Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 29 april 2004 over aangewezen sectoren/beroepsgroepen waarvoor de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning niet getoetst wordt op beschikbaarheid van prioriteitsgenietend aanbod.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Ik beperk mij tot het indienen van één motie, over de land- en tuinbouw en het vrije verkeer van werknemers in Europa.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de land- en tuinbouwsector problemen heeft voldoende personeel te vinden voor seizoensarbeid;

overwegende dat illegale arbeid en ontduiking van in Nederland geldende arbeidsvoorwaarden met alle mogelijke middelen bestreden moet worden;

overwegende dat vrij verkeer van werknemers in de Europese Unie wenselijk is en van belang is voor de Nederlandse en de Europese economie;

verzoekt de regering, piekarbeid (tot twee maanden) in de land- en tuinbouw als tekortsector aan te duiden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(29407).

De heer Bruls (CDA):

Voorzitter. Het wordt nog een interessante middag. Ook ik zal mij beperken tot het voorlezen van onze motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij een aantoonbaar onvoldoende geschikt en beschikbaar prioriteitsgenietend arbeidsaanbod een sector of beroepsgroep in aanmerking kan komen voor de vrijstelling van de verplichte arbeidsmarkttoets en de verplichte vacaturemelding;

overwegende dat het aanbod van arbeidskrachten zal toenemen, maar niet voorkomen kan worden dat er, met name ten aanzien van de kortdurende seizoensarbeid ten behoeve van de oogst van open teeltgewassen, tekorten aan arbeidskrachten zullen zijn;

verzoekt de regering om de kortdurende seizoensarbeid in de land- en tuinbouw ten behoeve van de oogst van open teeltgewassen voor een maximale duur van twee maanden in aanmerking te laten komen voor de vrijstelling van de individuele arbeidsmarkttoets en de verplichte vacaturemelding,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruls en Varela. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(29407).

De heer De Wit (SP):

Naar aanleiding van het overleg dat wij zojuist hadden met de staatssecretaris over de aanwijzing van sectoren waarin wel of niet vrijstelling wordt verleend, dien ik een motie in die betrekking heeft op de zorgsector. Ik ben het niet met de staatssecretaris eens dat het verantwoord is om de vrijstelling toe te passen op de door hem aangeduide beroepen. De staatssecretaris zegt dat er sprake is van werkloosheid in de landen van Oost-Europa, juist in de zorg. Ik wijs hem erop dat die werkloosheid juist wordt veroorzaakt door de aansluiting van die landen bij Europa en de maatregelen die men in verband daarmee heeft moeten treffen. Dit betekent niet dat er een structureel overschot is aan arbeidskrachten; het is meer uit nood geboren. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet van plan is voor de beroepen van OK-assistent, radiotherapeutisch laborant en radiodiagnostisch laborant in de zorgsector vrijstelling te verlenen van de individuele arbeidsmarkttoets;

overwegende dat dit ten opzichte van de landen van herkomst onverantwoord is gelet op de stand van de zorg aldaar;

verzoekt de regering, af te zien van dit voornemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(29407).

Staatssecretaris Rutte:

Voorzitter. Allereerst wil ik bij de Kamer mijn brief van 16 maart nog eens nadrukkelijk onder de aandacht brengen. Daarin heb ik uitgelegd hoe ik CWI heb gevraagd te besluiten welke sectoren wel of niet kunnen worden vrijgesteld van de arbeidsmarkttoets. Daarbij wordt, kort samengevat, niet alleen gekeken naar de vraag of er op dat moment in de kaartenbakken voldoende aanbod is en hoe het staat met de vacatures, maar vormt CWI zich ook nadrukkelijk een eigenstandig professioneel oordeel over hoe het arbeidsaanbod zich de komende tijd zal gaan ontwikkelen. Naar mijn beste weten is mijn verzoek stilzwijgend door de Kamer geaccordeerd, want de inmiddels zes weken oude brief waarin ik de Kamer daarover informeer, is verder niet meer in behandeling genomen. Gegeven dat verzoek aan CWI kan ik niet anders dan vaststellen dat CWI volstrekt terecht tot de conclusie is gekomen dat seizoensarbeid niet moet worden uitgesloten van de toets op prioriteitgenietend aanbod. CWI heeft precies gedaan wat ik heb gevraagd en valt dan ook niets te verwijten. Wat mij eigenlijk met deze moties wordt gevraagd is om alsnog druk uit te oefenen op CWI om zijn standpunt te herzien. Dat ben ik zeker niet van plan. CWI heeft zijn professionele oordeel gegeven. Het enige wat ik kan doen is besluiten dat de standpunten van CWI voortaan adviezen zijn waarop ik zelf een politieke beslissing zou nemen. Zo moet ik die moties dan maar lezen.

Na deze procedurele opmerkingen gemaakt te hebben, kom ik nu op de inhoudelijke weging van de moties. Wat mij betreft zijn er drie criteria. Cruciaal is de vraag of de oogst van het land komt. Er zijn misschien bedrijven die hebben geanticipeerd op vrijstelling. Die oogst, dames en heren, komt van het land. Dat blijkt uit alle signalen die wij krijgen. Waar problemen ontstaan, zet CWI onmiddellijk de noodprocedure in werking. Het antwoord op vraag één "komt die oogst van het land?" is dus "ja, die oogst komt van het land".

De tweede vraag, van de heer Bruls, luidt: kan de procedure sneller? Ja, dat kan. Wij hebben door een aantal maatregelen te nemen en de noodzaak te schrappen dat in alle gevallen ook moet worden gekeken naar aanbod vanuit andere landen in West-Europa, de procedure teruggebracht van twaalf naar zeven weken. Er zijn dus vijf weken uitgesleuteld. Dat is goed nieuws en geeft een extra verlichting van die administratieve druk.

De derde vraag is cruciaal en daartoe doe ik een beroep op de Kamer. Ik zou de Kamer willen vragen nog één keer, misschien in de eigen fractie, deze twee moties te leggen naast de motie-Visser/Bruls die in het debat op 3 februari 2004 is ingediend. De motie-Visser/Bruls is met 90 tegen 60 stemmen aangenomen en heeft ertoe geleid dat het kabinet zijn standpunt 180 graden heeft herzien omdat het heeft besloten de meerderheid van de volksvertegenwoordiging te volgen. In deze motie wordt gesproken over het voorkomen van verdringing op de arbeidsmarkt en het daartoe weer in het leven roepen van de arbeidsmarkttoets. Dit was totaal contrair aan het standpunt dat de regering in de Kamer had verdedigd en wij hebben het standpunt van de motie overgenomen.

Naar mijn stellige overtuiging leiden deze twee moties tot verdringing op de arbeidsmarkt. Hiermee maakt de Kamer het sociale diensten onmogelijk om zich in te zetten voor grote groepen mensen, zoals jeugdwerklozen en andere groepen die baat kunnen hebben bij kortdurende arbeid om weer te wennen aan het arbeidsritme. Dit is exact de discussie die wij met elkaar hebben gevoerd en dit raakt het hart van de zorg van de Tweede Kamer in februari! Nu worden hier moties ingediend die de regering vragen om weer een draai van 180 graden terug te maken en voor een deel van de economie weer het oude eigen standpunt in te nemen. Met alle respect, maar dat kan toch niet! Ik vraag de leden nog één keer te kijken of zij hier als Tweede Kamer consequent bezig zijn. Dat is in het bijzonder een oproep aan de fracties van CDA en LPF omdat zij toen voor de motie-Visser/Bruls hebben gestemd en nu moties lijken te gaan steunen die in mijn vaste overtuiging het volstrekt tegenovergestelde vragen.

Ik ontraad aanname van beide moties stevig. Als zij worden aangenomen, vraagt dat overleg in het kabinet. Ik zal dat punt dan bij de eerstvolgende vergadering van de ministerraad inbrengen en de Kamer berichten hoe wij die moties wegen en of wij ze willen uitvoeren of niet. Nogmaals, ik hoop echt dat het zover niet komt.

Tot slot ga ik in op de motie van de heer De Wit die vraagt of je beroepen in de zorg niet moet uitsluiten van het vrije verkeer. Ik begrijp waarom de heer De Wit deze motie heeft ingediend. Ook in het debat hebben wij het daarover gehad. Je moet natuurlijk voorkomen dat er braindrain ontstaat uit landen met economieën die er wat slechter voor staan dan de onze, naar onze economie. Tegelijkertijd kun je het vrije verkeer ook niet blokkeren. Daar komt bij dat er op dit moment werkloosheid is onder personeel in de gezondheidszorg in met name Polen. Het zou dan gek zijn om te zeggen: blijf ondanks die werkloosheid maar thuis op de bank zitten, want u mag hier niet aan de slag. Ik begrijp waar die motie vandaan komt, maar toch zou ik aanname, alles afwegende, willen ontraden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, zo dadelijk over de ingediende moties te stemmen.

Met dank aan alle 28 Kamerleden die vanochtend het woord hebben gevoerd, zijn wij binnen het tijdschema klaar met alle inhoudelijke agendapunten. Straks houden wij een korte regeling van werkzaamheden en aansluitend gaan wij stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 14.04 uur tot 14.30 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven