Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 22 april 2004 over RAZEB.

De voorzitter:

Ik herhaal dat het alleen gaat om het indienen van een motie en vervolgens een korte reactie van de minister.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Israël vermoordt regelmatig Palestijnen die hij van terrorisme beschuldigt, zonder enige vorm van een eerlijk proces. Kofi Annan heeft dat terecht onwettige en ongerechtvaardigde acties genoemd. De EU drong al in 2001 bij Israël aan op het onmiddellijk staken van deze buitengerechtelijke dodingen. Dat is tot nu toe helaas zonder resultaat gebleven. Volgens ons is Nederland als partij bij de Geneefse conventies verplicht in actie te komen tegen de verantwoordelijken voor de schendingen van deze verdragen. De Nederlandse regering heeft herhaaldelijk erkend dat er sprake is van ernstige inbreuken op de Geneefse conventies. De politiek en militair verantwoordelijken voor dit beleid en de uitvoering ervan zijn ook individueel aansprakelijk. Dat heeft de Nederlandse regering ook erkend. Daarom vindt mijn fractie dat het niet alleen bij dode letters mag blijven. De regering moet overgaan tot actie. Er moet wel voldoende informatie beschikbaar zijn om over te gaan tot vervolging op het moment dat deze individuen zich op Nederlands grondgebied bevinden. Daar heeft Nederland mogelijkheden. Ik dien daartoe de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het Israëlische beleid ten aanzien van het liquideren van Palestijnse tegenstanders een schending van internationaal recht is en liquidaties voortvloeiend uit dit beleid ernstige inbreuken op de Geneefse verdragen dan wel anderszins misdrijven onder internationaal recht opleveren;

van mening dat de Geneefse verdragen Nederland verplichten, hetzij over te gaan tot strafrechtelijke vervolging en berechting op het moment dat de verdachten van ernstige inbreuken als bedoeld in de Geneefse verdragen zich op Nederlands grondgebied bevinden, hetzij deze verdachten uit te leveren aan een derde land met het oog op strafrechtelijke vervolging en berechting aldaar;

overwegende dat de Nederlandse regering tevens de mogelijkheid bezit een vooronderzoek in te stellen naar de Israëlische schendingen van de Geneefse verdragen, ook als verdachten het Nederlands grondgebied nog niet hebben betreden;

van mening dat concrete aanknopingspunten voor een dergelijk vooronderzoek aanwezig zijn;

verzoekt de regering, een vooronderzoek in te stellen naar personen, betrokken politici en militairen bij deze Israëlische schendingen, die nu en in de toekomst mogelijk onder de effectieve rechtsmacht van Nederland zouden kunnen vallen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Karimi en Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 540(21501-02).

De heer Van Bommel (SP):

Mijnheer de voorzitter. De Nederlandse regering heeft een ondubbelzinnige veroordeling uitgesproken toen sjeik Achmed Yassin vermoord werd. De Nederlandse regering heeft dat herhaald na de moord op zijn opvolger en zij zal dat vermoedelijk wederom herhalen wanneer degene die nu op de eerste plaats staat bij Hamas door Israëlisch geweld wordt omgebracht. Het moet wat de SP betreft niet bij woorden blijven, maar er moeten daden worden gesteld. Dat kan binnen het politieke raamwerk van de Europese Unie. Ik dien daarom de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Israëlische autoriteiten een executiepolitiek tegen leiders uit de Palestijnse gemeenschap voeren die in strijd is met het internationaal recht;

overwegende dat het Associatieverdrag tussen de EU en Israël verplicht tot de "eerbiediging van democratische beginselen en mensenrechten";

van mening dat economische samenwerking één van de middelen van de EU is om invloed uit te oefenen op het vredesproces en de naleving van de mensenrechten;

van mening dat de mensenrechten in de bezette Palestijnse gebieden worden geschonden door het Israëlische leger en dat de Associatieraad gezien de geweldsescalatie om deze redenen bijeen moet komen;

van mening dat het uitvoeren van buitengerechtelijke executies niet alleen wederrechtelijk is, maar ook politiek contraproductief;

verzoekt de regering om in de vergadering van ministers van Buitenlandse Zaken aan te dringen op het bijeenroepen van de Associatieraad met Israël, zoals voorzien in het Associatieverdrag tussen de EU en Israël, teneinde het Verdrag op te schorten zolang deze executiepolitiek doorgaat,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bommel en Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 541(21501-02).

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. De tweede motie komt mede voort uit de uitspraken zoals deze gedaan zijn door de EU-commissaris Verheugen, die over de uitbreiding gaat. Hij heeft gezegd dat het ondenkbaar is dat de onderhandelingen met Turkije worden gestart, indien Turkije nog politieke gevangenen heeft vastzitten. Ook de minister van Buitenlandse Zaken heeft zich afkeurend uitgelaten over het feit dat de detentie van de vier politieke gevangenen voortduurt. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de toetreding van Turkije tot de Europese Unie een democratische rechtsstaat vereist met respectering van mensenrechten en rechten van minderheden, zoals gedefinieerd in de criteria van Kopenhagen;

overwegende dat vier staatsburgers, in 1991 volgens de regels van de Turkse kieswet tot parlementslid gekozen, namelijk Selim Sadak, Leyla Zana, Hatip Dicle en Orhan Dogan in 1994 tot 15 jaar gevangenisstraf zijn veroordeeld op basis van politieke opvattingen;

overwegende dat er tegen deze vier parlementariërs in een in april 2004 gehouden nieuw proces een herbevestiging van die straf is uitgesproken door het Eerste Hof voor de Staatsveiligheid van de rechtbank van Ankara;

constaterende dat het hierbij om politieke gevangenen gaat;

van mening dat de huidige situatie van de mensenrechten in Turkije op deze wijze onverenigbaar is met de eisen van de rechtsstaat en het lidmaatschap van de EU;

verzoekt de regering, zich uit te spreken tegen onderhandelingen met Turkije zolang er politieke gevangenen in dat land zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 542(21501-02).

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. De laatste motie betreft eveneens de situatie die er in Turkije maar deels ook in Nederland is met betrekking tot het niet erkennen van de Armeense genocide in 1915. De motie spreekt voor zichzelf.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de toetreding van Turkije tot de Europese Unie een democratische rechtsstaat vereist met respectering van mensenrechten en rechten van minderheden, zoals gedefinieerd in de criteria van Kopenhagen;

constaterende dat de Turkse opstelling ten aanzien van de massamoord op Assyrische en Armeense bevolkingsgroepen niet past binnen de criteria van Kopenhagen, met name het vereiste van de democratische rechtsstaat en rechten van minderheden;

overwegende dat het voor de EU noodzakelijk is dat voor een gezonde verhouding tussen Turkije en zijn onderdanen en tussen Turkije en buurland Armenië, Turkije duidelijkheid moet verschaffen over de massamoorden op Armeense en Assyrische bevolkingsgroepen in 1915;

tevens overwegende dat de toetreding van Turkije tot de Europese Unie zonder objectieve beoordeling van het eigen verleden en met name zonder de erkenning van de massamoorden op de Assyrische en Armeense bevolkingsgroepen niet geloofwaardig zal zijn voor de EU;

constaterende dat inmiddels in een aantal EU-landen zoals Frankrijk, België, Zweden, Italië en Griekenland erkenning van de massamoord op met name de Armeense bevolkingsgroep door de regering en/of het parlement heeft plaatsgehad;

constaterende dat het uitblijven van erkenning van de massamoorden op de Armeense en Assyrische bevolkingsgroepen mede de oplossing van andere problemen in de instabiele regio Kaukasus in de weg staat en als conflictbron een extra risico inhoudt voor de vrede;

Van Bommelverzoekt de regering, bij de beoordeling van Turkije en bij de besluitvorming over een datum over het begin van de onderhandelingen met Turkije over de toetreding tot de Europese Unie, uitdrukkelijk de erkenning van de massamoord op Armeense en Assyrische bevolkingsgroepen in 1915 als voorwaarde te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 543(21501-02).

De heer Koenders (PvdA):

Voorzitter. Ik wil drie moties aan de Kamer voorleggen. De eerste betreft de situatie in Soedan. Wij hebben daarover gesproken tijdens het overleg van de Razeb. Ik weet dat vanmorgen een beperkte toegang mogelijk is van de Verenigde Naties in het gebied van West-Soedan. Toch lijkt me gezien de ontwikkelingen in de mensenrechtencommissie een scherpere positie nodig ten aanzien van de bijna slepende genocide in Soedan.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat betrouwbare bronnen melding maken van de directe betrokkenheid van de Soedanese regering bij ernstige mensenrechtenschendingen in Dafur;

verzoekt de regering, in het kader van de EU en de VN te pleiten voor een scherpe, openlijke veroordeling van deze schendingen en te bevorderen dat druk op de Soedanese regering wordt uitgeoefend om te komen tot vervolging van de daders,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koenders. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 544(21501-02).

De heer Koenders (PvdA):

Ik heb uiteraard gekeken naar de huidige opmerkingen van de Europese Unie ter zake, maar ik vind deze te weinig scherp, gezien de ernst van de situatie in Soedan.

De tweede motie heeft betrekking op de discussie die wij gehad hebben over de situatie in het Midden-Oosten. Ik wil op twee punten een motie indienen. De eerste heeft betrekking op de consequenties van de Israëlische politiek van de afgelopen periode in de richting van standrechtelijke executies en liquidaties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de standrechtelijke executies/liquidaties door de staat Israël gepleegd in de bezette Palestijnse gebieden en de onschuldige slachtoffers die daarbij vallen, ernstige schendingen inhouden van het internationaal recht;

verzoekt de regering, te bevorderen dat de Europese Unie op korte termijn de Associatieraad EU-Israël bijeenroept teneinde deze schendingen van het internationaal recht en eventuele consequenties aan de orde te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koenders. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 545(21501-02).

De heer Koenders (PvdA):

Het valt mij steeds op dat er niets gedaan wordt om de Associatieraad bij elkaar te roepen. Ik vind dat er een nieuw politiek initiatief van Nederland nodig is, dat verdergaat dan de initiatieven uit het verleden op dat terrein.

De laatste motie is een uitvloeisel van een aantal vragen die ik met de heer Wilders eerder heb gesteld over de zogenaamde oorsprongsregels. Deze discussie speelt, zoals de minister misschien meer dan iemand anders in dit huis weet, al lang in Brussel. Mijn fractie vindt het van belang om hierover een uitspraak te krijgen van de Europese Commissie, zodanig dat alle problemen die er waren in de vraagbeantwoording aan collega Wilders en mij, eindelijk tot het verleden kunnen gaan behoren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat nog steeds geen volledige helderheid bestaat over de toepassing van het Protocol Oorsprongsregels bij het onderscheid maken tussen de behandeling van de productie in de staat Israël en de productie in haar nederzettingen en dat dit tot ongewenste complicaties heeft geleid;

verzoekt de regering, te bespoedigen dat de Europese Commissie verklaart dat de vaststellingen van de Israëlische douane omtrent de oorsprong van producten niet rechtsgeldig tot stand komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koenders. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 546(21501-02).

De heer Koenders (PvdA):

Een dergelijke verklaring van de Europese Commissie zal de bestaande problemen die de minister in zijn vraagbeantwoording naar voren heeft gebracht, beter kunnen oplossen.

Minister Bot:

Voorzitter. De Nederlandse regering en de Europese Unie zijn met de indiener van de motie-Karimi van mening dat het goed is om Israël voortdurend te herinneren aan de verplichtingen die voortvloeien uit de vierde Geneefse Conventie. Dat is bij herhaling gebeurd en zal ook blijven gebeuren. Uit de Geneefse Conventie vloeien een aantal vereisten voort, waaraan voldaan moet worden, voordat men tot een vooronderzoek kan overgaan. Een daarvan is dat de verdachte zich in Nederland moet bevinden, zoals ook in de Nederlandse wetgeving, in de Wet internationale misdrijven, is vastgelegd.

In de motie wordt als het ware een voor-vooronderzoek geïmpliceerd. Daarvoor is nodig dat er concrete aanknopingspunten zijn voor een dergelijk onderzoek. Verder moet er een redelijke verwachting zijn dat de verdachten zich naar Nederland zullen begeven. In het onderhavige geval zal aan deze voorwaarden naar de mening van de regering niet worden voldaan. Er is geen enkele aanwijzing dat verdachten zich naar Nederland zullen begeven. Verder is in deze verdragen en in de wettelijke bepalingen die Nederland aan de hand van deze verdragen heeft opgesteld, de kwestie van de immuniteit vastgelegd. Dat speelt niet onmiddellijk, maar ik wil het toch even in herinnering brengen. Ik noem nog een andere omstandigheid bij die aanknopingspunten. Het instellen van een dergelijk vooronderzoek is een bevoegdheid van het landelijk parket in Rotterdam, en niet van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De voornaamste overweging van de regering is dat er geen aanwijzingen zijn dat de betrokkenen zich naar Nederland zullen begeven.

Ik denk dat het eenzijdig instellen van een onderzoek naar een van de partijen een contraproductief effect zal hebben op de onderhandelingen en op het bevorderen dat dit soort toestanden niet meer voorkomen. De Nederlandse regering heeft een veroordeling hierover uitgesproken en is van mening dat de Europese Unie overleg moet plegen met Israël om zulke zaken te voorkomen, maar zij gelooft niet dat dit een middel is om daaraan tegemoet te komen. Daarom ontraadt zij aanvaarding van de motie.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik heb niet zoveel tijd dat ik alle vragen kan stellen die ik wil stellen, maar ik stel één vraag. Beweert de minister van Buitenlandse Zaken dat geen enkel lid van het huidige kabinet of van vorige kabinetten die medeverantwoordelijk zijn geweest voor dit beleid, en geen enkele militair, Nederland op korte of op lange termijn zal bezoeken?

Minister Bot:

Het lijkt mij logisch dat wij eerst moeten weten wie de verdachten zijn. Dat moet worden uitgemaakt door het openbaar ministerie, dus daar moeten aanwijzingen voor zijn. Wie die verdachten dan ook zijn, ik heb op het ogenblik geen aanwijzing dat zij zich naar Nederland zullen begeven. Het is allemaal nogal abstract. Ik denk dat je in dit soort gevallen heel zorgvuldig moet zijn bij de uitvoering van de wet, maar dat je ook oog moet hebben voor de politieke consequenties.

Nogmaals, ik denk dat er andere middelen zijn om Israël hiervan te weerhouden, zoals druk, gesprekken en hervatting van de onderhandelingen over de road map. Dat zijn allemaal maatregelen waarvan de Nederlandse regering vindt dat zij beter geschikt zijn om tegemoet te komen aan de wens van de indiener van de motie. Ik blijf erbij dat de regering aanvaarding van deze motie ontraadt.

De voorzitter:

Ik zal geen interrupties meer toestaan, omdat wij in een tijdsklem zitten. Er zijn moties ingediend, waarin een opvatting staat, en de minister reageert daarop. Dat is het karakter van een VAO.

Minister Bot:

In de eerste motie van de heer Van Bommel wordt de regering verzocht om in de vergadering van de ministers van buitenlandse zaken aan te dringen op het bijeenroepen van een Associatieraad met Israël, zoals voorzien in het Associatieverdrag tussen de EU en Israël, om dat verdrag op te schorten, zolang deze executiepolitiek doorgaat.

Mag ik er nogmaals op wijzen dat in dit geval twee partijen schuld hebben aan de situatie die is ontstaan? Er zijn twee partijen die over en weer misdaden hebben begaan. Ik denk niet dat dit een geëigend middel is, maar dat dit op een andere manier moet worden opgelost. Ik denk dat een eenzijdige opschorting van het verdrag contraproductief zal werken. Willen wij deze problematiek oplossen, die al heel lang aan de gang is, dan moeten wij naar andere middelen zoeken, zoals wij al doen. Zowel bilateraal als via de Europese Unie en de Verenigde Naties zullen wij druk moeten uitoefenen op beide partijen om te komen tot opheffing van dergelijke maatregelen, die door de Nederlandse regering zijn veroordeeld. Wij denken niet dat dit een geëigend middel is om de zaak tot een oplossing te brengen. Ook hier geef ik hetzelfde oordeel en ontraad de motie.

In de tweede motie wordt de regering verzocht, zich uit te spreken tegen onderhandelingen met Turkije, zolang er politieke gevangen in dat land zijn. Door betrokkene is beroep ingesteld tegen deze veroordeling, dus de zaak is nog onder de rechter, sub judice, zoals dat heet. Dat is een eerste overweging. Een tweede overweging is dat dit onderwerp gisteren in de Raad van Europa aan de orde is geweest. Daarbij heb ik kennisgenomen van de verklaring waarin de Turkse regering afstand neemt van deze veroordeling en waarin minister Gül aankondigt dat hij een constitutioneel amendement zal indienen om ervoor te zorgen dat deze militaire hoven worden opgeheven. Een derde overweging is dat wij ons bij de onderhandelingen met Turkije moeten houden aan de afspraak dat de Commissie in oktober een rapport indient, waarin aan de hand van de politieke criteria van Kopenhagen wordt bekeken of Turkije deze rechten schendt. Daar hoort dit ook bij. Op dat moment wordt er een afweging gemaakt of wij de onderhandelingen met Turkije al dan niet moeten aanvangen.

In het licht van deze drie overwegingen denk ik dat het niet goed is om ons nu al uit te spreken tegen onderhandelingen. Of wij dat wel of niet doen, komt op een later punt. Wat ik zeer zwaarwegend vind, is dat de zaak nog sub judice is. De regering ontraadt aanvaarding van deze motie.

De heer Van Bommel (SP):

Op grond van de woorden van de minister wil ik deze motie graag aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Bommel stel ik voor, zijn motie (21501-02, nr. 542) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Bot:

Voorzitter. De derde motie van de heer Van Bommel verzoekt de regering bij de beoordeling van Turkije en bij de besluitvorming over een datum voor het begin van de onderhandelingen met Turkije uitdrukkelijk de erkenning van de massamoord van Armeense en Assyrische bevolkingsgroepen als voorwaarde te betrekken. Ook wat deze motie betreft, zeg ik dat het oordeel over het begin van de onderhandelingen zal zijn gebaseerd op de politieke Kopenhagen-criteria en dat het oordeel gericht is op het heden en op de toekomst. Hoe ontwikkelt Turkije zich? Deze motie kijkt te veel naar het verleden en is als zodanig een uitbreiding van, een aanvulling op die Kopenhagen-criteria die de regering niet kan onderschrijven, zeker niet op dit moment, vlak voordat de Commissie met een rapport zal komen waarin alle overwegingen zullen worden betrokken. De regering wil dat afwachten. Het staat ieder parlement en elke regering vrij om zich over deze vreselijke gebeurtenissen uit te spreken en dat gebeurt ook regelmatig door regeringen en historici. Sommige veroordelen dat, andere niet, maar ik denk dat wij het allemaal een vreselijke en veroordelenswaardige gebeurtenis vinden. Nogmaals, je kunt die mening hebben, maar het is heel wat anders om een dergelijke motie te onderschrijven. Laten wij afwachten wat de Commissie in oktober in haar rapport stelt en laten wij dan de afwegingen maken die nodig zijn om tot een afgewogen oordeel te komen over het al dan niet openen van de onderhandelingen met Turkije.

Voorzitter. Ik kom vervolgens op de moties van de heer Koenders, op de eerste plaats die over Dafur. Op dit ogenblik oefenen wij maximale druk uit op beide partijen. Met name mijn collega Van Ardenne is daar nauw bij betrokken. Die druk heeft op 8 april al geleid tot een overeenkomst tot een staakt het vuren. Een VN-missie naar dat gebied komt morgen terug. Ik zou de indiener eigenlijk in overweging willen geven om op basis van de uitkomst van deze missie de huidige situatie te bezien en te beoordelen welke stappen verder zouden moeten gezet, zowel politieke als humanitaire. Dat lijkt mij een betere weg dan aanvaarding van deze motie, waarmee ik het op zichzelf wel eens ben, maar die volgens mij wellicht toch wat prematuur is, gelet op de aan de gang zijnde ontwikkelingen.

De heer Koenders (PvdA):

Voorzitter. Ik wil die motie dan wel aanhouden en verzoek de minister ons zo spoedig mogelijk te informeren over de uitkomsten van die VN-missie.

De voorzitter:

Ik stel voor, de motie-Koenders (21501-02, nr. 544) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Bot:

Voorzitter. Ik vind het een goed idee om de Kamer zo spoedig mogelijk over die uitkomsten te informeren. Wat daar gebeurt, kan natuurlijk al een hele tijd niet door de beugel, maar ik denk ook dat wij het vredesproces een kans moeten geven. Als blijkt dat de situatie door de VN-missie en andere onderhandelingspogingen is verbeterd, moeten wij ook dat erbij betrekken.

De tweede motie van de heer Koenders ligt in het verlengde van die van de heer Van Bommel en daarvoor gelden dan ook dezelfde argumenten. Ik denk niet dat het bijeenroepen van de Associatieraad op dit moment het meest geëigende middel is om deze situatie te bespreken. Wij hebben deze kwestie bilateraal en multilateraal aan de orde gesteld en Israël is daarvoor veroordeeld. Wij blijven Israël daarover aanspreken. Dat lijkt mij een betere methode en daarom moet ik ook aanvaarding van deze motie ontraden.

De derde motie van de heer Koenders betreft het Protocol Oorsprongsregels. Voor zover mij bekend, is de EU al enige tijd geleden overgegaan tot naheffing op goederen uit Israël waarvan de herkomst niet duidelijk was. Volgens mij zijn de eerste stappen daartoe zelfs al gezet toen ik nog in Brussel werkte. Als Israël niet in staat is om aan te tonen dat de producten niet afkomstig zijn uit bezette gebieden, dacht ik dat volgens het Associatieakkoord automatisch al de gunstige voorwaarden waaronder dergelijke producten mogen worden ingevoerd niet van toepassing worden verklaard en dat er dus een naheffing op moet komen. Ik begrijp dan ook niet goed wat de bedoeling van de motie is. Daarin wordt gesteld dat de vaststellingen van de Israëlische douane omtrent de oorsprong van producten niet rechtsgeldig tot stand komen. Dat wordt al geverifieerd door de Europese Commissie en als lidstaat moeten wij wel afgaan op wat die ons daarover meldt en die zegt dat vrij streng wordt nagegaan waar de producten vandaan komen en dat het goed mogelijk is om op basis van grondmonsters en proeven te kunnen bepalen of ze van Israëlische oorsprong zijn of dat ze afkomstig zijn uit de bezette gebieden. Mij lijkt de motie in haar huidige vorm dus overbodig te zijn.

De heer Koenders (PvdA):

Voorzitter. Ik zei al dat ik samen met collega Wilders de minister hierover al schriftelijke vragen heb voorgelegd. Volgens mij is de zaak aanmerkelijk gecompliceerder dan de minister nu doet voorkomen. Als de minister bereid is om die schriftelijke vragen met spoed te beantwoorden, ben ik bereid om deze motie tot dat moment aan te houden.

Minister Bot:

Voorzitter. Dat lijkt mij een goed idee. Ik weet dat die vragen er liggen. In mijn reactie zal ik de inhoud van deze motie meenemen en zal de situatie klip en klaar uiteen worden gezet.

De voorzitter:

Ik stel voor, de motie-Koenders (21501-02, nr. 546) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het eind van de vergadering te stemmen over de ingediende moties.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Er is in ieder geval nog een VAO waarbij de staatssecretaris van Sociale Zaken betrokken is en wellicht komt er nog een tweede, maar dat overleg is nog niet afgerond. Ik wil de commissie nog enige tijd geven, maar als zij over een kwartier nog niet klaar is, zal het eventueel daaruit voortvloeiende VAO niet meer voor het reces kunnen plaatsvinden.

De vergadering wordt van 13.24 uur tot 13.44 uur geschorst.

Naar boven