Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 8 december 2005 over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van jongeren in partnerlanden.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Ik zal mij beperken tot het voorlezen van mijn motie. Wel wil ik even opmerken dat mevrouw Tjon-A-Ten, die na mij zal spreken, twee moties zal indienen die ik mede heb ondertekend.

Het gaat nu om het afronden van een zeer goed algemeen overleg. Het is belangrijk om zo'n goede discussie af te sluiten met concrete acties. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wenselijk is dat binnen het Europees ontwikkelingsbeleid meer aandacht besteed wordt aan seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR);Van der Laan

overwegende dat het ministerie van Buitenlandse Zaken veel deskundigheid in huis heeft op dit terrein en daarom van nut kan zijn bij de deskundigheidsbevordering van de Europese Commissie en andere lidstaten;

overwegende dat er binnen Europa lidstaten zijn die een conservatieve invloed hebben op een voortvarende uitvoering van het SRGR-beleid;

verzoekt de regering, te onderzoeken op welke wijze Nederland kan bijdragen aan de deskundigheidsbevordering voor het SRGR-beleid binnen de Europese Commissie en de verschillende lidstaten van de EU;

verzoekt de regering tevens, een notitie te schrijven over de stand van zaken op het gebied van SRGR binnen het OS-beleid van de verschillende EU-lidstaten en de Europese Commissie en op welke wijze Nederland hier een activerende rol in kan spelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Laan en Tjon-A-Ten. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 89(30300 V).

Mevrouw Tjon-A-Ten (PvdA):

Voorzitter. Kindhuwelijken zijn in diverse ontwikkelingslanden, ook in landen waarmee Nederland een bilaterale ontwikkelingsrelatie heeft, een groot probleem. Unicef heeft hierop in het onlangs uitgebrachte rapport State of the World's Children 2006 gewezen.

De minister heeft aangegeven te streven naar de toevoeging van een extra doel en relevante indicatoren aan het vijfde MDG in het kader van de verbetering van de gezondheid van de moeder. Wij achten het van groot belang dat de minister hier werk van maakt en dit concretiseert. Daarom dient mijn fractie de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - kindhuwelijken in diverse ontwikkelingslanden, in het bijzonder in Afrika en Azië, een groot probleem zijn;

  • - zwangerschap en bevalling bij kindbruiden vaak desastreuze consequenties hebben, zoals handicap, uitsluiting en uitstoting;

  • - het door 191 landen ondertekende en geratificeerde Verdrag inzake de rechten van het kind (VRK) als leeftijdsgrens 18 jaar aanhoudt;

  • - het toestaan van kindhuwelijken schending inhoudt van de artikelen 1 t/m 3, 6, 12, 19, 24, 28, 29, 34 t/m 36 van het VRK;

  • - van landen die actieprogramma's hebben onderschreven tijdens de World Summit for Children (1990), de internationale conferentie inzake Population and Development (1994) en de vierde wereldconferentie over vrouwen (1995), wordt verwacht dat zij hun wetgeving in overeenstemming brengen met het VRK;

tevens overwegende dat de regering streeft naar de toevoeging van een extra target en relevante indicatoren onder het vijfde MDG, betreffende de verbetering van de gezondheid van de moeder;

verzoekt de regering:

  • - dit streven in het bijzonder in de partnerlanden te concretiseren door aan te dringen op wet- en regelgeving die als wettelijke minimumleeftijd voor een huwelijk in ieder geval 18 jaar aanhoudt;

  • - in samenspraak met lokale overheden, parlementen en andere relevante actoren bewustwordingscampagnes op te zetten ter voorkoming van kindhuwelijken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tjon-A-Ten, Van der Laan en Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 90(30300 V).

Mevrouw Tjon-A-Ten (PvdA):

Adequaat cijfermateriaal in ontwikkelingslanden ontbreekt onder andere op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Hierdoor is het moeilijk om de grote ongelijkheid tussen verschillende groepen wat betreft de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten inzichtelijk te maken, en om zichtbaar en meetbaar te maken welke concrete resultaten beleidsinspanningen van de minister opleveren. Ik heb al diverse malen gewezen op dit probleem, ook bij de geboorteregistratie. De minister beseft dat dit een probleem is, maar is volgens mijn fractie te vrijblijvend in haar bewoordingen om hier iets aan te doen. Daarom dient mijn fractie hierover een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) hoge prioriteit hebben in het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid;

  • - de situatie van jongeren in veel ontwikkelingslanden op dit gebied ronduit schrijnend te noemen is;

  • - met betrekking tot jongeren adequaat cijfermateriaal ontbreekt op het terrein van SRGR, waardoor het moeilijk is om zichtbaar en meetbaar te maken welke concrete resultaten beleidsinspanningen opleveren;

verzoekt de regering, in het bijzonder voor de partnerlanden, in samenspraak met de betreffende overheden, parlementen en andere relevante partners, een realistisch en daadkrachtig plan op te stellen om deze gegevens systematisch in kaart te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tjon-A-Ten en Van der Laan. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 91(30300 V).

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Is het volgens mevrouw Tjon-A-Ten een taak van de Nederlandse overheid en donoren om ook nog allerlei plannen op te leggen bij die landen?

Mevrouw Tjon-A-Ten (PvdA):

U was helaas niet aanwezig tijdens het algemeen overleg met de minister. Ik speel hier expliciet in op de woorden van de minister zelf. Zij heeft gezegd dat dit cijfermateriaal ontbreekt. D66 heeft dit ook aan de orde gesteld. De minister heeft toen gezegd dat wij hier iets aan moeten doen, maar ik heb gezegd dat dit te vrijblijvend is. De minister wil er iets aan doen. Daarom vraag ik om er in hemelsnaam iets aan te doen en om het niet zo vrijblijvend te laten.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Voorzitter. Ik ben een beetje verbaasd over de moties die door de Kamer zijn ingediend. Wij hebben inderdaad een uitstekend debat gehad over het thema reproductieve gezondheidszorg en rechten. Wij hebben uitgebreid van gedachten gewisseld. De thema's die door de Kamer in moties zijn verwoord, zijn ook tijdens het debat over de tafel gekomen, zij het dat ik mij niet kan herinneren dat wij uitgebreid hebben gesproken over kindhuwelijken, maar dit thema is belangrijk genoeg om er vanavond nog even bij stil te staan.

Laat ik de moties langslopen. In de motie van mevrouw Van der Laan en mevrouw Tjon-A-Ten wordt verzocht om met een notitie te komen over hoe het in Brussel staat met het beleid op dit thema en op welke manier Nederland extra stimulerend kan zijn.

Wij kunnen niet meer doen dan wij nu doen. Wij zijn tijdens het voorzitterschap zeer activerend geweest, als ik dat woord uit de motie mag overnemen. De Kamer weet dat. Wij hebben dit in het Caïroplan centraal laten stellen in de uitvoering van de MDG's. Het staat nu centraal in Europa en in de VN. Wij hebben de Europese Unie opgeroepen om een leidersrol te spelen, en dat is gebeurd. De Europese Unie speelt ook op landenniveau via de armoedestrategieën, de PRSP's, een rol om te zorgen dat dit thema expliciet wordt geïncorporeerd. De Europese Unie stelt hiervoor voldoende middelen beschikbaar. Dat blijkt ook uit de bedragen die beschikbaar zijn. Aanvankelijk was sprake van een bedrag van 74 mln. In 2003 is dat iets verminderd, maar nu is er weer sprake van een stijgende lijn naar 93 mln. in 2004. Dat blijkt uit het jaarverslag van de Europese Commissie. De lidstaten die zijn onderscheiden, hebben een inhaalslag gemaakt. Zij hadden zich in eerste instantie niet volledig ingespannen om heel geconcentreerd op dit thema in te zetten. Nederland is in staat geweest om zowel de Commissie als de EU breed te laten optrekken en dit thema in het beleid centraal te stellen.

Ik voel er niets voor om de Kamer een notitie voor te leggen. Wij moeten voorzichtig zijn met het schrijven van notities en ons de vraag stellen wat dat voor betekenis heeft. In het debat heb ik echter wel toegezegd dat ik zal nagaan of het mogelijk is om een van onze experts in Brussel te positioneren om die aanjaagfunctie te vervullen. Ook heb ik toegezegd dat ik dat idee in Brussel zal bespreken. Of dat lukt, is de vraag. Dat hangt uiteraard met name af van de ontvangende instantie. Misschien heeft zij liever een andere expert uit een ander land. Wij zouden zelfs een dergelijke modaliteit kunnen bedenken. Ik begrijp niet dat deze motie is ingediend, want ik heb die toezegging al gedaan. Waarom zou een toezegging van de minister in een algemeen overleg voor de Kamer niet voldoende zijn? Waarom moet zij dan nog een motie indienen? Ik ontraad de Kamer dan ook om die motie aan te nemen en zal zoals gebruikelijk mijn toezegging nakomen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik begrijp de opmerkingen van de minister en prijs haar voor de voortrekkersrol die Nederland op dit punt vervult. Momenteel is echter sprake van een grote conservatieve lobby. Ik vrees dat de EU op dit vlak veel actiever aan de slag moet, ondanks dat al wat stappen voorwaarts zijn gezet. Ik zie dat Nederland wel heel actief is op dit vlak en dat geldt misschien in beperktere mate voor Zweden. De andere lidstaten zijn veel minder actief en zoals ik al zei, moet ook de Commissie wat dat betreft nog een slag maken. De minister moet mijn motie niet beschouwen als een uiting van wantrouwen. Ik weet dat zij zich wel inzet en de bedoeling is juist om haar te ondersteunen. Ik kan mij voorstellen dat de minister geen zin heeft om notities te schrijven en ben bereid om te overwegen of de tekst over die notitie uit de motie kan worden geschrapt. Dat moet ik uiteraard overleggen met de andere indiener. Ik vraag mij namelijk ook altijd af of het wel nodig is om alles op papier te zetten en of wij het ministerie daarmee moeten belasten. Het lijkt mij wel goed om na te gaan of wij, behalve een eventuele detachering van Nederlandse deskundigen in Brussel, andere zaken kunnen doen. Als ik het goed begrijp, zitten bij de Europese Commissie slechts twee ambtenaren die zich met deze kwestie bezighouden. Dat lijkt mij bitter weinig, omdat dit echt het speerpunt in Brussel en bij de verschillende Commissiedelegaties zou moeten zijn. Zij zouden in bijna alle landen waar wij actief zijn met dit thema aan de slag moeten gaan.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Toch maak ik bezwaar tegen aanname van deze motie, omdat die zelfs verder gaat dan de Europese Commissie. Wij zouden ook de Europese lidstaten van deskundigen moeten voorzien. Het moet niet nog gekker worden. Als wij niet tegen de haren willen instrijken van krachten die wij heel hard nodig hebben om de gewenste richting op te gaan, moeten wij dit niet doen. Het lijkt mij niet goed om het te overdrijven.

De motie-Tjon-A-Ten heeft betrekking op kindhuwelijken in diverse ontwikkelingslanden. Dat is inderdaad een afschuwelijk probleem waarop onze aandacht is gericht. Het kan echter niet zo zijn dat wij vanuit Nederland aangeven dat in welk land dan ook bewustwordingscampagnes moeten worden gevoerd en dat wij tevens kenbaar maken op welke wijze dat dient te gebeuren. Dat is een prerogatief van de diverse regeringen van de 36 partnerlanden waarmee wij een goed contact hebben. De inhoud van de motie strekt naar mijn idee te ver. Unicef is één van de meest erkende organisaties. Die komt op voor het uitstellen van huwelijken van jonge meisjes. Wij ondersteunen dit soort campagnes indirect via Unicef. Zij zijn daar front runners in en zijn daar ook heel goed in. Wij hebben daar ook al een aantal successen mee kunnen boeken. In Ethiopië en Jemen, twee van onze partnerlanden, is de huwelijksleeftijd inmiddels opgetrokken naar achttien jaar als minimum. In Bangladesh zijn wij met Unicef bezig om ook de geboorteregistratie goed op orde te krijgen, want over het algemeen weten wij niet eens hoe oud de kinderen zijn. Dat is dus een handicap als je het hebt over het verhogen van de minimumleeftijd voor een huwelijk. Ik ontraad de aanneming van deze motie ten stelligste. Zij zou de indruk wekken dat wij het over de hele wereld voor het zeggen hebben. Dat is niet zo. Wij hebben op dat punt een bescheiden rol te spelen. Daarin zijn wij wel vasthoudend via de kanalen die daarvoor het meest geëigend zijn. Ik heb Unicef al genoemd. Onze ambassades doen het natuurlijk ook, maar ik ga hier echt geen algemeen plan voor opstellen, want daarmee zou ik de Kamer echt tekortdoen. Ik kan daarover immers geen verantwoording afleggen.

Mevrouw Tjon-A-Ten (PvdA):

Op grond van het feit dat Nederland het Verdrag inzake de Rechten van het Kind heeft ondertekend, heeft Nederland een verantwoordelijkheid jegens landen, met name de partnerlanden. Ik kan mij voorstellen dat de minister vindt dat wij ook in de bewustwordingscampagnes te ver gaan. Ik overweeg ook om dat in te trekken, maar ik snap niet dat Nederland niet zou kunnen aandringen op wet- en regelgeving. De minister heeft al aangegeven dat wij dat in Bangladesh doen. In Afrikaanse landen, bijvoorbeeld Kenia, zijn er op dit moment grote problemen met betrekking tot fistula. Waarom zou de minister, zeker in partnerlanden, niet aandringen op wet- en regelgeving ten behoeve van een wettelijke minimumleeftijd van achttien jaar?

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Dit is onderdeel van onze permanente dialoog met de partnerlanden, omdat wij inderdaad naar de uitvoering en uitwerking van internationale verdragen kijken. De leeftijd van achttien jaar wordt daarin overigens niet als zodanig genoemd, maar wij beschouwen dit punt wel als onderdeel van het gesprek als wij het hebben over mensen- en vrouwenrechten. De motie gaat echter een stuk verder. Vandaar mijn weerstand tegen deze motie.

De motie van mevrouw Tjon-A-Ten en mevrouw Van der Laan gaat over de data die van betekenis zijn voor een goed beleid op het terrein van de seksuele en reproductieve gezondheidszorg. De discussie in het algemeen overleg is zodanig verlopen dat ik tegen de heer Dittrich heb gezegd: "Natuurlijk, er zijn data nodig." Dat is het grote probleem waar wij tegen oplopen, zeker omdat ontwikkelingslanden volgend jaar of het jaar daarop als follow-up van de summit van de VN rapportages moeten leveren. Op basis waarvan moet dat dan? Daardoor ontstaat natuurlijk automatisch druk ten behoeve van een beter databestand, maar er zijn nu nog heel veel lacunes. Ik heb gezegd dat wij daar nog heel specifiek naar zullen kijken, maar ik vind dat de motie te benauwd en te eng is, want zij richt zich uitsluitend op het thema "jongeren en seksuele gezondheidszorg en rechten". Bij data over dit thema gaat het natuurlijk om veel meer. Wij zijn bezig met de indicatoren onder de vijfde millenniumdoelstelling. Dan hebben wij het over toegang tot anticonceptiva, over seksuele voorlichting op scholen aan jongeren en over moeder- en kindzorg. Dat zijn de indicatoren. Daar zul je in ieder geval data over moeten hebben. Je hebt het dan dus niet alleen over jongeren en seksuele gezondheidszorg en rechten. Om die reden ontraad ik de aanneming van deze motie ten stelligste.

Mevrouw Tjon-A-Ten (PvdA):

Het doet mij zeer goed dat de minister dit in bredere context ziet. Wij hebben het AO over de SRGR van jongeren gehad; vandaar dat ik de motie als zodanig heb ingediend. Als de minister echter toezegt dat zij heel hard gaat werken aan manieren om statistieken in het algemeen op orde te brengen in landen, is mijn fractie daar zeer, zeer blij mee. Ik denk dat dat ook geldt voor mevrouw Van der Laan.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Die toezegging was gedaan tijdens het algemeen overleg en ik herhaal haar graag, want ik heb dat ook in de brede context bedoeld en niet alleen heel specifiek met betrekking tot jongeren.

Mevrouw Tjon-A-Ten (PvdA):

U hebt gesteld dat u ernaar gaat kijken. Dat is heel vrijblijvend. Vandaar dat ik de motie zo heb opgesteld. Als de minister toezegt dat zij zal zoeken naar mogelijkheden om de statistieken in deze landen op orde te brengen, is mijn fractie en vermoedelijk ook die van mevrouw Van der Laan zeer, zeer blij.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Die toezegging heb ik de Kamer al gedaan in het algemeen overleg. Ik herhaal die toezegging graag, want ik heb die toezegging bedoeld voor een brede context en niet specifiek voor jongeren.

Mevrouw Tjon-A-Ten (PvdA):

Ik heb dit punt nadrukkelijk aan de orde gesteld, omdat u in het algemeen overleg hebt gezegd: wij gaan ernaar kijken. Dat is een heel vrijblijvende toezegging. Als u toezegt dat u met name de partnerlanden technische assistentie zult verlenen om hun cijfermateriaal, bijvoorbeeld de geboorteregistratie, op orde te brengen, overweeg ik om deze motie in te trekken.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

In deze motie wordt de regering verzocht om een plan op te stellen. Notities en plannen moet je echter alleen schrijven als dat nodig is. Als het niet nodig is, moet je geen notities opstellen. Wereldwijd, en niet alleen in Nederland, wordt onderkend hoe belangrijk het is om over goede data te beschikken. Als wij lacunes kunnen opvullen door ondersteuning te verlenen, zullen wij dat zeker doen. Ik wil er verder ook op wijzen dat wij niet de indruk moeten wekken dat Nederland de enige speler is.

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg heb ik dus toegezegd dat wij hiermee aan de slag zullen gaan. Dat is geen vrijblijvende toezegging, want een toezegging is een toezegging. Ik zal echter geen plan opstellen, waarover ik vervolgens met de Kamer een debat moet voeren. Daarmee maken wij het ons wel heel erg moeilijk.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen later deze avond over de ingediende moties stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven