Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 1 december 2005 over de Nota voorkeursbehandeling.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Ik had een motie willen indienen waarin de regering wordt gevraagd om in overleg met de sociale partners tot een gedragscode te komen. Vanochtend bereikte mij echter het goede nieuws dat de fractie van de ChristenUnie tijdens het debat over inburgering een motie heeft ingediend waarin de regering wordt gevraagd om een ethische code op te stellen. Deze motie is met een ruime meerderheid door de Kamer aangenomen. Ik betuig in de richting van de bewindspersonen van Sociale Zaken nog maar eens steun van mijn fractie voor dit onderwerp. Ik hoop verder dat zij de Kamer op de hoogte zullen houden van het overleg met de sociale partners dat tot die gedragscode moet leiden.

Ik herinner de staatssecretaris eraan dat hij heeft toegezegd om de Kamer te informeren over de experimenten met anoniem solliciteren. Ik geef hem graag de namen van de experimenten die mij bekend zijn. Ik hoop ook in dit geval dat de staatssecretaris ons op de hoogte zal houden.

Ten slotte verzoek ik de bewindslieden om de Kamer te informeren over de stand van zaken bij alle initiatieven die in het algemeen overleg zijn genoemd. Wij kunnen dan bezien of wij over deze experimenten net zo positief zijn als de bewindspersonen.

Ik dien een motie in over de bevoegdheden van de Arbeidsinspectie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat discriminatie op de arbeidsmarkt – op welke grond dan ook – bestreden moet worden;

overwegende dat er signalen zijn van toenemende discriminatie op grond van ras/etniciteit;

overwegende dat de Arbeidsinspectie thans alleen ten aanzien van naleving van gelijke behandeling van mannen en vrouwen de bevoegdheid bezit te onderzoeken of een bedrijf in strijd met gelijke behandeling handelt, en hier vervolgens de ondernemingsraad en organisaties van werkgevers en werknemers over in kennis te stellen;

overwegende dat een uitbreiding van deze bevoegdheid kan bijdragen aan het bestrijden van discriminatie op de werkvloer;

verzoekt de regering, met een voorstel te komen de bevoegdheden van de Arbeidsinspectie ten aanzien van naleving van gelijke behandeling uit te breiden naar ras/etniciteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker, Koşer Kaya en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(28770).

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. In het algemeen kan ik de vragen van mevrouw Bussemaker over nog aan te leveren informatie bevestigend beantwoorden. Vervolgens kom ik bij haar motie over de bevoegdheden van de Arbeidsinspectie.

De Algemene wet gelijke behandeling geeft de Arbeidsinspectie inderdaad geen bevoegdheid om toezicht te houden op de naleving van de regelgeving voor gelijke behandeling op het terrein van arbeid. Overigens is een dergelijke bepaling wel opgenomen in artikel 21 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Op grond van dit artikel kan de Arbeidsinspectie onderzoeken of in strijd met deze wet wordt gehandeld. Indien uit onderzoek blijkt dat dit het geval is, worden de ondernemingsraad en de daarvoor in aanmerking komende organisaties van werkgevers en werknemers daarvan in kennis gesteld. Dit biedt een aanknopingspunt, zij het dat het onderzoeken van dit soort activiteiten heel moeilijk ligt. Voor actieve handhaving door de Arbeidsinspectie – daar duidt mevrouw Bussemaker op – is het nodig dat eenduidig en eenvoudig kan worden getoetst of een bepaalde gedraging in strijd is met de wet. Bij gelijke behandeling is dat moeilijk vast te stellen, vooral wanneer het om indirecte discriminatie gaat. De beoordeling van de rechtvaardigheid van een onderscheid is bovendien nogal lastig te objectiveren in specifieke casussen. Eigenlijk is dat een taak van de rechter dan wel van de Commissie Gelijke Behandeling; het is in ieder geval geen taak van de Arbeidsinspectie. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de Arbeidsinspectie op de stoel van de rechter gaat zitten. Bovendien kan de Arbeidsinspectie dat niet omdat de capaciteiten ervoor niet aanwezig zijn. Een andere overweging is dat discriminatie vooral betrekking heeft op werving en selectie; de Arbeidsinspectie heeft daar geen rol in en heeft er geen zicht op.

Wat mevrouw Bussemaker in haar motie vraagt, krijgt dus enerzijds al aandacht in de Algemene wet gelijke behandeling. Anderzijds zal uitbreiding van bevoegdheden, voorzover al mogelijk en wenselijk, waarschijnlijk geen resultaat opleveren. Tegen die achtergrond ontraad ik het aannemen van de motie.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Een deel van de argumentatie van de staatssecretaris ken ik uit de brief die op de agenda stond voor het algemeen overleg. Blijkbaar kan de Arbeidsinspectie wel toezicht uitoefenen op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Waarom is het zo veel ingewikkelder om dat ten aanzien van etniciteit te doen? Het enige wat ik vraag, is om de bevoegdheid van de Arbeidsinspectie uit te breiden naar ras/etniciteit zodat zij in evidente gevallen – waarin er geen taak is weggelegd voor de rechter of de Commissie Gelijke Behandeling – kan optreden. Indien wij allemaal vinden dat discriminatie op de werkvloer niet is toegestaan, dan ligt dat toch voor de hand. Wil de staatssecretaris op die argumentatie nader ingaan?

Staatssecretaris Van Hoof:

Er is geen verschil van mening over het feit dat wij allen vinden dat discriminatie op de arbeidsvloer moet worden tegengegaan. Dat hebben wij ook met elkaar vastgesteld en daar hebben wij ook geen discussie over. Ik wijs mevrouw Bussemaker nog even op mijn misschien iets te korte en te subtiele tussenzinnetje toen ik wees op de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en de rol die de Arbeidsinspectie daarbij heeft. Ik zei dat ook omdat dit gezien de mogelijkheden van de Arbeidsinspectie op zich al ingewikkeld en moeilijk is. In feite zeg ik daarmee dat dit ook aan de orde is als het gaat om de rol van de Arbeidsinspectie in het kader van discriminatie. Het gaat er dus niet om dat je niet van de vergelijking gelijke behandeling van mannen en vrouwen naar discriminatie op de arbeidsmarkt zou willen, maar de vraag is of het kan. Het gaat om de vraag of de Arbeidsinspectie op de stoel van de rechter kan gaan zitten en of het daadwerkelijk wat zal opleveren. Ik heb de conclusie getrokken dat ik denk dat dit een onwenselijke situatie oplevert. Vanuit die conclusie heb ik aanname van de motie ontraden. Ik wacht af wat de Kamer daarvan vindt.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

De staatssecretaris zegt nu dat het maar de vraag is of het kan. Natuurlijk kan ik mij voorstellen dat er ingewikkelde gevallen zijn, maar het gaat mij om de evidente gevallen. Als de Arbeidsinspectie optreedt ten aanzien van mannen/vrouwen zal het ook over evidente gevallen gaan. Alle gevallen die juridisch buitengewoon ingewikkeld zijn, zullen waarschijnlijk elders moeten worden uitgevochten. Hier doen wij wat in evidente gevallen kan. Dat moeten wij toch mogelijk maken?

Staatssecretaris Van Hoof:

In alle eerlijkheid geef ik op dit moment een oordeel over de motie zoals ik dat heb gedaan. Mevrouw Bussemaker heeft bij nadere duiding gevraagd of zoiets kan worden georganiseerd als het om evidente gevallen gaat. Ik kan dat op dit moment niet overzien. Het is mij op dit moment absoluut niet duidelijk hoe je dat juridisch moet vastleggen in wetgeving. Daar moet je verder naar willen kijken. Als dat de vraag is, dan heb ik er geen probleem mee om toe te zeggen dat ik heel expliciet wil nagaan of hetgeen mevrouw Bussemaker als toelichting geeft, mogelijk is. Het gaat dan om de vragen wat evidente gevallen zijn, wie dat bepaalt en hoe daarmee moet worden omgegaan. Ik kan een hele trits vragen bedenken, maar de antwoorden kan ik niet geven. Dat kan ik zeker niet op dit moment, zonder daar nader naar te hebben laten kijken. Daar zou je meer tijd en ruimte voor moeten hebben. Dat brengt mij tot dezelfde conclusie. Ik begrijp best wat mevrouw Bussemaker wil. Ik wil ook wel nagaan of er überhaupt aanknopingspunten zijn, maar met betrekking tot de motie die nu voorligt, kom ik tot de conclusie die ik al heb getrokken.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Als ik dit mag begrijpen als een toezegging dat de staatssecretaris ons daarover nader gaat informeren, houd ik mijn motie voorlopig aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Bussemaker stel ik voor, haar motie (28770, nr. 12) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

Naar boven