblad zal moeten toegeven dat je het buitenlands beleid misschien niet aan Henk, maar in elk geval wel aan Ingrid kunt overlaten. De vraag naar de invloed van Henk en Ingrid in ons buitenlands beleid is de laatste weken fascinerend. In de afgelopen vijf jaar dat ik debatten over Europa heb gevoerd, heb ik een ding geleerd, namelijk dat wie het electoraat negeert, daarvoor een enorme rekening gepresenteerd krijgt. Voor de legitimatie van ons Europabeleid geldt namelijk hetzelfde gebod als voor het grotere buitenland. De vitale belangen van ons land moeten actief en herkenbaar worden gediend. Waar voor Europees beleid geldt dat het binnenlands beleid is geworden, is ook het buitenland naar binnen gekomen. Het buitenlands beleid is daarmee niet langer het exclusieve domein van een handjevol ambassadeurs buiten dienst, columnisten in zelfbenoemde kwaliteitskranten en, niet te vergeten, de woordvoerders in deze zaal.

Het WRR-rapport Aan het buitenland gehecht stond terecht stil bij de vraag hoe Nederlanders denken over het buitenland. De conclusie was dat voor de meeste Nederlanders de nationale staat nog steeds het vertrouwde oriëntatiepunt is. Dat botst met de ontwikkelingen die men waarneemt: de globalisering, de opkomst van China, islamfundamentalisten, Wall Street en Main Street, en de financiële crisis. De Nederlander kijkt naar het buitenland als een potentiële orde- en welvaartsverstoorder, net zoals de NS de reizigers ziet als potentiële verstoorders van de dienstregeling. De tijd dat een uurtje radio in het weekend met G.B.J. Hilterman de wereld weer even heerlijk overzichtelijk maakte, is definitief voorbij.

De positie die Nederland inneemt in het buitenlandse beleid dient gemoderniseerd te worden. De WRR constateerde dat Nederland van alles overal een beetje kan doen. Het buitenland is simpelweg te groot. Onze budgetten zijn te klein en de problemen zijn voor Nederland alleen niet oplosbaar. Nederland lost nu eenmaal het mensenrechtenprobleem niet op, of de armoede of het klimaatprobleem. We zorgen in ons eentje ook niet voor vrede in het Midden-Oosten. Het is angstaanjagend om te zien hoe dit soort grote woorden en doelen in het verleden, maar ook nu nog, pontificaal worden neergeschreven in de begroting. Bij het begrotingsonderzoek vorige week heb ik daarvan ook een paar voorbeelden gegeven. Ik roep de beide bewindspersonen op om volgend jaar concreter te zijn. Concreter in de wijze waarop zij hun begroting schrijven en concreter in wat de doelen zijn, zodat we ze daarop ook concreet kunnen afrekenen.

Het WRR-rapport illustreert dat treffend aan de hand van een voorbeeld uit het vorige kabinet. Het kabinet-Balkenende IV had zichzelf 100 actiepunten gegeven in de Mensenrechtennota in 2007. Het WRR analyseert genadeloos en zegt daarover dat de ambities van dat kabinet in de praktijk betekenen dat Nederland zich wil inzetten voor mensenrechten voor iedereen, altijd en overal. De conclusie van de WRR is dat het Nederlandse buitenlandse beleid lijkt op een donut: veel periferie en niets in het midden.

Ik ben blij dat de huidige regering duidelijke, herkenbare en legitieme, want uitlegbare, keuzes maakt in ons buitenlandse beleid. Het is goed dat deze regering kiest voor economische diplomatie en dat zij wenst te handelen in het Nederlandse belang. Dat is goed en dat is op het juiste moment, want Nederland en Europa kruipen door het oog van de globalisering om erachter te komen dat het brandpunt definitief naar het Oosten is verschoven. Ontwikkelingen die jaren geleden zijn ingezet door de economische en monetaire crisis in het Westen, zijn nu in een stroomversnelling terechtgekomen. De Miljoenennota voor 2012 laat dat mooi zien. In 1990 maakte het opkomende Azië nog 14% van de wereldhandel uit en in 2010 ging het om 28%. Het Westen produceert vanaf 2011 minder dan de helft van wat er in de wereld überhaupt wordt geproduceerd aan economische goederen en diensten.

In 1995, onder premier Kok en de minister van Buitenlandse Zaken Hans van Mierlo, werd een begin gemaakt met het herijken van ons buitenlandse beleid. Voor het eerst mocht het nationaal belang een centrale rol spelen in het buitenlandse beleid van Nederland. Het ministerie van Buitenlandse Zaken werd niet langer gebruikt om de wereld te verbeteren, maar om het belang van Nederland te dienen. De tweede fase van die noodzakelijke herijking is nu ingezet, onder deze regering en onder deze minister. Nationale belangen mogen ook economische belangen heten. Veiligheid in Kunduz is ook veiligheid in Rotterdam. Onze vrijheid en welvaart zijn gediend bij vrijheid en welvaart in de Arabische wereld. Dat betekent inderdaad ook minder migratie. Nederland is niet naar binnen gekeerd, maar het buitenland is naar binnen gekomen. Die zakelijke benadering laat onverlet dat wij internationaal nog steeds buitengewoon goed vertegenwoordigd zijn. Ik noem zo dadelijk een paar cijfers.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Ik vraag de heer Ten Broeke of het geen valse tegenstelling is als aan de ene kant het Nederlands belang wordt geplaatst en aan de andere kant de mensenrechten. In het verlengde daarvan plaatst de heer Ten Broeke zelfs het verbeteren van de wereld. Alsof die zaken op gespannen voet met elkaar staan. Als Nederland bijdraagt aan respect voor de mensenrechten en aan een betere wereld, dan is dat toch ook Nederlands belang?

De heer Ten Broeke (VVD):

Ja, dat klopt. Dat onderschrijf ik volkomen. Daarom is het goed dat wij op dit punt actief zijn en geen posten opheffen in de Arabische wereld. Daarom is het ook goed dat wij op dat vlak bijdragen blijven leveren en dat wij een actieve minister van Buitenlandse Zaken hebben. Dat is allemaal juist. Ik vind het wel van belang dat wij scherp kijken naar de modernisering van het mensenrechtenbeleid. Wij moeten ons realiseren dat onze relatieve positie na die economische crisis er niet sterker op is geworden. Onze relatieve positie betekent dat wij wellicht iets minder in de melk te brokkelen hebben en niet zoals in het verleden, met een heel grote megafoon en een geweldige opgeheven vinger de rest van de wereld kunnen laten weten hoe het eigenlijk had gemoeten.

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb nooit iemand in deze Kamer horen bepleiten dat Nederland altijd en overal het belang van de mensenrechten op de eerste plaats moet zetten. De SP voelt echter de verplichting om waar Nederland aanwezig is en een bijdrage kan leveren, dat ook te doen op het punt van de mensenrechten. Bent u dat met mij eens? Waar Nederland aanwezig is en het kan, moet Nederland geacht worden om die bijdrage aan de mensenrechten, ook uit eigenbelang, te leveren.

De voorzitter:

Spreekt u alstublieft via de voorzitter.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. Waar Nederland is en waar Nederland het kan; daarmee noemt de heer Van Bommel twee goede uitgangspunten: aanwezigheid en het vermogen om een effect te bereiken. Dat lijken mij inderdaad de uitgangspunten om te hanteren. Ik kom later in mijn tekst nog terug op een nieuwe benadering die hierbij gebruikt kan worden, die in het kader van het mensenrechtenbeleid in de debatten over Iran en China aan de orde is geweest. Vorig jaar is daarover ook al gesproken bij de begrotingsbehandeling. Naar mijn mening kan die ons helpen om de effecten en de resultaten op mensenrechtengebied te verbeteren.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. De heer Ten Broeke blaast de loftrompet omdat Nederland eindelijk bevrijd is van de drang om de wereld te verbeteren. Nederland kan eindelijk lekker opkomen voor het Nederlands belang. Verbaast het hem in dat verband niet dat buitenlandse ambassadeurs toch een beetje het hoofd schudden en zeggen dat Nederland naar binnen gekeerd is geraakt?

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb een aantal buitenlandse ambassadeurs gewoon eens gebeld, want ik heb dat natuurlijk ook gelezen. Ik heb hen gesproken. Misschien is het voordeel van een gesprek dat je dat integraal onthoudt. Een gesprek in een krant wordt niet altijd integraal weergegeven. Ik heb sterk de indruk dat de soep hier niet zo heet gegeten moet worden als die door een zekere krant is opgediend. Ik vind dat ook niet zo verwonderlijk. Nederland is internationaal aanwezig en met de hulp van GroenLinks zijn wij nu ook in Kunduz aanwezig. De PvdA kan daar nog een puntje aan zuigen. Met instemming van een breed deel van deze Kamer geven wij nog altijd veel geld uit aan goede doelen. Naar onze mening had het op OS nog anders gekund, maar in elk geval hoeft Nederland zich nergens voor te schamen. Ik zeg tegen mevrouw Peters: ik was niet van plan om daarmee nu te beginnen.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

"Je nergens voor hoeven schamen" is een wel heel schamele ambitie voor het buitenlandbeleid. Als EU-ambassadeurs zich een hoedje schrikken wanneer de kern van het Europees beleid van deze minister van Buitenlandse Zaken is dat het goed is voor de eigen Nederlandse handel en dat het goed is dat er ergens grenzen worden bewaakt, dan begrijp ik wel een beetje dat men denkt: waar gaat Nederland naartoe? Is de heer Ten Broeke het met mij eens dat als wij niet samenwerken met de buitenlandse partners, ook binnen de EU, in het opstellen van resoluties en verklaringen, bijvoorbeeld over Israël als dat van toepassing is, en alleen maar wijzen op het eigen Nederlands belang, wij weinig vrienden maken.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik voel niet de valse schaamte die GroenLinks nog altijd wel koestert als het gaat om het noemen van eigen belangen. Sterker nog, ik ken eigenlijk ook geen serieuze landen met serieus buitenlandbeleid waar dit op die manier wordt beleefd. Ik beveel u dan ook hartelijk het WRR-rapport aan, dat u volgens mij goed kent ...

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Ten Broeke (VVD):

... omdat daarin staat dat handel en bijvoorbeeld ook grensbewaking, de territoriale dimensie, behoren tot de vitale belangen van Nederland. Als wij daar niet voor opkwamen, zou er pas iets mis zijn met ons buitenlands beleid.

De heer Pechtold (D66):

Ik sla toch even aan op de opmerkingen van de heer Ten Broeke over de acht ambassadeurs. Acht ambassadeurs spreken vrijuit, ik zou bijna zeggen op de randen van de diplomatie, in NRC Handelsblad. Nu hoor ik dat hoofdredacteur Ten Broeke zich nog eens even heeft gewend tot de ambassadeurs en heeft begrepen dat het verkeerd is opgeschreven. Klopt dat? Ligt het aan de krant?

De heer Ten Broeke (VVD):

Wie hier de hoofdredacteur, de editor of de aangever is geweest, daar wil ik buiten blijven. Dat zal de tijd leren; dat weet de heer Pechtold ook. Als je het verhaal leest – dat heb ik gedaan, ook omdat u er daarna zoveel aandacht voor vroeg in diezelfde krant – is het in ieder geval interessant om na te gaan wat er precies is gezegd. Ik heb een aantal van die ambassadeurs dus gesproken. U zult dat wellicht ook hebben gedaan.

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. Uit die gesprekken met de ambassadeurs is mij niet gebleken dat men deze minister met dit buitenlands beleid van Nederland op dit moment zou willen afrekenen. Ook is daaruit niet een beeld gerezen zoals het beeld dat bijvoorbeeld mevrouw Albayrak in haar eerste termijn probeerde op te roepen en dat u al enige tijd in diezelfde krant oproept.

De heer Pechtold (D66):

De heer Ten Broeke draait heel erg om een grote hete brei heen. Ik vroeg hem heel concreet of de kritische en voor ambassadeurs bijzonder openhartige uitlatingen – ik spreek ze overigens ook – kritiek betreft waarvan hij na een jaar Rosenthal/Knapen vindt dat wij die serieus moeten nemen. Of vlucht hij weg achter de uitspraak dat het niet goed is opgeschreven door de krant? Neem alleen al het feit dat ze het met naam, toenaam en foto in een krant schrijven. Is dat voor de heer Ten Broeke een signaal om om de hete brei heen te draaien of om te zeggen dat wij het er misschien een keer over moeten hebben, bijvoorbeeld vandaag?

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik denk dat het op zijn minst een troebele brei is waar wij vandaag nog wel even doorheen zullen gaan. De heer Pechtold zal daaraan ongetwijfeld zijn heldere bijdrage leveren. Ik wens hier in ieder geval gezegd te hebben dat uit de gesprekken die ik heb gevoerd – waarmee ik volgens mij al aangeef dat ik het serieus neem en dat dergelijke uitlatingen serieus moeten worden genomen, wat mij niet meer dan normaal lijkt als je buitenlandwoordvoerder bent – voor mij een ander beeld is gerezen dan het beeld dat in de krant naar voren kwam. Daar wil ik het bij laten.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik ben blij de heer Ten Broeke te horen zeggen dat ook hij constateert dat de internationale invloed van Nederland minder relevant is gevonden. Als u zo uitdrukkelijk zegt dat het verkondigen en het promoten van de mensenrechten niet per se een Nederlands belang is en dat het prevaleren van Nederlands belang kan betekenen dat je minder aan het promoten van mensenrechten doet, vindt u dan nog wel dat ...

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Vindt de heer Ten Broeke dan nog wel dat Nederland zelf wel verplicht is om zich aan de mensenrechtenverplichtingen te houden?

De heer Ten Broeke (VVD):

Mevrouw Albayrak gooit een heleboel op een hoop en er klopt niet zo ontzettend veel van. Ik heb niet beweerd dat de mensenrechten niet belangrijk zouden zijn. Ik heb ze net in het interruptiedebatje met de heer Van Bommel juist nog steeds van groot belang genoemd. Ik heb ook aangegeven dat het, als je de mensenrechten echt wilt dienen, van nog groter belang is om aan het einde van de dag niet alleen vast te stellen hoe goed je vandaag in deze Kamer weer bent opkomen voor die dissident of die groep, maar om morgen ook te proberen om een verschil te bereiken. Ik zie dat Nederland gelukkig tot de landen behoort die zowel via multilaterale organisaties als bilateraal buitengewoon veel geld, tijd en inspanning besteden aan de mensenrechten. Natuurlijk wordt er bezuinigd, dus wordt er ook bezuinigd op budgetten die met mensenrechten te maken hebben. Maar ik zie ook dat op het budget voor mensenrechten slechts 10% wordt bezuinigd, waar op de rest ongeveer 20% wordt bezuinigd. Dat is een signaal dat de Nederlandse regering geeft. Bijvoorbeeld op het terrein van het mensenrechtenfonds, dat mevrouw Albayrak wil repareren, zie ik een duidelijke keuze van het kabinet om de pijn in ieder geval wat te verzachten. Dat vind ik prima.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Als de heer Ten Broeke werkelijk had gevonden dat het dienen van de mensenrechten nadrukkelijk een Nederlands belang is, was er helemaal niet op bezuinigd, dus het zou hem sieren als hij ons steunde in het terugdraaien van de desbetreffende bezuiniging. Maar mijn vraag was: vindt de heer Ten Broeke, dit gezegd hebbende, dat Nederland zelf wel alle mensenrechtenverplichtingen uit de verdragen waarbij Nederland partij is, moet nakomen?

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik laat mij niet aanleunen door mevrouw Albayrak dat mijn fractie de mensenrechten niet serieus zou nemen of deze niet zou wensen te dienen. Dat geldt volgens mij voor niemand in dit huis. Het is een bewering die over niemand in dit huis kan worden gedaan. Het zou mevrouw Albayrak sieren als zij het huisje een beetje bij het boompje liet staan.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Het wordt wel beweerd door uw eigen fractievoorzitter, die nu even niet meer in de zaal aanwezig is. Hij pleit er in een artikel ervoor om onder de mensenrechtenverplichtingen vandaan te komen, omdat het een blok aan het been is; de Raad van Europa. Ik vraag u: vindt u dat Nederland de mensenrechtenverplichtingen onverkort moet nakomen? Waarom kunt u daar geen ja of nee op zeggen? Zo moeilijk is dat toch niet?

De heer Ten Broeke (VVD):

Als wij verdragen ondertekenen, moeten wij proberen om die na te komen, maar het nooit meer ter discussie stellen van verdragen hoort daar toch niet bij? Je kunt toch blijven nadenken? Er is toch geen straf op nadenken? Mevrouw Albayrak moet het artikel van mijn fractievoorzitter misschien nog maar eens goed lezen. Wat zij nu beweert, staat daar helemaal niet in. Mevrouw Albayrak kent misschien de houding die onder liberalen leeft: met name de klassieke mensenrechten zijn ons dierbaar. Meer aandacht daarvoor in de wereld kan tot betere resultaten leiden.

Niet alleen kan er in mooie woorden gesproken worden over de mate waarin Nederland actief is, er zijn ook cijfers die dat ondersteunen. Er zijn op de wereld slechts dertien landen die meer ambassades hebben dan Nederland. Ook na de herziening van het postennet heeft Nederland met 140 posten in meer dan 100 landen een plek in de top vijftien van de wereld. Qua ambassadeurs per inwoners bezet Nederland een plek in de top tien. In Europa staan wij bij de top-vijf. Ondanks de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking behoort Nederland tot het exclusieve rijtje van vijf landen ter wereld die willen voldoen aan de zelfopgelegde norm van 0,7% bnp. Nederland is het op twee na meest competitieve land volgens de globaliseringsindex. De Nederlandse economie staat op nummer zestien in de wereld dankzij de doorvoer via Rotterdam naar de Europese binnenmarkt. Nederland is in Europa de nummer twee handelspartner voor China en de nummer zes wereldwijd. Dat zijn economische cijfers, zal men nu wellicht zeggen. Maar er zijn ook andere cijfers te geven. Nederland zit met 1113 militairen in vijftien buitenlandse missies. Ik zwaai hun lof toe vanaf deze plek. Nederland is actief in Kunduz om bij te dragen aan de overdracht van veiligheidstaken aan de Afghanen zelf, nadat wij in de provincie Uruzgan, niet met dank aan de Partij van de Arbeid op het laatst, hebben gezorgd voor stabiliteit. 24 landgenoten hebben daarvoor hun leven gegeven. Wij dragen bij aan de veiligheid en stabiliteit op ons eigen continent via onze aanwezigheid op de Balkan. Wij beveiligen de internationale wateren voor de kust van Somalië, om de internationale vrijhandel te vrijwaren van piraterij. In Afrika maken ngo's op grote schaal gebruik van Nederlands belastinggeld. Op kleinere schaal zijn wij daar aanwezig met militairen die een zinvolle bijdrage leveren aan de prille opbouw van de veiligheid. Wij leveren een meer dan nuttige bijdrage in Libië, al had de VVD-fractie liever gezien dat wij van meet af aan hadden meegedaan aan het bestrijden van gronddoelen, wat uiteindelijk heeft geleid tot de val van een dictator. Wij liepen voorop met sancties tegen Syrië. Wij lopen in Europa voorop met sancties tegen Iran. Wij zijn moediger dan Frankrijk en Duitsland als het gaat om het aanspreken van Rusland in de zaak-Magnitsky. Ondanks onze, door mij gekoesterde, vriendschap met Israël – dat mag hier toch wel gezegd worden – waren wij de eersten om de hervatting van de bouw van nederzettingen op de Westbank te veroordelen. Volgende week zitten de minister-president en minister Rosenthal bij Obama. Neen, mijnheer de voorzitter, Hansje Brinker zit niet stil.

De heer Pechtold (D66):

Wat een verworvenheden van één jaar. Wat een prestatie. Dat de heer Ten Broeke dit hier namens het kabinet nog eens in politieke zendtijd uiteen mag zetten!

De heer Ten Broeke (VVD):

Dank u voor het compliment.

De heer Pechtold (D66):

Hij komt over als een scholier die zegt: Ik ben elke dag naar school geweest. Ik heb de juf geholpen om het schoolplein schoon te houden. Ik heb het klassenboek mogen dragen en ik ben er niet uitgestuurd. Maar wat zeggen ze? U hebt een drie en een vier voor taal en rekenen. Dat zegt de school. Dat zeggen degenen die erover kunnen oordelen, zoals diplomaten, buitenlandse staatshoofden, ambassadeurs en expats van wie het paspoort wordt afgenomen. Namens het kabinet mag de heer Ten Broeke echter in deze zaal zeggen dat wij een grote handelspartner zijn van China. In één jaar tijd zijn we zelfs de tweede handelspartner van China geworden. Luistert u eens naar kritiek, mijnheer Ten Broeke. Loopt u niet om die hete soep heen, maar dient u haar eens op!

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb die soep zelf opgediend. Ik ben er niet omheengelopen. Ik heb de soep ook geproefd. Ze was troebel. Ik heb weleens betere soep gegeten. Ik meen echter dat de onderwijsvisie van D66 aanmerkelijk beter is dan wat zou neerkomen op een leerling die goed zijn best doet en vervolgens door een stel anonieme leraren kennelijk van een rapportage wordt voorzien. Ik geef deze cijfers en waarderingen, omdat zij zijn gestoeld op feiten. Het zou de heer Pechtold sieren als hij die feiten ook eens onder ogen zou zien. In plaats daarvan blaast hij de hetze aan die op niets anders is gestoeld dan wat wellicht zijn gedachte is, namelijk dat achter alles wat het kabinet doet, de hand zit van iemand die deel uitmaakt van de fractie van de PVV. In het regeerakkoord is het buitenlands beleid vormgegeven door VVD en CDA. Wij kunnen ons zeer goed herkennen in de paragraaf die daarin staat. Dat betekent dat iedereen in de Kamer, dus ook de heer Pechtold – hij weet dat – mee kan sturen op het buitenlands beleid. Ik zou zeggen: begint u er eens mee, mijnheer Pechtold.

De heer Pechtold (D66):

Ik citeer de heer Ten Broeke. "Dit buitenlands beleid is vormgegeven door VVD en CDA." De minister en de staatssecretaris zitten in vak-K dankzij de steun van een partij die dag in, dag uit beledigt, discrimineert en anderen wegzet. Het feit dat er nog iets van het buitenlands beleid buiten het beleid rond Israël overeind blijft, dat wij een reputatie – die de natie Nederland gedurende decennia heeft opgebouwd – weten te vrijwaren van wel al te veel schade, is te danken aan een aantal oppositiepartijen die zich constructief opstellen. Zij steunen niet dit kabinet, maar zij trachten de eigen agenda, ondanks het kabinet, zo veel mogelijk uit te voeren.

De heer Ten Broeke (VVD):

Als de heer Pechtold serieus politiek wenst te bedrijven – dat wil hij, want zo ken ik hem – dan gaat hij daarmee dus ook door. Het minderheidskabinet dat bestaat uit VVD en CDA en dat dus verantwoordelijk is voor de veiligheid en voor de buitenlandse paragraaf die in het regeerakkoord is opgenomen, zal altijd met de hoed in de hand moeten staan. Dat zal moeten, omdat er simpelweg geen meerderheden zijn. De coalitie zal op dit punt hier in de Kamer naar meerderheden moeten zoeken. Dat levert dus mogelijkheden op, onder meer voor de heer Pechtold. Dat is de realiteit. Dit heeft niets met de PVV te maken. Met de PVV hebben wij geen deal op dit vlak. Ik ben blij dat ons buitenlands beleid verder reikt dan Vlaanderen en over meer gaat dan over Israël. Ik heb zojuist voorbeelden genoemd. Ik vind het buitengewoon opmerkelijk dat ik in de krant moet lezen dat de heer Pechtold vindt dat minister Rosenthal zeer actief is op het vlak van de Arabische Lente. Ik houd overigens niet zo van de Vivaldisering van wat er in de Arabische regio gebeurt. Ik vind het zeer opmerkelijk dat de heer Pechtold de minister daarop kritisch aanspreekt. Zijn collega Hachchi heb ik niet anders dan complimenteus gehoord over de activiteiten van de minister in wat misschien wel de meest opmerkelijke ontwikkeling is die zich op dit moment in de wereld afspeelt. Ik vraag zelfs de heer Pechtold om een beetje consistentie.

De heer Kortenoeven (PVV):

Ik kom even terug op wat ik de heer Ten Broeke zojuist heb horen zeggen over nederzettingen op de Westbank. Van wat hij zei, gingen mijn oren tuiten. Ik weet dat in het regeerakkoord staat dat de relatie met Israël moet worden geüpgraded. Wat vindt de heer Ten Broeke ervan dat de provincies Judea – dat is Jodenland – en Samaria worden aangeduid als de Westbank? Wat vindt hij ervan dat de Joodse woningen in Jodenland worden getypeerd als nederzettingen? De hoofdstad van Jodenland is Jeruzalem. Zulke woningen daar kun je toch niet als nederzettingen typeren? Ik vraag de heer Ten Broeke om zich op dat punt te heroriënteren. Ik vraag hem om Joden het recht te geven om in hun eigen land en in hun eigen hoofdstad Jeruzalem te wonen.

De heer Ten Broeke (VVD):

Het verschil tussen de PVV en de regeringspartijen kon niet helderder worden uitgedrukt dan met de vraag die de heer Kortenoeven zojuist stelde. Daarmee wordt wellicht inzichtelijk voor de rest van de "klas", om nog even in de beeldspraak van de heer Pechtold te blijven, dat de frasen die zijn opgenomen in het regeerakkoord, misschien wel vooral ten doel hebben om het staande beleid van vele achtereenvolgende Nederlandse kabinetten te benadrukken. Ik doel op het staande beleid rond een vredesakkoord tussen Israël en de Palestijnen, rond de uitgangspunten '67, rond de bezette gebieden. Ik spreek inderdaad over "bezette gebieden". Daardoor voelen wij wat dat aangaat dus eerder verwantschap met een aantal andere partijen in de Kamer dan met de PVV. Wellicht is het nu enkelen in de Kamer duidelijk geworden waarom er in het regeerakkoord staat wat er staat. In het regeerakkoord staat, zo zeg ik tegen de heer Kortenoeven, dat Nederland verder wil investeren in de band met Israël. Het woord "upgraden" wordt niet gebruikt.

De heer Kortenoeven (PVV):

Ik interpreteer het toch wel als "upgraden". De term "investeren" impliceert toch wel iets meer dan het toepassen van de status quo. Als Israël land bezet houdt, op welke staat heeft het dit land dan veroverd? Van wie is dat land dan, dat nu bezet wordt gehouden? Kan de heer Ten Broeke dit typeren?

De heer Ten Broeke (VVD):

Wij geloven in een tweestatenoplossing. Dat betekent dat er uiteindelijk een Palestijnse staat zal moeten komen. Wij vonden de Palestijnse aanvraag bij de Verenigde Naties voor erkenning van een eigen staat prematuur; dat weet de heer Kortenoeven. Wij hadden liever gezien dat dit, zoals is afgesproken in het Osloproces, het gevolg zou zijn geweest van wederzijdse onderhandelingen. Wij denken niet dat dit een bijdrage heeft geleverd aan een vredesoplossing. Vrede in het Midden-Oosten, liever vandaag dan morgen, kan er alleen maar komen door vredesonderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen. Voor zover het ook maar enige zin heeft, roep ik hen ook vanaf deze plek op om zo snel mogelijk aan tafel te gaan zitten.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Is de heer Ten Broeke het met mij eens dat een reputatie kwetsbaar is en dat diplomatieke middelen schaars zijn?

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb zelf de indruk dat de middelen met een begroting van 11,8 mld. – daar spreken wij vandaag over – niet beperkt zijn, al moeten wij erkennen dat er voor het grotere buitenland misschien niet zo heel veel overblijft als je de begroting uitsplitst, want er gaat ruim 4 mld. op aan ontwikkelingssamenwerking en ruim 7 mld. aan Europese uitgaven. Ik heb net echter aangegeven dat wij nog altijd een zeer prominente positie vervullen met ons diplomatiekepostenbeleid en dat wij via de posten die wij in landen hebben, prominent aanwezig zijn. Wij hebben ook altijd behoord tot de grootste betalers in het kader van multilaterale organisaties, van de VN tot het IMF. Ik denk dat Nederland nog altijd over een rijk geschakeerd instrumentarium beschikt voor diplomatieke inzet. Verder ben ik het wel eens met mevrouw Peters: reputaties komen te voet komen en gaan te paard.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Misschien is er dan 2 mld. of 3 mld. over voor het echte diplomatieke handwerk.

De heer Ten Broeke (VVD):

Nee, het is minder dan 1 mld.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Hiervoor is dus minder dan 1 mld. over. Net heb ik de heer Ten Broeke echter een lofzang horen zingen over hoe wij hier en daar in no time de tweede plaats, de vierde plaats, de zestiende plaats en de achtste plaats weten te bereiken. De handel heeft Nederland in het verleden geen windeieren gelegd. Waar wil de heer Ten Broeke die heel schaarse middelen en die kwetsbare reputatie nu voor inzetten? Wat wenst hij te bereiken met het buitenlandbeleid?

De heer Ten Broeke (VVD):

Voordat je middelen kunt inzetten – dat uitgangspunt moet ik wel vaker herhalen in discussies met de GroenLinks-fractie – moet je deze eerst verdienen. Dat geldt trouwens ook voor je reputatie. De reden dat Nederland zo prominent aanwezig is en behoort tot de exclusieve club van vijf landen die nog altijd 0,7% van het bnp aan ontwikkelingssamenwerking uitgeeft, ook in deze moeilijke tijden, is dat wij ook voor het verdienvermogen van ons land moeten zorgen. Het verdienvermogen van ons land hangt voor 70% af van onze relaties met het buitenland. Er is maar een handjevol landen dat zo mogelijk nog afhankelijker is van de export en het buitenland. Dat maakt dat wij altijd op het buitenland georiënteerd moeten zijn en blijven. Wij moeten met onze open economie altijd een internationale, open blik hebben. Ik heb de indruk dat dit ook gebeurt. Ik ondersteun dus niet al die kletsverhalen, als ik ze zo mag noemen, dat dit nu opeens voorbij zou zijn. Dat zijn spookverhalen en spookbeelden. Wij moeten naar de feiten kijken en die heb ik hier gegeven.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

De essentie van het VVD-buitenlandbeleid is het verdienvermogen van de bv Nederland, de economische diplomatie. Ik herken de woorden uit de begroting natuurlijk. Juist met het verdienvermogen heeft Nederland de laatste decennia, zelfs eeuwen, niet zo'n problemen gehad. Als je de mogelijkheid hebt om internationaal iets extra's te doen, moet je dat dan inzetten waar het al goed gaat of waar hulp en mensenrechten de stabiliteit nog heel erg kunnen helpen? Ik denk daarbij aan de Arabische regio. Als je je daar focust op het verdienvermogen, zoals wij de laatste jaren hebben gedaan voor dictators en autoritaire regimes, dan doe je jezelf op de langere termijn geen voordeel. Je raakt dan namelijk de mensen kwijt, die komen in opstand. Ik betreur dat ik in het verhaal van de VVD niets hoor over de ambitie om het verdienvermogen op z'n minst te combineren met een ideaal van mensenrechten en stabiliteit, maatschappelijk verantwoord ondernemen en noem maar op.

De heer Ten Broeke (VVD):

Dat is nonsens. Een derde van de begroting gaat namelijk naar de allerarmsten op deze wereld en degenen die niet zonder die steun kunnen. Bijna twee derde van de begroting gaat naar Europa en wordt via Brussel herverdeeld over de allerarmsten van Europa. Wij zijn de nummer 1 nettobetaler in Europa. Wij behoren tot de exclusieve club van vijf landen die dermate veel aan ontwikkelingssamenwerking uitgeven. Dan blijft er een heel klein beetje geld voor ons postennetwerk over. Daarin wordt een aantal accenten anders gelegd, met name door de sluiting van sommige posten en de opening van andere posten in het kader van economische diplomatie. Dat heilige huisje is nu eindelijk geslecht, maar het was wel de reden waarom wij überhaupt zo veel konden uitgeven aan de doelen die ik eerder noemde.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter …

De voorzitter:

Mevrouw Peters, u hebt reeds twee keer geïnterrumpeerd. Het waren heel lange interrupties. U mag nog een halve zin uitspreken.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Deze schijnheiligheid stelt mij teleur. Door de samenwerking met oppositiepartijen is er nog veel van ontwikkelingssamenwerking over en kan er nog extra geld naar buitenlandbeleid. Dat komt niet doordat de VVD zich daar keihard voor maakt.

De heer Ten Broeke (VVD):

Als het om schijnheiligheid gaat, kan ik niks van GroenLinks leren.

Voorzitter. De regering is internationaal actief, maar zij is niet activistisch zoals nieuw-links in de jaren zeventig predikte en zoals de commissie-Mansholt met het idee van "Nederland gidsland" aanbeval. De VVD heeft nog helder op het netvlies waar dit activisme toe leidde. Vraag het maar aan Jan Pronk en kijk naar "donordarling" Tanzania, dat na dertig jaar van onze hulp geen steek verder is gekomen met een socialistisch experiment. Wij hebben dus geen activisme, maar realisme nodig. Dat moet gebaseerd zijn op wel begrepen eigenbelang. Nederland exporteert immers geen democratie, maar groente, fruit en kennis. Sommigen halen daar hun neus voor op, maar anderen weten dat het daarmee begint.

Dit kabinet bezuinigt in 2015 55 mln. op het postennetwerk. Dat is het directe gevolg van de motie-Nicolaï, die ook in het regeerakkoord is opgenomen. Het postennetwerk wordt daarmee niet langer gebruikt als een wereldwijd netwerk om onrealistische ambities op het gebied van mensenrechten en democratisering uit te voeren. Ik noemde al het WRR-rapport waarin het ook werd beschreven: het postennetwerk moet een netwerk worden dat de economische belangen van Nederland over de grens dient. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de opening van een ambassade in Panama, het Singapore van de Amerika's, en dientengevolge de sluiting van de posten in Bolivia, Nicaragua en Honduras.

Ik zie dat de heer Pechtold zich nu bij de interruptiemicrofoon meldt. Ik zeg ook tegen hem dat wij alle posten in "de Arabische straat" openhouden, maar wij sluiten de posten in Zambia, Kameroen en Burkina Faso. Volgens mij geeft dit een beeld van de prioriteiten.

De heer Pechtold (D66):

Waar is het driepootje van de heer Ormel gebleven?

De heer Ten Broeke (VVD):

Daarover kan de heer Ormel zelf straks ongetwijfeld heel veel vertellen.

De heer Pechtold (D66):

Het was ook het driepootje van minister Rosenthal, uw partijgenoot. U zegt: geen postennetwerk meer voor mensenrechten …

De voorzitter:

Mijnheer Pechtold, wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter, excuus. De heer Ten Broeke zegt: geen postennetwerk meer voor mensenrechten en dat soort zaken, alleen nog maar voor Nederlandse belangen.

De heer Ten Broeke (VVD):

Nee, dat heb ik niet gezegd.

De heer Pechtold (D66):

Jawel, de heer Ten Broeke zei letterlijk: geen postennetwerk meer voor mensenrechten.

De heer Ten Broeke (VVD):

Nee, ik zeg het nogmaals: het wordt postennetwerk wordt niet langer gebruikt als een wereldwijd netwerk om onrealistische ambities – daar komt 'ie, mijnheer Pechtold – op het gebied van mensenrechten en democratisering uit te voeren. Ik heb net die onrealistische ambities voor u geschetst, of beter gezegd: de WRR heeft die geschetst. Leest u het maar na, het staat volgens mij op pag. 46 van het WRR-rapport.

De heer Pechtold (D66):

Mag de rest van het citaat erbij, "maar …"? Het stukje gaat namelijk verder. Het postennetwerk is niet meer voor onrealistische ambities, maar voor …

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik mag hopen dat het postennetwerk er voor realistische ambities is en dat het effect zal hebben.

De heer Pechtold (D66):

Nee, u zei dat het postennetwerk er voor komkommers en tomaten is. U had er echter een mooiere term voor, namelijk: de Nederlandse belangen.

De heer Ten Broeke (VVD):

Het postennetwerk wordt in elk geval ook een netwerk dat de economische belangen dient. Dat heb ik daarna gezegd. Wat is daar mis mee?

De heer Pechtold (D66):

Na de faux pas, het eerste interview van de minister waarin hij veiligheid en handel op de eerste plaats zette en de mensenrechten op de derde plaats, was het de hulpbiedende collega de heer Ormel die zei dat het een driepootje is. Alle drie zijn even belangrijk. Nu hoor ik dat bij deze door de coalitie en het kabinet gevonden constructie een pootje wordt onderuit geschopt. Wij horen dat de mensenrechten worden ingeruild voor andere belangen. Wees daar nu eerlijk over.

De heer Ten Broeke (VVD):

De heer Pechtold heeft kennelijk behoefte aan een eindeloze exegese, maar dit is toch echt de tekst die ik heb voorgelezen en daaruit blijkt niet dat ik het postennetwerk dat zich richt op mensenrechten wil inruilen voor iets anders. Ik geef aan dat er een accentverschuiving is naar economische belangen en dat wij daar niet meer moeilijk over doen. Wij houden het niet meer achter onze kiezen, maar zeggen het gewoon. Ik heb de voorbeelden gegeven. Er is een aantal posten dat zich in het verleden vooral op zaken concentreerde die nu worden gesloten. Er zijn ook posten, zoals in Panama, die nu worden geopend. Ik vind dat een goede prioritering. Het is niet zo dat Nederland ineens de mensenrechten niet meer behartigt. Wat zijn dit voor nonsens? Wij zullen straks in de bijdrage van de heer Pechtold goed opletten hoe hij het economisch beleid, naast de mensenrechten, vorm wil geven.

Ik heb tijdens de interruptiedebatjes met mevrouw Albayrak en eerder ook met de heer Van Bommel al gezegd dat de mensenrechten de kern van het buitenlands beleid blijven. Dat was zo, dat is zo en dat blijft zo. Het zit in de driepoot van de heer Ormel en in alle andere pootjes. Ik zet mijn beste pootje voor en zal straks voorstellen een andere benaming te kiezen. Ik vind het uitermate goed dat wij ons realiseren dat wij onze economische positie in de wereld hebben te verdedigen en te verstevigen. Het is onderdeel van ons buitenlands beleid en dat mag met zo veel woorden worden benoemd. Dat is wat ik de Kamer hier probeer te vertellen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik heb zelden zo'n beschamende poging gezien om platte bezuinigingen op het mensenrechtenbeleid te verkopen als iets wat goed is voor Nederland. De VVD-fractie heeft jarenlang, ook onder verantwoordelijkheid van haar ministers, gesteund dat er mensenrechtenfunctionarissen op de ambassades zijn die echt niet alleen maar onrealistische ambities najagen, zoals de heer Ten Broeke dat noemde. U hebt dat terecht jarenlang gesteund, omdat ze een doel dienden en dat doel diende ook nadrukkelijk het Nederlandse belang.

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Hoe kan de heer Ten Broeke nu beweren dat al die mensen die op de ambassades hebben gewerkt aan mensenrechten, al die jaren overbodig zijn geweest? Waarom zegt hij niet gewoon dat het een bezuiniging is? Waarom zegt hij niet dat zijn fractie hiervoor kiest en minder gaat doen aan mensenrechten?

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb zojuist gezegd dat de mensenrechten nog steeds centraal staan. Ik heb niet individuele mensen die zich op ambassades met mensenrechten hebben beziggehouden, aangesproken. Ik heb een onafhankelijke bron genomen, namelijk de WRR, een beschaafde organisatie die de regering zelf van advies dient. Het kabinet waarin mevrouw Albayrak zelf zat, gaf als oordeel dat men overal een beetje probeerde te doen. Honderd actiepunten op het mensenrechtenbeleid ondersteunen overal en waar dan ook ter wereld de mensenrechten. Dat is niet realistisch en niet effectief. Het zijn onrealistische ambities en daar doelde ik op. Ik heb een voorbeeld gegeven dat niet uit mijn eigen koker komt, maar uit het WRR-rapport, dat de Kamer heeft omarmd. Mevrouw Albayrak moet zich aan de feiten houden.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De heer Ten Broeke kennen wij als iemand die de WRR vooral aanhaalt als het hem uitkomt. Hij laat de rapporten onbenoemd als ze hem niet uitkomen, maar dat terzijde. Mag ik verstaan dat de heer Ten Broeke het met de PvdA-fractie eens is dat de bezuiniging op de mensenrechtenfunctionarissen op de ambassades in ieder geval moet worden teruggedraaid?

De heer Ten Broeke (VVD):

Nee, dat mag u niet.

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Ten Broeke (VVD):

Wat mevrouw Albayrak wel mag verstaan, is dat er op het Mensenrechtenfonds, waarover zij een amendement heeft aangekondigd, slechts 10% wordt bezuinigd, terwijl er gemiddeld zo'n 20% op heel veel uitgavenposten wordt bezuinigd. Daarmee geeft dit kabinet aan dat het rekening houdt met wat altijd centraal heeft gestaan en ook in de toekomst nog steeds centraal zal blijven staan in het Nederlandse buitenlands beleid, ook met trots en steun van de VVD: het mensenrechtenbeleid. Wij willen wel graag dat het mensenrechtenbeleid realistisch is en gericht op de effecten.

De VVD wil zelf ook een paar concrete voorstellen naar voren brengen tijdens deze begrotingsbehandeling. Binnen Europa is Nederland de tweede handelspartner voor China. De Rotterdamse haven is voor China de grootste hub in Europa. De VVD ziet dan ook graag dat ons postennetwerk optimaal wordt ingezet om economische kansen, bijvoorbeeld in China, te benutten. Kan het kabinet concreet aangeven op welke wijze dat nu gebeurt? Hoe wordt er bijvoorbeeld omgegaan met nieuwe groeiregio's in China? Het gaat dus niet alleen om de speciale economische zones Guangzhou, het voormalige Kanton, Hongkong en Shanghai, waar Nederlandse business support offices zitten. Hoe zit dat verder?

Ik vraag aandacht voor Duitsland. Hoe belangrijk China ook voor onze economie is, Duitsland is en blijft onze grootste handelspartner. Maar liefst 69 mld. is gemoeid met onze handelsrelatie met de Duitsers. In vergelijking, nog slechts 5 mld. is gemoeid met China. Het gehele handelsvolume tussen Nederland en Duitsland bedraagt 132 mld. Dat is een van de grootste handelsrelaties in de wereld, na Canada versus de VS en de EU versus de VS. Alleen al naar de deelstaat Noordrijn-Westfalen exporteren we 27 mld. per jaar. De export naar Duitsland is ook in 2010 met 20% gegroeid, ook al is dat veelal eveneens export naar China. In Twente zien we de toeleverende industrie opveren op het moment dat Duitsland zijn kapitaalgoederen exporteert naar China en Zuidoost-Azië. Duitsland is de grootste importeerder van Nederlandse goederen en diensten. Een kwart van alle landbouwproducten die Duitsland importeert, komt uit ons land. Het zou goed zijn om een jaarlijkse Nederland-Duitslandtop te organiseren. Duitsland organiseert al dergelijke evenementen met buurlanden zoals Polen. Nederland organiseert al een ontmoeting met Turkije en Groot-Brittannië. De VVD zou graag zien dat de regering zich inspant voor een jaarlijkse top met Duitsland, een "Gipfeltreffen", noem het zoals u het noemen wilt. De VVD wil het liefst een top waarbij de regeringsleiders en de top van de academische en economische wereld uit beide landen aanwezig zullen zijn, een werkconferentie die puur is gericht op werk, resultaten en oplossingen voor gemeenschappelijke problemen, ook grensoverschrijdende problemen, bijvoorbeeld als het gaat om het vervoer, het wonen van mensen, het naar school gaan van kinderen en het sluiten van deals. Geen verzameling van symposia, geen vlagvertoon en nationale hymnen, maar gewoon "zur Sache". De meest logische plek hiervoor is natuurlijk de grensstreek, maar ook de haven in Rotterdam kan in de toekomst als een podium dienen.

De heer Ormel (CDA):

Dat is een zeer waardevol idee van de afgevaardigde van de VVD. Ik kan direct de Achterhoek in de aanbieding doen voor de eerste topontmoeting, voordat de heer Ten Broeke met Twente komt. De heer Ten Broeke noemt een top waarbij regeringsleiders en leiders van het bedrijfsleven aanwezig zijn. Dat is zeer interessant. Maar Israël heeft een keer per jaar een gezamenlijke kabinetsvergadering van het Israëlische kabinet en het Duitse kabinet. Lijkt hem dat geen goede gedachte? Ik zeg niet dat we dat wat hij zegt niet zouden moeten doen, maar wellicht is het een aanvulling op zijn gedachte.

De heer Ten Broeke (VVD):

De ideeën van de heer Ormel zouden ongetwijfeld interessant kunnen zijn. Ik wil het, zoals dat in dit soort zaken gaat, niet te zeer beleggen met allerlei gastenlijsten die we al van tevoren opstellen. Gegeven de enorme relatie die wij hebben met Duitsland, een land dat zich in toenemende mate in een multipolaire wereld oriënteert op de BRIC-landen en trouwens ook op Israël, hoeft onze relatie met Bonn in het verleden niet per se dezelfde te zijn als die met Berlijn. Het liefst heb ik dat op het niveau van de Kanzler en de minister-president. We moeten afwachten of dat kan. Daar moet naar gestreefd worden. De relaties tussen de huidige regeringsleiders zijn goed, maar het zou daar niet van moeten afhangen. Ik heb geen idee of we dat met hele kabinetten moeten doen. Laten we het vooral praktisch houden. Wat mij betreft mag het ook in de Achterhoek.

Voorzitter. De VVD wil ook concrete resultaten zien op het gebied van Europese samenwerking op buitenlands terrein, hetgeen een speerpunt is in het regeerakkoord, zo zeg ik ook in de richting van de collega's wier steun wij nodig hebben om überhaupt buitenlands beleid te kunnen voeren. Ik noem als voorbeeld de consulaire dienstverlening. De ervaringen met de evacuatie van Europeanen uit Libië waren dusdanig chaotisch dat Europese regie hier hard geboden is, maar tegelijkertijd is die heel ver weg. Beter zou het wellicht zijn indien Nederland met andere "zuinige" landen zoals de Baltische staten en tot op zekere hoogte de Benelux, het voortouw zou kunnen nemen wat betreft concrete samenwerking in het kader van EDEO, de Europese buitenlanddienst. Dat hebben we ook opgenomen in het regeerakkoord, althans dat die geïntensiveerd zou moeten worden. Er komt echter nog niet zo verrekte veel van de grond. Ik zou de minister graag willen aanbevelen om met de Baltische staten en de Benelux te bekijken of we de consulaire dienstverlening in die landen naar Nederlandse maar ook andere staatsburgers van die landen kunnen optimaliseren door met hen misschien een wat voorwaartse positie in te nemen.

De heer Pechtold (D66):

Ik weet niet of de heer Ten Broeke na zijn eerdere ervaringen helemaal geen kranten meer leest, maar dit is die andere krant, de Volkskrant. Daarin heb ik vanochtend met Europarlementariër Schaake het idee aan het kabinet voorgelegd om, als we dan in het Nederlands belang willen optreden, te kijken of we meer met die EDEO kunnen doen, zoals meer Europese ambassades. Ik weet niet of de heer Ten Broeke het stuk heeft kunnen lezen, maar wat vindt hij van dat idee?

De heer Ten Broeke (VVD):

Het spijt mij, ik was gewend om wanneer ik stukken van de heer Pechtold of zijn mening wilde lezen, inderdaad in die andere krant te kijken, maar dan zal ik nu zo snel mogelijk dit verzuim goedmaken en de Volkskrant lezen. Wellicht zal ik dan in de tweede termijn aangeven wat ik van zijn idee vind, maar het lijkt mij uitermate sympathiek en ik zie zijn voorstellen straks in zijn termijn graag tegemoet.

Verder hoort de VVD van de regering ook graag op welke wijze het ministerie van Buitenlandse Zaken zelf wordt hervormd. Hoe zorgt de minister ervoor dat er ondanks de bezuinigingen jong, getalenteerd personeel wordt aangetrokken met de achtergrond die voldoet aan het nieuwe buitenlandse beleid? Ook binnen het postennetwerk ziet de VVD graag dat er werk wordt gemaakt van een modern personeelsbeleid. Meer ambassadeurs en andere diplomaten zouden hun wortels moeten kunnen hebben in hun expertise en niet uitsluitend in het ministerie van Buitenlandse Zaken. Waarom zou een landbouwambtenaar van het ministerie van EL&I geen diplomaat in Egypte kunnen worden of een directeur van Rijkswaterstaat geen ambassadeur in Bangladesh of in Thailand? Omgekeerd zou het voor diplomaten ook aantrekkelijk kunnen zijn indien zij hun horizon tot andere vakministeries zouden kunnen uitstrekken. De CivRep van Buitenlandse Zaken die ik in Uruzgan tegenkwam, Michel Rentenaar, zou ik blind een aantal hardnekkige reorganisaties in de taaie leemlagen van andere overheidsdiensten toevertrouwen. Het biedt diplomaten en specialisten betere carrièremogelijkheden en de minister meer rekruteringsmogelijkheden als ook Buitenlandse Zaken zou meedraaien in de algemene bestuursdienst. Hoe denkt de minister daarover?

Over de focus op economische belangen hebben wij het uitgebreid gehad, evenals over mensenrechten. Bij mensenrechten gaat het heel vaak niet alleen om gelijk hebben, zoals waar het in het verleden vaak om ging, maar vooral om gelijk krijgen. Er is een interessante nieuwe aanpak ontstaan in de academische wereld waarin de universele waarden die voor liberalen het uitgangspunt blijven vormen, volledig overeind blijven maar tegelijkertijd worden gecombineerd met een realistische en effectieve aanpak – ik heb het over de zogenaamde receptorbenadering, waarover vorig jaar een motie-Van der Staaij is ingediend – zonder dat deze vervalt in een vorm van cultuurrelativisme enerzijds of megafoondiplomatie anderzijds. De heer Tom Zwart, die dat heeft ontwikkeld met een Chinese collega, bewees het zelf door als eerste westerse hoogleraar op de Chinese staatszender CCTV te worden geïnterviewd over mensenrechten, waarmee hij meer resultaat boekte dan de Amerikaanse president Obama bij zijn laatste bezoek aan Peking. Vorig jaar is er bij de motie-Van der Staaij al geld vrijgemaakt voor het uitproberen van die receptorbenadering. Wat mij betreft gaat het hierbij om modern en realistisch mensenbeleid voor China. Ik zou de minister willen vragen om dat niet alleen op China toe te passen, maar om ook na te gaan of die benadering niet ook behulpzaam zou kunnen zijn voor de ontwikkelingen in de Arabische regio. Met betrekking tot China zou ik de minister willen vragen om zelf een initiatief te ontplooien om te zien of hij de deur naar Peking weer wat open kan krijgen die vorig jaar werd gesloten toen er in de EU-Chinadialoog opeens niet meer over mensenrechten gesproken kon worden. Ik verzoek de minister de mogelijkheden te verkennen om op academisch niveau kennis en ervaringen uit te wisselen over het minderhedenbeleid dat wij hebben gevoerd. Langs die weg is er dan voor niemand gezichtsverlies. Ik ben ervan overtuigd dat met dit type benadering – we kunnen het in ieder geval proberen – echte resultaten kunnen worden geboekt. En daar hebben aan het einde van de dag mensenrechtenactivisten en ook Tibetaanse monniken die zichzelf nota bene verbranden – dat hebben we de vorige week nog besproken naar aanleiding van de gebeurtenissen in het Kirtiklooster – nog het meeste aan.

Wij hebben in deze Kamer veel en lang gesproken over de Arabische Lente. Ik vind dat de minister daarbij een actieve houding aanneemt. Ook de focus van Nederland op vier landen binnen de Arabische wereld – Jordanië, Marokko, Egypte en Tunesië – vind ik de juiste. Het Nederlandse buitenlandbeleid voor de Arabische regio moet gericht zijn op het beperken van veiligheidsrisico's voor Nederland. Ongecontroleerde migratiestromen naar Europa dienen zo veel mogelijk in EU-verband te worden voorkomen. Stabiliteit in de Arabische regio betekent ook stabiliteit voor Europa en stabiliteit voor Nederland. Tegelijkertijd zullen wij de mensen die net aan de vrijheid hebben geroken, nog altijd met een licht optimisme moeten bezien. Ik ben ervan overtuigd dat zij die vrijheid, die geest, niet meer terug in de fles stoppen. De wens is hier de vader van de gedachte. Dat realiseer ik me, maar ik spreek hem toch uit.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik wil de heer Ten Broeke een vraag stellen over de uitspraak van de minister van de VVD over Egypte. Hij sprak net over de Arabische Lente. De minister heeft vanmorgen gezegd dat hij het niet verstandig acht om te dreigen met het verminderen of het intrekken van financiële steun, aangezien de militairen in Egypte een beweging maken naar democratie. Is dat ook de lijn van de VVD-fractie? Het Tahrirplein staat vol met demonstranten. Door het militaire bewind zijn nog amper substantiële toezeggingen gedaan. Vindt de VVD het dan toch verstandig om nu al geld over te maken, terwijl nog geen verkiezingen hebben plaatsgevonden en wij nog geen feitelijke hervormingen hebben gezien?

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik denk dat al die gevallen, in Egypte, maar ook in de andere landen in de Arabische straat, als op zichzelf staande gevallen moeten worden beschouwd. Het slechtste wat je kunt doen, is proberen om dit proces, dat in mijn ogen uiteindelijk tot meer vrijheid zal leiden, te beïnvloeden via incidentenpolitiek en incidentenbeleid. Wij weten beiden dat Egypte geen of nauwelijks financiële steun ontvangt. Voor zover die echter is toegezegd, lijkt het mij heel verstandig om geen ambassadeurs terug te roepen en de banden te handhaven. Daarbij denk ik ook aan de consistentie van hetgeen daar moet gebeuren. Op die manier kunnen wij iets doen voor de kopten. Op die manier kunnen wij ervoor zorgen dat de wet inzake de geloofsvrijheid uit de ijskast wordt gehaald. Op die manier kunnen wij ook eisen stellen. Ik kan niet uitsluiten dat een situatie ontstaat waarin dat niet meer mogelijk is, maar vooralsnog meen ik dat wij de demonstranten op het Tahrirplein absoluut het voordeel van de twijfel moeten gunnen. Dat heb ik ook in januari of februari van dit jaar gezegd.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De heer Ten Broeke geeft hun het voordeel van de twijfel. Dat rem je echter juist af als je de militairen beloont voor het neerslaan van de demonstraties door geld te verstrekken, ook al is het bedrag beperkt. Ik wijs de heer Ten Broeke erop dat wij in Europees verband heel veel geld aan Egypte hebben beloofd. Is het niet verstandiger om een pas op de plaats te maken zodat je kunt zien hoe de hervormingen de komende maanden gestalte krijgen in plaats van eerst het gedrag te belonen waar niemand blij mee is en dat wij dagelijks op de televisie zien? Het is maar een bescheiden vraag.

De heer Ten Broeke (VVD):

Dat kan verstandig zijn, maar het is wellicht ook verstandig om te bekijken of je de situatie nog iets in je voordeel kunt beïnvloeden. Voordat de voltallige Egyptische regering haar ontslag heeft ingediend, waren er nog wel degelijk mogelijkheden tot beïnvloeding. Ik heb met genoegen kunnen constateren dat ook toen een gesprek mogelijk was met de Egyptische regering over het bieden van meer geloofsvrijheid. Dat was nog na de vreselijke beelden die wij hebben gezien van koptische christenen die werden overreden, waarvoor terecht door iedereen en met name door de heer Voordewind aandacht is gevraagd. Als dat niet meer kan en als de militairen nog de enige gesprekspartners zijn, dan is het mogelijk dat zich zo'n situatie voordoet. Dat sluit ik bepaald niet uit. De minister moet zelf maar zeggen hoe hij dit beoordeelt. Hij is er tenslotte dagelijks mee bezig. Ik kan mij echter voorstellen dat die situatie zich nu nog niet voordoet.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De heer Ten Broeke zingt het kabinet lof, zowel voor diens inzet als voor de bereikte resultaten op het gebied van het buitenlandbeleid. Vanwaar komt dan de haat tegenover de medewerkers van het departement, de ambtenaren en ambassadeurs?

De heer Ten Broeke (VVD):

Pardon, mevrouw Albayrak moet mij even helpen. Wie uit haat tegenover de medewerkers?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. Ik doel op de schofferingen, zojuist in de interrupties, richting de ambassadeurs die in de krant hun zorgen hebben geuit. Ik doel op het gemak waarmee de mensenrechtenadviseurs of de mensenrechtenfunctionarissen op de ambassades worden weggesneden. Ik doel ook, en dat was de reden voor mij om op te staan, op de opmerkingen van de heer Ten Broeke over het omhoog brengen van de kwaliteit van de medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken door ook mensen van andere departementen, zoals Landbouw et cetera diplomaat te laten worden. Hij zegt dus dat men niet meer specifiek in die lijn ervaringen hoeft op te doen, maar dat men ook prima diplomaat kan zijn als men van een ander departement komt. Dat vind ik een diskwalificatie van de medewerkers die er nu zitten. Waarom? Denkt hij dat de minister en de staatssecretaris datgene waar hij zo trots op is, allemaal alleen zitten te doen?

De heer Ten Broeke (VVD):

Voor iemand die in eerste termijn beweerde geen broek aan te hebben, vind ik hem toch wel behoorlijk groot. Ik heb niet gesproken over een diskwalificatie, als het gaat om diplomaten. Integendeel. Ik ben er ten diepste van overtuigd dat ons diplomatenkorps kwalitatief buitengewoon hoogstaand is, maar ik ben van mening dat dit ook geldt voor heel veel ambtenaren op andere vakdepartementen. Eerlijk gezegd weet ik geen reden te bedenken waarom andere vakdepartementen niet ook goede mensen kunnen leveren, die goed werk kunnen verrichten op Nederlandse posten in het buitenland. Die voorbeelden zijn er ook. Ik roep in herinnering een oud-sg van Buitenlandse Zaken en de heer Van den Berg, oud-ambassadeur in China, die afkomstig was van Economische Zaken. Volgens mij zou dat veel meer kunnen, maar dat is geenszins een diskwalificatie van diplomaten. Als mevrouw Albayrak dat ervan maakt, heeft zij een heel raar beeld van al die andere ambtenaren. Ik gun het de ambtenaren van Buitenlandse Zaken overigens ook van harte dat hun carrièreperspectieven ruimer kunnen zijn, als zij dat wensen, dan uitsluitend de apenrots. Ik heb net de loftrompet gestoken over iemand die ik zelf ben tegengekomen, maar daar zit op geen enkele manier een diskwalificatie in. Ik denk dat mevrouw Albayrak de plank hier een klein beetje misslaat.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Dan had de heer Ten Broeke zijn tekst misschien moeten nalezen op inconsistentie. Consistentie graag, zeg ik de heer Ten Broeke na. De rode draad in zijn interrupties en in zijn inbreng is helaas dat er weinig waardering in doorklinkt voor de mensen die het werk dagelijks moeten doen. Het siert hem dat hij die waardering nu wel uitspreekt. Als dat het resultaat is van mijn interruptie, ben ik daar alleen maar blij mee.

De heer Ten Broeke (VVD):

Als u denkt dat u dat hebt bewerkstelligd, gun ik u dat puntje. Dan kunt u deze dag misschien ook nog goed afsluiten.

De voorzitter:

Ik hoop nog twee sprekers te doen voor de lunch. De laatste zou dan zijn de heer Ormel en de eerste is de heer Van Bommel, die in eerste termijn een spreektijd heeft van tien minuten.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Als u mij toestaat, zal ik om te beginnen mevrouw De Caluwé van harte feliciteren met haar maidenspeech. Een persoonlijke noot in zo'n maidenspeech spreekt altijd aan, en die had zij erin zitten.

Voorzitter. Dit is de eerste echte begroting van de minister en de staatssecretaris. Vorig jaar hadden wij een begroting waarin eigenlijk nog het beleid stond van de regering daarvoor. Wij kunnen dus nu komen tot een oordeel over het beleid van deze regering op het terrein van Buitenlandse Zaken en Europa. Ik zal mij vooral richten op Buitenlandse Zaken, omdat wij later, bij de Staat van de Unie, nog uitgebreid met de staatssecretaris over Europa zullen spreken.

Het mag gezegd: deze regering draait er in de begroting niet omheen. Waren voorheen mensenrechten het uitgangspunt van het buitenlands beleid, nu is dat het handelsbelang. Gewone diplomatie heeft plaatsgemaakt voor economische diplomatie. Het ambassadenetwerk wordt specifieker toegerust om de economische belangen te behartigen. Voerde de vorige regering nog de mensenrechtentulp in, deze regering ziet de tulp uitsluitend als exportproduct, getuige ook de eerdere bijdrage van de VVD-woordvoerder.

Het neoliberale beleid overheerst nu ook de buitenlandse betrekkingen van Nederland. Het mag duidelijk zijn dat de SP deze accentverschuiving in het buitenlands beleid in hoge mate betreurt. We hebben niets, helemaal niets, tegen gezonde handel met het buitenland. Sterker nog, wij zijn daarvan in hoge mate afhankelijk; in Europa voor drie kwart, in de rest van de wereld voor 70%. Maar wanneer mensenrechten daaraan volledig ondergeschikt worden gemaakt, krijgen wij het schaamrood op de kaken. Ik illustreer dit graag met enkele voorbeelden. Terwijl de hele wereld steeds kritischer kijkt naar de Israëlische bouw van illegale nederzettingen in Palestijns gebied en de Europese Unie de samenwerking met Israël niet verder verdiept, gaat Nederland in 2012 de eerste Nederlands-Israëlische samenwerkingsraad aan met een focus op handel. Waarom doet Nederland dit? Dit wordt in Israël toch gewoon opgevat als steun voor het beleid, ook steun voor het nederzettingenbeleid?

En de bouw van de woningen in bezet gebied gaat gewoon door, zelfs met steun van de Nederlandse belastingbetaler. Niet iedereen weet dat, maar de Nederlandse belastingbetaler draagt bij aan de verdere ontwikkeling van illegale nederzettingen. Ik vraag de minister of hij de opvatting van mijn partij deelt dat donaties aan projecten in bezet Palestijns gebied, niet fiscaal aftrekbaar horen te zijn. Op die wijze draagt de belastingbetaler bij aan het uitbreiden en verstevigen van de nederzettingen die een obstakel vormen op weg naar een tweestatenoplossing. Die donaties, bijvoorbeeld aan Christenen voor Israël of Shuva Israël van de Stichting Oost-Europa Zending, dragen bij aan de komst van meer kolonisten naar de nederzettingen en moeten dus worden opgevat als een overtreding van het internationaal recht. Nederland wil het internationaal recht bevorderen, dat staat in onze Grondwet. Dan kunnen wij er toch niet via de Belastingdienst een bijdrage aan leveren dat er meer kolonisten komen en dat die nederzettingen groter en belangrijker worden? Inmiddels 500.000 kolonisten in bezet gebied. Je vraagt je af wat er nog overblijft van de Westoever als Palestijns gebied.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De zorgen die de heer Van Bommel uitspreekt over de gebieden Judea en Samaria zijn indrukwekkend. Mag ik hem vragen wat hij er dan van vindt dat Nederlands belastinggeld wordt gebruikt voor betaling van salarissen van Palestijnse terroristen in gevangenissen in Israël? Is hij van mening dat dit soort bestedingen ook onterecht zijn?

De heer Van Bommel (SP):

Ik vind dat je geen Nederlands belastinggeld aan terroristen moet geven. Als de heer Voordewind daarvoor aanwijzingen, of liever nog bewijzen heeft en met een voorstel komt om te voorkomen dat Nederland terroristen betaalt, zal ik hem daarin zeker steunen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De heer Van Bommel weet dit heel goed, want er is een wet aangenomen van de Palestijnse Autoriteit die het mogelijk maakt om salarissen of uitkeringen te betalen aan Palestijnse terroristen in Israëlische gevangenissen. Hij was er zelf bij toen wij daarover spraken met de heer Abbas. Ik heb hem toen geen protest horen aantekenen. Wij betalen de Palestijnse Autoriteit 50 mln. per jaar en van dat bedrag wordt 8,4 mln. per jaar betaald aan uitkeringen aan de Palestijnse terroristen.

De heer Van Bommel (SP):

Dit is ernstig en ik krijg dit graag bevestigd door de minister van Buitenlandse Zaken, die een bijzondere relatie heeft met Israël. Hij kan ongetwijfeld ook exact de lijnen van het Nederlandse belastinggeld achterhalen, zowel op dit punt, de fondsen en organisaties die ik heb genoemd, als de bewering van de heer Voordewind over het salaris, zoals hij dat noemt, dat via de Nederlandse belastingbetaler naar mensen in de gevangenis gaat die zijn veroordeeld voor terrorisme. Overigens verwonderlijk dat mensen die in de gevangenis zitten salaris krijgen doorbetaald, maar dit terzijde. Ik hoor hierover graag de opvatting van de regering opdat wij op dit punt wellicht tot zaken kunnen komen.

Terwijl Papoea's en Molukkers de hulp inroepen van Nederland en de Europese Unie vanwege Indonesische mensenrechtenschendingen, sluit de Europese Unie een handelsovereenkomst met Indonesië en staat Nederland op het punt een eigen overeenkomst met Indonesië te sluiten. Een tweede helder voorbeeld van een situatie waarin de mensenrechten op de achtergrond raken en handelsbelangen voorop komen te staan.

De regering probeert slachtoffers en nabestaanden van de Nederlandse politionele acties via de rechter buiten de deur te houden. Vandaag kwam gelukkig het goede nieuws dat de Staat wil schikken met de nabestaanden. Dit roept bij mij twee vragen op. Doet de Staat dit op basis van een juridische inschatting of op basis van mededogen met de slachtoffers van Nederlands geweld in Indonesië? Is een hoger beroep van de Staat hiermee van de baan? Dit zijn belangrijke vragen die een beoordeling van de houding van de Staat, van de Nederlandse regering beter mogelijk maakt.

Voorzitter. De houding van Nederland tegenover Indonesië vindt mijn fractie schandalig. Waarom wordt Indonesië niet scherper aangesproken op mensenrechtenschendingen in de Molukken en Papoea? Waarom wordt er niet aangestuurd op hervatting van de dialoog met de Papoea's? Dat is wel wat er moet gebeuren: uitvoering van de speciale autonomiewet van Papoea. Alles ligt er. Er is dus een basis voor een dialoog, maar die dialoog vindt toch maar niet plaats. Ik roep de regering, die goede banden heeft met Indonesië – volgend jaar komt waarschijnlijk president Yudhoyono naar Nederland – op om meer druk uit te oefenen op Indonesië en om gebruik te maken van onze bijzondere relatie.

De regering schrijft in de mensenrechtennotitie internetvrijheid te willen bevorderen, maar tegelijkertijd weigert ze de digitale vrijheid van de eigen burgers te beschermen. Allerlei gegevens worden beschikbaar gesteld aan de Amerikanen en voor de Nederlander Rop Gonggrijp dreigt zelfs uitlevering aan de VS wegens betrokkenheid bij WikiLeaks. Momenteel eisen de VS zijn Twittergegevens op. Hoever gaat de Nederlandse aanhankelijkheid aan de Verenigde Staten als het gaat om de internetvrijheid van Nederlanders? Of de internetvrijheid van Amerikanen zelf! Deelt de minister de opvatting van de SP dat de behandeling van de Amerikaanse soldaat Bradley Manning, die gevangen zit wegen het openbaar maken van het doodschieten van ongewapende burgers in Irak, onaanvaardbaar is? Spreekt hij de Amerikanen hier ook op aan?

Zomaar drie voorbeelden die pijnlijk duidelijk maken dat de mensenrechten naar de achtergrond verdwijnen. En in 2012 krijgen de relaties met China en Rusland extra aandacht. Bezoeken van bewindspersonen worden daarbij ingezet. Is het kabinet bereid om in de reisverslagen duidelijk te maken op welke wijze de mensenrechtenkwesties in deze landen aan de orde zijn gesteld? Overigens gaan niet alleen ministers op handelsmissie, want ook de koningin wordt in 2012 ingezet als onze nationale mascotte. Dat begint met een bezoek aan Oman.

Het eerdere bezoek aan Oman werd afgezegd, en terecht! Toen begin dit jaar Omanieten de straat opgingen voor meer welvaart en democratie, beantwoordde de sultan dat met traangas en kogels. Hoeveel doden vielen daarbij? En wat is er gebeurd met de arrestanten? Wat is de mening van de regering over de gevangenisstraf voor journalisten van Al-Zaman, die kritisch schreven over de minister van Justitie? Wat is het oordeel over de zwarte lijst voor journalisten en schrijvers die de Omaanse overheid hanteert? En wat is de reactie op het recente rapport van Amnesty, waarin staat dat vrouwen wettelijk en in de praktijk worden gediscrimineerd, zowel in de persoonlijke als in de professionele sfeer?

Het Nederlandse bedrijfsleven schreeuwt moord en brand als deze vragen worden gesteld. De economische belangen van bouwconcern BAM, Havenbedrijf Rotterdam en fregattenleverancier Damen zijn groot, maar die kunnen zij heel goed zelf in Oman behartigen. Daar hebben ze de koningin niet voor nodig. Met dit staatsbezoek gaat Nederland met de rug staan naar de moedige mensen die eerder dit jaar in Oman de straat opgingen voor meer democratie.

Inmiddels maakt niet alleen de SP bezwaar tegen de eenzijdige kortetermijnfocus op economische belangen in het buitenlands beleid. Vorige maand was er welluidende en terechte kritiek van een aantal ambassadeurs in Nederland, van buurlanden en van goede, verre, maar machtige vrienden. Ook trouwe ambtenaren vinden het beleid van de minister schadelijk voor de positie van Nederland in de wereld. Dat bleek althans zaterdag uit een artikel in de NRC. Zij vinden het zelfs schadelijk voor de economische positie van Nederland.

De SP roept de minister op, tot bezinning te komen en niet alleen het economisch belang, maar ook het internationaal recht meer aandacht te geven. Als hij daarover open met zijn ambtenaren van gedachten wil wisselen, dan adviseer ik de minister iets te doen aan de cultuur van angst op het ministerie en om mensen geen spreekverbod op te leggen. Nederland is Oman toch zeker niet?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Die laatste toevoeging is zeer relevant, want ik wilde nog een vraag stellen over dit land.

Is de heer Van Bommel het met mij eens dat de minister het de Kamer ontzettend moeilijk maakt om te komen tot een afgewogen oordeel over de wenselijkheid van dit staatsbezoek door de Kamer niet aan te geven welke veranderingen dit bezoek rechtvaardigen? Zo ja, is hij het dan ook met mij eens dat de minister de Kamer voortaan altijd vooraf moet informeren over staatsbezoeken aan landen met interne conflicten? De Kamer moet toch zeker weten waarom zo'n staatsbezoek doorgang kan vinden.

De heer Van Bommel (SP):

Dat moet zeker wanneer het gaat om landen die kritiek krijgen van de internationale gemeenschap op de mensenrechtensituatie. Er ligt in het geval van Oman een rapport van Amnesty. Er zijn verklaringen van Human Rights Watch en Reporters Without Borders. Als dat allemaal bekend is, en als er in hetzelfde jaar sprake is geweest van opstanden die met geweld zijn neergeslagen en waarbij burgers zijn gedood, dan doet de regering er bijzonder onverstandig aan de Kamer niet vooraf te informeren over wat er in de situatie is veranderd. Ik lees in de media alleen dat er stabiliteit en rust heersen. In de woestijn is het ook rustig evenals in Noord-Korea, maar die rust wordt waarschijnlijk niet bedoeld. Hier moet dus iets anders aan de hand zijn. Ik wacht het antwoord van de regering op mijn vragen af. Ik ben het ermee eens dat het in dit geval en in voorkomende gevallen veel beter zou zijn als het kabinet de Kamer daarover vooraf zou informeren, dus ook voordat er een besluit is genomen.

Ik sluit dit deel over mensenrechten en handelsbelangen af met een suggestie voor het postennetwerk. Het zou goed zijn als de minister het Duitse voorbeeld zou volgen en een volwaardig consulaat zou openen in Iraaks Koşerdistan. De economische groei daar is duizelingwekkend en het Nederlandse bedrijfsleven mist bijna alle kansen. Is de minister bereid dit te overwegen? Een andere belangrijke verschuiving in het buitenlandse beleid betreft de verschuiving van mondiale naar regionale samenwerking. De relatie met Israël is al genoemd. Israël kreeg als enige land een bijzondere plaats in het regeerakkoord. We zien bij Iran dat Nederland niet wacht op de Verenigde Naties, maar in de Europese Unie vooroploopt om zo streng mogelijk op te treden. Alle opties liggen daarbij op tafel, volgens de minister. Hij zinspeelt daarmee openlijk op militair optreden tegen Iran waarvoor helemaal geen volkenrechtelijk mandaat is.

De heer Kortenoeven (PVV):

Ik wil de heer Van Bommel herinneren aan het feit dat hij mede een motie heeft ondertekend, die strekt tot de maatregelen die de minister nu uitvoert. Wat is nu de opvatting van de heer Van Bommel? Komt hij daarop terug?

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb die motie volgens mij niet meeondertekend, maar gesteund. Ik heb dat gedaan omdat de motie bij de stemming, op het laatste moment, nog werd gewijzigd en een aantal bezwaren van de SP-fractie uit de motie werd gehaald. De SP-fractie is wel voor verdergaande sancties, maar blijft verre van wapengekletter, het openhouden van militaire opties en dergelijke.

De heer Kortenoeven (PVV):

In de motie staat dat het verzwaarde sanctieregime dient om militair ingrijpen te voorkomen. Daarmee is impliciet gesteld dat militair ingrijpen aan het eind van de rit optioneel is. De heer Van Bommel heeft daarvoor getekend.

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb zelfs, in een door mij ingediende motie, militair optreden op grond van zelfverdediging niet eens uitgesloten. Die discussie hoeft met mij dan ook niet meer gevoerd te worden. Ieder land heeft volgens het Handvest van de Verenigde Naties het recht zichzelf, gewapenderhand, te verdedigen. Dat recht komt dus ook Israël en alle buurlanden toe. Daar wil ik niets aan afdoen.

De voorzitter:

Nog 43 seconden, mijnheer Van Bommel.

De heer Van Bommel (SP):

Ja, voorzitter, maar ik heb iets meer tekst dus ik zou graag iets meer van mijn beschikbare tijd gebruiken.

Militaire opties suggereren is een levensgevaarlijk signaal dat in Israël ongetwijfeld met grote instemming is opgepikt. Het zal echter ook in Iran zijn gehoord. Hoe sterker de dreiging van buiten, hoe groter de wens van Teheran zal zijn om inderdaad een kernwapen te ontwikkelen. Dat bezit is kennelijk het enige middel om je te beveiligen tegen een aanval van buiten. Ook de bevolking van Iran zal bij een aanval, of een dreiging daarmee, als één man achter Ahmadinejad gaan staan. De opstelling van de Nederlandse regering in dezen is dus ineffectief. Ik roep de minister op terug te keren naar het pad van de VN en daar te pleiten voor effectieve inspecties en een oplossing voor het energievraagstuk van Iran. Ook moet het thema van kernontwapening in het Midden-Oosten weer hoog op de agenda komen, want anders gaat de kernwapenwedloop in de regio door. Vandaag praten we over Iran, maar morgen zullen het ook andere landen zijn.

Hoe de landen in de Arabische regio zich verder ontwikkelen, is volstrekt onzeker. In Egypte lijkt sprake van een terugval naar repressief optreden. Wat kan de EU doen om dat tij te keren? Is er overleg met de Verenigde Staten die nog steeds de belangrijkste donor van Egypte zijn? Hoe beoordeelt de minister de houding van de Arabische Liga ten opzichte van Syrië? Mag daaruit worden afgeleid dat de Arabische Liga een bondgenoot wordt van de Europese Unie in de eis tot democratisering van Syrië? Dat zou zeer toe te juichen zijn en een betere samenwerking tussen de Liga en de EU moeten aanwakkeren. De transformatie naar meer democratie en respect voor mensenrechten in de Arabische wereld moet worden aangemoedigd en ondersteund. Nederland en de EU hebben in Oost-Europa een traditie opgebouwd in praktische en financiële steun van die maatschappelijke transformatie. Dat zouden wij, waar nodig, ook moeten doen in de Arabische wereld. Delen de minister en de staatssecretaris de opvatting dat dit wenselijk is zowel vanuit humanitair oogpunt als vanuit gezond eigenbelang?

De relatie tussen Nederland en Turkije is dit weekend verder onder druk gezet. Turkije maakt het critici ook wel erg makkelijk met de onderdrukking van de Koşerden, de houding ten opzichte van Cyprus en de relatie met de Armeniërs. Toch is het in niemands belang, ook niet in dat van de PVV of Henk en Ingrid, om Turkije de rug toe te keren. Wat doet de minister om een verslechtering in de relatie met Turkije te voorkomen?

Voorzitter. Het beeld dat blijft hangen na één jaar buitenlands beleid van deze minister en van dit kabinet is wat de SP-fractie betreft niet positief. De mensenrechten zijn niet in veilige handen en de handelsbelangen staan voorop. Het multilaterale kanaal van de Verenigde Naties wordt al te gemakkelijk verlaten als dat even beter uitkomt en de keuze van de korte termijn wint het van de lange termijn. In de internationale betrekkingen zijn dat naar onze stellige overtuiging verkeerde keuzes. Ooit krijgen wij daarvan de rekening gepresenteerd en die zal niet misselijk zijn.

De voorzitter:

De heer Van Bommel heeft twee minuten extra gebruikt. De laatste spreker voor de lunch is de heer Ormel van de CDA-fractie. Na de lunch kunt u uitbuiken met de heer Pechtold. De heer Ormel heeft een spreektijd van 15 minuten.

De heer Ormel (CDA):

Erst das Fressen und dann der Herr Pechtold.

Voorzitter. In werkelijkheid is de menselijke maat van de gemeenschap nodig om de wereldschaal van de economie aan te kunnen. De economische wereldschaal is nodig om de menselijke maat van de gemeenschap te behouden. Dat is wat de CDA-fractie betreft het nieuwe Nederland waar economie, innovatie en vernieuwing samengaan met traditie, gemeenschap en identiteit. Zo eindigde onze fractie zijn inbreng in het debat over de algemene politieke beschouwingen. Ook mevrouw De Caluwé refereerde aan de menselijke maat. Het ontroerde mij dat zij in haar maidenspeech haar ouders bedankte. Wij allen staan op de schouders van degene die ons voorgaan. Wij zitten hier in een continue lijn. De CDA-fractie feliciteert mevrouw De Caluwé met haar prachtige en soms ontroerende maidenspeech.

Vanuit deze menselijke gedachte pleit de CDA-fractie voor een sterk en zelfbewust buitenlandbeleid. De menselijke maat op wereldschaal lijkt een contradictio in terminis. Toch komt het er uiteindelijk op neer dat wanneer lokale gemeenschappen waar ook ter wereld zich veilig voelen en in balans met hun omgeving zijn, dat niet alleen bijdraagt aan hun eigen vrijheid, veiligheid en welvaart maar ook aan die van ons. Met buitenlands beleid garanderen wij dat in Nederland vrijheid, veiligheid en welvaart behouden blijven en dragen wij bij aan oer-Hollandse en christelijke waarden, zoals solidariteit, rechtvaardigheid, duurzaamheid, tolerantie en gastvrijheid. Voor de CDA-fractie zijn deze oer-Hollandse en christelijke waarden uitgangspunt van het buitenlandse beleid. Ons waardebesef, dat uitgangspunt van de menselijke waardigheid, is helaas niet universeel en staat onder druk van geopolitieke verschuivingen. Wij leven in een bezeten wereld en dat weten wij. Dat zien wij nu in Egypte waar een nieuwe fase van de revolutie lijkt te zijn ingegaan. Wij zien dat in Syrië, waar escalatie van geweld leidt tot illegitimiteit van het regime maar waar vele minderheden ook weer bevreesd zijn voor wat daarna weer komen gaat. We zien dat in Afghanistan, waar de internationale gemeenschap druk bezig is, met hulp van een nipte Kamermeerderheid, om mensen te helpen stabiliteit te krijgen. We zien dat eigenlijk op ontzettend veel plekken ter wereld. Overal zijn er Nederlanders. Het past om op deze plaats de Nederlanders te gedenken die zijn gesneuveld in dienst van het vaderland. Het past ook om grote waardering uit te spreken voor het werk dat wordt gedaan door militairen, ontwikkelingswerkers, uitgezonden managers en meegereisde partners. Zij zijn allen ons visitekaartje in het buitenland.

Uit de begroting voor 2012 blijkt dat het ambtelijk apparaat onder grote druk staat. Wij eisen steeds meer terwijl er steeds minder middelen beschikbaar zijn. Dat vraagt een fundamentele heroriëntatie op de werkwijze van het ministerie. De contouren worden in deze begroting zichtbaar. Het postennetwerk acht de CDA-fractie van zeer groot belang voor Nederland alsmede voor het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het postennetwerk is wat voor de inktvis zijn tentakels zijn. Zonder deze tentakels is het ministerie slechts een inktuitspuwend weekdier. Het postennetwerk zal zich voortdurend moeten aanpassen aan nieuwe realiteiten. Waar is het Nederlandse belang; waar kunnen wij iets toevoegen? Wij zien dat bijvoorbeeld in datgene wat door de ambassade in Litouwen wordt gedaan op het gebied van mensenhandelpreventie. Dat zijn allemaal essentiële taken van Nederland in het buitenland. Wij zien dat ook in bijvoorbeeld de ontwikkelingen in de biometrie voor paspoorten.

Het sluiten van posten is helaas onontkoombaar maar wij denken wel dat Nederland in zo veel mogelijk landen door een ambassadeur vertegenwoordigd dient te zijn. Het sluiten van een aantal ambassades heeft gevolgen voor het verstrekken van visa. Dat raakt direct het Nederlandse bedrijfsleven; ik denk dan aan de Nederlandse luchtvaart die vliegt op Ecuador, Kameroen, Burkina Faso en vanaf vandaag ook Zambia. Daar gaan de ambassades dicht. Wij vragen de minister om het bedrijfsleven optimaal te ondersteunen en een praktische oplossing te vinden voor de visumverstrekking in deze landen, bijvoorbeeld via een ambassade van een andere EU-lidstaat. Eventueel dient mijn fractie in tweede termijn daartoe een motie in.

Goede betrekkingen met onze bondgenoten zijn van groot belang. Met veel landen hebben wij al eeuwenlang diplomatieke banden, bijvoorbeeld met Turkije. Wij vinden het verbazend dat sommige partijen staan te trappelen om mee te gaan op een parlementaire reis naar China, maar vooraan staan met het vingertje als de Turkse president naar Nederland komt of als de koningin naar Oman gaat. Wij waarderen de inspanningen van onze vorstin voor de Nederlands-buitenlandse betrekkingen. Wij verheugen ons op de festiviteiten rond de al 400 jaar bestaande diplomatieke betrekkingen met Turkije en zullen president Gül van harte verwelkomen.

De heer Kortenoeven (PVV):

De heer Ormel maakte net een merkwaardige opmerking. Hij had het over partijen die staan te trappelen om mee te reizen naar China. Ik hoor graag van hem welke partijen hij bedoelt.

De heer Ormel (CDA):

Hopelijk kunnen wij China bezoeken. De CDA-fractie denkt dat het uitermate belangrijk is dat het Nederlandse parlement kennisneemt van wat daar gebeurt. De uitnodiging is opengesteld door de voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. Partijen schrijven zich daarop in.

De heer Kortenoeven (PVV):

Dan kan ik de heer Ormel verklappen dat ik niet sta te trappelen om naar China te gaan, tenzij wij een aantal harde noten kraken over het mensenrechtenbeleid van China. Wij doen dat binnenkort; er staat inmiddels een uitnodiging uit. Ik kan de heer Ormel ook verklappen dat wij niet gaan als niet wordt voldaan aan een paar minimumeisen rond de mensenrechtensituatie daar. Dan weet de heer Ormel dat ook.

De heer Ormel (CDA):

De PVV waarschuwt China voor de laatste keer!

De heer Pechtold (D66):

Ik hoop dat wij er überhaupt in komen. In Egypte lukte het in ieder geval niet. De heer Ormel zei dat het belangrijk is om goede diplomatieke banden met het buitenland te hebben en noemde het voorbeeld van Turkije. Dat is mij uit het hart gegrepen. Wat vond hij van die acht ambassadeurs uit buurlanden en belangrijke landen die, mooi verwoord, pittige kritiek hadden op het Nederlandse buitenlandse beleid?

De heer Ormel (CDA):

In het interview met de buitenlandse ambassadeurs stond dat zij bezorgd waren, niet alleen over het Nederlandse buitenlandse beleid, maar over het algemene klimaat in Nederland ten aanzien van het buitenland. Wij zijn een naar binnen gekeerd land geworden, terwijl wij door de eeuwen heen juist een naar buiten gekeerd land waren. Daaraan dragen wij allemaal bij. Dat heeft te maken met de discussie die hier wordt gevoerd. Ik wijs niet specifiek naar u. U bent van een partij ...

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. De geachte afgevaardigde Pechtold is een vertegenwoordiger van een kosmopolitische partij, maar tegelijkertijd zien wij dat de globalisering in de Nederlandse samenleving ook verliezers oplevert. Er zijn mensen van wie de baan op de tocht staat door de globalisering. Dat veroorzaakt onrust. Deze polarisatie zien wij hier terug in onze politieke debatten. Dat is slecht voor het aanzien van Nederland in het buitenland.

De heer Pechtold (D66):

Voordat nu dadelijk de Nederlandse bevolking het heeft gedaan: ik heb het gevoel dat het maatschappelijk debat ook wordt gevoed door het debat dat hier mogelijk wordt gemaakt en dat hier wordt gelegitimeerd. Sterker, uw kabinet rust daarop, dag in, dag uit. Als ik de interviews met de ambassadeurs goed heb gelezen, vraag ik de heer Ormel: is dit nu de zelfreflectie die een jaar na het aantreden van het kabinet uit de mond van de heer Ormel komt? De heer Ten Broeke beschuldigde de krant, NRC. Die had het verkeerd opgetekend. Hij had nog even gebeld en toen bleek het allemaal anders te liggen. Maar ik vraag het u serieus: de Duitser, de Japanner, de Israëli, de Brit; niet mals. Wat is uw verantwoordelijkheid?

De heer Ormel (CDA):

In het interview in NRC met de heer Pechtold, waarin hij deze kritiek ook uit, zegt hij bijvoorbeeld: Bij belangrijke bijeenkomsten, zoals bij de NAVO, staat Nederland rechtsachter op de foto. Denkt de heer Pechtold dat dit komt door het beleid van het laatste jaar? Denkt hij nu echt dat het feit dat wij rechtsachter op de foto staan komt door wat er het laatste jaar is gebeurd? Nee, dat komt door wat er daarvoor is gebeurd. Het buitenlands beleid van Nederland is een continuüm. Waar wij nu staan, is niet opeens het laatste jaar omgeslagen. Het is iets wat al langer gaande is. Wij allen dragen daar medeverantwoordelijkheid voor, ook de CDA-fractie.

De heer Pechtold (D66):

Ik word direct aangesproken. De heer Ormel heeft over "wat langer". Volgens mij is het CDA de enige constante factor in de afgelopen tien jaar.

De heer Ormel (CDA):

Nog niet.

De heer Pechtold (D66):

Ik geef u die paar maanden nog, maar dat is het dan ook wel. De heer Ormel graaft het gat voor zichzelf nu alleen maar dieper. Ik vraag serieus aan de buitenlandwoordvoerder van het CDA: hoe gaat u met die kritiek om? Vervolgens citeert de heer Ormel uit een interview dat ik heb gegeven. Ik houd u echter het interview met die diplomaten voor, zeg ik tegen de heer Ormel. Ik vraag u serieus om niet om de hete soep heen te draaien, zoals de heer Ten Broeke deed, maar erop in te gaan. Of zegt u: dit wuif ik weg, het zijn maar meningen? U, die juist dit soort zaken als omgangsvormen zo belangrijk vindt en er altijd terecht de vinger bij legt, kunt niet zeggen dat dit de afgelopen tien jaar zo is gegroeid. Dat wij niet meer aan tafel zitten bij de G20 is iets van het afgelopen jaar.

De heer Ormel (CDA):

Dit was wat meer dan een interruptie, voorzitter. Ik wil er serieus op ingaan. De belangen in de wereld verschuiven. Het tijdperk waarin de Verenigde Staten de enige supermacht was, is voorbij. Het tijdperk is voorbij waarin de individuele landen alles voor het zeggen hadden. De westerse suprematie is voorbij. De BRIC-landen komen op. In deze globaliserende wereld waarin posities verschuiven, is Nederland in zichzelf gekeerd. Sterker nog, Europa is in zichzelf gekeerd. Dat is niet goed. Ik vind het echter te gemakkelijk als de heer Pechtold met de vinger alleen maar wijst naar het laatste jaar en naar de huidige minister van Buitenlandse Zaken. Waaraan ligt het dan wel dat Nederland in zichzelf is gekeerd? De oorzaak is mijns inziens voor een belangrijk deel het gepolariseerde politieke debat waarin wij van buitenlands beleid binnenlands beleid maken. Ik zie de heer Pechtold op dit moment naar de fractie van de PVV wijzen, maar hij zou ook naar fracties aan de linkerzijde kunnen wijzen. In mijn bijdrage aan de begrotingsbehandeling ga ik niet zitten jij-bakken. Ik spreek wel, met de heer Pechtold, mijn zorgen uit over het feit dat wij zo naar binnen zijn gekeerd. Wij moeten in het politieke debat het belang van het buitenlands beleid uitdragen, ook naar de Nederlandse bevolking. Het buitenlands beleid is niet alleen van belang voor onze welvaart – daarop wijst de VVD-fractie terecht – maar ook voor de waarden in onze samenleving. Ik doel op de waarden die ik aan het begin van mijn bijdrage noemde. Het gaat uiteindelijk om de menselijke waardigheid die wij te verdedigen hebben. Het is niet vanzelfsprekend dat die tot in de eeuwigheid wordt hooggehouden. Daarom moeten wij daarvoor steeds pal staan. Daarom staat het CDA steeds pal voor mensenrechten. In de driepoot moeten ook steeds de mensenrechten worden genoemd.

De heer Van Bommel (SP):

Er is sprake van een bijzondere situatie. De heer Ormel wees voor het gemak nog even naar het kamp aan zijn linkerzijde. Hij deed dat volkomen ten onrechte, want het huidige kabinet en de huidige minister van Buitenlandse Zaken hebben regelmatig de steun van de SP-fractie verwelkomd voor delen van het buitenlands beleid. Dat mag toch wel gezegd worden? Het is de fractie van de PVV die het kabinet voor de voeten loopt en in zijn hemd zet als het gaat om het Midden-Oosten, om de Arabische wereld, om Turkije. Ongetwijfeld is de PVV er de oorzaak van dat op zo'n beetje alle posten in de Arabische en de islamitische wereld heel veel aandacht moet worden besteed aan het telkens opnieuw uitleggen van de Nederlandse constructie. Telkens moet worden uitgelegd dat de heer Wilders geen minister is. Men moet uitleggen dat alle uitspraken over de islam, als zou het een fascistische ideologie zijn, en over de profeet Mohammed die een struikrover in de woestijn zou zijn geweest, niet zijn toe te schrijven aan het Nederlandse kabinet, maar louter en alleen aan een fractie in de Tweede Kamer die helemaal niets met de regering als zodanig te maken heeft, afgezien van de gedoogconstructie.

De voorzitter:

Wat is uw vraag, mijnheer Van Bommel?

De heer Van Bommel (SP):

Ik vraag de heer Ormel daarop te reageren. Wordt deze tegenstelling in de Kamer bij steun aan het kabinet voor binnenlands beleid enerzijds, en voor buitenlands beleid anderzijds, inmiddels ook niet een probleem voor de CDA-fractie?

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter, zo streng als u bent bij het handhaven van de spreektijd voor de woordvoerders op het spreekgestoelte, zo mild bent u voor de sprekers achter de interruptiemicrofoon.

De voorzitter:

U hebt helemaal gelijk, mijnheer Ormel. De heer Van Bommel hield bijna een derde termijn.

De heer Ormel (CDA):

Ja. Ik wil u erop wijzen dat mijn betoog volkomen wordt ontkracht door enorme tirades tijdens de interrupties.

De voorzitter:

De vraag was heel kort, mijnheer Ormel.

De heer Ormel (CDA):

Op de vraag kan ik reageren met de suggestie om de hand eens in eigen boezem te steken. De Europese Unie is een van de ankerpunten van het Nederlandse buitenlands beleid. Wat is de houding van de SP-fractie ten aanzien van de Europese Unie? De NAVO is een ander ankerpunt van het buitenlandse beleid. Wat is de houding van de Partij van de Arbeid ten aanzien van de NAVO? Laat de heer Van Bommel eens kijken naar de wat belangrijkere zaken bij het continuüm van het buitenlands beleid. De heer Van Bommel kan wel iedere keer de PVV bashen – hij doet dat op sommige punten volkomen terecht – maar er is meer dan de PVV die het aanzien van Nederland in het buitenland te grabbel gooit.

De heer Van Bommel (SP):

Ik verbaas mij erover dat de heer Ormel via mij de PvdA wil aanspreken, maar ik neem aan dat dit een vergissing was.

Je kunt van opvatting verschillen over het wel of niet realiseren van een missie naar Kunduz, maar in de internationale betrekkingen gaat het erom dat je elkander, ondanks meningsverschillen, met respect bejegent. Als je de premier van Turkije een "total freak" noemt of als je al die andere beledigingen die zijn gebruikt, uit de kast haalt, verstoor je de internationale betrekkingen. Dan kun je geen zaken meer doen. Ik vraag u, daarop te reageren.

De heer Ormel (CDA):

De afgevaardigde van de SP verwijt mij dat ik iets over een andere partij zeg, terwijl hij nu blijkens zijn interruptie vindt dat ik iets over een andere partij moet zeggen. Het wordt erg ingewikkeld zo, dus laat ik terugkeren naar de SP. De SP slaat meteen, in een automatische reflex, aan als de koningin naar een land gaat waar geen democratie is. Ik vraag mij af wat dat doet voor het buitenlandbeleid en de ontwikkeling van mensenrechten in bijvoorbeeld Oman. Ik zeg: schoenmaker, houd je bij je leest. Ik zal de SP aanspreken op wat de SP doet, zoals ik de PVV zal aanspreken op wat de PVV doet. De zorgen over het algemene aanzien die de heer Pechtold volkomen terecht uitsprak, deel ik. Het algemene aanzien heeft voor een belangrijk deel te maken met het politieke klimaat hier in dit huis. Daar zijn wij allen debat aan, zeker ook de SP.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Wat de koningin voor de mensenrechten in Oman doet, wil ik straks ook nog wel horen van de minister.

Ik kom terug op het verhaal van de heer Ormel. Ik voel sympathie voor wat ik de CDA-spagaat zou willen noemen. Klopt het dat het de heer Ormel pijn doet en dat hij ervan baalt dat de ambassadeurs zo over Nederland spreken en dat hij moet constateren dat Nederland een naar binnen gekeerd landje is geworden?

De heer Ormel (CDA):

Het CDA staat bekend als een uitermate lenige partij. Een spagaat kunnen wij wel overwinnen. Mevrouw Peters vraagt mij of het pijn doet. Ik spreek niet uit eigen ervaring, maar ik kan wel zeggen dat, als het over het buitenlands beleid en het beeld van Nederland gaat, het mij zeker pijn doet als zeer gewaardeerde, buitenlandse ambassadeurs zo over Nederland spreken. Zij brengen een aantal jaren in Nederland door en rapporteren aan hun thuisland hoe het klimaat in Nederland is. Wat in de krant staat, zullen zij ook rapporteren aan hun regeringen in het thuisland. Dat doet mij pijn. Ik vind het echter te gemakkelijk om te zeggen: de ambassadeurs zeggen dit en dus is het de schuld van de regering. Ik vind het een opdracht, niet alleen voor de regering, maar ook voor ons, om het belang van het buitenlandbeleid voor de Nederlandse waarden, voor het behoud van datgene waarvoor wij een samenleving zijn, te benadrukken, in plaats van steeds te polariseren en te jijbakken en voortdurend bezig te zijn met van buitenlands beleid binnenlands beleid te maken.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

De pijn die de heer Ormel beschrijft, vind ik sympathiek. Zo ken ik het CDA ook. De spagaat die hij nu beschrijft, is erg wijd. Hij spreekt over een gepolariseerd, naar binnen gekeerd land waarover ambassadeurs klagen. Dat hij dit het hele parlement in de schoenen wil schuiven, gaat mij echter te ver. Er is toch maar één reden – wij hoeven niet met de vinger te wijzen of te jij-bakken – waarom stemmen over de gulden, de massahysterie over de islam en de massa-immigratie en het gebash van Turkije als een papegaai op zijn schouder zitten en men maar naar die papegaai blijft kijken? Dat is toch omdat het CDA eraan meewerkt, het beleid van de gedoger tot landsbeleid te verheffen?

De heer Ormel (CDA):

Als wij tot dierenvergelijkingen overgaan, merk ik het volgende op. Dan vind ik de geachte afgevaardigde van GroenLinks als een konijn in de koplampen kijken. Die koplampen zijn van de grote auto van de PVV die op ons afkomt. Ik geef aan de geachte afgevaardigde mee dat zij niet in die koplampen moet blijven kijken, maar naar haar eigen papegaai moet kijken. Mevrouw Peters, ook u verkeert in een spagaat. Ik verwijs naar uw bijdrage aan de missie in Kunduz. Ik waardeer die bijdrage zeer. Daarbij heeft de GroenLinks-fractie haar nek uitgestoken, maar het is eenieder duidelijk dat zij daardoor in een spagaat verkeert. Zo hebben wij allen onze spagaten en daar moeten wij over praten. De grootste gemene deler is wat de CDA-fractie betreft, dat het buitenlands beleid van belang is voor de veiligheid van Nederland, voor het beschermen van de uitgangspunten van onze samenleving – die vat ik kort samen met de term "menselijke waardigheid" – en voor het behoud van onze welvaart. Die driepoot waarover de heer Pechtold het al even had, is ons buitenlands beleid. Dat moeten wij allen, met onze eigen kleurschakeringen, veel meer uitdragen. Wij moeten daar positiever over zijn.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Bescheidenheid sierde de woordvoerder van het CDA zo-even toen hij sprak over de pijn, maar bescheidenheid zou hem ook sieren via reflectie op de eigen rol waarmee het CDA dit soort standpunten over andere landen heeft helpen verheffen.

De heer Ormel (CDA):

Ik weet niet waar de geachte afgevaardigde op doelt met de opmerking dat wij pijn hebben helpen verheffen, maar ik neem er kennis van.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik merk het volgende op over de achteruithollende invloed en het achteruithollende aanzien van Nederland in het buitenland. Dat zijn zaken waarover de heer Ormel tot nu toe zo ongelooflijk treurig spreekt in zijn bijdrage, maar die komen niet uit de lucht vallen. Het zou hem sieren als hij zich niet als toeschouwer opstelt, maar als hij er verantwoordelijkheid voor neemt dat zowel de sfeer als de inhoudelijke keuzes "dik" door de gedoogpartner worden beïnvloed. Het zou hem sieren als hij zegt dat het CDA, als partij die de constructie van een minderheidskabinet heeft mogelijk gemaakt, daarvoor de volle verantwoordelijkheid draagt. Daar moet de geachte afgevaardigde van het CDA niet voor weglopen.

De heer Ormel (CDA):

Tot mijn grote spijt moet ik het volgende zeggen. Ik loop nergens voor weg, maar de Partij van de Arbeid heeft een veel grotere verantwoordelijkheid voor de teruggang van de Nederlandse invloed in het buitenlands beleid dan de PVV.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

En dit komt uit de mond van degene die zei niet aan jij-bakken te doen? Kom op zeg!

De heer Ormel (CDA):

Nee, dit komt uit de mond van iemand die iets terugzegt als hij wordt aangesproken.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De spagaat doet dus inderdaad heel veel pijn.

De heer Ormel (CDA):

Ach …

Mijnheer de voorzitter. Ik vervolg mijn betoog en kom te spreken over Matra. De CDA-fractie is van mening dat het Matra-programma de afgelopen twee decennia een groot succes is geweest en heeft bijgedragen aan stabiliteit aan de grenzen van de Europese Unie. Wij zijn verheugd over het Matra-zuidprogramma voor landen in de Arabische regio. Misschien is de term "Matra" niet helemaal juist, want het betreft geen accessielanden voor de Europese Unie; het zijn geen Europese landen. Het betreft wel de landen op de Balkan en onze oosterburen, die het continent met ons delen. Wij zijn van mening dat het Matra-programma voor de westelijke Balkanlanden en voor landen die deelnemen aan het Oostelijk Partnerschap in stand moet blijven en hebben daarvoor een amendement ingediend. Dit is al de tweede keer op rij dat wij een amendement over een Matra-programma indienen en wij hopen dat dit signaal duidelijk is.

De heer Pechtold (D66):

Matra is een programma voor hulp aan andere landen. Ik vind het belangrijk om bij deze begrotingsbehandeling niet alleen naar 2012 te kijken, maar ook, met een van de coalitiepartijen, naar de langere termijn. Ik denk dat na de afgelopen dagen heel veel mensen het recht hebben te weten hoe het zal gaan met ontwikkelingssamenwerking. Mevrouw Ferrier heeft op 16 september gezegd dat verdere bezuinigingen onbespreekbaar zijn. Nederland bezuinigt komend jaar 958 mln. Dat is een daling van 0,7% op ontwikkelingssamenwerking. Is dat de grens voor de CDA-fractie? Mevrouw Ferrier heeft dat gezegd en misschien de heer Koppejan ook. Ik vind het een belangrijk signaal, niet alleen voor 2012, maar ook voor daarna.

De heer Ormel (CDA):

Wij spreken hier over de begroting van 2012. Wij hebben een regeerakkoord en een verkiezingsprogramma. In ons verkiezingsprogramma staat heel duidelijk dat wij de grens van 0,7% uitermate belangrijk vinden. Het verengt zich tot procenten of tot tienden van procenten. Wij moeten veel meer praten over het doel van ontwikkelingssamenwerking. Het lijkt nu net …

De heer Pechtold (D66):

Dat was mijn vraag helemaal niet.

De heer Ormel (CDA):

Het gaat erom dat wij niet alleen maar uit solidariteit aan ontwikkelingssamenwerking doen. Wij doen het ook voor de veiligheid en de welvaartsvermeerdering in Nederland en ook om duurzaamheid en tolerantie een plaats te geven. Het is niet voor niets dat premier Cameron van Groot Brittannië het budget voor ontwikkelingssamenwerking verhoogt. Voor de balans in de ontwikkelingssamenwerking is solidariteit met degenen die het een stuk minder hebben van groot belang. Daarnaast is het ook van belang voor de balans in ons gehele buitenlandse beleid. Die uitleg behoren wij de Nederlandse bevolking te geven.

De heer Pechtold (D66):

Ik hoop dat ik straks een derde poging krijg, want dit is nog niet eens het begin van een antwoord. De heer Ormel kan verwijzen naar zijn verkiezingsprogramma, maar daar staat meer in wat hij niet ten uitvoer brengt. Ik kan hem zelfs wijzen op het beginselprogramma van zijn partij uit 1980, waarin staat dat 1,5% van het netto nationaal product naar ontwikkelingssamenwerking moet gaan. Mevrouw Ferrier heeft duidelijk de grens getrokken op 16 september: het was onbespreekbaar. Dat is heel belangrijk, want wij gaan ervan uit dat zij deze keer haar rug rechthoudt. Ik vraag de heer Ormel ook die grens te trekken. Trekt hij ook namens zijn fractie die internationale grens waarmee de OESO ons in 2010 nog feliciteerde? 0,7% is de afspraak. Mijn heldere vraag is of de CDA-fractie de komende jaren voor die 0,7% staat.

De heer Ormel (CDA):

Wij spreken hier over de begroting van 2012. Ik vind het een overbodige vraag. Wij hebben een motie gesteund die dit ook nadrukkelijk heeft gesteld. Het standpunt van de CDA-fractie is duidelijk.

De heer Pechtold (D66):

Ik probeerde het bij tweemaal te houden. De eerste keer was nog niet het begin van een antwoord en nu krijg ik een verwijzing naar een motie.

De voorzitter:

Volgens mij hebt u een antwoord gekregen, maar u kunt het nog eenmaal heel kort proberen.

De heer Pechtold (D66):

Dank u. Ik vraag de heer Ormel of de totale CDA-fractie de komende jaren voor de 0,7% staat. Hij verwijst naar een motie. Betekent het antwoord ja of nee? De eerlijkheid gebiedt dat hij daarover helderheid verschaft.

De heer Ormel (CDA):

Hier wordt een tegenstelling gecreëerd die er niet is. Ik heb gewezen op ons verkiezingsprogramma en op de motie. Ik kan iedere keer wel hetzelfde zeggen. Ik probeer elke keer weer iets erbij te zeggen. Ik denk dat ik voldoende duidelijk ben geweest.

De voorzitter:

Nee, mijnheer Pechtold. Wij gaan nu luisteren naar de heer El Fassed.

De heer Pechtold (D66):

Dan een punt van orde, voorzitter.

De voorzitter:

Gaat uw gang.

De heer Pechtold (D66):

Ik wil weten welke motie de heer Ormel bedoelt.

De heer Ormel (CDA):

Het gaat volgens mij om de motie-Sap/Slob. Het is altijd moeilijk te onthouden of het nou de motie-Slob/Sap of de motie-Sap/Slob is. Ik heb dat niet geheel paraat, maar in die motie wordt het uitgesproken.

De heer El Fassed (GroenLinks):

Het lijkt alsof mevrouw Ferrier opnieuw alleen staat. De staatssecretaris zei al dat het ontwikkelingsbudget onder druk vloeibaar wordt. We zien minister Verhagen het ontwikkelingsbudget gebruiken als een grote grabbelton. Staatssecretaris Bleker ziet er nieuwe landbouwsubsidies in. Minister Hillen ziet het als een pot om zijn Defensie mee te spekken. Waar staat het CDA? Is dit nu echt de grens voor de kabinetsperiode of zegt de heer Ormel: 2012, daar hebben we het wel mee gered?

De heer Ormel (CDA):

Wij spreken hier over de begroting voor 2012. Het moge duidelijk zijn dat er dankzij de inzet van het CDA een nadrukkelijke besteding is van ontwikkelingsgelden. Tegelijkertijd zegt de heer El Fassed wel iets interessants. Er is sprake van coherentie van beleid. Ook wij steunen het belang van landbouw en watermanagement in ontwikkelingssamenwerking. De komende jaren zullen we nog veel spreken over de wijze waarop dat allemaal zijn beslag zal krijgen.

De heer El Fassed (GroenLinks):

Als het CDA nog niet garant kan staan voor die 0,7% in de komende kabinetsperiode en er niet garant voor kan staan dat het budget voor ontwikkelingssamenwerking gebruikt wordt voor ontwikkelingssamenwerking, vraag ik mij af waar het CDA voor staat. Wordt het budget voor ontwikkelingssamenwerking nu echt gebruikt voor ontwikkelingssamenwerking of wordt het een grote grabbelton? Zegt u het maar!

De heer Ormel (CDA):

Wij spreken bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken over het budget voor 2012. Ik kan wel voor van alles en nog wat gaan staan, maar daar kies ik mijn eigen momenten voor. Ik zal de geachte afgevaardigde van GroenLinks ook niet vragen of hij tot 2025 garant staat voor de bijdrage aan de missie in Kunduz.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Misschien mag ik de heer Ormel een beetje helpen. Hij verwees zelf naar de motie-Sap/Slob. Ik help hem nog even herinneren aan het dictum. Dat ging niet over 2012. Ik zal het voorlezen: "verzoekt de regering, deze kabinetsperiode vast te houden aan de internationale afspraken en minimaal 0,7% van het bnp uit te geven aan ontwikkelingssamenwerking". Is de CDA-fractie nu hierop teruggekomen – de CDA-fractie heeft deze motie namelijk gesteund – of bevestigt de heer Ormel dat het hier gaat om de komende kabinetsperiode?

De heer Ormel (CDA):

Ik verzoek de geachte afgevaardigde van de ChristenUnie om de Handelingen erop na te lezen. Daarin staat welke partijen deze motie hebben gesteund. Als het goed is – de Handelingen zijn altijd goed – geven die aan dat wij deze motie hebben gesteund, punt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan ga ik ervan uit dat de woorden die de heer Ormel net sprak over 2012 uitgesmeerd kunnen worden over de gehele kabinetsperiode.

De heer Ormel (CDA):

Ik heb gezegd dat wij hier spreken over de begroting voor 2012. In een ander debat hebben de collegae Sap en Slob deze motie ingediend, die van harte is gesteund door de CDA-fractie.

De uitgangspunten van het buitenlands beleid zijn vertaald in een geïntegreerd beleid met drie poten: veiligheid, vrijheid en welvaart. Dat beleid kan alleen succesvol zijn vanuit het besef dat wij twee ankerpunten hebben, te weten de NAVO en de Europese Unie. Wij zijn verheugd dat in de begroting voor 2012 nadrukkelijk de balans tussen deze drie poten wordt gezocht. Aan de hand van de uitgangspunten van beleid heb ik nog enkele kleine punten.

Het begrip "vrijheid" wordt in verschillende culturen anders beleefd, maar de inzet op mensenrechten is inzet op vrijheid. Dat geldt overal ter wereld. Neem bijvoorbeeld Birma. Wij zien dat de geopolitieke belang van Birma toeneemt. Mevrouw Clinton gaat er op bezoek. Wij verzoeken de minister om volgende week bij het bezoek aan mevrouw Clinton en president Obama, haar te feliciteren met het bezoek aan Birma, maar nadrukkelijk aandacht te vragen voor de mensenrechten in Birma.

De Mensenrechtentulp is een jaarlijkse prijs voor mensen die vaak met gevaar voor eigen leven opkomen voor menselijke waardigheid. Wij zien uit naar de uitreiking over enkele weken en wij zien die Mensenrechtentulp als een Nederlandse equivalent van de Nobelprijs voor de vrede. Wij vinden het jammer dat de uitreiking dit jaar niet in de Ridderzaal plaatsvindt, maar wie weet, lukt dat een ander jaar weer wel.

De heer Van Bommel (SP):

Er is al eerder bezwaar gemaakt tegen het niet meer uitreiken van die Mensenrechtentulp in de Ridderzaal. De heer Ormel memoreert het nu zelf. Wanneer hij de moed heeft om de Nederlandse Mensenrechtentulp in een zin te noemen met de Nobelprijs dan zal hij toch wel met mij van mening zijn dat we de Ridderzaal daarvoor moeten reserveren?

De heer Ormel (CDA):

Het allerbelangrijkste is dát de prijs wordt uitgereikt. Dat gaat gebeuren. En we spreken de hoop uit dat dit in de toekomst weer in de Ridderzaal kan.

De heer Van Bommel (SP):

Maar dat is toch net even iets te gemakkelijk. U steekt de loftrompet over de Mensenrechtentulp als bewijs van en verwijzing naar de Nobelprijs. Waarom zorgt u er niet samen met de SP-fractie en mogelijk andere fracties in deze Kamer – ik zie al mensen instemmend knikken – voor dat we gezamenlijk aan het kabinet vragen om die Ridderzaal hiervoor te reserveren? Dat ding stelt namelijk echt wat voor. Daar hoeft u zich niet voor te schamen.

De heer Ormel (CDA):

We zijn juist verheugd dat deze minister de prijs continueert en de prijs uitreikt. Dat is het belangrijkste. We kunnen nu wel op iedere slak zout gaan leggen, maar wij prijzen de minister juist voor het feit dat hij de Mensenrechtentulp weer gaat uitreiken en wij zien uit naar deze bijeenkomst.

De vrijheid van godsdienst staat in onze Grondwet, omdat wij voor elkaar niet-begrijpelijke opvattingen hebben en omdat wij samen in Nederland leven. Wij hebben daar ook veel over gesproken tijdens het debat over ritueel slachten. Het is echter ook onderdeel van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens omdat wij met elkaar op één planeet leven. Nog steeds worden er mensen gedood, gemarteld, verkracht en verdreven vanwege hun godsdienst. In diverse debatten hebben wij aandacht gevraagd voor de positie van religieuze minderheden onder wie christenen in de Arabische wereld. Wij verwachten van de minister dat bij iedere hulp die geboden wordt voor democratisering in de Arabische wereld specifieke voorwaarden worden gesteld over betrokkenheid bij en deelname van religieuze minderheden, bijvoorbeeld de koptische christenen in Egypte, maar ook noem ik de positie van de Oeigoeren in China, de Tibetaanse monniken die zichzelf verbranden en de Sufis en de Baha'is in Iran. Het CDA vindt dat Nederland moet opkomen voor de vrijheid van alle religies.

Met betrekking tot het NAVO-hoofdkwartier vindt mijn fractie dat een nieuw hoofdkwartier niet per se in Brussel gevestigd behoeft te worden. Frankrijk neemt weer volledig deel aan alle NAVO-activiteiten. Wat is er nu mooier dan een symbolische plaats voor het hoofdkwartier, en wel op de plek waar twee Wereldoorlogen zijn begonnen, de twist tussen Frankrijk en Duitsland? Het feit dat deze landen volledig verzoend zijn, dat de strijd om de gebieden rond de Rijn voorbij is, is zo bijzonder dat nu het moment is om dat ook duidelijk te maken in de plaats van het hoofdkwartier. Wij pleiten voor vestiging van het NAVO-hoofdkwartier in Straatsburg. Dat is strategisch en symbolisch een belangrijke stap voor het NAVO-bondgenootschap. Bovendien kan dan het verhuiscircus van het Europees Parlement worden opgeheven. Dan dient dat verder alleen in Brussel gehuisvest te worden.

De heer Van Bommel (SP):

De heer Ormel relateert dit aan de dubbele locatie van het Europees Parlement. Vindt de heer Ormel niet dat duidelijk moet zijn dat Straatsburg als locatie van het Europees Parlement komt te vervallen voordat hij zoiets voorstelt? Heeft hij bij zijn voorstel wel rekening gehouden met de voorbereidingen die nu al worden getroffen en met de kosten die nu al worden gemaakt voor de nieuwbouw van het NAVO-hoofdkwartier in Brussel?

De heer Ormel (CDA):

Dat is een terecht punt. De fundamenten van het nieuwe NAVO-hoofdkwartier liggen er al. Als alles volgens planning verloopt, wordt het nieuwe hoofdkwartier in 2016 in gebruik genomen. Brussel groeit uit zijn jasje. De Europese Unie groeit ook uit haar jasje in de gebouwen in Brussel. Wat is er dan logischer om het nog te bouwen hoofdkwartier te gebruiken voor de burelen van de Europese Unie? Omgekeerd kunnen dan de burelen van de Europese Unie in Straatsburg in gebruik worden genomen door de NAVO. De Fransen waren bezorgd dat de lokale economie eronder zou lijden als het Europees Parlement uit Straatsburg zou weggaan. Die economie wordt daar echter alleen maar beter van, want het NAVO-hoofdkwartier is constant bezet terwijl het Europees Parlement slechts af en toe in Straatsburg zitting heeft.

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb nog nooit zo'n proefballon gezien. Nog los van hetgeen de regering en de Kamer daarvan vinden: de NAVO, de Europese Unie, de Europese Commissie, het Europees Parlement, Frankrijk en Brussel zullen daarmee moeten instemmen. Dat is nogal wat. Ik ben zeer benieuwd naar het dictum van deze motie. Veel meer dan een onderzoek of iets dergelijks zal daarin wel niet worden gevraagd. Voor dergelijke flauwekul kan de heer Ormel zeker op onze steun rekenen.

De heer Bontes (PVV):

Ik krijg de indruk dat de heer Ormel door die ruil een cadeautje aan Frankrijk geeft. Hoe staat dat in verhouding tot de kosten? Het Europees Parlement heeft geen problemen met de huisvesting in Brussel, waar ruimte genoeg is. Daar kan altijd worden vergaderd. Het verhuiscircus is belachelijk; dat ben ik met de heer Ormel eens. Wat gaat het niet kosten om de NAVO naar Straatsburg te krijgen? Het Europees Parlement heeft in het huidige gebouw immers genoeg ruimte om te vergaderen. Ik heb dat zelf ervaren. Is dit geen goedkope symboolpolitiek, waarbij Frankrijk een cadeautje krijgt en de heer Ormel aan de haal gaat met het aankaarten van het verhuiscircus tussen Brussel en Straatsburg?

De heer Ormel (CDA):

Zo ken ik de PVV toch niet. Als er één partij is die het CDA steunt als het zegt dat we eens af moeten van dat verhuiscircus, dan is het de PVV. Nu doe ik een constructief voorstel, en nu vraagt de PVV wat dat wel niet kost. Het zal wat kosten, maar de kost gaat voor de baat. "Wat kost het maandelijkse verhuiscircus niet?", zo vraag ik de geachte afgevaardigde van de PVV. Een break-evenpoint zal niet binnen twee jaar worden bereikt, maar een enorme besparing zal wel spoedig worden behaald.

De heer Bontes (PVV):

Het is bijzonder vreemd dat de heer Ormel niet weet wat het verhuiscircus kost. Ik kan hem dat vertellen: dat kost 200 mln. per jaar. Ik vraag wat de kosten zijn van de verhuizing van de NAVO, maar de heer Ormel kan mij dat nu niet vertellen. Natuurlijk zijn wij tegen het verhuiscircus, maar de heer Ormel doet nu voor de Bühne een onrealistisch voorstel en dat stuit mij tegen de borst.

De heer Ormel (CDA):

Dat begrijp ik. Zo kennen wij de PVV ook niet; dat doet de PVV nooit.

Als dat verhuiscircus 200 mln. per jaar kost en het nieuwe hoofdkwartier in Straatsburg kost 1 mld., dan is het in vijf jaar terugverdiend.

De voorzitter:

Mijnheer Ormel, u hebt nog 2 minuten en 45 seconden voor het restant van uw betoog.

De heer Ormel (CDA):

Dat vreesde ik al. Dan dik ik mijn betoog wat in.

Over de NAVO heb ik al gesproken. Het andere ankerpunt van het CDA is de Europese Unie. Daar komen wij tijdens de behandeling van de staat van de Unie en in de vele debatten over de ontwikkeling binnen de Unie uitgebreid over te spreken. Ook in het debat over de begroting van Buitenlandse Zaken ontkomen wij niet aan het belang van de Europese Unie voor Nederland. Kan de staatssecretaris morgen ingaan op de voorstellen van de Europese Commissie voor een verscherpt toezicht op de landen in de eurogroep? Gaan deze voorstellen wat Nederland betreft ver genoeg? Hoe staat het met de ontwikkeling van een gemeenschappelijk buitenlands beleid en EDEO? Ik heb hier rond de visumverstrekking ook naar gevraagd. De CDA-fractie hoopt op voorspoedige voortgang met EDEO.

Ik heb het over veiligheid en vrijheid gehad, maar ik zou onze geachte coalitiepartner geen recht doen als ik het niet ook over welvaart zou hebben in het buitenlands beleid. De economische component wordt belangrijker in het buitenlands beleid. De CDA-fractie ondersteunt dat. Wij zijn van mening dat het goed is om te focussen op zaken waar Nederland goed in is, zoals landbouw en watermanagement. Maar we moeten er ook voor oppassen dat het niet tot een tunnelvisie leidt, want Nederland kent meer economische parels die het waard zijn om er in het buitenland de nek voor uit te steken.

Naast welvaartverhoging is het ook van belang om welvaart eerlijker te verdelen. Ook aan dat aspect moet aandacht worden besteed in het buitenlands beleid. Ik heb vorig jaar met ex-collega Nicolaï een motie ingediend die heeft geleid tot de Grondstoffennotitie. Dit is een uitermate belangrijk thema, waarvoor wij blijvende aandacht vragen. Hier speelt nadrukkelijk de relatie met welvaart, maar ook met duurzaamheid en klimaatverandering. Wij hebben de opdracht om zorgzaam met onze aarde om te gaan en regionale kringlopen te bevorderen. Daar ligt ook een kans voor Nederland. Ook de oproep van de Rabobank om in te zetten op een verdubbeling van de voedselproductie op een duurzame manier sluit aan bij Nederlandse speerpunten en uitvoering van een eerdere motie van mij. Mijn collega Ferrier heeft hier ook op gewezen tijdens het wetgevingsoverleg. Ook hier ligt een Nederlands belang.

In oktober is de zeven miljardste mens geboren en in 2050 zullen we met negen miljard monden op deze aarde zijn. Een immense opgave, zeker als het beschikbare landbouwareaal door klimaatverandering afneemt. Het is ook een kans voor Nederland, niet alleen voor welvaartvermeerdering, maar ook voor duurzaamheid en mensenrechten. Gezien de afnemende tijd zal ik hier in tweede termijn op terugkomen en hierover een motie indienen.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik ben wel benieuwd hoe de heer Ormel grondstoffen, duurzaamheid en mensenrechten wil combineren.

De heer Ormel (CDA):

Ik ben van plan om in tweede termijn een motie in te dienen over de erbarmelijke situatie in het Grote Merengebied in Afrika, waar grootschalige grondstoffenroof plaatsvindt. Die grondstoffenroof leidt tot oorlog, massale mensenrechtenschendingen en tot minder duurzaamheid, en deze treft ons ook. Wij vinden dat Nederland zich daarbij actief moet inzetten. Ik zal daar in tweede termijn op terugkomen.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik ben er ook wel voor in om daar actief op in te zetten. Kent de heer Ormel de Amerikaanse, Franse, Duitse en Britse voorbeelden, waar zij gewoon wetten hebben die bedrijven verplichten om complete transparantie te betrachten als het gaat om mijnbouw en kostbare grondstoffen uit conflictgebieden? Ik heb hierover ook een motie voorbereid, want dat zou voor Nederland ook een mooi idee zijn. Misschien kunnen we samen optrekken.

De heer Ormel (CDA):

Ik vind dat een interessante gedachte. Uit mijn hoofd zeg ik dat het de MacFrank Act is.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Dodd-Frank.

De heer Ormel (CDA):

Ik zeg erbij dat er wel wat haken en ogen aan zitten. Het heeft ook te maken met maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ook hier blijkt de balans van het buitenlands beleid. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is ook weer van belang voor het Nederlands bedrijfsleven. Ter plekke zie je dat daardoor direct sprake is van een enorme vraaguitval, die ook weer gevolgen heeft. Er zitten wat aspecten aan waarin wij de balans moeten zoeken, maar ik wil daar graag met GroenLinks over nadenken.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik hoop dat de heer Ormel er ook met ons over wil nadenken. Hij vraagt terecht veel aandacht voor de grondstoffenproblematiek. Ik heb dat helaas in mijn eerste termijn niet kunnen doen en ik zal proberen om dat verzuim in tweede termijn goed te maken. Vorig jaar hebben wij een notitie ontvangen. Is de heer Ormel met de VVD-fractie van mening dat het nu tijd is voor een actief grondstoffenbeleid van de regering? Een beleid dat niet alleen is gericht op duurzaamheid en voorzieningszekerheid, maar waarbij ook, vanuit buitenlandse politiek, de veiligheidspolitieke noties in beeld worden gebracht?

De heer Ormel (CDA):

Ik ben dit volledig eens met de heer Ten Broeke. Zoals ik vorig jaar heb opgetrokken met de heer Nicolaï, hoop ik dit jaar samen met de heer Ten Broeke te kunnen optrekken. Grondstoffenbeleid is ook strategisch beleid, maar de balans is belangrijk. Dan komt die driepoot weer terug. Ik vind het vervelend om dit weer te noemen, maar het gaat bij grondstoffenbeleid ook om mensenrechten, en ook om kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Wie weet kunnen wij wel met ons drieën optrekken.

De heer Kortenoeven (PVV):

Ik sloeg aan op de opmerking van de heer Ormel over grondstoffenroof in het Grote Merengebied. Kan hij de belangrijkste dader of statelijke actor kan noemen?

De heer Ormel (CDA):

Het is de vraag of er één actor is. In ieder geval spelen hier zowel Rwanda als de Democratische Republiek Congo een rol. In de motie die ik voorbereid, vraag ik ook nadrukkelijk naar de rol die het Congolese leger hierbij speelt.

De heer Kortenoeven (PVV):

Is de heer Ormel met mij van mening dat er ook een actor buiten Afrika moet worden gezocht? Ik heb het dan over Afrika in een iets bredere context. De Volksrepubliek China maakt zich daar schuldig aan grondstoffenroof en exploitatie. Misschien zou dat een reden moeten zijn om wat minder trappelend gereed te staan voor de reis naar China als de heer Ormel doet.

De heer Ormel (CDA):

Ik ben met de heer Kortenoeven eens dat China een steeds grotere rol speelt in Afrika, maar ook wij spelen een grote rol. Wij zijn de afnemers van die zeldzame grondstoffen. Het is naar mijn mening heel belangrijk om op de een of andere manier te komen tot het labelen van die grondstoffen, opdat wij op maatschappelijke verantwoorde manier kunnen omgaan met onze mobiele telefoontjes waar die dingen inzitten. Daarom zie ik ook uit naar het initiatief van GroenLinks.

De voorzitter:

De ochtendsluiting komt van de heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wat een eer, voorzitter. Doet mij toch nog even denken aan een Bijbeltekst, maar die houdt u van mij tegoed.

De heer Ormel (CDA):

Die schudt u wel uit de mouw.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mattheus 25, altijd goed als het over dit soort onderwerpen gaat. De heer Ormel weet dan wel waarover het gaat.

De heer Ormel (CDA):

Ik dacht aan Prediker: er is een tijd van praten en er is een tijd van eten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan moeten wij het eerst eens zijn over Mattheus 25. In dat licht heb ik nog een vraag. De heer Ormel heeft gesproken over godsdienstvrijheid, maar hij heeft de Papoea's niet genoemd, terwijl daar veel aan de hand is. Er is een volkscongres geweest en er zijn weer slachtoffers gevallen. Ik krijg daarop graag een reactie.

De heer Ormel heeft gesproken over de ontluiking van de Arabische Lente. Ik mis een beetje de schaduwkanten daarvan. Is de CDA-fractie van mening dat wij, voordat wij extra geld vrijmaken voor bijvoorbeeld Libië en Egypte, eerst de zekerheid moeten hebben dat daar fundamentele mensenrechten zijn gegarandeerd voordat wij geld overmaken? Ik verwijs naar de shariarechtbanken in Libië, de polygamie die weer is ingesteld et cetera.

De heer Ormel (CDA):

Ik dank de geachte afgevaardigde voor zijn interruptie, want ik heb de Papoea's wel genoemd bij de religieuze vrijheden. Papoea's zijn overwegend christenen en zij hebben grote problemen. Wij maken ons grote zorgen daarover. Ik overweeg in tweede termijn een motie over dit onderwerp in te dienen. Wellicht kunnen wij elkaar daarin vinden. De situatie wordt alleen maar zorgelijker. Tijdens een papoeacongres in oktober is een onbekend aantal mensen doodgeschoten en zijn honderden mensen gevangen genomen. Wij zijn van mening dat de Indonesische autoriteiten daarover duidelijkheid moeten verschaffen. Wat is daar precies gebeurd?

Een ander punt betreft het bedrijf Freeport dat eigenaar is van 's werelds grootste goud- en kopermijn. Dit bedrijf heeft nauwelijks Papoea's in dienst. Generaals van het Indonesische leger vullen hun zakken door gebruik te maken van hun onderhandelingspositie bij dat bedrijf.

De voorzitter:

Helder.

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. Er ligt nog een vraag van de geachte afgevaardigde.

De voorzitter:

U hebt helemaal gelijk.

De heer Ormel (CDA):

Uw maag zal rammelen, maar Prediker is nog niet afgelopen.

De sharia. Uitwassen van de sharia kunnen gewoon niet. Het stenigen van vrouwen is onacceptabel. Verder hebben mensen het universele recht om van godsdienst te veranderen en om hun geweten te wijzigen. En natuurlijk hebben vrouwen gelijke rechten aan mannen. Daar staan wij natuurlijk achter. Het is ook geen westerse opstelling, want ik baseer mij op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Als de sharia op gespannen staat met deze verklaring, zullen wij de desbetreffende landen daarop moeten aanspreken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat zijn lovenswaardige woorden, maar ik vroeg specifiek naar het vrijmaken van geld voor Libië en Egypte, landen waar de door u genoemde mensenrechten niet worden gerealiseerd. De shariarechtbanken keren terug in Libië, net als polygamie. Vrouwen zien daar huilend hoe dit soort maatregelen wordt genomen.

De heer Ormel (CDA):

In het geval van polygamie wijs ik u er toch ook maar op dat de president van Zuid-Afrika volgens de laatste tussenstand zeven vrouwen heeft. Verder komt polygamie ook in de Verenigde Staten voor. Het gaat mij dan ook vooral om de vraag hoe wij kunnen bereiken dat de menselijke waardigheid in zo veel mogelijk landen overeind blijft. Hoe kunnen wij dat bereiken? Wij bereiken het in ieder geval niet door te zeggen: wij trekken onze handen volledig van jullie af en wij bemoeien ons niet meer met jullie. Juist in een fase waarin deze zuiderburen van de Europese Unie een ingrijpende transitie doormaken, moeten wij landen het voordeel van de twijfel geven. Wij moeten natuurlijk wel proberen om deze landen te beïnvloeden en om met deze landen samen te werken. En dan past het niet om nu al te zeggen: wij trekken onze handen van jullie af.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Dank u wel.

Ik schors tot 14.10 uur voor de lunch. Wij beginnen dan met de regeling van werkzaamheden om vervolgens door te gaan met de eerste termijn van de Kamer.

De vergadering wordt van 13.25 uur tot 14.10 uur geschorst.

Voorzitter: Verbeet

De voorzitter:

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven