Tweede Kamer der Staten-Generaal

35 925 Nota over de toestand van 's rijks financiën

Nr. 2 NOTA OVER DE TOESTAND VAN 'S RIJKS FINANCIËN

Ontvangen 21 september 2021

Vergaderjaar 2021‒2022

1 BUDGETTAIRE KERNGEGEVENS EN PLAFONDTOETSEN

1.1 Budgettaire kerngegevens

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste budgettaire kerngegevens tot en met 2026. Deze cijfers zijn gebaseerd op de Macro Economische Verkenning (MEV) van het Centraal Planbureau (CPB). Het kabinet verwacht in 2022 334,1 miljard euro aan inkomsten op te halen via belasting- en premieontvangsten. De geraamde rijksuitgaven bedragen 353,0 miljard euro in 2022.

Tabel 1.1 Budgettaire kerngegevens

(in miljarden euro, tenzij anders aangegeven)

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

         

Inkomsten (belastingen en sociale premies)

302,4

299,8

313,8

334,1

337,9

349,0

360,9

372,4

         

Reguliere netto-uitgaven onder het uitgavenplafond

289,5

303,8

317,5

335,0

340,7

348,6

359,8

371,4

Rijksbegroting

139,0

144,5

153,5

163,2

162,7

163,2

166,2

169,6

Sociale zekerheid

80,8

85,9

88,3

90,4

93,3

96,8

100,8

104,6

Zorg

69,7

73,4

75,8

81,3

84,6

88,6

92,8

97,2

Steunmaatregelen corona relevant voor het EMU-saldo (uitgaven)

0,0

27,8

39,4

11,4

2,4

0,0

0,0

0,0

Overige netto-uitgaven en correcties relevant voor het EMU-saldo

‒ 2,7

0,4

5,3

6,6

3,5

5,2

5,5

5,2

Totale netto-uitgaven relevant voor het EMU-saldo

286,8

332,0

362,2

353,0

346,6

353,8

365,2

376,6

         

EMU-saldo centrale overheid

15,7

‒ 32,2

‒ 48,4

‒ 18,9

‒ 8,7

‒ 4,8

‒ 4,4

‒ 4,2

EMU-saldo decentrale overheden

‒ 1,6

‒ 1,8

‒ 2,3

‒ 2,4

‒ 2,5

‒ 2,6

‒ 2,7

‒ 2,7

         

EMU-saldo collectieve sector

14,0

‒ 34,0

‒ 50,7

‒ 21,3

‒ 11,2

‒ 7,4

‒ 7,0

‒ 6,9

EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp)

1,7%

‒ 4,3%

‒ 6,0%

‒ 2,4%

‒ 1,2%

‒ 0,8%

‒ 0,7%

‒ 0,7%

         

EMU-schuld collectieve sector

394,7

434,9

490,9

516,6

528,0

535,5

544,4

551,9

EMU-schuld collectieve sector (in procenten bbp)

48,6%

54,5%

57,8%

57,7%

57,1%

56,1%

55,4%

54,5%

         

Bruto binnenlands product (bbp)

812

799

850

895

925

954

983

1.013

Het feitelijk EMU-tekort van de centrale overheid bedraagt 48,4 miljard euro in 2021 en 18,9 miljard euro in 2022. De decentrale overheden - onder andere de gemeenten, provincies en waterschappen - komen naar verwachting uit op een tekort van 2,3 miljard euro in 2021 en 2,4 miljard euro in 2022. Het totale EMU-saldo van de overheid als geheel (centrale overheid en decentrale overheden) komt daarmee naar verwachting uit op een tekort van 50,7 miljard euro in 2021 en 21,3 miljard euro in 2022. Dit komt overeen met respectievelijk ‒ 6,0 procent en ‒ 2,4 procent van het bbp. De schuld bereikt aan het eind van 2022 een niveau van 57,7 procent van het bbp.

1.2 Plafondtoetsen

Het kabinet stuurt in zijn begrotingsbeleid op uitgavenplafonds die voor ieder jaar van de kabinetsperiode worden vastgesteld. Het uitgavenplafond geeft de maximale ruimte weer voor uitgaven binnen de kabinetsperiode en hoeft niet maximaal benut te worden. Voor het grootste deel van de rijksuitgaven geldt dit uitgavenplafond. In deze paragraaf toetst het kabinet of het verwachte uitgavenniveau onder het vooraf afgesproken uitgavenplafond blijft in de kabinetsperiode. Het jaar 2021 is het laatste jaar in de huidige kabinetsperiode en daarmee ook het laatste jaar waarvoor een uitgavenplafond is afgesproken. Het uitgavenplafond is onderverdeeld in de drie deelplafonds Rijksbegroting, Sociale Zekerheid en Zorg.

Tabel 1.2 laat zien dat het niveau van de begrote uitgaven in 2021 groter is dan het totale uitgavenplafond in 2021. De uitgaven onder het deelplafond Rijksbegroting en Sociale zekerheid zijn hoger dan in het regeerakkoord vastgelegd. De uitgaven onder het deelplafond Zorg blijven onder het uitgavenplafond. Na de huidige kabinetsperiode nemen de uitgaven structureel toe als gevolg van de beleidskeuzes van dit kabinet, waaronder het Klimaatpakket. Het kabinet kiest ervoor tegenvallers niet te dekken om bezuinigingen op staand beleid te voorkomen. Dit zorgt voor een verslechtering van het EMU-saldo vanaf 2022.

De grootste mutaties per deelplafond worden in deze paragraaf verder toegelicht. In bijlage 17 Verticale toelichting en in de departementale ontwerpbegrotingen worden de mutaties ten opzichte van Miljoenennota 2021 in meer detail toegelicht. Een overzicht van de nood- en steunmaatregelen in het kader van corona is opgenomen in paragraaf 1.3.

Tabel 1.2 Plafondtoetsing totaalplafond en deelplafonds

(in miljarden euro, min = onderschrijding)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

Totaal uitgavenplafond reguliere uitgaven

      

Uitgavenplafond reguliere uitgaven

312,1

     

Uitgavenniveau reguliere uitgaven

317,5

335,0

340,7

348,6

359,8

371,4

Over-/onderschrijding

5,4

     
       

Rijksbegroting reguliere uitgaven

      

Uitgavenplafond reguliere uitgaven

147,9

     

Uitgavenniveau reguliere uitgaven

153,5

163,2

162,7

163,2

166,2

169,6

Over-/onderschrijding

5,6

     
       

Sociale zekerheid reguliere uitgaven

      

Uitgavenplafond reguliere uitgaven

87,8

     

Uitgavenniveau reguliere uitgaven

88,3

90,4

93,3

96,8

100,8

104,6

Over-/onderschrijding

0,4

     
       

Zorg reguliere uitgaven

      

Uitgavenplafond reguliere uitgaven

76,4

     

Uitgavenniveau reguliere uitgaven

75,8

81,3

84,6

88,6

92,8

97,2

Over-/onderschrijding

‒ 0,6

     

1.2.1 Plafondtoets Rijksbegroting

Tabel 1.2.1 Ontwikkeling uitgaven plafond Rijksbegroting
 

(in miljoenen euro, min = onderschrijding)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

1

Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2021

147.573

     
 

Aanpassingen van het uitgavenplafond naar aanleiding van:

      

2

Overboekingen met Sociale Zekerheid en Zorg

‒ 198

‒ 134

‒ 130

‒ 134

‒ 145

‒ 153

3

Loon- en prijsontwikkeling

544

1.457

1.963

2.602

3.211

3.965

4

Volkshuisvestingsfonds

450

0

0

0

0

0

5

Plafondcorrectie Infrastructuurfonds en Deltafonds

‒ 291

0

0

0

0

0

6

Valutaontwikkeling Defensieuitgaven

‒ 28

‒ 65

‒ 80

‒ 45

‒ 62

‒ 45

7

Ondermijning

0

400

400

400

400

400

8

Stimulering extra woningbouw

0

100

100

100

100

100

9

Correctie Corona

‒ 210

40

15

0

0

0

10

Overige plafondcorrecties

51

75

54

55

56

56

11

Macro-economische mutaties na kabinetsperiode

0

218

250

284

326

337

12

Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2022 (= 1 t/m 11)

147.890

     
        

13

Reguliere uitgaven bij Miljoenennota 2021

148.388

151.643

152.972

154.334

156.946

 
 

Uitgavenmutaties met aanpassing van het uitgavenplafond:

      

14

Overboekingen met Sociale Zekerheid en Zorg

‒ 198

‒ 134

‒ 130

‒ 134

‒ 145

‒ 153

15

Loon- en prijsontwikkeling (incl. GF/PF)

544

1.457

1.963

2.602

3.211

3.965

16

Volkshuisvestingsfonds

450

0

0

0

0

0

17

Plafondcorrectie Infrastructuurfonds en Deltafonds

‒ 291

0

0

0

0

0

18

Valutaontwikkeling Defensieuitgaven

‒ 28

‒ 65

‒ 80

‒ 45

‒ 62

‒ 45

19

Correctie Coronagerelateerde uitgaven

‒ 210

40

15

0

0

0

20

Ondermijning

0

400

400

400

400

400

21

Stimulering extra woningbouw

0

100

100

100

100

100

22

Overige plafondcorrecties

51

75

54

55

56

56

23

Macro-economische mutaties na kabinetsperiode

0

218

250

284

326

337

        
 

Uitgavenmutaties met beslag op budgettaire ruimte:

      

24

HGIS-bijstelling a.g.v. bni-volume t/m 2021

74

74

74

74

74

74

25

EU-afdrachten

570

497

523

457

534

473

26

Rente staatsschuld (excl. rente na kabinetsperiode)

334

22

22

23

25

28

27

Dividend staatsdeelnemingen

50

190

145

‒ 70

279

233

28

TenneT

0

0

490

960

1.120

1.270

29

Schikking ABN Amro

‒ 300

0

0

0

0

0

30

Gemeente-, Provincie- en BTW-Compensatiefonds

328

539

418

213

173

168

31

Leerlingenraming

‒ 72

419

562

607

637

645

32

Studiefinanciering

39

81

53

77

107

132

33

Prognosemodel justitiële ketens

209

225

225

225

225

225

34

Asielketen

‒ 25

57

‒ 52

‒ 31

‒ 34

‒ 40

35

Huurtoeslag

158

99

88

69

62

79

36

Jeugdzorg

613

1.314

0

0

0

0

37

Ventilatie scholen

0

130

30

0

0

0

38

Herstel toeslagengedupeerden (rijksbreed)

1.456

2.319

857

‒ 4

‒ 5

‒ 5

39

POK informatiehuishouding en dienstverlening

427

733

817

814

826

833

40

Groningen – schade en versterken

721

426

491

543

385

400

41

Bestuurlijke afspraken Groningen

386

525

335

162

86

17

42

Investeringspakket Landen

93

90

69

69

78

78

43

Uitvoeringskosten BIK

‒ 17

‒ 32

‒ 12

‒ 8

0

0

44

Verhogen lerarenbeurs

17

29

9

5

0

0

45

Inburgering

‒ 19

75

49

47

41

39

46

Klimaatpakket (uitgavenmaatregelen)

0

1.257

733

759

112

111

47

Sociale advocatuur

0

154

144

124

64

64

48

Bescherming en veiligheid

0

154

144

124

64

64

49

Veteranen en tekort munitie, opleiding en training

90

80

80

80

80

80

50

Bijdrage Important Projects of Common European Interest

0

40

70

85

105

0

51

Limburg

200

0

0

0

0

0

52

Opschalingskorting

0

270

0

0

0

0

53

Kasschuiven

‒ 274

‒ 619

571

69

288

232

54

Eindejaarsmarge (incl. GF/PF en HGIS)

956

19

1

0

0

0

55

In=uit-taakstelling

‒ 956

‒ 19

‒ 1

0

0

0

56

Extrapolatie

0

0

0

0

0

159.815

57

Diversen

‒ 283

298

234

122

48

‒ 64

58

Reguliere uitgaven bij Miljoenennota 2022 (= 13 t/m 57)

153.480

163.181

162.714

163.190

166.205

169.608

        

59

Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Miljoenennota 2021 (=13-1)

815

     

60

Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Miljoenennota 2022 (=58-12)

5.590

     

61

Uitgavenniveau corona bij Miljoenennota 2022

31.019

8.497

2.117

63

12

‒ 13

62

Totale uitgaven bij Miljoenennota 2022 (=58+61)

184.499

171.677

164.831

163.252

166.216

169.595

De toets op het deelplafond Rijksbegroting laat een verwachte overschrijding van het plafond zien van 5.590 miljoen euro in 2021. Bij Miljoenennota 2021 was er sprake van een verwachte overschrijding van het uitgavenplafond Rijksbegroting van 815 miljoen euro. Ten opzichte van de Miljoenennota 2021 wordt in 2021 naar verwachting 5 miljard euro extra uitgegeven.

Uitgavenmutaties met aanpassing van het uitgavenplafond

14. Overboekingen met Sociale Zekerheid en Zorg

De overboekingen tussen deelplafond Rijksbegroting en de deelplafonds Sociale Zekerheid en Zorg leiden tot een neerwaartse bijstelling van de uitgaven onder het deelplafond Rijksbegroting. Deze bijstelling van het plafond is gelijk aan de omvang van de overboekingen.

15. Loon- en prijsontwikkeling

De uitgavenraming voor loon- en prijsontwikkeling is geactualiseerd op basis van de economische ramingen van het CPB.

16. Volkshuisvestingsfonds

Dit betreft een overboeking naar de begroting van BZK voor het in 2021 ingerichte Volkshuisvestingsfonds. Middels een specifieke uitkering worden de middelen uitgekeerd aan gemeenten om de woningvoorraad te herstructureren en de leefbaarheid te verbeteren. Het Volkshuisvestingsfonds is geen begrotingsfonds als bedoeld in de Comptabiliteitswet 2016.

17. Plafondcorrectie Infrastructuurfonds en Deltafonds

Op het Infrastructuurfonds en het Deltafonds hebben in 2020 versnelde uitgaven plaatsgevonden. Voor deze versnellingen is bij Najaarsnota het plafond voor 2020 verhoogd. Bij Voorjaarsnota is het plafond voor 2021 met hetzelfde bedrag verlaagd.

18. Valutaontwikkeling Defensieuitgaven

De meest recente raming van het CPB van de wisselkoersen van buitenlandse valuta met de euro leidt tot lagere uitgaven in euro’s op het Defensiematerieelbegrotingsfonds. Conform kabinetsafspraak komen mee- en tegenvallers als gevolg van valutaschommelingen ten gunste of ten laste van het EMU-saldo. Dit wordt technisch verwerkt met een correctie van het uitgavenplafond.

19. Correctie coronagerelateerde uitgaven

Dit betreft een verzamelpost voor middelen die bij Miljoenennota 2021 als reguliere uitgaven in de begroting zijn verwerkt maar die sindsdien bij nader inzien als corona-uitgaven moeten worden aangemerkt en vice versa. De grootste posten zijn het EZK-bedrijvenpakket van 250 miljoen euro in 2021 dat nu als coronamaatregel wordt verwerkt en de BZK-maatregelen verduurzaming woningen en compensatie energielasten van 95 miljoen euro in de jaren 2021-2023 die nu als reguliere uitgaven worden verwerkt. Dit leidt ertoe dat het uitgavenplafond in 2021 naar beneden wordt bijgesteld en in 2022 en 2023 naar boven wordt bijgesteld.

20. OndermijningVoor de aanpak van ondermijning wordt 400 miljoen euro vrijgemaakt vanuit de vrijval van de middelen voor de BIK. Dit gaat onder andere naar zichtbaarheid in wijken, naar werk- en studieperspectief voor jongeren en naar de verhoging van kwaliteit en capaciteit van handhaving in de keten.

21. Stimulering extra woningbouwEr komt incidenteel 1 miljard euro beschikbaar voor additionele woningbouw, in tranches van 100 miljoen euro per jaar vanaf 2022. Deze middelen worden op de Aanvullende Post gereserveerd met het oog op een zo kosteneffectief mogelijke aanwending op basis van de meest recente onderzoeken. Deze middelen worden gedekt uit de middelen van de vrijval BIK.

22. Overige plafondcorrecties

Deze post bevat de overige mutaties waarvoor het uitgavenplafond is gecorrigeerd. Dit betreft onder andere de apparaatskosten voor het Nationaal Groeifonds die eerder nog niet onder het uitgavenplafond Rijksbegroting vielen. Daarnaast betreft dit de compensatie voor huurbevriezing. Deze compensatie is gedekt aan de inkomstenkant en legt daarom geen beslag op het deelplafond Rijksbegroting.

23. Macro-economische mutaties na kabinetsperiode

Volgens de begrotingsregels worden macro-economische uitgavenmutaties na de kabinetsperiode niet betrokken in de besluitvorming. Zo wordt voorkomen dat deze beslag leggen op de budgettaire ruimte van het volgende kabinet. Het betreft hier de macro-economische doorwerking op de middelen voor de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) en op de rente.

Uitgavenmutaties met beslag op budgettaire ruimte

24. HGIS-bijstelling a.g.v. bni-volume t/m 2021

De ODA-middelen (official development assistance) binnen de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) zijn, conform reguliere systematiek, naar boven bijgesteld op basis van de groeiverwachting van het bni in de Macro Economische Verkenningen (MEV) van het CPB.

25. EU-afdrachten

De mutatie op de EU-afdrachten is een saldo van enkele mee- en tegenvallers. Op basis van de Lenteraming (de meest recente economische ramingen) heeft de Europese Commissie de EU-begroting voor de eigen middelen bijgesteld. Voor Nederland leidt de bijstelling tot een hogere raming van de invoerrechten en van de plastic-, btw- en bni-afdracht. Dit komt doordat de relatieve omvang van de Nederlandse economie (bni) gegroeid is ten opzichte van andere EU-lidstaten. Daarnaast wordt in deze aanvullende begroting de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan de Europese begroting uit hoofde van het terugtrekkingsakkoord bijgesteld.

26. Rente staatsschuld (excl. rente na kabinetsperiode)

De raming van de rentelasten op de staatsschuld is bijgesteld op basis van de meest recente raming van de rentestanden van het CPB en doordat de verwachte financieringsbehoefte van de overheid is geactualiseerd. De gewijzigde rentestanden leiden in 2021 en de jaren erna (t/m 2026) tot een tegenvaller.

27. Dividend staatsdeelnemingen

De verwachte dividenden uit de staatsdeelnemingen zijn naar de laatste inzichten geactualiseerd. Dit leidt tot een tegenvaller. De raming van de dividenden blijft onzeker door de coronacrisis.

28. TenneT

TenneT heeft de investeringsagenda voor 2021-2030 geactualiseerd. Op basis van de geactualiseerde investeringsagenda is de kapitaalbehoefte voor het Nederlandse deel van TenneT voor de periode 2021-2030 vastgesteld op 4,25 miljard euro. Deze kapitaalbehoefte van het Nederlandse deel van TenneT wordt ingevuld door een voorgenomen storting van de Nederlandse staat. De kapitaalinjectie wordt nu in de begroting verwerkt. Het uitgangspunt is dat de Staat als aandeelhouder pas additioneel kapitaal ter beschikking stelt op het moment dat TenneT dit daadwerkelijk nodig heeft voor het behoud van de kredietwaardigheid. Daarom zal in 2022 door een extern deskundige (in opdracht van de Staat) worden getoetst hoeveel kapitaal nodig is en of de geraamde bedragen aanpassing behoeven. Daarna worden ook de formele overeenkomsten tussen de Staat en TenneT opgesteld en getekend.

29. Schikking ABN Amro

Het Openbaar Ministerie en ABN AMRO zijn een transactie overeengekomen van 480 miljoen euro nadat ABN AMRO is tekortgeschoten in het bestrijden van witwassen. De transactie bestaat uit een boetedeel van 300 miljoen euro en een ontnemingsdeel van 180 miljoen euro. Het boetedeel valt onder de boeten en transactieontvangsten op de begroting van Justitie en Veiligheid. Deze meevaller van 300 miljoen euro is verwerkt in de Voorjaarsnota 2021.

30. Gemeente-, Provincie- en BTW-Compensatiefonds

Deze post bestaat uit de overboekingen naar het Gemeente-, Provincie- en het BTW-Compensatiefonds vanaf andere begrotingen onder het plafond Rijksbegroting en de afrekening van het BCF. Onder deze post is ook het accres voor het Gemeente- en Provinciefonds opgenomen, voor zover dit beslag legt op de budgettaire ruimte. In bijlage 11 Normeringssystematiek wordt het accres verder toegelicht. De aanvullende middelen in het Gemeentefonds voor jeugdzorg en het incidenteel schrappen van de oploop in de opschalingskorting zijn als individuele posten (36 en 52) in deze plafondtoets verwerkt.

31. Leerlingenraming

Het ministerie van OCW verwacht dat er meer studenten gebruik zullen maken van onderwijs dan eerder geraamd. Dit heeft onder andere te maken met de gevolgen van de coronacrisis en met een verbetering in de ramingsmethode. Een uitgebreide toelichting op de referentieraming 2021 is beschikbaar in het ramingsrapport op rijksoverheid.nl.

32. Studiefinanciering

Bij de studiefinancieringsraming is sprake van hogere uitgaven. De belangrijkste reden hiervoor is de verwachte groei van het aantal studenten.

33. Prognosemodel justitiële ketens

Het Prognosemodel justitiële ketens van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van JenV raamt de capaciteitsbehoefte in de justitiële keten. De ramingen voor de komende jaren laten een forse stijging in capaciteitsbehoefte zien. Dit leidt tot een stijging in de uitgaven. Net als vorig jaar vinden de grootste stijgingen plaats in het gevangeniswezen, de forensische zorg en de justitiële jeugdinrichtingen.

34. Asielketen

Op basis van het gekozen medium scenario van de Meerjaren Productie Prognose (MPP) werd bij Voorjaarsnota 2021 een lagere asielinstroom verwacht. Dit zorgt voor (structurele) meevallers in de asielopvang bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), waarvan een deel wordt teruggestort naar het ODA-budget van BHOS. Daarnaast wordt aan het COA reservecapaciteit toegekend en worden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de hogere kosten die eerder niet structureel verwerkt zijn, structureel gemaakt. Intussen is duidelijk dat de lagere instroom en lagere bezetting bij COA, mede gezien de recente ontwikkelingen in Afghanistan, zich niet geheel voordoen. Voor 2021 zal dit worden bezien bij Najaarsnota op basis van de nieuwe MPP die in september uitkomt.

35. Huurtoeslag

De uitgaven aan de huurtoeslag vallen hoger uit. Dit komt grotendeels door de coronacrisis, vanwege een hogere werkloosheid en een lagere inkomensontwikkeling. Ook vallen de ontvangsten bij de huurtoeslag lager uit dan geraamd. Dit hangt samen met een milder incassoregime en een tijdelijke verlaging van de invorderingsrente in verband met de coronacrisis. Tevens leidt de uitvoering van het amendement Lodders tot lagere ontvangsten. De dekking van dit amendement wordt geëffectueerd bij de eerstvolgende materiele wijziging in het huurtoeslagstelsel of uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022.

36. Jeugdzorg

Het kabinet stelt voor 2021 613 miljoen euro beschikbaar aan gemeenten voor het oplossen van de acute problematiek in de jeugdzorg. Met dit geld komt er o.a. ruimte om de crisiscapaciteit in de jeugd-ggz uit te breiden en wachttijden aan te pakken. Voor 2022 stelt het kabinet 1.314 miljoen euro beschikbaar ter compensatie van de tekorten in de jeugdzorg. Dit komt bovenop de eerder toegezegde 300 miljoen euro voor 2021 en 2022. Daarnaast is afgesproken dat de gemeenten en het Rijk aan de slag gaan met maatregelen om de structurele houdbaarheid van de uitvoering van de Jeugdwet te verbeteren. Een nieuw kabinet zal moeten besluiten over de structurele financiën en noodzakelijke aanpassingen aan het jeugdhulpstelsel om de jeugdzorg in de toekomst effectief en beheersbaar te houden.

37. Ventilatie scholen

Het kabinet heeft eind 2020 360 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de ventilatie in schoolgebouwen. Van dit bedrag is 100 miljoen euro in 2021 als coronamaatregel ingezet voor direct noodzakelijke verbetering van schoolgebouwen. Het overige bedrag van 260 miljoen (130 miljoen euro in 2022 en in 2023) is toen als plafondrelevante uitgavenpost gereserveerd op de Aanvullende post. Van deze reservering is middels de motie Westerveld/Kuiken 100 miljoen euro afgeboekt uit 2023 en als corona-uitgavenpost naar 2021 en 2022 geschoven. Per saldo resteert er daarmee op de Aanvullende Post nog een plafondrelevante reservering van 130 miljoen in 2022 en 30 miljoen in 2023.

38. Herstel toeslagengedupeerden (rijksbreed)

Het afgelopen jaar heeft het kabinet op verschillende momenten extra middelen beschikbaar gesteld voor toeslagengedupeerden. Deze middelen zijn onder andere voor de Catshuisregeling, de integrale beoordelingen, het kwijtschelden van publieke schulden en private schulden, en het apparaatsbudget. In aanvulling hierop is, in afwachting van definitieve besluitvorming, een reservering opgenomen op de Aanvullende Post. Deze reservering is bestemd voor de herijking van de aanpak, programma- en apparaatskosten, en voor gedupeerden waarvoor (nog) geen aanpak was voorzien (kinderen, ex-partners en niet-kinderopvangtoeslag). In totaal is cumulatief 5,2 miljard euro geraamd voor herstel toeslagengedupeerden, waarvan cumulatief 4,6 miljard euro dit jaar op plafond Rijksbegroting wordt verwerkt.

39. POK informatiehuishouding en dienstverleningIn reactie op het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) heeft het kabinet in januari 2021 structureel 833 miljoen euro gereserveerd voor het verder op orde brengen van de rijksbrede informatiehuishouding en het verbeteren van dienstverlening van de overheid voor alle mensen.

40. Groningen - schade en versterken

In de Voorjaarsnota 2021 is tot en met 2027 een bedrag van 8,8 miljard euro geraamd voor de uitgaven aan schadeherstel, de versterkingsoperatie en uitvoeringskosten Groningen. Sinds de publicatie van de Voorjaarsnota heeft het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) een nieuwe werkwijze aangekondigd voor de afhandeling van fysieke schade. Het IMG gaat een deel van de minder complexe schademeldingen naar keuze van de aanvrager afhandelen met een forfaitair bedrag van 5.000 euro. Daarnaast is uit wetenschappelijk onderzoek gebleken dat in twee gebieden geen mijnbouwschade kan hebben plaatsgevonden. Daarom is het wettelijk bewijsvermoeden hier niet van toepassing en worden meldingen uit deze gebieden niet door het IMG in behandeling genomen. De budgettaire gevolgen van deze nieuwe werkwijze, inclusief de doorwerking in de raming van de btw-component en de voorgenomen kapitaalinjectie voor EBN, zijn in de Miljoenennota 2022 verwerkt. Ten opzichte van de Voorjaarsnota 2021 leidt de nieuwe werkwijze per saldo tot een neerwaartse bijstelling van de raming van cumulatief ca. 180 miljoen euro. In bijlage 20 wordt de meest recente raming weergegeven.

41. Bestuurlijke afspraken Groningen

In november 2020 presenteerden kabinet en regio het akkoord op hoofdlijnen ‘Bestuursakkoord versterking Groningen’. Zoals op 27 januari 2021 gemeld aan de Kamer, bedragen de kosten van het akkoord op hoofdlijnen in totaal 1,52 miljard euro. De benodigde middelen zijn grotendeels aan de begroting van BZK toegevoegd. Het restant staat op de Aanvullende Post en zal op een later moment worden overgeboekt.

42. Investeringspakket Landen

Dit betreft de verwerking van het meerjarige en deels structurele investeringspakket voor zowel Curaçao, Aruba als Sint-Maarten. Het gaat om maatregelen die gericht zijn op onder andere het structureel versterken van de rechtsstaat, oprichting van een hervormingsentiteit, ondersteuning van het bedrijfsleven en verbetering van de onderwijshuisvesting.

43. Uitvoeringskosten BIK en 44. Verhoging lerarenbeurs

Het kabinet had het voornemen om de uitvoering van de Baangerelateerde investeringskorting (BIK) te beleggen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Belastingdienst. De uitvoeringskosten waren geraamd op 69,2 miljoen euro voor de periode 2021-2024, waarvan de meeste kosten gemaakt zouden worden in de uitvoeringsjaren 2021 en 2022. In de 1e suppletoire begroting 2021 zijn de middelen hiervoor toegevoegd aan de begrotingen van EZK en Financiën. Het kabinet heeft na publicatie van de 1e suppletoire begroting besloten de ontwikkeling van de BIK stop te zetten. Conform het aangenomen amendement Nijboer (35 850 VIII nr. 7) wordt het niet-bestede deel van de uitvoeringskosten van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland in mindering gebracht op de EZK-begroting en toegevoegd aan de begroting van OCW. Het gaat cumulatief om 60 miljoen euro. De middelen voor de uitvoeringskosten bij de Belastingdienst zijn ingenomen ten gunste van het generale beeld.

45. Inburgering

Deze reeks is een saldoreeks van de mutaties op drie dossiers binnen het inburgeringsterrein. Allereerst leidt de vertraagde inwerkingtreding van het nieuwe inburgeringsstelsel tot een neerwaartse bijstelling van het budget voor het nieuwe stelsel. Gemeentes worden gecompenseerd voor de financiële gevolgen hiervan. Daarnaast zijn er hoger dan voorziene kosten die verband houden met de nieuwe inburgeringswet (zoals o.a. implementatie- en uitvoeringskosten). Ook wordt de specifieke uitkering (SPUK) voor inburgeringsvoorzieningen naar boven bijgesteld als gevolg van een hoger dan eerder geraamde asielinstroom. Tot slot worden de uitgaven voor maatschappelijke begeleiding in 2022 opwaarts bijgesteld. Dit is het gevolg van de vertraagde invoering van de Wet inburgering, waardoor er in 2021 meer trajecten zullen plaatsvinden, en van een hogere taakstelling huisvesting vergunninghouders in 2021 ten opzichte van de eerdere raming.

46. Klimaatpakket (uitgavenmaatregelen)

Het kabinet investeert ruim 6,2 miljard euro extra in klimaatmaatregelen, bovenop het bestaande klimaatbeleid. Een deel hiervan is nodig voor de uitvoering van het Klimaatakkoord, maar het pakket is met name bedoeld om uitvoering te geven aan het Urgenda-vonnis en het realiseren van de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050. Aanvullend zijn voor bijna 600 miljoen euro aanvullende fiscale maatregelen aangekondigd, waarmee het totaalpakket bijna 7 miljard euro omvat.

47. Sociale advocatuur

Ter uitvoering van de motie Klaver/Ploumen (TK 28 362, nr. 44) maakt het kabinet extra middelen vrij voor betere vergoedingen van sociale advocaten (in lijn met scenario 1 van de commissie-Van der Meer). Voor 2022 wordt hiervoor 154 miljoen euro (incl. btw) beschikbaar gesteld. Met de vernieuwing van het stelsel van rechtsbijstand wordt ingezet op snellere en meer laagdrempelige hulp voor mensen met problemen. Het beroep op rechtsbijstand zal hierdoor in de toekomst naar verwachting enigszins afnemen. Daarnaast zet het kabinet in op een grotere (financiële) bijdrage van commerciële advocatenkantoren. Deze maatregelen moeten ertoe leiden dat met ingang van 2025 nog een structureel bedrag van 64 miljoen euro per jaar benodigd is.

48. Bescherming en veiligheid

Om bescherming en veiligheid te versterken, onder andere voor bewaken en beveiligen, worden middelen toegevoegd aan de begroting van JenV.

49. Veteranen en tekort munitie, opleiding en training

Het kabinet investeert structureel in de zorg voor veteranen en geoefendheid van militairen door aanvullende middelen beschikbaar te stellen voor het Nationaal Fonds Ereschuld voor veteranen, die als gevolg van missies fysieke of mentale schade hebben opgelopen. Daarnaast stelt het kabinet extra middelen beschikbaar voor munitie, opleiding en training van militairen. Hiermee investeert dit kabinet in een toename van de gereedheid van Defensie.

50. Bijdrage Important Projects of Common European Interest

Het kabinet heeft op 2 juli jl. steun uitgesproken voor verdere verkenning van deelname aan de IPCEI Microelektronica II (ME2) en de IPCEI Cloud (CIS), onder voorwaarde van verdere concretisering en uitwerking van het financieel beslag. Een IPCEI is een juridische uitzondering op de staatssteunregels waardoor nationale overheden meer subsidie mogen verstrekken aan bedrijven/onderzoeken. Voor de prenotificiatieperiode (ME2: september, CIS: oktober) moet Nederland aan DG Competition aangeven wat de verwachte overheidsbijdrage is aan deze IPCEIs. Voor de beoordeling van de projectvoorstellen wordt in nauwe afstemming met FIN een afwegingskader opgesteld. Pas als de definitieve samenstelling van de IPCEIs bekend is, is de precieze financieringsbehoefte van de Nederlandse deelnemers bekend. Daarom wordt nu een bedrag op de aanvullende post gereserveerd: 300 miljoen euro voor de IPCEIs ME2 (230 miljoen euro) en CIS (70 miljoen euro), waarbij 30 miljoen euro vanuit de EZK-begroting beschikbaar wordt gesteld.

51. Limburg

Het kabinet heeft op 13 augustus besloten dat de daadwerkelijke schade veroorzaakt door de ramp door extreme wateroverlast in (met name) Limburg generaal wordt vergoed op grond van de Wet Tegemoetkoming Schade (WTS). Voor 2021 wordt alvast 200 miljoen euro vrijgemaakt zodat RVO zo snel mogelijk kan starten met het uitkeren van de vergoedingen aan gedupeerden. 

52. Opschalingskorting

Eerder heeft het kabinet besloten om, vanwege de onzekere financiële situatie samenhangend met de coronacrisis, de oploop van de opschalings­korting voor gemeenten incidenteel te schrappen voor 2020 en 2021. Het kabinet heeft aanvullend besloten om die oploop ook voor 2022 incidenteel te schrappen, t.w.v. 270 miljoen euro.

53. Kasschuiven

Ten opzichte van de laatste Miljoenennota is een aantal middelen vanuit 2020 doorgeschoven naar 2021. Ook zijn middelen geschoven tussen 2021 en latere jaren. Het gaat onder andere om kasschuiven op middelen voor Groningen, aanpak stikstof, en schuiven op het Infra- en Deltafonds.

54. Eindejaarsmarge (incl. GF/PF en HGIS)

Departementen kunnen een deel van de middelen die in 2020 niet zijn besteed via de eindejaarsmarge meenemen naar 2021. Bij Voorjaarsnota 2021 is de eindejaarsmarge toegevoegd aan de departementale begrotingen.

55. In=uit-taakstelling

Als tegenhanger van de eindejaarsmarge is ook de in=uittaakstelling geboekt op de aanvullende post. Het inboeken van een in=uittaakstelling voorkomt dat het uitkeren van de eindejaarsmarge leidt tot belasting van het uitgavenplafond. De gedachte achter de in=uittaakstelling is dat er aan het einde van dit jaar naar verwachting weer in min of meer dezelfde mate als in 2020 sprake zal zijn van onderbesteding op de begrotingen. Hiernaast staat voor 2021 nog 950 miljoen euro aan taakstellende onderuitputting open. Deze moet uiterlijk bij het Financieel Jaarverslag Rijk ingevuld worden met onderuitputting op de begrotingen.

56. Extrapolatie

Ieder jaar schuift de horizon van de meerjarenperiode met één jaar op. Bij ontwerpbegroting 2022 worden de begrotingen geëxtrapoleerd naar het jaar 2026.

57. DiversenDe post diversen bevat het saldo van de resterende uitgavenmutaties op de departementale begrotingen. Deze post bevat onder andere de afboekingen van diverse begrotingen onder het plafond Rijksbegroting naar het GF, PF en BCF.

Uitgaven corona

Het kabinet heeft sinds de uitbraak van Covid-19 verschillende noodmaatregelen genomen. Het kabinet acht het niet wenselijk om voor deze noodmaatregelen andere uitgaven te verminderen. Daarom gaan deze maatregelen buiten het reguliere uitgavenplafond om. Een verdere uitsplitsing hiervan is opgenomen in paragraaf 1.3.

1.2.2 Plafondtoets Sociale Zekerheid

Tabel 1.2.2 Ontwikkelingen uitgaven plafond Sociale zekerheid
 

miljoenen euro (min = onderschrijding)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

1

Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2021 (excl. corona)

90.519

     
 

Aanpassingen van het uitgavenplafond naar aanleiding van:

      

2

Overboekingen met plafond Rijksbegroting

200

143

146

149

151

152

3

Loon- en prijsontwikkeling

104

515

1.174

1.766

2.338

2.994

4

Niet-beleidsmatige mutaties WW en Bijstand

‒ 2.995

‒ 3.670

‒ 2.679

‒ 1.492

‒ 648

‒ 317

5

Overige plafondcorrecties

11

73

80

79

80

80

6

Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2022 (1 t/m 5) (excl. corona)

87.839

     
        

7

Reguliere uitgaven bij Miljoenennota 2021 (excl. corona)

90.888

93.154

94.473

96.155

98.694

 
 

Uitgavenmutaties met aanpassing van het uitgavenplafond/zonder beslag op budgettaire ruimte:

      

8

Overboekingen met plafond Rijksbegroting

200

143

146

149

151

152

9

Loon- en prijsontwikkeling

104

515

1.174

1.766

2.338

2.994

10

Niet-beleidsmatige mutaties WW en Bijstand

‒ 2.995

‒ 3.670

‒ 2.679

‒ 1.492

‒ 648

‒ 317

11

Overige plafondcorrecties

11

73

80

79

80

80

        
 

Uitgavenmutaties met beslag op budgettaire ruimte

      

12

Algemene Kinderbijslagwet (AKW)

‒ 18

‒ 45

‒ 52

‒ 58

‒ 64

‒ 71

13

Algemene Ouderdomswet (AOW)

‒ 218

‒ 152

‒ 162

‒ 147

‒ 133

‒ 123

14

Arbeidsongeschiktheidsregelingen

‒ 15

‒ 3

53

76

70

41

15

Bijstand voor zelfstandigen (Bbz)

57

109

‒ 13

‒ 12

‒ 11

‒ 10

16

Compensatie Transitievergoeding bij Langdurige Arbeidsongeschiktheid (CTVLAO)

320

209

215

220

226

232

17

Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW)

8

‒ 3

‒ 31

‒ 61

‒ 72

‒ 59

18

Inkomensvoorziening voor Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werknemers (IOAW)

‒ 22

‒ 36

‒ 40

‒ 40

‒ 35

‒ 29

19

Kinderopvangtoeslag (KOT)

177

184

162

133

113

115

20

Toeslagenwet (TW)

‒ 42

‒ 37

‒ 25

‒ 11

‒ 2

3

21

Wet Kindgebonden Budget (WKB)

‒ 103

‒ 114

‒ 98

‒ 71

‒ 46

‒ 47

22

Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl)

‒ 42

‒ 26

‒ 27

‒ 29

‒ 14

‒ 14

23

Ziektewet (ZW)

143

74

86

110

132

148

24

Kasschuiven

‒ 75

27

16

17

11

4

25

Extrapolatie uitgaven

0

0

0

0

0

101.533

26

Diversen

‒ 98

45

35

23

15

‒ 2

27

Reguliere uitgaven bij Miljoenennota 2022 (= 7 t/m 26)

88.279

90.444

93.314

96.808

100.804

104.628

        

28

Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Miljoenennota 2021 (= 7-1)

368

     

29

Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Miljoenennota 2022 (=27-6)

440

     
        

30

Uitgaven corona bij Miljoenennota 2021

5.497

312

‒ 6

‒ 13

‒ 7

 

31

Uitgaven corona bij Miljoenennota 2022

8.113

2.841

288

‒ 90

‒ 51

‒ 14

        

32

Totale uitgaven bij Miljoenennota 2022 (= 27 + 31)

96.393

93.285

93.602

96.718

100.753

104.614

De toets op het deelplafond Sociale Zekerheid laat een verwachte overschrijding van het plafond zien van 440 miljoen euro in 2021. Bij Miljoenennota 2021 was er sprake van een verwachte overschrijding van het uitgavenplafond Sociale Zekerheid van 368 miljoen euro in 2021. Ten opzichte van de Miljoenennota 2021 wordt in 2021 naar verwachting grofweg 2,6 miljard euro minder uitgegeven aan sociale zekerheid, exclusief de corona-uitgaven. De uitgaven aan coronamaatregelen in 2021 zijn met ruim 2,6 miljard gestegen ten opzichte van de verwachte uitgaven bij Miljoenennota 2021.

Voor het uitgavenplafond Sociale Zekerheid geldt dat deze met de nieuwe plafondaanpassingen in 2021 naar beneden wordt bijgesteld met bijna 2,7 miljard ten opzichte van de stand bij Miljoenennota 2021.

Uitgavenmutaties met aanpassing van het uitgavenplafond

8. Overboekingen met plafond Rijksbegroting

Overboekingen van het plafond Rijksbegroting leiden tot een opwaartse bijstelling van de uitgaven onder plafond Sociale Zekerheid. Deze bijstelling van het plafond is gelijk aan de grootte van de overboekingen. Het betreft onder andere een overboeking van het Ministerie van Financiën naar SZW voor de derving ontvangsten Kinderopvangtoeslag in het kader van de herstelactie.

9. Loon- en prijsontwikkeling

De raming van de nominale ontwikkeling (verwachte loon- en prijsontwikkeling van de uitkeringsregelingen onder uitgavenplafond Sociale Zekerheid) is geactualiseerd op basis van de economische ramingen van het CPB. De nominale ontwikkeling is opwaarts bijgesteld ten opzichte van de Miljoenennota 2021. De bijstellingen van de nominale ontwikkeling zijn gelijk aan de aanpassing van het uitgavenplafond.

10. Niet-beleidsmatige mutaties WW en bijstand  In de begrotingsregels is afgesproken dat het uitgavenplafond Sociale Zekerheid wordt aangepast voor niet-beleidsmatige mutaties in de WW en bijstand. Hierdoor hebben deze mutaties geen invloed op de ruimte onder uitgavenplafond Sociale Zekerheid. Ook voor de uitvoeringskosten van het UWV die gerelateerd zijn aan de WW is het uitgavenplafond aangepast. Op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV en gemeenten zijn de ramingen van de WW- en bijstandsuitgaven neerwaarts bijgesteld ten opzichte van de Miljoenennota 2021. Ook voor 2022 en verder wordt verwacht dat minder personen een beroep op de WW zullen doen dan eerder gedacht. Dit komt voornamelijk doordat de CPB-raming van de werkloze beroepsbevolking voor deze jaren naar beneden is bijgesteld.

11. Overige plafondcorrecties Het uitgavenplafond wordt verhoogd na meerdere mutaties. Het kabinet heeft in het kader van koopkrachtbesluitvorming besloten om de bedragen per kind in de WKB te verhogen met 70 euro op jaarbasis vanaf het 2e kind per 1 januari 2022. Dit is een intensivering van ca. 55 miljoen op jaarbasis vanaf 2022. Daarnaast is besloten tot het verlengen van de temporisering van de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon van de bijstand naar 2022 (3,75% afbouw i.p.v. 5%). Daarnaast is binnen de Ziektewet het aandeel eigenrisicodragers iets lager dan waar eerder van uitgegaan werd. Dit betekent dat er meer premies geïnd worden, waar hogere uitgaven tegenover staan: hierdoor komen relatief meer flexkrachten (uitzendkrachten en eindedienstverbanders) in aanmerking voor een Ziektewetuitkering.

Uitgavenmutaties met beslag op budgettaire ruimte

12. Algemene Kinderbijslagwet (AKW) De uitgaven aan de AKW zijn meerjarig neerwaarts bijgesteld. De bijstelling wordt vooral verklaard door een neerwaarts bijgestelde CBS-bevolkingsprognose. De onderliggende effecten zijn een lagere migratie in de corona-periode en een structureel lagere geboorteprognose.

13. Algemene Ouderdomswet (AOW)  Ten opzichte van de voorgaande Miljoenennota zijn de begrote uitgaven aan de AOW neerwaarts bijgesteld. De voornaamste reden hiervoor is de verhoogde sterfte onder AOW-gerechtigden door corona. Door de oversterfte ligt het verwachte aantal AOW-gerechtigden de komende jaren lager dan eerder geraamd. Daarnaast leidt ook een iets lagere instroom van AOW-gerechtigden in het buitenland tot een neerwaartse bijstelling van de verwachtingen.

14. Arbeidsongeschiktheidsregelingen  De opwaartse bijstelling vanaf 2023 op de arbeidsongeschiktheidsregelingen wordt met name veroorzaakt door een verwachte toename van het aantal uitkeringen in de WGA. Dit komt door conjuncturele effecten op de instroom. In een aantrekkende conjunctuur is er minder instroom van zieke werklozen en meer instroom van zieke werknemers (want er werken meer mensen). Dit laatste effect blijkt sterker dan tot nu verwacht werd. Daarnaast stromen er naar verwachting minder mensen door naar de IVA dan eerder gedacht. Deze tegenvaller wordt gedempt door meevallers op de IVA door deze lagere doorstroom en een neerwaartse bijstelling op de WAO.

15. Bijstand voor zelfstandigen (Bbz) Op basis van de bijgestelde Tozo-raming is ook de autonome doorstroom van Tozo-gebruikers naar het Bbz na afloop van de Tozo bijgesteld (+63 miljoen euro in 2021 en +125 miljoen euro in 2022). Daarnaast is er een beleidsmatig effect door het tijdelijk invoeren van de maandsystematiek en loslaten van de vermogenstoets in het vierde kwartaal van 2021 (+22 miljoen euro in 2021). Op basis van voorlopige realisatiecijfers van gemeenten zijn de verwachte uitgaven aan Bbz-levensonderhoud naar beneden bijgesteld.

16. Compensatie Transitievergoeding bij Langdurige Arbeidsongeschiktheid (CTVLAO) De regeling compensatie transitievergoeding bij ontslag vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid is per april 2020 in werking getreden. De raming van de CTVLAO is op basis van realisaties meerjarig bijgesteld. Oorzaak van de tegenvaller is een hogere compensatie (langere dienstverbanden) en meer werkgevers die in aanmerking komen dan eerder werd verwacht. Daarnaast vinden er compensaties met terugwerkende kracht tot 2015 plaats. Ook hiervoor komen de aantallen en de hoogte van de compensatie hoger uit, waardoor de tegenvaller in 2021 hoger uitkomt. Dit komt ook doordat er minder compensaties in 2020 tot uitbetaling zijn gekomen dan eerder verwacht. Uitbetaling hiervan schuift door naar 2021.

17. Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW) De raming van de IOW-uitgaven voor 2021 is met 8,0 miljoen naar boven bijgesteld. Dit is vooral het gevolg van hoger dan verwachte volumes gedurende de eerste maanden van 2021 en het feit dat de uitgaven in 2020 uiteindelijk hoger zijn uitgevallen dan bevoorschot aan UWV. Dit bedrag (+3,6 miljoen euro) wordt in 2021 nabetaald. Voor 2023 en verder zijn de geraamde uitkeringslasten flink naar beneden bijgesteld. Dit is vooral het gevolg van de naar beneden bijgestelde werkloosheidsverwachtingen van het CPB.

18. Inkomensvoorziening voor Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werknemers (IOAW)De neerwaartse bijstelling van de IOAW-raming bestaat uit een neerwaartse bijstelling vanwege de verwachte lagere doorstroom vanuit de WW naar de IOAW en een neerwaartse bijstelling vanwege de verwerking van de voorlopige realisatiecijfers over 2020.

19. Kinderopvangtoeslag (KOT)  Het gebruik van kinderopvangtoeslag komt hoger uit dan was voorzien. Het hogere gebruik komt grotendeels doordat het aantal uren dat kinderen gemiddeld naar de opvang gaan, zowel in de dagopvang als de buitenschoolse opvang, begin 2021 verder is gestegen. Daarnaast heeft het CPB de raming van de werkloze beroepsbevolking naar beneden bijgesteld. Ook dit leidt naar verwachting tot een hoger gebruik van de kinderopvangtoeslag.

20. Toeslagenwet (TW) De raming van de uitgaven aan de Toeslagenwet is op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV met 20,7 miljoen euro naar beneden bijgesteld in 2021. Vooral de gemiddelde uitkeringshoogte voor 2021 is naar beneden bijgesteld (-10,7 miljoen euro). Dit komt voornamelijk door een lager uitgevallen uitkeringshoogte van aanvullingen op de WW, WIA en Wajong in 2020. Het aantal toeslagen in 2021 is ook naar beneden bijgesteld (-10,0 miljoen euro). Daarnaast zijn de uitgaven over 2020 uiteindelijk lager uitgevallen dan bevoorschot aan UWV (-20,9 miljoen), hetgeen resulteert in een terugontvangst in 2021. Ook voor latere jaren zijn de TW-uitgaven naar beneden bijgesteld. Dit komt voornamelijk doordat er minder mensen met een WW-uitkering zullen zijn dan eerder verwacht, en dus ook minder mensen met een TW-aanvulling op een WW-uitkering.

21. Wet Kindgebonden Budget (WKB) De uitgaven aan de WKB zijn meerjarig neerwaarts bijgesteld. Dit komt voornamelijk doordat de realisaties lager uitvallen dan aanvankelijk verwacht en doordat de geraamde ontwikkeling van de conjunctuur positiever is dan verwacht bij de Miljoenennota 2021. Deze is gesaldeerd met een tegenvaller die veroorzaakt wordt doordat de prognose van het aantal 0-17-jarigen opwaarts is bijgesteld en doordat Belastingdienst/Toeslagen bij het definitief toekennen steeds vaker nabetaalt dan dat het terugvordert. Per saldo resteert een meevaller die meerjarig afloopt.

22. Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) De realisatiecijfers van de Wtl over 2020 (uitbetaling in 2021) laten een meevaller zien op de loonkostenvoordelen (LKV), een meevaller op het lage-inkomensvoordeel (LIV) en een tegenvaller op het jeugd-LIV. Op basis van deze realisaties zijn de verwachte uitgaven aan de LKV meerjarig neerwaarts bijgesteld.

23. Ziektewet (ZW) De raming van de Ziektewet is op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV en nieuwe werkloosheidsverwachtingen van het CPB opwaarts bijgesteld. Vooral het aantal vrouwen dat een beroep doet op een ZW-uitkering voor ziekte bij zwangerschap ligt een stuk hoger dan gedacht. Daarnaast valt, waarschijnlijk in verband met corona, het beroep van uitzendkrachten en zieke werklozen hoger uit.

24. Kasschuiven Een aantal uitgaven in het juiste kasritme gezet. Het gaat bijvoorbeeld om uitgaven aan Breed Offensief in verband met het controversieel verklaren van het wetsvoorstel, het verdelen van de middelen voor derving van ontvangsten op de KOT in het kader van de herstelactie, en een kasschuif op de middelen voor Loondoorbetaling bij Ziekte.

25. Extrapolatie uitgaven Onder deze post zijn de uitgaven voor het jaar 2026 vastgesteld. Ieder jaar schuift de horizon van de meerjarenperiode met één jaar op. Bij ontwerpbegroting 2022 worden de begrotingen geëxtrapoleerd naar het jaar 2026.

26. Diversen Onder diversen vallen onder andere de opwaartse bijstelling door lagere boeteontvangsten bij de Inspectie SZW, het kwijtschelden van de publieke schulden van toeslagengedupeerden, en een tegenvaller op inburgeringsvoorzieningen. Deze worden gesaldeerd met een neerwaartse bijstelling op de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO), inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden (IOAOW) en Loondoorbetaling bij Ziekte.

Uitgaven corona

Het kabinet heeft sinds de uitbraak van Covid-19 verschillende noodmaatregelen genomen. Het kabinet acht het niet wenselijk om voor deze noodmaatregelen andere uitgaven te verminderen. Daarom gaan deze maatregelen buiten het reguliere uitgavenplafond om. Een verdere uitsplitsing hiervan is opgenomen in paragraaf 1.3.

1.2.3 Plafondtoets Zorg

Tabel 1.2.3 Ontwikkelingen uitgaven plafond Zorg
 

(in miljoenen euro, min = onderschrijding)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

1

Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2021 (excl. corona)

76.410

     

2

Overboekingen van plafond Rijksbegroting

‒ 1

‒ 3

‒ 10

‒ 8

1

7

3

Aanpassing uitgavenplafond vanwege loon- en prijsontwikkeling

‒ 26

149

244

203

153

162

4

Verwerking MLT 2022-2025

4

822

1.605

2.524

3.254

4.118

5

Grensoverschrijdende zorg (kas-trans) (MN)

 

270

    

6

Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2022 (= 1 t/m 5) (excl. corona)

76.387

     
        

7

Reguliere uitgaven bij Miljoenennota 2021

75.266

79.164

81.947

85.058

88.463

 
 

Uitgavenmutaties met aanpassing van het uitgavenplafond

      

8

Overboekingen van plafond Rijksbegroting

‒ 1

‒ 3

‒ 10

‒ 8

1

7

9

Aanpassing uitgavenplafond vanwege loon- en prijsontwikkeling

‒ 26

149

244

203

153

162

10

Verwerking MLT 2022-2025

4

822

1.605

2.524

3.254

4.118

11

Grensoverschrijdende zorg (kas-trans) (MN)

 

270

    
        
 

Uitgavenmutaties met beslag op budgettaire ruimte

      

12

Actualisatie Wlz-uitgaven (VJN)

‒ 63

‒ 5

‒ 5

‒ 5

‒ 5

‒ 5

13

Beschikbaarheidbijdrage opleidingen Zvw (VJN)

50

50

50

50

50

50

14

Inzet resterende groeiruimte Zvw 2022 (VJN)

 

‒ 41

‒ 41

‒ 41

‒ 41

‒ 41

15

Meerkosten Wet zorg en dwang (VJN)

 

103

103

103

103

103

16

Eigen bijdragen Wlz (VJN)

63

30

31

31

32

33

17

Structurele deel groeiruimte 2018 na Kwk-periode (VJN)

  

‒ 75

‒ 75

‒ 75

‒ 75

18

Uitstel GVS modernisering (VJN)

 

140

    

19

Nacalculatie overheveling ggz naar Wlz (VJN en MN)

313

328

319

311

305

297

20

Middelen standaardisatie inkoop- en verantwoordingseisen (MN)

‒ 6

‒ 1

57

   

21

Bevriezing eigen risico 2022 (MN)

 

148

148

149

149

150

22

Wlz tegenvaller (MN)

157

143

219

298

361

448

23

Extrapolatie

     

91.888

24

Diversen

13

33

38

43

36

39

        

25

Reguliere uitgaven bij Miljoenennota 2022 (= 7 t/m 24)

75.771

81.330

84.630

88.642

92.784

97.173

        

26

Over/onderschrijding bij Miljoenennota 2021 (=7-1)

‒ 1.144

     

27

Over/onderschrijding bij Miljoenennota 2022 (=25-6)

‒ 617

     
        

28

Uitgaven corona

261

29

    

29

Totale uitgaven bij Miljoenennota 2022 (= 25 + 28)

76.032

81.358

84.630

88.642

92.784

97.173

De toets op het uitgavenplafond Zorg laat een onderschrijding zien van 0,6 miljard euro in 2021. Bij Miljoenennota 2021 was sprake van een verwachte onderschrijding van het uitgavenplafond Zorg van 1,1 miljard euro in 2021. De momenteel verwachte onderschrijding is een gevolg van zowel aanpassingen van de uitgaven als van het uitgavenplafond. Deze worden hieronder toegelicht. De uitgaven onder het uitgavenplafond Zorg zijn ten opzichte van de vorige Miljoenennota met 2,2 miljard euro in 2022 toegenomen.

Uitgavenmutaties met aanpassing van het uitgavenplafond

Het uitgavenplafond Zorg wordt verlaagd als gevolg van overboekingen naar het uitgavenplafond Rijksbegroting (regel 2 en 8). Ook wordt het uitgavenplafond Zorg, volgens begrotingsregels, verlaagd op basis van de nieuwe CPB-raming van de loon- en prijsontwikkeling (regel 3 en 9). Daarnaast wordt de middellangetermijnverkenning (MLT) 2022-2025 van het CPB technisch verwerkt. De bijstelling wordt voornamelijk veroorzaakt door een hogere volumegroei voor de jaren vanaf 2022 dan waar eerder, op basis van de MLT voor de periode 2018-2022 vanuit werd gegaan (regel 4 en 10). Tenslotte wordt de verantwoordingssystematiek voor Grensoverschrijdende zorg aangepast (van kas- naar transactiebasis). Deze verandering leidt tot een technische mutatie van 270 miljoen euro in 2022 (regel 5 en 11). Dit werkt niet door in de premie en heeft geen effect op het EMU-saldo.

Uitgavenmutaties met beslag op budgettaire ruimte

12. Actualisatie Wlz-uitgaven (VJN)

Op basis van het februari-advies van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over de benutting van het Wlz-kader doet zich een incidentele meevaller voor van 58 miljoen euro in 2021. Daarnaast is in de tandheelkundige zorg sprake van een meevaller van 5 miljoen euro structureel.

13. Beschikbaarheidbijdrage opleidingen Zvw (VJN)

De beschikbare opleidingscapaciteit wordt beter benut dan waarmee eerder in de raming rekening is gehouden. De vermoedelijke oorzaken van de stijging in instroom zijn betere voorlichting over opleidingsaanvragen en vereenvoudiging van het aanvraagproces. Als gevolg hiervan wordt de raming met 50 miljoen euro structureel verhoogd.

14. Inzet resterende groeiruimte Zvw 2022 (VJN)

Dit betreft de inzet van groeiruimte in de Zvw die resteert na verwerken van de financiële afspraken in de hoofdlijnenakkoorden voor de periode 2019-2022 (41 miljoen euro vanaf 2022).

15. Meerkosten Wet zorg en dwang (VJN)

De NZa heeft een rapportage opgeleverd van de financiële impact van de Wet zorg en dwang (Wzd). Hieruit blijkt dat de geraamde meerkosten van de in- en uitvoering van de Wzd, na correctie voor veronderstelde overlap met Kwaliteitskader verpleeghuiszorg, uitkomen op 103 miljoen euro vanaf 2022. De Wet zorg en dwang regelt sinds januari 2020 de rechten bij onvrijwillige zorg of onvrijwillige opname van mensen met een verstandelijke beperking en mensen met een psychogeriatrische aandoening.

16. Eigen bijdragen Wlz (VJN)

Dit betreft de actualisering van de opbrengst eigen bijdragen op basis van cijfers van het Zorginstituut.

17. Structurele deel groeiruimte 2018 na Kwk-periode (VJN)

Op basis van middellange termijnraming (MLT) van het CPB wordt groeiruimte, als gevolg van demografische groei en inkomensontwikkeling, beschikbaar gesteld. In 2018 was de daadwerkelijke groei lager dan de groeiruimte die beschikbaar was gesteld. Een deel van de groeiruimte 2018 is daarom incidenteel (t/m 2022) ingezet als dekking van de eerste tranche Kwaliteitskader verpleeghuiszorg (2018). Het resterende deel van deze tranche (75 miljoen euro) is vanaf 2023 nog structureel beschikbaar. Dit bedrag komt bovenop de reeds beschikbaar gestelde groeiruimte op basis van de MLT. Deze bijstelling op de begroting leidt daarom niet tot een bijstelling van het Wlz-kader.

18. Uitstel GVS modernisering (VJN)

Eind vorig jaar is de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 29477-684) dat de inwerkingtreding van de modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) één jaar wordt uitgesteld (ingangsdatum wordt 1 januari 2023). Dit levert een besparingsverlies op van 140 miljoen euro in 2022.

19. Nacalculatie overheveling ggz naar Wlz (VJN en MN)

Dit betreft een verschuiving van ggz-cliënten van de Wmo naar de Wlz, waartoe besloten is in het Regeerakkoord 2017-2021. De verrekening met de Wmo vindt plaats bij septembercirculaire, wanneer de nacalculatie volledig is afgerond en de verdeling over gemeenten bekend is. Er is sprake van een tekort oplopend tot 296,6 miljoen euro vanaf 2026 (waarvan 310 miljoen euro uitgaven en 13,4 miljoen euro ontvangsten vanwege het effect op de eigen bijdragen).

20. Middelen standaardisatie inkoop- en verantwoordingseisen (MN)

Bij de begrotingsvoorbereiding 2020 is besloten in een aantal sectoren de inkoop- en verantwoordingseisen te standaardiseren. Hierdoor zijn zorgaanbieders minder tijd kwijt aan administratieve lasten. De besparing (100 miljoen euro vanaf 2023) is verwerkt als taakstelling op de Zvw. Voor de voorbereiding en uitwerking is 7 miljoen euro beschikbaar gesteld in 2021 en 2022. Omdat dit nog niet tot besteding komt, wordt 6 miljoen euro uit 2021 en 1 miljoen euro uit 2022 doorgeschoven naar 2023. Het ministerie van VWS is in gesprek met zorgverzekeraars over een gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden om de besparing te realiseren. Afronding van dit onderzoek wordt verwacht in de zomer van 2022 waardoor het traject niet kan worden afgerond voor het zorginkoopbeleid voor 2023 is vastgesteld. In 2023 is daardoor sprake van een besparingsverlies van 50 miljoen euro.

21. Bevriezing eigen risico 2022 (MN)

Het kabinet heeft besloten het verplicht eigen risico voor het jaar 2022 te bevriezen op 385 euro. Dit leidt tot hoger zorggebruik en hogere zorguitgaven (80 miljoen euro). Ook leidt dit tot structureel lager dan eerder geraamde opbrengsten eigen risico in de jaren vanaf 2022 (69 miljoen euro).

22. Wlz tegenvaller (MN)

De NZa raamt in haar augustusadvies over de benutting van het budgettair Wlz-kader extra uitgaven van 157 mln. in 2021 en 478 mln. vanaf 2022. Het gaat om extra uitgaven in de sectoren Verpleging en Verzorging en de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in de Wlz. De overschrijding in de ggz wordt veroorzaakt door een fors hogere instroom - gegeven het openstellen van de Wlz voor mensen met een psychische stoornis - dan verwacht. Om te waarborgen dat zorgkantoren voldoende zorg kunnen blijven contracteren voor alle cliënten die daar op grond van de Wlz recht op hebben wordt het kader opgehoogd.

23. Extrapolatie

Ieder jaar schuift de horizon van de meerjarenperiode met één jaar op. Bij ontwerpbegroting 2022 worden de begrotingen geëxtrapoleerd naar het jaar 2026.

24. Diversen

Dit betreft onder meer een bijstelling bij de ambulancezorg. Uit kostenonderzoek van de NZa in verband met de herijking van de loonnormbedragen in de sector ambulancevervoer komen meerkosten naar voren. Aangezien de meerkosten niet volledig binnen het beschikbare budget kunnen worden ingepast, wordt de raming voor deze sector met 12,5 miljoen euro verhoogd. Daarnaast is er een tegenvaller van cumulatief 43 miljoen euro (2021 t/m 2025) voor de implementatie van PGB 2.0. Dit betreft onder andere de door ketenpartijen in beeld gebrachte te ontwikkelen functionaliteiten. Ook is er een tegenvaller van 1,8 miljoen euro structureel, omdat er voor cliëntvertrouwenspersonen 21% BTW moet worden afgedragen. Binnen de Wet Zorg en Dwang is een belangrijke rol voorzien voor de cliëntvertrouwenspersonen; deze borgen dat er op een verantwoorde wijze wordt omgegaan met de inzet van verplichte zorg door zorgaanbieders bij cliënten.

Uitgaven corona

Het kabinet heeft sinds de uitbraak van Covid-19 verschillende noodmaatregelen genomen. Het kabinet acht het niet wenselijk om voor deze noodmaatregelen andere uitgaven te verminderen. Daarom gaan deze maatregelen buiten het reguliere uitgavenplafond om. Voor 2021 is 261 miljoen euro beschikbaar, onder meer voor meerkosten in de Wlz (150 miljoen euro), opschaling IC- en eerstelijnsverblijf (ELV)-capaciteit (29 miljoen euro) en verlenging van de regeling Voorwaardelijke toelating paramedische herstelzorg (25 miljoen euro).

1.3 Coronagerelateerde uitgavenmaatregelen

Onderstaande tabel 1.3.1 toont de ramingen van de uitgaven aan coronagerelateerde maatregelen die relevant zijn voor het EMU-saldo. Voor 2021 is het de verwachting dat de uitgaven aan coronagerelateerde maatregelen ruim 39 miljard euro zullen bedragen. Met circa 11% van de totale uitgaven van de Rijksoverheid is dit een fors bedrag, en bijvoorbeeld vergelijkbaar met de totale uitgaven aan de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De uitgaven aan de TVL/TOGS, NOW en TOZO bedragen 40 procent van de verwachte coronagerelateerde uitgaven in 2021. De geraamde uitgaven aan coronagerelateerde uitgavenmaatregelen bedragen in totaal ruim 80 miljard euro.

Een uitgebreid overzicht van de overheidsfinanciën in coronatijd is ook terug te vinden op www.rijksfinancien.nl/overheidsfinancien-coronatijd.

Tabel 1.3.1 EMU-relevante uitgaven

(in miljoenen euro)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

Totaal

Koninkrijksrelaties en BES fonds

50

56

106

Buitenlandse Zaken

7

18

 

25

Justitie en Veiligheid

137

199

1

 

336

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

46

213

23

2

284

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

715

4.288

3.674

912

55

40

40

9.724

Nationaal Programma Onderwijs

3.169

3.636

896

40

40

40

7.821

Diversen

715

1.119

38

15

15

1.898

Financiën en Nationale Schuld

298

561

249

36

‒ 137

‒ 132

‒ 106

768

Defensie

43

28

7

    

77

Infrastructuur en Waterstaat

803

2.340

112

28

3.283

Beschikbaarheidsvergoeding OV

800

2.001

112

28

 

2.941

Diversen

3

339

342

Economische Zaken en Klimaat

2.507

8.121

832

273

124

96

53

12.006

TVL/TOGS

1.957

7.200

540

 

9.697

Diversen

550

921

292

273

124

96

53

2.309

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

245

254

1

1

 

500

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

16.541

8.490

2.926

306

‒ 83

‒ 45

‒ 13

28.121

NOW

13.219

7.701

2.650

287

‒ 86

‒ 48

‒ 12

23.711

TOZO

2.728

857

‒ 4

‒ 3

‒ 2

3.575

TOZO afrekening 2020

 

‒ 710

     

‒ 710

Diversen

594

643

276

19

7

6

0

1.545

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

5.557

12.614

2.153

466

10

2

20.803

Testcapaciteit RIVM en GGD

929

5.472

753

 

7.154

GGD'en en veiligheidsregio's

477

2.558

411

 

3.446

Vaccin ontwikkeling en medicatie

123

1.985

622

400

3.129

Zorgbonus

2.001

1.024

12

1

 

3.039

Aanschaf en distributie medische beschermingsmiddelen

1.810

7

51

28

 

1.896

Diversen

216

1.569

305

37

10

2

2.139

Gemeentefonds

848

1.034

103

1.985

Reserveringen Aanvullende post

1.176

1.285

381

4

2.847

Nationaal Programma Onderwijs

343

360

702

Diversen

1.176

943

22

4

2.145

Totaal EMU-relevante uitgaven

27.795

39.393

11.367

2.405

‒ 27

‒ 40

‒ 27

80.866

Naast de EMU-relevante corona uitgaven zijn er ook uitgaven die niet EMU-relevant zijn. Dit zijn leningen waarvan de verwachting is dat deze (vrijwel volledig) op een later moment worden terugbetaald. In tabel 1.3.2 is een overzicht opgenomen van de niet EMU-relevante uitgaven.

Tabel 1.3.2 Niet EMU-relevante uitgaven

(in miljoenen euro)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

Totaal

Koninkrijksrelaties en BES fonds

628

563

     

1.191

Liquiditeitssteun Aruba, Curaçao, Sint Maarten

628

563

     

1.191

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

 

25

5

   

‒ 15

15

Nationaal Programma Onderwijs

 

25

5

   

‒ 15

15

Financiën en Nationale Schuld

277

723

    

‒ 1.000

Lening KLM

277

723

    

‒ 1.000

Economische Zaken en Klimaat

267

560

‒ 112

‒ 129

‒ 129

‒ 309

‒ 99

50

Leningen

267

160

‒ 62

‒ 62

‒ 62

‒ 242

‒ 32

‒ 33

Voucherkredietfaciliteit reissector

 

400

‒ 50

‒ 67

‒ 67

‒ 67

‒ 67

83

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

476

50

 

0

‒ 54

‒ 55

‒ 56

361

Leningen TOZO

476

50

 

0

‒ 54

‒ 55

‒ 56

361

Totaal niet EMU-relevante uitgaven

1.648

1.921

‒ 107

‒ 129

‒ 183

‒ 364

‒ 1.170

1.618

1.4 Aansluiting visuele samenvatting met begrotingen en bijlagen Miljoenennota

De visuele samenvatting bij de Miljoenennota biedt een toegankelijk overzicht van de belangrijkste cijfers voor het Miljoenennotajaar 2022. Deze presentatie verschilt op een aantal punten van de begrotingssystematiek zoals die wordt gehanteerd in de rest van de Miljoenennota en bijlagen. Deze bijlage behandelt de samenhang tussen de cijfers uit de visuele samenvatting en de rest van de Miljoenennota en geeft deze aansluiting weer in tabel 1.4.1.

De visuele samenvatting gaat uit van een netto-uitgavenbegrip; dat wil zeggen, de (bruto)uitgaven (tabel 2.2 in bijlage 2) verminderd met de zogenaamde niet-belastingontvangsten (tabel 2.3 in bijlage 2). Dit zijn ontvangsten die tot de uitgavenkant van de begroting worden gerekend, zoals boete-opbrengsten, leges en teruggevorderde toeslagen.

Een ander verschil in presentatie tussen de visuele samenvatting en de Miljoenennota betreft de individuele begrotingsposten. De visuele samenvatting gaat uit van een thematische indeling die niet exact aansluit bij de afzonderlijke begrotingshoofdstukken. Zo wordt het Btw-compensatiefonds in de visuele samenvatting samengevoegd met het Gemeentefonds en het Provinciefonds, terwijl het begrotingstechnisch wordt verantwoord op de begroting van Financiën. Een meer complex voorbeeld is de verwerking van de middelen bestemd voor internationale samenwerking (ook wel Homogene groep internationale samenwerking (HGIS) genoemd). In de visuele samenvatting worden de HGIS-middelen gegroepeerd onder de uitgavenpost ‘Buitenlandse Zaken/Internationale Samenwerking’, omdat het ministerie van Buitenlandse Zaken deze middelen coördineert. In de begrotingssystematiek bevinden deze middelen zich echter op verschillende begrotingshoofdstukken, zoals die van Justitie en Veiligheid en Defensie. Het overzicht van de toewijzing van deze middelen is terug te vinden in tabel 2.9 in bijlage 2.

Tabel 1.4.1 Aansluiting visuele samenvatting met begrotingen en bijlagen Miljoenennota

(in miljarden euro)

2022

Bron

Inkomsten

334,1

Tabel 4.4.2

   

Uitgaven

  

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

94,6

 

Plafond S totaal begrotings- en premiegefinancierd

93,3

Tabel 2.6 bijlagen MN

Plafond R Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid

1,3

Tabel 2.5 bijlagen MN

af: HGIS Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid

0,0

Tabel 2.9 bijlagen MN

   

Zorg

93,0

 

Plafond Z totaal begrotings- en premiegefinancierd

81,4

Tabel 2.7 bijlagen MN

Plafond R Volksgezondheid, Welzijn en Sport

6,0

Tabel 2.5 bijlagen MN

Volksgezondheid, Welzijn en Sport buiten het uitgavenplafond

5,6

Hoofdstuk 16 artikel 8.1

af: HGIS Volksgezondheid, Welzijn en Sport

0,0

Tabel 2.9 bijlagen MN

   

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

44,3

 

Plafond R Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

44,4

Tabel 2.5 bijlagen MN

af: HGIS Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

0,1

Tabel 2.9 bijlagen MN

   

Gemeentefonds, Provinciefonds en Btw-compensatiefonds

38,8

 

Plafond R Gemeentefonds en accres Gemeentefonds

32,6

Tabel 2.5 bijlagen MN

Plafond R Provinciefonds en accres Provinciefonds

2,6

Tabel 2.5 bijlagen MN

Btw-compensatiefonds

3,7

Hoofdstuk 9B artikel 6

   

Buitenlandse Zaken en Internationale Samenwerking

15,1

 

Plafond R Buitenlandse Zaken

10,8

Tabel 2.5 bijlagen MN

af: HGIS Buitenlandse Zaken

1,9

Tabel 2.9 bijlagen MN

bij: totale plafondrelevante uitgaven Internationale Samenwerking (HGIS)

6,2

Tabel 2.9 bijlagen MN

   

Justitie en Veiligheid

13,4

 

Plafond R Justitie en Veiligheid

13,7

Tabel 2.5 bijlagen MN

af: HGIS Justitie en Veiligheid

0,3

Tabel 2.9 bijlagen MN

   

Defensie

12,0

 

Plafond R Defensie

12,2

Tabel 2.5 bijlagen MN

af: HGIS Defensie

0,2

Tabel 2.9 bijlagen MN

   

Infrastructuur en Waterstaat

10,3

 

Plafond R Infrastructuur en Waterstaat

10,3

Tabel 2.5 bijlagen MN

af: HGIS Infrastructuur en Waterstaat

0,0

Tabel 2.9 bijlagen MN

bij: plafond R Infrastructuurfonds

0,0

Tabel 2.5 bijlagen MN

   

Rentelasten

3,4

 

Rentelasten staatsschuld

3,4

Hoofdstuk 9A artikel 11

Rentelasten schatkistbankieren

‒ 0,1

Hoofdstuk 9A artikel 12

   

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

7,2

 

Plafond R Binnenlandse Zaken

7,0

Tabel 2.5 bijlagen MN

Plafond R Koninkrijksrelateis

0,1

Tabel 2.5 bijlagen MN

Plafond R BES-fonds

0,0

Tabel 2.5 bijlagen MN

af: HGIS Binnenlandse Zaken

0,0

Tabel 2.9 bijlagen MN

   

Economische Zaken en Klimaat

6,7

 

Plafond R Economische Zaken en Klimaat

6,8

Tabel 2.5 bijlagen MN

af: HGIS EZK

0,0

Tabel 2.9 bijlagen MN

   

Financiën

3,9

 

Plafond R Financiën

7,8

Tabel 2.5 bijlagen MN

af: Btw-compensatiefonds

3,7

Hoofdstuk 9B artikel 6

af: HGIS Financiën

0,3

Tabel 2.9 bijlagen MN

   

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

1,7

 

Plafond R Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

1,8

Tabel 2.5 bijlagen MN

af: HGIS LNV

0,0

Tabel 2.9 bijlagen MN

   

Overig

8,7

 
   

1. Totaal inkomsten

334,1

Budgettaire kerngegevens, poster en visuele samenvatting

2. Totale netto-uitgaven relevant voor het EMU-saldo

353,0

Budgettaire kerngegevens, poster en visuele samenvatting

   

3. EMU-saldo centrale overheid (=1-2)

‒ 18,9

Tabel 1.1 Budgettaire kerngegevens

2 UITGAVEN EN NIET-BELASTINGONTVANGSTEN

Deze bijlage biedt een overzicht van de verschillende manieren waarop de uitgaven en de niet-belastingontvangsten van de overheid worden weergegeven. De overheidsuitgaven kunnen op kasbasis, maar ook op transactiebasis worden geregistreerd. In het eerste geval worden betalingen geboekt in de periode waarin de daadwerkelijke betaling plaatsvindt, in het tweede geval in de periode waarin de rechten en verplichtingen zijn ontstaan. Op de departementale begrotingen worden de uitgaven op kasbasis geregistreerd. Het gaat dan om de bedragen die van de bankrekeningen van het Rijk worden afgeschreven. Bij het saldo van de overheid (EMU-saldo) wordt niet uitgegaan van de uitgaven op kasbasis, maar op transactiebasis: de uitgaven worden geboekt in de periode waarin rechten en verplichtingen zijn ontstaan. Bij de tabellen hieronder worden de gebruikte begrippen verder toegelicht.

Tabel 2.1. bevat alle netto-uitgaven van de Rijksoverheid. De netto-uitgaven zijn de uitgaven minus de niet-belastingontvangsten. Om de uitgaven te beheersen is er een uitgavenplafond. Het uitgavenplafond is gesplitst in drie deelplafonds: het plafond Rijksbegroting, het plafond Sociale Zekerheid en het plafond Zorg. De meeste netto-uitgaven vallen onder een van deze drie plafonds. Er zijn echter ook uitgaven en ontvangsten die niet onder een plafond vallen, deze worden de niet-plafondrelevante uitgaven en ontvangsten genoemd.

In tabel 2.1 zijn de uitgaven uitgesplitst in de begrotingsgefinancierde en de premiegefinancierde uitgaven. De begrotingsgefinancierde uitgaven worden betaald uit belastingen en zijn de optelling van alle uitgaven en niet-belastingontvangsten op de departementale begrotingen. Dit zijn de uitgaven waarvoor het parlement autorisatie verleent door de begrotingen aan te nemen. Naast de begrotingsgefinancierde uitgaven zijn er ook premiegefinancierde uitgaven. De uitgaven aan zorg en sociale zekerheid worden voor een groot deel gefinancierd uit sociale premies. In het onderste deel van de tabel zijn de begrotings- en premiegefinancierde uitgaven per plafond opgeteld.

Tabel 2.1 Netto-uitgaven naar type en plafond

(in miljoenen euro)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

bron

Begrotingsgefinancierde netto-uitgaven

        

Plafond Rijksbegroting

155.467

184.499

171.677

164.831

163.252

166.216

169.595

Tabel 2.5

Plafond Sociale Zekerheid

40.101

32.236

27.276

25.046

25.357

26.090

26.757

Tabel 2.6

Plafond Zorg

2.421

2.086

2.018

1.907

1.903

1.914

1.924

Tabel 2.7

Netto-uitgaven buiten het uitgavenplafond

24.203

32.754

44.743

38.607

44.786

47.647

49.115

Tabel 2.8

Totaal begrotingsgefinancierde netto-uitgaven

222.191

251.575

245.715

230.390

235.298

241.868

247.391

Tabel 2.4

         

Premiegefinancierde netto-uitgaven

        

Plafond Sociale Zekerheid

62.172

64.157

66.009

68.556

71.361

74.662

77.857

Tabel 2.6

Plafond Zorg

71.458

73.946

79.340

82.723

86.739

90.870

95.249

Tabel 2.7

Totaal premiegefinancierde netto-uitgaven

133.630

138.103

145.349

151.279

158.100

165.533

173.105

 

Totaal netto-uitgaven

355.822

389.678

391.064

381.669

393.398

407.400

420.497

 
         

Plafond Rijksbegroting

155.467

184.499

171.677

164.831

163.252

166.216

169.595

Tabel 2.5

Plafond Sociale Zekerheid

102.274

96.393

93.285

93.602

96.718

100.753

104.614

Tabel 2.6

Plafond Zorg

73.879

76.032

81.358

84.630

88.642

92.784

97.173

Tabel 2.7

Totaal netto-uitgaven onder het uitgavenplafond

331.619

356.923

346.321

343.062

348.612

359.753

371.382

 
         

Netto-uitgaven buiten het uitgavenplafond

24.203

32.754

44.743

38.607

44.786

47.647

49.115

Tabel 2.8

Totaal netto-uitgaven

355.822

389.678

391.064

381.669

393.398

407.400

420.497

 

Tabel 2.2 geeft alle uitgaven weer zoals die vermeld zijn in de individuele begrotingshoofdstukken van de Rijksbegroting. In die hoofdstukken zelf zijn de uitgaven verdeeld over verschillende beleids- en niet-beleidsartikelen, maar in de tabel wordt alleen het totaal per hoofdstuk weergegeven. Deze tabel bevat dus alle geraamde uitgaven waarvoor het parlement goedkeuring geeft door het betreffende begrotingswetvoorstel aan te nemen. Deze uitgaven worden daarom ook wel de begrotingsgefinancierde uitgaven genoemd. Voor vrijwel alle begrotingshoofdstukken geldt dat de genoemde bedragen ook de raming is van wat de rijksoverheid op kasbasis denkt te gaan uitgeven. Alleen voor het begrotingshoofdstuk van Nationale Schuld geldt dat die begroting deels op transactiebasis wordt opgesteld. De uitgaven aan het aflossen van de staatsschuld zijn niet in deze tabel opgenomen. Deze zijn opgenomen in bijlage 6 EMU-saldo.

Tabel 2.2 Uitgaven begrotingen
 

(in miljoenen euro)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

1

De Koning

45

47

48

48

48

48

48

2A

Staten-Generaal

186

209

184

181

180

184

182

2B

Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten van de Gouverneurs

143

157

152

151

154

150

145

3

Algemene Zaken

75

85

84

81

83

82

85

4

Koninkrijksrelaties

852

908

376

171

160

179

179

5

Buitenlandse Zaken

11.151

12.038

11.748

11.794

12.152

12.550

12.724

6

Justitie en Veiligheid

14.382

15.136

15.274

14.856

14.756

14.645

14.700

7

Binnenlandse Zaken

6.961

8.896

8.058

7.401

7.330

7.446

7.528

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

44.462

49.944

48.240

47.363

46.355

46.480

46.441

9A

Nationale Schuld (Transactiebasis)

7.013

5.939

5.435

4.267

3.905

3.731

3.682

9B

Financiën

8.534

10.899

10.561

9.799

9.984

10.041

9.821

10

Defensie

11.190

12.173

12.392

12.112

11.978

11.929

11.722

12

Infrastructuur en Waterstaat

9.461

12.907

17.662

11.040

10.009

10.068

10.069

13

Economische Zaken en Klimaat

8.937

16.280

8.114

7.556

7.199

6.632

6.494

14

Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid

1.776

2.277

1.845

1.508

1.405

1.439

1.344

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

59.902

57.740

50.638

47.828

47.838

48.875

50.050

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

27.250

37.281

28.485

28.104

30.298

31.450

33.143

17

Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

3.186

3.186

3.266

3.494

3.640

3.837

4.049

19

Nationaal Groeifonds

0

55

2.137

3.177

4.216

4.236

3.233

50

Gemeentefonds

33.436

34.807

35.597

33.371

33.180

32.972

32.917

51

Provinciefonds

2.603

2.520

2.541

2.532

2.522

2.511

2.512

55

Infrastructuurfonds

6.371

7.431

14.497

7.526

6.810

7.146

7.111

58

Diergezondheidsfonds

94

43

35

34

34

34

34

64

BES-fonds

51

58

42

35

35

35

35

65

Deltafonds

1.079

1.406

1.328

1.712

1.485

1.357

1.374

66

Defensiematerieelbegrotingsfonds

0

5.072

5.065

4.872

4.809

4.808

4.597

AP

Aanvullende posten

0

384

8.295

10.259

12.619

15.850

19.832

90

Consolidatie1

‒ 5.797

‒ 13.084

‒ 20.248

‒ 13.471

‒ 12.417

‒ 12.557

‒ 12.438

HGIS

Internationale Samenwerking2

(5.188)

(5.669)

(6.287)

(6.608)

(6.792)

(7.053)

(7.285)

 

Totaal

253.346

284.792

271.853

257.800

260.766

266.160

271.615

X Noot
1

Dit betreft een correctie voor dubbeltellingen die ontstaan door het bruto boeken van bijdragen tussen departementen onderling. Het bruto boeken houdt in dat zowel het departement dat bijdraagt als het departement dat ontvangt de uitgaven op zijn begroting opneemt.

X Noot
2

In deze en volgende tabellen zijn de uitgaven aan Internationale samenwerking (HGIS) toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord. De totale uitgaven aan HGIS zijn tussen haken vermeld en lopen niet mee in de totaaltelling.

Tabel 2.3 bevat alle niet-belastingontvangsten op de verschillende begrotingshoofdstukken van de Rijksbegroting. Het betreft hier alle ontvangsten die geen belasting- of premie-ontvangst zijn. Denk bijvoorbeeld aan het dividend dat uitgekeerd wordt door staatsdeelnemingen, terugbetaalde studieschulden of de opbrengst uit boetes en schikkingen. Ook hier geldt dat alle bedragen op kasbasis zijn, behalve de begroting van Nationale Schuld, die deels op transactiebasis is opgesteld. De ontvangsten vanuit het uitgeven van nieuwe staatschuld zijn niet meegeteld in deze tabel. Deze ontvangsten zijn opgenomen in bijlage 6 EMU-saldo.

Tabel 2.3 Niet-belastingontvangsten begrotingen
 

(in miljoenen euro)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

1

De Koning

0

0

0

2

2

2

2

2A

Staten-Generaal

4

4

4

4

4

4

4

2B

Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten van de Gouverneurs

6

6

6

6

6

6

6

3

Algemene Zaken

7

7

7

7

7

7

7

4

Koninkrijksrelaties

63

35

35

31

31

31

31

5

Buitenlandse Zaken

863

926

966

963

1.005

1.029

1.048

6

Justitie en Veiligheid

1.244

1.991

1.570

1.592

1.604

1.598

1.624

7

Binnenlandse Zaken

922

1.198

1.098

1.293

1.263

1.257

1.240

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

1.519

1.570

1.608

1.726

1.765

1.795

1.840

9A

Nationale Schuld (Transactiebasis)

13.786

11.280

8.650

9.990

8.080

7.095

6.719

9B

Financiën

2.823

2.039

2.968

3.093

3.402

3.275

4.250

10

Defensie

308

178

142

142

142

142

142

12

Infrastructuur en Waterstaat

29

27

45

38

39

39

39

13

Economische Zaken en Klimaat

5.238

6.990

5.154

5.188

5.086

4.946

4.339

14

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

292

622

92

78

73

69

66

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

1.803

4.717

2.861

2.386

2.046

2.022

1.995

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

751

596

210

148

145

145

155

17

Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

109

52

52

48

47

42

39

50

Gemeentefonds

0

0

0

0

0

0

0

51

Provinciefonds

0

0

0

0

0

0

0

55

Infrastructuurfonds

6.043

7.711

14.497

7.526

6.810

7.146

7.111

58

Diergezondheidsfonds

110

34

27

34

34

34

34

64

BES-fonds

0

0

0

0

0

0

0

65

Deltafonds

1.030

1.411

1.328

1.712

1.485

1.357

1.374

66

Defensiematerieelbegrotingsfonds

0

4.906

5.065

4.872

4.809

4.808

4.597

AP

Aanvullende posten

0

0

0

0

0

0

0

90

Consolidatie

‒ 5.797

‒ 13.084

‒ 20.248

‒ 13.471

‒ 12.417

‒ 12.557

‒ 12.438

HGIS

Internationale Samenwerking

(195)

(162)

(152)

(129)

(151)

(153)

(150)

 

Totaal

31.154

33.217

26.138

27.409

25.467

24.292

24.223

Tabel 2.4 geeft de netto-uitgaven per begrotingshoofdstuk weer. Dit zijn de uitgaven uit tabel 2.2 minus de niet-belastingontvangsten uit tabel 2.3.

Tabel 2.4 Netto-uitgaven begrotingen
 

(in miljoenen euro)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

1

De Koning

45

47

48

47

47

47

47

2A

Staten-Generaal

182

205

180

177

177

180

178

2B

Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten van de Gouverneurs

137

151

146

145

148

144

139

3

Algemene Zaken

69

78

77

74

76

75

78

4

Koninkrijksrelaties

788

873

342

140

129

148

148

5

Buitenlandse Zaken

10.288

11.112

10.782

10.831

11.147

11.521

11.676

6

Justitie en Veiligheid

13.138

13.144

13.703

13.264

13.152

13.047

13.076

7

Binnenlandse Zaken

6.039

7.698

6.961

6.107

6.067

6.189

6.289

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

42.942

48.374

46.632

45.638

44.589

44.685

44.601

9A

Nationale Schuld (Transactiebasis)

‒ 6.772

‒ 5.342

‒ 3.216

‒ 5.724

‒ 4.175

‒ 3.364

‒ 3.038

9B

Financiën

5.711

8.860

7.594

6.706

6.582

6.766

5.571

10

Defensie

10.882

11.995

12.250

11.970

11.836

11.787

11.581

12

Infrastructuur en Waterstaat

9.432

12.880

17.617

11.002

9.970

10.029

10.030

13

Economische Zaken en Klimaat

3.699

9.290

2.960

2.367

2.112

1.685

2.155

14

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

1.484

1.655

1.753

1.429

1.331

1.370

1.278

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

58.100

53.024

47.777

45.442

45.792

46.852

48.055

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

26.499

36.684

28.275

27.956

30.153

31.305

32.989

17

Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

3.078

3.134

3.214

3.446

3.593

3.795

4.010

19

Nationaal Groeifonds

0

55

2.137

3.177

4.216

4.236

3.233

50

Gemeentefonds

33.436

34.807

35.597

33.371

33.180

32.972

32.917

51

Provinciefonds

2.603

2.520

2.541

2.532

2.522

2.511

2.512

55

Infrastructuurfonds

328

‒ 280

0

0

0

0

0

58

Diergezondheidsfonds

‒ 16

8

8

0

0

0

0

64

BES-fonds

51

58

42

35

35

35

35

65

Deltafonds

49

‒ 5

0

0

0

0

0

66

Defensiematerieelbegrotingsfonds

0

166

0

0

0

0

0

AP

Aanvullende posten

0

384

8.295

10.259

12.619

15.850

19.832

HGIS

Internationale Samenwerking

(4.993)

(5.507)

(6.135)

(6.478)

(6.641)

(6.900)

(7.135)

 

Totaal

222.191

251.575

245.715

230.390

235.298

241.868

247.391

De tabellen 2.5 tot en met 2.7 tonen de netto-uitgaven per deelplafond, uitgesplitst naar begrotingshoofdstuk en type (begrotingsgefinancierd of premiegefinancierd).

Tabel 2.5 Netto-uitgaven onder plafond Rijksbegroting
 

(in miljoenen euro)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

1

De Koning

45

47

48

47

47

47

47

2A

Staten-Generaal

182

205

180

177

177

180

178

2B

Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten van de Gouverneurs

137

151

146

145

148

144

139

3

Algemene Zaken

69

78

77

74

76

75

78

4

Koninkrijksrelaties

148

116

147

117

105

123

122

5

Buitenlandse Zaken

10.288

11.112

10.782

10.831

11.147

11.521

11.676

6

Justitie en Veiligheid

13.138

13.144

13.703

13.264

13.152

13.047

13.076

7

Binnenlandse Zaken

6.116

7.725

6.993

6.140

6.100

6.222

6.322

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

41.178

46.365

44.403

43.252

42.254

42.401

42.353

9A

Nationale Schuld (Transactiebasis)

4.780

4.042

3.386

2.284

2.002

1.927

1.883

9B

Financiën

5.595

7.759

7.833

7.027

6.917

7.153

7.314

10

Defensie

10.911

12.015

12.248

11.967

11.834

11.787

11.581

12

Infrastructuur en Waterstaat

9.432

12.880

10.281

11.002

9.970

10.029

10.030

13

Economische Zaken en Klimaat

7.311

12.855

6.756

6.292

6.242

6.109

5.872

14

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

1.484

1.655

1.753

1.429

1.331

1.370

1.278

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

555

835

1.272

1.209

1.284

1.137

1.135

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

8.411

16.124

5.985

4.355

3.563

3.450

3.421

17

Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

3.111

3.159

3.238

3.467

3.609

3.810

4.022

50

Gemeentefonds

29.541

31.388

32.283

30.107

29.968

29.812

29.807

51

Provinciefonds

2.603

2.520

2.541

2.532

2.522

2.511

2.512

55

Infrastructuurfonds

328

‒ 280

0

0

0

0

0

58

Diergezondheidsfonds

0

0

0

0

0

0

0

60

Accres Gemeentefonds

0

0

296

1.120

1.920

3.053

4.205

61

Accres Provinciefonds

0

0

42

113

185

288

392

64

BES-fonds

51

58

42

35

35

35

35

65

Deltafonds

49

‒ 5

0

0

0

0

0

66

Defensiematerieelbegrotingsfonds

0

166

0

0

0

0

0

80

Prijsbijstelling

0

0

765

1.369

1.913

2.453

2.998

81

Arbeidsvoorwaarden

0

0

1.424

2.867

4.489

6.172

7.818

86

Algemeen

0

384

5.052

3.609

2.260

1.359

1.303

HGIS

Internationale Samenwerking

(5.027)

(5.532)

(6.159)

(6.499)

(6.657)

(6.915)

(7.147)

 

Begrotingsgefinancierde netto-uitgaven

155.467

184.499

171.677

164.831

163.252

166.216

169.595

         
 

Totaal netto-uitgaven onder plafond Rijksbegroting

155.467

184.499

171.677

164.831

163.252

166.216

169.595

Tabel 2.6 Netto-uitgaven onder plafond Sociale Zekerheid
 

(in miljoenen euro)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

38.145

30.298

24.995

22.499

22.385

22.657

22.863

50

Gemeentefonds

1.957

1.938

1.889

1.837

1.785

1.733

1.682

AP

Aanvullende posten

0

‒ 0

392

709

1.187

1.700

2.213

 

Begrotingsgefinancierde netto-uitgaven

40.101

32.236

27.276

25.046

25.357

26.090

26.757

         

40

Sociale verzekeringen

62.172

64.157

66.009

68.556

71.361

74.662

77.857

 

Premiegefinancierde netto-uitgaven

62.172

64.157

66.009

68.556

71.361

74.662

77.857

         
 

Totaal netto-uitgaven onder plafond Sociale zekerheid

102.274

96.393

93.285

93.602

96.718

100.753

104.614

Tabel 2.7 Netto-uitgaven onder plafond Zorg
 

(in miljoenen euro)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

482

606

580

462

450

452

453

50

Gemeentefonds

1.938

1.481

1.426

1.426

1.427

1.427

1.428

AP

Aanvullende posten

0

0

13

18

26

35

43

 

Begrotingsgefinancierde netto-uitgaven

2.421

2.086

2.018

1.907

1.903

1.914

1.924

         

41

Zorg

71.458

73.946

79.340

82.723

86.739

90.870

95.249

 

Premiegefinancierde netto-uitgaven

71.458

73.946

79.340

82.723

86.739

90.870

95.249

         
 

Totaal netto-uitgaven onder plafond Zorg

73.879

76.032

81.358

84.630

88.642

92.784

97.173

Tabel 2.8 geeft per begrotingshoofdstuk de netto-uitgaven weer die niet meetellen voor het uitgavenplafond. Het gaat hier bijvoorbeeld om uitgaven die niet meetellen in het overheidstekort (EMU-saldo), zoals het verstrekken van leningen, de bijdrage van het Rijk aan de sociale fondsen of de opbrengst van het verkopen van staatsdeelnemingen. Daarnaast zijn er uitgaven die wel EMU-saldorelevant zijn, maar buiten het uitgavenplafond zijn geplaatst, zoals de uitgaven aan de zorgtoeslag.

Tabel 2.8 Netto-uitgaven buiten het uitgavenplafond
 

(in miljoenen euro)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

4

Koninkrijksrelaties

641

757

195

23

24

24

25

7

Binnenlandse Zaken

‒ 77

‒ 28

‒ 33

‒ 33

‒ 33

‒ 33

‒ 33

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

1.764

2.009

2.229

2.385

2.335

2.284

2.249

9A

Nationale Schuld (Transactiebasis)

‒ 11.553

‒ 9.384

‒ 6.602

‒ 8.008

‒ 6.178

‒ 5.291

‒ 4.920

9B

Financiën

116

1.101

‒ 240

‒ 321

‒ 335

‒ 387

‒ 1.743

10

Defensie

‒ 29

‒ 21

1

3

2

0

0

12

Infrastructuur en Waterstaat

0

0

7.336

0

0

0

0

13

Economische Zaken en Klimaat

‒ 3.612

‒ 3.565

‒ 3.796

‒ 3.925

‒ 4.130

‒ 4.423

‒ 3.718

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

19.399

21.890

21.510

21.734

22.123

23.058

24.058

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

17.605

19.955

21.710

23.139

26.140

27.403

29.115

17

Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

‒ 34

‒ 25

‒ 24

‒ 21

‒ 16

‒ 15

‒ 12

19

Nationaal Groeifonds

0

55

2.137

3.177

4.216

4.236

3.233

55

Infrastructuurfonds

0

0

0

0

0

0

0

58

Diergezondheidsfonds

‒ 16

8

8

0

0

0

0

AP

Aanvullende posten

0

0

311

453

638

791

860

HGIS

Internationale Samenwerking

(34)

(25)

(24)

(21)

(16)

(15)

(12)

 

Begrotingsgefinancierde netto-uitgaven buiten het plafond

24.203

32.754

44.743

38.607

44.786

47.647

49.115

         
 

Totaal netto-uitgaven buiten het uitgavenplafond

24.203

32.754

44.743

38.607

44.786

47.647

49.115

Tabel 2.9 geeft een overzicht van de uitgaven aan de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) per begrotingshoofdstuk. Dit zijn alle uitgaven die betrekking hebben op internationale samenwerking. De HGIS-uitgaven staan op verschillende begrotingen maar worden gecoördineerd door de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Deze stelt ook de HGIS-nota op. De HGIS-nota wordt gelijktijdig met de Miljoenennota gepubliceerd en geeft gedetailleerd inzicht in de HGIS-uitgaven.

Tabel 2.9 Overzicht netto-uitgaven HGIS per begrotingshoofdstuk
 

(in miljoenen euro)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

5

Buitenlandse Zaken

1.409

1.545

1.890

1.925

1.965

1.994

2.016

6

Justitie en Veiligheid

24

300

343

335

333

328

327

7

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

1

1

0,627

1

0

0

0

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

63

108

104

102

101

100

100

9B

Financiën

181

47

264

311

346

379

380

10

Defensie

145

259

223

211

211

212

213

12

Infrastructuur en Waterstaat

28

37

26

26

25

24

24

13

Economische Zaken en Klimaat

24

32

30

29

27

27

27

14

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

29

36

34

34

34

34

34

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

1

1

1

1

1

1

1

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

12

9

6

5

5

5

5

17

Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking

3.078

3.159

3.238

3.467

3.609

3.810

4.022

86

Algemeen

0

0

0

53

0

0

0

 

Totaal plafondrelevante netto-uitgaven HGIS

4.993

5.532

6.159

6.499

6.657

6.915

7.147

         

9B

Financiën

0

0

0

0

0

0

0

17

Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

‒ 34

‒ 25

‒ 24

‒ 21

‒ 16

‒ 15

‒ 12

 

Totaal niet-plafondrelevante netto-uitgaven HGIS

‒ 34

‒ 25

‒ 24

‒ 21

‒ 16

‒ 15

‒ 12

3 INKOMSTENKADER

1. Uitleg inkomstenkader tijdens kabinetsperiode

In het Regeerakkoord en de Startnota zijn de financiële afspraken en het begrotingsbeleid van het kabinet vastgelegd. Het inkomstenkader speelt een belangrijke rol binnen het begrotingsbeleid. Om de lastendruk voor burgers en bedrijven te beheersen, wordt bij het Regeerakkoord een pad afgesproken voor de beleidsmatige lastenontwikkeling, dat in de Startnota voor de duur van de kabinetsperiode in het inkomstenkader wordt vastgelegd. Gedurende de kabinetsperiode kunnen er om verschillende redenen wijzigingen optreden in het inkomstenkader:

1. Nieuw beleid dat van na het Regeerakkoord dateert (tariefs- dan wel grondslagwijzigingen). Bij additionele lastenverlichting is compenserende lastenverzwaring nodig, en vice versa.

2. Zorgpremies (de nominale premie en de iab-premie) zijn inkomstenka­derrelevant. Fluctuaties in zorgpremies hebben in de huidige systematiek geen gevolgen voor het EMU-saldo, omdat zowel de zorguitgaven als zorg­premies zijn ingekaderd en de uitgaven voor de Zvw lastendekkend zijn gefinancierd. Een voorbeeld illustreert dit. Stel dat zich een meevaller voor­doet in de zorguitgaven. Dit geeft ruimte binnen de uitgavenplafonds, die mag worden ingezet voor uitgaven elders. Per saldo worden de totale uitgaven daarmee niet lager. Tegelijkertijd leiden de lagere uitgaven auto­matisch tot lagere zorgpremies vanwege de lastendekkende financiering van de zvw, waardoor de inkomsten dus wel afnemen. Om de inkomsten op peil te houden, is dan een compenserende lastenverzwaring nodig. Per saldo is het effect op het EMU-saldo dan nul. Incidentele wijzigingen in de premies die onder meer het gevolg zijn van het wegwerken van tekorten en overschotten in het zorgverzekeringsfonds en het verschil tussen de VWS-raming en de door verzekeraars vastgestelde nominale premie worden niet binnen het inkomstenkader gecompenseerd. Ook worden wijzigingen in de ZVW-premiegrondslag nadat de hoogte van de zorgpremies eenmaal is vastgesteld niet gecompenseerd binnen het inkomstenkader.

3. Maatregelen uit het Regeerakkoord en nieuwe maatregelen die onderdeel uitmaken van het inkomstenkader worden, voordat ze worden omgezet in wetgeving, eenmaal opnieuw geraamd (‘herijkt’). Het CPB certificeert deze herijkte raming. Zo wordt geborgd dat in de wet een zo goed mogelijke raming van de maatregel staat. Eventuele verschillen tussen de oorspron­kelijke raming en de herijkte raming moet volgens de begrotingsregels binnen het inkomstenkader worden gecompenseerd.

Het inkomstenkader beheerst alleen de beleidsmatige keuzes van lasten. Wijzigingen in de lasten door beleid moeten gecompenseerd worden met tegengestelde lastenmaatregelen om te borgen dat het inkomstenkader per saldo weer sluit.

Verschillen in de (geraamde) belasting- en premiekomsten die niet het gevolg zijn van hierboven genoemde oorzaken, maar veroorzaakt worden doordat de conjunctuur zich anders ontwikkelt dan verwacht ten tijde van de Startnota, lopen in het saldo. Een toename van de werkgelegenheid bijvoorbeeld leidt tot hogere inkomsten uit de inkomstenbelasting en hoeft niet gecompenseerd te worden binnen het inkomstenkader. Door alleen beleidsmatige keuzes mee te nemen zorgt het inkomstenkader voor automatische stabilisatie: in slechte economische tijden nemen de belastingontvangsten af, terwijl zij in goede tijden toenemen. Hiermee wordt de conjunctuurgevoeligheid van de Nederlandse economie verminderd.

2. Ontwikkelingen lastenkant na sluiting inkomstenkader MN2021

Na de augustusbesluitvorming vorig jaar is bij de Miljoenennota 2021 het inkomstenkader gesloten.1 Het inkomstenkader voor 2021 was het laatste inkomstenkaderjaar van deze kabinetsperiode. Het uitgangspunt blijft echter dat er ook na de kabinetsperiode geen ongedekte lastenrelevante lastenverlichting (en verzwaring) plaatsvindt.

Sinds het inkomstenkader vorig jaar is gesloten is er sprake van één significante budgettaire tegenvaller door een herberekening in het Sofina-arrest die leidt tot een incidentele cumulatieve derving van € 0,3 miljard (tabel 3.1). Tegelijkertijd leidt uitstel van het pensioenakkoord met een jaar tot een incidentele budgettaire meevaller van € 0,3 miljard (tabel 3.2). Door deze twee tegen elkaar weg te strepen is de dekkingsopgave binnen het inkomstenkader in principe opgelost. Paragraaf 1a licht deze maatregelen verder toe en gaat ook in op de omgang met de zorgpremies dit jaar. Daarnaast zijn er nog enkele maatregelen met budgettaire gevolgen in het inkomstenkader die dit jaar in het Belastingplan 2022 worden gepresenteerd. Deze maatregelen leiden in totaal tot een meevaller van € 46 miljoen in het inkomstenkader in 2022 en worden gepresenteerd in paragraaf 1b. Paragraaf 1c gaat expliciet in op de overige maatregelen die afgelopen jaar zijn genomen die wel budgettaire effecten hebben, maar niet tot budgettaire derving of meevallers in het inkomstenkader leiden door genomen tegenmaatregelen. In hoofdstuk 2 wordt het aanvullende pakket aan lastenmaatregelen van de augustusbesluitvorming 2021 weergegeven. Tijdens augustusbesluitvorming is ook invulling gegeven aan de envelop voor lagere werkgeverslasten van 1,8 mld die nog ingeboekt stond. Tot slot wordt in hoofdstuk 3 de beleidsmatige lastenontwikkeling (blo) inclusief de augustusbesluitvorming gepresenteerd en verder toegelicht.

1a. Herijking Sofina-arrest en uitstel pensioenakkoord

Vorige zomer leidde een gerechtelijke uitspraak rondom de dividendbelasting (het Sofina-arrest) tot een forse budgettaire derving in het inkomstenkader tot en met 2021. Door een tegenmaatregel wordt het ontstane gat in de wetgeving gedicht en is er ook sprake van een budgettaire opbrengst in de jaren na 2021. Afgelopen zomer is besloten om de opbrengst van de tegenmaatregel tussen 2022 en 2027 te gebruiken om het tekort in het kader te dekken. Omdat de maatregelen die genomen worden binnen het Sofina-dossier nu in wetgeving worden gezet, heeft er afgelopen maand conform de begrotingsregels een herberekening van de budgettaire effecten plaatsgevonden. Per saldo leidt dit tot een budgettaire derving ten opzichte van de vorige stand. In tabel 3.1 is het totale budgettaire effect te zien van de herijking van de raming. Hieruit blijkt dat er in 2021 een incidentele meevaller is, maar in latere jaren een derving. Tussen 2021 en 2027 is er cumulatief sprake van een derving van € 340 miljoen, structureel is er sprake van een derving van € 10 miljoen per jaar ten opzichte van de situatie voor de herijking.

Tabel 3.1 incidentele cumulatieve derving herijking Sofina-arrest

In standen, in € mln

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

cum 2021-2027

Struc

Herijking Sofina arrest

240

‒ 180

‒ 130

‒ 100

‒ 80

‒ 60

‒ 30

‒ 340

‒ 10

Naast de derving door herijking van het Sofina-arrest is er sprake van een meevaller door uitstel van het pensioenakkoord. Omdat het pensioenakkoord is uitgesteld met een jaar, levert dat in 2022 een lastenrelevante meevaller op aan de inkomstenkant van € 328 miljoen, zie tabel 3.2. De incidentele tegenvaller door Sofina en de incidentele meevaller als gevolg van uitstel van het pensioenakkoord zijn ongeveer even groot.

Tabel 3.2 gevolgen inkomsten uitstel pensioenpakket

In standen, in € mln (+ = saldoverbeterend/ lastenverzwarend)

2021

2022

structureel

Totaal lastenrelevante opbrengst pensioenpakket

0

328

0

Pensioenbedrag ineens

0

‒ 23

0

Uitstel pensioenwet

0

251

0

Harmonisatie 2e en 3e pijler

0

100

0

Omgang zorgpremies

Normaal gesproken vindt er elke augustus besluitvorming plaats op basis van de meest recente zorgpremieraming op basis van de cMEV-raming van het CPB. De zorgpremiesystematiek binnen het inkomstenkader geldt echter alleen voor de huidige kabinetsperiode (dus t/m 2021), waardoor er strikt genomen dit jaar geen kader is voor besluitvorming ten aanzien van de zorgpremies. De zorgpremies zijn deze augustus dus niet kaderrelevant, maar werken wel door in de ontwikkeling van de beleidsmatige lasten voor burgers en bedrijven. De totale zvw-premies zijn significant lager dan een jaar geleden gedacht bij de Miljoenennota en bijbehorende MEV-raming. De oorzaak van de daling heeft deels te maken met incidentele coronafactoren. Ook leidt een sterkere groei van de economie dan eerder gedacht tot een hogere grondslag voor de IAB. Door deze hogere grondslag is er ruimte om de percentages voor de IAB lager vast te stellen. Onderdeel van het zorgpremiebeeld zijn hogere premies als gevolg van het bevriezen van het eigen risico. Daartoe is deze zomer besloten. De bevriezing van het eigen risico leidt tot hogere zorguitgaven, oplopend van €148 miljoen in 2022 tot €150 miljoen structureel vanaf 2026. Conform de systematiek van het zorgstelsel leiden deze hogere zorguitgaven tot vrijwel dezelfde stijging van de zorgpremies. Hiermee is de bevriezing van het eigen risico (vrijwel) saldoneutraal vormgegeven.

1b. Overige maatregelen met budgettaire gevolgen voor het inkomstenkader

Tot slot zijn er enkele budgettaire maatregelen over die meelopen in het aankomende Belastingplan 2022 en overige wetgeving. Per saldo leidt dit tot €46 miljoen opbrengst binnen het kader in 2022 zoals uitgesplitst in tabel 3.3.

Tabel 3.3 overige budgettaire gevolgen inkomstenkader

In standen, in € mln (+ = saldoverbeterend/ lastenverzwarend)1

2022

2023

2024

Struc

a. IACK bij buitenlandse belastingplichtigen

12

12

12

12

b. Herijking Fiscaal aantrekkelijker maken aandelenopties

5

5

5

4

c. Aanpassing energiebelasting ter voorkoming van dubbele belasting bij batterijopslag

‒ 1

‒ 1

‒ 1

‒ 5

d. Wijziging bieraccijns op basis van plato naar alcoholpercentage en afschaffen verlaagde tarief kleine brouwerijen

0

2

2

2

e. Verruiming uitzonderingsbepaling hoofdverblijvencriterium OVB

‒ 1

‒ 1

‒ 1

‒ 1

f. Herijken afschaffen betalingskorting

  

4

12

g. Vrijvallen envelop horizonbepaling gebruikelijkloonregeling innovatie start-ups

29

29

29

29

h. Flankerende maatregel wetsvoorstel mismatches zakelijkheidsbeginsel

2

39

58

58

Totaal

46

85

108

111

Overige maatregelen2

0

0

0

0

X Noot
1

Door tussentijdse afrondingen tellen de bedragen niet altijd precies tot elkaar op. Dit kan tot maximaal enkele miljoenen verschil leiden.

X Noot
2

Er zijn afgelopen jaar ook nog enkele maatregelen genomen aan de lastenkant die niet hebben geleid tot budgettaire problemen omdat deze maatregelen gedekt zijn aan de lastenkant. Deze maatregelen worden weergegeven in paragraaf 1c.

a. IACK bij buitenlandse belastingplichtigen

De opbrengsten stijgen met € 12 miljoen door de aanpassing van de IACK waardoor de huidige uitzondering op het fiscale partnerbegrip voor de persoon die geen inwoner is van Nederland en geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is, niet langer geldt voor de toepassing van de IACK.

b. Herijking Fiscaal aantrekkelijker maken aandelenopties

Voor het fiscaal aantrekkelijker maken van de aandelenopties was een envelop gereserveerd van € 5 miljoen vanaf 2022. De maatregel kost € 1 miljoen structureel, het restant van de envelop valt vrij.

c. Aanpassing energiebelasting ter voorkoming van dubbele belasting bij batterijopslag 

Naar aanleiding van de motie van der Lee wordt een aanpassing in de energiebelasting gedaan ter voorkoming van dubbele belasting bij batterijopslag. Dit leidt tot een derving van € 1 miljoen in de eerste jaren en €5 miljoen structureel.

d. Wijziging bieraccijns op basis van plato naar alcoholpercentage en afschaffen verlaagde tarief kleine brouwerijen 

Het kader van het implementeren van de EU-richtlijn alcoholaccijns wordt het verlaagde accijnstarief voor kleine brouwerijen afgeschaft. Dit levert € 2 miljoen op.

e. Verruiming uitzonderingsbepaling hoofdverblijvencriterium OVB

Er wordt een omissie in de maatregel van de overdrachtsbelasting in het belastingplan 2021 herstelt. Dit zorgt voor een derving van € 1 miljoen.

f. Herijken afschaffen betalingskorting

Het afschaffen van de betalingskorting levert structureel € 12 miljoen meer op.

g. Vrijvallen envelop horizonbepaling gebruikelijkloonregeling innovatie start-ups 

De kosten van de gebruikelijkloonregeling innovatieve start-ups zijn bij invoering in 2017 geraamd op structureel € 29 miljoen per jaar. Er was in deze regeling een horizonbepaling t/m 2021 opgenomen. Uit nader onderzoek blijkt dat sinds de invoering slechts heel beperkt gebruik wordt gemaakt van de regeling. De regeling wordt een jaar verlengd in afwachting van de evaluatie. De kosten worden nu geraamd op € 0 miljoen. Hierdoor vallen de gereserveerde middelen van € 29 miljoen voor deze regeling vrij.

h. Flankerende maatregel wetsvoorstel mismatches zakelijkheidsbeginsel 

Het wetsvoorstel tegengaan mismatches bij toepassing van het zakelijkheidsbeginsel heeft een meeropbrengst van € 2 miljoen per jaar oplopend naar € 58 miljoen. Tot deze maatregel is vorig jaar augustus besloten en deze maatregel wordt nu in wetgeving gezet.

1c. Overige maatregelen

Naast de maatregelen met budgettaire gevolgen voor het inkomstenkader zijn er sinds het sluiten van het inkomstenkader bij Miljoenennota 2021 ook enkele maatregelen genomen die geen budgettaire gevolgen hebben voor het inkomstenkader. Deze maatregelen zijn gedekt binnen het inkomstenkader met andere maatregelen. Deze maatregelen inclusief dekking worden weergegeven in tabel 3.4.

Tabel 3.4 maatregelen inkomstenkader die reeds gedekt waren

Maatregelen, in € mln (+ = saldoverbeterend/ lastenverzwarend); in mutaties

2021

2022

Verhogen vrijstelling schenkbelasting met 1000 euro

‒ 5

5

Envelop aandelenopties

5

‒ 5

Verhogen doelmatigheidsgrens toeslagen

‒ 28

11

Aanpassen normpercentage zorgtoeslag

28

‒ 11

Hogere definitieve whk-premie 2022

 

240

Verlaging AOF-premie ter compensatie voor stijging WHK premies

 

‒ 240

Woningmarkt1

  
X Noot
1

Betreft een budgettair effect over meerdere jaren en daarnaast een schuif tussen inkomsten en uitgaven, zie toelichting hieronder

Verhogen vrijstelling schenkbelasting met 1000 euro (amendement Lodders c.s.)

In dit amendement wordt voor het jaar 2021 tijdelijk de bestaande vrijstellingen voor kinderen en overige verkrijgers, na toepassing van de inflatiecorrectie verhoogd met 1000 euro. Per 1 januari 2022 wordt de vrijstelling weer verlaagd met 1000 euro.

Envelop aandelenopties

De tijdelijke verhoging van de schenkingsvrijstelling hierboven wordt gedekt doordat de envelop van € 5 miljoen voor de aandelenopties niet per 2021 zal worden gebruikt maar per 2022.

Verhogen doelmatigheidsgrenzen toeslagen (amendement Snels-Lodders)

In het amendement wordt de doelmatigheidsgrens met 50 euro verhoogd naar 98 euro, zodat het aantal terugvorderingen wordt teruggedrongen.

Aanpassen normpercentage zorgtoeslag

Het verhogen van de doelmatigheidsgrenzen bij de toeslagen wordt gedekt door het drempelinkomen voor de zorgtoeslag met 0,03% te verhogen in 2021. Na 2021 dekt de zorgtoeslag enkel het verhogen van de eigen doelmatigheidsgrens.

Premieaanpassingen

De definitieve Whk premie is vastgesteld en hoger dan eerder geraamd. Deze verhoging wordt gedekt door een verlaging van de Aof-premie.

Woningmarkt Voor de woningmarkt zijn er een aantal besluiten geweest sinds de MEV2021 die budgettaire gevolgen hebben gehad over verschillende jaren heen.

  • In de eerste plaats is bij amendering van het Belastingplan2021 de woningwaardegrens van 400.000 euro ingevoerd voor vrijstelling van de overdrachtsbelasting voor starters. Deze grensinvoer gaf een budgettaire opbrengst van € 47 miljoen in 2021 en structureel € 26 miljoen. Deze gehele opbrengst is gebruikt aan de uitgavekant voor het gehele woningmarktpakket.

  • Daarnaast is er begin 2021 besluitvorming geweest over het vrijstellen van woningcorporaties van overdrachtsbelasting. De kosten van deze vrijstelling waren structureel € 7 miljoen. Dit is gedekt via een vertraagde indexatie van de woningwaardegrens per 2023 in de overdrachtsbelasting. Budgettaire neutraliteit wordt in 2036 bereikt.

  • Tot slot is er in maart 2021 besluitvorming geweest ten aanzien van de huurbevriezing. Woningcorporaties en grote particulieren krijgen ter compensatie een structurele verlaging van de verhuurderheffing, daarnaast is er nog sprake van een subsidie ter compensatie. Zowel de verhuurderheffing als de subsidie wordt gedekt uit de envelop verlichting werkgeverslasten: € 200 miljoen structureel vanaf 2022.

Tot slot stond er voor de Wet betaald ouderschapsverlof een taakstellende ombuiging van €130 miljoen structureel vanaf 2022 opgenomen op de IACK. Deze taakstelling wordt in het Belastingplan 2022 ingevuld door een verlaging van het maximumbedrag van de IACK met €395. Door deze verlaging nemen de opbrengsten toe met de benodigde € 130 miljoen zoals eerder afgesproken.

2. Aanvullend pakket augustusbesluitvorming 2021

Tabel 3.5 en tabel 3.6 geven de aanvullende besluitvorming van augustus weer. Tabel 3.5 presenteert de maatregelen die zijn gefinancierd uit de envelop voor de lagere werkgeverslasten van 1,8 mld. Deze envelop is gebruikt voor onder andere koopkrachtmaatregelen, verlaging van de verhuurderheffing en een nieuwe (kleinere) envelop voor lagere werkgeverslasten. Het bedrag dat na de maatregelen aan de lastenkant nog resteert uit de 1,8 miljard is ingezet aan de uitgavenkant, wat leidt tot een lastenverzwaring. Daarnaast zijn er ook nog lastenmaatregelen genomen op het terrein van klimaat (tabel 3.6). Deze maatregelen worden gefinancierd uit het saldo en zorgen aan de inkomstenkant voor een lastenverlichting.

Tabel 3.7 laat het totaal van alle lastenmaatregelen binnen het inkomstenkader zien na augustusbesluitvorming 2021 inclusief de meevaller in het kader die nog resteerde uit de maatregelen gepresenteerd in paragraaf 1b. De derving door herijking van het Sofina-arrest, de meevaller door het uitstel van het pensioenakkoord en de verwerking van het woningmarktpakket zitten hier niet in verwerkt. Deze maatregelen zijn namelijk over de jaren heen budgetneutraal en zijn in eerste instantie tegen elkaar weggestreept. Omdat er dit jaar geen officieel inkomstenkader meer is, wordt er geen kadercorrectie toegepast voor het jaar 2022. Tabel 3.7 laat daarentegen wel zien wat het effect op het saldo is van besluitvorming aan de lastenkant sinds Miljoenennota 2021.

Tabel 3.5 aanvullende besluitvorming augustus

In mln. – is lastenverlichting; in standen

2022

2023

2024

2025

2026

Motie Grinwis

‒ 30

‒ 30

‒ 30

‒ 30

‒ 30

Vrijstelling overdrachtsbelasting voor terugkoop van VoV-woningen1

‒ 36

‒ 36

‒ 36

‒ 36

‒ 36

Koopkrachtverbetering: verhogen zorgtoeslag alleenstaanden2

‒ 56

‒ 56

‒ 56

‒ 56

‒ 56

Koopkrachtverbetering: verlagen afbouw arbeidskorting

‒ 100

‒ 100

‒ 100

‒ 100

‒ 100

Envelop lagere werkgeverslasten

‒ 1.000

‒ 1.002

‒ 1.002

‒ 1.001

‒ 1.001

Totaal maatregelen lastenkant

‒ 1.222

‒ 1.224

‒ 1.224

‒ 1.223

‒ 1.223

Inzet reservering verlaging werkgeverskosten

1800

1800

1800

1800

1800

Saldo voor inzet reservering verlaging werkgeverskosten uitgavenzijde (lastenverzwaring3

578

576

576

577

577

X Noot
1

Deze maatregel leidt tot een anticipatie effect in 2021 omdat, waar mogelijk, VoV-aanbieders geplande terugkopen in 2021 zullen uitstellen tot 2022. De resulterende derving van €6 mln incidenteel in 2021 is niet meegenomen in het inkomstenkader

X Noot
2

Ook aan de uitgavenkant heeft koopkrachtreparatie plaatsgevonden, waaronder de afbouw van de dubbele AHK en het verhogen van het kindgebonden budget

X Noot
3

In 2022 wordt het bedrag ingezet voor lagere Awf premies, tenzij nadere besluitvorming volgt.

Motie Grinwis

Er wordt conform de motie 30 mln. uit de reservering voor lagere werkgeverslasten ingezet voor 30 mln. extra verlaging van de verhuurderheffing.

Vrijstelling overdrachtsbelasting voor terugkoop van VoV-woningen

Door de voorgestelde maatregel wordt gezorgd voor een vrijstelling in de overdrachtsbelasting in het geval van terugkopen van een woning van een particulier onder specifieke voorwaarden. De kosten zijn geraamd op €36 mln. structureel per jaar.

Koopkrachtverbetering: verhogen zorgtoeslag alleenstaanden

Verlaging normpercentage alleenstaanden. Hierdoor ontvangen alleenstaanden meer zorgtoeslag. Conform de begrotingsregels vallen de budgettaire gevolgen van aanpssingen in de zorgtoeslag binnen het inkomstenkader.

Koopkrachtverbetering: verlagen afbouw arbeidskorting

Het afbouwpercentage wordt verlaagd van 6% naar 5,86%.

Tabel 3.6 klimaatmaatregelen lastenkant

In mln. + is saldoverslechterend/lastenverlichting; in standen

2022

2023

2024

2025

Cumulatief

1. Stimulering EV totaal

67

241

237

69

614

(a) Derving nieuwe raming aantal EVs (niet toepassen «hand aan de kraan» systematiek)1

‒ 18

183

251

159

575

(b) Fiscale opbrengst verlagen cap bijtelling EVs

‒ 36

‒ 72

‒ 105

‒ 117

‒ 330

Huidige invulling aanschafsubsidie particuliere Evs2

119

126

82

14

341

(c) w.v. fiscale doorwerking subsidie

77

91

78

32

278

(d) w.v. uitgaven particuliere EV's

42

35

4

‒ 18

63

(e) Uitgaven subsidie elektrische bestelbusjes

2

4

9

13

28

Subtotaal EV lastenkant (a) (b) (c)

23

202

224

74

523

2. Tijdelijke ophoging budget MIA/VAMIL totaal

31

31

31

  

Subtotaal fiscale intensivering

30

30

30

 

90

X Noot
1

Er wordt meer gestimuleerd dan het afgesproken pad bij het Klimaatakkoord, wat leidt tot een budgettaire derving.

X Noot
2

Dit is de huidige voorlopige invulling van de subsidie voor particuliere EV’s met een hogere cumulatie budgettaire derving dan afgesproken. Randvoorwaarde is dat bij de nadere uitwerking van de subsidie de maximale budgettaire kosten tussen 2022 en 2025 330 mln. zijn inclusief indirecte fiscale effecten.

Tabel 3.7 totaal van lastenmaatregelen inkomstenkader na augustusbesluitvorming

In mln. – is lastenverlichting; in standen

2022

2023

2024

2025

Meevaller oorspronkelijk inkomstenkader

46

85

108

111

Inzet envelop lastenverlichting uitgavenzijde

578

576

576

577

Lastenmaatregelen klimaat

‒ 53

‒ 232

‒ 254

‒ 74

Totaal lastenmaatregelen

571

429

430

614

Stimulering EV

Ten opzichte van het afgesproken pad in het Klimaatakkoord wordt elektrisch vervoer extra gestimuleerd. De cap voor elektrische voertuigen wordt verlaagd. De subsidie voor particuliere elektrische voertuigen en EV-bestelauto’s ondernemers wordt nog nader ingevuld, de kasreeks kan daarom nog wijzigen. Voor EV-bestelauto’s ondernemers is uitgegaan van in totaal €28 mln budget, voor particuliere auto’s 330 mln inclusief indirecte fiscale effecten.

Uitbreiden MIA/VAMIL

De MIA/VAMIL wordt tijdelijk verhoogd met € 30 miljoen voor drie jaar tot en met 2024. Dit leidt in die periode daarnaast tot €1 miljoen per jaar aan uitvoeringskosten, die aan de uitgavenkant zijn geboekt.

3. Beleidsmatige lastenontwikkeling (blo)

De blo meet de lastenontwikkeling voor burgers, bedrijven en buitenland als gevolg van veranderingen in het beleid. Sinds Miljoenennota 2021 gebruiken het ministerie van financiën en het CPB een nieuwe, gezamenlijke definitie voor de blo. Daardoor is de ontwikkeling van de blo ook niet volledig gelijk aan die van het inkomstenkader. Het inkomstenkader is leidend voor het budgettaire kader aan de inkomstenkant, de blo geeft het beste beeld van de lastenontwikkeling voor burgers en bedrijven. De blo laat ook de meest recente verdeling van de lastenontwikkeling zien tussen burgers en bedrijven.

Tabel 3.8 laat de ontwikkeling van de blo tussen 2018 en 2022 zien. Na een daling van de beleidsmatige lasten van €1,5 mld in 2021, stijgen de lasten in 2022 met €3,2 mld, waarvan €2,1 miljard bij bedrijven en €1,1 miljard bij burgers. Een belangrijk deel van de lastenverzwaring in 2022 wordt echter veroorzaakt door het aflopen van de fiscale coronamaatregelen. Omdat de coronamaatregelen een vertekend beeld geven tussen 2020 en 2022 laat tabel 3.9 de blo zien exclusief de coronamaatregelen.

Tabel 3.8 beleidsmatige lastenontwikkeling 2018 ‒ 20221

In mutaties, in € mld

2018

2019

2020

2021

2022

Beleidsmatige lastenontwikkeling

1,4

3,7

‒ 4,5

‒ 1,5

3,2

w.v. bedrijven

1

3,5

‒ 0,6

0,3

2,1

w.v. burgers

0,5

0,2

‒ 3,9

‒ 1,7

1,1

X Noot
1

De blo kan nog afwijken van de blo van het CPB door onder andere een andere raming van de zorgpremies.

Tabel 3.9 beleidsmatige lastenontwikkeling 2018 ‒ 2022 exclusief coronamaatregelen

In mutaties, in € mld

2018

2019

2020

2021

2022

Beleidsmatige lastenontwikkeling

1,4

3,7

‒ 3,1

1,8

2,1

w.v. bedrijven

1

3,5

0,7

0,3

1,2

w.v. burgers

0,5

0,2

‒ 3,8

‒ 1,6

0,9

De blo in tabel 3.9 exclusief coronamaatregelen laat zien dat er in 2022 nog steeds sprake is van een lastenverzwaring van €2,1 miljard. Deze lastenverzwaring is echter minder sterk dan de blo in tabel 3.8. De lastenverzwaring is met name het gevolg van eerder door dit kabinet in gang gezet beleid en komt onder andere door de geleidelijke afbouw van de aftrekposten naar het basistarief. De lastenverzwaring voor bedrijven bestaat voornamelijk uit de beperking van de verliesverrekening, een maatregel die in augustus vorig jaar is genomen.

Daarnaast hebben de maatregelen in de augustusbesluitvorming per saldo geleid tot een lastenverzwaring van €0,5 miljard. Tijdens augustus is besloten om de reservering voor verlaging van de werkgeverskosten van €1,8 miljard in 2022 deels in te zetten aan de uitgavenzijde. Deze schuif leidt in 2022 tot een lastenverzwaring bij bedrijven van circa €0,6 miljard. Daarnaast is een deel van reservering van de verlaging van de werkgeverslasten ingezet voor het koopkrachtbeeld, wat leidt tot een schuif tussen de lasten van burgers en bedrijven. Ten aanzien van de klimaatmaatregelen leidt uitbreiding van de MIA/VAMIL in 2022 tot een kleine lastenverlichting bij bedrijven. De maatregelen voor EV’s leiden in 2022 tot een kleine lastenverlichting.

Een ander onderdeel van de blo is de ontwikkeling van de zorgpremies. De zorgpremies leiden tot lagere beleidsmatige lasten in 2022. De totale zorgpremies (nominale premies en de IAB-premies samen) op basis van het MEV2022 beeld dalen in 2022 met 1,0 miljard euro ten opzichte van 2021. Deze daling wordt volledig veroorzaakt door een daling van de IAB-premies (van €1,2 mld.). Deze lastenverlichting zit verwerkt in de blo in de IAB-premies en valt voor €0,4 mld bij burgers en voor €0,8 mld bij bedrijven. De nominale premies in 2022 stijgen met €0,2 mld (per persoon met €31) ten opzichte van 2021 en vallen bij burgers.

4 DE BELASTING - EN PREMIEONTVANGSTEN

4.1 Inleiding

Deze bijlage bevat een toelichting op de raming van de belasting- en premieontvangsten van het Rijk en de Sociale fondsen. Om inzicht te geven in de ontwikkeling van het totale ontvangstenbeeld worden de belastingen- en premieontvangsten gezamenlijk gepresenteerd.

Net als in hoofdstuk 2 van deze Miljoenennota wordt de ontwikkeling van de verschillende belastingsoorten op EMU-basis toegelicht. Vanzelfsprekend zijn voor het EMU-saldo de belastingen en premies volksverzekeringen op EMU-basis2 relevant. Daarnaast worden in overeenstemming met de Comptabiliteitswet de belastingontvangsten op kasbasis getoond in de tabel aan het einde van deze bijlage. In deze tabel wordt tevens de aansluiting van de ontvangsten op kasbasis naar EMU-basis gemaakt.

De ramingen voor de premieontvangsten komen overeen met de ramingen in de begrotingen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Begroting XV) en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Begroting XVI). In de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is een nadere toelichting opgenomen van de ramingen voor de WLZ en de ZVW. De overige fondsen worden toegelicht in de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

In paragraaf 4.2 wordt de raming van de totale belastingen, premies volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen weergegeven. De ontwikkeling in 2021 en 2022 ten opzichte van het jaar ervoor wordt op hoofdlijnen besproken. Vervolgens worden in paragraaf 4.3 de ramingen van de belasting- en premieontvangsten van 2021 (de Vermoedelijke Uitkomsten) vergeleken met de stand van de Miljoenennota 2021, waarbij de belangrijkste ramingsbijstellingen worden toegelicht. Paragraaf 4.4 bevat vervolgens een toelichting op de raming van 2022 (de Ontwerpbegroting), onderverdeeld naar endogene ontwikkeling en beleidsmaatregelen. Paragraaf 4.5 gaat over de bijstellingen van het ramingsmodel (‘expert opinion’). Paragraaf 4.6 presenteert de meerjarige ontvangstenraming tot en met 2025. Tot slot geeft paragraaf 4.7 een gedetailleerd overzicht van de raming van de belastingen en premieontvangsten voor 2021 en 2022 op EMU-basis en op kasbasis. Voor een verdere toelichting op de raming van de belastingen wordt verwezen naar bijlage 5 van deze Miljoenennota.

4.2 Ontwikkeling belasting- en premieontvangsten 2021 en 2022

Het Rijk realiseert in 2021 naar verwachting in totaal 13,2 miljard euro meer belasting- en premieontvangsten dan in 2020. Dit is te zien in tabel 4.2.1. Deze tabel is op EMU-basis en bevat dus ook uitgestelde belasting die betrekking heeft op 2021, maar pas in latere jaren binnenkomt. In bijlage 5 van deze Miljoenennota wordt de raming van het uitstel toegelicht. De toename komt voor 9,1 miljard euro door de positieve endogene ontwikkeling van de belasting- en premieontvangsten. De endogene ontwikkeling hangt samen met de economische ontwikkelingen, zoals (het herstel na) de coronacrisis. Het economische herstel wordt zichtbaar in de ontwikkeling van de waarde van het bbp (6,2% in 2021). Daarnaast leiden beleidsmaatregelen – zowel van voor als van tijdens de coronacrisis - in totaal tot 4,1 miljard euro hogere belasting- en premieontvangsten vergeleken met 2020. Dit betreft vooral de doorwerking van de maatregel in de vennootschapsbelasting (vpb) uit 2020 waarmee bedrijven een fiscale coronareserve konden opnemen. Deze maatregel leidde in 2020 tot een daling van de verwachte vpb-opbrengsten en in 2021 juist tot een stijging daarvan. Dit vertaalt zich voor 2021 in een toename van de inkomsten als gevolg van beleidsmaatregelen.

Tabel 4.2.1 Ontwikkeling inkomsten op EMU-basis 2020-2022 (in miljoenen euro's)
 

2020

2021

2022

Belastingen en premies volksverzekeringen op EMU-basis

231,0

242,2

261,0

waarvan belastingen

194,3

202,5

222,8

waarvan premies volksverzekeringen

36,7

39,7

38,2

Premies Werknemersverzekeringen

69,6

71,6

73,1

Totaal

300,6

313,8

334,1

Mutatie

 

13,2

20,4

waarvan endogene groei

 

9,1

13,2

waarvan beleidsmaatregelen

 

4,1

7,2

    

Endogene mutatie (in %)

 

3,0%

4,2%

Waardeontwikkeling BBP (in %)

 

6,2%

5,3%

In 2022 groeien de belasting- en premieontvangsten met 20,4 miljard euro. De beleidsmatige mutatie is 7,2 miljard euro opwaarts. Deze mutatie wordt verklaard door het eenmalige, boekhoudkundige effect van de omvorming van ProRail tot zbo. Dit effect en de overige beleidsmatige mutaties in 2022 worden nader toegelicht in paragraaf 4.4.2. De economische ontwikkelingen hebben in 2022 een sterk opwaarts effect op de belasting- en premieontvangsten met 13,2 miljard euro. Deze groei is zichtbaar over de volle breedte van het belastingstelsel, vooral in de loon- en inkomensheffing, omzetbelasting, vennootschapsbelasting en dividendbelasting.

4.3 De belasting- en premieontvangsten in 2021

In tabel 4.3.1 wordt de nieuwe raming voor 2021 vergeleken met de stand van de Miljoenennota 2021. De nieuwe raming voor 2021 is gebaseerd op het macro-economisch beeld conform de MEV 2022 van het CPB en de gerealiseerde belasting- en premieontvangsten tot en met juli 2021. Ten opzichte van de Miljoenennota 2021 is de raming van de totale belasting- en premieontvangsten op EMU-basis per saldo 20,7 miljard euro opwaarts bijgesteld. Dat hangt in belangrijke mate samen met de doorwerking van de hoger dan verwachte belastingontvangsten in 2020, die de basis vormen van de raming voor 2021. Daarnaast is sprake van een beduidend positiever economisch beeld voor 2021 dan vorig jaar werd verwacht. Zo is de geraamde volumeontwikkeling van het bbp hoger dan bij de Miljoenennota 2021 (3,9% ten opzichte van 3,5%), terwijl er – door de gunstigere ontwikkelingen in 2020 - veel minder ruimte is voor inhaalgroei. Ook de werkloosheid is dit jaar met 3,4% fors lager dan vorig jaar verwacht (5,9%).

Tabel 4.3.1 Raming belasting- en premieontvangsten 2021 op EMU-basis (in miljoenen euro's)
 

Miljoenennota 2021

Vermoedelijke uitkomsten 2021

Verschil

Indirecte belastingen

93.374

98.676

5.302

Invoerrechten

3.475

3.561

86

Omzetbelasting

58.440

62.913

4.473

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

1.471

1.665

194

Accijnzen

12.173

11.776

‒ 397

Overdrachtsbelasting

3.426

3.603

176

Assurantiebelasting

3.032

3.228

196

Motorrijtuigenbelasting

4.365

4.245

‒ 120

Belastingen op een milieugrondslag

4.355

4.647

292

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.

274

277

3

Belasting op zware motorrijtuigen

204

211

7

Verhuurderheffing

1.468

1.880

411

Bankbelasting

690

672

‒ 18

    

Directe belastingen en premies volksverzekeringen

127.291

143.214

15.922

Loon- en inkomensheffing

101.019

108.895

7.876

Dividendbelasting

4.067

4.170

104

Kansspelbelasting

525

250

‒ 275

Vennootschapsbelasting

19.737

27.451

7.714

Bronbelasting op rente en royalty's

0

0

0

Schenk- en erfbelasting

1.944

2.448

504

    

Overige belastingontvangsten

280

303

23

    

Totaal belastingen en premies volksverzekeringen

220.945

242.192

21.247

    

Premies werknemersverzekeringen

72.099

71.566

‒ 533

waarvan zorgpremies

45.174

46.269

1095

    

Totaal belasting- en premieontvangsten

293.044

313.758

20.714

De raming van de totale indirecte belastingen is met 5,3 miljard euro opwaarts bijgesteld ten opzichte van de Miljoenennota 2021. De grootste bijdrage komt van de geraamde btw-ontvangsten (4,5 miljard euro). De nominale consumptie van huishoudens groeit jaar-op-jaar met 4,6%. De accijnzen zijn juist neerwaarts bijgesteld (-0,4 miljard euro). Dat hangt vooral samen met de accijnzen op minerale en lichte olie (voornamelijk benzine en diesel). Ook in 2021 is sprake van minder wegverkeer door bijvoorbeeld minder woon-werkverkeer.

De ontvangsten uit de directe belastingen en premies volksverzekeringen zijn voor 2021 met 15,9 miljard euro opwaarts bijgesteld ten opzichte van de Miljoenennota 2021. De loon- en inkomensheffing leveren met 7,9 miljard euro de grootste bijdrage, als gevolg van een positievere ontwikkeling van de onderliggende economische grondslagen. Mede dankzij de steunpakketten is de werkgelegenheid op peil gebleven. De vpb is met 7,7 miljard euro ook fors opwaarts bijgesteld. Bedrijfswinsten zijn normaliter zeer conjunctureel gevoelig en daarom werd bij Miljoenennota 2021 een sterke daling van de opbrengst van de vpb voorzien. Die heeft zich in 2020 echter maar in beperkte mate voorgedaan, terwijl de vpb-inkomsten in 2021 juist weer toenemen. Hierbij spelen de successievelijke verlengingen van de economische steunpakketten een grote rol. De schenk- en erfbelasting neemt met 0,5 miljard euro toe. Dat hangt in belangrijke mate samen met een klein aantal zeer grote aangiften in 2021. Dit effect is dus deels incidenteel.

Ten slotte komt de raming voor de premies werknemersverzekeringen 0,5 miljard euro lager uit dan bij de Miljoenennota 2021. Hoewel de ontwikkeling van de arbeidsmarkt gunstiger is, dalen deze premies per saldo als gevolg van de beleidsmatige verlaging van de ww-premie.

De opwaartse bijstelling van de belasting- en premieontvangsten van 20,7 miljard euro had nog groter kunnen zijn. Ten opzichte van de Miljoenennota 2021 is namelijk een incidentele belastingontvangst van 7,1 miljard euro verschoven in de tijd. Dit betreft het effect van de omvorming van ProRail tot zbo, wat eenmalig tot een opbrengst van 4,5 miljard euro in de vpb, 2,0 miljard euro in de dividendbelasting en 0,7 miljard euro in de omzetbelasting leidt. Deze opbrengst is voornamelijk technisch van aard (omdat het gaat om een betaling van het Rijk aan het Rijk) en wordt nu verwacht in 2022 in plaats van 2021.

4.4 De belasting- en premieontvangsten in 2022

In figuur 4.4.1 zijn de geraamde belasting- en premieontvangsten voor 2022 opgenomen.

Figuur 4.4.1 Raming belasting- en premieontvangsten 2022 op EMU-basis

Tabel 4.4.1 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de geraamde belasting- en premieontvangsten in 2022. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het effect van fiscale beleidsmaatregelen op de ontwikkeling van de ontvangsten van 2021 naar 2022 en de endogene ontwikkeling. Dat is de ontwikkeling van de ontvangsten die vooral samenhangt met macro-economische ontwikkelingen.

Tabel 4.4.1 Raming belasting- en premieontvangsten 2022 op EMU-basis (in miljoenen euro)
 

Vermoedelijke uitkomsten 2021

Maatregelen

Endogeen

Endogeen in %

2022

Indirecte belastingen

98.676

851

4.906

5,0%

104.433

Invoerrechten

3.561

0

188

5,3%

3.749

Omzetbelasting

62.913

1.349

3.230

5,1%

67.492

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

1.665

‒ 5

340

20,4%

2.000

Accijnzen

11.776

‒ 98

433

3,7%

12.111

Overdrachtsbelasting

3.603

11

685

19,0%

4.298

Assurantiebelasting

3.228

0

181

5,6%

3.409

Motorrijtuigenbelasting

4.245

‒ 52

47

1,1%

4.240

Belastingen op een milieugrondslag

4.647

19

64

1,4%

4.729

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.

277

0

3

0,9%

280

Belasting op zware motorrijtuigen

211

0

7

3,1%

218

Verhuurderheffing

1.880

‒ 148

‒ 271

‒ 14,4%

1.460

Bankbelasting

672

‒ 225

0

0,0%

447

      

Directe belastingen en premies volksverzekeringen

143.214

6.443

6.617

4,6%

156.274

Loon- en inkomensheffing

108.895

1.712

4.454

4,1%

115.061

Dividendbelasting

4.170

2.259

678

16,3%

7.107

Kansspelbelasting

250

0

259

103,5%

509

Vennootschapsbelasting

27.451

2.472

1.198

4,4%

31.121

Bronbelasting op rente en royalty's

0

0

0

0%

0

Schenk- en erfbelasting

2.448

0

28

1,2%

2.476

      

Overige belastingontvangsten

303

0

0

0,0%

303

      

Totaal belastingen en premies volksverzekeringen

242.192

7.294

11.523

4,8%

261.010

      

Premies werknemersverzekeringen

71.566

‒ 137

1671

2,3%

73.099

waarvan zorgpremies

46.269

‒ 1024

1123

2,4%

46.368

      

Totaal belasting- en premieontvangsten

313.758

7.157

13.194

4,2%

334.108

In 2022 bedragen de totale belasting- en premieontvangsten op EMU-basis naar verwachting 334,1 miljard euro. Ten opzichte van de geraamde ontvangsten voor 2021 stijgen de ontvangsten in 2022 daarmee met 20,4 miljard euro. De verwachte endogene groei van de belasting- en premieontvangsten in 2022 bedraagt 13,2 miljard euro (4,2 procent). Beleidsmaatregelen zorgen voor 7,2 miljard euro hogere ontvangsten in 2022 ten opzichte van het jaar daarvoor. Het gaat zowel om maatregelen die het kabinet met deze Miljoenennota voorstelt als om maatregelen waartoe dit kabinet en vorige kabinetten eerder hebben besloten. In de volgende paragrafen wordt nader op zowel de endogene als de beleidsmatige ontwikkeling ingegaan. In bijlage 5 van deze Miljoenennota staat een uitgebreidere toelichting op de ramingsmethodiek en wordt ingegaan op de ramingen op transactiebasis zoals opgesteld voor de grootste belastingsoorten.

4.4.1 Endogene ontwikkeling belasting- en premieontvangsten 2022

De endogene ontwikkeling van de ontvangsten wordt toegelicht aan de hand van de relevante economische indicatoren zoals deze geraamd zijn in de Macro Economische Verkenning 2022. Voor 2022 verwacht het Centraal Planbureau (CPB) een waardeontwikkeling van het bbp van 5,3 procent. De endogene groei van de totale belasting- en premieontvangsten in 2022 blijft daar met 4,2 procent wat bij achter.

De endogene groei van de ontvangsten uit de indirecte belastingen in 2022 bedraagt 5,0 procent. Deze ontwikkeling wordt voor een groot deel bepaald door de btw-ontvangsten, verreweg de grootste post bij de indirecte belastingen. De btw-ontvangsten hangen vooral af van de consumptieve bestedingen, de investeringen in woningen en de overheidsinvesteringen. De waardeontwikkeling van de particuliere consumptie groeit in 2022 met 7,8 procent. De consumptie van duurzame goederen groeit in 2022 met 8,8 procent. De investeringen in woningen nemen met 7,6 procent toe, terwijl de overheidsinvesteringen stijgen met 0,9 procent. Daarmee komt de endogene ontwikkeling van de btw-ontvangsten naar verwachting uit op 5,1 procent in 2022. De endogene ontwikkeling van de ontvangsten uit de bpm komt uit op 20,4 procent in 2022. De bpm-ontvangsten hangen af van het aantal autoverkopen en de CO2-uitstoot daarvan. In 2021 blijven de autoverkopen nog achter ten opzichte van het niveau van voor de coronacrisis. De verwachting is dat de verkoop van auto’s in 2022 herstel zal vertonen. De ontvangsten uit de motorrijtuigenbelasting – waarvoor het gewicht van de in Nederland geregistreerde auto’s de grondslag vormt – nemen naar verwachting endogeen met 1,1 procent toe in 2022. De ontvangsten uit de overdrachtsbelasting komen in 2022 19,0 procent hoger uit. Het CPB verwacht dat zowel de transacties als de verkoopprijzen toenemen. De totale WOZ-waarde van sociale huurwoningen vormt de grondslag van de verhuurderheffing. In 2022 nemen de ontvangsten uit de verhuurderheffing naar verwachting met 14,4 procent af. Dit heeft te maken met verminderingen op de verhuurderheffing die van toepassing worden zodra projecten gerealiseerd zijn. Een groei van zowel het volume als de prijs van ingevoerde goederen zorgen voor een toename van de ontvangsten uit invoerrechten met 5,3 procent. De ontvangsten uit de accijnzen nemen 3,7% toe in 2022. De verwachting is dat vooral de accijnzen op lichte en minerale oliën herstellen na 2021, waarin minder woon-werkverkeer plaatsvond vanwege de coronacrisis.

De endogene ontwikkeling van de directe belastingen en de premies volksverzekeringen - de belastingen op inkomen en vermogen - bedraagt 4,6 procent in 2022. De qua omvang belangrijkste directe belastingsoort is de loon- en inkomensheffing.3 Voor de ontwikkeling van de ontvangsten uit deze belastingsoort zijn vooral de verwachte loonontwikkeling, de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de ontwikkeling van winsten van zelfstandigen van belang. De grondslag van de loon- en inkomensheffing wordt daarnaast ook beïnvloed door de omvang van de hypotheekrenteaftrek en pensioenpremies. De ontvangsten uit de loon- en inkomensheffing stijgen in 2022 met 4,1 procent, wat lager is dan de groei van het nominale bbp. De contractloonstijging bedraagt 2,1% voor 2022 en het arbeidsvolume neemt met 0,4 procent licht toe. Bij de inkomensheffing leiden toenemende bedrijfswinsten van ondernemers in box 1 en de vermogenstoename in box 3 tot een opwaarts effect. De raming van de dividendbelasting laat een forse toename van 16,3 procent zien in 2022. Ondernemingen keren in 2021 minder dividend uit door lagere winsten en doordat bij het ontvangen van NOW-steun een verbod geldt op het uitkeren van dividend. Dit effect zal in 2022 veel beperkter zijn en bij sommige ondernemingen zal mogelijk sprake zijn van een inhaaleffect.

De ontvangsten uit de premies werknemersverzekeringen – waar ook de zorgpremies onder vallen – nemen endogeen met 2,3 procent toe in 2022. Onderliggend gaat het om een positieve ontwikkeling van de grondslag door met name hogere lonen, net zoals bij de loonheffing.

4.4.2 Het effect van beleidsmaatregelen op de belasting- en premieontvangsten

In 2022 nemen de belasting- en premieontvangsten met 7,2 miljard euro toe als gevolg van beleidsmaatregelen. In tabel 4.4.1 wordt het effect van de beleidsmaatregelen op de ontvangsten in 2022 per belastingsoort getoond. Dit is zowel beleid van vorige kabinetten met in 2022 nog een op- of neerwaarts effect op de inkomsten ten opzichte van 2021, als (nieuw) beleid van het huidige kabinet dat in 2022 effect heeft.

Bij de indirecte belastingen is de beleidsmatige toename per saldo 0,9 miljard euro. Onderliggend nemen de btw-ontvangsten beleidsmatig met 1,3 miljard euro toe ten opzichte van 2021. Dit is een combinatie van extra opbrengst door btw op e-commerce, door het aflopen van de incidentele coronamaatregelen, zoals de btw-verlaging op mondkapjes en inhuur van zorgpersoneel, en de omvorming van ProRail tot zbo in 2022. Daarnaast neemt de opbrengst van de bankbelasting beleidsmatig af met 0,2 miljard euro. Dit volgt uit de incidentele verhoging van de bankbelasting in 2021 ter compensatie van de verruimde aftrekbaarheid van AT1-kapitaal. De opbrengst van de overige indirecte belastingsoorten verandert beleidsmatig slechts beperkt.

Als gevolg van beleidsmaatregelen nemen de ontvangsten uit de directe belastingen en premies volksverzekeringen met 6,4 miljard euro toe in 2022. Dit hangt vooral samen met de in paragraaf 4.3 toegelichte omvorming van ProRail tot zbo. De mutatie bij de loon- en inkomensheffing hangt samen met een groot aantal verschillende maatregelen. Onder andere de verdere afbouw van het aftrektarief voor aftrekposten en de beëindiging van het fiscale coronasteunpakket spelen hierbij een rol.

Tabel 4.4.2 splitst de totale beleidsmatige mutatie in 2022 van 7,2 miljard euro uit naar de opeenvolgende momenten waarop tot beleidsmaatregelen is besloten en wanneer deze in de begroting zijn verwerkt en/of de ramingen zijn geüpdatet. Dit noemen we ook wel de «verticale mutaties» van de beleidsmatige ontwikkeling van de ontvangsten in 2022. Ook wordt zo inzichtelijk dat ook beleid van vóór deze kabinetsperiode in 2022 nog budgettaire effecten heeft.

Tabel 4.4.2 Verticale toelichting beleidsmutaties 2022 op EMU-basis (in miljoenen euro)

Beleid vorige kabinetten

1.892

zorgpremies

1.545

overig

347

Beleid Startnota 2017

203

beperken aftrekposten

371

vpb-tarieven

‒ 411

box 2-tarief

‒ 101

zorgpremies

‒ 40

overig

384

Beleid Miljoenennota 2019

262

BP2019 en augustusbesluitvorming (incl. update ramingen Startnota)

986

- rekening-courant-maatregel

648

- box 2-tarief

328

- vpb-tarieven

‒ 45

- overig

55

zorgpremies

‒ 722

overig

‒ 2

Beleid Miljoenennota 2020

‒ 1.147

Klimaatakkoord

‒ 81

Pensioenakkoord

‒ 143

vpb-tarieven

‒ 328

hogere arbeidskorting i.c.m. lagere zelfstandigenaftrek

‒ 501

zorgpremies

‒ 20

overig

‒ 74

Beleid Miljoenennota 2021

‒ 8.303

coronapakketten

‒ 3.569

omvorming ProRail

‒ 7.170

BP2021 en augustusbesluitvorming (incl. update ramingen)

2.899

- vpb-tarieven

445

- vpb-grondslag en tariefgrenzen

757

- hogere arbeidskorting i.c.m. lagere zelfstandigenaftrek

553

- uitspraak Sofina en tegenmaatregel

1.102

- overig

42

zorgpremies

‒ 415

overig

‒ 46

Beleid Miljoenennota 2022

14.245

coronapakketten

1.261

omvorming ProRail

14.466

BP2022 en augustusbesluitvorming (incl. update ramingen)

533

- niet doorgaan BIK i.c.m. lagere WW-premie

800

- lastenverlichting huishoudens

‒ 100

- overig

‒ 167

uitspraak Sofina en tegenmaatregel

‒ 780

zorgpremies

‒ 1.373

overig

‒ 390

Totaal

7.157

Het in de Startnota verwerkte beleid heeft, op basis van de geboekte beleidsramingen bij de start van het kabinet, in 2022 een lastenverzwarend effect van 0,2 miljard euro. Beleidsbeleidsmaatregelen uit de Miljoenennota 2019 en Miljoenennota 2020 leiden per saldo tot lastenverlichting in 2022 ten opzichte van 2021. De Miljoenennota 2021 en Miljoenennota 2022 hebben echter een veel grotere impact. Dit hangt vooral samen met de budgettaire gevolgen van het fiscale deel van de steunpakketten tijdens de coronacrisis, die grotendeels na 2021 vervallen, en met de omvorming van ProRail. Maatregelen uit de steunpakketten met een budgettair effect in 2022 zijn onder meer de verlaging van het gebruikelijk loon van directeur-grootaandeelhouders, de mogelijkheid tot vorming van een fiscale coronareserve in de vpb, diverse btw-verlagingen in het zorgdomein en uitstel van de rekening-courant-maatregel.

Tabel 4.4.3 Budgettair effect van belasting- en premiemaatregelen 2022 (in miljoenen euro)
 

Beleidsmatige lastenontwikkeling

Effect op belastingen en premies op EMU-basis

Omzetbelasting

161

161

BPM

‒ 5

‒ 5

Accijnzen

‒ 99

‒ 98

Overdrachtsbelasting

11

11

Motorrijtuigenbelasting

‒ 41

‒ 52

Afvalstoffenbelasting

‒ 16

‒ 16

Energiebelasting

35

35

Opslag duurzame energie

46

0

Bankbelasting

‒ 225

‒ 225

Verhuurderheffing

‒ 108

‒ 148

Vennootschapsbelasting

1.267

969

Dividendbelasting

15

521

Loon- en inkomensheffing

1.227

1.237

Premies werknemersverzekeringen

801

801

Zorgpremies

‒ 1.026

‒ 1.026

Coronapakketten

1.133

‒ 2.309

Overig

72

4

Subtotaal

3.249

‒ 139

Omvorming ProRail

0

7.296

Totaal

3.249

7.157

In tabel 4.4.3 wordt een relatie gelegd tussen het effect van beleidsmaatregelen op de belasting- en premieontvangsten op EMU-basis4 en het effect daarvan op de lastenontwikkeling. In het overzicht zijn de omvorming van ProRail en de coronapakketten apart weergegeven. Het verschil tussen het effect op EMU-basis en op de lastenontwikkeling zit bij de coronapakketten voornamelijk in de afwikkeling van de fiscale coronareserve in de VPB. Deze is niet lastenrelevant maar wel EMU-relevant. Hetzelfde geldt in het geheel voor de omvorming van ProRail tot zbo. De overige verschillen ontstaan vooral binnen de vennootschapsbelasting en dividendbelasting. In de vennootschapsbelasting geldt dat op EMU-basis het kasbegrip relevant is, terwijl voor de beleidsmatige lastenontwikkeling het transactiebegrip leidend is. In het bijzonder bij de vennootschapsbelasting zijn verschillen hierbij eerder regel dan uitzondering. Bij de dividendbelasting ontstaat onderscheid door het effect rondom de uitspraak over Sofina en de genomen tegenmaatregel. Het EMU-effect van de incidentele derving is volledig toegerekend aan 2021, waardoor in 2022 een opwaarts effect volgt. Op lastenbasis is de derving juist toegerekend aan de onderliggende transactiejaren waarop eventuele claims betrekking hebben.

4.5 Bijstellingen van het ramingsmodel

Net zoals in de vorige Miljoenennota maakt het ministerie van Financiën ook in deze Miljoenennota de handmatige bijstellingen bij het ramingsproces inzichtelijk. Onderstaande tabel 4.5.1 toont het effect dat deze ramingsbijstellingen (‘expert opinion’) hebben op de ramingen in 2021. Het werkelijke transactiebegrip is als uitgangspunt genomen voor de ontvangsten op EMU-basis. Dat betekent dat een deel van de ontvangsten en teruggaven in de kas van een bepaald jaar worden toegerekend aan het voorgaande jaar op EMU-basis als percentage van de desbetreffende belastingontvangst. Dat is immers relevant voor het EMU-saldo. Daarbij is expert opinion gedefinieerd als de handmatige bijstellingen van de ramingen op kas- of transactiebasis. Daarnaast kan de raming ook nog beïnvloed worden door aanpassing van de kas-transparameters of in het geval van de raming op EMU-basis via de omvang van het kas/EMU-verschil.

De eerste kolom toont de raming voor 2021 zoals eerder toegelicht in miljoenen euro’s. De tweede kolom bevat de verwerkte bijstelling als percentage van de raming in de eerste kolom. Per saldo komt de ontvangstenraming 2,4 procent hoger uit door expert opinion. De belangrijkste verklaring voor deze bijstellingen zijn de gerealiseerde kasontvangsten tot en met de maand juli. Ook speelt het effect van de coronacrisis en de gelieerde steunpakketten een rol: de coëfficiënten van het ramingsmodel zijn namelijk geschat op langjarige data en zijn daarmee indicatief voor een gemiddeld effect van een macro-economische variabele op de ontvangst van een belastingsoort over verschillende stadia van de economische conjunctuur. Dit leidt in uitzonderlijke jaren zoals 2021 tot minder nauwkeurige uitkomsten.

Bij de indirecte belastingen vallen de relatieve bijstellingen in de bpm (+8,5%) en overdrachtsbelasting (-16,3%) op. De bpm hangt in het ramingsmodel samen met de ‘duurzame consumptie’. De autoverkopen zijn in 2020 echter sterker gedaald dan de duurzame consumptie, die nominaal zelfs 0,5 procent steeg. Hierdoor is er binnen de bpm meer ruimte voor herstel dan bij de duurzame consumptie als geheel. De neerwaartse bijstelling in 2021 van de overdrachtsbelasting hangt samen met een anticipatie-effect op nieuwe regelgeving bij deze belastingsoort. Als gevolg hiervan waren er in de eerste maanden van 2021 minder transacties dan gebruikelijk. De kasrealisaties tot en met juli laten hierdoor een beperktere groei zien dan op basis van de stijging van de huizenprijzen te verwachten is. In algemene zin zijn ramingsbijstellingen bij een aantal indirecte belastingsoorten op basis van de kasontvangsten mede toe te schrijven aan de keuze om meer algemene economische variabelen te gebruiken. De ramingsvergelijking van de bpm is daar een voorbeeld van. Ontwikkelingen specifiek op het terrein van autoverkopen zullen daardoor per definitie via bijstellingen in de raming verwerkt moeten worden.

Bij de directe belastingen, die een bijstelling hebben van 2,1 procent op het totaal, vallen de kansspelbelasting (-65,6%) en de dividendbelasting (-36,0%) op. Casino’s zijn langere tijd gesloten of slechts beperkt geopend geweest en dat drukt de kansspelbelasting. Bij de dividendbelasting spelen twee effecten een rol. Ten eerste is een correctie nodig vanwege het grote, incidentele anticipatie-effect van directeur-grootaandeelhouders op de verhoging van het box-2-tarief aan het begin van 2020. Ten tweede bestaat bij het ontvangen van NOW-steun een verbod op het uitkeren van dividend, waardoor de dividendbelasting minder snel toeneemt dan normaal gesproken het geval zou zijn. Dat de bijstelling voor de directe belastingen als geheel toch positief is, hangt samen met de bijstelling van 4,2 procent bij de loon- en inkomensheffing, met afstand de grootste post binnen deze categorie.

Tabel 4.5.1 bijstellingen ramingsmodel 2021
 

Raming 2021

Bijstelling (% van raming)

Indirecte belastingen

98.676

2,7%

Invoerrechten

3.561

2,7%

Omzetbelasting

62.913

4,5%

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

1.665

8,5%

Accijnzen

11.776

0,7%

Overdrachtsbelasting

3.603

‒ 16,3%

Assurantiebelasting

3.228

1,1%

Motorrijtuigenbelasting

4.245

‒ 3,5%

Belastingen op een milieugrondslag

4.647

5,5%

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.

277

0,0%

Belasting op zware motorrijtuigen

211

4,2%

Verhuurderheffing

1.880

0,0%

Bankbelasting

672

0,0%

   

Directe belastingen en premies volksverzekeringen

143.214

2,1%

Loon- en inkomensheffing

108.895

4,2%

Dividendbelasting

4.170

‒ 36,0%

Kansspelbelasting

250

‒ 65,6%

Vennootschapsbelasting

27.451

1,1%

Bronbelasting op rente en royalty's

0

0%

Schenk- en erfbelasting

2.448

‒ 8,2%

   

Overige belastingontvangsten

303

0,0%

   

Totaal belastingen en premies volksverzekeringen

242.192

2,4%

Omdat voor de raming van 2022 de raming van 2021 - en niet de gerealiseerde kasontvangsten – het uitgangspunt vormt, werkt de expert opinion in 2021 één-op-één door naar 2022. Dat geldt in principe voor alle belastingsoorten. Bij de ramingen op transactiebasis kan het belang van een bijstelling afnemen door een verschil tussen de kas/transparameters waarmee de aansluiting tussen de raming op transactie- en kasbasis wordt gemaakt. Bij een deel van de belastingen loopt de bijstelling in 2022 verder op ten opzichte van 2021, in lijn met de bijstellingen in 2021 op basis van de kasontvangsten. Bij andere belastingen daalt de omvang van de bijstelling juist, bijvoorbeeld omdat in 2021 sprake is van een incidenteel effect.

Tabel 4.5.2 bijstellingen ramingsmodel 2022
 

Raming 2022

Bijstelling (% van raming)

Indirecte belastingen

104.433

1,1%

Invoerrechten

3.749

3,9%

Omzetbelasting

67.492

2,1%

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

2.000

4,6%

Accijnzen

12.111

2,3%

Overdrachtsbelasting

4.298

‒ 9,4%

Assurantiebelasting

3.409

‒ 0,9%

Motorrijtuigenbelasting

4.240

‒ 6,3%

Belastingen op een milieugrondslag

4.729

6,2%

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.

280

0,0%

Belasting op zware motorrijtuigen

218

4,1%

Verhuurderheffing

1.460

‒ 21,7%

Bankbelasting

447

0,0%

   

Directe belastingen en premies volksverzekeringen

156.274

2,7%

Loon- en inkomensheffing

115.061

5,7%

Dividendbelasting

7.107

‒ 23,6%

Kansspelbelasting

509

13,6%

Vennootschapsbelasting

31.121

‒ 0,9%

Bronbelasting op rente en royalty's

0

0%

Schenk- en erfbelasting

2.476

‒ 17,8%

   

Overige belastingontvangsten

303

0,0%

   

Totaal belastingen en premies volksverzekeringen

261.010

2,1%

4.6 Meerjarige ontvangstenontwikkeling en raming

De ontwikkeling van de belasting- en premieontvangsten voor de periode 2021-2026 is weergegeven in tabel 4.6.1. De ramingen voor 2021 en 2022 zijn in voorgaande paragrafen toegelicht. Voor 2023 tot en met 2025 betreft dit verwerking van de recentste MLT-raming van het CPB (MEV).

Tabel 4.6.1. Meerjarige belasting- en premieraming (in miljarden euro)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Totaal belasting- en premieontvangsten op EMU-basis

313,8

334,1

337,9

349,0

360,9

waarvan belastingen op kasbasis

199,8

223,1

223,5

231,5

236,4

Tabel 4.6.2. bevat - in aanvulling op de ramingen voor 2021 en 2022 die reeds besproken zijn – de vertaling van de MLT-raming van het CPB in een raming per belastingsoort voor 2023 tot en met 2025.

Tabel 4.6.2 Raming belasting- en premieontvangsten 2021-2025 op EMU-basis (in miljoenen euro)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Indirecte belastingen

98.676

104.433

106.377

109.849

113.313

Invoerrechten

3.561

3.749

3.884

4.022

4.153

Omzetbelasting

62.913

67.492

68.883

71.118

73.215

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

1.665

2.000

1.879

1.857

1.925

Accijnzen

11.776

12.111

12.203

12.323

12.489

Overdrachtsbelasting

3.603

4.298

4.655

4.910

5.052

Assurantiebelasting

3.228

3.409

3.549

3.683

3.816

Motorrijtuigenbelasting

4.245

4.240

4.261

4.258

4.318

Belastingen op een milieugrondslag

4.647

4.729

4.891

4.986

5.044

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.

277

280

284

289

293

Belasting op zware motorrijtuigen

211

218

221

223

226

Verhuurderheffing

1.880

1.460

1.220

1.734

2.335

Bankbelasting

672

447

447

447

447

      

Directe belastingen en premies volksverzekeringen

143.214

156.274

153.602

157.855

163.095

Loon- en inkomensheffing

108.895

115.061

117.816

121.416

125.736

Dividendbelasting

4.170

7.107

5.609

5.783

6.247

Kansspelbelasting

250

509

532

565

606

Vennootschapsbelasting

27.451

31.121

26.974

27.280

27.628

Bronbelasting op rente en royalty's

0

0

0

0

0

Schenk- en erfbelasting

2.448

2.476

2.671

2.810

2.878

      

Overige belastingontvangsten

303

303

303

303

303

      

Totaal belastingen en premies volksverzekeringen

242.192

261.010

260.282

268.007

276.711

      

Premies werknemersverzekeringen

71.566

73.099

77.650

80.967

84.175

waarvan zorgpremies

46.269

46.368

48.969

51.170

53.571

      

Totaal belasting- en premieontvangsten

313.758

334.108

337.932

348.974

360.886

4.7 De complete belastingraming 2021-2022 op EMU- en kasbasis

Tabel 4.7.1 bevat een gedetailleerd overzicht van de raming van de belastingen premieontvangsten 2021 en 2022 op EMU-basis.

Tabel 4.7.1 Overzicht van belasting- en premieontvangsten 2021-2022 op EMU-basis (in miljoenen euro)
 

Vermoedelijke uitkomsten 2021

Ontwerpbegroting 2022

Indirecte belastingen

98.676

104.433

Invoerrechten

3.561

3.749

Omzetbelasting

62.913

67.492

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

1.665

2.000

Accijnzen

11.776

12.111

- Accijns van lichte olie

4.152

4.268

- Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie

3.672

3.826

- Tabaksaccijns

2.809

2.850

- Alcoholaccijns

361

362

- Bieraccijns

419

448

- Wijnaccijns

363

356

Belastingen van rechtsverkeer

6.831

7.707

- Overdrachtsbelasting

3.603

4.298

- Assurantiebelasting

3.228

3.409

Motorrijtuigenbelasting

4.245

4.240

Belastingen op een milieugrondslag

4.647

4.729

- co2-heffing

0

0

- Afvalstoffenbelasting

245

241

- Energiebelasting

4.013

4.048

- Waterbelasting

308

315

- Brandstoffenheffingen

1

1

- Vliegbelasting

80

125

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en andere producten

277

280

Belasting op zware motorrijtuigen

211

218

Verhuurderheffing

1.880

1.460

Bankbelasting

672

447

   

Directe belastingen

103.513

118.060

Inkomstenbelasting

5.676

12.057

Loonbelasting

63.518

64.790

Dividendbelasting

4.170

7.107

Kansspelbelasting

250

509

Vennootschapsbelasting

27.451

31.121

Bronbelasting op rente en royalty's

0

0

Schenk- en erfbelasting

2.448

2.476

   

Overige Belastingontvangsten

303

303

waarvan Belasting- en premieontvangsten Caribisch Nederland

146

151

   

Totaal belastingen

202.492

222.795

   

Premies volksverzekeringen

39.701

38.214

Premies werknemersverzekeringen

71.566

73.099

waarvan zorgpremies

46.269

46.368

   

Totaal belasting- en premieontvangsten

313.758

334.108

Tabel 4.7.2 bevat een gedetailleerd overzicht van de raming van de belasting- en premieontvangsten 2021 en 2022 op kasbasis met op de laatste regels de aansluiting naar de totaalraming op EMU-basis.

Tabel 4.7.2 Overzicht van belasting- en premieontvangsten 2021-2022 op kasbasis (in miljoenen euro)
 

Vermoedelijke uitkomsten 2021

Ontwerpbegroting 2022

Indirecte belastingen

98.322

103.083

Invoerrechten

3.546

3.738

Omzetbelasting

62.475

66.140

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

1.650

2.007

Accijnzen

11.760

12.166

- Accijns van lichte olie

4.167

4.291

- Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie

3.676

3.837

- Tabaksaccijns

2.807

2.867

- Alcoholaccijns

337

362

- Bieraccijns

421

453

- Wijnaccijns

352

356

Belastingen van rechtsverkeer

6.952

7.660

- Overdrachtsbelasting

3.746

4.267

- Assurantiebelasting

3.206

3.393

Motorrijtuigenbelasting

4.246

4.238

Belastingen op een milieugrondslag

4.654

4.730

- co2-heffing

0

0

- Afvalstoffenbelasting

246

241

- Energiebelasting

4.020

4.049

- Waterbelasting

308

314

- Brandstoffenheffingen

1

1

- Vliegbelasting

80

125

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en andere producten

277

279

Belasting op zware motorrijtuigen

210

217

Verhuurderheffing

1.880

1.460

Bankbelasting

672

447

   

Directe belastingen

101.205

119.740

Inkomstenbelasting

4.729

12.644

Loonbelasting

62.116

65.700

Dividendbelasting

4.170

7.107

Kansspelbelasting

227

523

Vennootschapsbelasting

27.514

31.289

Bronbelasting op rente en royalty's

0

0

Schenk- en erfbelasting

2.448

2.476

   

Overige Belastingontvangsten

303

303

waarvan Belasting- en premieontvangsten Caribisch Nederland

146

151

   

Totaal belastingen

199.830

223.126

   

Premies volksverzekeringen

39.389

37.571

Premies werknemersverzekeringen

70.763

73.719

   

Aansluiting naar EMU-basis

3.777

‒ 308

   

Totaal belasting- en premieontvangsten op EMU-basis

313.758

334.108

5 TOELICHTING OP DE BELASTINGONTVANGSTEN

5.1 Inleiding

Deze bijlage bevat een nadere toelichting op de raming van belasting- en premieontvangsten. De uitkomsten van de raming op EMU-basis zijn reeds gepresenteerd in paragraaf 2.4 en bijlage 4 van deze Miljoenennota. Deze bijlage gaat in op de methodiek die ten grondslag ligt aan de raming. Het ramingsmodel inclusief de toegepaste ramingsvergelijkingen wordt uitgebreid toegelicht. Vervolgens wordt de endogene en beleidsmatige ontwikkeling van de verschillende belastingsoorten op kasbasis gepresenteerd, waarbij ook ingegaan wordt op de regeling voor bijzonder uitstel van betaling die getroffen is in licht van de coronacrisis. Tot slot besteden we specifiek aandacht aan belastingen en premies die op transactiebasis (naar belastingjaar) geraamd worden en vervolgens naar kasbasis en EMU-basis worden vertaald. Dit betreffen de loon- en inkomensheffing, de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting.

5.2 Het belang van een raming van belasting- en premieontvangsten

Het ministerie van Financiën maakt jaarlijks de rijksbegroting op. De raming van de belasting- en premieontvangsten is hierbij een belangrijke bouwsteen. De geraamde ontvangsten zijn immers noodzakelijk om het te verwachten begrotingssaldo (EMU-saldo) te bepalen. De inkomstenraming is bovendien relevant voor de financieringsbehoefte van de Nederlandse Staat.

De belasting- en premieontvangsten zijn, in tegenstelling tot de meeste overheidsuitgaven, zeer gevoelig voor economische ontwikkelingen. Zo leiden toenemende werkgelegenheid en hogere lonen direct tot meer ontvangsten via de loonheffing. Via hogere consumptieve bestedingen van huishoudens stijgen bovendien de btw-ontvangsten. Dalende winsten in een laagconjunctuur kunnen zelfs tot negatieve kasontvangsten bij de vennootschapsbelasting leiden (door verliesverrekening). Onder andere deze gevoeligheid voor macro-economische ontwikkelingen is reden voor het kabinet om niet op het EMU-saldo te sturen bij de opstelling van de begroting maar te kiezen voor een trendmatig begrotingsbeleid. Dit betekent dat de overheidsinkomsten mogen meebewegen met de economische ontwikkeling. Binnen dit begrotingsbeleid leidt een opwaartse bijstelling van de inkomsten, en daarmee van het EMU-saldo, niet tot intensivering van de overheidsuitgaven of lastenverlichting. Dit werkt stabiliserend op de economie. Fiscale beleidsmaatregelen zijn wel begrensd. Met het inkomstenkader houdt het kabinet vast aan een pad van beleidsmatige lastenverlichting of lastenverzwaring over de kabinetsperiode (zie bijlage 3). Dat pad legt het kabinet bij de start van de kabinetsperiode vast in de Startnota.

Een zo trefzeker mogelijke raming kan ervoor zorgen dat het uiteindelijk gerealiseerde EMU-saldo (relatief) in de buurt ligt van de raming in de begroting. Tegelijkertijd is het goed om te beseffen dat het gaat om een raming gebaseerd op een macro-economisch model. De uitkomsten van het belasting- en premiemodel blijven macro-inschattingen en zijn daarmee vooral sterk afhankelijk van de raming van macro-economische variabelen, die als input voor het model gebruikt worden.

5.3 Ramingsmethodiek Ministerie van Financiën

Voor de raming van de belasting- en premieontvangsten gebruikt het ministerie van Financiën een econometrisch geschat ramingsmodel. Input voor dat model vormen ten eerste de gerealiseerde belasting- en premieontvangsten van het meest recente volledige jaar, zoals aangeleverd door de Belastingdienst.

Tweede input zijn de ramingen van relevante macro-economische variabelen voor toekomstige jaren, aangeleverd door het Centraal Planbureau (CPB). Het CPB maakt periodiek een onafhankelijke raming van de ontwikkeling van de Nederlandse economie. Het kabinet baseert de opstelling van de begroting zowel aan de uitgaven- als de inkomstenkant op deze ramingen van het CPB. Daarmee is gegarandeerd dat er niet politiek gestuurd kan worden op de cijfers over de economie.

Als derde beïnvloeden ook wijzigingen in beleid de belasting- en premieontvangsten. Beleidseffecten worden ingeboekt in een database, waarna het effect per belastingsoort wordt meegenomen bij de raming.

Tot slot speelt zogenoemde ‘expert opinion’ een rol. De uitkomsten van het model – de geraamde ontwikkeling op basis van macro-economische variabelen en beleidswijzigingen – worden gewogen in samenhang met onder andere de gerealiseerde belastingontvangsten in het lopende jaar (als daar sprake van is), informatie over de uitvoering van de Belastingdienst (waaronder opgelegde aanslagen) en meer sectorspecifieke informatie. Ook de trefzekerheid van het model in de meest recente jaren wordt daarbij bezien. Voor de raming van de belasting- en premieontvangsten in deze Miljoenennota zijn voor 2021 de gedetailleerde kasgegevens tot en met juli bekend en meegewogen in de raming. De inkomsten voor 2021 zijn deels dus reeds gerealiseerd. Voor ramingsjaar 2022 zijn daarentegen nog geen kasgegevens beschikbaar. De geraamde belasting- en premieontvangsten voor 2021 vormen daarom de basis voor de raming van 2022.

Een voorbeeld waarbij specifieke uitvoeringsinformatie van de Belastingdienst een rol speelt in recente ramingen, is bij het belastinguitstel. Gerealiseerde kasontvangsten geven door de mogelijkheid van uitstel van betaling geen zuiver beeld van de werkelijke opgelegde belastingclaim. Middels informatie van de Belastingdienst is per belastingsoort in beeld in hoeverre sprake is van corona-uitstel waardoor de raming hiervoor gecorrigeerd kan worden.

Sectorspecifieke informatie speelt een rol bij bijvoorbeeld de raming van de bpm. Naast de op macro-economische variabelen gebaseerde vergelijking wordt gekeken naar het aantal verkochte voertuigen in het lopende jaar in relatie tot de gerealiseerde kasontvangsten en verwachtingen voor de rest van het jaar en het komende jaar. Deze informatie wordt naast de modeluitkomst gehouden en indien nodig wordt de modeluitkomst bijgesteld.

5.4 Ramingsmodel voor de belasting- en premieontvangsten

Het ministerie van Financiën raamt de opbrengst per belasting- en premiesoort. Het ramingsmodel houdt hierbij rekening met beleidsmaatregelen en economische ontwikkelingen. Beleidsmatige keuzes beïnvloeden de hoogte van belastingtarieven en de omvang van belastinggrondslagen. De omvang van belastinggrondslagen wordt bovendien beïnvloedt door economische ontwikkelingen, vooral door de stand van de conjunctuur. Zo raamt het CPB dat de nominale consumptie in 2022 met een relatief hoge 7,8% groeit, wat zich vertaalt in relatief hoge groei van de btw-ontvangsten. Het ramingsmodel bestaat uit meerdere vergelijkingen: elke belastingsoort heeft namelijk een specifieke ramingsvergelijking, aansluitend op de grondslag van de betreffende belastingsoort. Deze vergelijkingen zijn econometrisch geschat.

Bovenstaande kan samengevat worden in de volgende vergelijking:

Tt = Tt-1 * (1 + Et) + At

Tt = Ontvangst van een belastingsoort in jaar t

Tt-1 = Ontvangst van een belastingsoort in jaar t-1

Et = Effect van economische ontwikkeling op ontvangst belastingsoort in jaar t

At = Beleidsmatig effect op ontvangst belastingsoort in jaar t

De geraamde opbrengst van een belastingsoort in een bepaald jaar is gelijk aan de opbrengst van de belastingsoort uit het voorafgaande jaar plus de veranderingen door beleid en als gevolg van economische ontwikkelingen in dat jaar. Het startpunt van de raming in deze Miljoenennota is daarom de gerealiseerde stand van de belasting- en premieontvangsten in 2020. Het Financieel Jaarverslag Rijk 2020 bevat nadere informatie over de gerealiseerde belasting- en premieontvangsten over 2020. Middels de geraamde beleidsmatige en economische ontwikkelingen komt het ministerie vervolgens tot een raming voor de belasting- en premieontvangsten in 2021. Deze raming geldt vervolgens als startpunt voor de raming van belasting- en premieontvangsten in 2022, welke eveneens wordt aangevuld met de beleidsmatige en verwachte economische veranderingen van dat jaar.

Beleidsmatige ontwikkelingenBeleidsmatige ontwikkelingen beïnvloeden de hoogte van de belasting- en premieontvangsten. Een aanpassing van belastingtarieven zorgt bijvoorbeeld voor een verandering van de belastingopbrengsten. Het budgettaire effect van een beleidsmaatregel ex ante wordt vastgesteld met inachtneming van een eerste-orde-gedragseffect. Hoofdstuk 3 van de Miljoenennota 2018 bevat een box over de systematiek van de eerste-orde-gedragseffecten. Deze ex ante-inschatting met eerste-orde-gedragseffect is de best mogelijke inschatting van het effect van beleid op de desbetreffende belastingopbrengst. Mogelijke effecten van het beleid op macro-economische ontwikkelingen spelen hierbij geen rol. Economische ontwikkelingen worden immers apart geraamd: opname hiervan in beleidsramingen zou leiden tot dubbeltelling.

Endogene ontwikkelingDe verdere verandering van de belasting- en premieontvangsten wordt hoofdzakelijk gedreven door economische ontwikkelingen. In de Miljoenennota wordt dit ook de endogene ontwikkeling genoemd. Het gaat hier bijvoorbeeld om hogere belastingopbrengsten door hogere consumptie van huishoudens, of door hogere lonen bij een gunstige economische ontwikkeling. De endogene ontwikkeling van elke belastingsoort wordt geraamd met een model waarin macro-economische variabelen zijn opgenomen. Deze macro-economische variabelen hebben bewezen samenhang met de betreffende belastingsoort. Hierbij maakt het ministerie van Financiën gebruik van de economische raming van het CPB. Bij deze Miljoenennota betreft dit de Macro-economische Verkenning 2022 (MEV 2022).

De relatie tussen een macro-economische variabele en de endogene verandering van de belastingopbrengst is vaak niet één-op-één. Daarom wordt deze relatie vastgesteld op basis van empirische schatting op historische gegevens, deskundigenoordeel, wetenschappelijke inzichten of andere relevante informatie. De relatie wordt weergegeven door een coëfficiënt. Onderstaande tabel met ramingsvergelijkingen geeft de verschillende coëfficiënten weer. Een negatieve coëfficiënt geeft aan dat de macro-economische ontwikkeling en de endogene ontwikkeling van de belastingopbrengst tegen elkaar in bewegen. Een positieve coëfficiënt geeft aan dat de endogene ontwikkeling en de ontwikkeling van de macro-economische variabele in dezelfde richting bewegen. Deze coëfficiënten worden periodiek herzien. In 2019 zijn de vergelijkingen van het model tegen het licht gehouden en herschat. De beschikbaarheid van (specifieke) macro-economische variabelen en de kwaliteit daarvan is een duidelijke randvoorwaarde bij het empirisch schatten van de ramingsvergelijkingen. Zo is bij de bpm en mrb gekozen voor koppeling aan respectievelijk de ontwikkeling van de duurzame consumptie en het bbp in plaats van meer specifieke ‘auto’-gerichte variabelen vanwege de beperkte voorspelkracht van laatstgenoemde variabelen.

De meeste belastingensoorten worden op kasbasis geraamd. Dat wil zeggen dat het moment van betaling bepaalt aan welk jaar de belasting wordt toegerekend. Omdat de begroting en de verantwoording op EMU-basis – doorgaans de één-maands-verschoven-kas – plaatsvindt, wordt deze raming voor de meeste belastingsoorten gecorrigeerd met het verschil tussen de verwachte kasontvangsten in januari van jaar t en jaar t+1.5

De grootste belastingsoorten – de vennootschapsbelasting, de btw, de loonheffing en de inkomensheffing – worden niet op kasbasis geraamd.6 Die belastingsoorten worden op ‘transactiebasis’ geraamd. Dat wil zeggen dat de belastingopbrengsten worden toegerekend aan de jaren waarin de daadwerkelijke economische transactie - waaruit de belastingopbrengst voortkomt - zich heeft voorgedaan. Dat maakt een betere raming mogelijk, omdat zo omvangrijke kasstromen uit eerdere jaren modelmatig gekoppeld worden aan de macro-economische ontwikkeling van het betreffende jaar. De Belastingdienst splitst gerealiseerde kasontvangsten uit in transactiejaren. Door deze systematiek zijn de gerealiseerde belastinginkomsten op transactiebasis pas enkele jaren na afloop van het jaar bekend. Na het maken van de transactiebasisraming vertaalt het ministerie van Financiën deze naar kasontvangsten. Hiertoe maakt het gebruik van kas-transparameters. Deze parameters delen de ontvangsten in een economisch jaar toe aan kasjaren. De grootte van deze parameters is in eerste instantie gebaseerd op historische kaspatronen van de desbetreffende belastingsoort en op uitvoeringsinformatie van de Belastingdienst.

Tabel 5.4.1 Verklarende variabelen ramingsmodel

Afkorting

Variabele

arbvu

Arbeidsvolume in arbeidsjaren, mutatie

bbpvu

BBP marktprijzen, volumemutatie

bbpwu

BBP marktprijzen, waardemutatie

Box2

Waardemutatie grondslag box 2

Box3

Waardemutatie grondslag box 3

clpu

Contractloonstijging

hznpu

Huizenverkoop prijsmutatie

hznvu

Huizenverkoop volumemutatie

ihhyptr

Grondslag hypotheekrenteaftrek en eigenwoningforfait

incpu

Incidentele loonstijging

iond

Waardemutatie inkomen box 1 ondernemers

invpu

Invoer, prijsmutatie

invvu

Invoer, volumemutatie

ivswu

Investeringen in woningen, waardemutatie

oiwu

Overheidsinvesteringen, waardemutatie

pcdvu

Consumptie van duurzame goederen, volumemutatie

pcdwu

Consumptie van duurzame goederen, waardemutatie

pcvgvu

Consumptie van voeding en genot, volumemutatie

pcwu

Particuliere consumptie, waardemutatie

prpsv

Aftrekbare premies loonheffing, waardemutatie

tcf

Tabelcorrectiefactor

verr

Waardemutatie verrekende dividendbelasting en heffingskortingen

grvpb

Ontwikkeling grondslag vpb

wozwu

Waardemutatie gemiddelde woz-waarde

Tabel 5.4.2 Overzicht ramingsvergelijkingen

Belastingsoort

Ramingsvergelijking voor Et

Accijns op lichte oliën

0,19 * bbpvut + 1 * tcft

Accijns op minerale oliën uitgezonderd lichte oliën

0,63 * bbpvut + 1 * tcft

Afvalstoffenbelasting

1 * bbpvut + 1 * tcft

Alcoholaccijns

‒ 0,027 + 1,24 * pcvgvut

Assurantiebelasting

1,05 * pcwut

Bankbelasting

0

Belasting zware motorrijtuigen (bzm)

0,96 * bbpvut

Belasting op personenauto's en motorrijwielen (bpm)

‒ 0,045 + 4,320 * pcdvut + 1 * tcft

Bieraccijns

0,42 * pcvgvut

Bronbelasting op rente en royalty's

1 * bbpwut

CO2-heffing

1 * bbpvut

Dividendbelasting

‒ 0,106 + 5,87 * bbpwut

Energiebelasting

‒ 0,03 + 0,62 * bbpvut + 1 * tcft

Inkomensheffing

 

- Box 1 ondernemers

1 * iondt

- Box 2

1 * box2t

- Box 3

1 * box3t

- Eigen woning

1 * ihhyptrt

- Inkomensheffing overig

1 * verrt

Kansspelbelasting

1,45 * pcwut

Loonheffing

0,6 * arbvut+ 1,53 * clput + 1,13 * incput ‒ 0,62 * tcft ‒ 0,81 * prpsvt

Motorrijtuigenbelasting (mrb)

0,77 * bbpvut+ 1 * tcft

Omzetbelasting (btw)

0,44* pcwut + 0,29 * pcdwut + 0,18 * ivswut + 0,02 * oiwut

Overdrachtsbelasting

1 * hznvut + 1 * hznput

Rechten bij invoer

0,63 * invvut+ 0,51 * invput

Schenk- en erfbelasting

1 * hznput

Tabaksaccijns

0,97 * pcvgvut

Vennootschapsbelasting

1 * winstwu­t

Verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken

1,05 * pcvgvut

Verhuurderheffing

1 * wozwut

Vliegbelasting

1* pcvut

Waterbelasting

0,008 + 1 * tcft

Wijnaccijns

1,16 * pcvgvut

Als voorbeeld voor de werking van het ramingsmodel en de totstandkoming van een raming van een belastingsoort nemen we de bieraccijns. Deze belasting wordt geraamd op kasbasis. Volgens bovenstaande vergelijking zijn de geraamde bieraccijnsontvangsten afhankelijk van de volumemutatie van de ‘consumptie van voeding en genot’. De positieve coëfficiënt betekent een positieve relatie: als het CPB een hogere consumptie van voeding en genot raamt, dan leidt dit tot hogere geraamde bieraccijnsontvangsten. De grootte van de coëfficiënt bedraagt 0,42. Dit betekent dat de bieraccijnsontvangsten met 0,42 procent stijgen ten opzichte van voorgaand jaar als het CPB een stijging van het volume van de consumptie van voeding en genot raamt van 1 procent. In dit voorbeeld spelen geen beleidsmatige ontwikkelingen. Voorts wordt deze uitkomst uit het ramingsmodel in vergeleken met reeds gerealiseerde kasontvangsten in het lopende jaar, uitvoeringsinformatie, de voorgaande raming en/of andere relevante (sectorspecifieke) informatie. Zo nodig wordt de uitkomst van het model op basis van expert opinion bijgesteld.

5.5 De belastingramingen voor 2021 en 2022 op kasbasis

De volgende twee tabellen geven de opbouw weer van de belastingramingen op kasbasis. Tabel 5.5.1 toont de ontwikkeling van de realisaties in 2020 naar de Vermoedelijke Uitkomsten in 2021. Tabel 5.5.2 toont vervolgens de ontwikkeling van de Vermoedelijke Uitkomsten in 2021 naar de Ontwerpbegroting 2022. De tabel splitst de verandering per belastingsoort uit naar beleidsmatige mutatie en endogene mutatie. Beleidsmatige mutaties zijn mutaties als gevolg van fiscale beleidsmaatregelen of van overige maatregelen. Endogene mutaties zijn mutaties van de belastingopbrengsten als gevolg van de economische ontwikkeling.

De raming voor de totale belastingontvangsten in 2021 komt op kasbasis 15,2 miljard euro hoger uit dan de realisatie van de totale belastingontvangsten in 2020 (zie tabel 5.5.1). Deze stijging is het totaal van de beleidsmatige mutatie van 3,3 miljard euro en de endogene stijging van 11,9 miljard euro. Voor 2022 geldt een toename van de totale belastingontvangsten op kasbasis met 23,3 miljard euro ten opzichte van 2021. Dit is het saldo van een beleidsmatige mutatie van 6,9 miljard euro en een endogene ontwikkeling van 16,4 miljard euro (zie tabel 5.5.2). De volgende paragrafen lichten deze beleidsmatige en endogene mutaties toe.

Tabel 5.5.1 Raming belastingontvangsten 2021 op kasbasis (in miljoenen euro)
 

2020

Maatregelen

Endogeen

Endogeen in %

2021

Indirecte belastingen

89.662

339

8.321

9,3%

98.322

Invoerrechten

3.141

0

405

12,9%

3.546

Omzetbelasting

55.874

‒ 206

6.808

12,2%

62.475

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

1.563

‒ 274

362

23,2%

1.650

Accijnzen

11.287

154

319

2,8%

11.760

- Accijns van lichte olie

3.827

0

339

8,9%

4.167

- Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie

3.391

28

257

7,6%

3.676

- Tabaksaccijns

3.019

126

‒ 338

‒ 11,2%

2.807

- Alcoholaccijns

338

0

0

‒ 0,1%

337

- Bieraccijns

368

0

53

14,5%

421

- Wijnaccijns

344

0

8

2,4%

352

Belastingen van rechtsverkeer

6.361

716

‒ 126

‒ 2,0%

6.952

- Overdrachtsbelasting

3.348

718

‒ 320

‒ 9,6%

3.746

- Assurantiebelasting

3.013

‒ 2

195

6,5%

3.206

Motorrijtuigenbelasting

4.250

‒ 49

44

1,0%

4.246

Belastingen op een milieugrondslag

4.392

‒ 84

347

7,9%

4.654

- co2-heffing

0

0

0

0%

0

- Afvalstoffenbelasting

216

‒ 12

42

19,3%

246

- Energiebelasting

3.874

‒ 292

438

11,3%

4.020

- Waterbelasting

301

0

7

2,4%

308

- Brandstoffenheffingen

1

0

0

2,4%

1

- Vliegbelasting

0

220

‒ 140

0%

80

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en andere producten

271

0

6

2,2%

277

Belasting op zware motorrijtuigen

188

5

17

9,0%

210

Verhuurderheffing

1.888

‒ 147

138

 

1.880

Bankbelasting

447

225

0

0,0%

672

      

Directe belastingen

94.684

2.961

3.560

3,8%

101.205

Inkomstenbelasting

7.124

‒ 1.727

‒ 667

‒ 9,4%

4.729

Loonbelasting

59.071

‒ 1.188

4.233

7,2%

62.116

Dividendbelasting

4.811

‒ 384

‒ 256

‒ 5,3%

4.170

Kansspelbelasting

304

10

‒ 87

‒ 28,6%

227

Vennootschapsbelasting

21.044

6.260

210

1,0%

27.514

Bronbelasting op rente en royalty's

0

0

0

 

0

Schenk- en erfbelasting

2.331

‒ 10

127

5,5%

2.448

      

Overige Belastingontvangsten

303

0

0

 

303

      

Totaal belastingen op kasbasis

184.649

3.300

11.881

6,4%

199.830

      
      
Tabel 5.5.2 Raming belastingontvangsten 2022 op kasbasis (in miljoenen euro)
 

2021

Maatregelen

Endogeen

Endogeen in %

2022

Indirecte belastingen

98.322

730

4.031

4,1%

103.083

Invoerrechten

3.546

0

192

5,4%

3.738

Omzetbelasting

62.475

1.262

2.402

3,8%

66.140

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

1.650

‒ 35

391

23,7%

2.007

Accijnzen

11.760

‒ 57

463

3,9%

12.166

- Accijns van lichte olie

4.167

‒ 58

182

4,4%

4.291

- Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie

3.676

‒ 37

198

5,4%

3.837

- Tabaksaccijns

2.807

37

23

0,8%

2.867

- Alcoholaccijns

337

0

25

7,3%

362

- Bieraccijns

421

0

32

7,5%

453

- Wijnaccijns

352

0

4

1,0%

356

Belastingen van rechtsverkeer

6.952

89

619

8,9%

7.660

- Overdrachtsbelasting

3.746

90

432

11,5%

4.267

- Assurantiebelasting

3.206

0

187

5,8%

3.393

Motorrijtuigenbelasting

4.246

‒ 51

44

1,0%

4.238

Belastingen op een milieugrondslag

4.654

‒ 5

81

1,7%

4.730

- co2-heffing

0

0

0

0%

0

- Afvalstoffenbelasting

246

‒ 16

12

4,8%

241

- Energiebelasting

4.020

12

18

0,4%

4.049

- Waterbelasting

308

0

6

2,1%

314

- Brandstoffenheffingen

1

0

0

5,8%

1

- Vliegbelasting

80

0

45

55,8%

125

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en andere producten

277

0

2

0,9%

279

Belasting op zware motorrijtuigen

210

0

7

3,3%

217

Verhuurderheffing

1.880

‒ 249

‒ 171

 

1.460

Bankbelasting

672

‒ 225

0

0,0%

447

      

Directe belastingen

101.205

6.151

12.384

12,2%

119.740

Inkomstenbelasting

4.729

2.243

5.672

119,9%

12.644

Loonbelasting

62.116

‒ 824

4.407

7,1%

65.700

Dividendbelasting

4.170

2.259

678

16,3%

7.107

Kansspelbelasting

227

1

296

130,2%

523

Vennootschapsbelasting

27.514

2.472

1.303

4,7%

31.289

Bronbelasting op rente en royalty's

0

0

0

 

0

Schenk- en erfbelasting

2.448

0

28

1,2%

2.476

      

Overige Belastingontvangsten

303

0

0

 

303

      

Totaal belastingen op kasbasis

199.830

6.881

16.416

8,2%

223.126

      
      

Beleidsmatige ontwikkelingDe belastingontvangsten in 2021 nemen met 3,3 miljard euro toe als gevolg van fiscale en overige maatregelen. In tabel 5.5.3 staat aangegeven welke wijzigingen sinds de Miljoenennota 2021 hebben plaatsgevonden.

Tabel 5.5.3 Effecten beleidsmaatregelen (waaronder nabetalingen) op belastingontvangsten in 2021 (in miljoenen euro)
 

Kas 2021

Totaal maatregelen, zoals gemeld in Miljoenennota 2021 (bijlage 5)

10.377

Mutatie vanwege nabetalingen

‒ 767

Mutatie vanwege beleid

‒ 6.310

Totaal maatregelen

3.300

Beleidsmatige wijzigingen vloeien voort uit het Regeerakkoord, maatregelen die het kabinet sindsdien heeft genomen en maatregelen van eerdere kabinetten met effecten in 2021. Daarnaast zijn er mutaties als gevolg van nabetalingen tussen het Rijk en de sociale fondsen. Deze nabetalingen vinden plaats omdat via de inkomensheffing en de loonheffing de belastingen en premies volksverzekeringen geïntegreerd worden geheven. De verdeling van deze ontvangsten tussen het Rijk en de sociale fondsen gebeurt op basis van voorlopige verdeelsleutels. Wanneer de Belastingdienst de gegevens over de feitelijke inkomens van mensen binnen heeft, kan nauwkeurig worden bepaald welk deel van de heffingen het Rijk toekomen en welk deel de sociale fondsen. Bij de loonheffing gebeurt dit na twee jaar, omdat dan het grootste deel van de aanslagen en aangiften is afgehandeld. Bij de inkomensheffing gebeurt dit om dezelfde reden pas na vier jaar. Hierdoor vinden er in de jaren nadat een transactiejaar is afgesloten nog nabetalingen plaats tussen het Rijk en de sociale fondsen. Tabel 5.5.3 laat zien dat dit in 2021 leidt tot een mutatie in de belastingontvangsten voor het Rijk van ‒ 0,8 miljard ten opzichte van wat in Miljoenennota 2021 aan nabetalingen werd verwacht. Omdat het hier onderlinge nabetalingen betreft tussen premieontvangsten (volksverzekeringen) en de ontvangsten uit de loon- en inkomstenbelasting, zijn deze verschuivingen niet relevant voor het EMU-saldo.

Voor 2022 bedraagt de geraamde beleidsmatige mutatie van de belastingontvangsten per saldo 6,9 miljard euro (tabel 5.5.2). Deze mutatie betreft voor 0,9 miljard euro verwachte onderlinge nabetalingen tussen premieontvangsten (volksverzekeringen) en ontvangsten uit de loon- en inkomstenbelasting. Deze verschuivingen zijn niet relevant voor het EMU-saldo. Het voor het EMU-saldo relevante, beleidsmatige deel van de mutatie bij de belastingontvangsten (exclusief premieontvangsten) bedraagt 6,0 miljard euro. Bijlage 4 van deze Miljoenennota licht de beleidsmatige mutatie van de totale belasting- en premieontvangsten toe.

Endogene ontwikkelingDe belastingontvangsten op kasbasis nemen in 2021 met 11,9 miljard euro toe als gevolg van de endogene ontwikkeling. Dit betekent een groei van 6,4 procent. In 2022 nemen de ontvangsten ten opzichte van 2021 toe met 16,4 miljard euro als gevolg van de endogene ontwikkeling, een groei van 8,2 procent. Bijlage 4 van de Miljoenennota bevat een toelichting van de endogene ontwikkeling voor het totaal van de belasting- en premieontvangsten. Dat zijn de totale belastingen inclusief premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en premies zorgverzekeringen.

Bijzonder uitstel van betaling

Inbegrepen in de raming van de belastingontvangsten in 2021 en 2022 op kasbasis is het effect van de regeling voor bijzonder uitstel van betaling vanwege de coronacrisis. Ondernemers kunnen tot 1 oktober 2021 een aanvraag doen voor versoepeld uitstelbeleid voor een groot aantal belastingen, waaronder de loonheffing en de omzetbelasting. Dit leidt tot minder ontvangsten in 2021, en juist meer vanaf 2022. Deze kasschuif is niet relevant voor de bepaling van de ontvangsten op EMU-basis, omdat voor het EMU-begrip aangesloten wordt bij het onderliggende transactiemoment waarop de betalingsverplichting ontstaat.

Aan het einde van 2020 bedroeg de openstaande schuld met betrekking tot vanwege corona uitgestelde belasting 12,9 miljard euro. In 2021 werken twee effecten tegen elkaar in. Enerzijds wordt in 2021 een deel van de uitgestelde belasting die betrekking heeft op 2020 alsnog betaald, anderzijds wordt over 2021 nieuw uitstel aangevraagd dat in 2022 of later alsnog betaald wordt. Per saldo bedraagt de geraamde omvang van de netto kasschuif in 2021 3,5 miljard euro. In 2022 wordt naar verwachting 3,2 miljard euro uitgestelde belasting alsnog betaald, in de jaren 2023-2027 nog eens 12,9 miljard euro. Deze uitstelbedragen zijn verwerkt in tabel 5.5.1 en 5.5.2.

De ontwikkeling van de uitgestelde belasting is sinds de invoering van de maatregel gemonitord. Aan het begin van 2021 bedroeg de stand van openstaande vorderingen 12,9 miljard euro, tot en met begin september is dit opgelopen tot 19,1 miljard euro. Hiervan heeft 10,0 miljard euro betrekking op de loonheffing (inclusief premies werknemersverzekeringen), 5,8 miljard euro op de omzetbelasting, 1,8 miljard euro op de inkomensheffing en 1,5 miljard euro op de vennootschapsbelasting.

Voor het afbetalen van opgebouwde schuld geldt per 1 oktober 2022 een betalingsregeling, waarbij de schuld in 60 maandelijkse termijnen wordt voldaan. Sommige ondernemers betalen echter liever hun schuld zo snel als mogelijk af, anderen zullen er als gevolg van de oplopende invorderingsrente ook voor kiezen om eerder dan noodzakelijk te betalen. Voor de raming van de afbetaling wordt hiermee rekening gehouden, waarbij het precieze tempo waarmee de schuld wordt afbetaald van veel factoren afhankelijk is en daarmee erg onzeker is. Het is daarbij overigens de verwachting dat een deel van de uitgestelde ontvangsten in het geheel niet meer binnenkomt als gevolg van faillissementen. Hiermee is in de raming van de belasting- en premieontvangsten op EMU-basis reeds rekening gehouden.

Figuur 5.5.1 geeft de geraamde ontwikkeling van de openstaande schuld in de periode 2021-2027 weer waar de kas-EMU correcties in het ramingsmodel op gebaseerd zijn. Dit is nadrukkelijk een onzekere prognose, omdat deze afhangt van de ontwikkeling van het coronavirus, de economische ontwikkeling en het gedrag van ondernemers de komende jaren. De grafiek impliceert overigens niet dat alle schuld daadwerkelijk wordt afgelost, maar behandelt betalingen en afschrijvingen beide als een daling van de openstaande schuld.

Figuur 5.5.1 Verwacht verloop openstaand saldo bijzonder uitstel van betaling 2021-2028 (in miljarden euro)

5.6 Nadere toelichting ramingen op transactiebasis

Deze paragraaf bevat een nadere toelichting op de endogene ontwikkeling van de op transactiebasis geraamde belastingsoorten. Dat zijn de vennootschapsbelasting, de loon- en inkomensheffing (de som van het belastingdeel en het premiedeel van de loon- en inkomensheffing) en de omzetbelasting. Deze belastingsoorten vormen samen ruim 80 procent van de totale belastingontvangsten inclusief premies volksverzekeringen.

Vennootschapsbelasting

Voor een nader inzicht in de ontwikkeling van de kasontvangsten volgt een korte toelichting op het proces van aanslagoplegging. De heffing van de vennootschapsbelasting vindt in eerste instantie plaats via voorlopige aanslagen. In januari wordt een inschatting gemaakt van de winst voor dat jaar op basis van winsten uit de afgelopen twee jaren, eventueel gecorrigeerd voor verwachtingen betreffende de winsten van dat jaar zelf. Op basis hiervan worden voorlopige aanslagen verstuurd. Vervolgens kan op basis van tussentijdse inschattingen van de winstontwikkeling een bijstelling van de voorlopige aanslag plaatsvinden. In juli/augustus van het daaropvolgende jaar (t+1) vindt vervolgens de voorlopige aangifte plaats. Dit kan wederom leiden tot een nadere voorlopige aanslag. Afhankelijk van de omvang van het bedrijf en de aard van de aangifte vindt in een van de daaropvolgende jaren de definitieve vaststelling van de winst plaats. Meestal wordt circa driekwart van de uiteindelijke aanslagopleggingen reeds in het eerste jaar via voorlopige aanslagen ontvangen, maar dit percentage fluctueert.

Voor het opstellen van de begroting zijn de kasontvangsten van de vennootschapsbelasting relevant. Daarom is het van belang hoe het verloop van aanslagoplegging zich vertaalt in kasontvangsten. Tabel 5.6.1 toont de ontwikkeling van de totale kasopbrengst per jaar met een opsplitsing naar transactiejaar. Deze tabel laat zien dat het grootste deel van de opbrengst in een bepaald jaar voortkomt uit de voorlopige aanslagen over dat jaar zelf. Deze opbrengst stijgt bovendien door bijstellingen in de voorlopige aanslagen over de twee voorgaande jaren. Maar als gevolg van verliesverrekening is de bijdrage van jaar t-3 en ouder over het algemeen negatief.

Tabel 5.6.1 Opbrengst en ontwikkeling van de vennootschapsbelasting op kasbasis naar transactiejaar (in miljoenen euro)
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Jaar T

16.720

18.312

20.515

17.844

20.767

25.167

Jaar T-1

4.321

5.106

5.059

3.861

7.088

5.445

Jaar T-2

629

650

521

‒ 230

255

754

Jaar T-3

‒ 102

‒ 317

‒ 145

‒ 247

‒ 202

‒ 168

Jaar T-4 en ouder

‒ 112

‒ 96

0

‒ 184

‒ 395

91

Totaal kasopbrengst VPB

21.456

23.655

25.949

21.044

27.514

31.289

Per saldo bedraagt de verwachte endogene mutatie van 2020 naar 2021 0,2 miljard euro. Beleidsmaatregelen hebben in 2021 per saldo een sterk opwaarts effect op de ontvangsten (6,3 miljard euro). De totale stijging in 2021 komt uit op 6,5 miljard euro. In 2022 bedraagt de endogene stijging van de vpb-ontvangsten naar verwachting 1,3 miljard euro. Het beleidsmatige effect is dan 2,5 miljard euro. Per saldo stijgen de vpb-ontvangsten in 2022 afgerond met 3,8 miljard euro.

Loon- en inkomensheffing

De loonheffing is een voorheffing van de inkomensheffing. In eerste instantie wordt door inhoudingsplichtigen maandelijks loonbelasting afgedragen op basis van het loon of de uitkering van de belastingplichtigen. Na het verstrijken van het kalenderjaar dient de belastingplichtige normaal gesproken voor 1 mei van het volgende jaar belastingaangifte te doen (dit jaar is die datum eenmalig verschoven naar 8 mei). Op basis hiervan wordt bepaald hoeveel belasting in totaal verschuldigd is, met inachtneming van andere bronnen van inkomen, belastingkortingen en aftrekposten. Wanneer dit bedrag hoger is dan de reeds betaalde loonheffing, moet men het resterende bedrag aan inkomensheffing voldoen. Wanneer de verschuldigde belasting lager is, krijgt men geld terug van de Belastingdienst. In deze paragraaf wordt gekeken naar de ontwikkeling van de loon- en inkomensheffing. Dit betreft naast de belasting tevens de ontvangsten van de premies volksverzekeringen, welke geïntegreerd worden geheven. Voor analysedoeleinden zijn de ontvangsten op heffingsniveau beter bruikbaar, omdat deze eenvoudiger kunnen worden waargenomen.

Loonheffing

De raming van de loonheffing vindt net als bij de vennootschapsbelasting op transactiebasis plaats. Het ontvangstpatroon van de transactieopbrengst in de kas is bij de loonheffing echter veel stabieler dan bij de vpb. Daarnaast geldt dat de transactieopbrengst ook aanzienlijk sneller wordt ontvangen en binnen drie maanden na afloop van het jaar bijna volledig gerealiseerd is. Hierdoor treden minder grote verschillen op tussen de ontwikkeling van de transactieopbrengst en de kasopbrengst dan bij de vpb.

Tabel 5.6.2 Ontwikkeling loonheffing op transactiebasis (in miljoenen euro)
 

2020

2021

2022

Opbrengst op transactiebasis

103.422

105.863

109.444

    

Mutatie

 

2.440

3.581

waarvan endogeen

 

4.701

3.000

waarvan autonoom

 

‒ 2.260

580

    

Endogene groei (in %)

 

4,5%

2,8%

Tabel 5.6.2 toont de (geraamde) endogene ontwikkeling van de loonheffing in 2021 en 2022. De verwachte endogene ontwikkeling bedraagt in 2021 4,7 miljard euro. In 2022 bedraagt deze 3,0 miljard euro. De ontwikkeling van de loonheffing is afhankelijk van de ontwikkeling van de totale belastbare loonsom. De ontwikkeling van de totale belastbare loonsom wordt bepaald door de groei van het arbeidsvolume, de stijging van de contractlonen, de hoogte van verschillende aftrekbare premies en de ontwikkeling van uitkeringen en pensioenen. Onderstaande tabel 5.6.3 geeft een overzicht van enkele relevante gegevens uit de Macro Economische Verkenning 2022 van het CPB.

Tabel 5.6.3 Relevante economische indicatoren voor de loonheffing
 

2021

2022

arbeidsvolume in arbeidsjaren

1,7%

0,4%

contractloonstijging

1,9%

2,1%

incidentele loonstijging

‒ 0,8%

0,2%

tabelcorrectiefactor

1,6%

1,3%

arbeidsinkomensquote marktsector

73,3%

75,0%

Inkomensheffing

De ontvangsten uit de inkomensheffing zijn het saldo van de belastingontvangsten van particulieren en zelfstandige ondernemers. Voor de particulieren geldt de loonheffing als voorheffing. Bij de inkomensheffing voor particulieren hebben de ontvangsten dan ook betrekking op bijtel- en aftrekposten en heffingskortingen die niet al via de loonheffing zijn verrekend. Bij de zelfstandigen wordt de ontwikkeling daarnaast ook bepaald door de winstontwikkeling.

De raming van de ontvangsten van de inkomensheffing is opgesteld op basis van de beleidsmaatregelen, de geraamde endogene ontwikkeling en de kasrealisaties tot en met juli.

Tabel 5.6.4 Ontwikkeling inkomensheffing op transactiebasis (in miljoenen euro)
 

2020

2021

2022

Inkomensheffing op transactiebasis

2.877

5.454

6.346

    

mutatie

 

2.577

892

waarvan endogeen

 

2.390

‒ 310

waarvan autonoom

 

187

1.202

De endogene ontwikkeling van de ontvangsten inkomensheffing is in 2021 positief (2,4 miljard euro), maar in 2022 negatief: ‒ 0,3 miljard euro. Onderliggend is in 2021 vooral sprake van stijgende winsten van IB-ondernemers en een kleiner negatief effect van hypotheekrenteaftrek. In 2022 wordt de lichte endogene daling met name veroorzaakt door een toename van de hypotheekrenteaftrek en de overige aftrekposten.

Omzetbelasting

De omzetbelasting is verantwoordelijk voor circa 30 procent van de totale belastingontvangsten. De endogene groei van de omzetbelasting wordt vooral bepaald door de waardeontwikkeling van de bestedingen waarop btw rust, te weten de particuliere consumptie, de overheidsinvesteringen en de investeringen in woningen. De ramingen van het CPB voor deze bestedingscategorieën zijn samengevat in tabel 5.6.5.

Tabel 5.6.5 Raming van de procentuele ontwikkeling van bestedingen in 2021 en 2022
  

2021

2022

particuliere consumptie, waardemutatie

 

4,6%

7,8%

investeringen in woningen, waardemutatie

 

13,0%

7,6%

overheidsinvesteringen, waardemutatie

 

10,1%

0,9%

Bij de particuliere consumptie speelt ook de samenstelling van de consumptie een rol, omdat er verschillende bestedingscategorieën zijn waarvoor een verschillend btw-tarief geldt. Bij een laagconjunctuur is het bijvoorbeeld de verwachting dat er een verschuiving plaatsvindt van consumptie waarvoor het normale tarief geldt (inclusief alle «luxe goederen») naar consumptie waarvoor het verlaagde btw-tarief geldt. Hierdoor neemt het gemiddelde btw-tarief over de totale particuliere consumptie af en daarmee de btw-ontvangsten. In hoogconjunctuur is sprake van het omgekeerde. Opvallend is dat deze vuistregel zich gedurende de coronacrisis niet heeft voorgedaan. De consumptie van duurzame goederen is juist relatief goed op peil gebleven. Vermoedelijk leidden de coronamaatregelen tot een (gedwongen) verandering in het consumptiepatroon.

De btw-ontvangsten op transactiebasis bedragen naar verwachting 62,9 miljard euro in 2021. In 2022 wordt een verdere stijging naar 67,5 miljard euro verwacht.

Tabel 5.6.6 Raming van de omzetbelasting op transactiebasis (in miljoenen euro)
 

2020

2021

2022

Omzetbelasting op transactiebasis

59.481

62.913

67.492

    

mutatie

 

3.432

4.579

wv endogeen

 

3.622

3.230

wv autonoom

 

‒ 190

1.349

    

Endogene mutatie in procent

 

6,1%

5,1%

6 EMU-SALDO

Tabel 6.1 geeft het EMU-saldo van de hele collectieve sector weer. Dit EMU-saldo - ook wel overheidssaldo genoemd - is de optelsom van alle inkomsten en uitgaven van de Rijksoverheid en de decentrale overheden. De inkomsten en uitgaven van de Rijksoverheid zijn in meer detail te vinden in respectievelijk bijlage 2 en bijlage 4. Om tot het EMU-saldo te komen, moeten enkele correcties worden toegepast op de inkomsten en uitgaven: sommige uitgaven tellen niet mee voor het EMU-saldo en voor sommige posten telt een ander bedrag mee voor het EMU-saldo dan in de Rijksbegroting (op kasbasis) is opgenomen.

Tabel 6.1 EMU-saldo
 

(in miljoenen euro, min = tekort)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

bron

1

Belasting- en premieontvangsten

299.833

313.759

334.108

337.932

348.974

360.886

372.392

Tabel 4.3.1

2

Af: Totale netto-uitgaven

355.822

389.678

391.064

381.669

393.398

407.400

420.497

Tabel 2.1

3

Af: Niet EMU-saldo relevante uitgaven

‒ 24.317

‒ 32.610

‒ 35.168

‒ 35.014

‒ 39.934

‒ 42.460

‒ 44.075

Tabel 6.2

4

Bij: Kas-transverschillen en overige posten

‒ 489

‒ 5.137

2.937

48

‒ 312

‒ 304

‒ 143

Tabel 6.3

5

Bij: EMU-saldo decentrale overheden

‒ 1.805

‒ 2.303

‒ 2.425

‒ 2.507

‒ 2.586

‒ 2.664

‒ 2.746

Tabel 6.7

6

EMU-saldo collectieve sector (1-2-3+4+5)

‒ 33.966

‒ 50.748

‒ 21.276

‒ 11.182

‒ 7.387

‒ 7.023

‒ 6.919

 

De uitgaven die wel op de Rijksbegroting staan maar niet meetellen voor het EMU-saldo staan vermeld in tabel 6.2. Wat er wel en niet meetelt voor het EMU-saldo is vastgesteld door Eurostat. Financiële transacties, zoals het verstrekken van (studie)leningen of het verkopen van staatsbezit, zijn meestal ook niet relevant voor het EMU-saldo. Ook de rente die is ontvangen op renteswaps en uit de verkoop ervan tellen niet mee. De rijksbijdrage aan de sociale fondsen is niet relevant voor het EMU-saldo, omdat dit een transactie vormt tussen twee onderdelen van de collectieve sector: de uitgave van het Rijk is een ontvangst voor de sociale fondsen. Ook de post kasbeheer is een transactie binnen de collectieve sector. Deze bestaat uit de toe- of afname van het geld dat de deelnemers aan het schatkistbankieren bij het Rijk aanhouden.

Tabel 6.2 Uitgaven niet-relevant voor het EMU-saldo

(in miljoenen euro, plus = uitgave)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

Verstrekking studieleningen1

2.718

3.049

3.363

3.577

3.564

3.550

3.569

Aflossing studieleningen

‒ 954

‒ 1.065

‒ 1.139

‒ 1.191

‒ 1.229

‒ 1.267

‒ 1.305

Coronagerelateerde leningen

1.648

1.921

‒ 107

‒ 129

‒ 182

‒ 364

‒ 1.170

Rijksbijdragen aan de sociale fondsen

32.453

37.614

39.007

40.340

43.542

45.460

47.897

Kasbeheer

‒ 6.985

‒ 8.113

‒ 5.661

‒ 7.384

‒ 5.778

‒ 4.963

‒ 4.610

Rente-ontvangsten derivaten

‒ 1.012

‒ 864

‒ 921

‒ 604

‒ 380

‒ 308

‒ 300

Voortijdige beëindigen derivaten

‒ 3.520

‒ 386

0

0

0

0

0

Aan- en verkoop staatsdeelnemingen

‒ 31

460

507

477

476

443

87

Diverse leningen

‒ 56

‒ 19

9

‒ 159

‒ 154

‒ 150

‒ 146

Exportkredietverzekering

4

‒ 1

97

72

62

47

47

Overig

54

13

12

15

14

11

7

Totaal

24.317

32.610

35.168

35.014

39.934

42.460

44.075

X Noot
1

Het CBS boekt vanaf dit jaar prestatiebeurzen, inclusief de OV-jaarkaarten, als EMU-relevante uitgaven op het moment van verstrekking in plaats van op het moment van omzetting (van lening naar gift). Dit beïnvloedt de berekening van het EMU-saldo. Op de OCW-begroting worden prestatiebeurzen op het moment van verstrekking, conform de Wet Studiefinanciering 2000, als lening en dus niet EMU-relevante uitgaven geboekt en pas op het moment van omzetting (van lening naar gift) als relevante uitgaven geboekt. Bij jaarafsluiting 2020 van de Rijksbegroting is een correctiepost opgenomen om het EMU-saldo aan te sluiten op de berekening van het CBS. Voor toekomstige ramingen wordt bezien op welke wijze de berekeningen van het CBS en de Rijksbegroting op elkaar aangesloten kunnen worden.

Tabel 6.3 geeft de posten weer die wel meetellen voor het EMU-saldo, maar die niet, of niet op dezelfde manier in de Rijksbegroting staan. Voor een deel ervan geldt dat voor het EMU-saldo wordt gerekend met de uitgaven en ontvangsten op transactiebasis, terwijl de Rijkbegroting op kasbasis wordt opgesteld. Om tot het EMU-saldo te komen, moet daarom bovenop de uitgave of ontvangst op kasbasis ook nog het kas-transverschil worden meegeteld. Daarnaast is er een aantal posten die niet op de Rijkbegroting staan maar wel meetellen voor het EMU-saldo, zoals bijvoorbeeld het positieve of negatieve saldo van agentschappen en de kosten van zorgverzekeraars.

Tabel 6.3 Kas-transverschillen en overige posten

(in miljoenen euro, plus = saldoverbeterend)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

KTV Veilingopbrengsten (UMTS, 4G, 5G)

‒ 551

‒ 124

284

284

284

284

284

KTV EU-afdrachten

659

‒ 514

0

0

0

0

0

KTV Publiek private samenwerking (DBFM-contracten)

‒ 351

‒ 260

‒ 30

133

69

68

273

KTV NOW (corona)

‒ 1.084

‒ 1.071

2.575

236

‒ 86

‒ 48

‒ 12

KTV TVL (corona)

‒ 960

375

540

0

0

0

0

KTV Tozo (corona)

0

‒ 710

0

0

0

0

0

KTV OV-beschikbaarheidsvergoeding (corona)

‒ 268

247

0

0

0

0

0

KTV OV-jaarkaart

‒ 75

225

‒ 1.050

0

0

0

0

KTV IDA/Wereldbank

‒ 180

0

0

0

0

0

0

KTV Toeslagen

‒ 157

0

0

0

0

0

0

KTV Defensie

723

0

0

0

0

0

0

Overige kas-transverschillen

462

‒ 546

0

0

0

0

0

Mutatie begrotingsreserves

1.363

‒ 1.131

116

‒ 334

‒ 284

‒ 34

‒ 234

EMU-saldo agentschappen en rest centrale overheid

302

0

0

0

0

0

0

Overig

‒ 384

0

0

0

0

0

0

Subtotaal Rijk

‒ 501

‒ 3.510

2.435

320

‒ 17

270

312

        

Eigen risico dragers WGA/ZW

330

344

367

393

418

436

454

Zorgbemiddelingskosten

‒ 1.082

‒ 1.972

135

‒ 664

‒ 713

‒ 1.010

‒ 909

Overig

764

0

0

0

0

0

0

Subtotaal sociale fondsen

12

‒ 1.628

502

‒ 271

‒ 295

‒ 574

‒ 455

Totaal

‒ 489

‒ 5.137

2.937

48

‒ 312

‒ 304

‒ 143

Tabel 6.4 geeft de uitsplitsing van het EMU-saldo over de verschillende onderdelen van de collectieve sector weer. In tabel 6.5 tot en met tabel 6.7 wordt het EMU-saldo per onderdeel van de collectieve sector nader uitgesplitst.

Tabel 6.4 Opbouw EMU-saldo collectieve sector

(in miljoenen euro, min = tekort)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

EMU-saldo Rijk

‒ 37.481

‒ 57.597

‒ 24.324

‒ 15.306

‒ 8.982

‒ 8.652

‒ 8.132

EMU-saldo sociale fondsen

5.320

9.151

5.473

6.630

4.180

4.294

3.959

EMU-saldo decentrale overheden

‒ 1.805

‒ 2.303

‒ 2.425

‒ 2.507

‒ 2.586

‒ 2.664

‒ 2.746

EMU-saldo collectieve sector

‒ 33.966

‒ 50.748

‒ 21.276

‒ 11.182

‒ 7.387

‒ 7.023

‒ 6.919

EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp)

‒ 4,3

‒ 6,0

‒ 2,4

‒ 1,2

‒ 0,8

‒ 0,7

‒ 0,7

Tabel 6.5 EMU-saldo Rijk

(in miljoenen euro, min = uitgave/tekort)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

bron

Belastingontvangsten

193.347

202.492

222.795

220.092

229.941

235.946

242.769

Tabel 4.7.1

Netto begrotingsgefinancierde uitgaven

‒ 222.191

‒ 251.575

‒ 245.715

‒ 230.390

‒ 235.298

‒ 241.868

‒ 247.391

Tabel 2.1

Af: niet EMU-saldo relevante uitgaven

24.317

32.610

35.168

35.014

39.934

42.460

44.075

Tabel 6.2

Betaalde rijksbijdrage en rente aan sociale fondsen

‒ 32.453

‒ 37.614

‒ 39.007

‒ 40.340

‒ 43.542

‒ 45.460

‒ 47.897

Tabel 6.2

Kas-transverschillen en overige posten Rijk

‒ 501

‒ 3.510

2.435

320

‒ 17

270

312

Tabel 6.3

EMU-saldo Rijk (centrale overheid )

‒ 37.481

‒ 57.597

‒ 24.324

‒ 15.306

‒ 8.982

‒ 8.652

‒ 8.132

 
Tabel 6.6 EMU-saldo sociale fondsen

(in miljoenen euro, min = uitgave/tekort)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

bron

Premie-ontvangsten

106.486

111.267

111.313

117.840

119.033

124.940

129.623

Tabel 4.3.1

Ontvangen rijksbijdragen en rente

32.453

37.614

39.007

40.340

43.542

45.460

47.897

Tabel 6.2

Premiegefinancierde uitgaven

‒ 133.630

‒ 138.103

‒ 145.349

‒ 151.279

‒ 158.100

‒ 165.533

‒ 173.105

Tabel 2.1

Eigen risico dragers WGA/ZW

330

344

367

393

418

436

454

Tabel 6.3

Zorgbemiddelingskosten

‒ 1.082

‒ 1.972

135

‒ 664

‒ 713

‒ 1.010

‒ 909

Tabel 6.3

Overige uitgaven

764

0

0

0

0

0

0

Tabel 6.3

EMU-saldo sociale fondsen

5.320

9.151

5.473

6.630

4.180

4.294

3.959

 
Tabel 6.7 EMU-saldo decentrale overheden

(in miljoenen euro, min = uitgave/tekort)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Belastinginkomsten

10.904

11.557

12.059

12.537

12.989

13.429

Rijksbijdragen

85.149

87.575

90.175

88.854

91.458

94.319

Overige inkomsten

14.239

14.516

13.507

14.623

14.639

14.495

Uitgaven decentrale overheden

‒ 112.097

‒ 115.951

‒ 118.167

‒ 118.520

‒ 121.672

‒ 124.907

EMU-saldo decentrale overheden

‒ 1.805

‒ 2.303

‒ 2.425

‒ 2.507

‒ 2.586

‒ 2.664

Het overheidssaldo komt in 2022 naar verwachting uit op een tekort van 2,4 procent van het bbp. Tabel 6.8 toont hoe dit saldo zich verhoudt tot het saldo dat is geraamd voor het lopende begrotingsjaar 2021.

Tabel 6.8 Horizontale toelichting EMU-saldo

(min = tekort)

Miljarden euro

Procenten bbp

EMU-saldo 2021

‒ 50,7

‒ 6,0%

Noemereffect

 

0,3%

Uitgaven aan Rijksbegroting

12,8

1,4%

Uitgaven aan Sociale Zekerheid

3,1

0,3%

Uitgaven aan Zorg

‒ 5,3

‒ 0,6%

Niet plafondrelevante uitgaven

‒ 9,4

‒ 1,1%

Inkomsten

20,3

2,3%

Kastransverschillen

5,9

0,7%

Overig

2,0

0,2%

EMU-saldo 2022

‒ 21,3

‒ 2,4%

Ten opzichte van de Miljoenennota van vorig jaar is het saldo voor 2021 naar beneden bijgesteld terwijl het saldo voor 2022 naar boven is bijgesteld. Dit wordt zichtbaar wanneer de verandering van het saldo niet van jaar op jaar (horizontaal) wordt bekeken, maar als ontwikkeling sinds vorige Miljoenennota (verticaal). Deze verticale ontwikkeling is weergeven in tabel 6.9.

Tabel 6.9 Verticale toelichting EMU-saldo

(in procenten bbp, min = tekort)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

EMU-saldo Miljoenennota 2021

‒ 5,5%

‒ 3,7%

‒ 2,5%

‒ 2,2%

‒ 1,9%

 

Noemereffect (ontwikkeling bbp)

0,2%

0,2%

0,1%

0,1%

0,1%

 

Belasting- en premieinkomsten

2,4%

4,1%

2,7%

2,8%

2,8%

 

Nood- en steunmaatregelen corona (uitgaven op kasbasis)

‒ 3,2%

‒ 1,2%

‒ 0,2%

0,0%

0,0%

 

Besluitvorming netto-uitgaven onder het plafond

‒ 0,6%

‒ 1,2%

‒ 0,9%

‒ 0,7%

‒ 0,7%

 

Loon- en prijsontwikkeling uitgaven

‒ 0,1%

‒ 0,3%

‒ 0,5%

‒ 0,7%

‒ 0,8%

 

Niet-beleidsmatige mutaties WW en Bijstand

0,4%

0,4%

0,3%

0,2%

0,1%

 

Overige uitgavenmutaties met plafondcorrectie

0,0%

‒ 0,1%

‒ 0,1%

‒ 0,2%

‒ 0,2%

 

Niet-plafondrelevante uitgaven en correcties van EMU-saldo

0,5%

‒ 0,4%

0,1%

0,0%

‒ 0,1%

 

EMU-saldo decentrale overheden

‒ 0,1%

‒ 0,1%

‒ 0,1%

‒ 0,1%

‒ 0,1%

 

EMU-saldo Miljoenennota 2022

‒ 6,0%

‒ 2,4%

‒ 1,2%

‒ 0,8%

‒ 0,7%

‒ 0,7%

Tabel 6.10 bevat een overzicht van de gerealiseerde EMU-saldi vanaf 2006 en de verwachte EMU-saldi tot en met het jaar 2026, uitgedrukt in zowel miljarden euro als in procenten van het bbp.

Tabel 6.10 Historisch overzicht EMU-saldo

(in miljarden euro, min = tekort)

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

EMU-saldo

‒ 0,1

‒ 1,3

0,7

‒ 32,3

‒ 34,0

‒ 29,0

‒ 26,2

BBP

584,5

619,2

647,2

624,8

639,2

650,4

653,0

EMU-saldo (in procenten bbp)

0,0

‒ 0,2

0,1

‒ 5,2

‒ 5,3

‒ 4,5

‒ 4,0

        
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

EMU-saldo

‒ 19,8

‒ 15,2

‒ 14,4

0,1

9,7

11,1

14,0

BBP

660,5

671,6

690,0

708,3

738,1

774,0

813,1

EMU-saldo (in procenten bbp)

‒ 3,0

‒ 2,3

‒ 2,1

0,0

1,3

1,4

1,7

        
 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

EMU-saldo

‒ 34,0

‒ 50,7

‒ 21,3

‒ 11,2

‒ 7,4

‒ 7,0

‒ 6,9

BBP

799

850

895

925

954

983

1.013

EMU-saldo (in procenten bbp)

‒ 4,3

‒ 6,0

‒ 2,4

‒ 1,2

‒ 0,8

‒ 0,7

‒ 0,7

7 EMU-SCHULD

Tabel 7.1 geeft het financieringssaldo van het Rijk weer. Het financieringssaldo is het bedrag dat het Rijk op kasbasis in een jaar tekort komt of juist over heeft. Het financieringssaldo is daarmee dus ook het bedrag dat in een jaar extra moet worden geleend of, bij een overschot, waarmee schulden kunnen worden afgelost. Waar het EMU-saldo berekend wordt op transactiebasis, wordt het financieringssaldo berekend op kasbasis. Om tot het fincieringssaldo te komen, moet er naast het optellen van de belastingontvangsten en de uitgaven ook nog een aantal correcties worden toegepast. Ten eerste zijn de belastingen zoals die meetellen voor het EMU-saldo berekend op transactiebasis. Om tot de belastingen op kasbasis te komen, moet het kas-transverschil hier dus vanaf worden getrokken. Hetzelfde geldt voor posten op de rijksbegroting die niet op kasbasis zijn. Allereerst is dat de rente op de staatsschuld: deze staan in de rijksbegroting op transactiebasis, terwijl voor het financieringssaldo alleen de kasuitgaven meetellen. Daarnaast wordt geld storten in (of opnemen uit) een begrotingsreserve op de begroting gezet als uitgave of ontvangst, terwijl het geld niet daadwerkelijk de schatkist verlaat of binnenkomt. Voor deze post wordt dus ook gecorrigeerd.

Tabel 7.1 Financieringssaldo Rijksoverheid

(in miljoenen euro, min = uitgave/tekort)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

Belastinginkomsten (kasbasis)

184.649

199.830

223.125

223.451

231.460

236.423

243.246

Netto begrotingsgefinancierde uitgaven

‒ 222.191

‒ 251.575

‒ 245.715

‒ 230.390

‒ 235.298

‒ 241.868

‒ 247.391

Af: kas-transverschil rentelasten

‒ 555

‒ 1.010

‒ 860

‒ 1.590

‒ 830

‒ 700

‒ 710

Mutatie begrotingsreserves

1.363

‒ 1.131

116

‒ 334

‒ 284

‒ 34

‒ 234

Mutatie derdenrekeningen

184

0

0

0

0

0

0

Overbruggingskrediet Fortis/ABN Amro

100

250

0

0

0

0

300

Financieringssaldo Rijksoverheid

‒ 36.450

‒ 53.636

‒ 23.334

‒ 8.863

‒ 4.952

‒ 6.178

‒ 4.789

Het financieringssaldo werkt één op één door in de staatsschuld. Voor een financieringstekort moet immers geleend worden, terwijl een overschot gebruikt kan worden om schulden af te lossen. Tabel 7.2 geeft de opbouw van de EMU-schuld weer. De EMU-schuld is de schuld van de hele collectieve sector, dus ook het tekort van decentrale overheden en agentschappen telt mee voor de EMU-schuld.

Tabel 7.2 Opbouw EMU-schuld collectieve sector

(in miljoenen euro, min = kasoverschot)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

bron

EMU-schuld begin jaar

394.670

434.931

490.869

516.628

527.998

535.535

544.378

 

Financieringssaldo Rijksoverheid

36.450

53.636

23.334

8.863

4.952

6.178

4.789

Tabel 7.1

EMU-saldo decentrale overheden

1.805

2.303

2.425

2.507

2.586

2.664

2.746

Tabel 6.4

EMU-saldo rest centrale overheid

‒ 211

0

0

0

0

0

0

 

Schatkistbankieren decentrale overheden

0

0

0

0

0

0

0

 

Overig

2.217

0

0

0

0

0

0

 

EMU-schuld einde jaar

434.931

490.869

516.628

527.998

535.535

544.378

551.913

 

EMU-schuldquote (in procenten bbp)

54,5

57,8

57,7

57,1

56,1

55,4

54,5

 

Tabel 7.3 toont de ontwikkeling van de EMU-schuld uitgedrukt als percentage van het bbp. Dit wordt de EMU-schuldquote genoemd. Behalve het begrotingstekort of -overschot heeft ook de ontwikkeling van het bbp zelf invloed op de schuldquote. Als het bbp groeit, daalt ceteris paribus de schuldquote. Dit is het noemereffect.

Tabel 7.3 Opbouw EMU-schuldquote

(in procenten bbp, plus = toename schuld)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

EMU-schuldquote begin jaar

48,6

54,5

57,8

57,7

57,1

56,1

55,4

Noemereffect bbp

0,8

‒ 3,3

‒ 2,9

‒ 1,9

‒ 1,7

‒ 1,7

‒ 1,6

Financieringssaldo Rijksoverheid

4,6

6,3

2,6

1,0

0,5

0,6

0,5

EMU-saldo decentrale overheden

0,2

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

EMU-saldo rest centrale overheid

‒ 0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Schatkistbankieren decentrale overheden

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Overig

0,3

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

EMU-schuldquote einde jaar

54,5

57,8

57,7

57,1

56,1

55,4

54,5

De EMU-schuld komt eind 2022 naar verwachting uit op 57,7 procent van het bbp. Vergeleken met de verwachte EMU-schuld eind 2021 betekent dit per saldo een lichte daling van de schuld. Voor deze daling zijn verschillende oorzaken. Deze oorzaken zijn uitgesplitst in tabel 7.4.

Tabel 7.4 Horizontale toelichting EMU-schuld

(plus = toename schuld)

Miljarden euro

Procenten bbp

EMU-schuld ultimo 2021

490,9

57,8%

Noemereffect

 

‒ 2,9%

EMU-saldo

21,3

2,4%

Coronagerelateerde leningen

‒ 0,1

0,0%

Schatkistbankieren

‒ 0,2

0,0%

Aan- en verkoop staatsdeelnemeingen

0,5

0,1%

Studieleningen

2,2

0,2%

Opbrengst/kosten derivaten

‒ 0,9

‒ 0,1%

Overige kastransverschillen

2,8

0,3%

Overige financiële transacties

0,1

0,0%

EMU-schuld ultimo 2022

516,6

57,7%

Tabel 7.5 toont dat de raming van de verwachte schuld naar beneden is bijgesteld sinds de Miljoenennota van vorig jaar. De verwachte schuld aan het eind van 2021 wordt nu geraamd op 57,8 procent en de schuldverwachting voor het eind van 2022 bedraagt 57,7 procent van het bbp.

Tabel 7.5 Verticale toelichting EMU-schuld

(in procenten bbp, plus = toename schuld)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

EMU-schuld Miljoenennota 2021

61,1%

62,7%

64,0%

64,9%

65,3%

 

Noemereffect

‒ 2,0%

‒ 3,2%

‒ 3,5%

‒ 3,8%

‒ 3,9%

 

Doorwerking schuld t-1

‒ 3,3%

‒ 1,2%

‒ 1,7%

‒ 3,3%

‒ 4,8%

 

Mutatie EMU-saldo

0,7%

‒ 1,2%

‒ 1,2%

‒ 1,3%

‒ 1,1%

 

Opbrengst/kosten derivaten

0,1%

0,1%

0,0%

0,0%

0,0%

 

Aan- en verkoop deelnemingen

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

 

Schatkistbankieren

0,5%

0,1%

‒ 0,1%

‒ 0,2%

‒ 0,1%

 

Corona-leningen (netto)

0,2%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

 

Studieleningen (netto)

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

 

Kastransactieverschillen

0,6%

0,4%

‒ 0,4%

‒ 0,2%

‒ 0,1%

 

Overige financiële transacties

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

 

EMU-schuld Miljoenennota 2022

57,8%

57,7%

57,1%

56,1%

55,4%

54,5%

Tabel 7.6 geeft een overzicht van de gerealiseerde EMU-schuld vanaf 2006 en de verwachte EMU-schuld tot en met het jaar 2026, uitgedrukt in zowel miljarden euro als in procenten van het bbp.

Tabel 7.6 Historisch overzicht EMU-schuld

(in miljarden euro)

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

EMU-schuld

264

266

354

355

379

401

432

BBP

585

619

647

625

639

650

653

EMU-schuld (in procenten bbp)

45,2

43,0

54,7

56,8

59,2

61,7

66,2

        
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

EMU-schuld

447

456

446

438

420

406

395

BBP

660

672

690

708

738

774

813

EMU-schuld (in procenten bbp)

67,7

67,9

64,6

61,9

56,9

52,4

48,5

        
 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

EMU-schuld

435

491

517

528

536

544

552

BBP

799

850

895

925

954

983

1013

EMU-schuld (in procenten bbp)

54,5

57,8

57,7

57,1

56,1

55,4

54,5

8 OVERHEIDSBALANS

Inleiding

Nederland kent een lange traditie van het in kaart brengen van het vermogen van de Staat. Kort na de Tweede Wereldoorlog begon Minister van Financiën Lieftinck met het samenstellen van de balans van de (rechtspersoon) Staat der Nederlanden. De directe aanleiding was de wens om inzicht te krijgen in hoe de Staat er financieel voor stond na de Tweede Wereldoorlog. Deze staatsbalans presenteerde voor de meeste jaren een negatief vermogen.

In 2013 besloot het kabinet om over te stappen van de publicatie van een staatsbalans naar de publicatie van een overheidsbalans. Aan deze overstap lagen meerdere overwegingen ten grondslag. Een belangrijke overweging was om aan te sluiten bij de reikwijdte van het EMU-saldo en de EMU-schuld. De reikwijdte van saldo en schuld is de gehele overheid (general government) en omvat naast het Rijk ook de sociale fondsen, de lokale overheden en overheidsinstellingen. Daarmee laat de overheidsbalans een vollediger beeld zien van de financiële positie van de (rijks)overheid. Immers, de rijksoverheid gaat ook schulden aan, waarbij de bezittingen die daaruit voortvloeien voor een groot gedeelte elders in de collectieve sector neerslaan. Dit kan bijvoorbeeld bij decentrale overheden, zelfstandige bestuursorganen of scholen zijn.

Wat is een overheidsbalans?

De onderstaande overheidsbalans geeft inzicht in het totaal van bezittingen, schulden en het vermogen van de centrale overheid, decentrale overheden en de sociale-verzekeringsinstellingen als geheel. De activa (bezittingen) bestaan uit financiële activa, zoals uitgezette leningen, en niet-financiële activa, zoals wegen en gebouwen. De passivazijde van de balans bestaat uit de schulden en het vermogen van de overheid.

De overheidsbalans is een momentopname van het netto-vermogen van de overheid op een specifieke datum. Het netto-vermogen is het saldo van de bezittingen en schulden van de overheid. Voorwaardelijke verplichtingen en rechten maken geen onderdeel uit van de balans. Daarmee ontbreken dus toekomstige belastingopbrengsten en AOW-verplichtingen op de overheidsbalans. De houdbaarheidsstudies van het Centraal Planbureau (CPB) houden daarentegen wel rekening met dergelijke toekomstige posten. Bij deze studies maakt het CPB gebruik van een aantal posten van de overheidsbalans.

Overheidsbalans 2017-2020

Tabel 8.1 omvat de overheidsbalans van de jaren 2017 tot en met 2020. Het vermogen van de overheid is het saldo van activa en schulden. Bij een positief vermogen zijn de bezittingen groter dan de schulden. In de periode 2017-2020 neemt het vermogensoverschot toe. Toch daalt het vermogensoverschot in 2020 ten opzichte van 2019 en komt het uit op 215,8 miljard euro. Deze afname komt met name voort uit het omvangrijke overheidstekort in 2020 ten gevolge van de coronacrisis. Na de tabel volgt een korte toelichting op de verschillende posten op de overheidsbalans.

Tabel 8.1 Overheidsbalans 2017-2020

Bedragen in miljoenen euro

2017

2018

2019

2020

Activa

  

719.306

735.990

752.820

773.992

 

Niet-financiele activa

473.564

490.180

494.736

499.732

  

Vaste activa

418.318

432.344

446.464

458.338

  

Voorraden

2.108

2.016

2.009

2.412

  

Olie- en gasreserves

17.546

18.652

9.340

2.917

  

Grond

35.592

37.168

36.923

36.065

 

Financiële activa

245.742

245.810

258.084

274.260

  

Aandelen en overige deelnemingen

103.023

103.016

112.468

108.867

  

Leningen

53.969

55.687

57.710

62.015

  

Handelskredieten en transitorische posten

54.743

56.151

56.322

70.386

  

Schuldbewijzen

7.335

8.458

7.157

6.332

  

Chartaal geld en deposito's

14.858

14.275

14.977

20.667

  

Financiële derivaten

11.814

8.223

9.450

5.993

Passiva

  

719.306

735.990

752.820

773.992

 

Financiële passiva

523.517

511.386

506.584

558.165

  

Schuldbewijzen

386.405

377.591

373.045

424.404

  

Leningen

85.579

80.685

82.545

77.247

  

Handelskredieten en transitorische posten

49.557

51.500

49.305

54.895

  

Deposito's

1.974

1.608

1.688

1.618

 

Vermogenssaldo

195.789

224.604

246.236

215.827

Bron: Centraal Bureau voor Statistiek (2021)

      

Toelichting posten overheidsbalans

Hieronder volgt een korte toelichting op de activa en de passiva van de overheidsbalans. In de Miljoenennota van 20207 is een uitgebreide toelichting op de overheidsbalans gepubliceerd.

Activa (bezittingen)

De activa zijn onder te verdelen in niet-financiële activa en financiële activa. De niet-financiële activa omvatten onder meer gebouwen, grond en minerale reserves. De financiële activa bestaan uit alle financiële bezittingen van de overheid, zoals aandelen in ondernemingen en leningen aan financiële instellingen.

De niet-financiële activa zijn met 26,2 miljard euro in waarde toegenomen tussen 2017 en 2020. De hoofdzakelijke redenen hiervoor zijn dat de vaste activa afgelopen periode gestegen zijn met 40 miljard euro terwijl de olie- en gasreserves daalden met 14,6 miljard euro. Onder de vaste activapost worden onder andere de grond-, weg- en waterbouwkundige werken in bezit van de overheid geschaard. Deze zijn afgelopen vier jaar met meer dan 27 miljard euro in waarde toegenomen. De olie- en gasreserves zijn daarentegen afgenomen vanwege het politieke besluit om de gaswinning in Groningen af te bouwen.

De financiële activa zijn met 28,5 miljard euro toegenomen in de periode 2017-2020. Deze toename is het resultaat van diverse plussen en minnen. De grootste post betreft de toename van de handelskredieten en transitorische posten met 15,6 miljard euro. Onder deze laatste post valt de uitstel van betaling van belastingen in 2020 vanwege de impact van de coronacrisis. Daarnaast is het bedrag aan uitgegeven leningen tussen 2017-2020 gestegen met 8 miljard euro. Tussen 2019 en 2020 is het bedrag aan leningen sterker toegenomen dan in voorgaande jaren vanwege coronagerelateerde steunmaatregelen zoals de Tozo en KLM-lening.

Passiva (schulden)

De passiva bevatten de schulden van de overheid die in het verleden zijn opgebouwd. De overheid gaat deze schulden onder meer aan ter financiering van overheidstekorten.

Tussen 2017 en 2020 zijn de verschillende soorten financiële passiva in waarde gestegen met 34,6 miljard euro. Deze stijging komt hoofdzakelijk door de toename van de schuldbewijzen gedurende die periode met 38,0 miljard euro. Van 2017 tot en met 2019 nam het bedrag aan schuldbewijzen af, waarna het in 2020 toenam met 51,4 miljard euro. De toename van de waarde van de schuldbewijzen in 2020 is groter dan het overheidstekort van dat jaar (33,4 miljard euro). Dit komt vooral doordat door de coronacrisis en de daarmee samenhangende onzekerheid rondom inkomsten en uitgaven, het saldo dat de Staat aanhoudt bij de DNB hoger is uitgekomen dan voorheen.

9 FISCALE REGELINGEN

9.1 Inleiding

Deze bijlage besteedt aandacht aan fiscale regelingen. Het belastingstelsel kent verschillende soorten fiscale regelingen die de belastingopbrengst verminderen, zoals zoals aftrekposten, vrijstellingen, heffingskortingen en verlaagde tarieven.8 Het monitoren van de budgettaire kosten van fiscale regelingen is van belang voor transparante Rijks­financiën. De regelingen kosten immers geld in de vorm van lagere belastingontvangsten. Deze bijlage besteedt daarnaast aandacht aan de evaluaties die afgelopen jaren zijn uitgevoerd en de evaluaties die gepland staan voor komende jaren. Het evalueren van fiscale regelingen is essentieel om het beleid te kunnen verbeteren. Dit jaar is een tabel met de kern van de evaluatie-uitkomsten vanaf 2010 toegevoegd.

Dit jaar is een aantal regelingen toegevoegd aan het overzicht: de vrijstelling overdrachtsbelasting voor terugkoop VoV woningen, het lage vpb-tarief, de stakingsverliesregeling in de vpb, de stadsverwarmingsregeling, de inputvrijstelling energiebelasting voor elektriciteitsopwekking en de inputvrijstelling kolenbelasting voor elektriciteitsopwekking. De inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik was eerder onderdeel van de vrijstellingen energie-intensieve processen, maar wordt nu afzonderlijk weergegeven. Meer informatie over deze en andere fiscale regelingen is te vinden in bijlage 10 "Toelichting op de fiscale regelingen." Fiscale regelingen die verplicht zijn op basis van Europese wet- en regelgeving of een budgettair belang van minder dan 5 miljoen euro hebben, worden niet in deze bijlage vermeld, maar worden wel benoemd in bijlage 10.

In paragraaf 9.2 worden de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van fiscale regelingen samengevat. Het budgettaire overzicht is opgenomen in paragraaf 9.3. De twee daaropvolgende paragrafen maken inzichtelijk welke factoren bijdragen aan opvallende ontwikkelingen in het budgettaire belang. Paragraaf 9.4 gaat in op de budgettaire effecten van de beleidsmaatregelen die in het pakket Belastingplan 2022 worden aangekondigd en andere maatregelen die zijn genomen sinds de vorige Miljoenennota. Paragraaf 9.5 presenteert de benchmarktoets en gaat in op de belangrijkste endogene ontwikkelingen en (technische) bijstellingen van het budgettaire belang. Paragraaf 9.6 besteedt aandacht aan de evaluaties van fiscale regelingen. Daarin wordt eerst ingegaan op de toezegging van de Minister van Financien om structureel meer aandacht te besteden aan evaluaties van fiscale regelingen. Vervolgens wordt in deze paragraaf een korte samenvatting gegeven van evaluaties die sinds de Miljoenennota 2021 zijn afgerond en de evaluaties die gepland staan voor de periode 2021-2025. Tot slot gaat paragraaf 9.7 in op de beleidsmatige evaluatie- en onderzoeksagenda op het terrein van belastingen en toeslagen.

9.2 Samenvatting

Over het algemeen is sprake van een beheerste groei van de budgettaire omvang van fiscale regelingen tussen 2017 en 2022. Dit jaar zijn van veel regelingen realisatiecijfers bekend tot en met 2019 op basis van aangiftegegevens (met name voor de inkomstenbelasting). Slechts bij enkele regelingen is er naar verwachting tussen 2018 en 2022 een sterke endogene (niet-beleidsmatige) ontwikkeling van het belang. Dit betreft met name de regelingen voor nulemissievoertuigen, de middelingsregeling, de verminderingen in de verhuurderheffing, en regelingen in de energiebelasting. Enkele beleidsmaatregelen op het terrein van de fiscale regelingen met een substantieel budgettair effect zijn de aanpassing van de verhuurderheffing, de verlaging van de IACK en de versobering van de korting in de bijtelling voor EV. Daarnaast is bij Koninklijk Besluit geregeld dat de aftrek voor scholingsuitgaven per 1 januari 2022 wordt afgeschaft, uitgezonderd bestaand overgangsrecht. Verder neemt het budgettaire belang van een aantal fiscale regelingen in de energiebelasting behoorlijk toe als gevolg van de stijging van ODE tarieven in met name de hogere verbruiksschijven voor gas.

9.3 Overzicht van het budgettaire belang van fiscale regelingen

Tabel 9.3.1 geeft inzicht in het budgettaire belang van fiscale regelingen van 2017 tot en met 2022. De laatste kolom geeft de gemiddelde jaarlijkse procentuele groei weer tussen 2017 en 2022. De groei kan zowel het gevolg zijn van beleidsmaatregelen als van endogene ontwikkelingen. Endogene ontwikkelingen zijn de ontwikkelingen die niet het directe gevolg zijn van beleidsmaatregelen, maar van andere factoren die het gebruik van een regeling beïnvloeden, zoals de economische ontwikkeling.

Tabel 9.3.1 Fiscale regelingen 2017-2022, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)1
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Gemiddeld % groei ‘17-‘222

Persoonsgebonden aftrek

       

Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)

233

246

224

238

253

23

‒ 37,1%

Giftenaftrek inkomstenbelasting

421

467

388

384

387

390

‒ 1,5%

Aftrek specifieke zorgkosten

274

282

266

260

257

257

‒ 1,3%

Onderhoudsverplichtingen aftrek

322

315

314

292

280

268

‒ 3,6%

Belaste ontvangen alimentatie

‒ 201

‒ 197

‒ 189

‒ 186

‒ 186

‒ 186

‒ 1,6%

Inkomensvoorzieningen

       

Pensioen niet-belaste premie

17.743

18.918

19.498

20.211

21.822

22.633

5,0%

Pensioen belaste uitkering

‒ 12.453

‒ 12.698

‒ 12.419

‒ 12.594

‒ 12.814

‒ 13.132

1,1%

Pensioen vrijstelling box 3

7.209

7.128

7.254

7.417

7.106

7.305

0,3%

Lijfrente premieaftrek

549

585

561

578

623

647

3,3%

Lijfrente belaste uitkering

‒ 395

‒ 400

‒ 360

‒ 365

‒ 372

‒ 381

‒ 0,7%

Lijfrente vrijstelling box 3

229

224

211

215

206

212

‒ 1,5%

Nettopensioen en nettolijfrente

4

5

6

6

8

9

20,6%

FOR aftrek

190

198

201

204

212

220

3,0%

FOR belaste afneming

‒ 96

‒ 102

‒ 103

‒ 104

‒ 108

‒ 112

3,2%

Arbeidsongeschiktheidsverzekering premieaftrek

525

526

538

545

564

578

2,0%

Arbeidsongeschiktheidsverzekering belaste uitkering

‒ 402

‒ 399

‒ 394

‒ 405

‒ 418

‒ 429

1,3%

Reisaftrek OV

9

9

9

5

6

7

‒ 4,6%

Middelingsregeling3

87

110

125

161

185

210

19,3%

(Eigen) woning

       

Hypotheekrenteaftrek

11.770

10.986

10.036

9.318

8.748

8.858

‒ 5,5%

Aftrek financieringskosten eigen woning

218

210

216

229

230

230

1,1%

Aftrek periodieke betalingen erfpacht, opstal en beklemming

30

31

31

31

31

31

0,9%

Aftrek rente en kosten van geldleningen over restschuld vervreemde eigen woning

26

21

16

15

14

13

‒ 12,7%

Eigenwoningforfait

‒ 3.346

‒ 3.328

‒ 3.086

‒ 3.129

‒ 2.873

‒ 3.110

‒ 1,5%

Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

634

647

544

524

517

507

‒ 4,4%

Schenk- en erfbelasting Eenmalige vrijstelling eigen woning

195

195

195

195

195

195

0,0%

OVB Verlaagd tarief woning niet-starters4

2.454

2.737

2.715

3.198

2.084

2.402

‒ 0,4%

OVB Vrijstelling woning starters

1.364

1.337

n.v.t.

OVB Vrijstelling terugkoop VoV woningen

6

36

 

Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen

       

Vermindering verhuurderheffing3

47

76

177

172

197

603

66,6%

Kamerverhuurvrijstelling

11

11

10

10

10

11

‒ 0,1%

Vrijstelling rechten op bepaalde kapitaalsuitkeringen, waaronder KEW, box 3

949

857

855

780

808

747

‒ 4,7%

Vrijstelling rechten op kapitaalsuitkering bij overlijden box 3

27

25

26

25

27

27

0,0%

Vrijstelling groen beleggen box 3

45

40

45

44

50

54

3,6%

Heffingskorting groen beleggen box 3

27

26

29

30

31

35

5,2%

Heffingvrij vermogen box 3

1.182

963

944

888

1.280

1.288

1,7%

Fiscale faciliteiten Natuurschoonwet

37

37

37

37

38

39

1,2%

Verlaging lastendruk in de winstsfeer

       

Zelfstandigenaftrek

1.769

1.882

1.873

1.731

1.608

1.559

‒ 2,5%

Extra zelfstandigenaftrek starters

99

108

108

102

97

100

0,3%

Meewerkaftrek

8

8

8

7

8

7

‒ 1,5%

Stakingsaftrek

16

18

17

15

15

15

‒ 1,2%

Aftrek speur- en ontwikkelingswerk

5

5

5

5

5

5

‒ 1,6%

Willekeurige afschrijving starters

8

8

8

7

7

7

‒ 3,2%

Doorschuiving stakingswinst

264

274

278

283

295

307

3,1%

Doorschuifregelingen inkomen uit aanmerkelijk belang box 2

102

104

106

114

119

121

3,5%

Mkb-winstvrijstelling

1.864

2.031

2.145

1.894

2.081

2.165

3,0%

Terbeschikkingstellingsvrijstelling

18

21

21

20

20

20

1,7%

Laag vpb-tarief

1.082

1.089

1.392

1.992

2.829

3.425

25,9%

Innovatiebox

1.581

1.646

1.597

1.636

1.410

1.433

‒ 1,9%

Liquidatie- en stakingsverliesregeling

593

695

721

748

758

741

4,6%

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

393

429

443

400

412

410

0,9%

Energie-investeringsaftrek (EIA)

135

160

127

145

149

149

2,0%

Milieu-investeringsaftrek (MIA)

114

139

126

75

114

144

4,8%

VAMIL

27

19

20

15

25

25

‒ 1,5%

Tonnageregeling winst uit zeescheepvaart

120

120

119

117

115

112

‒ 1,4%

Landbouwvrijstelling in de winstsfeer

951

854

769

664

598

538

‒ 10,8%

Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer

7

8

8

8

10

10

7,2%

OVB Vrijstelling cultuurgrond

118

123

128

133

184

191

10,1%

OVB Vrijstelling bedrijfsoverdracht in familiesfeer

16

16

16

17

22

22

6,7%

Schenk- en erfbelasting Bedrijfsopvolgingsfaciliteit

517

481

481

481

481

481

‒ 1,4%

Schenk- en erfbelasting Faciliteiten ANBI’s

211

215

219

223

228

232

1,9%

Giftenaftrek vennootschapsbelasting

8

7

8

8

9

9

3,0%

Loonbelasting

       

Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk WBSO

1.182

1.074

1.182

1.226

1.438

1.336

2,5%

Verlaagd gebruikelijk loon voor dga’s van startups

0

0

0

0

0

0

0,0%

30%-regeling

968

1.056

1.062

1.100

702

703

‒ 6,2%

Afdrachtvermindering zeevaart

108

109

109

108

108

108

0,0%

Vrijstelling uitkering wegens 25- of 40-jarig dienstverband

119

122

123

124

128

132

2,1%

Heffingskortingen

       

Algemene heffingskorting

19.389

19.915

21.778

23.746

24.604

24.914

5,1%

Arbeidskorting

18.564

19.834

19.427

21.817

24.519

25.030

6,2%

Inkomensafhankelijke combinatiekorting

2.004

1.985

1.753

1.735

1.648

1.580

‒ 4,6%

Jonggehandicaptenkorting

178

179

180

182

184

186

0,9%

Alleenstaande ouderenkorting

484

454

432

457

449

463

‒ 0,9%

Ouderenkorting

3.008

3.330

3.788

3.910

4.115

4.216

7,0%

Energiebelasting

       

Verlaagd tarief glastuinbouw

127

115

114

138

136

131

0,7%

Teruggaaf kerkgebouwen en non-profit

29

30

34

37

37

37

5,2%

Teruggaaf energie-intensieve industrie5

6

8

8

9

0

0

‒ 100,0%

Salderingsregeling

156

215

252

303

330

355

17,9%

Vrijstellingen voor energie-intensieve processen

76

84

95

116

135

139

12,8%

Belastingvermindering per aansluiting

2.441

2.443

2.133

3.509

3.693

3.701

8,7%

Stadsverwarmingsregeling

45

49

59

67

71

74

10,2%

Inputvrijstelling energiebelasting voor elektriciteitsopwekking

290

310

388

687

729

741

20,7%

Inputvrijstelling kolenbelasting voor elektriciteitsopwekking

148

129

86

86

86

84

‒ 10,7%

Inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik

27

26

25

25

26

26

‒ 0,6%

Omzetbelasting

       

Verlaagd tarief voedingsmiddelen en water

7.819

8.117

6.822

6.641

6.830

7.199

‒ 1,6%

Verlaagd tarief geneesmiddelen en hulpmiddelen

1.554

1.624

1.397

1.493

1.461

1.438

‒ 1,5%

Verlaagd tarief culturele goederen en diensten

1.017

1.052

984

708

708

942

‒ 1,5%

Verlaagd tarief arbeidsintensieve diensten

964

1.034

849

828

886

966

0,0%

Verlaagd tarief overig

2.055

2.180

1.821

1.268

1.382

1.728

‒ 3,4%

Kleineondernemersregeling

159

177

194

180

210

222

6,9%

Auto

       

BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen

4

10

24

28

30

26

45,4%

MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen

12

20

41

84

139

172

71,0%

IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto's

84

149

283

416

504

495

42,6%

IB/LB Korting op de bijtelling voor zuinige auto's (overgangsrecht)

510

374

88

n.v.t.

BPM Teruggaaf taxi's en openbaar vervoer

90

74

136

n.v.t.

MRB Vrijstelling taxi's en openbaar vervoer

48

50

53

51

51

51

1,3%

BPM Teruggaaf diverse voertuigen

13

15

14

12

13

14

1,5%

MRB Vrijstelling diverse voertuigen

25

27

26

27

28

29

3,0%

BPM Vrijstelling bestelauto ondernemers

757

837

838

721

862

941

4,4%

MRB Verlaagd tarief bestelauto ondernemers

826

873

924

959

998

1.038

4,7%

MRB Verlaagd tarief bestelauto gehandicapten

15

15

15

16

16

17

2,5%

MRB Vrijstelling motorrijtuigen ouder dan 40 jaar

58

64

69

75

81

87

8,3%

MRB Overgangsregeling motorrijtuigen vanaf bouwjaar 1988

19

17

15

13

12

11

‒ 10,4%

MRB Kwarttarieven

141

152

161

151

195

206

7,9%

MRB Halftarief plug-in hybride auto’s

37

38

35

35

40

46

4,5%

Assurantiebelasting

       

Vrijstelling Brede Weersverzekering

5

6

6

n.v.t.

X Noot
1

[-] = regeling is in dat jaar niet van toepassing; [0] = budgettair belang van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.

X Noot
2

Als de regeling nog niet bestond in 2017 of het budgettair belang van 2017 is niet bekend, is de gemiddelde jaarlijkse groei gegeven vanaf het jaar dat de regeling bestaat.

X Noot
3

Budgettair belang middelingsregeling en vermindering verhuurderheffing is op kasbasis.

X Noot
4

Tot en met 2020 ook starters

X Noot
5

Het budgettaire belang van de teruggaafregeling voor elektriciteit gebruikt door energie-intensieve ondernemingen is vanaf 2021 op nihil geraamd. Dit heeft ermee te maken dat de teruggaafregeling momenteel geen toepassing meer vindt. Dit is het gevolg van het aflopen van de energiebesparingsconvenanten MEE en MJA3 per 1 januari 2021. Deze convenanten gelden namelijk als voorwaarde voor toepassing van de teruggaafregeling.

De interpretatie van de gepresenteerde cijfers vergt aandacht. De recht gedrukte cijfers zijn schattingen van het budgettaire belang die gebaseerd zijn op concreet bronmateriaal over het gebruik van een regeling. Meestal betreft dit realisatiecijfers die volgen uit de aangiftegegevens van de Belastingdienst. Deze cijfers geven in redelijke mate een definitieve inschatting van het budgettaire belang. De cursieve cijfers zijn ramingen. Hierbij is (nog) geen (volledige) informatie beschikbaar voor dat jaar en is op basis van trendramingen of aannames het budgettaire belang bepaald. Over de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek zijn bijvoorbeeld tot en met 2018 aangiftegegevens beschikbaar, waarmee het budgettaire belang kan worden geschat – deze cijfers staan recht gedrukt. De groei van het gebruik van de regeling na 2018 wordt verondersteld gelijk te zijn aan de groei van de investeringen in vaste activa en op basis van deze aanname worden de ramingen voor de jaren vanaf 2019 gemaakt – deze cijfers staan cursief.

De informatiebasis, ook wel ramingsgrond, verschilt van post tot post en staat per regeling vermeld in de bijlage «Toelichting op de fiscale regelingen». In het ene uiterste volgt het budgettaire belang direct uit de aangiften (zoals de afdrachtverminderingen voor de loonbelasting), in het andere uiterste is er geen kwantitatieve informatie over het feitelijke gebruik, omdat het gebruik niet hoeft te worden aangegeven (zoals bijvoorbeeld de doorschuifregeling voor stakingswinst) en ook cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en andere gegevensbronnen weinig aanknopingspunten bieden voor een benadering van het budgettaire belang. Tussen deze twee uitersten zitten regelingen waarvan het budgettaire belang is berekend op basis van rekenregels, zoals bijvoorbeeld de aftrekposten in de inkomstenbelasting. De aftrekpost blijkt uit de belastingaangiften en het budgettaire belang wordt berekend door de belastingheffing met en zonder de aftrekpost met elkaar te vergelijken. Deze rekenregel impliceert dat voor elke aftrekpost wordt aangenomen dat die aftrekpost de laatste is. Doordat belastingplichtigen meerdere aftrekposten kunnen hebben, is met deze wijze van berekenen het budgettaire belang van de aftrekposten feitelijk niet optelbaar.9 Er wordt ook op gewezen dat het hier vermelde budgettaire belang niet hetzelfde is als de opbrengst in het geval dat een regeling wordt afgeschaft. Het budgettaire belang geldt voor het feitelijke gebruik en houdt geen rekening met gedragseffecten als de regeling zou worden afgeschaft. Ook kan bij afschaffing sprake zijn van samenhang met andere regelingen.

9.4 Beleidsmaatregelen

Tabel 9.4.1 bevat een overzicht van de nieuwe beleidsmaatregelen die betrekking hebben op de fiscale regelingen. De genoemde bedragen hebben soms betrekking op meerdere regelingen binnen een domein. Zo heeft de verlaging van de cap in de bijtelling voor elektrische auto's invloed op zowel de bijtelling als de vrijstellingen in de BPM en MRB voor elektrische voertuigen. Voor een inhoudelijke uitleg van de maatregelen wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de betreffende wetsvoorstellen.

Tabel 9.4.1 Fiscale beleidsmaatregelen, budgettair belang op transactiebasis in vaste prijzen (x € miljoen)1
 

2021

2022

2023

structureel

Pakket Belastingplan 2022

    

IACK buitenlandse belastingplichtigen

 

12

12

12

IACK dekking betaald ouderschapsverlof

 

130

130

130

Verlagen cap in de bijtelling van elektrische auto's

 

36

72

0

Verlagen afbouwpercentage arbeidskorting

 

‒ 100

‒ 100

‒ 100

Vrijstelling overdrachtsbelasting voor terugkoop van VoV-woningen

‒ 6

‒ 36

‒ 36

‒ 36

Wijziging bieraccijns en afschaffen verlaagde tarief kleine bierbrouwerijen

 

0

2

2

     

Overig

    

Tijdelijk ophogen budget MIA/VAMIL

 

30

30

0

X Noot
1

[+] = opbrengst, het budgettaire belang van de regeling neemt af; [–] = derving, het budgettaire belang van de regeling neemt toe.

Naast de regelingspecifieke maatregelen kunnen ook algemene tariefsmaatregelen invloed hebben op het budgettaire belang van fiscale regelingen. Zo verandert het budgettaire belang van een aftrekpost in de inkomstenbelasting als het belastingtarief verandert. Het totale effect van specifieke en algemene beleidsmaatregelen op het budgettaire belang is terug te vinden in de bijlage "Toelichting op de fiscale regelingen".

9.5 Benchmarktoets en opvallende ontwikkelingen

Tabel 9.5.1 biedt inzicht in opvallende (endogene) ontwikkelingen in de ramingen van fiscale regelingen. De endogene ontwikkeling laat zien hoe het budgettair belang zich ontwikkelt zonder invloed van beleidsmaatregelen. De tabel presenteert de raming van het budgettaire belang dat voor 2017 werd geraamd bij de start van het huidige demissionaire kabinet in de Miljoenennota 2018 (de benchmark). Vervolgens wordt de bijstelling van de raming voor 2017 vermeld. Deze bijstelling werkt door in de raming voor de kabinetsjaren. Vervolgens wordt de absolute endogene groei en de gemiddelde procentuele endogene groei per jaar tussen 2017 en 2022 gegeven. De tabel bevat de fiscale regelingen waarbij de geraamde endogene ontwikkeling in die periode gemiddeld (absoluut) groter dan 8% per jaar is en/of de bijstelling voor 2017 (absoluut) groter dan 8% is. Bijstellingen en ontwikkelingen kleiner dan 5 miljoen euro zijn buiten beschouwing gelaten, evenals bijstellingen die zien op het verschil tussen realisatie en budget van een regeling. Hieronder wordt een aantal posten waarbij er een aanwijsbare oorzaak is voor de opvallende ontwikkeling, nader toegelicht.

9.5.1 Toelichting mutatie ten opzichte van benchmark 2017 (x € miljoen)1
 

Benchmark 2017

Bijstelling 2017

Bijstelling in %

Endogeen 2018-2022

Endogeen in % per jaar

Persoonsgebonden aftrek

     

Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)

212

21

9,9%

40

3,2%

Giftenaftrek inkomstenbelasting

362

59

16,4%

18

0,8%

Inkomensvoorzieningen

     

FOR aftrek

160

30

18,5%

41

4,0%

Arbeidsongeschiktheidsverzekering premieaftrek

574

‒ 50

‒ 8,7%

82

2,9%

Arbeidsongeschiktheidsverzekering belaste uitkering

‒ 460

58

‒ 12,7%

‒ 49

2,3%

Middelingsregeling

86

1

1,2%

123

19,3%

(Eigen) woning

     

Hypotheekrenteaftrek

10.648

1.123

10,5%

‒ 1.500

‒ 2,7%

Aftrek financieringskosten eigen woning

280

‒ 62

‒ 22,1%

31

2,7%

Aftrek rente en kosten van geldleningen over restschuld vervreemde eigen woning

27

‒ 1

‒ 5,3%

‒ 11

‒ 10,6%

OVB Verlaagd tarief woning niet-starters

2.944

‒ 490

‒ 16,6%

‒ 52

‒ 0,4%

Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen

     

Vermindering verhuurderheffing

23

24

104,3%

336

52,2%

Verlaging lastendruk in de winstsfeer

     

Extra zelfstandigenaftrek starters

108

‒ 9

‒ 8,2%

17

3,3%

Mkb-winstvrijstelling

1.635

229

14,0%

615

5,9%

Landbouwvrijstelling in de winstsfeer

1.109

‒ 158

‒ 14,3%

‒ 386

‒ 9,9%

Schenk- en erfbelasting Bedrijfsopvolgingsfaciliteit

383

134

35,0%

‒ 36

‒ 1,4%

Loonbelasting

     

Verlaagd gebruikelijk loon voor dga’s van startups

29

‒ 29

‒ 100,0%

0

0,0%

Energiebelasting

     

Verlaagd tarief glastuinbouw

121

6

4,7%

‒ 45

‒ 8,5%

Teruggaaf kerkgebouwen en non-profit

24

5

23,2%

0

0,0%

Salderingsregeling

120

36

30,1%

183

16,8%

Omzetbelasting

     

Verlaagd tarief geneesmiddelen en hulpmiddelen

1.830

‒ 276

‒ 15,1%

339

4,0%

Verlaagd tarief culturele goederen en diensten

1.568

‒ 551

‒ 35,2%

119

2,2%

Verlaagd tarief arbeidsintensieve diensten

660

304

46,1%

214

4,1%

Verlaagd tarief overig

1.877

178

9,5%

132

1,3%

Auto

     

BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen

4

0

10,8%

18

40,8%

MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen

12

0

0,0%

135

65,7%

IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto's

86

‒ 2

‒ 2,3%

374

40,4%

IB/LB Korting op de bijtelling voor zuinige auto's (overgangsrecht)

529

‒ 19

‒ 3,6%

‒ 305

‒ 16,6%

BPM Teruggaaf taxi's en openbaar vervoer

51

39

78,1%

60

10,8%

MRB Vrijstelling motorrijtuigen ouder dan 40 jaar

58

0

0,0%

34

9,5%

MRB Overgangsregeling motorrijtuigen vanaf bouwjaar 1988

19

0

0,0%

‒ 8

‒ 10,4%

X Noot
1

[-] = regeling is in dat jaar niet van toepassing; [0] = budgettair belang van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.

Middelingsregeling

Het budgettaire belang van de middelingsregeling varieerde jarenlang tussen 80 en 90 miljoen euro, maar loopt sinds 2018 fors op. Dit bedrag (op kasbasis) is opgelopen tot 125 miljoen euro en 161 miljoen euro in 2020. In het eerste half jaar van 2021 is wederom een forse stijging zichtbaar. Naar verwachting bedraagt het budgettaire beslag in 2021 185 miljoen euro en stijgt dit in 2022 door tot 210 miljoen euro.

Uit een nadere analyse blijkt dat niet zozeer het aantal middelingsverzoeken oploopt, maar vooral het gemiddelde bedrag per middelingsverzoek. Dit was in 2016 nog circa 1600 euro, maar in 2020 al circa 3100 euro. Uit de evaluatie van deze regeling bleek onder andere dat het budgettaire beslag van deze regeling vier keer zo groot zou kunnen zijn bij volledige benutting. Het is dus waarschijnlijk dat burgers die recht hebben op een hoog middelingsbedrag, de afgelopen jaren vaker de regeling ook daadwerkelijk benut hebben.

Aftrek rente en kosten van geldleningen over restschuld vervreemde eigen woning

De aftrek voor rente en kosten van geldleningen over restschuld vervreemde eigen woning betreft een tijdelijke crisismaatregel die afliep in 2017. Het budgettaire belang vanaf 2018 betreft de gevallen die gebruik maken van de mogelijkheid om na 2017 voor een periode van maximaal vijftien jaar verkoopkosten (zoals makelaarskosten) en renten van geldleningen voor een restschuld van een verkochte eigen woning af te trekken. Dit budgettair belang neemt geleidelijk af tot 0 in 2033.

Vermindering verhuurderheffing

De heffingsverminderingen worden pas na realisatie definitief toegekend. Hierdoor zijn de kosten van de oude heffingsverminderingen op kasbasis in de eerste jaren vanaf invoering in 2014 gering en gemiddeld veel lager dan ingeboekt. Vanaf 2018 zijn de kosten juist gemiddeld veel hoger dan ingeboekt. Dit verklaart de hoge endogene groei over de jaren 2018-2021. In 2022 wordt een grote realisatie verwacht van de heffingsvermindering nieuwbouw.

Landbouwvrijstelling in de winstsfeer

Reguliere waardestijgingen van landbouwgrond (WEVAB) zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting door de landbouwvrijstelling. Door veel gebruik van herwaardering van gronden naar de WEVAB-waarde was er tot en met 2015 sprake van een hoog budgettair belang. Cijfers over 2016-2018 laten een aanzienlijke daling van het budgettaire belang zien, vermoedelijk omdat de bulk aan herwaarderingen achter de rug is. Voorlopige cijfers over 2019 suggereren dat die trend doorzet. Aangenomen wordt dat het budgettaire belang na 2018 met 10% per jaar daalt. Na enkele jaren zal een nieuw min of meer structureel niveau van het budgettaire belang zijn bereikt.

Verlaagd gebruikelijk loon voor dga's van startups

De kosten van de gebruikelijkloonregeling innovatieve start-ups zijn bij invoering in 2017 geraamd op structureel 29 miljoen euro per jaar. Uit nader onderzoek blijkt dat sinds de invoering slechts heel beperkt gebruik wordt gemaakt van de regeling. De kosten worden nu vanaf invoering geraamd op jaarlijks 0 miljoen euro, afgerond op miljoenen.

Energiebelasting

De budgettaire omvang van de salderingsregeling in de energiebelasting blijft net als voorgaande jaren hard groeien. Het budgettaire belang van de regeling stijgt doordat op basis van de prognose uit de Klimaat- en Energieverkenning 2020 blijkt dat jaarlijks meer zonne-energie wordt opgewekt door kleinverbruikers.

Auto

Door de opkomst van elektrisch rijden in Nederland, loopt het budgettaire belang van de fiscale regelingen op dit gebied ten opzichte van 2017 elk jaar op. In 2020 zijn, ondanks corona, met name aan het einde van het jaar nog veel volledig elektrische auto’s verkocht in anticipatie op de verlaging van de korting op de bijtelling en de aanscherping van de cap in de bijtelling voor volledig elektrische auto’s per 2021. Dit werkt voor de bijtelling ook door in de jaren na 2020 doordat auto’s gemiddeld circa vier jaar in de bijtelling zitten. Het kabinet kiest ervoor om de stimulering van elektrische auto’s meer te richten op de goedkopere personenauto’s in de bijtelling door de cap in de bijtelling te verlagen. Daarnaast wordt de stimulering meer gericht op de particuliere markt door extra aanschafsubsidie (SEPP) beschikbaar te stellen. Hierdoor wordt in anticipatie hierop in 2021 een iets hoger aantal nieuwverkopen van zakelijke elektrische auto’s verwacht, maar lagere aantallen (en daarmee ook een lager budgettair belang) in de periode erna dan zonder deze aanpassing. De extra SEPP leidt tot extra particuliere nieuwverkopen. Daardoor neemt het budgettaire belang van de bpm- en mrb-vrijstelling verder toe. Voor zuinige auto’s is de korting op de bijtelling afgeschaft per 2016 met overgangsrecht, waardoor het budgettaire belang geleidelijk afneemt. De teruggaaf van bpm voor taxi’s en openbaar vervoer kende een uitschieter naar boven in 2017 door met name de verkoop van bestelauto’s op aardgas die een hoge bpm hebben. Het budgettaire belang is weer terugzakt naar een lager niveau in 2018 dan in 2017, maar is nog wel hoger dan in 2016. De teruggaafregeling bpm voor taxi’s is afgeschaft per 2020. De teruggaafregeling bpm voor taxi’s wordt gerespecteerd voor voertuigen die vóór 2020 gekocht zijn, waardoor met name in 2019 extra aankopen (anticipatie-effecten) hebben plaatsgevonden. Door corona zijn in 2020 minder nieuwe conventionele auto’s verkocht. Hierdoor loopt het budgettair belang van de betreffende bpm-posten in 2020 terug. In 2021 wordt voor deze bpm-posten een herstel verwacht van het aantal nieuwverkopen.

9.6 Evaluaties

In deze paragraaf wordt verslag gedaan van evaluaties van fiscale regelingen. Bij evaluaties van fiscale regelingen dient het toetsingskader fiscale regelingen te worden doorlopen, waarbij de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) van toepassing is. Dit betekent onder meer dat de instrumentkeuze voor een fiscale regeling opnieuw tegen het licht moet worden gehouden, de doeltreffendheid en doelmatigheid moet worden onderzocht en worden bepaald of een horizonbepaling aan de orde is. Op hoofdlijnen wordt aandacht geschonken aan de conclusies en eventuele beleidsconsequenties die het kabinet heeft getrokken op basis van de uitgevoerde evaluaties. Eerst wordt kort aandacht besteed aan de beleidsdoorlichting, het verantwoordingsonderzoek 2020 van de Algemene Rekenkamer en evaluaties in de periode 2010-2021. Daarna volgt een samenvatting van de evaluaties die sinds de vorige Miljoenennota zijn uitgebracht. In de bijlage «Toelichting op de fiscale regelingen» is per regeling de vindplaats van de evaluatie vermeld. Tot slot komt de evaluatieprogrammering voor de periode 2021-2025 aan bod.

Evaluaties 2010-2021

In 2019 is een beleidsdoorlichting uitgevoerd van alle evaluaties in de periode 2010-2018. Het rapport biedt inzicht in de toegevoegde waarde van het evalueren van fiscale regelingen. In de doorlichting wordt aan de hand van de 31 evaluaties van fiscale regelingen tussen 2010 en 2018 geïnventariseerd welke informatie de evaluaties opleveren en wat hiermee wordt gedaan in de beleidsvorming. Uit de doorlichting blijkt dat de meeste evaluaties pogen de doeltreffendheid en doelmatigheid vast te stellen, maar onder andere door gebrek aan data en variatie vaak alleen voorzichtige conclusies kunnen worden getrokken. De oorspronkelijke gemaakte keuze voor een fiscale regeling als instrument om het gewenste doel te bereiken, wordt zelden tegen het licht gehouden in de evaluaties. Aanbevelingen in onderzoeks­rapporten ontbreken mede daardoor vaak of blijven tamelijk veilig, waardoor de toegevoegde waarde niet groot is. De kabinetsreacties gaan soms verder dan de aanbevelingen, maar doen in andere gevallen juist weinig met de bevindingen. Uiteindelijk is het aan de politiek de afweging te maken, waarbij een evaluatie als basis kan dienen. In de onderzoeksperiode zijn slechts enkele regelingen fundamenteel gewijzigd naar aanleiding van een evaluatie.

In het verantwoordingsonderzoek Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2020 heeft de Algemene Rekenkamer onderzoek gedaan naar fiscale regelingen. De Algemene Rekenkamer concludeert dat fiscale regelingen te vaak en te makkelijk worden ingezet. Op grond van de analyse pleit de Algemene Rekenkamer fiscale regelingen alleen in te zetten als dit onvermijdelijk is (bijvoorbeeld als zij onlosmakelijk verbonden zijn aan de heffingsstructuur) of wanneer ministers aantonen dat fiscale regelingen evident de voorkeur verdienen boven alternatieve regelingen.

In het verantwoordingsdebat is toegezegd om de Kamer meer systematisch te informeren over de uitkomsten van evaluaties. Het kabinet stuurt uitgevoerde evaluaties naar de Kamer, vergezeld van een kabinetsstandpunt. Aanvullend daarop bevat deze bijlage een korte samenvatting van alle uitgevoerde evaluaties sinds de voorgaande Miljoenennota. Nieuw is dat in bijlage 10 een toelichting van alle fiscale regelingen, naast een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie, ook een korte duiding wordt gegeven van de resultaten van de evaluatie op een zestal punten. Ten eerste de conclusies van de evaluatie betreffende de doeltreffendheid en doelmatigheid, voorts of sprake is van een horizonbepaling en de vraag of aandacht is geschonken aan de argumentatie voor de fiscale regelingen als instrumentkeus en tot slot de beleidsaanbevelingen en de beleidsconclusies die het kabinet daar aan verbonden heeft. Een gecomprimeerde weergave hiervan staat in tabel 9.6.1. De uitkomsten bij de evaluaties t/m 2018 zijn zoals gepresenteerd in de beleidsdoorlichting fiscale regelingen en zijn aangevuld met de nadien gereedgekomen evaluaties 2019-2021. Op deze wijze zal voortaan elk jaar in de bijlagen van de Miljoenennota integraal de informatie beschikbaar van alle uitgevoerde evaluaties vanaf 2010. Conform de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer zal worden bezien of de uitkomsten van evaluaties op dezelfde wijze aan de begrotingen van de vakdepartementen kan worden toegevoegd, waar de fiscale regelingen op hun beleidsterrein nu al extracomptabel worden vermeld. Zoals de Algemene Rekenkamer stelt: «Daarmee worden fiscale regelingen nadrukkelijker onderwerp van gesprek tussen het parlement en de vakminister over de verantwoording. Daarin kunnen de ‘kosten’ van het beleid worden afgewogen tegen de maatschappelijke resultaten ervan. Dit kan een gedegen afweging van de inzet van het instrument en de kritische evaluatie ervan ten goede komen.»

Tabel 9.6.1 Overzicht resultaten evaluaties 2010-2021

Jaar

Evaluatie

Doeltreffend

Doelmatig

Instrumentkeuze

Aanbevelingen

Beleids-uitwerking

2011

Fiscale stimulering (zeer) zuinige auto's

Ja

Nee

Nee

Verbetering binnen regeling

Verbetering binnen regeling

2012

Evaluatie WBSO 2006–2010

Ja

Ja

Nee

Vervolgonderzoek

Verbetering binnen regeling

2012

Evaluatie van de afdrachtvermindering onderwijs 2006-2012

Deels

Nee

Nee

Verbetering binnen regeling

Omzetting naar uitgavenkant

2013

Evaluatie Energie Investeringsaftrek 2006 ‒ 2011

Ja

Deels

Nee

Verbetering binnen regeling

Verbetering binnen regeling

2013

Evaluatie MIA en VAMIL 2005 ‒ 2010 + Onderdeel effectiviteit

Ja

Ja

Nee

Verbetering binnen regeling

Verbetering binnen regeling

2014

Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht

Deels

Deels

Nee

Vervolgonderzoek

Vervolgonderzoek

2014

Beleidsevaluatie van de Natuurschoonwet 1928

Ja

Deels

Nee

Verbetering binnen regeling

Verbetering binnen regeling

2014

Evaluatie autogerelateerde belastingen 2008–2013 en vooruitblik automarktontwikkelingen tot 2020

Ja

Nee

Nee

Geen aanbevelingen

Verbetering binnen regeling

2014

Evaluatie van de fiscale maatregelen in het zeescheepvaartbeleid

Deels

Deels

Nee

Geen aanbevelingen

Geen wijzigingen

2014

Evaluatie van de verhoging van het btw-tarief op podiumkunsten

Geen uitspraak

Geen uitspraak

Nee

Geen aanbevelingen

Geen wijzigingen

2015

Budgettaire opbrengst van de oldtimermaatregel

Geen uitspraak

Geen uitspraak

Nee

Geen aanbevelingen

Geen wijzigingen

2016

Evaluatie verhuurderheffing

Niet onderzocht

Niet onderzocht

Nee

Geen aanbevelingen

Intensivering

2016

Evaluatie energiebelastingtarief glastuinbouw

Ja

Geen uitspraak

Ja

Geen aanbevelingen

Geen wijzigingen

2016

Evaluatie innovatiebox 2010 tot 2012

Deels

Deels

Nee

Verbetering binnen regeling

Verbetering binnen regeling

2016

Onderzoek naar gebruik aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten

Deels

Nee

Deels

Geen aanbevelingen

Nieuwe evaluatie 2022

2016

Onderzoek efficiencyverbetering van de fiscale regelingen MIA en VAMIL

Geen uitspraak

Geen uitspraak

Ja

Geen aanbevelingen

Geen wijzigingen

2016

Evaluatie aftrekpost scholingsuitgaven

Nee

Nee

Deels

Geen aanbevelingen

Omzetting naar uitgavenkant

2017

Evaluatie vrijstelling wegenbouw

Nee

Deels

Ja

Afschaffen

Geen wijzigingen

2017

Evaluatie kamerverhuurvrijstelling

Geen uitspraak

Geen uitspraak

Nee

Vervolgonderzoek

Vervolgonderzoek

2017

Evaluatie WOM-regeling

Deels

Geen uitspraak

Nee

Geen aanbevelingen

Geen wijzigingen

2017

De historische impact van salderen

Ja

Nee

Nee

Geen aanbevelingen

Uitwerking is nog bezig

2017

Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen

Geen uitspraak

Geen uitspraak

Nee

Vervolgonderzoek

Geen wijzigingen

2017

Evaluatie fiscale vrijstellingen bos en natuur

Ja

Geen uitspraak

Deels

Verbetering binnen regeling

Geen wijzigingen

2017

Evaluatie 30%-regeling

Ja

Ja

Nee

Verbetering binnen regeling

Verbetering binnen regeling

2017

Evaluaties giftenaftrek en de evaluatie van de praktijk rondom ANBI's en SBBI's

Deels

Nee

Ja

Verbetering binnen regeling

Intensivering

2018

Beleidsevaluatie Energie Investeringsaftrek (EIA) 2012-2017

Ja

Deels

Nee

Verbetering binnen regeling

Verbetering binnen regeling

2018

Evaluatie regeling verlaagd tarief lokaal opgewekte duurzame energie

Ja

Nee

Nee

Omzetten naar uitgavenkant

Omzetting naar uitgavenkant

2018

Evaluatie teruggaafregeling LNG in de accijnzen

Deels

Deels

Deels

Geen aanbevelingen

Afschaffen

2018

Evaluatie Wet uitwerking Autobrief II

Niet onderzocht

Niet onderzocht

Nee

Geen aanbevelingen

Geen wijzigingen

2018

Evaluatie Middelingsregeling

Deels

Deels

Nee

Afschaffen

Geen wijzigingen

2018

Beleidsevaluatie van de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil)

Ja

Ja

Nee

Verbetering binnen regeling

Verbetering binnen regeling

2019

Evaluatie WBSO

Ja

Ja

Nee

Verbetering binnen regeling

Verbetering binnen regeling

2019

Evaluatie Eigenwoningregelingen hypotheekrenteaftrek

Deels

Nee

Nee

Afschaffen/verbetering binnen regeling

Voor nieuw kabinet

2019

Evaluatie Eigenwoningregelingen eigenwoningforfait

Deels

Nee

Nee

Afschaffen/verbetering binnen regeling

Voor nieuw kabinet

2019

Evaluatie Eigenwoningregelingen Hillen

Deels

Nee

Nee

Geen aanbeveling

Geen wijzigingen/werd al afgeschaft

2019

Evaluatie Eigenwoningregelingen bijleenregeling

Geen uitspraak

Geen uitspraak

Nee

Geen aanbevelingen

Voor nieuw kabinet

2019

Evaluatie Eigenwoningregelingen toptarief

Ja

Ja

Nee

Geen aanbevelingen

Voor nieuw kabinet

2019

Evaluatie Eigenwoningregelingen aflossingseis

Ja

Ja

Nee

Overgangsrecht versneld uitfaseren

Voor nieuw kabinet

2019

Evaluatie Eigenwoningregelingen tariefsmaatregel

Deels

Ja

Nee

Geen aanbevelingen

Voor nieuw kabinet

2020

Evaluatie Assurantiebelasting

Deels

Ja

Nee

Geen aanbevelingen

Voor nieuw kabinet

2020

Evaluatie van de vrijstelling en de heffingskorting in box 3 voor groen beleggen

Ja

Ja

Nee

Verbetering binnen regeling

Verbetering binnen regeling

2020

Evaluatie heffingsverminderingen verhuurderheffing’

Deels

Deels

Nee

Geen aanbevelingen

Geen wijzigingen

2020

Evaluatie van de vrijstelling voor nettopensioen en nettolijfrente

Ja

Grotendeels

Nee

Verbeteringen binnen regeling

Verbetering binnen regeling en verbetering door brede pensioenhervorming

2021

Evaluatie Energiebelasting teruggaaf kerken & nonprofit

Redelijk

Ja

Nee

Zorgvuldig uitfaseren

Momenteel geen beleidsuitwerking

2021

Evaluatie Energiebelasting teruggaaf intensieve industrie

Beperkt

Ja

Nee

Zorgvuldig uitfaseren

Momenteel geen beleidsuitwerking

2021

Evaluatie Energiebelasting vrijstellingen intensieve industrie

Waarschijnlijk

Beperkt

Nee

Verbetering binnen regelingen en zorgvuldig uitfaseren

Momenteel geen beleidsuitwerking

2021

Evaluatie Energiebelasting stadsverwarmingsregeling

Ja

Grotendeels

Nee

Verbetering binnen regeling

Momenteel geen beleidsuitwerking

2021

Evaluatie Energiebelasting WKK-inputvrijstelling

Neemt af

Grotendeels

Nee

Zorgvuldig uitfaseren

Momenteel geen beleidsuitwerking

2021

Evaluatie Energiebelasting verlaagd tarief GTB

Ja

Ja

Nee

Zorgvuldig uitfaseren

Momenteel geen beleidsuitwerking

2021

Evaluatie Energiebelasting belastingvermindering

Redelijk

Beperkt

Nee

Geen aanbevelingen

Geen wijzigingen

2021

Evaluatie schenkingsvrijstelling

Niet of beperkt

Nee

Nee

Geen aanbevelingen

Uitwerking is nog bezig

Gerealiseerde evaluaties sinds de Miljoenennota 2021

In april 2021 heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst de evaluatie Energiebelasting aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze evaluatie is door onderzoeksbureau CE Delft uitgevoerd. Er is in deze evaluatie met name aandacht besteed aan het onderzoeken van de fiscale regelingen in de energiebelasting (EB) en de tariefstructuur. Beide onderdelen zijn op doeltreffendheid en doelmatigheid onderzocht. Daarnaast is de interactie van de energiebelasting met de energietransitie onderzocht. De evaluatie richt zich op de periode van de introductie van de EB (1996) tot en met 2019. Voor de relatie van de EB met de energietransitie is de zichtperiode 2020-2030 aangehouden. De uitkomsten van de evaluatie EB dienen in samenhang te worden bezien met die van de evaluatie en toekomstverkenning van de Opslag Duurzame Energie (ODE) alsmede de resultaten van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Financiering Energietransitie. Deze onderzoeken zijn tevens in het voorjaar door de minister van Economische Zaken en Klimaat bij de Tweede Kamer aangeboden.

Een belangrijk inzicht uit de evaluatie EB is volgens CE Delft dat de EB een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de daling van het gasverbruik en dat de EB de stijging van het elektriciteitsverbruik heeft geremd. De inschatting van de onderzoekers is dat zonder de EB en ODE het aardgasverbruik gemiddeld zo’n 9% hoger zou hebben gelegen en het elektriciteitsverbruik zo’n 8% hoger. Zij geven daarbij aan dat de EB met name doeltreffend is bij huishoudens en kleine ondernemingen met een laag energiegebruik. Het effect is minder sterk bij grootverbruikers door de lagere schijftarieven en specifieke regelingen. Ook bij een laag tarief draagt de EB nog bij aan het besparen van energie, maar die prikkel is in de hogere verbruiksschijven minder groot. In de evaluatie van de EB zijn de verschillende fiscale regelingen in de EB getoetst op doeltreffendheid en doelmatigheid. De regelingen blijken in veel gevallen doeltreffend, met name omdat ze bijdragen aan een meer gelijk speelveld met de ons omringende landen waar veelal vergelijkbare vrijstellingen gelden. Tegelijkertijd zijn ze in veel gevallen niet doelmatig vanuit het perspectief van de energietransitie, aangezien meerdere regelingen de inzet van fossiele energiedragers stimuleren. Verder constateren de onderzoekers dat de doelmatigheid van de EB zou kunnen verbeteren door de tarieven op gas en elektriciteit beter in balans te brengen in relatie tot de externe kosten. Dat zou betekenen dat de EB voor aardgas omhoog moet ten opzichte van elektriciteit en de tarieven in de hogere schijven stijgen ten opzichte van in de lagere schijven. Vanwege de koppeling tussen de EB en de ODE is het daarbij van belang om een eventuele aanpassing van de tarieven in samenhang te bezien. Daarnaast wordt geconcludeerd dat het met het oog op de energietransitie wenselijk is zoveel mogelijk energiegebruikers te beprijzen met gelijke tarieven per eenheid CO₂ en meerdere specifieke regelingen stapsgewijs uit te faseren. Daarbij geldt volgens CE Delft wel dat uitfasering van regelingen en vermindering van de degressiviteit van de tarieven bij voorkeur gezamenlijk en zorgvuldig met de andere lidstaten op Europees niveau plaatsvindt met het oog op mogelijke weglekeffecten. Naar aanleiding van deze evaluatie is besloten om in deze bijlage van de Miljoenennota voortaan van een tweetal extra regelingen in de EB het budgettaire belang structureel te gaan monitoren. Het betreft hier de inputvrijstelling in de EB voor elektriciteitsopwekking en de stadsverwarmingsregeling.

In 2021 is de evaluatie schenkingsvrijstelling eigen woning afgerond. De evaluatie is uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek en richt zich op de verruimde schenkingsvrijstelling eigen woning van € 100.000 (geïndexeerd) zoals deze geldt vanaf 2017. De vraagstelling die in het onderzoek centraal staat is: in hoeverre is de verruimde schenkingsvrijstelling eigen woning doeltreffend en doelmatig. De vrijstelling is in 2017 structureel verruimd met als doel het verminderen van de eigenwoningschuld en het verlagen van het percentage onderwaterhypotheken. Uit het onderzoek blijkt ten aanzien van de doeltreffendheid van de verruimde schenkingsvrijstelling dat de regeling hoogstens een beperkt effect heeft op de totale hypotheekschuld in Nederland. Ontvangers die al een woning hebben, hebben hun hypotheekschuld maar in beperkte mate verkleind ten opzichte van vergelijkbare huishoudens die geen schenking ontvangen. Een deel gaat duurder wonen. Starters gebruiken de schenking deels om minder te lenen dan op basis van hun inkomen had gekund, maar ook om een duurdere woning te kopen dan starters zonder schenking. Bovendien is de financiële uitgangspositie van huishoudens die een schenking ontvangen al relatief gunstig ten opzichte van huishoudens zonder schenking. Dit vergroot de vermogensongelijkheid binnen generaties.

Daarnaast zijn volgens de onderzoekers de oorspronkelijke beleidsdoelen van de schenkingsvrijstelling eigen woning minder relevant geworden. De hypotheekschuld is de afgelopen jaren gedaald ten opzichte van het nationale inkomen en het percentage onderwaterhypotheken nam sterk af. Dit komt met name door verlaging van de maximale Loan-to-Value naar 100 procent, invoering van de fiscale aflossingseis en de gestegen huizenprijzen. Met betrekking tot de doelmatigheid stelt SEO dan ook dat er al ander beleid gevoerd wordt dat beter aansluit bij de doelstellingen van de regeling en minder nadelige neveneffecten met zich meebrengt.

Eind 2020 is de evaluatie verlaging overdrachtsbelasting 2011-2012 uitgevoerd door het Centraal Planbureau (CPB). Volgens de onderzoekers is het niet mogelijk om het effect van de verlaging van de overdrachtsbelasting in 2011 op het aantal woningtransacties te bepalen. Het belangrijkste probleem is dat een controlegroep ontbreekt. Een andere complicerende factor is dat er in dezelfde periode veel meer wijzigingen in het woningmarktbeleid werden ingevoerd, waardoor het effect van de verlaging van de overdrachtsbelasting niet geïsoleerd kan worden. Huishoudens lijken in juni 2012 wel het moment van aankoop van een huis te hebben verschoven om nog gebruik te maken van, het toen tijdelijk, verlaagde tarief. In die maand waren er twee keer zoveel transacties dan verwacht, in de maanden erna juist minder.

Evaluatieprogrammering 2021-2025

Hieronder wordt een overzicht gegeven van de evaluaties van fiscale regelingen die gepland staan voor de periode 2021-2025. Deze programmering is erop gericht om met een gerichte inzet van de beschikbare capaciteit relevante evaluaties af te leveren die voorzien in de informatiebehoefte van het parlement. De evaluaties van fiscale regelingen zijn ook onderdeel van de Strategische Evaluatieagenda (SEA), die in de begrotingen van de verschillende ministeries terug te vinden is.

Uitgangspunt is dat evaluaties voldoen aan de eisen van de Regeling Periodiek Onderzoek (RPE). Voor fiscale regelingen geldt bovendien dat bij evaluaties het Toetsingskader fiscale regelingen wordt doorlopen. In het licht van de onvolkomendheid die de Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd, namelijk dat het toetsingskader onvoldoende wordt toegepast, zal bij komende evaluaties beter worden toegezien op het doorlopen van het toetsingskader. Voor evaluaties van fiscale regelingen zijn het Ministerie van Financiën en het betreffende vakdepartement beide verantwoordelijk en altijd samen betrokken. Het ministerie van Financiën bezien vanuit de verantwoordelijkheid voor het belastingstelsel en de begroting, het beleidsdepartement bezien vanuit de (specifieke) beleidsdoelen.

In de bijlage «Toelichting op de fiscale regelingen» bij deze Miljoenennota is per regeling aangegeven wanneer de volgende evaluatie gepland staat.

Tabel 9.6.2 Evaluaties fiscale regelingen 2021-20251

Evaluaties per departement

Begrotingsartikel

2021

2022

2023

2024

2025

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

      

Eenmalige vrijstelling schenk- en erfbelasting t.b.v. de eigen woning*

3: Woningmarkt

X

    

Fiscale regelingen eigen woning

3: Woningmarkt

   

X

 

Vermindering verhuurderheffing

3: Woningmarkt

    

X

Differentiatie OVB starters

3: Woningmarkt

    

X

Financiën

      

Fiscale regelingen energiebelasting*

1: Belastingen

X

    

Wijziging kleine ondernemersregeling btw

1: Belastingen

X

    

Fiscale regelingen bedrijfsopvolging

1: Belastingen

X

    

Fiscale regelingen BPM en MRB

1: Belastingen

X

    

Btw verlaagd tarief alle goederen en diensten

1: Belastingen

 

X

   

Tussenevaluatie Klimaatakkoord (mobiliteit)

1: Belastingen

 

X

   

Heffingskortingen/tariefsstructuur box 1

1: Belastingen

  

X

  

Middelingsregeling

1: Belastingen

   

X

 

Werkkostenregeling

1: Belastingen

  

X

  

Giftenaftrek

1: Belastingen

  

X

  

Faciliteiten ANBI's

1: Belastingen

  

X

  

30%-regeling

1: Belastingen

   

X

 

Vrijstelling wegens 25- of 40-jarig dienstverband

1: Belastingen

    

X

Vrijstelling vergoeding extraterritoriale kosten

1: Belastingen

 

X

   

Infrastructuur en Waterstaat

      

Fiscale regelingen zeeschepen

18: Scheepvaart en Havens

X

    

Tussenevaluatie Klimaatakkoord (mobiliteit)

  

X

   

Reisaftrek OV

16: Openbaar vervoer en Spoor

 

X

   

Millieu investeringsaftrek (MIA) en Willekeurige afschrijving millieu-investeringen (Vamil)

21: Duurzaamheid

  

X

  

Economische Zaken en Klimaat

      

Verlaagd gebruikelijk loon dga's startups

2: Bedrijvenbeleid

X

    

Fiscale regelingen energiebelasting*

4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering

X

    

Fiscale regelingen bedrijfsopvolging

2: Bedrijvenbeleid

X

    

Fiscale regelingen ondernemerschap

2: Bedrijvenbeleid

 

X

   

Energie investeringsaftrek (EIA)

4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering

  

X

  

Fiscale regelingen speur- en ontwikkelingswerk

2: Bedrijvenbeleid

   

X

 

Innovatiebox

2: Bedrijvenbeleid

  

X

  

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

      

Heffingskortingen/tariefsstructuur box 1

1: Arbeidsmarkt

  

X

  

Btw verlaagd tarief alle goederen en diensten

1: Arbeidsmarkt

 

X

   

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

      

Fiscale regelingen energiebelasting*

21: Land- en tuinbouw

X

    

Btw verlaagd tarief alle goederen en diensten

21: Land- en tuinbouw

 

X

   

Landbouwvrijstelling

21: Land- en tuinbouw

 

X

   

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

      

Aftrek specifieke zorgkosten

8: Tegemoetkoming specifieke kosten

 

X

   

Btw verlaagd tarief alle goederen en diensten

Financieel Beeld Zorg

 

X

   

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

      

Btw verlaagd tarief alle goederen en diensten

14: Cultuur

 

X

   
X Noot
1

Evaluaties met een * zijn reeds afgerond en aangeboden aan de Kamer

9.7 Beleidsmatige evaluatie- en onderzoeksagenda belasting- en toeslagenstelsel

Deze paragraaf bevat een overzicht van de onderzoeken en evaluaties op fiscaal terrein, naast de in voorgaande paragraaf behandelde evaluaties van fiscale regelingen. Naast deze evaluaties worden vanaf deze Miljoenennota alle andere onderzoeken en evaluaties op fiscaal terrein die de komende jaren zijn gepland in de SEA gepresenteerd. De relevante overkoepelende thema's worden hieronder geduid en toegelicht. Daarop volgt het overzicht met de evaluatie- en onderzoeksagenda voor de komende jaren.

De onderzoeken en evaluaties voor de komende jaren zijn ingedeeld naar voor het belastingstelsel relevante aandachtspunten. Deels zijn de thema’s bestaande knelpunten van het belastingstelsel zoals die ook in de Bouwstenen voor een beter belastingstelsel aan de orde komen. In die gevallen is vervolgonderzoek wenselijk. Tevens is het de moeite waard om de toegevoegde waarde van een impact assessment van meer fundamentele stelselwijzigingen voor substantiële beleids- of stelselwijzigingen te onderzoeken met oog op doelmatigheid en doeltreffendheid. Het doenvermogen van burgers en bedrijven en uitvoerbaarheid door belastingdienst en andere instanties zijn daarbij belangrijke aspecten. Ten slotte vormen de Evaluaties van fiscale regelingen een belangrijk deel van deze agenda. Hierna wordt elk thema kort toegelicht.

Meer aandacht voor de belastingplichtige en toeslaggerechtigde

Het belasting en toeslagenstelsel is complex. Burgers en ondernemers zijn niet altijd volledig rationeel of wilskrachtig. Daaraan toegevoegd dat het belastingstelsel complex is, kan ertoe leiden dat ze niet of verkeerd gebruikmaken van fiscaleregelingen, aftrekposten en/of toeslagen. Hierbij spelen zowel persoonskenmerken en situationele factoren zoals armoede, stress en life events zoals baanverlies en echtscheidingen een rol. Inzichten en onderzoeksmethoden uit de gedragswetenschappen kunnen helpen om ons belasting- en toeslagenstelsel beter hierop te laten aansluiten. Dit raakt nadrukkelijk ook aan de uitvoering van beleid. Er zal onder andere onderzoek gedaan worden naar de complexiteit van het belastingstelsel vanuit particulieren en ondernemers bezien alsmede het niet-gebruik van toeslagen. In 2022 vind een evaluatie plaats van de uitvoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen(AWIR) en de dienstverlening toeslagen.

Aanpak van belastingontwijking

De afgelopen jaren is nationaal en internationaal de aandacht toegenomen voor belastingontwijking door multinationals en extreem rijke particulieren. Nederland heeft een open en exportgerichte economie wat een belangrijk uitgangspunt vormt voor ons belastingstelsel. De ruimte voor nationaal beleid neemt daarbij steeds verder af. De Europese Unie is één markt en belastingstelsels in Europa zijn zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. Dit is nog niet voldoende om belastingontwijking, belastingconcurrentie en het verschuiven van activiteiten tussen landen aan te kunnen pakken. Nader onderzoek kan het inzicht in welke bedrijven wel of juist geen vennootschapsbelasting betalen vergroten en meer licht werpen op de effectiviteit van de huidige aanpak van belastingontwijking. Dat laatste staat centraal in deze subcategorie: meer inzicht in de doeltreffendheid en doelmatigheid van de aanpak van belastingontwijking. Er wordt daarbij nog nader gekeken naar de coherentie en de voortschrijdende inzichtbehoefte.

Vergroening belastingstelsel

De schade aan klimaat en milieu door vervuiling en opwarmen van de aarde worden op dit moment onvoldoende beprijsd. Consumenten en bedrijven houden daardoor te weinig rekening met de maatschappelijke kosten van uitstoot van CO2, stikstof en fijnstof. Dit geldt tevens voor de maatschappelijke kosten rond mobiliteit zoals filevorming. Belastingen kunnen zorgen voor andere keuzes en bijdragen aan het ‘de vervuiler betaalt’-principe. Ook groeit de aandacht voor een internationale aanpak van klimaatproblemen en het belasten van milieuvervuilende activiteiten van bedrijven. De komende jaren zullen verschillende onderdelen van het klimaatakkoord worden geëvalueerd. Bezien wordt of gestelde doelen op een doeltreffende en doelmatige wijze zijn bereikt. Daarnaast wordt op deelterreinen verdiepend onderzoek gedaan naar effectieve vergroening van het belastingstelsel.

Beter belasten vermogen

De wijze waarop Nederland vermogen belast is zeer divers en pakt daarmee niet neutraal uit. Verschillend belasten van verschillende (inkomen uit) vermogens en vermogensoverdrachten draagt bij aan belastingontwijking en een ongelijkere vermogensverdeling. Het gaat hier om alle vormen van vermogen zoals spaar- en beleggingstegoeden, de eigen woning, overig vastgoed, het aanmerkelijk belang en ander (ondernemings)vermogen en pensioenen. Tevens gaat het over het belasten van vermogensoverdrachten en dus om de schenk- en erfbelasting. Vanuit de maatschappij is er steeds breder aandacht voor de verdeling van vermogens over huishoudens. Vanuit de Kamer komt daarbij ook de roep om meer te doen met vermogensongelijkheid in de jaarlijkse begrotingsbesluitvorming. Ook internationaal neemt de aandacht voor vermogensongelijkheid toe, zoals recente OESO-rapporten laten zien. De data over vermogen wordt steeds beter. Recent heeft het CBS met een verbeterde methodiek de omvang van ab-vermogen aanzienlijk hoger vastgesteld waardoor de verdeling van het ab-vermogen nog schever is dan eerder gedacht. Er zijn nog steeds verbeteringen mogelijk om tot een beter integraal vermogensbeeld en de verdeling daarvan te komen. Nader onderzoek zorgt voor gedetailleerder inzicht in vermogens en vermogensvorming, hoe de fiscaliteit daarin een rol speelt en welke verbeteringen mogelijk zijn.

Fiscale steunmatregelen Coronacrisis

De steunmaatregelen vanwege de Coronacrisis betreffen een interdepartementaal evaluatiethema. In deze onderzoeks- en evaluatiekalender zijn deze geclusterd als Fiscale Steunmaatregelen Coronacrisis. De tijdelijke maatregelen hebben als doel om (1) werkgelegenheid te behouden en (2) ondernemers en zelfstandigen in getroffen sectoren te ondersteunen door op het peil houden van liquiditeit. De fiscale maatregelen zijn snel te nemen maatregelen om in liquiditeit te voorzien. Bekeken wordt in hoeverre de maatregelen aan dit doel hebben bijgedragen en of deze effectief en efficiënt zijn geweest.

Betere beleidsvoorbereiding

Dit thema betreft onder andere onderzoek naar nut en noodzaak van impact assessments van meer fundamentelere stelselwijzigingen. Dat onderzoek kan ook plaatsvinden in de vorm van een pilot. Daarnaast staan hier onderzoek naar efficiënte crisismaatregelen en onderzoek naar het terugdringen van fiscale regelingen in de planning. Tot slot valt ook de (rijksbrede) herziening van het integraal afwegingskader binnen deze categorie. Onderzoeken genoemd onder het betreffende subthema zorgen voor meer aandacht voor doelmatig en doeltreffend beleid gedurende de beleidsvoorbereiding. Daarbij gaat het ook nadrukkelijk om het doenvermogen van burgers en bedrijven en uitvoerbaarheid.

Overig Belastingstelsel

Dit subthema bestaat uit verschillende onderzoeken op fiscaalterrein die voorzien in een kennisbehoefte of evaluatie van een onderdeel van de uitgebreide belastingwetgeving en zich niet laten scharen onder de andere thema’s.

Tabel 9.7.1 Evaluatie- en onderzoeksagenda1

Thema

Jaartal

Onderzoek/evaluatie

Meer aandacht voor de belastingplichtige

2021*

Commissie praktische rechtsbescherming

 

2021*

Toepassing witte loontabel op uitkeringen van structureel bezwarende functies

 

2021

Evaluatie van artikel 17, tweede lid, van de Invorderingswet

 

2022

Eenvoud in het belastingstelsel vanuit perspectief burger

 

2022

Evaluatie AWIR, uitvoering en dienstverlening toeslagen

 

2022

Onderzoek niet-gebruik toeslagen

 

2024

Monitoring van de openbaarmaking fiscale vergrijpboetes

 

2025

Evaluatie hersteloperatie toeslagen

Aanpak van belastingontwijking

Jaarlijks

Monitoring royalty, dividend en rentestromen FDI

 

2021*

Onderzoek vermogensaftrek/beperking aftrekbaarheid vreemd vermogen Vpb

 

2021

Adviescommissie doorstroomvennootschappen (Ter Haar 2)

 

2021

Analyse Country-by-country reporting NL (CbCR)

 

2021

Nader onderzoek belastingdruk multinationals: structureel verlieslatende bedrijven en betaalde belasting

 

2021

Nader onderzoek belastingdruk multinationals: verschillen tussen fiscale en commerciële winstbepaling

 

2021

Nader onderzoek belastingdruk multinationals: het beperken van de aftrekbaarheid van aandeelhouders/-hoofdkantoorkosten en/of royalty's

 

2021

Nader onderzoek effecten (OESO-) voorstellen belasten digitale onderdelen economie

 

2022

Vervolgonderzoek structureel verliesgevende bedrijven

 

2023

Effectmeting bronbelasting

 

2023

Onderzoek belang verdragennetwerk

 

2023

Monitoring van het overtredersbegrip (art. 67o AWR)

 

2024

Onderzoek naar effecten maatregelen tegen belastingontwijking: generieke renteaftrekbeperking, aanvullende CFC-maatregel en maatregelen tegen hybride mismatches.

Vergroening belastingstelsel

Jaarlijks

Monitoring stimulering elektrische auto’s ‘hand aan de kraan’

 

2021*

Keuzewijzer autobelastingen

 

2021*

Onderzoek belasting op plastic

 

2021*

Onderzoek uitsplitsing bedrijfsmatig energieverbruik

 

2021*

Ex-ante onderzoek carbon border adjustment mechanism

 

2021*

Onderzoek autonome vergroening BPM 2022-2025

 

2021

Onderzoeken normenkader in de BPM en actualisatie forfaits

 

2021

Onderzoek gedragseffecten WLTP-implementatie

 

2021

Onderzoek onbelaste reiskostenvergoeding

 

2022

Tussenevaluatie klimaatakkoord mobiliteit

 

2022

Vervolgonderzoek elasticiteiten energiebelasting (effect vlakkere tariefsstructuur)

 

2022

Onderzoek naar prikkels in de energiebelasting bij de overstap van bedrijven van fossiele energiebronnen naar een schonere en meer duurzame economie’

 

2023

Evaluatie afvalstoffenbelasting

 

2024

Eindevaluatie klimaatakkoord mobiliteit

 

2024

Evaluatie CO2-heffing industrie

 

2025

Evaluatie vliegbelasting

 

2025

Evaluatie Co2-minimumprijs

Beter belasten vermogen

2021*

Onderzoek box 3 heffen werkelijk rendement

 

2021*

Onderzoek box 3 tegenbewijsregeling

 

2021*

Onderzoek neutrale behandeling van ondernemers in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting

 

2021

Nader onderzoek vermogensstatistieken en aanmerkelijk belang

 

2021

Verkenning naar vrijstellingen overdrachtsbelasting

 

2022

Evaluatie Vpb vrijgestelde en fiscale beleggingsinstelling

 

2022

Onderzoek naar brede vermogensbelasting incl vastgoed (relatie met IBO)

 

2022

Toekomst schenk- en erfbelasting

 

2022

Evaluatie gebruikelijkloonregeling

 

2022

IBO vermogensverdeling

 

2022

Onderzoek actualisatie leegwaarderatio verhuurde woningen

 

2025

Evaluatie box 3 (vermogensparameters)

Fiscale steunmaatregelen Coronacrisis

2021

Monitoring crisismaatregelen Corona

 

2023

Evaluatie fiscale crisismaatregelen Corona

Betere beleidsvoorbereiding

2021*

Onderzoek actualisatie forfaits in belastingwetgeving

 

2021

Herziening integraal afwegingskader (IAK)

 

2022

Onderzoek actualisatie forfaits op basis van rekenrente en levensverwachting

 

2022

Nader onderzoek fiscale regelingen

 

2022

Pilot toegevoegde waarde nationale impact assessment

 

2023

Onderzoek fiscaal crisis- en stimuleringsbeleid

Overig

2021*

Commissie draagkracht

 

2021*

Onderzoek (grens)effecten verhoging tabaksaccijns

 

2021*

Onderzoek investeringsklimaat (motie Lodders c.s.)

 

2021

Evaluatie Bankenbelasting

 

2022

Vervolgonderzoek (grens)effecten verhoging tabaksaccijns

 

2024

Evaluatie KOA (kansspelen op afstand)

 

2026

Evaluatie artikelen 3:4 en 3:5 van de Algemene douanewet

 

2026

Monitor opbrengst minimumkapitaalregel banken en verzekeraars

X Noot
1

Onderzoeken en evaluaties met een * zijn reeds afgerond

10 TOELICHTING OP DE FISCALE REGELINGEN

10.1 Inleiding

In deze bijlage wordt de ontwikkeling van het budgettaire belang van de fiscale regelingen nader uitgeplitst (10.2), gevolgd door een kwalitatieve duiding van de fiscale regelingen in 10.3. Met ingang van deze Miljoenennota wordt er extra aandacht besteed aan de evaluaties van fiscale regelingen. In 10.3 wordt per regeling een duiding gegeven van de resultaten die volgden uit evaluaties.

Het overzicht van fiscale regelingen in 10.3 is uitgebreider dan in bijlage 9 «Fiscale regelingen». Naast de regelingen die daar vermeld staan, bevat deze bijlage ruim twintig regelingen die in het verleden ook in die bijlage stonden, maar niet meer structureel worden gekwantificeerd, vanwege het beperkte beleidsmatige of budgettaire belang. Deze regelingen zijn verplicht op basis van Europese wet- en regelgeving of hebben een budgettair belang van kleiner dan € 5 miljoen.

10.2 Nadere uitsplitsing van de budgettaire ontwikkeling van fiscale regelingen

De tabel presenteert de ontwikkeling tot en met 2022 inclusief de bijstelling ten opzichte van de benchmark. De benchmark is de raming voor het jaar 2017 ten tijde van de start van dit kabinet en is de basis voor de beoordeling van de ontwikkeling van de regelingen in de jaren die volgen. De raming voor 2017 verandert ook nog gedurende de jaren, deze aanpassing is zichtbaar in de kolom «bijstelling 2017.» De kolom ‘Beleid 2018 ‒ 2022’ omvat alle maatregelen omtrent de regeling zelf en substantiële wijzigingen in de primaire heffingsstructuur (zoals het verleggen van een schijfgrens of het wijzigen van een tarief) die in die jaren invloed hebben op het budgettaire belang van de regeling. De kolom ‘Endogeen 2018-2022’ geeft de ontwikkeling van het budgettaire belang ten gevolge van verwachte veranderingen in het gebruik van de regeling die niet het gevolg zijn van beleidsmaatregelen.

Tabel 10.2.1. Nadere toelichting mutatie ten opzichte van benchmark 2017 (x € miljoen)
 

Benchmark 2017

2022 MN2022

Mutatie

waarvan bijstelling 2017

waarvan beleid 2018-2022

waarvan endogeen 2018-2022

Persoonsgebonden aftrek

      

Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)

212

23

‒ 189

21

‒ 250

40

Giftenaftrek inkomstenbelasting

362

390

28

59

‒ 49

18

Aftrek specifieke zorgkosten

282

257

‒ 25

‒ 8

‒ 26

9

Onderhoudsverplichtingen aftrek

336

268

‒ 68

‒ 14

‒ 53

‒ 1

Belaste ontvangen alimentatie

‒ 201

‒ 186

15

0

11

4

Inkomensvoorzieningen

      

Pensioen niet-belaste premie

19.178

22.633

3.455

‒ 1.435

‒ 968

5.858

Pensioen belaste uitkering

‒ 13.175

‒ 13.132

42

722

763

‒ 1.443

Pensioen vrijstelling box 3

7.288

7.305

16

‒ 79

229

‒ 134

Lijfrente premieaftrek

549

647

98

0

‒ 29

126

Lijfrente belaste uitkering

‒ 394

‒ 381

13

‒ 1

22

‒ 8

Lijfrente vrijstelling box 3

218

212

‒ 6

11

7

‒ 23

Nettopensioen en nettolijfrente

9

 

0

5

FOR aftrek

160

220

60

30

‒ 10

41

FOR belaste afneming

‒ 101

‒ 112

‒ 11

5

6

‒ 22

Arbeidsongeschiktheidsverzekering premieaftrek

574

578

4

‒ 50

‒ 28

82

Arbeidsongeschiktheidsverzekering belaste uitkering

‒ 460

‒ 429

32

58

22

‒ 49

Reisaftrek OV

10

7

‒ 3

‒ 1

0

‒ 1

Middelingsregeling

86

210

124

1

0

123

(Eigen) woning

      

Hypotheekrenteaftrek

10.648

8.858

‒ 1.789

1.123

‒ 1.412

‒ 1.500

Aftrek financieringskosten eigen woning

280

230

‒ 50

‒ 62

‒ 19

31

Aftrek periodieke betalingen erfpacht, opstal en beklemming

31

31

0

‒ 1

‒ 4

5

Aftrek rente en kosten van geldleningen over restschuld vervreemde eigen woning

27

13

‒ 14

‒ 1

‒ 2

‒ 11

Eigenwoningforfait

‒ 3.280

‒ 3.110

170

‒ 66

627

‒ 391

Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

631

507

‒ 124

3

‒ 142

15

Schenk- en erfbelasting Eenmalige vrijstelling eigen woning

190

195

5

5

0

0

OVB Verlaagd tarief woning

2.944

2.402

‒ 542

‒ 490

0

‒ 52

OVB Vrijstelling woning starters

 

1.337

 

0

‒ 27

OVB Vrijstelling terugkoop VoV woningen

36

 

Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen

      

Vermindering verhuurderheffing

23

603

580

24

219

336

Kamerverhuurvrijstelling

10

11

1

1

‒ 1

1

Vrijstelling rechten op bepaalde kapitaalsuitkeringen, waaronder KEW, box 3

979

747

‒ 231

‒ 30

0

‒ 202

Vrijstelling rechten op kapitaalsuitkering bij overlijden box 3

27

27

0

0

‒ 1

1

Vrijstelling groen beleggen box 3

41

54

13

5

‒ 3

11

Heffingskorting groen beleggen box 3

27

35

8

0

0

8

Heffingvrij vermogen box 3

1.160

1.288

128

22

161

‒ 55

Fiscale faciliteiten Natuurschoonwet

39

 

‒ 6

8

Verlaging lastendruk in de winstsfeer

      

Zelfstandigenaftrek

1.720

1.559

‒ 161

49

‒ 502

292

Extra zelfstandigenaftrek starters

108

100

‒ 8

‒ 9

‒ 16

17

Meewerkaftrek

8

7

‒ 1

0

‒ 1

1

Stakingsaftrek

14

15

2

3

‒ 2

1

Aftrek speur- en ontwikkelingswerk

6

5

‒ 1

‒ 1

‒ 1

0

Willekeurige afschrijving starters

8

7

‒ 1

0

‒ 1

0

Doorschuiving stakingswinst

262

307

45

2

‒ 14

57

Doorschuifregelingen inkomen uit aanmerkelijk belang box 2

102

121

19

0

8

11

Mkb-winstvrijstelling

1.635

2.165

530

229

‒ 315

615

Terbeschikkingstellingsvrijstelling

17

20

3

1

‒ 4

5

Laag vpb-tarief1

1.082

3.425

2.343

0

1.906

437

Innovatiebox

1.687

1.433

‒ 254

‒ 106

‒ 380

232

Liquidatie- en stakingsverliesregeling

 

741

 

‒ 63

212

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

405

410

5

‒ 12

‒ 62

79

Energie-investeringsaftrek (EIA)

164

149

‒ 15

‒ 29

‒ 15

29

Milieu-investeringsaftrek (MIA)

97

114

17

17

17

‒ 17

VAMIL

40

25

‒ 15

‒ 13

‒ 15

13

Tonnageregeling winst uit zeescheepvaart

120

112

‒ 8

0

‒ 8

0

Landbouwvrijstelling in de winstsfeer

1.109

538

‒ 571

‒ 158

‒ 27

‒ 386

Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer

6

10

4

1

‒ 2

4

OVB Vrijstelling cultuurgrond

118

191

73

0

46

27

OVB Vrijstelling bedrijfsoverdracht in familiesfeer

16

22

6

0

6

1

Schenk- en erfbelasting Bedrijfsopvolgingsfaciliteit

383

481

98

134

0

‒ 36

Schenk- en erfbelasting Faciliteiten ANBI’s

211

232

21

0

0

21

Giftenaftrek vennootschapsbelasting

7

9

2

1

‒ 1

2

Loonbelasting

      

Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk WBSO

1.205

1.336

131

‒ 23

233

‒ 79

Verlaagd gebruikelijk loon voor dga’s van startups

29

0

‒ 29

‒ 29

0

0

30%-regeling

901

586

‒ 315

67

‒ 477

95

Afdrachtvermindering zeevaart

111

108

‒ 3

‒ 3

0

1

Vrijstelling uitkering wegens 25- of 40-jarig dienstverband

121

132

11

‒ 2

‒ 6

19

Heffingskortingen

      

Algemene heffingskorting

20.163

24.914

4.751

‒ 774

3.918

1.607

Arbeidskorting

18.207

25.030

6.823

357

3.038

3.428

Inkomensafhankelijke combinatiekorting

2.003

1.580

‒ 423

1

‒ 371

‒ 53

Jonggehandicaptenkorting

178

186

8

0

0

8

Alleenstaande ouderenkorting

510

463

‒ 47

‒ 26

‒ 20

‒ 1

Ouderenkorting

2.971

4.216

1.245

37

716

492

Energiebelasting

      

Verlaagd tarief glastuinbouw

121

131

10

6

50

‒ 45

Teruggaaf kerkgebouwen en non-profit

24

37

14

5

9

0

Teruggaaf energie-intensieve industrie

6

0

‒ 6

0

3

‒ 9

Salderingsregeling

120

355

235

36

15

183

Vrijstellingen voor energie-intensieve processen

71

139

68

5

46

16

Belastingvermindering per aansluiting

2.493

3.701

1.208

‒ 52

1.231

29

Stadsverwarmingsregeling

74

 

28

0

Inputvrijstelling energiebelasting voor elektriciteitsopwekking

741

 

452

0

Inputvrijstelling kolenbelasting voor elektriciteitsopwekking

84

 

‒ 64

0

Inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik

26

 

‒ 1

0

Omzetbelasting

      

Verlaagd tarief voedingsmiddelen en water

8.069

7.199

‒ 870

‒ 250

‒ 1.705

1.086

Verlaagd tarief geneesmiddelen en hulpmiddelen

1.830

1.438

‒ 392

‒ 276

‒ 455

339

Verlaagd tarief culturele goederen en diensten

1.568

942

‒ 627

‒ 551

‒ 216

141

Verlaagd tarief arbeidsintensieve diensten

660

966

306

304

‒ 212

214

Verlaagd tarief overig

1.877

1.728

‒ 150

178

‒ 459

132

Kleineondernemersregeling

160

222

62

‒ 1

0

63

Auto

      

BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen

4

26

22

0

4

18

MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen

12

172

160

0

25

135

IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto's

86

495

409

‒ 2

37

374

IB/LB Korting op de bijtelling voor zuinige auto's (overgangsrecht)

529

‒ 19

‒ 157

‒ 305

BPM Teruggaaf taxi's en openbaar vervoer

51

39

‒ 14

60

MRB Vrijstelling taxi's en openbaar vervoer

48

51

3

0

‒ 8

11

BPM Teruggaaf diverse voertuigen

16

14

‒ 2

‒ 3

‒ 2

3

MRB Vrijstelling diverse voertuigen

25

29

4

0

0

4

BPM Vrijstelling bestelauto ondernemers

941

 

‒ 126

310

MRB Verlaagd tarief bestelauto ondernemers

834

1.038

204

‒ 8

0

212

MRB Verlaagd tarief bestelauto gehandicapten

15

17

2

0

0

2

MRB Vrijstelling motorrijtuigen ouder dan 40 jaar

58

87

29

0

‒ 5

34

MRB Overgangsregeling motorrijtuigen vanaf bouwjaar 1988

19

11

‒ 8

0

0

‒ 8

MRB Kwarttarieven

142

206

64

‒ 1

0

65

MRB Halftarief plug-in hybride auto’s

38

46

8

‒ 1

0

9

Assurantiebelasting

      

Vrijstelling Brede Weersverzekering

6

 

7

0

X Noot
1

Het bedrag bij Benchmark 2017 is voor het eerst geschat tijdens deze Miljoenennota

10.3 Toelichting individuele fiscale regelingen

Voor elke regeling bevat onderstaande toelichting een korte beschrijving, de doelstelling, de ramingsgrond, het ministerie dat verantwoordelijk is voor het beleidsterrein waar de regeling betrekking op heeft en informatie over de laatst uitgevoerde en/of geplande beleidsevaluatie. Naast een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie wordt met ingang van deze Miljoenennota ook een korte duiding gegeven van de resultaten van de evaluaties die sinds 2010 zijn uitgevoerd op een zestal punten, namelijk: de conclusies van de evaluatie betreffende de doeltreffendheid en doelmatigheid; of er sprake is van een horizonbepaling en de vraag of aandacht is geschonken aan de argumentatie voor de fiscale regelingen als instrumentkeus; de beleidsaanbevelingen en de beleidsconclusies die het kabinet daar aan verbonden heeft. Voor de evaluaties van 2010 tot 2018 is aangesloten bij de resultaten uit de beleidsdoorlichting fiscale regelingen.

Het departement dat bij elke regeling vermeld staat, is het departement dat verantwoordelijk is voor het beleidsterrein waar de regeling betrekking op heeft. De Staatsecretaris van Financiën en de bewindspersonen van het betreffende departement dragen ieder verantwoordelijkheid voor de regeling en de evaluatie daarvan, vanuit de invalshoek van hun eigen beleidsterrein. Het Ministerie van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wetgeving, de uitvoering van het fiscale beleid en de budgettaire verantwoording. Conform de rijksbegrotingsvoorschriften wordt het budgettaire belang van de fiscale regelingen ook extracomptabel op de departementale begrotingen opgenomen.

Tenzij anders vermeld, hebben bedragen en tarieven in de toelichting betrekking op het belastingjaar 2022. Bij indexatie van de bedragen is gerekend met een tabelcorrectiefactor van 1,3% voor 2022. De jaartallen onder het kopje ‘Evaluatie’ betreffen het beoogde jaar waarin de evaluatie wordt afgerond. Bij de meeste regelingen waar geen evaluatie is voorzien in de komende jaren, staat vermeld dat deze in de periode 2025-2028 worden geëvalueerd. In enkele gevallen wordt geen evaluatie gepland, vanwege het beperkte beleidsmatige of budgettaire belang van de regeling. Dit geldt bijvoorbeeld voor de regelingen die verplicht zijn op basis van Europese wet- en regelgeving of geen zogenoemd outcomedoel hebben. In een aantal gevallen worden fiscale regelingen gezamenlijk geëvalueerd.

De informatiebasis, ook wel ramingsgrond, verschilt van post tot post en staat per regeling vermeld. In het ene uiterste volgt het budgettaire belang direct uit de aangiften (zoals de afdrachtverminderingen voor de loonbelasting), in het andere uiterste is er geen enkele informatie over het feitelijke gebruik, omdat het gebruik niet hoeft te worden aangegeven (zoals de doorschuifregeling voor stakingswinst) en ook cijfers van het CBS en andere gegevensbronnen weinig aanknopingspunten bieden voor een benadering van het budgettaire belang. Tussen deze twee uitersten zitten regelingen waarvan het budgettaire belang is berekend op basis van rekenregels, zoals de aftrekposten in de inkomstenbelasting. De aftrekpost blijkt uit de belastingaangiften en het budgettaire belang wordt berekend door de belastingheffing met en zonder de aftrekpost met elkaar te vergelijken. Deze rekenregel impliceert dat voor elke aftrekpost wordt aangenomen dat die aftrekpost de laatste is. De bedragen van de aftrekposten zijn daarom feitelijk niet optelbaar.10 Er wordt ook op gewezen dat het hier vermelde budgettaire belang niet hetzelfde is als de opbrengst in het geval een regeling wordt afgeschaft. Het budgettaire belang geldt voor het feitelijke gebruik en houdt geen rekening met gedragseffecten als de regeling zou worden afgeschaft. Ook kan bij afschaffing sprake zijn van samenloop met andere regelingen. Bij regelingen die niet in de bijlage «Fiscale regelingen» zijn opgenomen, staat geen ramingsgrond vermeld.

Persoonsgebonden aftrek

 

Regeling:

Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)

Beschrijving:

Uitgaven boven € 250 ter zake van een opleiding of studie voor het verwerven van inkomen uit werk en woning kunnen onder voorwaarden worden afgetrokken. Het bedrag dat mag worden afgetrokken is, buiten de standaardstudieperiode, maximaal € 15.000. Als onderdeel van het Belastingplanpakket 2020 is voorgesteld de fiscale aftrek van scholingsuitgaven, conform de daarover gemaakte afspraak in het regeerakkoord af te schaffen. De inwerkingtreding van deze maatregel vindt plaats zodra de vervangende subsidieregeling (de Subsidieregeling STAP-budget) in werking treedt. Dit gebeurt per 1 maart 2022. Inmiddels is bij Koninklijk Besluit geregeld dat de fiscale regeling vervalt per 1 januari 2022. Op grond van bestaand overgangsrecht (artikel 10a.16 Wet IB 2001) kunnen scholingsuitgaven die voor 1 juli 2015 zijn gedaan en die destijds niet tot aftrek leidden omdat recht bestond op een prestatiebeurs, alsnog (forfaitair) in aftrek kunnen worden gebracht als scholingsuitgaven indien in een jaar – na afloop van de diplomatermijn - de prestatiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift. Dit overgangsrecht blijft in stand tot dit materieel is uitgewerkt (2031).

Doelstelling:

Vergroten van de Nederlandse kennisinfrastructuur.

Ministerie:

OCW, artikel 4: Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.

Evaluatie:

Evaluatie aftrekpost scholingsuitgaven, CPB, 2016. Notitie Evaluatie aftrekpost scholingsuitgaven. Geen volgende evaluatie beoogd, vanwege voorgestelde afschaffing van de regeling.

Doeltreffend:

nee

Doelmatig:

nee

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

deels

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

Omzetting naar uitgavenkant

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Giftenaftrek inkomstenbelasting

Beschrijving:

Giften aan onder andere algemeen nut beogende instellingen (ANBI) zijn aftrekbaar. Periodieke giften geschieden op basis van een bij notariële of onderhandse akte vastgelegde verplichting om gedurende ten minste 5 jaren met onzekerheidsvereiste schenkingen te doen. Voor overige giften aan uitsluitend ANBI’s geldt een drempel van 1% en plafond van 10% van het verzamelinkomen. Er geldt een multiplier voor giften aan culturele ANBI’s.

Doelstelling:

Bevorderen van schenkingen aan bepaalde instellingen.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Evaluatie giftenaftrek, Dialogic, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 34 552, nr. 77. De volgende evaluatie is beoogd in 2023.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

nee

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

ja

Aanbeveling

verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

intensivering

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Aftrek specifieke zorgkosten

Beschrijving:

Bepaalde zorgkosten mogen worden afgetrokken. Hiervoor komt in aanmerking het deel van de kosten dat uitkomt boven het drempelbedrag en waarvoor geen vergoeding is gekregen van bijvoorbeeld de (aanvullende) zorgverzekering of de bijzondere bijstand. Onder omstandigheden geldt een verhoging van het in aftrek te brengen bedrag.

Doelstelling:

Tegemoetkoming van chronisch zieken en gehandicapten.

Ministerie:

VWS, artikel 8: Tegemoetkoming specifieke kosten.

Evaluatie:

Onderzoek naar gebruik aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten, FIN, 2016. Kamerstukken II 2016-2017, 34 550 IX, nr. 4. De volgende evaluatie is beoogd in 2022.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

nee

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

deels

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

nieuwe evaluatie 2022

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Onderhoudsverplichtingen aftrek en belaste ontvangen alimentatie

Beschrijving:

Dit betreft het betalen en ontvangen van partneralimentatie. Omdat hierbij sprake is van inkomensoverheveling is betaalde alimentatie bij de alimentatieplichtige aftrekbaar en is ontvangen alimentatie bij de ontvanger van alimentatie belast. Ook de aftrekbaarheid van bepaalde andere onderhoudsverplichtingen zit verwerkt in de cijfers.

Doelstelling:

Het aansluiten bij draagkracht.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

De regeling is onderdeel van het heffen naar draagkracht en heeft verder geen beleidsmatig doel. Voorlopig is daarom geen evaluatie beoogd.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Persoonsgebonden aftrekpost durfkapitaal

Beschrijving:

Deze persoonsgebonden aftrekpost biedt de mogelijkheid om geleden verliezen op beleggingen in durfkapitaal in aftrek te brengen. Deze faciliteit is per 1 januari 2011 vervallen met inachtneming van een overgangsbepaling.

Doelstelling:

Stimuleren van investeringen in bedrijven van startende ondernemers en het bevorderen van de ondernemingszin.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Evaluatie van de durfkapitaalregeling, Bureau Bartels B.V., 2005. Kamerstukken 2005-2006, 30 300 XIII, nr. 57. Geen volgende evaluatie beoogd, omdat de regeling is afgeschaft.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Inkomensvoorzieningen

 

Regeling:

Pensioen fiscale faciliteiten

Beschrijving:

Het werkgeversdeel van de pensioenpremie wordt niet tot het belastbare loon van de werknemer gerekend en het werknemersdeel van de pensioenpremie wordt in mindering gebracht bij het bepalen van het belastbare loon. Daar staat tegenover dat de pensioenuitkeringen wel tot het belastbare loon worden gerekend en daarmee in de belastingheffing worden betrokken. Het opgebouwde pensioenvermogen valt niet in box 3. Deze faciliteiten gelden voor pensioenopbouw over pensioengevend loon tot de aftoppingsgrens.

Doelstelling:

Het faciliteren/stimuleren van de opbouw van een oudedagsvoorziening. Met de uitgestelde heffing wordt tevens aangesloten bij de maatschappelijke inkomensbeleving.

Ministerie:

SZW, artikel 8: Oudedagsvoorziening.

Evaluatie:

Deze regelingen lopen mee in de besluitvorming over het pensioenstelsel in den brede. Voorlopig is geen afzonderlijke evaluatie van deze regelingen beoogd.

Ramingsgrond:

Uitkomsten van MIMOSI voor de pensioenpremies en pensioenuitkeringen. Gegevens van het CBS voor pensioenvermogen tot 2015 dan wel 2012 en uitkomsten van MIMOSI voor de ontwikkeling van het pensioenvermogen daarna.

  

Regeling:

Lijfrente fiscale faciliteiten

Beschrijving:

Op grond van de Wet IB 2001 kunnen de voor een lijfrenteproduct betaalde premies als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in box 1 in aftrek worden gebracht, binnen wettelijk bepaalde begrenzingen. Het opgebouwde vermogen valt niet in box 3. De uitkeringen worden belast in box 1. Onder lijfrenteproduct worden voorzieningen begrepen zoals een (tijdelijke) oudedagslijfrente, een nabestaandenlijfrente, lijfrenterekeningen, lijfrentebeleggingsrechten en lijfrenten voor meerderjarige invalide kinderen of kleinkinderen. Deze lijfrenteproducten dienen ter compensatie van een pensioentekort. De faciliteiten gelden voor lijfrenteopbouw over inkomen tot de aftoppingsgrens.

Doelstelling:

Het faciliteren/stimuleren van de opbouw van een oudedagsvoorziening. Met de uitgestelde heffing wordt tevens aangesloten bij de maatschappelijke inkomensbeleving.

Ministerie:

SZW, artikel 8: Oudedagsvoorziening.

Evaluatie:

Deze regelingen lopen mee in de besluitvorming over het pensioenstelsel in den brede. Voorlopig is geen afzonderlijke evaluatie van deze regelingen beoogd.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019 voor premieaftrek en uitkomsten van MIMOSI voor uitkeringen en vermogens.

  

Regeling:

Nettopensioen en nettolijfrente

Beschrijving:

Bij deze oudedagsvoorzieningen voor het inkomen boven de aftoppingsgrens is de waarde van de aanspraak vrijgesteld in box 3. Bij het nettopensioen en de nettolijfrente wordt de premie of inleg betaald uit het netto-inkomen of nettovermogen. De uit de aanspraak op een nettopensioen of nettolijfrente voortvloeiende uitkering wordt niet belast in box 1.

Doelstelling:

Het faciliteren/stimuleren van de opbouw van een oudedagsvoorziening voor het inkomen boven de aftoppingsgrens.

Ministerie:

SZW, artikel 8: Oudedagsvoorziening.

Evaluatie:

Evaluatie vrijstelling voor nettopensioen en nettolijfrente, Willis Towers Watson, 2020. Kamerstukken II 2019-2020, 32 043, nr. 547. De volgende evaluatie zal worden gepland na de besluitvorming over het pensioenstelsel in den brede.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

grotendeels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

Verbeteringen binnen regeling

Beleidsuitwerking

Verbetering binnen regeling en verbetering door brede pensioenhervorming

Ramingsgrond:

Gegevens AFM voor belegd vermogen in 2018, belastingdienst voor vermogensverdeling en vermogensontwikkeling uit MIMOSI.

  

Regeling:

FOR aftrek en belaste afneming

Beschrijving:

De FOR (fiscale oudedagsreserve) is een voorziening die ondernemers die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt (onder voorwaarden) kunnen gebruiken om maximaal 9,44%, met een maximum van € 9.270, van de winst opzij te zetten om een oudedagsvoorziening op te bouwen. Uiterlijk bij staking van de onderneming kan deze FOR belastingvrij worden omgezet in een lijfrente. Als bij staking van (een gedeelte van) de onderneming of bij het bereiken van de AOW-leeftijd van de ondernemer blijkt dat de oudedagsreserve het ondernemingsvermogen overtreft, wordt het verschil beschouwd als afneming van de oudedagsreserve. Toevoegingen aan de FOR zijn aftrekbaar bij de bepaling van de belastbare winst. Afnemingen van de FOR worden als bijtelpost meegenomen bij de bepaling van de belastbare winst. De in het kader van de afneming van de FOR eventueel betaalde premies voor lijfrenten kunnen worden afgetrokken als uitgaven voor inkomensvoorzieningen. De latere lijfrente-uitkeringen zijn belast.

Doelstelling:

Het creëren van de mogelijkheid voor ondernemers om een oudedagsvoorziening binnen de onderneming op te bouwen. Als direct lijfrenten worden aangekocht, verlaat de premie de onderneming, ten koste van het ondernemingsvermogen.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. In 2022 zullen enkele fiscale ondernemersregelingen geëvalueerd worden, de focus zal later worden bepaald.

Doeltreffend:

geen uitspraak

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

vervolgonderzoek

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Arbeidsongeschiktheidsverzekering fiscale faciliteiten

Beschrijving:

Op grond van de Wet IB 2001 kunnen de voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering betaalde premies als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in box 1 in aftrek worden gebracht. De uitkeringen worden belast in box 1.

Doelstelling:

Het stimuleren van de opbouw van een inkomensvoorziening ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval.

Ministerie:

SZW, artikel 3: Arbeidsongeschiktheid.

Evaluatie:

De regeling is onderdeel van het heffen naar draagkracht en heeft verder geen beleidsmatig doel. Voorlopig is daarom geen evaluatie beoogd.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019 voor premieaftrek en loonontwikkeling uit MIMOSI

  

Regeling:

Reisaftrek OV

Beschrijving:

Onder bepaalde voorwaarden mogen belastingplichtigen een forfaitair bedrag aan reiskosten voor per openbaar vervoer afgelegde woon-werkkilometers aftrekken in de inkomstenbelasting. Het forfait wordt verminderd met de ontvangen reiskostenvergoeding.

Doelstelling:

Stimuleren van het gebruik van openbaar vervoer voor woon-werkverkeer.

Ministerie:

IenW, artikel 16: Openbaar Vervoer en Spoor.

Evaluatie:

De volgende evaluatie is beoogd in 2022. (check)

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Middelingsregeling

Beschrijving:

Een belastingplichtige met wisselende jaarinkomens kan op verzoek inkomstenbelasting terugkrijgen door de verschuldigde belasting te herrekenen uitgaande van een gelijkmatige toedeling van het inkomen van drie opeenvolgende kalenderjaren aan die jaren. Teruggaaf wordt alleen verleend voor zover het verschil tussen de geheven belasting over het middelingstijdvak en de herrekende belasting over deze drie jaren meer bedraagt dan € 545.

Doelstelling:

Beperken van het progressienadeel bij (sterk) wisselende jaarinkomens.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Evaluatie middelingsregeling, FIN, 2018. Kamerstukken II 2018-2019, 32 140, nr. 49. De volgende evaluatie is beoogd in 2024.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

deels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

afschaffen

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aanslagen inkomstenbelasting t/m 2020. Budgettair belang is op kasbasis.

  

(Eigen) woning

 

Regeling:

Hypotheekrenteaftrek

Beschrijving:

Over eigenwoningschuld betaalde rente is aftrekbaar van het inkomen (hypotheekrenteaftrek). De afgelopen jaren is een aantal beperkende maatregelen doorgevoerd: sinds 2013 dienen nieuwe leningen in dertig jaar volledig en minimaal annuïtair afgelost te worden om in aanmerking te komen voor renteaftrek en sinds 2014 wordt het maximale aftrektarief jaarlijks met 0,5%-punt gereduceerd. Vanaf 2020 wordt het maximale aftrektarief versneld afgebouwd.

Doelstelling:

Het bevorderen van eigenwoningbezit.

Ministerie:

BZK, artikel 3: Woningmarkt.

Evaluatie:

Evaluatie eigenwoningregeling, SEO en Panteia, 2019. Kamerstukken II 2019-2020, 32 847, nr. 583. De hypotheekrenteaftrek en eigenwoningforfait zijn als geheel geëvalueerd. De volgende evaluatie is beoogd in 2024.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

nee

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

defiscalisering/naar box 3

Beleidsuitwerking

uitwerking is nog bezig

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Aftrek financieringskosten eigen woning

Beschrijving:

Kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld zijn aftrekbaar van het inkomen. Sinds 2014 wordt het maximale aftrektarief jaarlijks met 0,5%-punt gereduceerd. Vanaf 2020 wordt het maximale aftrektarief versneld afgebouwd.

Doelstelling:

Het bevorderen van eigenwoningbezit.

Ministerie:

BZK, artikel 3: Woningmarkt.

Evaluatie:

De volgende evaluatie is beoogd in 2024.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Aftrek periodieke betalingen erfpacht, opstal en beklemming

Beschrijving:

Periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal en beklemming, met betrekking tot de eigen woning zijn aftrekbaar van het inkomen. Sinds 2014 wordt het maximale aftrektarief jaarlijks met 0,5%-punt gereduceerd. Vanaf 2020 wordt het maximale aftrektarief versneld afgebouwd.

Doelstelling:

Het bevorderen van eigenwoningbezit.

Ministerie:

BZK, artikel 3: Woningmarkt.

Evaluatie:

De volgende evaluatie is beoogd in 2024.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Aftrek rente en kosten van geldleningen over restschuld vervreemde eigen woning

Beschrijving:

Als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning worden voor een periode van vijftien jaar na het tijstip van vervreemding van een eigen woning mede aangemerkt de renten en kosten van geldleningen voor een restschuld van die vervreemde woning. Van een restschuld is sprake, wanneer bij een vervreemding van een eigen woning in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017 de op deze woning betrekking hebbende schuld tot een negatief vervreemdingssaldo heeft geleid. Het budgettaire belang vanaf 2018 betreft de gevallen die gebruik maken van de mogelijkheid om na 2017 voor een periode van maximaal vijftien jaar de aftrek toe te blijven passen. Sinds 2014 wordt het maximale aftrektarief jaarlijks met 0,5%-punt gereduceerd. Vanaf 2020 wordt het maximale aftrektarief versneld afgebouwd.

Doelstelling:

Tijdelijke crisismaatregel ter bevordering van de doorstroming op de woningmarkt.

Ministerie:

BZK, artikel 3: Woningmarkt.

Evaluatie:

Geen evaluatie beoogd, aangezien de regeling afloopt na 2017.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Eigenwoningforfait

Beschrijving:

Huishoudens met een eigen woning dienen afhankelijk van de hoogte van de WOZ-waarde een percentage van de WOZ-waarde bij het belastbaar inkomen op te tellen. Deze regeling is de keerzijde van de aftrekbaarheid van rente en kosten voor de eigen woning.

Doelstelling:

Het doelmatig belasten van het voordeel in natura (het woongenot) van een eigen woning, door een forfaitaire benadering.

Ministerie:

BZK, artikel 3: Woningmarkt.

Evaluatie:

Evaluatie eigenwoningregeling, SEO en Panteia, 2019. Kamerstukken II 2019-2020, 32 847, nr. 583. De hypotheekrenteaftrek en eigenwoningforfait zijn als geheel geëvalueerd. De volgende evaluatie is beoogd in 2024.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

nee

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

defiscalisering/naar box 3

Beleidsuitwerking

uitwerking is nog bezig

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste post is.

  

Regeling:

Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

Beschrijving:

Aan eigenwoningbezitters zonder eigenwoningschuld of met een lage eigenwoningschuld wordt een aftrek toegekend ter hoogte van een deel van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de daarop drukkende aftrekbare kosten. De regeling wordt vanaf 2019 in een periode van dertig jaar uitgefaseerd. In 2021 bedraagt dat deel 90%. Hierdoor hoeven eigenwoningbezitters met geen of een lage eigenwoningschuld in 2021 alleen over 10% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de daarop drukkende aftrekbare kosten belasting te betalen.

Doelstelling:

Bevordering aflossing eigenwoningschuld en lastenverlichting eigenaar-bewoners met geen of een lage eigenwoningschuld.

Ministerie:

BZK, artikel 3: Woningmarkt.

Evaluatie:

Evaluatie eigenwoningregeling, SEO en Panteia, 2019. Kamerstukken II 2019-2020, 32 847, nr. 583. Geen volgende evaluatie beoogd, omdat de regeling wordt afgeschaft.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

nee

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

Afschaffen

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Schenk- en erfbelasting Eenmalige vrijstelling eigen woning

Beschrijving:

Voor schenkingen aan personen tussen de 18 en 40 jaar ten behoeve van de eigen woning geldt een eenmalige vrijstelling. De vrijstelling bedraagt € 105.302.

Doelstelling:

Verminderen van de eigenwoningschuld van Nederlandse huishoudens.

Ministerie:

BZK, artikel 3: Woningmarkt.

Evaluatie:

Evaluatie schenkingsvrijstelling eigen woning, SEO, 2021. Kamerstukken II 2020-2021, 35 572, nr. 95. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2025-2028.

Doeltreffend:

niet of beperkt

Doelmatig:

nee

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

Geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

uitwerking is nog bezig

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst t/m 2018. Het gegeven budgettaire belang is het bedrag dat belastingplichtigen in dat jaar zouden moeten betalen als de vrijstelling niet van toepassing was. Het is dus de fictief verschuldigde schenkbelasting over de schenkingen in dat jaar, gegeven de omvang van de schenkingen.

  

Regeling:

OVB Verlaagd tarief woning niet-starters

Beschrijving:

Het reguliere belastingtarief in de overdrachtsbelasting bedraagt tot en met 2020 6%. In afwijking hiervan geldt voor woningen een tarief van 2%. Dit tarief is uitsluitend van toepassing op de verkrijging van woningen of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. Onder woningen wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die naar hun aard zijn bestemd voor bewoning door particulieren. Het maakt geen verschil of de verkrijger de woning zelf gaat bewonen of dat de verkrijger de woning verhuurt aan een particulier. Met ingang van 2021 bedraagt het reguliere belastingtarief 8% en wordt het verlaagde tarief van 2% beperkt tot verkrijging van woningen door natuurlijke personen die de woning als hoofdverblijf gaan gebruiken.

Doelstelling:

Structureel bevorderen van de doorstroming op de woningmarkt.

Ministerie:

BZK, artikel 3: Woningmarkt.

Evaluatie:

Evaluatie verlaging overdrachtsbelasting 2011-2012, CPB, 2020. https://www.cpb.nl/evaluatie-verlaging-overdrachtsbelasting-2011-2012. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2025-2028.

Doeltreffend:

geen uitspraak

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Totale ontvangsten overdrachtsbelasting volgens raming CPB.

  

Regeling:

OVB Vrijstelling woning starters

Beschrijving:

Eenmalige vrijstelling voor aankoop van een woning door een persoon die meerderjarig is en jonger dan 35 jaar en de woning zelf gaat bewonen. Vanaf 1 april 2021 geldt bovendien een woningwaardegrens van € 400.000. Bij verkrijging boven deze grens geldt over het gehele bedrag het tarief van 2%.

Doelstelling:

Verbeteren van de positie van starters op de woningmarkt ten opzichte van beleggers.

Ministerie:

BZK, artikel 3: Woningmarkt.

Evaluatie:

De evaluatie is beoogd in 2025.

Ramingsgrond:

Data Kadaster

  

Regeling:

OVB Vrijstelling terugkoop VoV woningen

Beschrijving:

Het terugkopen van een VoV (verkoop onder voorwaarden)-woning van een particulier door een VoV-aanbieder wordt onder specifieke voorwaarden vrijgesteld van overdrachtsbelasting.

Doelstelling:

Het aantrekkelijk houden voor VoV-aanbieders om, ook na invoering van de wet differentiatie overdrachtsbelasting, VoV-woningen met gunstige voorwaarden te verkopen aan koopstarters.

Ministerie:

BZK, artikel 3: Woningmarkt.

Evaluatie:

Deze maatregel wordt in 2022 ingevoerd. Voorlopig is nog geen evaluatie beoogd.

Ramingsgrond:

Cijfers van Opmaat, de grootste aanbieder van verkoop onder voorwaarden producten, over het aantal licentiehouders en aantal verkopen per jaar.

  

Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen

 

Regeling:

Vermindering verhuurderheffing

Beschrijving:

Deze regeling is beschikbaar voor belastingplichtigen in het kader van de verhuurderheffing, die onder andere investeren in huurwoningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrens. Het bedrag aan heffingsvermindering dat genoemd is in de investeringsverklaring van RVO, wordt van de verhuurderheffing afgetrokken. Het budget is € 698,5 miljoen over de jaren 2014 tot en met 2021. Met ingang van 2019 is een nieuwe heffingsvermindering geïntroduceerd. Het doel hiervan is het stimuleren van de verduurzaming van huurwoningen door verhuurders. Het beschikbare budget voor deze nieuwe heffingsvermindering loopt jaarlijks op met € 26 miljoen tot structureel € 104 miljoen in 2022. Per 2020 wordt in de verhuurderheffing aanvullend een structurele heffingsvermindering van € 100 miljoen per jaar opgenomen voor nieuwbouw van woningen in regio’s waar de druk op de woningmarkt het grootst is.

Doelstelling:

Stimulering van maatschappelijk gewenste investeringen (zoals sloop, renovatie, transformatie en nieuwbouw van huurwoningen).

Ministerie:

BZK, artikel 3: Woningmarkt.

Evaluatie:

Evaluatie heffingsverminderingen verhuurderheffing, Ecorys, 2020. Kamerstukken II 2019-2020, 27 926, nr. 321. De volgende evaluatie is beoogd in 2025.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

deels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

invullen

Beleidsuitwerking

invullen

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst t/m 2020. Raming 2021 en 2022 op basis van gegevens investeringsverklaringen RVO t/m juli 2021. Budgettair belang is op kasbasis.

  

Regeling:

Kamerverhuurvrijstelling

Beschrijving:

Indien de inkomsten uit verhuur - anders dan voor korte duur - van woonruimte die geen zelfstandige woning vormt en onderdeel is van het hoofdverblijf van de verhuurder, niet meer bedragen dan € 5.668 per jaar, blijft het verhuurde deel van de eigen woning vallen onder de fiscale behandeling van de eigen woning, in plaats van de forfaitaire vermogensrendementsheffing in box 3. Het maximumhuurbedrag wordt jaarlijks op basis van de huurontwikkeling geïndexeerd.

Doelstelling:

Vergroten van het particuliere kameraanbod, met name voor studenten.

Ministerie:

BZK, artikel 3: Woningmarkt.

Evaluatie:

Evaluatie kamerverhuurvrijstelling, BZK, 2017. Kamerstukken II 2017-2018, 33 104, nr. 12. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2025-2028

Doeltreffend:

geen uitspraak

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

vervolgonderzoek

Beleidsuitwerking

vervolgonderzoek

Ramingsgrond:

Raming zonder recente gegevensbron. Laatst gebruikte bron betreft cijfers VROM uit 2006 over aantal kamers.

  

Regeling:

Vrijstelling rechten op bepaalde kapitaalsuitkeringen, waaronder KEW, box 3

Beschrijving:

In het overgangsrecht van de Wet IB 2001 zijn vrijstellingen voor bepaalde kapitaalverzekeringen, spaarrekeningen en beleggingsrechten opgenomen. Onder voorwaarden geldt een box 1-vrijstelling voor het voordeel (de uitgekeerde rente of het rendement op de premie/inleg) uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), spaarrekening eigen woning (SEW) en beleggingsrecht eigen woning (BEW) waardoor deze niet in box 3 vallen. Per 1 april 2013 is de faciliteit vervallen en voor bestaande contracten ondergebracht in het overgangsrecht. Het kapitaal dan wel de inleg kunnen niet meer worden verhoogd en de looptijd kan niet worden verlengd. Tevens gelden er vrijstellingen voor andersoortige kapitaalverzekeringen waarvan de inkomsten vrijgesteld waren onder de Wet IB 1964.

Doelstelling:

Eerbiedigen van bestaande rechten op bepaalde vrijstellingen kapitaalsuitkeringen.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Geen evaluatie beoogd, want de regeling is vervallen voor nieuwe gevallen.

Ramingsgrond:

Gegevens van DNB (tot en met 2015) en het Verbond van Verzekeraars (tot en met 2016) over levensverzekeringen.

  

Regeling:

Vrijstelling rechten op kapitaalsuitkering bij overlijden box 3

Beschrijving:

Rechten op prestaties uit levensverzekering in verband met het overlijden van de belastingplichtige worden tot een bedrag van maximaal € 7.348 vrijgesteld van de rendementsgrondslag. De prestaties kunnen de vorm hebben van een kapitaalsuitkering of een uitkering in natura (het verzorgen van de uitvaart van de verzekeringnemer).

Doelstelling:

Sociaal beleid (aangezien sprake is van financiering van een begrafenis of crematie) en doelmatigheid (het voorkomen van administratieve lasten voor polissen met een financieel beperkte omvang).

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Evaluatierapport Vrijstelling rechten op kapitaalsuitkeringen bij overlijden in box 3, FIN, 2005. Kamerstukken II 2005-2006, 30 375, nr. 2, bijlage 11. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2023-2026

Ramingsgrond:

Gegevens van DNB over overlijdensverzekeringen t/m 2015.

  

Regeling:

Vrijstelling groen beleggen box 3

Beschrijving:

Op grond van deze regeling is € 60.429 aan groene beleggingen vrijgesteld van de rendementsgrondslag van de vermogensrendementsheffing. Beleggers met een fiscale partner hebben gezamenlijk recht op een vrijstelling van € 120.858. Het bedrag van de vrijstelling wordt jaarlijks geïndexeerd.

Doelstelling:

Stimuleren van investeringen en beleggingen in groenprojecten.

Ministerie:

IenW, artikel 21: Duurzaamheid.

Evaluatie:

Evaluatie Regeling groenprojecten 2016, RVO, 2020. Kamerstukken II 2019-2020, 30 196, nr. 709. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2025-2028.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

ja

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

Verbetering binnen regeling

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2018.

  

Regeling:

Heffingskorting groen beleggen box 3

Beschrijving:

De heffingskorting voor groene beleggingen sluit aan op de vrijstelling in box 3 voor groene beleggingen. De korting bedraagt 0,7% van het bedrag dat is vrijgesteld van de vermogensrendementsheffing.

Doelstelling:

Stimuleren van investeringen en beleggingen in groenprojecten.

Ministerie:

IenW, artikel 21: Duurzaamheid.

Evaluatie:

Evaluatie Regeling groenprojecten 2016, RVO, 2020. Kamerstukken II 2019-2020, 30 196, nr. 709. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2025-2028.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

ja

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

Verbetering binnen regeling

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2018.

  

Regeling:

Heffingvrij vermogen box 3

Beschrijving:

Een algemene vrijstelling in box 3 van € 50.000 per belastingplichtige. Bij een rendementsgrondslag groter dan het heffingvrije vermogen, wordt het meerdere in de heffing betrokken. Het bedrag aan heffingvrij vermogen wordt jaarlijks geïndexeerd en wordt in 2021 beleidsmatig verhoogd.

Doelstelling:

Doelmatigheid (vermindering van aantal belastingplichtigen).

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

De regeling loopt mee in de besluitvorming over box 3 en de lastenverdeling in den brede. Voorlopig is daarom geen evaluatie beoogd.

Ramingsgrond:

MIMOSI.

  

Regeling:

Fiscale faciliteiten Natuurschoonwet

Beschrijving:

De Natuurschoonwet 1928 voorziet in fiscale tegemoetkomingen in de schenk- en erfbelasting, overdrachtsbelasting, inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en onroerendzaakbelasting aan eigenaren van onroerende zaken als deze eigenaren hun onroerend goed als landgoed in stand houden en daarmee het natuurschoon bevorderen. Er zijn extra faciliteiten indien het landgoed voor het publiek wordt opengesteld.

Doelstelling:

Het natuurschoon en cultureel erfgoed behouden door landgoederen als geheel te bewaren en versnippering tegen te gaan. Stimuleren van particulier natuurbeheer en realisatie van nieuwe natuur en bos door particulieren op landbouwgrond. Openstelling van landgoederen voor het publiek.

Ministerie:

LNV, artikel 22: Natuur, visserij en gebiedsgericht werken.

Evaluatie:

Beleidsevaluatie van de Natuurschoonwet 1928, Ecorys, 2014. Kamerstukken II 2016-2017, 33 576, nr. 90. De volgende evaluatie is beoogd in 2033.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

deels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

verbetering binnen regeling

Ramingsgrond:

Aantal gerangschikte landgoederen volgens RVO t/m 2020. Geen aangiftecijfers beschikbaar, dus het budgettaire belang wordt voor alle jaren geraamd aan de hand van inschattingen van de Belastingdienst.

  

Regeling:

Vrijstelling voorwerpen van kunst en wetenschap box 3

Beschrijving:

Voorwerpen van kunst en wetenschap vallen niet in de rendementsgrondslag van de vermogensrendementsheffing ook indien deze niet voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt. Voorwerpen van kunst en wetenschap die hoofdzakelijk ter belegging worden aangehouden, zijn uitgezonderd van de vrijstelling om een ongerechtvaardigde bevoordeling ten opzichte van andere beleggingen te voorkomen.

Doelstelling:

Het particuliere kunstbezit en de kunstuitleen van particulieren aan musea in Nederland stimuleren.

Ministerie:

OCW, artikel 14: Cultuur.

Evaluatie:

Geen evaluatie beoogd, vanwege het beperkte budgettaire belang van de regeling.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

Vrijstelling bos- en natuurterreinen box 3

Beschrijving:

Deze regeling bewerkstelligt dat voor de forfaitaire rendementsheffing de volgende bezittingen van de grondslag worden uitgezonderd: bossen, bepaalde natuurterreinen en de volgens de Natuurschoonwet als zodanig aangewezen landgoederen. Gebouwde eigendommen vallen niet onder de vrijstelling.

Doelstelling:

Ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur.

Ministerie:

LNV, artikel 22: Natuur, visserij en gebiedsgericht werken.

Evaluatie:

Evaluatie van de fiscale vrijstellingen bos en natuur, Wageningen University & Research, 2016. Kamerstukken II 2016-2017, 33 576, nr. 106. De regeling zal in 2021 worden behandeld in de beleidsdoorlichting van artikel 12, waarna een volgende evaluatie zal worden gepland in de periode 2023-2026.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

deels

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Verlaging lastendruk in de winstsfeer

 

Regeling:

Zelfstandigenaftrek

Beschrijving:

De zelfstandigenaftrek is een aftrek in de IB van € 6.670 voor ondernemers die voldoen aan het urencriterium en die aan het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtige leeftijd nog niet hebben bereikt. Na de pensioengerechtigde leeftijd wordt de zelfstandigenaftrek gehalveerd. Vanaf 2020 wordt de zelfstandigenaftrek stapsgewijs verlaagd, tot € 3.240 in 2036.

Doelstelling:

Het stimuleren van ondernemerschap.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. In 2022 zullen enkele fiscale ondernemersregelingen geëvalueerd worden, de focus zal later worden bepaald.

Doeltreffend:

geen uitspraak

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

vervolgonderzoek

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Extra zelfstandigenaftrek starters

Beschrijving:

Startende ondernemers in de IB die in één of meer van de vijf voorgaande jaren geen ondernemer waren en bij wie in die periode niet meer dan tweemaal de zelfstandigenaftrek is toegepast, hebben recht op een extra zelfstandigenaftrek van € 2.123.

Doelstelling:

Het stimuleren van ondernemerschap en het bevorderen van de bereidheid om startersrisico te lopen.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. In 2022 zullen enkele fiscale ondernemersregelingen geëvalueerd worden, de focus zal later worden bepaald.

Doeltreffend:

geen uitspraak

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

vervolgonderzoek

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

Beschrijving:

De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid in de IB wordt geboden in de startfase van de onderneming ingeval niet aan het normale urencriterium van 1.225 uur wordt voldaan, maar wel aan een verlaagd urencriterium van 800 uur. De aftrekpost bedraagt € 12.000 voor het eerste jaar, € 8.000 voor het tweede jaar en € 4.000 voor het derde jaar. De aftrek kan niet hoger zijn dan de genoten winst.

Doelstelling:

Stimuleren van het starten van een onderneming vanuit een uitkering inzake arbeidsongeschiktheid.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei en SZW, artikel 3: Arbeidsongeschiktheid.

Evaluatie:

Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. In 2022 zullen enkele fiscale ondernemersregelingen geëvalueerd worden, de focus zal later worden bepaald.

Doeltreffend:

geen uitspraak

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

vervolgonderzoek

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

Meewerkaftrek

Beschrijving:

Indien de partner van een ondernemer in de IB meewerkt in diens onderneming zonder hiervoor een vergoeding te ontvangen, heeft de ondernemer die voldoet aan het urencriterium recht op de meewerkaftrek. De aftrek is afhankelijk van het aantal door de partner gewerkte uren in de onderneming en bedraagt tussen de 1,25% van de winst (indien ten minste 525 uur wordt meegewerkt) en 4% van de winst (indien ten minste 1.750 uur wordt meegewerkt).

Doelstelling:

Fiscaal faciliteren van arbeid in de onderneming van de partner zonder de verplichting tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. In 2022 zullen enkele fiscale ondernemersregelingen geëvalueerd worden, de focus zal later worden bepaald.

Doeltreffend:

geen uitspraak

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

vervolgonderzoek

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Stakingsaftrek

Beschrijving:

Bij de staking van een onderneming of een deel ervan is van de behaalde stakingswinst maximaal € 3.630 vrijgesteld van belastingheffing in de IB. Op de in een kalenderjaar berekende stakingsaftrek wordt de in het verleden genoten stakingsaftrek in mindering gebracht.

Doelstelling:

De stakingsaftrek beoogt een verzachting van belastingheffing te geven over de stakingswinst. De stakingsaftrek is de voortzetting – zij het op een lager niveau – van de stakingsvrijstelling van de Wet IB 1964.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht, SEO, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 32 637, nr. 158. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

deels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

vervolgonderzoek

Beleidsuitwerking

vervolgonderzoek

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Aftrek speur- en ontwikkelingswerk

Beschrijving:

Ondernemers in de IB die voldoen aan het urencriterium en in het kalenderjaar ten minste 500 uur hebben besteed aan werk dat bij een zogenoemde S&O-verklaring kwalificeert als speur- en ontwikkelingswerk, hebben recht op een aftrek van € 13.188. Voor starters wordt deze aftrek onder voorwaarden verhoogd met € 6.598.

Doelstelling:

Bevorderen van technologische vernieuwingen.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Evaluatie WBSO 2011–2017, Dialogic, 2019. Kamerstukken II 2018-2019, 32 637, nr. 358. De volgende evaluatie is beoogd in 2024

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

ja

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

Verbetering binnen regeling

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Willekeurige afschrijving starters

Beschrijving:

Startende ondernemers in de IB kunnen op basis van deze regeling willekeurig afschrijven op bedrijfsmiddelen die zijn aangeschaft in een kalenderjaar waarover voor hen de extra zelfstandigenaftrek starters van toepassing was.

Doelstelling:

Het stimuleren van ondernemerschap.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. In 2022 zullen enkele fiscale ondernemersregelingen geëvalueerd worden, de focus zal later worden bepaald.

Doeltreffend:

geen uitspraak

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

vervolgonderzoek

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Raming zonder gegevensbron, de budgettaire kosten zijn gebaseerd op een veronderstelling van het aantal gebruikers en hun investeringen.

  

Regeling:

Doorschuiving stakingswinst

Beschrijving:

Op verzoek is onder voorwaarden doorschuiving van stakingswinst zonder inkomstenbelastingheffing mogelijk in het kader van overdracht van (een deel van) de onderneming. Hiervan is sprake in geval van overlijden, echtscheiding, overdracht van de onderneming aan alle medeondernemers die gedurende drie jaar een gezamenlijke onderneming drijven, of in geval van inbreng van de onderneming in een naamloze vennootschap of besloten vennootschap. De belastingplichtige voor wiens rekening de onderneming zal worden voortgezet, is verplicht de oude boekwaarden van de overgedragen vermogensbestanddelen over te nemen.

Doelstelling:

Ondersteunen van de continuïteit van de onderneming, in het kader van liquiditeitsproblemen die kunnen ontstaan als gevolg van de fiscale claim die rust op een bedrijfsoverdracht.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht, SEO, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 32 637, nr. 158. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

deels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

vervolgonderzoek

Beleidsuitwerking

vervolgonderzoek

Ramingsgrond:

Raming zonder gegevensbron, gebaseerd op rekenveronderstellingen.

  

Regeling:

Doorschuifregelingen inkomen uit aanmerkelijk belang box 2

Beschrijving:

Onder voorwaarden wordt (op verzoek) een overgang krachtens huwelijksvermogensrecht, erfrecht of schenking, van een aanmerkelijk belang niet als vervreemding aangemerkt. De verkrijgingprijs van de aandelen van de overdrager wordt dan doorgeschoven naar de overnemer.

Doelstelling:

Het waarborgen van de continuïteit van de onderneming, doordat op het moment van overgang niet hoeft te worden afgerekend over het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de verkrijgingsprijs van de aandelen.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht, SEO, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 32 637, nr. 158. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

deels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

vervolgonderzoek

Beleidsuitwerking

vervolgonderzoek

Ramingsgrond:

Raming zonder gegevensbron, gebaseerd op rekenveronderstellingen.

  

Regeling:

Mkb-winstvrijstelling

Beschrijving:

De mkb-winstvrijstelling is een vrijstelling van een deel van de winst voor ondernemers in de IB. Sinds 2014 bedraagt de mkb-winstvrijstelling 14% van de winst nadat de winst is verminderd met de ondernemersaftrek.

Doelstelling:

Stimuleren van ondernemerschap.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. In 2022 zullen enkele fiscale ondernemersregelingen geëvalueerd worden, de focus zal later worden bepaald.

Doeltreffend:

geen uitspraak

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

vervolgonderzoek

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Terbeschikkingstellingsvrijstelling

Beschrijving:

De terbeschikkingstellingsvrijstelling bedraagt 12% van het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit terbeschikkingstellingswerkzaamheden, te weten het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een verbonden onderneming, werkzaamheid of vennootschap.

Doelstelling:

Het voorkomen van arbitrage tussen de verschillende boxen en een beter evenwicht in fiscale behandeling tussen enerzijds ondernemers en anderzijds houders van een aanmerkelijk belang.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

In 2022 zullen enkele fiscale ondernemersregelingen geëvalueerd worden, de focus zal later worden bepaald.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Laag vpb-tarief

Beschrijving:

Tot 2018 gold een lager tarief van 20% voor winsten tot € 200.000. In 2019 is dit lager tarief verlaagd naar 19% en in 2020 naar 16,5%. In 2021 is het lager tarief verder verlaagd naar 15% en is de schijfdrempel verhoogd naar € 245.000. Vanaf het jaar 2022 wordt de schijfdrempel verder verhoogd tot € 395.000.

Doelstelling:

Lager belasten van bedrijven met lagere fiscale winsten

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Voorlopig is geen evaluatie beoogd.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte vennootschapsbelasting t/m 2018. CPB raming (KMEV) basis voor ramingen.

  

Regeling:

Innovatiebox

Beschrijving:

Op verzoek en onder voorwaarden worden winsten uit zelf-ontwikkelde immateriële activa belast in de vennootschapsbelasting tegen een effectief tarief van 7%. Tot en met 2017 bedroeg het effectieve tarief 5%. Er kan gekozen worden voor toepassing van de forfaitaire regeling voor maximaal 3 jaar. Hierbij wordt van een belastingplichtige met een zelf-ontwikkeld immaterieel activum 25% van de winst aangemerkt als winsten uit immateriële activa met een maximum van € 25.000.

Doelstelling:

Stimuleren, aantrekken en behouden van speur- en ontwikkelingswerk en bevorderen vestigingsklimaat.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Evaluatie innovatiebox 2010 tot 2012, Dialogic, 2016. Kamerstukken II 2015-2016, 34 302, nr. 111. De volgende evaluatie is beoogd in 2023.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

deels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

Verbetering binnen regeling

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte vennootschapsbelasting t/m 2018.

  

Regeling:

Liquidatie- en stakingsverliesregeling

Beschrijving:

Onder toepassing van de deelnemingsvrijstelling zijn winsten en verliezen die een belastingplichtige behaalt door middel van een deelneming vrijgesteld in de vennootschapsbelasting. De liquidatieverliesregeling vormt een uitzondering hierop op grond waarvan het verlies op een deelneming – onder voorwaarden – toch in aftrek kan worden gebracht als de deelneming wordt ontbonden.

Doelstelling:

Het kunnen verrekenen van verliezen van deelnemingen en op deze wijze bevorderen vestigingsklimaat.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Voorlopig is geen evaluatie beoogd.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte vennootschapsbelasting t/m 2018.

  

Regeling:

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

Beschrijving:

De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek vormt, als onderdeel van de investeringsaftrek in de IB en Vpb, een extra aftrek over een gedeelte van het investeringsvolume. De hoogte van de aftrek is afhankelijk van de hoogte van de investering. De aftrek bedraagt maximaal € 16.568.

Doelstelling:

Bevorderen van investeringen van relatief geringe omvang, die in het algemeen gedaan zullen worden in het midden- en kleinbedrijf.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. In 2022 zullen enkele fiscale ondernemersregelingen geëvalueerd worden, de focus zal later worden bepaald.

Doeltreffend:

geen uitspraak

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

vervolgonderzoek

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomsten- en vennootschapsbelasting t/m 2018. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is. Geraamde endogene groei vanaf 2019 is gelijk aan groei investeringen overige vaste activa volgens de augustusraming 2020 van het CPB.

  

Regeling:

Energie-investeringsaftrek (EIA)

Beschrijving:

De EIA vormt, als onderdeel van de investeringsaftrek in de IB en Vpb, een extra aftrek op de fiscale winst verleend voor door de Minister van EZK aangewezen investeringen in nieuwe energiebesparende bedrijfsmiddelen en maatregelen. De aftrek bedraagt vanaf 2021 45,5%. De EIA is een gebudgetteerde regeling met een systematiek van meerjarige budgetegalisatie.

Doelstelling:

Stimuleren van investeringen ten behoeve van een doelmatig energiegebruik.

Ministerie:

EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.

Evaluatie:

Beleidsevaluatie Energie-investeringsaftrek 2012-2017, CE Delft, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 34 785, nr. 91. De volgende evaluatie is beoogd in 2023.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

deels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

Verbetering binnen regeling

Ramingsgrond:

Investeringsbedragen volgens RVO t/m 2020 en rekenveronderstellingen. Cijfer 2021 en 2022 is budget.

  

Regeling:

Milieu-investeringsaftrek (MIA)

Beschrijving:

De MIA vormt, als onderdeel van de investeringsaftrek in de IB en Vpb, een extra aftrek op de fiscale winst voor milieu-investeringen die bij ministeriële regeling worden aangewezen. Er zijn drie verschillende categorieën op de Milieulijst, waarbij respectievelijk 36%, 27% en 13,5% aftrek wordt verleend. De MIA is een gebudgetteerde regeling met een systematiek van meerjarige budgetegalisatie.

Doelstelling:

Stimuleren van investeringen ter bescherming van het milieu.

Ministerie:

IenW, artikel 21: Duurzaamheid.

Evaluatie:

Beleidsevaluatie MIA\Vamil, CE Delft, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 34 785, nr. 89. De volgende evaluatie is beoogd in 2023.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

ja

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

Verbetering binnen regeling

Ramingsgrond:

Investeringsbedragen volgens RVO t/m 2020 en rekenveronderstellingen. Cijfer 2021 en 2022 is budget.

  

Regeling:

VAMIL

Beschrijving:

Op basis van de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) mag willekeurig worden afgeschreven op door de Minister van IenW aangewezen milieu-investeringen (Milieulijst) tot 75% van de aanschaf- of voortbrengingskosten. Deze regeling in de IB en Vpb leidt voor de belastingplichtige tot een liquiditeits- en rentevoordeel. De VAMIL is een gebudgetteerde regeling met een systematiek van meerjarige budgetegalisatie.

Doelstelling:

Stimuleren van investeringen ter bescherming van het milieu.

Ministerie:

IenW, artikel 21: Duurzaamheid.

Evaluatie:

Beleidsevaluatie MIA\Vamil, CE Delft, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 34 785, nr. 89. De volgende evaluatie is beoogd in 2023.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

ja

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

Verbetering binnen regeling

Ramingsgrond:

Investeringsbedragen volgens RVO t/m 2020 en rekenveronderstellingen. Cijfer 2021 en 2022 is budget.

  

Regeling:

Tonnageregeling winst uit zeescheepvaart

Beschrijving:

Op verzoek van de belastingplichtige wordt, in afwijking van het algemeen systeem van winstbepaling in de IB en Vpb, de winst uit zeescheepvaart op basis van deze regeling forfaitair bepaald. Uitgangspunt hierbij vormt de tonnage van de schepen waarmee die winst wordt behaald. Als voor een schip voor de tonnageregeling wordt gekozen, geldt dit voor een periode van 10 jaar.

Doelstelling:

Bevorderen en stimuleren van de zeescheepvaart in Nederland.

Ministerie:

IenW, artikel 18: Scheepvaart en Havens.

Evaluatie:

Evaluatie van de fiscale maatregelen in het zeescheepvaartbeleid, Panteia, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 31 409, nr. 67. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

deels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Raming zonder actuele gegevensbron; de raming is een conjunctuurvrije, gemiddelde schatting die gemaakt is ten behoeve van de laatste evaluatie.

  

Regeling:

Willekeurige afschrijving zeeschepen

Beschrijving:

Deze regeling in de IB en Vpb biedt de mogelijkheid om vervroegd af te schrijven op zeeschepen. De regeling kan uitsluitend worden toegepast indien niet wordt gekozen voor de forfaitaire winstbepaling en bedraagt per jaar maximaal 20% van de af te schrijven aanschaffings- en voortbrengingskosten.

Doelstelling:

Het stimuleren van ondernemerschap.

Ministerie:

IenW, artikel 18: Scheepvaart en Havens.

Evaluatie:

Evaluatie van de fiscale maatregelen in het zeescheepvaartbeleid, Panteia, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 31 409, nr. 67. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

deels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

Landbouwvrijstelling in de winstsfeer

Beschrijving:

Op grond van deze regeling worden voordelen uit een landbouwbedrijf die verband houden met de waardeverandering van de grond, niet tot de fiscale winst (IB en Vpb) gerekend. De regeling is niet van toepassing als de waardeverandering optreedt in het kader van de bedrijfsuitoefening. Een waardestijging van de grond die de gebruikelijke waarde binnen een landbouwbedrijf te boven gaat is belast.

Doelstelling:

Instandhouding van de fiscale behandeling van grond ten behoeve van voordelen uit een landbouwbedrijf.

Ministerie:

LNV, artikel 21: Land- en tuinbouw.

Evaluatie:

IBO Agro-, visserij- en voedselketens, EZ, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 30 991, nr. 25. De volgende evaluatie is beoogd in 2022.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomsten- en vennootschapsbelasting t/m 2019. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Regeling:

Bosbouwvrijstelling

Beschrijving:

Deze regeling in de IB en Vpb houdt in dat voor- en nadelen uit bosbouwbedrijf niet tot de winst worden gerekend. Het staat de belastingplichtige vrij te opteren voor het buiten toepassing laten van de vrijstelling. Toepassing van de facultatieve regeling blijft, indien gebruik wordt gemaakt van de optie, gelden voor een periode van ten minste 10 jaar.

Doelstelling:

Ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur.

Ministerie:

LNV, artikel 22: Natuur, visserij en gebiedsgericht werken.

Evaluatie:

Evaluatie van de fiscale vrijstellingen bos en natuur, Wageningen University & Research, 2016. Kamerstukken II 2016-2017, 33 576, nr. 106. De regeling en de uitkomsten van de vorige evaluatie zullen in 2021 worden behandeld in de beleidsdoorlichting van artikel 12, waarna een volgende evaluatie zal worden gepland in de periode 2023-2026.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

deels

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Inkomensschattingen LEI.

  

Regeling:

Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer

Beschrijving:

Deze regeling in de IB en Vpb voorziet in een (gedeeltelijke) vrijstelling voor aangewezen subsidieregelingen ten behoeve van de ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur (SVNL en SKNL).

Doelstelling:

Ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur.

Ministerie:

LNV, artikel 22: Natuur, visserij en gebiedsgericht werken.

Evaluatie:

Evaluatie van de fiscale vrijstellingen bos en natuur, Wageningen University & Research, 2016. Kamerstukken II 2016-2017, 33 576, nr. 106. De regeling en de uitkomsten van de vorige evaluatie zullen in 2021 worden behandeld in de beleidsdoorlichting van artikel 12, waarna een volgende evaluatie zal worden gepland in de periode 2023-2026.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

deels

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Subsidiebedragen provincies SVNL en SKNL tot en met 2020. Cijfer 2021 en 2022 is budget.

  

Regeling:

OVB Vrijstelling cultuurgrond

Beschrijving:

Vrijgesteld is de verkrijging van cultuurgrond – daaronder begrepen de rechten van erfpacht of beklemming daarop – die ten behoeve van de landbouw bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd. Voorwaarde is dat de exploitatie van de cultuurgrond voor een aaneensluitende periode van tien jaar wordt voortgezet.

Doelstelling:

Versterken van de economische structuur van de land- en tuinbouwsector.

Ministerie:

LNV, artikel 21: Land- en tuinbouw.

Evaluatie:

IBO Agro-, visserij- en voedselketens, EZ, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 30 991, nr. 25. In 2021 vindt er een verkenning plaats, naar aanleiding hiervan wordt bepaald of verder onderzoek nodig is.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst t/m 2013.

  

Regeling:

OVB Vrijstelling bedrijfsoverdracht in familiesfeer

Beschrijving:

Vrijgesteld van overdrachtsbelasting is de verkrijging door een familielid van goederen die behoren tot en dienstbaar zijn aan (de continuering) van een onderneming. De regeling vindt slechts toepassing indien de overdragende ondernemer een ouder of grootouder betreft en de onderneming in haar geheel (al dan niet in fasen) wordt voortgezet door het verkrijgende familielid.

Doelstelling:

Stimuleren van overdracht onderneming aan de volgende generatie.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht, SEO, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 32 637, nr. 158. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

deels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

vervolgonderzoek

Beleidsuitwerking

vervolgonderzoek

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst t/m 2013.

  

Regeling:

Schenk- en erfbelasting Bedrijfsopvolgingsfaciliteit

Beschrijving:

Voor een geërfde of geschonken onderneming geldt, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, een voorwaardelijke vrijstelling van erfbelasting respectievelijk schenkbelasting voor het ondernemingsvermogen. Indien de geërfde of geschonken onderneming voor een periode van 5 jaar wordt voortgezet, wordt de voorwaardelijke vrijstelling definitief. De vrijstelling bedraagt 100% van de going-concernwaarde van de onderneming tot een bedrag van € 1.119.845. Voor het meerdere geldt een vrijstelling van 83%.

Doelstelling:

Bevorderen continuïteit van de onderneming.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht, SEO, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 32 637, nr. 158. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

deels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

vervolgonderzoek

Beleidsuitwerking

vervolgonderzoek

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst t/m 2017.

  

Regeling:

Schenk- en erfbelasting Faciliteiten ANBI’s

Beschrijving:

ANBI’s zijn per 2006 geheel vrijgesteld van schenk- en erfbelasting. Voor sociaal belang behartigende instellingen (SBBI’s) is de vrijstelling ingegaan per 2010.

Doelstelling:

Bevorderen van schenken en nalaten aan ANBI’s en SBBI’s.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Evaluatie van de praktijk rondom ANBI’s en SBBI’s, Dialogic, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 34 552, nr. 77. De volgende evaluatie is uiterlijk in 2025 beoogd.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

nee

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

ja

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

Intensivering

Ramingsgrond:

Raming zonder gegevensbron. Laatste cijfers Belastingdienst uit 2005 toen het nog niet volledig was vrijgesteld. Trend is doorgetrokken.

  

Regeling:

Giftenaftrek vennootschapsbelasting

Beschrijving:

Giften aan onder andere ANBI's zijn aftrekbaar. De totale aftrek bedraagt ten hoogste 50% van de winst met een maximum van € 100.000. Er geldt een multiplier voor giften aan culturele ANBI’s.

Doelstelling:

Bevorderen van schenkingen aan bepaalde instellingen.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Evaluatie giftenaftrek, Dialogic, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 34 552, nr. 77. De volgende evaluatie is beoogd in 2023.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

nee

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

ja

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

Intensivering

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte vennootschapsbelasting t/m 2018 definitief, t/m 2019 voorlopig.

  

Regeling:

RDA (m.i.v. 2016 geïntegreerd in WBSO)

Beschrijving:

De Research & Development aftrek (RDA) was een extra aftrekpost voor kosten en investeringen, zoals apparatuur en materialen, voor de ontwikkeling van innovatieve producten en diensten. De RDA was een gebudgetteerde regeling. Vanaf 2016 is het budget van de RDA geïntegreerd in de WBSO.

Doelstelling:

Bevordering van speur- en ontwikkelingswerk in het bedrijfsleven.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Geen evaluatie beoogd, omdat de regeling is afgeschaft.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomsten- en vennootschapsbelasting t/m 2015. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.

  

Loonbelasting

 

Regeling:

Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk WBSO

Beschrijving:

De afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) is van toepassing op werknemers die direct betrokken zijn bij speur- en ontwikkelingswerk. De afdrachtvermindering bedraagt 32% van het S&O-loon van die werknemers (40% voor starters). Voor zover het S&O-loon meer bedraagt dan € 350.000, bedraagt de vermindering 14% van het loon. De WBSO is een gebudgetteerde regeling. Eventuele overschrijdingen of onderuitputtingen van het budget uit t-1 worden ten laste/bate van het budget in t+1 gebracht. Vanaf 2016 is het budget van de RDA geïntegreerd in de WBSO.

Doelstelling:

Bevordering van speur- en ontwikkelingswerk in het bedrijfsleven.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Evaluatie WBSO 2011–2017, Dialogic, 2019. Kamerstukken II 2018-2019, 32 637, nr. 358. De volgende evaluatie is beoogd in 2024.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

ja

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

Verbetering binnen regeling

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst uit loonbelastingaangiften over gebruik WBSO t/m 2020. Cijfer 2021 en 2022 is budget.

  

Regeling:

Verlaagd gebruikelijk loon voor dga’s van startups

Beschrijving:

Voor dga’s van startups gelden niet de normale regels voor de bepaling van het zogenoemde gebruikelijk loon. Zij mogen het gebruikelijk loon op het wettelijk minimumloon vaststellen.

Doelstelling:

Het stimuleren van startups.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

De regeling heeft een horizonbepaling en loopt af op 1 januari 2023. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Ramingsgrond:

Raming gebaseerd op aantal bedrijven met S&O-startersverklaring op basis van raming RVO, en andere rekenveronderstellingen.

  

Regeling:

Vrijstelling aandelenopties werknemers van startups

Beschrijving:

Indien tussen de werknemer en de startup aandelenopties worden overeengekomen, zorgt de vrijstelling ervoor dat het genoten voordeel uit de vervreemding of uitoefening van deze aandelenopties slechts voor 75% als loon wordt belast, voor zover het genoten voordeel niet meer bedraagt dan € 50.000. Daarnaast dient de toekenning van het optierecht reeds twaalf maanden geleden te hebben plaatsgevonden en geldt de mogelijkheid tot toepassing van de vrijstelling voor de duur van vijf kalenderjaren na toekenning van het optierecht.

Doelstelling:

Het stimuleren van het door werknemers investeren in de startup waar zij werkzaam zijn door middel van de aanvaarding van aandelenopties in plaats van regulier loon.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

Op dit moment is geen evaluatie gepland vanwege de heroverweging van de regeling.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

30%-regeling

Beschrijving:

De werkgever mag aan ingekomen en uitgezonden werknemers onder voorwaarden een forfaitaire onbelaste vergoeding geven van maximaal 30% van het loon inclusief die vergoeding. Deze forfaitaire vergoeding komt in de plaats van de mogelijkheid om de werkelijke extraterritoriale kosten onbelast te vergoeden. Naast deze forfaitaire vergoeding kan de werkgever aan deze werknemers ook de schoolgelden voor internationale scholen onbelast vergoeden of verstrekken. Vanaf 2019 is de maximale looptijd van de 30%-regeling ingekort tot vijf jaar. Voor werknemers die vóór 1 januari 2019 gebruik maakten van de 30%-regeling geldt overgangsrecht tot 1 januari 2021.

Doelstelling:

De 30%-regeling dient ter compensatie van extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking van ingekomen en uitgezonden werknemers. De regeling heeft als doel:(a) het aantrekken van werknemers uit het buitenland met een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is;(b) een bijdrage leveren aan het aantrekkelijk en competitief houden van het Nederlandse vestigingsklimaat; en(c) verminderen van administratieve lasten voor werkgevers en werknemers.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Evaluatie 30%-regeling, Dialogic, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 34 552, nr. 84. De volgende evaluatie is beoogd in 2024.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

ja

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

Verbetering binnen regeling

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2020. De opbrengst bij afschaffing van de regeling is lager dan het vermelde budgettair belang, aangezien zonder de regeling de werkelijke kosten belastingvrij vergoed kunnen worden.

  

Regeling:

Afdrachtvermindering zeevaart

Beschrijving:

Deze vermindering mag worden toegepast ter zake van het loon van zeevarenden die werken op een Nederlands schip. De vermindering bedraagt 40% van het loon voor zeevarenden die in Nederland of in een ander EU- of EER-land wonen. Voor overige zeevarenden die onderworpen zijn aan de loonbelasting of premieplichtig zijn voor de volksverzekeringen is het percentage vastgesteld op 10%.

Doelstelling:

Ondersteunen van de sector met de daaraan verbonden werkgelegenheid en het in stand houden van een vloot onder Nederlandse vlag.

Ministerie:

IenW, artikel 18: Scheepvaart en Havens.

Evaluatie:

Evaluatie van de fiscale maatregelen in het zeescheepvaartbeleid, Panteia, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 31 409, nr. 67. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

deels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst aangifte loonbelasting t/m 2020.

  

Regeling:

Vrijstelling uitkering wegens 25- of 40-jarig dienstverband

Beschrijving:

De werkgever mag onder voorwaarden maximaal een maandsalaris belastingvrij uitkeren na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 jaar en opnieuw na een diensttijd van ten minste 40 jaar.

Doelstelling:

Sociaal beleid (uitkering bij jubilea buiten de heffing te laten).

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

De volgende evaluatie is beoogd in 2025.

Ramingsgrond:

Raming zonder gegevensbron, gebaseerd op rekenveronderstellingen en CBS-tabellen over banen, leeftijdsklassen en anciënniteit.

  

Regeling:

Levensloopverlofkorting

Beschrijving:

Om de aantrekkelijkheid van de levensloopregeling als alternatief voor het spaarloon te vergroten, werd aan werknemers per jaar waarin een voorziening in het kader van een levensloopregeling is opgebouwd een bij de opname van het tegoed te verzilveren tegemoetkoming toegekend in de vorm van een levensloopverlofkorting. De levensloopregeling is per 1 januari 2012 afgeschaft voor nieuwe gevallen. Voor deelnemers aan de levensloopregeling die op 31 december 2011 een aanspraak ingevolge levensloopregeling hebben opgebouwd waarvan de waarde in het economische verkeer minimaal € 3.000 bedroeg, geldt een overgangsregeling tot en met 31 december 2021. Onderdeel van deze overgangsregeling is dat sinds 1 januari 2012 bij inleg in de levensloopregeling geen levensloopverlofkorting meer wordt opgebouwd, maar dat de op 31 december 2011 opgebouwde rechten op de levensloopverlofkorting niet vervallen en nog steeds kunnen worden verzilverd bij de opname van het levenslooptegoed. Het bedrag van de levensloopverlofkorting wordt ook na 2011 nog steeds geïndexeerd en bedraagt in 2020 € 219 per jaar waarin vóór 1 januari 2012 een voorziening in het kader van een levensloopregeling is opgebouwd, verminderd met de reeds verzilverde bedragen.

Doelstelling:

Respecteren bestaande rechten.

Ministerie:

SZW, artikel 1: Arbeidsmarkt.

Evaluatie:

Geen evaluatie beoogd, omdat de oorspronkelijke regeling is afgeschaft en er slechts sprake is van toepassing van overgangsrecht.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Overdrachtsbelasting (OVB)

 

Regeling:

OVB Vrijstelling stedelijke herstructurering

Beschrijving:

De vrijstelling stedelijke herstructurering bestaat uit drie onderdelen, te weten:(a) de vrijstelling die het mogelijk maakt voor wijkontwikkelingsmaatschappijen huizen te verkrijgen zonder overdrachtsbelasting;(b) de vrijstelling die het voor woningcorporaties mogelijk maakt om ter financiering van stedelijke herstructurering huizen zonder overdrachtsbelasting over te dragen aan een landelijk werkende toegelaten instelling; en(c) de vrijstelling die ertoe strekt de verkrijging van onroerende zaken van wijkontwikkelings-maatschappijen door de deelnemers in een dergelijke maatschappij in bepaalde situaties vrij te stellen van overdrachtsbelasting.

Doelstelling:

Stimulering van stedelijke herstructurering.

Ministerie:

BZK, artikel 3: Woningmarkt.

Evaluatie:

Evaluatie WOM-regeling, Companen, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 34 552, nr. 79. In 2021 vindt er een verkenning plaats, naar aanleiding hiervan wordt bepaald of verder onderzoek nodig is.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

OVB Vrijstelling inrichting landelijk gebied

Beschrijving:

Vrijgesteld zijn verkrijgingen krachtens de Wet inrichting landelijk gebied. De vrijstelling bevordert de overdracht van de onroerende zaken via kavelruil en herverkaveling doordat de overdracht zonder overdrachtsbelasting kan plaatsvinden. Dit maakt het eenvoudiger om wegen, waterlopen en overige infrastructuur aan te leggen en gronden van eigenaren kunnen zo dichter bij elkaar worden gebracht.

Doelstelling:

Structuurverbetering van het landelijk gebied.

Ministerie:

LNV, artikel 22: Natuur, visserij en gebiedsgericht werken.

Evaluatie:

Evaluatie van de fiscale vrijstellingen bos en natuur, Wageningen University & Research, 2016. Kamerstukken II 2016-2017, 33 576, nr. 106. In 2021 vindt er een verkenning plaats, naar aanleiding hiervan wordt bepaald of verder onderzoek nodig is.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

deels

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

OVB Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden

Beschrijving:

Vrijgesteld zijn verkrijgingen door het Bureau Beheer Landbouwgronden. Per 01-01-2019 is het Bureau Beheer Landbouwgronden gestopt met haar werkzaamheden.

Doelstelling:

Structuurverbetering van het landelijk gebied.

Ministerie:

LNV, artikel 22: Natuur, visserij en gebiedsgericht werken.

Evaluatie:

Evaluatie van de fiscale vrijstellingen bos en natuur, Wageningen University & Research, 2016. Kamerstukken II 2016-2017, 33 576, nr. 106. In 2021 vindt er een verkenning plaats, naar aanleiding hiervan wordt bepaald of verder onderzoek nodig is.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

deels

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

OVB Vrijstelling natuurgrond

Beschrijving:

Vrijgesteld is de verkrijging van natuurgrond, daaronder begrepen de rechten van erfpacht of beklemming daarop. De vrijstelling is beperkt tot grond. Voor zover er opstallen aanwezig zijn, is de vrijstelling niet van toepassing. Als voorwaarde voor de vrijstelling geldt dat tot minimaal tien jaar na de verkrijging de natuurgrond nog steeds behouden en ontwikkeld wordt.

Doelstelling:

Bevorderen en behoud van natuurschoon in handen van private partijen.

Ministerie:

LNV, artikel 22: Natuur, visserij en gebiedsgericht werken.

Evaluatie:

Evaluatie van de fiscale vrijstellingen bos en natuur, Wageningen University & Research, 2016. Kamerstukken II 2016-2017, 33 576, nr. 106. In 2021 vindt er een verkenning plaats, naar aanleiding hiervan wordt bepaald of verder onderzoek nodig is.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

deels

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Heffingskortingen

 

Regeling:

Algemene heffingskorting

Beschrijving:

De algemene heffingskorting is een heffingskorting op de inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen. Iedereen heeft recht op de korting, maar de hoogte is inkomensafhankelijk. De korting bedraagt maximaal € 2.837. Vanaf een belastbaar inkomen van € 68.507 bedraagt de korting nul.

Doelstelling:

Inkomensondersteuning.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

In 2023 zal een evaluatie plaatsvinden van de heffingskortingen en tariefstructuur in box 1

Ramingsgrond:

MIMOSI.

  

Regeling:

Arbeidskorting

Beschrijving:

De arbeidskorting is een heffingskorting op de inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen voor werkenden. De hoogte van de korting hangt af van de hoogte van het arbeidsinkomen. De korting bedraagt maximaal € 4.205 en bedraagt nul vanaf een belastbaar inkomen van € 105.735.

Doelstelling:

Stimuleren van arbeidsparticipatie en daarmee samenhangend, het verkleinen van de armoedeval.

Ministerie:

SZW, artikel 1: Arbeidsmarkt.

Evaluatie:

In 2023 zal een evaluatie plaatsvinden van de heffingskortingen en tariefstructuur in box 1

Ramingsgrond:

MIMOSI.

  

Regeling:

Inkomensafhankelijke combinatiekorting

Beschrijving:

De inkomensafhankelijke combinatiekorting is een heffingskorting voor ouders met een arbeidsinkomen boven een bepaalde drempel. Een ouder komt in aanmerking als deze een werkende alleenstaande is of de minstverdienende van twee werkende partners, en als deze in het belastingjaar ten minste zes maanden een kind dat aan het begin van het belastingjaar jonger dan 12 jaar oud was, op zijn woonadres heeft staan ingeschreven. De korting bedraagt maximaal € 2.815.

Doelstelling:

Stimuleren van arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen.

Ministerie:

SZW, artikel 1: Arbeidsmarkt.

Evaluatie:

In 2023 zal een evaluatie plaatsvinden van de heffingskortingen en tariefstructuur in box 1

Ramingsgrond:

MIMOSI.

  

Regeling:

Jonggehandicaptenkorting

Beschrijving:

De jonggehandicaptenkorting is een heffingskorting voor belastingplichtigen die recht hebben op een uitkering volgens de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong-uitkering) of op ondersteuning bij het vinden van werk volgens de wet Wajong. De korting vervalt als de belastingplichtige ouderenkorting krijgt. De korting bedraagt € 761.

Doelstelling:

Inkomensondersteuning jonggehandicapten.

Ministerie:

SZW, artikel 4: Jonggehandicapten.

Evaluatie:

In 2023 zal een evaluatie plaatsvinden van de heffingskortingen en tariefstructuur in box 1

Ramingsgrond:

MIMOSI.

  

Regeling:

Alleenstaande ouderenkorting

Beschrijving:

De alleenstaande ouderenkorting is een heffingskorting voor belastingplichtigen die een AOW-uitkering voor een alleenstaande ontvangen, of die een AOW-uitkering voor een alleenstaande zouden ontvangen als ze minimaal één jaar verzekerd zouden zijn geweest voor de AOW. De korting bedraagt € 443.

Doelstelling:

Inkomensondersteuning alleenstaande ouderen.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

In 2023 zal een evaluatie plaatsvinden van de heffingskortingen en tariefstructuur in box 1

Ramingsgrond:

MIMOSI.

  

Regeling:

Ouderenkorting

Beschrijving:

De ouderenkorting is een heffingskorting voor belastingplichtigen die op 31 december van het belastingjaar de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. De korting bedraagt € 1.703 voor verzamelinkomens tot en met € 37.970 en wordt voor verzamelinkomens daarboven met 15% afgebouwd tot € 0.

Doelstelling:

Inkomensondersteuning ouderen.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

In 2023 zal een evaluatie plaatsvinden van de heffingskortingen en tariefstructuur in box 1

Ramingsgrond:

MIMOSI.

  

Energiebelasting

 

Regeling:

EB Verlaagd tarief glastuinbouw

Beschrijving:

Voor verbruik van aardgas in de glastuinbouw geldt in de eerste twee schijven een verlaagd tarief in de energiebelasting.

Doelstelling:

Het voorkomen van een onbedoelde lastenverzwaring voor de relatief kleinschalige energie-intensieve glastuinbouwsector bij de invoering van de energiebelasting, zoals deze met de degressieve tariefstructuur werd bereikt voor de andere energie-intensieve sectoren.

Ministerie:

LNV, artikel 21: Land- en tuinbouw.

Evaluatie:

Evaluatie energiebelastingtarief glastuinbouw, LEI Wageningen UR en CE Delft, 2016 en Evaluatie van de energiebelasting, CE Delft, 2021. Kamerstukken II 2020-2021, 31 239, nr. 330. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2025-2028.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

ja

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

ja

Aanbeveling

Zorgvuldig uitfaseren i.h.k.v. de energietransitie, in samenhang met uitfaseren degressieve stelsel.

Beleidsuitwerking

Momenteel geen beleidsuitwerking

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst t/m 2020.

  

Regeling:

EB Teruggaaf kerkgebouwen en non-profit

Beschrijving:

Non-profitinstellingen en kerkgebouwen die ten dienste staan van de openbare eredienst of het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard, hebben recht op teruggaaf van de helft van de betaalde energiebelasting.

Doelstelling:

Bieden van compensatie aan de beheerders van dergelijke gebouwen, aangezien kerken e.d. weinig betaald personeel hebben en geen vennootschapsbelasting betalen waardoor enig voordeel in de vorm van een terugsluis deze doelgroep niet bereikt.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Evaluatie van de energiebelasting, CE Delft, 2021. Kamerstukken II 2020-2021, 31 239, nr. 330. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2025-2028.

Doeltreffend:

redelijk

Doelmatig:

ja

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

Zorgvuldig uitfaseren i.h.k.v. de energietransitie

Beleidsuitwerking

Momenteel geen beleidsuitwerking

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst t/m 2020.

  

Regeling:

EB Teruggaaf energie-intensieve industrie

Beschrijving:

Teruggaaf van energiebelasting voor het elektriciteitsgebruik bij een verbruik van meer dan 10 miljoen kWh voor energie-intensieve bedrijven die deelnemen aan een convenant ter verbetering van de energie-efficiëntie.

Doelstelling:

Primair maakt de regeling deel uit van de beleidsarme implementatie van de Richtlijn Energiebelastingen per 2004. Secundair wordt deelname aan een convenant ter verbetering van de energie-efficiëntie bevorderd.

Ministerie:

EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.

Evaluatie:

Evaluatie van de energiebelasting, CE Delft, 2021. Kamerstukken II 2020-2021, 31 239, nr. 330. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2025-2028.

Doeltreffend:

beperkt

Doelmatig:

ja

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

Zorgvuldig uitfaseren i.h.k.v. de energietransitie

Beleidsuitwerking

Momenteel geen beleidsuitwerking

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst t/m 2020.

  

Regeling:

EB Salderingsregeling

Beschrijving:

De salderingsregeling in de energiebelasting geldt voor kleinverbruikers die duurzame energie opwekken, bijvoorbeeld met zonnepanelen. Per kalenderjaar wordt de van het net afgenomen elektriciteit weggestreept tegen de teruggeleverde elektriciteit. Voor salderen is de bovengrens het eigen jaarlijkse verbruik. Voor de geproduceerde elektriciteit boven het eigen verbruik ontvangt de kleinverbruiker van zijn energieleverancier een terugleververgoeding.

Doelstelling:

Stimuleren van energieopwekking middels zonnepanelen en het in overeenstemming brengen van de toepassing van energiebelasting met de praktijk van terugdraaimeters.

Ministerie:

EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.

Evaluatie:

De historische impact van salderen, PwC, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 239, nr. 251. Geen volgende evaluatie beoogd.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

nee

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

Momenteel geen beleidsuitwerking

Ramingsgrond:

Raming op basis van cijfers PBL over elektriciteitsproductie uit zon-PV (KEV 2020).

  

Regeling:

EB Vrijstellingen voor energie-intensieve processen

Beschrijving:

Deze post omvat de vrijstelling voor verbruik van aardgas voor metallurgische en mineralogische procedés in de energiebelasting, de vrijstelling voor verbruik van elektriciteit voor metallurgische en elektrolytische processen en chemische reductie in de energiebelasting en de vrijstellingen voor duaal verbruik van elektriciteit

Doelstelling:

Beschermen van internationale concurrentiepositie.

Ministerie:

EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.

Evaluatie:

Evaluatie van de energiebelasting, CE Delft, 2021. Kamerstukken II 2020-2021, 31 239, nr. 330. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2025-2028.

Doeltreffend:

waarschijnlijk

Doelmatig:

beperkt

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

Verbetering binnen regeling en zorgvuldig uitfaseren i.h.k.v. de energietransitie

Beleidsuitwerking

Momenteel geen beleidsuitwerking

Ramingsgrond:

Realisatiecijfers t/m 2019 op basis van cijfers CBS over energieverbruik.

  

Regeling:

EB Belastingvermindering per aansluiting

Beschrijving:

Per elektriciteitsaansluiting geldt een belastingvermindering. De vermindering geldt alleen voor onroerende zaken met eenverblijfsfunctie (zoals een huis of kantoor).

Doelstelling:

Ondersteunen van de basisbehoefte aan energie en ter compensatie van de invoering van het capaciteitstarief (een vast tarief voor transport van elektriciteit in plaats van een tarief per kWh).

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Evaluatie van de energiebelasting, CE Delft, 2021. Kamerstukken II 2020-2021, 31 239, nr. 330. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2025-2028.

Doeltreffend:

redelijk

Doelmatig:

beperkt

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst t/m 2020.

  

Regeling:

EB Stadsverwarmingsregeling

Beschrijving:

De stadsverwarmingsregeling geldt voor installaties voor stadsverwarming die grotendeels gebruik maken van restwarmte. De stadsverwarmingsregeling regelt dat het degressieve tarief in de energiebelasting van toepassing is op het aardgas dat wordt gebruikt voor deze installaties voor stadsverwarming. Zonder de regeling zou dat aardgas worden belast tegen het (hogere) blokverwarmingstarief.

Doelstelling:

Stimuleren van nuttige inzet restwarmte.

Ministerie:

EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.

Evaluatie:

Evaluatie van de energiebelasting, CE Delft, 2021. Kamerstukken II 2020-2021, 31 239, nr. 330. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2025-2028.

Doeltreffend:

ja

Doelmatig:

grotendeels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

verbetering binnen regeling

Beleidsuitwerking

Momenteel geen beleidsuitwerking

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

EB Verlaagd tarief openbare laadpalen

Beschrijving:

Voor elektriciteit geleverd aan laadpalen met een zelfstandige aansluiting geldt over de eerste 10.000 kWh tijdelijk het lagere tarief van de tweede schijf in plaats van het hogere reguliere tarief van de eerste schijf. Verder geldt een nihiltarief voor de elektriciteit voor laadpalen met een zelfstandige aansluiting op het distributienet in de Wet opslag duurzame energie. De regeling zou oorspronkelijk vier jaar van toepassing zijn, van 2017 tot en met 2020, maar wordt verlengd tot en met 2022.

Doelstelling:

De businesscase voor openbare laadpalen verbeteren.

Ministerie:

EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.

Evaluatie:

Geen evaluatie beoogd, vanwege beoogde afschaffing na 2022.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

EB Inputvrijstelling voor elektriciteitsopwekking

Beschrijving:

Aardgas of kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minstens 30% en een elektrisch vermogen van tenminste 60 kilowatt zijn vrijgesteld van energie- en kolenbelasting. De gedachte hierachter is dat de opgewekte elektriciteit bij levering is belast met energiebelasting.

Doelstelling:

Voorkomen van dubbele energiebelasting. Opgewekte elektriciteit bij levering is belast met energiebelasting.

Ministerie:

EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.

Evaluatie:

Evaluatie van de energiebelasting, CE Delft, 2021. Kamerstukken II 2020-2021, 31 239, nr. 330. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2025-2028.

Doeltreffend:

neemt af

Doelmatig:

grotendeels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

Zorgvuldig uitfaseren i.h.k.v. de energietransitie

Beleidsuitwerking

Momenteel geen beleidsuitwerking

Ramingsgrond:

Realisatiecijfers t/m 2019 op basis van cijfers CBS over energieverbruik.

  

Regeling:

EB Inputvrijstelling kolenbelasting voor elektriciteitsopwekking

Beschrijving:

Aardgas of kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minstens 30% en een elektrisch vermogen van tenminste 60 kilowatt zijn vrijgesteld van energie- en kolenbelasting. De gedachte hierachter is dat de opgewekte elektriciteit bij levering is belast met energiebelasting.

Doelstelling:

Voorkomen van dubbele energiebelasting. Opgewekte elektriciteit bij levering is belast met energiebelasting.

Ministerie:

EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.

Evaluatie:

Voorlopig is geen evaluatie beoogd.

Ramingsgrond:

Realisatiecijfers t/m 2019 op basis van cijfers CBS over energieverbruik.

  

Regeling:

EB Inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik

Beschrijving:

Voor kolen die duaal (als brandstof én voor een ander doel) worden gebruikt geldt een vrijstelling in de kolenbelasting.

Doelstelling:

Beschermen van internationale concurrentiepositie.

Ministerie:

EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.

Evaluatie:

Voorlopig is geen evaluatie beoogd.

Ramingsgrond:

Realisatiecijfers t/m 2019 op basis van cijfers CBS over energieverbruik.

  

Omzetbelasting (BTW)

 

Regeling:

BTW Verlaagd tarief voedingsmiddelen en water

Beschrijving:

In plaats van het algemene btw-tarief van 21% geldt voor bepaalde leveringen en diensten met betrekking tot water en de levering van voedingsmiddelen die voldoen aan de eisen van de Warenwetgeving, inclusief niet-alcolhoudende dranken, het verlaagde btw-tarief van 9%. Tot en met 2018 bedroeg het verlaagde tarief 6%.

Doelstelling:

Ondersteunen van de basisbehoefte aan voeding en water.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

In 2022 wordt het lage btw-tarief geëvalueerd.

Ramingsgrond:

Bestedingscijfers CBS t/m 2018 definitief, t/m 2020 voorlopig.

  

Regeling:

BTW Verlaagd tarief geneesmiddelen en hulpmiddelen

Beschrijving:

In plaats van het algemene btw-tarief van 21% geldt voor leveringen van geneesmiddelen die voldoen aan de definitie uit de Geneesmiddelenwet, voorbehoedsmiddelen, infusievloeistoffen en voor geneeskundige doeleinden bestemde inhalatiegassen het lage btw-tarief van 9%. Ook geldt voor specifiek genoemde medische hulpmiddelen het lage btw-tarief van 9%. Tot en met 2018 bedroeg het verlaagde tarief 6%.

Doelstelling:

Ondersteunen van de basisbehoefte aan zorg.

Ministerie:

VWS, Financieel Beeld Zorg.

Evaluatie:

In 2022 wordt het lage btw-tarief geëvalueerd.

Ramingsgrond:

Bestedingscijfers CBS t/m 2018 definitief, t/m 2020 voorlopig.

  

Regeling:

BTW Verlaagd tarief culturele goederen en diensten

Beschrijving:

In plaats van het algemene btw-tarief van 21% geldt voor leveringen van specifieke culturele goederen of diensten het verlaagde btw-tarief van 9%. Het gaat bijvoorbeeld om de levering en verhuur van boeken, tijdschriften, week- en dagbladen en kunstvoorwerpen en toegangverlening tot musea, kermissen, attractieparken, sportwedstrijden en -accommodatie, circussen, bioscopen, theaters, concerten, e.d. Vanaf 2020 vallen ook bepaalde digitale publicaties onder het verlaagde tarief. Tot en met 2018 bedroeg het verlaagde tarief 6%.

Doelstelling:

Bevorderen van cultuur, kennisvermeerdering, recreatie en sport c.q. ondersteuning van de desbetreffende sectoren.

Ministerie:

OCW, artikel 14: Cultuur.

Evaluatie:

Evaluatie van de verhoging van het btw-tarief op podiumkunsten, OCW, 2014. Kamerstukken I 2013-2014, 33 752 M. In 2022 wordt het lage btw-tarief geëvalueerd.

Doeltreffend:

geen uitspraak

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Bestedingscijfers CBS t/m 2018 definitief, t/m 2020 voorlopig.

  

Regeling:

BTW Verlaagd tarief arbeidsintensieve diensten

Beschrijving:

In plaats van het algemene btw-tarief van 21% geldt voor bepaalde arbeidsintensieve diensten het verlaagde btw-tarief van 9%. Het gaat om de diensten van kappers, fietsenmakers, schoenmakers, kleermakers en schoonmakers van woningen. Het verlaagde btw-tarief geldt tevens voor het schilderen, stukadoren, isoleren en behangen van woningen ouder dan twee jaar. Tot en met 2018 bedroeg het verlaagde tarief 6%.

Doelstelling:

Bevorderen van werkgelegenheid in de desbetreffende sectoren, aanpakken problemen op de woningmarkt en bestrijding van het zwarte circuit.

Ministerie:

SZW, artikel 1: Arbeidsmarkt.

Evaluatie:

Monitor effecten btw-verlaging arbeidsintensieve diensten, Research voor Beleid, 2002. Contra-expertise effecten btw-verlaging arbeidsintensieve diensten, CPB, 2003. Kamerstukken II 2002-2003, 28 600 IXB, nr. 24. In 2022 wordt het lage btw-tarief geëvalueerd.

Ramingsgrond:

Bestedingscijfers CBS t/m 2018 definitief, t/m 2020 voorlopig.

  

Regeling:

BTW Verlaagd tarief overig

Beschrijving:

In plaats van het algemene btw-tarief van 21% geldt voor bepaalde goederen en diensten het verlaagde btw-tarief van 9%. Deze categorie «overig» ziet onder andere op de sierteelt, het vervoer van personen en logiesverstrekking. Tot en met 2018 bedroeg het verlaagde tarief 6%.

Doelstelling:

Bevorderen van werkgelegenheid in de desbetreffende sectoren.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Beleidsevaluatie btw-regeling sierteeltproducten, LEI, 2007. Kamerstukken II 2007-2008, 31 200 XIV, nr. 157. In 2022 wordt het lage btw-tarief geëvalueerd.

Ramingsgrond:

Bestedingscijfers CBS t/m 2018 definitief, t/m 2020 voorlopig.

  

Regeling:

BTW Kleineondernemersregeling

Beschrijving:

De vroegere Kleineondernemersregeling (KOR) bestond uit twee onderdelen: een degressieve belastingvermindering indien de verschuldigde omzetbelasting niet meer bedroeg dan € 1.883, en een mogelijke ontheffing van bepaalde administratieve verplichtingen indien de verschuldigde omzetbelasting niet meer bedroeg dan € 1.345. Per 1 januari 2020 is de nieuwe KOR in werking getreden. Deze kent een facultatieve vrijstelling van omzetbelasting bij een omzet van maximaal € 20.000. De kleine ondernemers die hiervoor kiezen zijn ontheven van het doen van btw-aangifte en de daarbij horende administratieve verplichtingen.

Doelstelling:

Stimuleren en ondersteunen van kleine ondernemers en verminderen van administratieve lasten.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Ramingsgrond:

Cijfers btw-aangifte en aanvullende informatie van de Belastingdienst t/m 2020.

  

Regeling:

BTW Nultarief internationaal personenvervoer

Beschrijving:

In plaats van het algemene btw-tarief van 21% geldt voor het vervoer van personen met schepen en luchtvaartuigen als de plaats van bestemming of de plaats van vertrek buiten Nederland ligt, het nultarief in de btw. Het nultarief geldt ook voor de diensten voor door de passagiers meegenomen bagage, personenauto's en motoren en bij bemiddeling bij de genoemde diensten.

Doelstelling:

Nultarief uit praktische overwegingen, ter voorkoming van administratieve lasten. Het deel van internationale reizen dat over Nederlands grondgebied gaat is over het algemeen te verwaarlozen.

Ministerie:

IenW, artikel 17: Luchtvaart en artikel 18: Scheepvaart en Havens.

Evaluatie:

Voorlopig is geen evaluatie beoogd, in het licht van de invoering van een nationale vliegbelasting en de internationale gesprekken over belastingen op luchtvaart.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

BTW Vrijstelling sportclubs

Beschrijving:

Vrijgesteld zijn de diensten van niet-winstbeogende organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen. Het gaat met name om contributie en lesgelden. Deze vrijstelling is binnen de Europese Unie verplicht. Per 2019 wordt de sportvrijstelling verruimd zodat deze ook van toepassing is op sportgerelateerde prestaties door niet-winstbeogendesportorganisaties aan niet-leden, zoals het ter beschikking stellen van sportaccommodaties.

Doelstelling:

Stimuleren c.q. ondersteunen van sportclubs en verminderen van administratieve lasten.

Ministerie:

VWS, artikel 6: Sport en bewegen.

Evaluatie:

Geen evaluatie beoogd. De regeling is verplicht door de Europese Commissie in de btw-richtlijn. Het is derhalve niet doelmatig om eenzijdig als lidstaat te evalueren.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

BTW Vrijstelling post

Beschrijving:

Vrijgesteld zijn diensten met betrekking tot de levering van brieven tot een bepaald gewicht, bedoeld in artikel 16 van de Postwet 2009. De vrijstelling geldt alleen voor een verlener van de universele postdienst. Binnen de Europees Unie is een vrijstelling voor openbare postdiensten verplicht.

Doelstelling:

Voorkomen van administratieve lasten.

Ministerie:

EZK, artikel 1: Goed functionerende economie en markten.

Evaluatie:

Geen evaluatie beoogd. De regeling is verplicht door de Europese Commissie in de btw-richtlijn. Het is derhalve niet doelmatig om eenzijdig als lidstaat te evalueren.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

BTW Vrijstelling vakbonden, werkgeversorganisaties, politieke partijen, kerken

Beschrijving:

Vrijgesteld zijn de diensten en daarmee nauw samenhangende leveringen door werkgevers- en werknemersorganisaties, alsmede door organisaties van politieke, godsdienstige, vaderlandslievende, levensbeschouwelijke of liefdadige aard aan hun leden tegen een statutair vastgestelde contributie. Deze vrijstelling is binnen de Europese Unie verplicht.

Doelstelling:

Stimuleren of ondersteunen van hierboven bedoelde organisaties en instellingen en verminderen van administratieve lasten.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Geen evaluatie beoogd. De regeling is verplicht door de Europese Commissie in de btw-richtlijn. Het is derhalve niet doelmatig om eenzijdig als lidstaat te evalueren.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

BTW Vrijstelling fondswerving

Beschrijving:

Deze regeling voorziet in een vrijstelling voor bijkomstige activiteiten van reeds vrijgestelde organisaties. Het gaat met name om activiteiten die zij ontplooien ter verwerving van de benodigde middelen voor hun vrijgestelde doelstelling. Om te waarborgen dat deze prestaties geen ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen veroorzaken, is de vrijstelling beperkt tot omzetgrenzen van € 68.067 per jaar voor leveringen en € 22.689 per jaar voor diensten (€ 50.000 voor sportorganisaties).

Doelstelling:

Stimuleren of ondersteunen van bedoelde organisaties en instellingen en verminderen van administratieve lasten.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Geen evaluatie beoogd. De regeling is verplicht door de Europese Commissie in de btw-richtlijn. Het is derhalve niet doelmatig om eenzijdig als lidstaat te evalueren.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

BTW Vrijstellingen medische zorg

Beschrijving:

Vrijgesteld van btw zijn medische handelingen die gericht zijn op de persoonlijke gezondheidskundige verzorging van de mens, alsmede voor de zorg verleend door instellingen waar men is opgenomen en de zorg op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet.

Doelstelling:

Ondersteunen van de basisbehoefte aan medische zorg.

Ministerie:

VWS, Financieel Beeld Zorg.

Evaluatie:

Geen evaluatie beoogd. De regeling is verplicht door de Europese Commissie in de btw-richtlijn. Het is derhalve niet doelmatig om eenzijdig als lidstaat te evalueren.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

BTW Vrijstelling componisten, schrijvers en journalisten

Beschrijving:

Vrijgesteld van btw zijn diensten die naar hun aard diensten zijn door een journalist, schrijver of componist.

Doelstelling:

Stimuleren of ondersteunen van bedoelde organisaties en instellingen en verminderen van administratieve lasten.

Ministerie:

OCW, artikel 14: Cultuur.

Evaluatie:

De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2023–2026.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

BTW Vrijstelling lijkbezorging

Beschrijving:

Leveringen door lijkbezorgers die in een rechtstreeks verband staan met de door hen verrichte kenmerkende en essentiële diensten zijn vrijgesteld van btw.

Doelstelling:

Stimuleren of ondersteunen van bedoelde organisaties en instellingen en verminderen van administratieve lasten.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Geen evaluatie beoogd, vanwege het beperkte budgettaire belang van de regeling.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

BTW Vrijstellingen overig

Beschrijving:

Deze categorie «overig» ziet onder andere op de btw-vrijstelling voor verhuur van onroerende zaken, betalingsverkeer, handelingen inzake waardepapieren, beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen.

Doelstelling:

Diversen, bijvoorbeeld om de moeilijkheden in verband met de vaststelling van de belastbare grondslag te verhelpen of omdat het elders belast is.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Geen evaluatie beoogd. De regeling is verplicht door de Europese Commissie in de btw-richtlijn. Het is derhalve niet doelmatig om eenzijdig als lidstaat te evalueren.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Auto

 

Regeling:

BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen

Beschrijving:

Voertuigen met een CO2– uitstoot van 0 gram per kilometer zijn vrijgesteld van BPM. Deze vrijstelling geldt tot 1 januari 2025.

Doelstelling:

Stimuleren van emissievrij rijden.

Ministerie:

IenW, artikel 14: Wegen en verkeersveiligheid.

Evaluatie:

Evaluatie Wet uitwerking Autobrief II, FIN, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 32 800, nr. 44. De regeling zal worden meegenomen in de tussenevaluatie van het Klimaatakkoord in 2022 en in de integrale evaluatie in 2024.

Doeltreffend:

niet onderzocht

Doelmatig:

niet onderzocht

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Data over nieuwverkopen van de RDW, cijfers van de Belastingdienst en de publicatie «Mobiliteit in Cijfers Auto’s 2020/21» van de Stichting BOVAG-RAI.

  

Regeling:

MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen

Beschrijving:

Voor alle voertuigen met een CO2– uitstoot van 0 gram per kilometer geldt in de MRB een nihiltarief. In 2025 geldt een kwarttarief en vanaf 2026 geldt het volle tarief.

Doelstelling:

Stimuleren van emissievrij rijden.

Ministerie:

IenW, artikel 14: Wegen en verkeersveiligheid.

Evaluatie:

Evaluatie Wet uitwerking Autobrief II, FIN, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 32 800, nr. 44. De regeling zal worden meegenomen in de tussenevaluatie van het Klimaatakkoord in 2022 en in de integrale evaluatie in 2024.

Doeltreffend:

niet onderzocht

Doelmatig:

niet onderzocht

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst over juni t/m 2021. De raming van het jaarlijkse budgettaire belang is afgeleid van de cijfers voor de maand juni.

  

Regeling:

IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto's

Beschrijving:

Bij privégebruik van een auto van de zaak geldt voor nieuwe auto’s vanaf 2017 een bijtelling in de loon- en/of inkomstenbelasting van 22% van de catalogusprijs. Bij privégebruik van een nulemissieauto van de zaak geldt in 2017 en 2018 een korting van 18% op de bijtelling. Hierdoor komt de bijtelling voor nulemissieauto’s in feite uit op 4%. In 2019 is de korting van 18% gemaximeerd op € 9.000. Vanaf 2020 wordt het kortingspercentage en het maximum afgebouwd. Vanaf 2026 verdwijnt de korting op de bijtelling.

Doelstelling:

Stimulering van emissievrij rijden.

Ministerie:

IenW, artikel 14: Wegen en verkeersveiligheid.

Evaluatie:

Evaluatie Wet uitwerking Autobrief II, FIN, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 32 800, nr. 44. De regeling zal worden meegenomen in de tussenevaluatie van het Klimaatakkoord in 2022 en in de integrale evaluatie in 2024.

Doeltreffend:

niet onderzocht

Doelmatig:

niet onderzocht

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Data over nieuwverkopen van de RDW, cijfers van de Belastingdienst en de publicatie «Mobiliteit in Cijfers Auto’s 2020/21» van de Stichting BOVAG-RAI.

  

Regeling:

IB/LB Korting op de bijtelling voor zuinige auto's (overgangsrecht)

Beschrijving:

Bij privégebruik van een auto van de zaak geldt voor auto’s van voor 2017 een bijtelling in de loon- en/of inkomstenbelasting van 25% van de catalogusprijs. Bij auto’s met lagere CO2– uitstoot dan bepaalde grenzen kan in 2017 en latere jaren door overgangsrecht een korting op de bijtelling van toepassing zijn.

Doelstelling:

Bevorderen van het gebruik van milieuvriendelijke auto’s.

Ministerie:

IenW, artikel 14: Wegen en verkeersveiligheid.

Evaluatie:

Evaluatie Wet uitwerking Autobrief II, FIN, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 32 800, nr. 44. De regeling zal worden meegenomen in de tussenevaluatie van het Klimaatakkoord in 2022 en in de integrale evaluatie in 2024.

Doeltreffend:

niet onderzocht

Doelmatig:

niet onderzocht

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Data over nieuwverkopen van de RDW, cijfers van de Belastingdienst en de publicatie «Mobiliteit in Cijfers Auto’s 2020/21» van de Stichting BOVAG-RAI.

  

Regeling:

BPM Teruggaaf en MRB Vrijstelling taxi's en openbaar vervoer

Beschrijving:

Teruggaaf van belasting wordt onder voorwaarden verleend voor personenauto’s die zijn bestemd om geheel of nagenoeg geheel te worden gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer. De BPM-teruggaaf voor taxi's is afgeschaft vanaf 2020.

Doelstelling:

Stimuleren van het gebruik van openbaar vervoer en taxivervoer.

Ministerie:

IenW, artikel 16: Openbaar Vervoer en Spoor.

Evaluatie:

Evaluatierapport Openbaar vervoer en taxivervoer in de MRB en BPM, IenM, 2006. Kamerstukken II 2005-2006, 30 300 IXB, nr. 32. De evaluatie van de MRB-vrijstelling taxi’s en openbaar vervoer is beoogd in 2021.

Ramingsgrond:

BPM: Cijfers Belastingdienst tot medio 2019. MRB: Cijfers Belastingdienst over juni t/m 2021. De raming van het jaarlijkse budgettaire belang is afgeleid van de cijfers voor de maand juni.

  

Regeling:

BPM Teruggaaf en MRB Vrijstelling diverse voertuigen

Beschrijving:

In de BPM en MRB geldt voor diverse voertuigen een vrijstelling of teruggaafregeling. In de MRB betreft dit (voertuigen voor) politie, defensie, brandweer, ambulance, vervoer van een stoffelijk overschot, dierenambulances, vuilniswagens, aftrek voor het gewicht van een voor rolstoelinstallatie en voertuigen waar gewoonlijk slechts over een geringe afstand van de weg gebruikt gemaakt wordt. In de BPM betreft het (voertuigen voor) politie, defensie, brandweer, ambulance, vervoer van een stoffelijk overschot, dierenambulances, invalidenwagens en vervoer van rolstoelgebruikers in groepsverband.

Doelstelling:

Deze regelingen kennen diverse doelstellingen, waaronder het dienen van het algemeen belang.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Het beperkte en ondergeschikte gebruik van de weg in de MRB, FIN, 2007. Kamerstukken II 2006-2007, 30 800 IXB, nr. 17. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Ramingsgrond:

BPM: Cijfers Belastingdienst tot medio 2019. MRB: Cijfers Belastingdienst over juni t/m 2021. De raming van het jaarlijkse budgettaire belang is afgeleid van de cijfers voor de maand juni.

  

Regeling:

BPM Vrijstelling bestelauto ondernemers

Beschrijving:

Voor ondernemers die een bestelauto meer dan bijkomstig (meer dan 10% van het totale gebruik van de bestelauto) in het kader van hun onderneming gebruiken, geldt een vrijstelling van BPM.

Doelstelling:

Stimulering ondernemerschap.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst over MRB over juni t/m 2021 en cijfers van de RDW. De raming van het jaarlijkse budgettaire belang is afgeleid van de cijfers voor de maand juni.

  

Regeling:

MRB Verlaagd tarief bestelauto ondernemers

Beschrijving:

Voor ondernemers die een bestelauto meer dan bijkomstig (meer dan 10% van het totale gebruik van de bestelauto) in het kader van hun onderneming gebruiken, geldt een verlaagd tarief in de MRB. Dit tarief wordt van 2021 tot en met 2024 jaarlijks met gemiddeld € 24 verhoogd en in 2025 met gemiddeld € 24 verlaagd.

Doelstelling:

Stimulering ondernemerschap.

Ministerie:

EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.

Evaluatie:

De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst over juni t/m 2021. De raming van het jaarlijkse budgettaire belang is afgeleid van de cijfers voor de maand juni.

  

Regeling:

MRB Verlaagd tarief bestelauto gehandicapten

Beschrijving:

Een verlaagd MRB-tarief is van toepassing op een bestelauto die wordt gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine van het voertuig en voor het gelijktijdig vervoeren van een niet-opvouwbare rolstoel van die persoon.

Doelstelling:

Tegemoetkoming voor gehandicapten.

Ministerie:

VWS, Financieel Beeld Zorg.

Evaluatie:

De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst over juni t/m 2021. De raming van het jaarlijkse budgettaire belang is afgeleid van de cijfers voor de maand juni.

  

Regeling:

MRB Vrijstelling motorrijtuigen ouder dan 40 jaar

Beschrijving:

Motorrijtuigen van 40 jaar en ouder zijn vrijgesteld van MRB.

Doelstelling:

Stimulering behoud van mobiel historisch erfgoed.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Budgettaire opbrengst van de oldtimermaatregel, FIN, 2015. Kamerstukken II 2014-2015, 34 002, nr. 100. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Doeltreffend:

geen uitspraak

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst over juni t/m 2021. De raming van het jaarlijkse budgettaire belang is afgeleid van de cijfers voor de maand juni.

  

Regeling:

MRB Overgangsregeling motorrijtuigen vanaf bouwjaar 1988

Beschrijving:

Voor personen- en bestelauto’s rijdend op benzine, motorrijwielen, bussen en vrachtauto’s die op 1 januari 2014 26 jaar of ouder zijn maar nog geen 40 jaar, geldt een kwarttarief met een maximum van € 129 onder de voorwaarde dat er in de maanden januari, februari en december niet van de openbare weg gebruik wordt gemaakt.

Doelstelling:

Behouden van cultureel rijdend erfgoed in deze leeftijdsgroep waarmee niet dagelijks gebruik wordt gemaakt van de weg.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Budgettaire opbrengst van de oldtimermaatregel, FIN, 2015. Kamerstukken II 2014-2015, 34 002, nr. 100. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Doeltreffend:

geen uitspraak

Doelmatig:

geen uitspraak

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst over juni t/m 2021. De raming van het jaarlijkse budgettaire belang is afgeleid van de cijfers voor de maand juni.

  

Regeling:

MRB Kwarttarieven

Beschrijving:

Voor kampeerauto’s, voertuigen voor particulier paardenvervoer, kermis- en circusvoertuigen, rijdende werktuigen en rijdende werkplaatsen geldt een kwarttarief in de MRB. Het overgrote deel hiervan betreft kampeerauto’s.

Doelstelling:

Ontzien van voertuigen waarmee beperkt gebruik wordt gemaakt van de weg.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Het beperkte en ondergeschikte gebruik van de weg in de MRB, FIN, 2007. Kamerstukken II 2006-2007, 30 800 IXB, nr. 17. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst over juni t/m 2021. De raming van het jaarlijkse budgettaire belang is afgeleid van de cijfers voor de maand juni en december.

  

Regeling:

MRB Halftarief plug-in hybride auto’s

Beschrijving:

Voor auto’s met een CO2– uitstoot van meer dan 0 gram per kilometer maar minder dan 50 gram per kilometer geldt een halftarief in de MRB. In 2025 wordt het tarief verhoogd naar een driekwarttarief en vanaf 2026 geldt het volle tarief.

Doelstelling:

Stimuleren gebruik plug-in hybride auto.

Ministerie:

IenW, artikel 14: Wegen en verkeersveiligheid.

Evaluatie:

Evaluatie Wet uitwerking Autobrief II, FIN, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 32 800, nr. 44. De regeling zal worden meegenomen in de tussenevaluatie van het Klimaatakkoord in 2022 en in de integrale evaluatie in 2024.

Doeltreffend:

niet onderzocht

Doelmatig:

niet onderzocht

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

nee

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

geen wijzigingen

Ramingsgrond:

Cijfers Belastingdienst over juni t/m 2021. De raming van het jaarlijkse budgettaire belang is afgeleid van de cijfers voor de maand juni.

  

Assurantiebelasting

 

Regeling:

ASB Vrijstelling Brede Weersverzekering

Beschrijving:

De brede weersverzekering is een instrument voor agrariërs om weerrisico’s af te dekken. Deze verzekering is met ingang van 2020 vrijgesteld van assurantiebelasting.

Doelstelling:

Met de introductie van de vrijstelling van assurantiebelasting wordt beoogd de deelname van agrariërs aan de brede weersverzekering te stimuleren.

Ministerie:

LNV, artikel 21: Land- en tuinbouw.

Evaluatie:

De volgende evaluatie is beoogd in 2023, als onderdeel van de beleidsevaluatie Brede Weersverzekering.

Ramingsgrond:

Expertraming subsidiebenutting voor de premie brede weersverzekering. Informatie hieromtrent afkomstig van RVO.

  

Accijns

 

Regeling:

Accijnzen Vrijstelling tabak, alcohol en motorbrandstof diplomatiek personeel en medewerkers internationale organisaties

Beschrijving:

Diplomatiek en consulair personeel en medewerkers van internationale organisaties (IO’s) genieten in Nederland bepaalde fiscale privileges, waaronder, afhankelijk van de functie van de betreffende functionaris en onder toepassing van quota, vrijstellingen van accijns op tabak, alcohol en motorbrandstof. Waar bepaalde fiscale privileges verplicht door Nederland dienen te worden verleend, geldt dat niet voor deze specifieke vrijstellingen. Dit zijn zogenoemde courtoisieprivileges.

Doelstelling:

Attractiviteit van Nederland als gastland voor diplomatieke missies en IO’s en hun personeel bevorderen.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie

Evaluatierapport Belastinguitgaven op het terrein van de accijnzen, FIN, 2008. Kamerstukken II 2007-2008, 31 200 IXB, nr. 18. Geen evaluatie beoogd. De regeling komt voort uit internationale verdragen, dus het is niet doelmatig om te evalueren.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

Accijns Vrijstelling communautaire wateren

Beschrijving:

Op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel c, van Richtlijn 2003/96/EG moet voor leveringen van motorbrandstof aan de commerciële zeescheepvaart vrijstelling van accijns worden verleend. Op grond van een internationaal verdrag, de Akte van Mannheim, moet vrijstelling van accijns ook worden verleend voor motorbrandstof voor de commerciële scheepvaart op de binnenwateren van de verdragslanden.

Doelstelling:

Voorkomen van verstoring van de internationale concurrentieverhoudingen veroorzaakt door accijnzen op brandstof voor vaartuigen.

Ministerie:

IenW, artikel 18: Scheepvaart en Havens.

Evaluatie:

Evaluatierapport Belastinguitgaven op het terrein van de accijnzen, FIN, 2008. Kamerstukken II 2007-2008, 31 200 IXB, nr. 18. Geen evaluatie beoogd. De regeling komt voort uit internationale verdragen, dus het is niet doelmatig om te evalueren.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

Accijns Vrijstelling luchtvaartuigen

Beschrijving:

Op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van Richtlijn 2003/96/EG en internationale verdragen moet voor motorbrandstof voor de commerciële luchtvaart vrijstelling van accijns worden verleend. Binnenlandse vluchten kunnen wel worden belast, hetgeen in Nederland in de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2012 ook gebeurde.

Doelstelling:

Voorkomen van verstoring van de internationale concurrentieverhoudingen veroorzaakt door accijnzen op brandstof voor luchtvaartuigen.

Ministerie:

IenW, artikel 17: Luchtvaart.

Evaluatie:

Evaluatierapport Belastinguitgaven op het terrein van de accijnzen, FIN, 2008. Kamerstukken II 2007-2008, 31 200 IXB, nr. 18. Geen evaluatie beoogd. De regeling komt voort uit internationale verdragen, dus het is niet doelmatig om te evalueren.

Ramingsgrond:

n.v.t.

  

Regeling:

Accijnzen overige regelingen

Beschrijving:

Overige regelingen die de accijns verminderen, zoals het verlaagd tarief voor kleine brouwerijen.

Doelstelling:

Verschilt per regeling.

Ministerie:

FIN, artikel 1: Belastingen.

Evaluatie:

Evaluatie teruggaafregeling LNG in de accijnzen, Ecorys, 2018. Kamerstukken II 2018-2019, 32 800, nr. 45. Geen volgende evaluatie beoogd, vanwege het beperkte budgettaire belang van de regeling.

Doeltreffend:

deels

Doelmatig:

deels

Horizonbepaling:

nee

Instrumentkeus:

deels

Aanbeveling

geen aanbevelingen

Beleidsuitwerking

Afschaffen

Ramingsgrond:

n.v.t.

Afkortingen

ASB

Assurantiebelasting

BPM

Belasting van personenauto’s en motorrijwielen

BTW

Belasting over de toegevoegde waarde

EB

Energiebelasting

IB

Inkomstenbelasting

LB

Loonbelasting

MIMOSI

Microsimulatiemodel van het Centraal Planbureau (CPB)

MRB

Motorrijtuigenbelasting

OVB

Overdrachtsbelasting

VPB

Vennootschapsbelasting

11 NORMERINGSSYSTEMATIEK GEMEENTEFONDS EN PROVINCIEFONDS

Uitgangspunten

Gemeenten en provincies beschikken over verschillende inkomstenbronnen om de uitgaven voor hun taken te financieren. Eén van de belangrijkste inkomstenbronnen voor decentrale overheden is de algemene uitkering uit het Gemeentefonds en het Provinciefonds.

De normeringsystematiek ‘samen trap op, samen trap af’ bestaat sinds 1994 en bewerkstelligt een evenredig, actuele, inzichtelijke en beheersbare indexatie van het Gemeentefonds en Provinciefonds. Doel van de systematiek is dat budgettaire lusten of lasten op rijksniveau evenredig worden doorvertaald naar de ontwikkeling van de fondsen voor decentrale overheden. Het betreft één integrale indexatie voor zowel loon-, prijs- als volumeontwikkelingen. Beleidsintensiveringen, ombuigingen, mee- en tegenvallers en nominale ontwikkelingen op de Rijksbegroting hebben via de normeringsystematiek direct invloed op de omvang van de fondsen (‘samen de trap op, samen de trap af’). De jaarlijkse toe- en afname van het Gemeentefonds en het Provinciefonds die voortvloeit uit de koppeling aan de rijksuitgaven wordt het accres genoemd.

Actualiteiten

De afgelopen jaren hebben fluctuaties in het accres regelmatig tot discussie geleid over de stabiliteit van de huidige normeringssystematiek. Deze fluctuaties worden onder andere veroorzaakt door het uitstellen van investeringen of intensiveringen in beleid. Tegen de achtergrond hiervan is na het uitbreken van de coronacrisis door het kabinet, in overleg met de VNG en IPO, besloten om het accres voor 2020 en 2021 vast te zetten op de standen uit de Voorjaarsnota 2020/Meicirculaire 2020. Voor de jaren vanaf 2022 wordt het accres conform afspraken geactualiseerd op basis van de bestaande normeringssystematiek. Deze accrestranches zijn dus gebaseerd op de actuele groei van de accresrelevante uitgaven en grondslag in de betreffende jaren. Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met gemeenten en provincies te besluiten hoe in de toekomst met het accres om te gaan.

Presentatie en berekening van de accresontwikkeling

Bij de bepaling van de omvang van accresrelevante uitgaven (aru) vormen de netto uitgaven van het Rijk onder het uitgavenplafond het startpunt. Netto wil zeggen dat de rijksuitgaven worden gesaldeerd met de niet-belastingontvangsten. Op de netto uitgaven onder het uitgavenplafond (A) worden correcties (B) doorgevoerd voor verschillende posten zoals het Gemeentefonds en Provinciefonds zelf. Het saldo (C) geeft de accresrelevante uitgaven (aru) en vormt de basis voor de accresberekening. Het accres (G) is vervolgens het product van de grondslag (E en H) en de aru in procenten (D).

Tabel 11.1 Normeringssystematiek Gemeentefonds en Provinciefonds

(in miljoenen euro, tenzij anders aangegeven)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

Uitgaven Rijksbegroting

184.499

171.677

164.831

163.252

166.216

169.595

Uitgaven Sociale zekerheid

96.393

93.285

93.602

96.718

100.753

104.614

Uitgaven Zorg

76.032

81.358

84.630

88.642

92.784

97.173

A) Netto uitgaven onder uitgavenplafond

356.923

346.321

343.062

348.612

359.753

371.382

       

B) Correcties

‒ 84.858

‒ 60.541

‒ 50.551

‒ 49.192

‒ 50.472

‒ 52.029

w.v. Gemeentefonds, Provinciefonds en BTW-Compensatiefonds

‒ 36.836

‒ 38.117

‒ 36.790

‒ 37.513

‒ 38.581

‒ 39.833

w.v. overige Rijksbijdragen aan gemeenten en provincies

‒ 10.590

‒ 10.469

‒ 10.508

‒ 10.672

‒ 10.780

‒ 10.828

w.v. overboekingen met GF, PF en BCF

868

766

218

184

178

178

w.v. financieringsverschuivingen

667

‒ 1.068

‒ 800

‒ 800

‒ 799

‒ 799

w.v. correcties corona-noodmaatregelen op uitgavenplafond

‒ 38.337

‒ 11.263

‒ 2.405

27

40

12

w.v. overige correcties

‒ 630

‒ 389

‒ 266

‒ 419

‒ 530

‒ 760

       

C) Accresrelevante uitgaven (aru) = A+B

272.066

285.780

292.512

299.420

309.281

319.353

D) Ontwikkeling aru (%) = (Ct - Ct-1)/Ct-1

 

5,04%

2,36%

2,36%

3,29%

3,26%

       

Gemeentefonds

      

E) Grondslag (t-1)

 

29.620

31.471

30.105

30.676

31.530

F) Accres (= E * D)

 

1.493

741

711

1.010

1.027

G) accres cumulatief

 

1.493

2.234

2.945

3.956

4.982

       

Provinciefonds

      

H) Grondslag (t-1)

 

2.520

2.541

2.591

2.643

2.719

I) Accres (= H * D)

 

127

60

61

87

89

J) accres cumulatief

 

127

187

248

335

424

Tabel 11.2 Accrestranches Gemeentefonds

(in miljoenen euro)

2022

2023

2024

2025

2026

tranche 2022

1.493

1.493

1.493

1.493

1.493

tranche 2023

 

741

741

741

741

tranche 2024

  

711

711

711

tranche 2025

   

1.010

1.010

tranche 2026

    

1.027

Tabel 11.3 Accrestranches Provinciefonds

(in miljoenen euro)

2022

2023

2024

2025

2026

tranche 2022

127

127

127

127

127

tranche 2023

 

60

60

60

60

tranche 2024

  

61

61

61

tranche 2025

   

87

87

tranche 2026

    

89

Bepaling accresrelevante uitgaven (aru)

Om de aru te berekenen wordt uitgegaan van de netto rijksuitgaven onder het uitgavenplafond inclusief drie typen standaardcorrecties en een bijzondere correctie voor corona-noodmaatregelen:

1. Rijksuitgaven aan gemeenten en provincies

Uitgaven onder het uitgavenplafond die het Rijk overmaakt naar gemeenten en provincies worden uit de aru gecorrigeerd. Deze overdrachten zijn immers bestemd voor de financiering van uitgaven door gemeenten en provincies zelf en maken derhalve geen onderdeel uit van de rijksuitgaven waarop de trap-op-trap-af van toepassing is. Het corrigeren van de overdrachten is ook nodig om een onbedoelde doorwerking van accres op accres in hetzelfde jaar te voorkomen. Rijksuitgaven die op deze wijze gecorrigeerd worden zijn onder andere de algemene, decentralisatie- en integratie-uitkeringen van het Gemeentefonds en Provinciefonds, de uitgaven van het Btw-compensatiefonds, de bijstand en de integratie-uitkering sociaal domein.

2. Uitgavenmutaties in de WW als gevolg van conjunctuur

In de begrotingsregels van het kabinet Rutte III is afgesproken dat gedurende de regeerperiode het uitgavenplafond gecorrigeerd wordt voor mutaties in de WW-uitgaven als gevolg van de conjunctuur. Het Rijk hoeft zodoende mee- en tegenvallers in de WW-uitgaven als gevolg van conjunctuur niet op te vangen binnen het uitgavenplafond en zijn om deze reden ook niet accresrelevant.

3. Financieringsverschuivingen gedurende de kabinetsperiode

Financieringsverschuivingen zijn verschuivingen van geldstromen binnen het Rijk die niet tot meer of minder bestedingsruimte van het Rijk leiden, maar zonder correctie wel effect zouden hebben op het accres. Dit zijn dus schuiven tussen accresrelevante uitgaven en niet-accresrelevante uitgaven. Bij een schuif is per saldo geen sprake van meer of minder uitgaven op rijksniveau, maar is alleen sprake van een andere financieringsbron. Denk bijvoorbeeld aan overhevelingen van departementale begrotingen naar het Gemeentefonds en Provinciefonds en financieringsverschuivingen tussen de inkomsten- en de uitgavenkant.

4. Corona-noodmaatregelen

Gegeven de uitzonderlijke situatie als gevolg van het coronavirus heeft het kabinet besloten uitgaven voor coronamaatregelen buiten het reguliere uitgavenplafond te behandelen. Dit betekent dat de extra uitgaven niet ten koste gaan van andere uitgaven, maar dat ze zorgen voor een verslechtering van het EMU-saldo en een verhoging van de EMU-schuld. Omdat het reguliere uitgavenplafond niet geldt voor deze uitgaven leiden ze ook niet tot een effect op het accres.

Grondslag

De normeringsystematiek is van toepassing op alle middelen die worden verantwoord onder het Gemeentefonds en Provinciefonds en vallen onder het uitgavenplafond Rijksbegroting (voorheen genaamd: uitgavenkader Rijksbegroting in enge zin). Daarmee is de grondslag waarover de normeringsystematiek wordt uitgekeerd dus breder dan alleen de algemene uitkering van beide fondsen.

Voor de berekening van het accres in jaar t wordt de grondslag van het voorgaande jaar (t-1) genomen. Het accrespercentage in jaar t betreft immers ook de groei van de aru ten opzichte van het voorgaande jaar (t-1). Als de aru met x% stijgen in jaar t groeien het Gemeentefonds en het Provinciefonds via het accres in jaar t ook met x%. Hiermee wordt het principe van trap-op-trap-af gewaarborgd.

Dit heeft tot gevolg dat mutaties in de grondslag altijd met een jaar vertraging doorwerken in de normeringsystematiek. Via taakmutaties kunnen departementen geld toevoegen of onttrekken aan één van beide fondsen; dit werkt door als grondslagmutatie. Uitgangspunt is dat bij taakmutaties geen jaren zijn zonder indexatie van deze overgehevelde budgetten. Dat betekent dat bij overheveling van of naar het Gemeentefonds of Provinciefonds het verantwoordelijke departement een reeks overhevelt met indexatie over het lopende jaar.

Het BTW-compensatiefonds

Gemeenten en provincies kunnen de door hen betaalde btw onder voorwaarden terugvragen uit het Btw-compensatiefonds (BCF). Hierdoor speelt btw geen rol meer in de afweging tussen in- of uitbesteden. De bijdrage van het Rijk aan het BCF is geplafonneerd. Dit plafond groeit jaarlijks mee met de uitkomst van de normeringssystematiek. Als er minder geclaimd wordt uit het fonds dan het plafond, dan wordt de ruimte onder het plafond gestort in het Gemeente- en Provinciefonds. Als er meer wordt geclaimd uit het fonds dan het plafond, dan wordt het bedrag boven het plafond teruggevorderd uit het Gemeente- en Provinciefonds. Hierdoor zijn het BCF en het Gemeente- en Provinciefonds communicerende vaten.

Wanneer het Rijk een taak decentraliseert naar een gemeente of provincie, dan wordt er ook een toevoeging gedaan aan het BCF. Hierdoor hebben decentralisaties geen effect op de ruimte onder het plafond van het BCF. Deze toevoeging aan het BCF wordt ex ante berekend en staat daarna vast.

Tabel 11.4 Geraamd plafond BCF

(in duizenden euro)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

Plafond

3.905.197

4.001.909

4.093.885

4.193.766

4.331.829

4.472.638

Grondslag

3.812.354

3.953.710

4.062.880

4.176.655

4.307.762

4.307.762

w.v. overhevelingen i.v.m. taakmutaties

92.843

2.668

381

384

329

72

w.v. accres

0

45.531

30.624

16.727

23.738

164.804

Uitgaven

3.662.029

3.663.678

3.661.856

3.661.856

3.661.856

3.661.856

w.v. Gemeenten

3.252.267

3.253.916

3.252.094

3.252.094

3.252.094

3.252.094

w.v. Provincies

409.762

409.762

409.762

409.762

409.762

409.762

Ruimte onder plafond

243.168

338.231

432.029

531.910

669.973

810.782

w.v. Gemeenten

215.959

300.402

383.685

472.389

595.003

720.055

w.v. Provincies

27.209

37.829

48.344

59.521

74.970

90.727

12 OVERZICHT RISICOREGELINGEN VAN HET RIJK

In tabellen 12.1 t/m 12.5 wordt een totaaloverzicht gegeven van de verschillende soorten risicoregelingen van het Rijk. Voor details over onderstaande garantieregelingen en achterborgstellingen wordt verwezen naar begrotingen van de betreffende vakdepartementen.

Garanties

Een garantie is een voorwaardelijke, financiële verplichting van het Rijk aan een derde buiten het Rijk, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet. Garantieregelingen worden als verplichting opgenomen in de begroting van het betreffende vakdepartement.

Onderstaande tabellen 12.1 en 12.2 bevatten alle garantieregelingen van het Rijk aan partijen buiten het Rijk. Alle regelingen met een uitstaand risico, een risicoplafond en mutaties kleiner dan 100 miljoen euro zijn samengevat in de post «Overig». Het overzicht bevat alle garanties met de stand van het uitstaand risico in 2020, 2021 en 2022. Ontwikkelingen sinds eind augustus zijn niet in het overzicht opgenomen. Deze worden meegenomen in het overzicht van risicoregelingen bij het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2021.

In het overzicht worden achtereenvolgens de begroting (b), het begrotingsartikel (a) en de omschrijving van de garantie weergegeven. Daarachter staat onder het kopje «uitstaande garanties» het bedrag dat daadwerkelijk als voorwaardelijke verplichting is verleend dan wel door de Tweede Kamer is geautoriseerd. Onder de uitstaande garanties vallen ook garanties die in eerdere jaren zijn verstrekt. In 2022 worden er garanties verleend, maar komen er ook garanties te vervallen. Dit is terug te lezen in de kolommen «te verlenen garanties» en «te vervallen garanties».

Een garantieregeling van het Rijk kent (in principe) altijd een maximum, het zogenaamde garantieplafond. Dit plafond kan een jaarlijks plafond zijn (per jaar mag een maximaal bedrag aan garanties worden verleend) of een totaalplafond (er mogen nooit meer garanties verleend worden dan het plafond). In tabel 12.1 is onderscheid gemaakt tussen beide soorten plafonds. Bij internationale organisaties is ervoor gekozen om het garantieplafond gelijk te stellen aan de uitstaande garanties. Hiervan is sprake bij de Europese garanties (EFSF, EFSM, ESM en NGEU) en de garanties aan een aantal internationale financiële instellingen (IMF en Wereldbank). Het uitstaand risico bij de internationale garanties is in 2021 fors afgenomen omdat de garantie aan DNB aangaande de SDR-allocatie van het IMF komt te vervallen11. Bij regelingen waar geen plafond is afgesproken, is het totaalplafond gelijkgesteld aan de uitstaande garanties.

Om de risico’s voor de overheidsfinanciën te beheersen, en een goede afweging tussen verschillende beleidsinstrumenten te bevorderen, hanteert het kabinet een ‘nee-tenzij’-beleid ten aanzien van risicoregelingen. Dit beleid is vastgelegd in de begrotingsregels12 en houdt in dat het kabinet terughoudend is met het aangaan van nieuwe en verruimingen van bestaande regelingen. Soms kan het verstandig zijn om nieuwe risico’s aan te gaan – bijvoorbeeld tijdens de coronacrisis - maar hier is een goede onderbouwing voor noodzakelijk. Deze controle aan de poort heeft concreet vorm gekregen in het Toetsingskader Risicoregelingen13, dat eveneens is vastgelegd in de begrotingsregels. Dit toetsingskader zorgt ervoor dat we ook in onzekere tijden een degelijke afweging blijven maken. Bij consequente toepassing in de toekomst zullen de risico’s na de crisis naar verwachting weer afnemen.

Naast de reguliere garanties (tabel 12.1) heeft het kabinet besloten om een aantal tijdelijke garanties te verlenen ter bestrijding van de coronacrisis. Het uitstaand risico van deze risicoregelingen worden getoond in tabel 12.2. De coronagerelateerde garantieregelingen verschillen van de reguliere garantieregelingen wat betreft de financiering en de dekking. Waar uitgaven en ontvangen van reguliere garantieregelingen op een departementale begroting plaatsvinden, geldt voor coronagerelateerde garantieregelingen dat eventuele schades worden gefinancierd vanuit de staatsschuld. Indien er een premie wordt gevraagd vloeit deze ook in de staatsschuld. Mede als gevolg van de ondersteuning van het Rijk tijdens de coronacrisis, is het totale uitstaand risico in 2020 gestegen met circa 50 miljard euro. De coronagerelateerde garanties bedragen in 2022 naar verwachting nog circa 41 miljard euro, waarvan 33,2 miljard euro bestaat uit de internationale garantie SURE en NGEU. Uit tabel 12.2 blijkt dat het totaalbedrag aan uitstaande garanties van het Rijk in 2022 naar verwachting 210,9 miljard euro bedraagt. In 2020 was dit bedrag 233,4 miljard euro, waarvan 183,2 miljard euro reguliere garanties betrof (zie tabel 12.1).

Tabel 12.1 Garantieregelingen van het Rijk (in miljoenen euro)

b

a

Omschrijving

2020

2021

2021

2021

2021

2022

2022

2022

2022

 
   

Uitstaande garanties

Geraamd te verlenen

Geraamd te vervallen

Uitstaande garanties

Garantie-plafond

Geraamd te verlenen

Geraamd te vervallen

Uitstaande garanties

Garantie-plafond

Totaal-plafond

b

a

Omschrijving

2020

2021

2021

2021

2021

2022

2022

2022

2022

 

V

3

Raad van Europa

176,7

  

176,7

   

176,7

 

176,7

VIII

7

Bouwleningen academische ziekenhuizen

138,5

  

138,5

   

138,5

 

176,6

VIII

14

Achterborgovereenkomst NRF

350,9

27,4

17,3

361,0

   

361,0

 

380,0

VIII

14

Indemniteitsregeling

70,9

140,8

37,1

174,6

   

174,6

 

300,0

IXB

2

Single Resolution Fund

4.163,5

  

4.163,5

   

4.163,5

 

4.163,5

IXB

2

WAKO (kernongevallen)

9.768,9

 

568,9

9.200,0

   

9.200,0

 

9.200,0

IXB

3

Financieringsmaatschappij voor ontwikkelingslanden (FMO)

5.507,0

  

5.507,0

   

5.507,0

 

5.507,0

IXB

4

Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB)

672,3

6,6

 

678,9

   

678,9

 

678,9

IXB

4

DNB - deelneming in kapitaal IMF

43.152,4

 

14.832,1

28.320,3

   

28.320,3

 

28.320,3

IXB

4

European Bank for Reconstruction and Development (EBRD)

589,1

  

589,1

   

589,1

 

589,1

IXB

4

European Financial Stabilisation Mechnism (EFSM)

2.771,6

2,7

 

2.774,3

   

2.774,3

 

2.774,3

IXB

4

European Financial Stability Facility (EFSF)

34.154,2

  

34.154,2

   

34.154,2

 

34.154,2

IXB

4

European Investment Bank (EIB)

11.796,0

  

11.796,0

   

11.796,0

 

11.796,0

IXB

4

European Stability Mechanism (ESM)

35.423,7

 

60,1

35.363,7

  

24,7

35.338,9

 

35.363,7

IXB

4

Kredieten EU-betalingsbalanssteun

3.712,0

64,0

 

3.776,0

   

3.776,0

 

3.776,0

IXB

4

Wereldbank

4.932,1

48,6

 

4.980,7

   

4.980,7

 

4.980,7

IXB

5

Exportkredietverzekering

18.842,1

10.000,0

10.000,0

18.842,1

10.000,0

10.000,0

10.000,0

18.842,1

10.000,0

 

XIII

2

Borgstelling MKB Kredieten (BMKB)

1.806,7

765,0

401,1

2.170,5

765,0

765,0

438,1

2.497,4

765,0

 

XIII

2

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

404,0

400,0

46,2

757,8

400,0

400,0

60,5

1.097,3

400,0

 

XIII

2

Microkredieten

130,0

17,4

17,4

130,0

  

13,9

116,1

 

130,0

XIII

2

MKB-financiering

228,2

0,0

 

228,2

   

228,2

 

268,2

XIII

4

Aardwarmte

12,6

66,6

 

79,2

66,6

44,2

 

123,4

44,2

 

XIV

21

Borgstelling MKB- Landbouwkredieten (BL, BL plus en landbouwinnovatie)

329,4

78,2

33,0

374,6

78,2

78,2

38,0

414,8

78,2

 

XIV

22

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

305,3

 

20,4

284,9

  

20,1

264,8

 

305,3

XVI

2&3

Instellingen voor de gezondheidszorg

195,4

 

29,8

165,6

  

27,6

138,0

 

165,6

XVII

1

Garantie Dutch Good Growth Fund (DGGF)

124,3

50,0

 

174,3

 

50,0

 

224,3

 

675,0

XVII

1

Garantie DRIVE

52,4

  

52,4

55,0

  

52,4

55,0

 

XVII

1

Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)

18,9

24,0

 

42,9

 

24,0

 

66,9

 

140,0

XVII

3

International Finance Facility for Education (IFFEd)

 

222,5

 

222,5

   

222,5

 

222,5

XVII

5

Garanties Regionale Ontwikkelingsbanken

3.063,8

 

14,6

3.049,2

  

10,2

3.039,1

 

3.067,3

  

Overig

291,9

46,0

14,7

323,2