Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg over het WAO-stelsel (23456, nr. 12).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Ik wil graag de volgende drie moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering zegt het SER-advies over de WAO op hoofdlijnen uit te voeren;

constaterende dat de SER vaststelt dat de regering op cruciale punten afwijkt van het SER-advies;

overwegende dat draagvlak onder sociale partners van groot belang is voor een effectieve aanpak van de WAO;

verzoekt de regering, de huidige voorstellen in te trekken en alsnog het SER-advies uit te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23(28333).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat als gevolg van de aanpassing van het schattingsbesluit zo'n 110.000 mensen geen of een verlaging van de uitkering krijgen;

constaterende dat extra inspanningen nodig zijn om de perspectieven op arbeidsparticipatie voor deze groep te verbeteren;

overwegende dat vooralsnog geen zicht is op een convenant met de werkgevers, en dat ook overige maatregelen ontbreken;

verzoekt de regering, voor het ingaan van het nieuwe schattingsbesluit een concreet actieplan "werk voor WAO'ers" te presenteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24(28333).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de SER in haar advies beredeneerd aangeeft dat haar voorstellen zullen leiden tot een instroom in de WAO van minder dan 25.000;

overwegende dat de gegevens van de SER getoetst en bevestigd zijn door het UWV en het CPB;

overwegende dat in het najaarsakkoord is afgesproken dat als de SER aannemelijk maakt dat het AO-criterium operationeel te maken is, het kabinet aansluiting zal zoeken bij dit AO-criterium;

spreekt uit dat het kabinet zich niet aan haar afspraken van het najaarsakkoord houdt;

verzoekt de regering, haar eigen veronderstellingen te laten toetsen door het CPB en het UWV,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker, Vendrik en de Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25(28333).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik wil naar aanleiding van het debat op hoofdlijnen twee moties indienen. Ik wil daar de kanttekening bij maken dat de minister naar aanleiding van dit debat de conclusie mag trekken dat wij de hoofdlijnen nog niet voldoende duidelijk vinden om nu al te zeggen dat wij het voorstel steunen. Sterker nog, het voorstel, zoals het er nu ligt, kan niet de steun van mijn fractie hebben.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

De Witoverwegende dat in de plannen van het kabinet met betrekking tot de WAO degenen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn in eerste instantie aangewezen zijn op hun werkgever;

overwegende dat de ontslagbescherming van artikel 7:670 van het Burgerlijk Wetboek voor zieke werknemers beperkt is tot twee jaar;

overwegende dat op die manier het risico ontstaat dat werkgevers de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer na die twee jaar zullen ontslaan in plaats van hem aan werk te helpen;

verzoekt de regering, de wettelijke ontslagbescherming te verlengen met één jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit, Bussemaker en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26(28333).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet van plan is de huidige WAO-uitkeringsgerechtigden te herbeoordelen per 1 juli 2004 op basis van het aan te scherpen schattingsbesluit;

van mening dat het ongewenst en onjuist is zogeheten bestaande gevallen te herbeoordelen op grond van nieuwe criteria;

verzoekt de regering, van dit voornemen af te zien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit, Bussemaker en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(28333).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Collega Van Gent en ik doen het een beetje samen, heen en weer shoppen van debat naar debat. Mijn collega Van Gent heeft er vanmorgen namens GroenLinks op gewezen – dat heeft mijn fractie in eerste termijn ook al laten weten – dat van dit kabinet een krachtige inzet richting werkgevers mag worden verwacht. Al was het maar omdat van WAO'ers wordt verwacht dat zij akkoord gaan met nieuwe herbeoordelingen volgens strengere criteria. Vervolgens is er een lagere schatting of helemaal geen schatting en gaat de uitkering verloren. Deze mensen moeten vervolgens maar zien hoe zij aan geld en eventueel aan aangepast werk komen. De strenge benadering richting arbeidsongeschikte werknemers wordt niet gevolgd door een minstens even strenge benadering richting werkgevers. In het debat vanochtend bleek opnieuw dat de minister daaraan weinig behoefte heeft. Zo zijn wij niet getrouwd, en daarom dienen wij de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister in mei 2004 een gesprek met de gezamenlijke werkgeversorganisaties heeft om de mogelijkheden te verkennen om de inschakeling van gedeeltelijk arbeidsgeschikten te stimuleren;

van mening dat dit gesprek niet vrijblijvend mag zijn maar moet leiden tot heldere afspraken omdat:

  • - het belang van de reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten toeneemt door de kabinetsvoornemens;

  • - de werkgeversinzet van essentieel belang is om de reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten maximaal kans van slagen te geven;

verzoekt de regering om twee opties te bezien:

  • 1. middels een convenant met de werkgevers tot een sluitende aanpak inschakeling van gedeeltelijk arbeidsgeschikten op de arbeidsmarkt te komen;

  • 2. indien het voorgaande niet lukt, met andere instrumenten te komen waarbij werkgevers toch voldoende aangesproken worden om hun maatschappelijke bijdrage te leveren en te komen tot een sluitende aanpak van de inschakeling van gedeeltelijk arbeidsgeschikten op de arbeidsmarkt;

en de Kamer over deze herbeoordeling van werkgevers vóór de plenaire behandeling van de herbeoordeling van bestaande WAO'ers te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik, Van Gent, Bussemaker en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28(28333).

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter. De minister heeft vanmorgen het nodige gezegd over zijn inzet om te komen tot een gelijk speelveld voor de uitvoering van de WGA-regeling. Die inzet beoordelen wij als positief. Vanmorgen heeft de minister drie elementen daarvan genoemd, namelijk de gegevensuitwisseling, de gegevensverstrekker, de rentehobbel en het toezicht. Mijn fractie heeft er behoefte aan, mede gelet op de onderhandelingen met het Verbond van Verzekeraars, daaraan nog enkele criteria toe te voegen. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er voor de verzekering in het kader van de werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten per onderneming keuzevrijheid komt tussen publieke en private uitvoering;

overwegende dat een gelijk speelveld en volwaardige keuzevrijheid ook het navolgende vereist:

  • - duidelijkheid ten aanzien van de opbouw en waarborging van technische verplichtingen;

  • - scheiding van taken poortwachter en verzekeraar;

  • - uitvoerder moet zelf regels kunnen stellen voor reïntegratie;

  • - doorberekenen van reïntegratieVerburgkosten, en premie-inning;

  • - een onafhankelijk financieel toezicht;

verzoekt de regering, mede op basis van hier genoemde criteria, te komen tot een gelijk speelveld, zodat de verschillende opties op eerlijke wijze door werkgevers, in overleg met werknemers, kunnen worden beoordeeld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verburg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29(28333).

Mevrouw Bibi de Vries (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie zal het beleid van de regering steunen waar het gaat om de herziening van de WAO. Naar aanleiding van de tweede termijn van vanmorgen dient de VVD-fractie de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende het grote belang dat er is om (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten te reïntegreren naar werk;

constaterende dat de regering in het nieuwe schattingsbesluit het arbeidsplaatsenvereiste aanpast naar drie arbeidsplaatsen per functie;

constaterende dat als in het nieuwe schattingsbesluit het arbeidsplaatsenvereiste zou worden aangepast naar één arbeidsplaats per functie, dit naar verwachting een extra besparing zal opleveren oplopend tot ca. 80 mln euro in 2007;

van mening dat alles op alles gesteld moet worden om arbeidsongeschikten na de herbeoordelingsoperatie te reïntegreren naar werk;

verzoekt de regering, het schattingsbesluit zodanig aan te passen dat arbeidsplaatsenvereiste één arbeidsplaats per functie wordt en het geld dat hierdoor beschikbaar komt, te steken in de reïntegratie van arbeidsongeschikten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bibi de Vries. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30(28333).

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Vanmorgen was het overleg met minister De Geus. Wij zijn nog niet op alle punten tot overeenstemming gekomen; er moet worden afgewacht hoe allerlei verdere overleggen zullen lopen. Mijn fractie ondersteunt echter in beginsel de hoofdlijnen. Het hangt er natuurlijk van af hoe deze nader worden uitgewerkt. Twee punten zijn toch duidelijk onbevredigend verlopen. Daarover wil ik de volgende moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering private uitvoering van de Werkhervattingsregeling voor Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) wil beperken tot de eerste vijf jaar na de claimbeoordeling;

overwegende dat zowel werkgevers- als werknemersorganisaties in de Sociaal-Economische Raad en in de Stichting van de Arbeid een voorkeur hebben voor private uitvoering zonder tijdsbegrenzing;

van mening dat het, behalve in uitzonderingsgevallen, in verband met de nadelen van dossieroverdrachten en schuivende verantwoordelijkheden onlogisch is private uitvoering van de WGA te beperken tot een periode van vijf jaar na de claimbeoordeling;

verzoekt de regering, private uitvoering van de WGA (afgezien van eventuele publieke vangnetvoorzieningen) niet te begrenzen in de tijd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(28333).

De heer Dittrich (D66):

Het antwoord van de minister over de perverse prikkel, helemaal aan het eind van het overleg vanmorgen, vond ik niet bevredigend. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering voorstelt de loonsuppletie in de Werkhervattingsregeling voor Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) zodanig vorm te geven dat betrokkenen hun volledige restverdiencapaciteit moeten benutten om in aanmerking te komen voor een loonsuppletie;

overwegende dat het misschien niet altijd even makkelijk zal zijn voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten om hun volledige restverdiencapaciteit op de arbeidsmarkt te kunnen inzetten;

van mening dat het niet de bedoeling is dat uitvoerders van de WGA door de vormgeving van de regeling worden geprikkeld om gedeeltelijk arbeidsgeschikten niet hun volledige restverdiencapaciteit te laten benutten;

van mening dat het voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten financieel aantrekkelijk moet zijn om ten minste een deel van hun resterende verdiencapaciteit te benutten;

verzoekt de regering, de loonsuppletieregeling zodanig vorm te geven dat zowel uitvoerders als gedeeltelijk arbeidsgeschikten financieel belang hebben bij het benutten van zoveel mogelijk resterende verdiencapaciteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32(28333).

Mevrouw Bibi de Vries (VVD):

Is deze motie eigenlijk niet volstrekt overbodig? De minister heeft Dittrichnamelijk al heel vaak aangegeven dat hij geen perverse prikkels wil creëren. Eigenlijk herhaalt de heer Dittrich dat in zijn motie. Die is dan toch overbodig?

De heer Dittrich (D66):

Zoals mevrouw De Vries gehoord had kunnen hebben aan het einde van het overleg van vanmorgen, heb ik de minister gevraagd om te reageren op de perverse prikkel. In zijn antwoord sloeg de minister de verzekeraars over, wat op zich al opmerkelijk was. Daarop heb ik hem moeten interrumperen. Vervolgens kwam hij met een uitleg die ik niet overtuigend vond. Ik wil in ieder geval dat de uitwerking zodanig is dat er geen perverse prikkel ontstaat.

Mevrouw Bibi de Vries (VVD):

Volgens mij is dat het beleid dat de minister voorstelt in al zijn stukken. Ik kan niet anders dan concluderen dat de motie overbodig is.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb daar een ander oordeel over. Wij moeten dan maar zien hoe de fractie van mevrouw De Vries gaat stemmen nadat de minister hierop heeft gereageerd.

Mevrouw Verburg (CDA):

Herinnert de heer Dittrich zich dat wij hierover in de eerste termijn op 1 april uitvoerig hebben gesproken, en dat ik de minister aan de hand van een voorbeeld om een antwoord heb gevraagd? De minister heeft aan de hand van dat voorbeeld duidelijk gemaakt dat van iedereen die inspanning wordt verwacht. Dit staat ook in zijn hoofdlijnennotitie en zijn nadere brieven aan de Kamer.

De heer Dittrich (D66):

Ik neem aan dat mevrouw Verburg zich ook kan herinneren dat ik het in de eerste termijn over de perverse prikkel had en dat de minister toen antwoordde: ik heb nog niet helemaal helder hoe ik hierop moet reageren. Dat is wat de minister mij heeft geantwoord. Vervolgens heb ik die vraag vandaag in het voortgezette overleg nog eens herhaald. Ik vond het antwoord van de minister echter nog steeds niet helder genoeg. Ik wil gewoon dat er geen perverse prikkel is en dat wil ik zeker stellen met deze motie.

Minister De Geus:

Voorzitter. Ik loop de moties na. De eerste motie is van mevrouw Bussemaker c.s. Zij verzoekt de regering om de huidige voorstellen in te trekken en alsnog het SER-advies uit te voeren. Dit staat zodanig haaks op het kabinetsbeleid dat ik aanname van deze motie echt moet ontraden. De regering heeft het SER-voorstel op hoofdlijnen overgenomen. Vanaf dag één dat wij het besluit hebben genomen, hebben wij dat geschreven. Dat er daarna punten van verschil naar boven zijn gekomen, was op diezelfde dag al duidelijk. In onze brief hebben wij die verschilpunten duidelijk aangegeven. Deze verschilpunten zijn dus heus niet achteraf naar voren gekomen, maar zij waren toen direct al aan de orde. Verschil in appreciatie is echter het recht van eenieder.

De tweede motie van mevrouw Bussemaker c.s. gaat over het schattingsbesluit. De regering wordt verzocht voor het ingaan van het nieuwe schattingsbesluit een concreet actieplan "werk voor WAO'ers" te presenteren. Ik ontraad aanname van deze motie. Vanochtend in de tweede termijn van het AO heb ik goed helder kunnen maken wat de inzet van het kabinet is en wat er aan middelen beschikbaar is om van de reïntegratie van de mensen die bij het schattingsbesluit betrokken zijn, een succes te maken. Ik heb bovendien aangegeven dat ik daarover met werkgevers zal overleggen. De uitslag van dat overleg met werkgevers zal ik de Kamer melden. Ik beschouw deze motie als een oproep om een en ander tijdsvolgordelijk te doen en dat betekent dat aanname van deze motie een aanzienlijk risico op vertraging met zich meebrengt. Ik heb vanochtend aangegeven welke sporen ik parallel zou willen bewandelen. Dat betekent dat ik het schattingsbesluit zal voorhangen en zo nodig zal invoeren, ook al loopt het overleg met de werkgevers nog. Ik ontraad aanname van deze motie.

Een volgende motie van mevrouw Bussemaker c.s. spreekt uit dat het kabinet zich niet aan de afspraken van het najaarsakkoord houdt. Dat is echt onjuist en dat hebben wij vanochtend ook gewisseld. Mevrouw Bussemaker citeert hier opnieuw maar een deel. Zij stelt dat de SER aannemelijk heeft gemaakt dat het AO-criterium operationeel te maken is. Daar hoorde echter ook bij: en te overtuigen dat de WAO-instroom tot minder dan 25.000 zou dalen. Er is verschil van mening over en dit is ook niet nieuw. Mevrouw Bussemaker verzoekt de regering de eigen veronderstellingen te laten toetsen door het CPB en UWV. CPB en UWV zijn onze adviseurs en niet onze rechters. Ik leg hierover verantwoording af aan de Kamer en niet aan het CPB en UWV. Ik ontraad aanname van de motie. Mevrouw Bussemaker verlegt het debat naar de instituten.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

De minister daagt mij nu uit. Het gaat mij niet om de instituties, maar het gaat mij om de cijfers die het parlement moet hebben om een goed en deugdelijk oordeel te vellen over de voorstellen die de minister ons voorlegt. Dat kunnen wij op deze manier niet.

Minister De Geus:

Ik heb hierover uitvoerig geschreven in mijn brief van 30 maart 2004. Duidelijker dan ik in die brief ben geweest, kan ik op dit moment niet zijn.

Mevrouw De Vries verzoekt de regering in haar motie het schattingsbesluit zodanig aan te passen dat het arbeidsmarktvereiste één arbeidsplaats functie wordt en het hierdoor beschikbaar gekomen geld te steken in de reïntegratie van arbeidsongeschikten. Het laatste deel van de motie, dat er meer geld zal komen, is sympathiek. Vooralsnog ziet het er echter niet naar uit dat daar een tekort ontstaat. Voorts voel ik een sterke aarzeling om het criterium van drie arbeidsplaatsen, waartoe het kabinet heeft besloten, aan te passen. Dat brengt een aantal sociale risico's met zich mee. Ik wil de Kamer wel toezeggen dat wij hierover op het moment dat het schattingsbesluit voorkomt, een debat kunnen voeren. Ik verzoek mevrouw De Vries om haar motie aan te houden.

Mevrouw Bibi de Vries (VVD):

De minister heeft zojuist gezegd dat hij het niet onbespreekbaar vindt. Dat is één. Ten tweede heeft hij in zijn brief van 16 september 2003 voorgesteld om strenger te herkeuren. Daarom willen wij deze link nu leggen. Ik vind de afwachtende houding van de minister toch jammer.

Minister De Geus:

Dat kan ik mij voorstellen omdat mevrouw De Vries de gedachtegang in haar motie tot een politieke realiteit zou willen brengen. Wij voeren hier nu een debat over de hoofdlijnen. Die hoofdlijnen bevatten op zich wel het punt van het aantal arbeidsplaatsen, want dit aantal is genoemd in zowel de brief van september 2003 als in de brief van 12 maart 2004. Het is de regering wat waard om die moeilijke operatie rond het schattingsbesluit zowel in sociale als in financiële zin tot een succes te maken. Dat kan in de voorstellen van de regering. Met deze motie loopt die operatie volgens mij toch enige risico's. Ik stel voor, om dat debat, dat toch meer over de inhoud en de werking van zo'n schattingsbesluit en de keuringspraktijk gevoerd zal moeten worden, te voeren als het schattingsbesluit voorhangt. Ik zeg toe dat de voorhang van het schattingsbesluit in de maand mei zal geschieden. Dat betekent dat wij dit debat bij die gelegenheid kunnen voeren. Mevrouw De Vries heeft mijn woorden dat ik het niet onbespreekbaar zou vinden, gekoppeld aan het feit dat ik al eerder zoiets heb voorgesteld. Als je al eerder zoiets hebt voorgesteld, houdt dat in dat het op zichzelf niet onbespreekbaar is.

De motie-Vendrik c.s. verzoekt de regering om twee opties te bezien, namelijk een convenant met de werkgevers en, indien dat niet lukt, met andere instrumenten te komen. Voorts wordt mij verzocht de Kamer over deze herbeoordeling van werkgevers vóór de plenaire behandeling van de herbeoordeling van bestaande WAO'ers te informeren. Gezien het feit dat wij elkaar vanochtend in het debat niet naderden, is het misschien vreemd om te zeggen dat ik niet onsympathiek tegenover de genoemde opties sta. Ik vind het wel een bezwaar dat de Kamer mij via deze motie zou verzoeken om een en ander volgtijdelijk te doen. Dat levert een ernstig vertragingsrisico op. Ik zal de twee genoemde opties zeker bezien en ik zal de Kamer informeren als ik het gesprek met de werkgevers heb afgerond. Dat neemt echter niet weg dat wij de voorbereiding van het schattingsbesluit nu ter hand moeten nemen. Ik moet de Kamer aanvaarding van deze motie ontraden, omdat, zoals gezegd, daarin de twee sporen volgtijdelijk en niet parallel worden neergezet.

De motie van mevrouw Verburg gaat over het level playing field. Daarin staat: verzoekt de regering om te komen tot een gelijk speelveld, zodat de verschillende opties op eerlijke wijze door werkgevers in overleg met werknemers kunnen worden beoordeeld. Het overleg met werknemers is een aspect van de beantwoording van de vraag hoe de besluitvorming tot stand komt. Op dat aspect wil ik nu niet ingaan; eigenlijk is dat nu niet zozeer aan de orde.

Het gaat om de verschillende opties. Ik noem ze: publiek verzekerd zijn, eigen risico dragen en je verzekeren bij een verzekeraar. Dat moet een gelijk speelveld opleveren. Het is nodig dat die opties op een eerlijke wijze beoordeeld kunnen worden. Wij denken er dan ook aan om bij de premiestelling uit het publieke domein als volgt adequate voorlichting te geven: werkgever, u betaalt nu deze premie en u hebt de mogelijkheid van keuzevrijheid. Ook als men anders verzekerd is, wordt de werkgever in ieder geval ingelicht over de mogelijkheden, de opties, en de condities.

Als de motie zuiver een verzoek is om een gelijk speelveld te bereiken, beschouw ik die als een ondersteuning van het te voeren beleid. De overwegingen bevatten evenwel een aantal inhoudelijke en technische punten: duidelijkheid ten aanzien van de opbouw en waarborging van de technische verplichtingen, scheiding van de taken poortwachter en verzekeraar, uitvoerder moet zelf regels kunnen stellen voor de reïntegratie, doorrekenen van reïntegratiekosten en premie-inningen, alsook onafhankelijk financieel toezicht.

Vanmorgen hebben wij in de tweede termijn niet van gedachten gewisseld over deze verschillende aspecten. Het voert mij nu dus te ver om daarop in te gaan. Ik zeg wel toe dat ik dit zal doen bij de voorstellen over WGA. Ik zie het belang daar namelijk ook van in. Zoals aangegeven, zijn dit op zich geen onbelangrijke punten. Als de bedoeling van de motie echter is dat dit het kader is waarin wij verder werken, zullen wij daarover nader overleg moeten voeren.

Ik stel dus voor dat ik de overwegingen van de motie meeneem. Het verzoek om een gelijk speelveld te bewerkstelligen beschouw ik als een ondersteuning van het te voeren beleid. Nogmaals, het technisch definiëren van bepaalde vereisten, nog zonder dat ik ter zake een voorstel heb gedaan, lijkt mij op dit moment te ver gaan. Ik verzoek de indiener dus om, gezien deze toezegging, de motie aan te houden tot het debat over WGA.

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik ga op deze uitnodiging in: ik houd mijn motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Verburg stel ik voor, haar motie (28333, nr. 29) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister De Geus:

Voorzitter. In een motie van de heer Dittrich staat: verzoekt de regering de WGA niet te begrenzen in de tijd, afgezien van eventuele publieke vangnetvoorziening. Als het in de tijd echter niet begrensd wordt, levert dat vrij stevige complicaties op voor het level playing field. Wanneer de tijdsperiode te overzien is, is een concurrerend product te berekenen. Met name wanneer er sprake is van een volstrekt private uitvoering, ligt een oneindigheid in de rede. Wanneer een vergelijking echter nodig is, is voor een level playing field een oneindigheid in de tijd best wel gecompliceerd.

Hierbij komt dat ik nog geen voorstellen heb gedaan over het kader van de WGA. Een dergelijke begrenzing in de tijd is eigenlijk ook inhoudelijk niet aan de orde geweest in eerste en tweede termijn. Dit is dus een moeilijkheid; ook lijkt het mij voor de Kamer heel ingewikkeld om nu uitsluitend op basis van de motie een oordeel te vormen. Daarom ontraad ik de Kamer aanvaarding van deze motie.

De heer Dittrich (D66):

Hiertegen maak ik toch bezwaar. Ik heb dit punt in eerste termijn aan de orde gesteld, maar ik heb daar geen antwoord op gekregen. Nu zegt de minister dat het geen onderdeel van de beraadslaging heeft uitgemaakt. Juist om die reden heb ik deze motie ingediend.

Minister De Geus:

In eerste termijn is dit onderwerp even aan de orde geweest. Vanmorgen hebben wij in tweede termijn anderhalf uur met elkaar gesproken. Daarbij is de periode van vijf jaar op zich niet aan de orde geweest. Ik heb in een nutshell mijn belangrijkste bezwaar tegen de motie aangegeven. Ik meen hierbij aan de Kamer duidelijk te hebben gemaakt dat er bij een in de tijd begrensde periode sprake is van een product en een risico, waaraan zowel UWV als verzekeraars een prijs kan verbinden. Wanneer een product in de tijd niet begrensd is, is het tot stand brengen van een level playing field en een serieuze mate van keuzevrijheid echt veel moeilijker. Ik denk aan de keuze van het dragen van een eigen risico. Als dat in de tijd ook onbegrensd zou zijn, zouden er ook allerlei vangnetten moeten komen voor het geval dat een werkgever in die tijd failliet zou gaan. Dus met het oog op de keuzevrijheid en het level playing field heeft het kabinet voorgesteld om die periode tot vijf jaar te begrenzen.

Overigens zien wij natuurlijk ook het belang dat verzekeraars zouden kunnen hebben bij een doorlopend risico. Immers, dan is voor hen de prikkel groter om iets in de reïntegratie te doen. Nogmaals, in de combinatie van het twee jaar loon doorbetalen en de WGA met eventueel daarna aanvullende verzekeringen zit voor de verzekeraars voldoende motivatie om zich in deze markt te mengen.

Dit kan zeer zeker een serieus punt in het debat zijn, maar de wens om de keuzevrijheid en het level playing field inhoud te geven, kan toch een belangrijk bezwaar tegen het voorstel zijn dat in de motie is vervat.

Voorzitter. In een andere motie verzoekt de heer Dittrich om de loonsuppletieregeling op een bepaalde manier vorm te geven. Deze motie kunnen wij door twee brillen bekijken. In het ene geval is de motie overbodig en daarvoor heb ik zojuist mijn argumentatie gegeven. In het andere geval betekent de aangenomen motie een ondersteuning van het te voeren beleid. Ook ik meen namelijk dat het van groot belang is dat zowel uitvoerder als gedeeltelijk arbeidsgeschikte, alsook de werkgever, zo voeg ik eraan toe, financieel belang heeft bij het benutten van zoveel mogelijk resterende verdiencapaciteit.

De motie van de heer De Wit gaat over de ontslagbescherming voor zieke werknemers. Een verlenging met één jaar is niet aan de orde. Wel is het zo dat op het moment dat de werkgever in gebreke is gebleven bij het leveren van een reïntegratie-inspanning, het voor de hand ligt dat een ontslag niet verleend kan worden. In de regels wordt wel opgenomen dat, waar de werkgever in gebreke is, dit betekent dat het door de werkgever gevraagde ontslag niet verleend wordt. De ontslagbescherming is geen automatisme bij ontslag. Aangezien hierin al is voorzien, is het niet nodig om de wettelijke termijn van ontslagbescherming te verlengen. Feitelijk zou dan de loondoorbetaling met een extra jaar verlengd worden. Om inhoudelijke redenen moet ik aanvaarding van de motie dus ontraden.

In een andere motie van de heer De Wit wordt de regering eenvoudigweg verzocht om af te zien van het voornemen om de huidige WAO-uitkeringsgerechtigde opnieuw te beoordelen op basis van het nieuwe schattingsbesluit. De heer De Wit is van mening dat de bestaande gevallen niet opnieuw beoordeeld moeten worden. Daarover hebben wij vanmorgen in tweede termijn ook van gedachten gewisseld. Daarbij is gebleken dat wij hierover van mening verschillen. De regering ontraadt de Kamer om deze motie te aanvaarden. Aanvaarding zou namelijk betekenen dat de grote groep huidige WAO'ers onvoldoende wordt gezet op het spoor van de werkhervatting.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties aan het eind van de vergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Wij gaan thans door met twee ingevoegde VAO's en allereerst met die over het stadsvervoer. Op verzoek van de commissie zal ik meteen daarna voor het indienen van een motie een VAO aan de orde stellen over mobiliteit, waarover vanochtend een algemeen overleg is gehouden.

Naar boven