30 300 XIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2006

nr. 57
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 december 2005

Mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zenden wij u bijgaand het evaluatierapport betreffende de durfkapitaalregeling, alsmede de reactie van het kabinet hierop1.

In het kader van VBTB is een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de durfkapitaalregeling. De evaluatie is uitgevoerd door Bureau Bartels BV, in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken.

Samenvatting

De Durfkapitaalregeling bestaat uit een directe variant (beleggers verstrekken direct geld aan de ondernemer) en een indirecte variant (beleggers verstrekken geld via een durfkapitaalfonds). Uit de evaluatie van de durfkapitaalregeling is gebleken dat de directe variant van de durfkapitaalregeling effectief is. De evaluatie geeft geen aanleiding tot het wijzigen van de modaliteiten van de directe variant. Wel zal het kabinet de bekendheid van de regeling bij de potentiële gebruikers vergroten. Daartoe zullen de nodige publicitaire maatregelen genomen worden.

De indirecte variant is niet effectief gebleken. Aangezien er door de durfkapitaalfondsen sinds 2003 geen nieuwe producten meer worden aangeboden, zal de indirecte variant op termijn vanzelf eindigen. De indirecte variant zal nog wel enige tijd blijven voortbestaan om de aangegane verplichtingen van alle betrokken partijen te respecteren.

Inleiding

Om het aanbod van durfkapitaal voor startende ondernemingen te verruimen is in 1996 de zogenaamde Tante Agaathregeling ingevoerd. Vanuit dit fiscale instrument is het voor particulieren fiscaal aantrekkelijker gemaakt om kapitaal ter beschikking te stellen aan startende ondernemingen. De regeling kent een directe variant, waarbij particulieren rechtstreeks geld lenen aan startende ondernemers, en een indirecte variant waarbij particulieren geld beleggen in een door de overheid erkend durfkapitaalfonds. Vanuit dit fonds worden vervolgens startende ondernemingen gefinancierd. Met de invoering van het Belastingplan 2001 is de bovengenoemde regeling aangepast aan de systematiek van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Hierbij is de naam vervangen door Durfkapitaalregeling. De directe variant bestaat uit een vrijstelling voor de vermogensrendementsheffing in box 3, een extra heffingskorting van 1,3% en een aftrekmogelijkheid in box 1 voor verliezen uit durfkapitaal. In 2003 is er een versobering doorgevoerd in de indirecte variant van de regeling. Bij die versobering is de heffingskorting geschrapt. De fiscale faciliteit voor de indirecte variant bestaat na de versobering alleen nog uit de vrijstelling voor de vermogensrendementsheffing in box 3.

Bevindingen

Bij de directe variant van de Durfkapitaalregeling blijkt dat ongeveer de helft van de directe beleggers door deze regeling gestimuleerd is om (grotere) leningen aan starters te verstrekken. Uit de evaluatie is verder gebleken dat de Durfkapitaalregeling bij circa twee op vijf ondernemers – starters die deels via de directe variant van de Durfkapitaalregeling gefinancierd zijn – een «hefboomwerking» heeft gehad. Daarmee wordt bedoeld dat andere partijen – en dan met name banken – «over de streep zijn getrokken» om eveneens een deel van de financiering te verzorgen. Hiermee is deze variant effectief te noemen.

Uit de analyses blijkt verder dat de directe variant van de Durfkapitaalregeling in de praktijk vooral binnen de «familiekring» wordt ingezet. Daarbij wordt bijvoorbeeld door de ouders aan één van de kinderen een durfkapitaallening verstrekt. Relevant is verder dat uit de evaluatie naar voren is gekomen dat in ongeveer de helft van de gevallen de directe variant van de durfkapitaallening gebruikt is voor een bedrijfsovername (van bijvoorbeeld de ouders). In de andere helft van de gevallen is er door de starter een «nieuw» bedrijf opgestart. Vooral in de landbouwsector is de Durfkapitaalregeling frequent toegepast bij het financieren van bedrijfsovernames. Uit de evaluatie blijkt dat de Durfkapitaalregeling meer effect heeft gehad op het «rondkrijgen» van de financiering voor de ondernemers die een «nieuw» bedrijf zijn gestart, dan voor ondernemers die een bestaand bedrijf hebben overgenomen (zowel bij de directe als bij de indirecte variant). Gezien het toenemend aantal bedrijfsoverdrachten in de familiesfeer en het belang dat het kabinet aan deze bedrijfsoverdrachten hecht (vermogensoverdracht «baby boomgeneratie»), acht het kabinet zowel het gebruik door starters die een nieuw bedrijf beginnen, als het gebruik door starters die een (familie)bedrijf overnemen, wenselijk.

De indirecte variant heeft er op zich – via het opzetten van Durfkapitaalfondsen – wel toe geleid dat er meer middelen vanuit de particuliere markt zijn gemobiliseerd om in startende ondernemers te investeren. De Durfkapitaalfondsen hebben echter met name ingezet op het verstrekken van wat meer grootschalige leningen met een beperkt risico. Vanuit de fondsen zijn maar in zeer beperkte mate starters gefinancierd die anders geen lening hadden verkregen. Daarmee is de regeling gegeven de doelstelling niet effectief gebleken.

In 2003 is de heffingskorting voor de indirecte variant afgeschaft. Alleen de vrijstelling voor de vermogensrendementsheffing in box 3 resteert. De banken zijn na het afschaffen van de heffingskorting gestopt met het aanbieden van producten die gebaseerd waren op de indirecte variant. De fiscale voordelen werden door de banken te marginaal geacht om de fondsen te continueren. Door de banken is een aantal fondsen opgeheven en is een aantal in een soort sterfhuisconstructie geplaatst. Hierbij zijn geen knelpunten gesignaleerd. Er is op dit moment nog een resterende groep beleggers en ondernemers die van de indirecte variant gebruik maken. Zij hebben geïnvesteerd in de veronderstelling dat van een fiscale faciliteit gebruik kon worden gemaakt. Het is derhalve niet opportuun om de fiscale faciliteit (vrijstelling box 3) aan de indirecte variant te onttrekken. Zonder nieuwe aanwas zullen de fondsen vanzelf eindigen, omdat de betrokken leningen maximaal 8 jaar onder de reikwijdte van de faciliteit vallen.

Ook zonder de indirecte variant biedt de durfkapitaalregeling voldoende draagvlak voor continuering. De regeling voorziet immers in een behoefte, met name voor wat betreft kleine financiering.

Uit de evaluatie is gebleken dat op macro niveau onvoldoende informatie beschikbaar is om inzicht te hebben in het gebruik van de Durfkapitaalrekening (op individueel niveau is deze informatie wel beschikbaar). Het kabinet zal bezien of de informatie die beschikbaar is op individueel niveau, ook beschikbaar kan komen op macroniveau. Hierbij zal in acht worden genomen dat dit niet mag leiden tot een stijging van de administratieve lasten bij de gebruikers van de regeling. Daarnaast zal de afweging worden gemaakt of de geaggregeerde kennis opweegt tegen de additionele kosten om die kennis (op macroniveau) te genereren.

Tot slot blijkt uit de evaluatie dat de naam «durfkapitaalregeling» de lading niet dekt, alsmede dat de bekendheid te wensen overlaat. Het kabinet hecht er belang aan dat de regeling duidelijk is en bekendheid geniet onder de potentiële gebruikers. Het kabinet stelt daarom voor, in alle externe communicatie over de regeling de naam «Tante Agaathregeling» te gebruiken. Daarbij zal het kabinet zich inspannen om de durfkapitaalregeling meer bekendheid te geven bij de potentiële gebruikers. Hiertoe zal de Durfkapitaalregeling onder andere worden opgenomen in informatieverstrekking rondom bedrijfsoverdrachten, zoals de toolkit bedrijfsoverdracht.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven