Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | nr. 10, pagina 617-669 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | nr. 10, pagina 617-669 |
Aan de orde is het debat over de Staat van de Europese Unie (30802).
De voorzitter:
Ik heet onze gasten, de delegatieleiders uit het Europees Parlement, hartelijk welkom. Het is voor bijna allen mogelijk geweest om hier aanwezig te zijn. Ik realiseer mij dat het moeilijk is geweest om een goede datum te vinden in deze wat hectische tijden. Het spijt mij dat mevrouw In 't Veld zich heeft moeten verontschuldigen.
Ikzelf verontschuldig mij bij onze gasten, omdat ik over een uur weg moet en, uiteraard goed, vervangen wordt door de ondervoorzitter mevrouw Hamer. Ik ga naar Hongarije om de Kamer te vertegenwoordigen bij een parlementaire herdenking van de Hongaarse opstand in 1956, 50 jaar geleden.
De heer Van Dijk (CDA):
Mijnheer de voorzitter. Dit is de vijfde Staat van de Europese Unie die de kabinetten-Balkenende hebben gepresenteerd. Als ik terugkijk op de vijf documenten die zijn gepresenteerd, valt op dat eigenlijk drie thema's continu de boventoon hebben gevoerd en continu naar voren zijn gekomen. Het eerste is de discussie over de draagvlakvergroting, het tweede is de vraag hoe wij moeten omgaan met de institutionele vormgeving van de Europese Unie en het derde is de uitbreiding van de Europese Unie.
Voordat ik die drie thema's bespreek, wil ik ingaan op de vraag wat de Europese Unie en de Europese samenwerking betekenen voor de individuele burger. Als wij zien wat de afgelopen jaren is gerealiseerd, komen wij tot de conclusie dat Europa ontzettend veel heeft gebracht. Het heeft ervoor gezorgd dat vrede en welvaart gedurende een buitengewoon lange periode op het West-Europese continent de boventoon hebben gevoerd. Het doel dat oorspronkelijk achter de Europese samenwerking zat, Europese integratie, is uiteindelijk goed gerealiseerd. Daarnaast zijn er heel veel kleinere praktische punten, waarvan de burger kan zeggen dat de Europese Unie het goed heeft gedaan en dat hij het aan de Europese Unie heeft te danken.
Laat ik drie voorbeelden te noemen. Dankzij het beleid van de Europese Unie is de Rijn nog nooit zo schoon geweest als hij nu is. De Europese Unie heeft ook geregeld dat het eigen telefoonnummer kan worden meegenomen bij het overstappen naar een andere provider. De Europese Unie heeft het ook mogelijk gemaakt om gratis geld te pinnen in het buitenland. Dankzij de Europese samenwerking en dankzij de Europese Unie is dat gerealiseerd.
Tegelijkertijd merken wij ook bij heel veel mensen in het land dat zij zich de vraag stellen waarom Europa zich met sommige onderwerpen bemoeit. In de afgelopen periode hebben wij in de Gemengde tijdelijke commissie subsidiariteitstoets drie onderwerpen bij de kop gehad, waarvan wij hebben gezegd dat op basis van subsidiariteit en proportionaliteit het verstandig ware geweest wanneer de Europese Unie er niet mee was gekomen. Laat ik het voorbeeld noemen van de piraterij, het namaken van merkartikelen, waarover helder is aangegeven dat de Europese Unie haar bevoegdheden te buiten is gegaan. Van de maatregelen om te komen tot enige harmonisatie op het terrein van het echtscheidingsrecht hebben de Eerste en de Tweede Kamer gezamenlijk aangegeven dat dit niet het juiste instrument is om het doel te bereiken. Ook van de overdraagbaarheid van pensioenen heeft de Kamer gezegd dat het een richtlijn is die Europa niet zou moeten opstellen. Kortom, het begrip subsidiariteit zal ook de komende periode een belangrijke rol moeten spelen en Europa zal zich permanent moeten bezinnen op de vraag wat het wel doet en wat het niet doet. Veel dingen zijn goed geweest, maar er zijn ook dingen die uiteindelijk niet goed zijn.
Ik kom thans bij mijn eerste thema, de draagvlakvergroting. Wij hebben daarover in de afgelopen periode herhaaldelijk gesproken. Wij hebben herhaaldelijk gezegd dat het onderwijs een belangrijk instrument is om de kennis op het terrein van Europa te vergroten bij leerlingen en bij studenten. Dit onderwerp is nu goed geland in het curriculum voor studenten, op middelbare scholen en zelfs binnen het primair onderwijs. Maar dat is één deel.
Een ander deel is de vraag hoe wij dat maatschappelijke debat, dat brede publieke debat handen en voeten geven. Ook daarover hebben wij eerder van gedachten gewisseld in de Kamer, maar onze indruk is dat met name maatschappelijke organisaties een zwaardere verantwoordelijkheid moeten hebben in dit debat. Wij, de politiek, kunnen dat niet alleen. Dat moet breder gebeuren. Ook die maatschappelijke organisaties zullen erbij betrokken moeten worden. Eigenlijk zouden wij, de politiek, hen moeten uitdagen om daadwerkelijk te worden betrokken bij dat debat. In dat kader zou ik mij kunnen voorstellen dat de Nederlandse regering bijvoorbeeld de SER om advies vraagt hoe wordt aangekeken tegen de toekomstige midterm review die in 2008-2009 zal plaatsvinden of dat het kabinet aan de Stichting van de Arbeid vraagt hoe men aankijkt tegen een binnenkort te verschijnen groenboek op het terrein van het arbeidsrecht. Op die manier betrekken wij maatschappelijke organisaties bij een onderwerp waarbij zij een rol kunnen spelen en kunnen wij ervan uitgaan dat er vanaf dat moment veel meer discussie en publiek debat over dit onderwerp komt over de onderwerpen die voor hen van belang zijn.
Kijken wij hoe dat draagvlak verder moet worden vergroot, dan zien wij dat de Kamer veel dichter bovenop de onderwerpen moet zitten. Vorig jaar tijdens het debat over de Staat van de Unie hebben wij daarover uitgebreid van gedachten gewisseld. Dat gebeurt nu ook al bij de grote politieke dossiers, maar het zou bij veel meer onderwerpen kunnen. Onze betrokkenheid, bijvoorbeeld bij REACH en bij de dienstenrichtlijn, is optimaal. Bij andere onderwerpen zouden wij evenwel nog veel meer kunnen doen. Op die manier kunnen wij ervoor zorgen dat er echt iets plaatsvindt ter vergroting van het draagvlak: laat zien dat wij er heel dicht bovenop zitten en ermee aan het werk zijn. Dat is een van de uitdagingen waarmee wij in de komende periode nog hard aan het werk zullen moeten. Deze benadering is veel constructiever dan een club van wijze mannen die nu in een keer bedenkt hoe de toekomstige vormgeving van de Europese Unie eruit zou moeten zien. Het is veel verstandiger om dat debat van onderop te voeren en op die manier na te gaan wat wij nu echt nodig hebben.
Daarmee kom ik aan het tweede thema dat ik vandaag wil bespreken, te weten de institutionele vormgeving: hoe moeten wij de uitdagingen te lijf gaan die op ons afkomen? Wij weten dat het huidige Verdrag van Nice beperkingen kent. Daarin kunnen wij niet alle problemen oplossen die in de komende periode op ons afkomen.
Ik denk aan uitdagingen zoals terrorismebestrijding, waarover naar onze mening simpeler en gemakkelijker besluitvorming binnen de Europese Unie moet kunnen plaatsvinden met betrokkenheid van het Europees Parlement.
Het buitenlandse veiligheidsbeleid is op dit moment volgens de Europese bevolking echt een thema dat op Europees niveau zou moeten worden geregeld. Wij vinden dat er een Europese minister van Buitenlandse Zaken mag komen en dat er met gekwalificeerde meerderheid over dit thema gesproken en besloten kan worden.
Wat de democratische controle betreft, is het voor ons helder dat het Europees Parlement over de totale begroting zeggenschap zou moeten krijgen en dat dit niet uitgesloten is, bijvoorbeeld op het onderwerp van de landbouwuitgaven. Ook daarover moeten zij zeggenschap krijgen.
Het laatste thema, waarover ik al iets heb gezegd, is de subsidiariteit. Dat moet nu juist goed worden verankerd, ook in het toekomstige verdrag.
Hiermee heb ik enkele elementen aangegeven die je in de toekomstige versie van het verdrag handen en voeten moet geven.
Ik kom bij de uitbreiding, waaraan ik wat meer tijd zal besteden.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Collega Van Dijk stelt een aantal punten aan de orde in verband met het volgende verdrag. Inhoudelijk kun je er allerlei discussies over hebben. Mijn vraag is wat u nu voorstelt dat de Nederlandse regering moet doen om die verdragsherziening te bewerkstelligen.
De heer Van Dijk (CDA):
Wij moeten een analyse maken van de thema's die wij in de toekomst willen behandelen en van de bevoegdheden die nodig zijn om dat goed handen en voeten te geven. Dat is ook in de Staat van de Unie aangegeven. Zo zou men dat moeten doen. Aan de regering vraag ik wanneer wij een notitie mogen verwachten waarin zij ruwweg aangeeft wat de thema's en de uitdagingen zijn en over welke onderwerpen zij ook met de bevolking in discussie wil gaan opdat duidelijk wordt hoe het toekomstige verdrag eruit moet zien. Als één les moet worden geleerd, dan is het wel dat niet gestreefd moet worden naar een club van wijze mensen die even een aantal dingen bedenkt en daarvoor mooie oplossingen verzint. Wij zullen het nu van onderop moeten regelen. Daar is dit kabinet goed mee bezig.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Het Duitse voorzitterschap begint op 1 januari. Aan het eind van dat voorzitterschap moet iets voorliggen waaruit blijkt hoe wij verdergaan. Tegen de Grondwet is nee gezegd. Er zijn van allerlei voorstellen gedaan voor de manier waarop je daarmee door zou kunnen gaan, in een lichtere vorm enzovoort.
Het kabinet dat er nu zit, is een minderheidskabinet. Na de verkiezingen treedt een nieuw kabinet aan, maar dat duurt even. Er zal een periode zijn met een demissionair kabinet. Als mevrouw Merkel op 1 januari vraagt wat de Nederlandse regering van haar verwacht, wat moet dan het antwoord zijn van het kabinet en wat moet dit kabinet doen om dat voor te bereiden?
De heer Van Dijk (CDA):
Het concrete antwoord zou moeten zijn dat de regering nog inventariseert wat voor de komende periode de uitdagingen zijn voor de Europese Unie en welke bevoegdheden daarvoor nodig zijn. Dat moet zij op dat moment op tafel leggen. Dan is helder waarvoor nieuwe bevoegdheden nodig zijn.
Verder vind ik dat over dit soort gedachten gecommuniceerd moet worden met de Nederlandse bevolking opdat het draagvlak wordt vergroot. Dat is het belangrijkste. Daar zullen wij de komende periode aan moeten blijven werken.
De heer Van Schijndel (Groep Eerdmans/Van Schijndel):
De heer Van Dijk rept over de mogelijkheid om een Europese minister van Buitenlandse Zaken te introduceren. Dat was een van de meer zichtbare elementen in de verworven Europese Grondwet. Hij strijkt daarmee veel mensen tegen de haren in. Kan hij aangeven wat de meerwaarde is van een minister van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie, nu wij weten dat een waarachtig gemeenschappelijk buitenlands beleid en veiligheidsbeleid gelet op de belangenverschillen tussen de landen er niet in zit?
De heer Van Dijk (CDA):
De minister van Buitenlandse Zaken heeft in belangrijke mate een coördinerende taak. Hij kan als spreekbuis namens de Europese Unie naar buiten gaan en daar interveniëren. Ik ben mij er terdege van bewust dat het enige tijd zal kosten voordat wij op alle onderdelen een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid hebben. Ik wil elke belemmering om daartoe te komen wegnemen. Het instellen van een Europese minister van Buitenlandse Zaken kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren.
Voorzitter. Veel mensen met wie wij op straat over de uitbreiding spreken, hebben het gevoel dat er enkele landen bij de Europese Unie zijn gekomen die niet voldoen aan de regels die wij met elkaar hebben opgesteld. Veel burgers wantrouwen die uitbreiding, niet omdat zij vinden dat die landen er niet bij zouden mogen komen, maar vooral omdat zij het gevoel hebben dat op sommige momenten enigszins de hand is gelicht met de bestaande criteria. Wij hebben niet de indruk dat dit het allergrootste probleem is geweest bij de tien van Laken.
De heer Van Baalen (VVD):
De heer Van Dijk zegt dat de mensen op straat het idee hebben dat een beetje de hand is gelicht met de criteria. Wanneer hij die burgers spreekt, zegt hij dan hoe de feiten zijn, dat er heel streng is gekeken naar die tien, dat er strenger wordt gekeken naar de twee en nog strenger naar Turkije? Zegt hij dat er ook bij?
De heer Van Dijk (CDA):
Ik vind het eerlijk gezegd teleurstellend dat u nog niet met mij mee bent geweest naar enkele debatten die over dit onderwerp zijn gevoerd. Dan had u kunnen zien op welke manier ik probeer om het Europees beleid te verdedigen. Het is nu eenmaal een gegeven dat veel mensen wantrouwen hebben over de uitbreiding. Bij de uitbreiding met tien landen heeft men dat misschien ook gehad, vooral wat betreft het vrij verkeer. Bij de toetreding van Roemenië en Bulgarije merken wij dat behoorlijk wat mensen toch erg veel kritiek op hebben op wat daar uiteindelijk gebeurt.
De heer Van Baalen (VVD):
Je kunt mensen napraten en zeggen dat het allemaal vreselijk is, of nog erger dan zij zeggen. Of je kunt zeggen dat wij controlemechanismen hebben voor de tien en dat wij bezig zijn met de twee. Je hoeft de kiezer niet altijd na te praten, maar je kunt deze ook weerwoord geven.
De heer Van Dijk (CDA):
Nogmaals, ik vind het jammer dat de heer Van Baalen niet met mij meegaat om eens te kijken op welke manier wij die debatten voeren. Los van de manier waarop ik dat verdedig en waarop wij daarmee omgaan, denk ik dat er nog veel aan te merken is op wat er gebeurt in Roemenië en Bulgarije. Dat is niet alleen een constatering van mij, maar in het rapport van de Europese Commissie wordt ook geconstateerd dat er bij de bestrijding van criminaliteit en corruptie nog steeds veel dingen niet in orde zijn. Dat is niet alleen wat ik zie of wat de burgers zien, maar dat heeft de Europese Commissie helder naar voren gebracht. Wat afgelopen week in het M Magazine van NRC Handelsblad stond, is een aardige illustratie daarvan. Ik denk dat er nog wel meer mensen zijn in deze zaal die Roemenië en Bulgarije in de afgelopen periode hebben bezocht en hebben geconstateerd dat er nog steeds dingen niet in orde zijn.
Dan komen wij op de vraag hoe wij daarmee omgaan. In de komende periode moeten wij daar heldere uitspraken over doen. In het verkiezingsprogramma van de PvdA staat dat de criteria bij toekomstige uitbreiding strikter moeten worden toegepast, maar dat moeten wij nu al doen. In debatten met mensen op straat zeg ik ook dat wij natuurlijk mechanismen hebben, maar wij moeten ervoor zorgen dat ik iedereen recht in de ogen kan kijken, wanneer er landen bijkomen. De aanstaande lidstaten moeten voldoende vooruitgang boeken om te kunnen toetreden tot de Europese Unie.
De heer Van Baalen (VVD):
De CDA-fracties in de Eerste Kamer en in de Tweede Kamer hebben de toetreding van de tien landen geaccepteerd. Zij hebben dat toetredingsverdrag geaccepteerd. Ik ga er dan ook vanuit dat de heer Van Dijk dat verdedigt. Doet hij dat inderdaad, waar hij op straat dan ook staat?
De heer Van Dijk (CDA):
Ik heb niet het gevoel dat ik verantwoording moet afleggen over de manier waarop ik met die zaken omga. Toch zou ik de heer Van Baalen graag een keer meenemen, zodat hij kan zien op welke wijze wij de uitbreiding met de tien landen hebben verdedigd en nog steeds verdedigen.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Naar mijn idee is een van de essenties van ons vak dat wij verantwoording afleggen over datgene wat wij zeggen, denken en vinden. Waarschijnlijk heeft de heer Van Dijk dat anders bedoeld.
De heer Van Dijk heeft gezegd dat het nodig is dat wij nu duidelijke uitspraken doen. Hij richt zich nogal sterk op Roemenië en Bulgarije en op de zaken die daar nog te doen zijn. Wat dat betreft luistert hij ook sterk naar de meningen van de kiezers en de overige mensen in het land. De mensen hebben echter ook een mening over dat ene land, namelijk Turkije. Het CDA heeft over de toetreding van Turkije altijd heel duidelijke uitspraken gedaan, namelijk dat die moet doorgaan. Ik heb in het verkiezingsprogramma gebladerd maar kon dat onderwerp daarin helaas niet terugvinden. Hoe zit het nu met die duidelijke uitspraken? Let het CDA wat dat betreft ook op de gevoelens van de kiezers en die van de Europese burgers die alleen al tegenstander waren van de toetredingsonderhandelingen?
De heer Van Dijk (CDA):
Wij hebben met elkaar een aantal afspraken gemaakt over criteria waaraan landen moeten voldoen om te kunnen toetreden tot de EU. Als burgers het gevoel hebben dat die afspraak niet wordt nageleefd en ik mij daarin kan vinden, zal ik dat duidelijk zeggen. Dat doe ik ook ten aanzien van Roemenië en Bulgarije. Wij hebben al eerder een debat gevoerd over de uitbreiding van de EU en de uitspraak gedaan dat die EU breder mag worden onder de voorwaarde dat aan de criteria wordt voldaan. Dat is dan ook de lijn die ik verdedig op het moment dat de toetreding van Turkije aan de orde is. Als dat land niet aan de criteria voldoet, is het wat ons betreft over en uit.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
De gevoelens onder de Europese burgers waaraan ik refereerde, hadden niet zozeer te maken met de vraag of Turkije aan de criteria voldoet. Dat zal tijdens de toetredingsonderhandelingen wel blijken. Die gevoelens hadden te maken met de vraag of wij toetredingsonderhandelingen met dit land moeten voeren. Ik heb bij het CDA niet veel gemerkt van aandacht voor die gevoelens. Ik raad het CDA aan om consistent te zijn in het meewegen van opvattingen van burgers. De heer Van Dijk legt daar nu immers de nadruk op.
De heer Van Dijk (CDA):
De heer Rouvoet gaat er nu al blind van uit dat er ook onder de Nederlandse bevolking een overgrote meerderheid is die een groot tegenstander is van toetreding door Turkije tot de EU. Met onze achterban hebben wij uitvoerig over deze kwestie gediscussieerd. Uit die discussies blijkt dat de overgrote meerderheid van mening is dat Turkije onder voorwaarden mag toetreden tot de EU. De heer Rouvoet probeert mij nu de woorden in de mond te leggen dat het CDA de mening van de bevolking totaal negeert als de toetreding van Turkije aan de orde is. Dat werp ik verre van mij.
De heer Timmermans (PvdA):
Het verheugt mij dat de heer Van Dijk tegenwoordig ook een beetje van de straat is. Het spelletje dat hij nu speelt, kan ik echter niet waarderen. Hij spreekt van sentimenten en vervolgens citeert hij selectief uit het rapport van de Commissie. Het zou hem sieren als hij ook de conclusie van de Commissie tegen het licht hield. Die is dat wij veel meer kunnen bereiken met het onder toezicht stellen van Roemenië en Bulgarijë, die op 1 januari 2007 willen toetreden, dan door die landen te laten wachten. Als wij het laatste doen, lopen wij het risico dat die landen achterover gaan leunen en dat het hervormingsproces nog veel langer duurt. Het zou de heer Van Dijk dus sieren als hij ook op die conclusie inging. De minister-president en de minister van CDA-huize hebben het verdrag met Roemenië en Bulgarije immers ondertekend. Het zijn deze minister-president en deze minister van Buitenlandse Zaken die dit in de Kamer hebben verdedigd. Bij zo'n belangrijk onderwerp van buitenlandse politiek kan de heer Van Dijk niet van twee walletjes eten. In de Kamer doet hij net alsof hij er tegen is, maar hij laat het kabinet gewoon zijn gang gaan. Ik vind dat geen eerlijke politiek. De VVD heeft zich daar in het verleden ook aan bezondigd. Het spijt mij zeer dat het CDA nu ook dit pad opgaat.
De heer Van Dijk (CDA):
Het CDA heeft al in november 2004 helder aangegeven dat wat ons betreft de gekozen constructie een ongelukkige was. Er werd immers een datum genoemd zonder dat helder was of men op dat moment voldeed aan de criteria. Via deze procedure is bewezen dat een land dat niet voldoet aan alle criteria uiteindelijk wel mag toetreden. Het maakt niet uit of deze landen op 1 januari 2007 of 1 januari 2008 worden toegelaten. Als zij op 1 januari 2008 worden toegelaten, leunen zij een jaar achterover. Uit wat er is gebeurd, valt echter een duidelijke les te trekken. Eerst voldoen aan de criteria en pas daarna een datum noemen. In november 2004 was dat niet het geval.
De heer Timmermans (PvdA):
De heer Van Dijk kan niet anders dan concluderen dat de minister-president niet naar de bevolking heeft geluisterd, dat hij ongelijk heeft en dat die ten onrechte en tegen de Nederlandse belangen in het verdrag met Roemenië en Bulgarije heeft ondertekend. Dat is de enige conclusie die te trekken valt uit het betoog van de heer Van Dijk.
De heer Van Dijk (CDA):
Dat is de conclusie van de heer Timmermans. In december 2004 hebben wij buitengewoon helder onze zorgen aangegeven. Die zijn trouwens al eerder vermeld. In december 2004, toen op het allerlaatste moment een bepaald hoofdstuk is afgerond, waren wij niet van de noodzaak overtuigd. Wij zagen echter ook wat de feiten waren. Wij hebben toen oké gezegd. Het zou echter niet ons besluit geweest zijn om nu te zeggen dat Roemenië en Bulgarije volledig kunnen toetreden tot de Europese Unie.
Het rapport van de Europese Commissie over Roemenië en Bulgarije stelt behoorlijk wat tekortkomingen vast. Toch stelt de Europese Commissie voor om beide landen op 1 januari 2007 te laten toetreden. Dat zou niet ons besluit zijn geweest. Nu de Europese Commissie met dit voorstel komt, ligt er echter een feit op tafel. Nu kan het niet anders meer.
De heer Timmermans (PvdA):
Dit is mij te gemakkelijk. Als het een aangelegen en belangrijk punt is voor de heer Van Dijk is het minste wat hij kan doen zijn politieke leider terugfluiten en zeggen dat die zich daar in de Europese Raad tegen moet verzetten. De heer Van Dijk speelt op de sentimenten en verbindt daar vervolgens geen enkele conclusie aan. Dat is laffe politiek.
De heer Van Dijk (CDA):
Dat is realistische politiek. De heer Timmermans weet net zo goed als ik dat als de Europese Commissie niet met de aanbeveling was gekomen om de uitbreiding met een jaar uit te stellen de Raad daar niets aan zou kunnen doen. Ik kan hier een aantal dingen naar voren willen brengen. Dat heeft echter geen nut. Het is veel verstandiger om te bekijken op welke wijze de toetreding voor Nederland zo min mogelijk schade kan opleveren. Daarop wil ik uitkomen. Vrijwaringsclausules en vrijwaringsmaatregelen zullen dan ook op veel terreinen ingeroepen moeten worden, zeker bij de landbouw. De administratieve capaciteit kent volgens de Europese Commissie ernstige tekortkomingen, niet alleen bij de landbouw maar ook bij het regionaal beleid. Ook voor dat element moeten vrijwaringsmaatregelen getroffen worden. In ieder geval moet de steun opgeschort worden. Dat heeft de Europese Commissie nog niet op tafel gelegd.
Bij het vrij verkeer van werknemers moet Nederland gebruik maken van de mogelijkheid om een overgangsmaatregel te treffen voor in ieder geval twee jaar. Dat hebben wij ook gedaan bij Laken-10 in het jaar 2004. Wij vragen het kabinet of er andere mogelijkheden zijn om de druk op Roemenië te vergroten om ervoor te zorgen dat men daar zo snel mogelijk op alle terreinen voldoet aan de Europese politieke criteria, de Kopenhagencriteria.
De kwestie Turkije is natuurlijk een stukje gecompliceerder. Uit de rapportage die enkele weken geleden in het Europees Parlement door rapporteur Eurlings is uitgebracht, blijkt dat de situatie op dit moment niet verbetert, maar verslechtert. Gaat het om de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en de rechten van minderheden, dan komt men steeds weer tot de conclusie dat er op dit moment eerder sprake is van een verslechtering dan van een verbetering. Bij het Ankaraprotocol is vorig jaar afgesproken dat Turkije voor het einde van het jaar 2006 in ieder geval de implementatie van dit protocol zou hebben gerealiseerd. Wij zien op dit moment evenwel dat de Turkse regering daar afstand van neemt. Wij maken ons dan ook buitengewoon grote zorgen. Mocht op 8 november uit het rapport blijken dat er geen vooruitgang is geboekt en dat de implementatie van het Ankaraprotocol nog steeds niet heeft plaatsgevonden, dan moeten wat ons betreft de onderhandelingen worden opgeschort, met de mededeling dat die niet eerder worden hervat dan nadat er is voldaan aan de afspraken die wij met elkaar hebben gemaakt. Wij willen hierover een heldere uitspraak van het kabinet. Volgens ons zou dat een heldere lijn zijn wat Turkije betreft en zou dat overeenkomen met eerdere afspraken.
De heer Van Schijndel (Groep Eerdmans/Van Schijndel):
U wilt opschorting van de onderhandeling bij niet-uitvoering van het Ankaraprotocol. Verslechtering op het gebied van vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid of vrijheid van minderheden is een even valide argument om met de onderhandelingen te stoppen. Wat nu, als die havens en vliegbewegingen worden toegelaten, maar het op die andere punten slecht blijft gaan? Hoe erg moet het op die terreinen zijn om de onderhandelingen af te breken en niet te hervatten?
De heer Van Dijk (CDA):
Ik ga niet op als/dan-vragen in. Het lijkt mij klip en klaar dat wanneer de situatie blijft zoals die nu is, wat ons betreft opschorting van de onderhandelingen aan de orde is. Als er een wijziging in de situatie optreedt, spreken wij over een nieuwe situatie en zal ik aangeven hoe wij er op dat moment tegenaan kijken.
Ik kom tot de afronding van mijn betoog. Voor ons zijn drie thema's die in de afgelopen periode centraal hebben gestaan en in de komende periode nog steeds centraal zullen moeten staan: draagvlakvergroting, ervoor zorgen dat er een goed verdrag komt waarmee wij de uitdagingen die op ons afkomen het hoofd kunnen bieden en ervoor zorgen dat op een goede, verantwoorde en zorgvuldige wijze de uitbreiding van de Europese Unie plaatsvindt. Wij denken dat op die manier onder de Nederlandse bevolking en onder de Europese bevolking in het algemeen het vertrouwen in de Europese samenwerking weer kan worden vergroot.
De heer Eurlings:
Mijnheer de voorzitter. Dit is uw laatste Staat van de Unie, en dat is jammer.
De voorzitter:
Althans als voorzitter, mag ik met u allen hopen.
De heer Eurlings:
Inderdaad, als voorzitter van de Kamer is dit uw laatste Staat van de Unie, en dat is jammer. Dat is ook jammer, omdat u daardoor definitief de kans verspeelt om de burger dichterbij Europa te brengen. U had namelijk in één klap dit debat van een hoog cosmetisch gehalte kunnen ontdoen. Dat had u kunnen doen door uitvoering te geven aan een motie-Timmermans die vorig jaar in het debat over de Staat van de Unie in grote meerderheid door de Kamer is gesteund en waarin stond dat Europarlementariërs en Kamerleden in dit debat volwaardig met elkaar moeten kunnen discussiëren. Ik vind het jammer dat aan die zo breed gesteunde motie door u geen uitvoering is gegeven.
De voorzitter:
Ik ga uiteraard niet met u in discussie, want dat is niet mijn rol. Ik heb begrip voor uw opmerkingen, maar maak de feitelijke opmerking dat er geen beslissing is genomen om de motie niet uit te voeren. Als u zegt dat die nog niet is uitgevoerd, heeft u daar gelijk in.
De heer Eurlings:
De vraag is dan alleen: wanneer wel? In de onderbouwing van de conclusie dat de motie nog niet wordt uitgevoerd, schrijft u dat zij niet duidelijk was. Er is echter geen sprake van onduidelijkheid, want de indiener heeft heel nadrukkelijk de wens geuit dat Kamerleden en Europarlementariërs elkaar vrijelijk kunnen en mogen interrumperen. Met andere woorden: die ene keer dat wij naar Den Haag komen, willen wij een echte discussie kunnen voeren in plaats van in vijf minuten een riedeltje af te draaien en vervolgens zeven uur te zitten luisteren. Het is dan vooral: horen, zien en zwijgen.
De voorzitter:
U onderschat uzelf als u de doorwrochte inbrengen riedeltjes noemt. Ik geef de heer Van den Berg het woord voor een korte verduidelijking.
De heer Van den Berg:
Voorzitter. Ik vind een jaar wel een heel lange periode om zo'n debat onveranderd op hetzelfde niveau te laten. Waarom kan er niet een levendiger, directer en normaler debat worden gevoerd? Er wordt toch nergens in staatsrechtelijke zin afbreuk gedaan aan de wezenlijke verhoudingen tussen Kamer en regering, maar de indruk van het debat zou wel heel wat volwassener zijn.
De voorzitter:
Het Presidium van de Kamer heeft advies gevraagd aan een aantal externe adviseurs en adviesorganen, ook omdat de uitvoering van de motie vergaande staatsrechtelijke en zelfs grondwettelijke implicaties zou kunnen hebben. Die adviezen zijn nog niet alle ontvangen en verwerkt. U krijgt vanzelfsprekend bericht over de wijze waarop deze motie kan worden uitgevoerd.
De heer Van den Berg:
Werkt Brussel nog sneller dan Den Haag?
De voorzitter:
Ik stel voor dat de heer Eurlings nu begint met zijn inbreng. Ik heb met de mildheid die mij zo eigen is, zijn spreektijd nog niet laten ingaan.
De heer Eurlings:
Daar ben ik dankbaar voor. Niettemin vind ik de gang van zaken jammer. Toch heeft u op het laatste moment nog iets moois gedaan: u heeft mij geïnterrumpeerd en zelfs toegestaan dat de heer Van den Berg dat deed. De Grondwet staat nog steeds als een huis. Waar bent u toch zo bang voor? Wij proberen dit nu al twee jaar te regelen; zullen wij het nu gewoon eens een keer proberen? Wij stellen elkaar vragen en dan kijken wij aan het einde van dit debat of wij een goede discussie hebben gehad zonder dat de Grondwet van Nederland kraakte.
De voorzitter:
Nu maakt u zich schuldig aan Brusselse overmoed. Ik geef het woord aan de minister-president die ook een opmerking wil maken.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Ik zal mij uiteraard terughoudend opstellen, maar ik was ook wel gegrepen op het moment dat de heer Van den Berg naar de microfoon liep. Nu u zelf naar voren heeft gebracht dat er sprake kan zijn van grondwettelijke consequenties, roept dit de vraag op waarom de heer Van den Berg in staat is gesteld om zijn opmerking te maken. Dit houdt mij nu ernstig bezig na uw opmerking over de Grondwet. Hij heeft het slim gespeeld, complimenten daarvoor, maar volgens mij gebeuren hier zaken waar wij nog lang over zullen spreken.
De voorzitter:
Om dat te voorkomen nog een korte reactie van mijn kant. Het zóú grondwettelijke consequenties kunnen hebben en die mogelijkheid wordt thans onderzocht. De heer Van den Berg heeft niet meer dan gedaan dan een opmerking ter verduidelijking te maken onder de bestaande regels van dit debat. Ik hoop dat de minister-president zich verder geen zorgen maakt.
De heer Eurlings begint nu echt aan zijn inbreng.
De heer Eurlings:
Dit is toch de kern van het debat. Wij zitten hier toch niet voor niets? Wij komen hier een keer per jaar naartoe en waarom kunnen wij dan niet gewoon met elkaar praten? Laat ik hopen dat u vanavond ruimhartig bent in uw waardering van een inhoudelijke of een verduidelijkende opmerking. Laat dit een goed voorbeeld zijn voor de toekomstige voorzitter.
Voorzitter. Dit is niet alleen voor u de afronding van een periode. Ook voor het kabinet is dit het laatste debat over de staat van de Unie, althans voor de verkiezingen. In Europa zitten wij echter midden in een periode, een periode waarin wij een antwoord zoeken op de vraag: hoe gaan wij nu verder. De heer Van Dijk sprak zojuist over een commissie van wijze mannen. Ik ben het met hem eens dat een commissie van wijze mannen een prima rol kan vervullen, maar als wij denken dat wij het daarmee redden, vergissen wij ons en hebben wij de les van het referendum niet geleerd. Want het ware wijze mannen die die prachtige grondwet opstelden, maar de burgers hadden te weinig in de gaten wat precies de bedoeling was. De discussie moet dus 180 graden worden gedraaid: wij moeten eerst duidelijk zeggen wat wij wel willen. Ik denk dat het hoog tijd is dat wij, nu het referendum zo ver achter ons ligt, een tandje bijzetten, want in de pauze die wij hebben ingelast, is te weinig aan reflectie gedaan.
De heer Timmermans (PvdA):
In de troonrede staat dat wij dingen moeten doen die dichtbij de burger staan en dat de discussie over de structuren van Europa geen enkele prioriteit heeft. Dat standpunt van de regering kan ik maar moeilijk rijmen met uw en mijn gevoel van urgentie.
De heer Eurlings:
Ik ben het niet met u eens, want in de Staat van de Unie staat namelijk niet alleen heel precies wat men niet wil, maar ook wat men wel wil. Wij moeten volgens mij niet langer spreken over grote vragen als: is de grondwet wel of niet dood? En: mag de grondwet in de toekomst nog wel een grondwet heten? Wij moeten namelijk met de burgers in discussie over concrete vraagstukken als het asielbeleid. Mag Spanje in de toekomst nog een keer een miljoen mensen een paspoort geven, terwijl Nederland twintigduizend mensen uitzet? Willen wij met andere woorden een gezamenlijk asielbeleid of willen wij dat niet? Willen wij één minister voor Buitenlandse Zaken of willen wij dat niet? Als wij weten wat de burgers daarvan vinden, kunnen wij ons best gaan doen om de keuzes van de Nederlandse bevolking in het nieuwe verdrag, hoe dat dan ook moge gaan heten, opgenomen te krijgen. Tegen de Nederlandse partijen en de regering zeg ik met nadruk dat het de hoogste tijd is om er een tandje bij te zetten. Het is op dit moment namelijk akelig stil.
Op de terreinen van asiel, veiligheid en terrorisme moeten wij zonder meer gaan samenwerken. En dat betekent dat wij bereid moeten zijn om de gevolgen daarvan op ons te nemen. Als wordt voorgesteld om het vetorecht af te schaffen op deze terreinen, moeten wij geen koudwatervrees hebben. Integendeel: wij zullen die beslissing moeten omarmen, omdat dat juist in het belang van Nederland is. Nederlanders blijken voor één goed veiligheidsbeleid te zijn en ik hoop dat de politieke partijen, zo kort voor de verkiezingen, de moed hebben om hierin een duidelijke keuze te maken.
De toetreding van nieuwe lidstaten: wij zullen veel consequenter dan tot nu toe aan de voorwaarden voor toetreding moeten vasthouden. Juist als je een voorstander bent van uitbreiding, moet de geloofwaardigheid van de toetredingsvoorwaarden je veel waard zijn. De Europese Commissie heeft in Straatsburg gezegd dat Roemenië en Bulgarije niet klaar zijn voor toetreding. Maar wat doet men vervolgens? Men wil deze landen zo graag toelaten dat men besloten heeft om ze drie jaar lang als een hond aan de lijn te houden, omdat men de toetreding niet langer dan een jaar kan uitstellen. Ik hoop dat de partij van de heer Timmermans hiervan leert en dat zijn partij in de toekomst in een vroeg stadium kritisch durft te zijn. De heer Van den Berg, zijn partijgenoot, heeft tegen de toetreding van Roemenië en Bulgarije gestemd en ik hoop dat de heer Timmermans daar een voorbeeld aan durft te nemen.
De heer Van Baalen zei dat wij deze landen snel moeten toelaten, juist omdat er nog zo veel hervormd moet worden. Ik hoop niet dat dat de lijn van de VVD-fractie wordt, want hij zet op die manier natuurlijk de hele toetredingsprocedure op haar kop. Hij zegt immers: niet klaar, dan sneller erin. Voor de geloofwaardigheid is het essentieel dat wij die voorwaarden wel overeind houden, ook bij een land als Turkije. Uit opiniepeilingen blijkt namelijk dat burgers heel anders denken over Turkije. Zij zien dit land helemaal niet als Europees land en denken ook niet dat de Unie dit land over tien jaar op zou kunnen nemen. Juist daarom zullen wij in het geval van Turkije onverkort aan de toetredingsvoorwaarden moeten vasthouden.
De heer Timmermans (PvdA):
Premier Balkenende heeft dus een grote fout gemaakt door het toetredingsverdrag met Roemenië en Bulgarije te ondertekenen?
De heer Eurlings:
Dat ben ik niet met u eens. Wij zullen moeten leren van het verleden en dat betekent dat wij nooit meer een jaartal als 2007 of 2008 moeten afspreken. De grootste fout was echter dat wij onze mond vol hadden over voorwaarden, maar dat wij geen principiële afweging durven te maken als puntje bij paaltje Eurlingskomt. Afgelopen weekend heb ik in Roemenië een rechtszaak bijgewoond en daarna de vraag van de aanwezige Roemenen moeten beantwoorden: is dit nu Europa? Hier zitten mensen in de beklaagdenbank die niets hebben misdaan, slachtoffers van corruptie: kan dat echt in de Europese Unie? De fout is dat wij in Europa heel veel babbelen over criteria, maar het wel laten lopen als het er echt om gaat en de druk groter wordt. Dat is het kernprobleem. Het stemgedrag van de CDA-fractie – dit was niet tegen maar voor Roemenië en Bulgarije – kreeg grote kritiek van de PvdA-fractie, maar ook van de CDA'ers in het Europees Parlement. Het gaat om het bewerkstelligen van een echte verandering in die landen.
De heer Van Baalen (VVD):
Als de criteria zijn gesteld en het verdrag is ondertekend, dan moet je kiezen: een extra jaar of nu al steng toezicht en strenge voorwaarden. Het kabinet is verstandig geweest door te kiezen voor strenge voorwaarden per 1 januari. Blijkbaar vindt de heer Eurlings dat deze premier en deze minister van Buitenlandse Zaken een onverstandige politiek voeren. Als hij dat niet vindt, houdt hij geen betoog maar vertelt hij gewoon een verhaaltje.
De heer Eurlings:
Wie waren de grootste criticasters toen de CDA-fractie zich tegen die constructie keerde? Dat waren de heer Van Baalen en de heer Timmermans! Als zij toen hun verantwoordelijkheid hadden genomen, hadden zij nu niet met hun verhaaltje hoeven aan te komen: wij kunnen niet anders want als wij ze niet in 2007 toelaten, treden ze in 2008 toe. Zij hebben daar schuld aan. Dat maakt niet uit, iedereen leert van zijn fouten in de loop van het proces. Laten wij echter in het vervolg wel principieel zijn en vasthouden aan voorwaarden. Het zou mooi zijn als de heer Van Baalen en de heer Timmermans nog één zin aan hun verhaal over de ontstane situatie toevoegden: daar heb ik zelf mede voor gezorgd en daar heb ik spijt van. Dat zou een prachtig slot van dit interruptiedebat zijn.
Het Europees Parlement heeft met zeer grote meerderheid een rapport over Turkije aangenomen dat te boek staat als het meest kritische ooit. Het rapport is niet gericht tegen Turkije maar spreekt zich uit voor onze Europese waarden. Er worden twee duidelijk deadlines genoemd. Voor het eind van 2006 moeten de betrekkingen met Cyprus worden genormaliseerd en voor het eind van 2007 moeten politieke hervormingen worden afgerond ten aanzien van vrijheid van meningsuiting, vrijheid van religie, vrouwenrechten en de democratische positie van het leger. Het is belangrijk dat deze lijn ook hier breed wordt gesteund. Er moet een duidelijk signaal worden afgegeven dat er geen landen mogen toetreden die niet Europees zijn of die de absorptiecapaciteit van de EU te boven gaan. Het is belangrijk dat mensen die niet principieel tegen uitbreiding zijn, zeggen: hervormers in Turkije ga door, dit is de enige weg, anders kan het niet. Dat moet dan uiteraard wel tot aan het einde worden volgehouden. Dit is in het belang van de mensen in het land zelf maar ook in het belang van de geloofwaardigheid van de Unie.
Mijn laatste punt is de relatie met Rusland, een onderwerp waarbij de Europese Unie zich sterker en eensgezinder moet opstellen, bijvoorbeeld ten aanzien van de blokkade van Georgië. Poetin zegt nu dat hij de moord op een journaliste wil oplossen, maar er zijn eerder al negentien journalisten vermoord of verdwenen en nooit is er iemand opgepakt. Een ander aspect is de wijze waarop met energie wordt omgegaan. Men wil onze gas- en olienetwerken kopen, maar tegelijkertijd gebruikt Rusland zijn machtspositie als energieproducent als politiek machtsmiddel en wil het westerse bedrijven uit hun olievelden verwijderen. Als Rusland een nieuw samenwerkingsverband met de EU wil sluiten en lid wil worden van de Wereldhandelsorganisatie, dan zal het zijn beleid moeten bijsturen.
Het is nodig dat partijen duidelijke keuzes maken: wat willen wij wel? Het is te stil geweest, zowel in het neekamp als in het jakamp. De vroegere sg van premier Kok zegt over het PvdA-programma: beteuterde euroscepsis waarbij Europa vooral moet afblijven van heilige huisjes zoals woningcorporaties. Dit kan zoveel beter, zeg ik tegen onze vrienden van de PvdA. Laten wij met dezelfde passie waarmee wij toen het debat voerden over het referendum inzake de Europese grondwet, de moed hebben om als partijen aan te geven wat wij wel willen. Daarover kunnen wij dan binnenkort conclusies trekken, zodat wij onze invloed op het Europa van de toekomst vergroten, in het belang van onze eigen burgers.
De heer Van der Ham (D66):
Dat citaat van de heer Geelhoed is inderdaad onaardig over de PvdA. Er staat echter ook: en het CDA laat het bij enkele vage algemeenheden. Hoe reageert u daarop?
De heer Eurlings:
Ik hoef het niet altijd eens te zijn met de oud-secretaris-generaal van premier Kok. Dat ik dat af en toe ben, is al heel wat. Ik sta echter open voor zelfkritiek. Met ons Europamanifest hebben wij als CDA een aantal harde noten gekraakt. Eurocommissaris Kroes was gisteren heel kritisch, maar zij was het minst kritisch over het CDA. Wij hoeven ons niet op de borst te kloppen. Wij hebben het echter wel aangedurfd om een paar heel nadrukkelijke keuzes te maken. Als iedereen die keuzes nu op zijn eigen manier maakt, zijn wij in ieder geval een stap verder. Waar wij in ieder geval wel mee verder zijn, is dat er in de Kamer een nieuw gewoonterecht is gecreëerd. De voorzitter heeft in dit debat op de valreep de moed gehad interrupties toe te staan. Daar dank ik u voor! Ik hoop dat wij dit de hele dag kunnen voortzetten en dat het binnenkort ook vast gebruik wordt.
De voorzitter:
Nog even, en ik ga alsnog als nummer vijf op de kieslijst van de VVD staan!
Het woord is aan de heer Van den Berg.
De heer Van den Berg:
Voorzitter. Het Europadebat is na het "nee" stilgevallen. Mijn collega's in Brussel vragen mij hoe Nederland verder wil en op welke concrete punten het anders moet. Juist rond deze vragen is het muisstil in het Haagse torentje. In Brussel vertellen deskundigen mij dat Nederland met deze houding op belangrijke dossiers punten en geld verliest. Dat brengt mij op de gedachte dat een andere regering beter is. Zeker nu het kabinet-Balkenende – en dit is een belangrijk punt dat onder de Nederlandse bevolking maar ook elders zwaar speelt – heeft verzuimd om de maandelijkse verhuizing naar Straatsburg op de Europese agenda af te dwingen.
Ik ben blij met de positie die de PvdA in haar verkiezingsprogramma kiest ten aanzien van Europa. De PvdA wil sociaal Europa stevig verankeren en de spelregels van de interne markt evenwichtiger maken. Het publiek belang moet zwaarder wegen in onze ogen en dat moet dan ook worden vastgelegd in Europa. Op dit punt daag ik dan ook mijn collega's van het CDA en de VVD voor het debat uit. De Partij van de Arbeid wil een nieuw verdrag heronderhandelen om dit sociale Europa veilig te stellen. Daarnaast vindt de PvdA dat de Europese besluitvorming democratischer, simpeler en beter moet.
Wij willen de logge Europese Commissie, die nu nog 25 leden telt, verkleinen. Wij zullen strijden voor het recht van burgers om iets op de Europese agenda te zetten. Wij willen meer zeggenschap voor de Tweede Kamer in het Europees Parlement over Europese besluitvorming. Verder zullen wij alles op alles zetten om het heen-en-weergereis van het Europees Parlement te stoppen, met de één miljoen handtekeningen in de hand.
Een nieuw verdrag moet natuurlijk ook worden voorgelegd aan het Nederlandse volk, maar voordat het zover is moet Nederland zich actief inzetten op het Europese politieke en diplomatieke toneel, om deze ambitieuze hervormingen vast te leggen in een nieuw verdrag. Wij moeten gelijkgestemden vinden onder de andere 24 lidstaten. Wie, zoals dit kabinet, geen duidelijkheid schept over het waarheen en waarvoor van de Europese Unie, betaalt daarvoor een prijs. Het biedt de grote landen op dit moment de vrije ruimte om buiten alle instituties om met elkaar zaken te doen. Behalve dat in dan de onderhandeling over een nieuw verdrag plaatsvindt, wordt in 2008 de Europese begroting herzien. Dit betekent een herkansing voor Nederland, na de onderhandelingen voor de meerjarenbegroting. De Nederlandse inzet voor een korting van 1 mld. was toen goed en rechtvaardig, maar het per se op 1% willen houden van de Europese begroting zet Nederland neer als een land dat wel enorm wil profiteren, maar niet bereid is medeverantwoordelijkheid te dragen. Het is immers niet het belangrijk of het nu 1% of 1,1% is. Wel belangrijk is, waar het geld aan wordt besteed en wat de meerwaarde is om iets op Europees niveau te regelen.
Wij willen niet een duurder Europa, met meer van hetzelfde; wij willen een ander, solidair en sociaal Europa. Wij willen een Europa van de toekomst. De Nederlandse regering was door haar starre houding op het desbetreffende moment niet geloofwaardig in haar pleidooi om het Europa van het verleden in te ruilen voor het Europa van de toekomst. Wij moeten nu al bondgenoten zoeken voor een ambitieuze hervorming van de begroting in 2008. Wij moeten bondgenoten zoeken voor een snelle afbouw van de landbouwsubsidies en de beperking van de structuurfondsen tot de werkelijk arme lidstaten. Wij moeten bondgenoten zoeken voor een nieuw Europa met een gezamenlijk beleid op het gebied van veiligheid, migratie, grensbewaking en bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit. Wij hebben bondgenoten nodig voor het centraal stellen van onderzoek en scholing in de nieuwe Europese begroting. Ten slotte hebben wij bondgenoten nodig om gezamenlijk op te treden in de conflictsituaties in het buitenland. Dat zijn exact de verschuivingen in de prioriteit van het beleid die het nieuwe Europa nodig heeft. De politiek moet het voortouw nemen in Europa en ook in het Europadebat in Nederland. Zo'n debat mag niet worden geschuwd in verkiezingstijd. Niet na de verkiezingen dient duidelijkheid te worden gegeven, maar in de verkiezingstijd. Nederlandse kiezers hebben er recht op te weten welke kant de verschillende politieke partijen op willen met de Europese Unie. Er is nogal een verschil tussen neoliberaal vrijemarktdenken, waarbij een sociaal Europa te grabbel wordt gegooid, of een verankering van het sociale Europa, waarin eerlijke concurrentie wordt veiliggesteld. De PvdA wil dat het voortbestaan van onze typisch Nederlandse mengvorm van publiek en particulier – ik denk aan de sociale woningbouw – gewaarborgd wordt. Gemeenten moeten kwalitatief goede diensten kunnen blijven leveren, zonder daarin te worden gehinderd door Europese marktregels. Dat alles vergt een regering die zich iets aantrekt van de terechte kritiek van haar burgers. Zij zeggen in grote meerderheid in Nederland ja tegen Europa, maar dan wel graag een ander Europa. Een Europa dat democratischer werkt, dat socialer is en dat helderder de taakverdeling op een rij heeft.
Samenvattend herhaal ik de volgende vragen om politieke duidelijkheid te krijgen. Zijn het CDA, de VVD en de regering bereid, de landbouwsubsidies fors te laten dalen, ten gunste van nieuwe prioriteiten zoals onderzoek, scholing, veiligheid en grensbewaking? Zijn het CDA, de VVD en de regering bereid, Europese regels te helpen vaststellen ter bescherming van publieke diensten en de typisch Nederlandse mengvorm van privaat en publiek, zoals in de woningbouw en in de gezondheidszorg? Zijn het CDA, de VVD en de regering bereid, voor de verkiezingen duidelijkheid te verschaffen of zij een nieuw verdrag willen, op welke punten zij willen heronderhandelen en of zij bereid zijn dat ook aan de kiezers voor te leggen? Is de regering bereid, alsnog respect te tonen voor een miljoen handtekeningen tegen de verhuisverspilling van Straatsburg en om de agendering daarvan op de komende Raad dit najaar af te dwingen en daartoe actief bondgenoten te zoeken?
De heer Timmermans (PvdA):
Voorzitter. Ik was wel blij met de tirade van de heer Eurlings, die ons oproept om toch vooral actief betrokken te blijven bij de discussie die zich in Europa afspeelt. Ik ben ook blij dat ik het CDA nu eens gehakt hoor maken van het beleid van premier Balkenende en zijn ploeg. Ik hoor zowel vanuit de Tweede Kamerfractie als vanuit het Europees Parlement toch een heel zware afkeuring van de lijn die de regering heeft gekozen ten aanzien van de uitbreiding van de Europese Unie. Dat mag wel eens een keer. Natuurlijk worden er nooit consequenties aan verbonden, maar het is dan toch wel gezegd.
Ik begrijp ook wel waarom de heer Eurlings zijn hartenkreet hier deed. Hij loopt dagelijks in Europa rond en hij ziet dat de discussie verdergaat, maar op dit moment – ik zeg het mevrouw Kroes na – zonder Nederland. De discussie gaat verder over waar wij naartoe moeten in de toekomst met Europa. Dat heeft alles te maken met de problemen die wij moeten oplossen, bijvoorbeeld op het gebied van de terrorismebestrijding. Er is een enorme kans gemist, doordat er in Tampere geen afspraken gemaakt konden worden. Op dat vlak moet er vooruitgang worden geboekt, maar om dat duurzaam te kunnen doen, heb je ook een discussie over een nieuw verdrag nodig. Die discussie moeten wij niet ontlopen.
Wij gedragen ons nu alsof je zegt: ik wil een grotere bus en daar wil ik harder mee rijden; er zit helaas slechts een 2CV-motortje in, maar daarover wil ik niet praten. Dat is ook het probleem wat ik heb met de passage in de troonrede die zegt: wij moeten het hebben over de dingen die de mensen belangrijk vinden, maar het gesprek over de structuren is voor ons geen prioriteit en daar hoeven wij het dus niet over te hebben. Wij kunnen dat vinden, maar als alle andere Europese landen vinden dat het wel een prioriteit is, dan kunnen wij maar beter meedoen met hun prioriteit, dan hun besluit over ons heen te laten komen. Wat er dan gebeurt, is: sur vous, chez vous, sans vous, net als Nederland wel eens eerder in de Europese geschiedenis is overkomen. Dan wordt er elders iets uitonderhandeld en wij kunnen het slechts slikken of stikken. Nee. Nederland moet zeer actief en in de frontlinie betrokken blijven bij de discussies over de vraag hoe het in de toekomst met de structuren van Europa moet. Dat vereist wel – ik zeg het mijn collega's na – een beter debat dan wij tot nu toe hadden met de Nederlandse bevolking. Wij moeten weten, waar voor haar de prioriteiten liggen. Ik steek de hand in eigen boezem en dat geldt voor ons allemaal. Met dat gesprek moeten wij snel een aanvang maken, want de trein dendert voort in de rest van Europa.
Ik zeg dat zo nadrukkelijk omdat ik heb gekeken naar de prioriteiten van zowel het Finse als het Duitse voorzitterschap. Beide voorzitterschappen willen op dit punt echt vooruitgang boeken. Ik zeg het nogmaals: daar kun je beter bij zitten, dan dat het je overkomt. Als wij willen dat er op dit punt vooruitgang wordt geboekt, dan moeten wij ook durven investeren in die discussie. Wat de PvdA betreft, is het helder dat wij daarin willen investeren. Max van den Berg heeft zojuist al een aantal hoofdlijnen genoemd. Ik zal ze niet herhalen, maar die hoofdlijnen moeten, wat de PvdA betreft, onderdeel van het debat worden over de vraag welk verdrag Europa straks nodig heeft.
De voorzitter:
Mijnheer Eurlings, is er sprake van een duidelijke en objectief aantoonbare verkeerde interpretatie van uw woorden?
De heer Eurlings:
Ik laat het aan uw ruimhartige goedkeuring over. Dit bevalt echt goed, voorzitter. U schrijft hier echt geschiedenis, toch nog. Ik vind dat heel mooi. U verlevendigt het debat.
De voorzitter:
Zoals ik al heb gezegd, word ik vervangen door een heel strenge ondervoorzitter.
De heer Eurlings:
Maar u zet nu de lijnen uit. Dat doet u toch maar even. Ik vind dat mooi.
De voorzitter:
Nu even serieus. Als u denkt dat er sprake is van een werkelijk verkeerde interpretatie van uw woorden, mag u nog een korte vraag stellen.
De heer Eurlings:
Alles is nog behoorlijk onduidelijk. De heer Timmermans verschuilt zich achter de regering in verband met een van de hoofdzaken: de uitbreiding met Roemenië en Bulgarije.
De voorzitter:
Nu echt even serieus. Ik vraag of de heer Timmermans uw woorden verkeerd heeft geïnterpreteerd. Zo zijn de regels hier.
De heer Eurlings:
Dat dacht ik wel, want hij viel mij nogal hard aan, los van het feit dat hij een woord als tirade in de mond nam. De commissaris in Europa wil nooit meer zo'n constructie als nu bestaat, waardoor landen in 2007 of 2008 erin kunnen, omdat er nauwelijks iets meer mogelijk is. Nu is de kernvraag of de heer Timmermans heeft geleerd van het verleden en of hij spijt heeft van het feit dat de PvdA-fractie met deze constructie heeft ingestemd. Zou hij het nu anders doen of vindt hij het nog steeds goed en zou hij nogmaals voor een dergelijke constructie kiezen die maakt dat bepaalde landen sowieso tot de Unie kunnen toetreden, of dat nu in 2007 of in 2008 is?
De heer Timmermans (PvdA):
Daar kan ik twee dingen op zeggen. De hele Kamer heeft zeker na het "nee" op het Nederlandse referendum afgesproken dat de uitbreiding anders zou worden benaderd. Een grote meerderheid van de Kamer was daarvoor. De Kamer heeft uitgesproken dat zij na deze uitbreiding pas op de plaats zou maken. De PvdA-fractie en een meerderheid van deze Kamer hebben volmondig ja gezegd tegen de uitbreiding van de Unie met Roemenië en Bulgarije. Ik sta daar vandaag de dag nog helemaal achter. Wij stellen aan Roemenië en Bulgarije de strengste voorwaarden die wij ooit aan kandidaat-lidstaten hebben gesteld. Het is in het belang van Nederland om die landen op deze strenge voorwaarden bij de Unie te hebben. Mijnheer Eurlings, u weet misschien ook wel welk economisch belang Nederland bij een uitbreiding met Roemenië en Bulgarije heeft. U weet ook dat Nederland een grote investeerder in die landen is en hoeveel banen daarvan afhangen in Nederland. In de afgelopen jaren hebben wij in de Nederlandse samenleving helaas te weinig gesproken over dergelijke belangen. De politiek heeft te weinig durven verdedigen dat de uitbreiding van de Europese Unie van essentieel economisch belang voor Nederland en de Nederlandse samenleving is. Daarom zeg ik u nog een keer: ja, ik sta achter dat besluit, omdat het in het belang van Nederland is, in het belang van de Nederlandse economie en in het belang van de positie van Nederland in Europa.
De heer Van Dijk (CDA):
Hoe moet ik dan de passage in het verkiezingsprogramma van de PvdA verstaan waarin staat dat vanaf nu de criteria strikter moeten worden nageleefd?
De heer Timmermans (PvdA):
Na het "nee" op het referendum heeft deze Kamer de conclusie getrokken dat er ten aanzien van de uitbreiding grote scepsis en aarzelingen onder de Nederlandse bevolking bestaan. Dat is een feit. Voor veel mensen gaat het te snel en komen er ineens te veel landen bij. Dit is de situatie. Je moet aan de andere kant ook een betrouwbare en eerlijke partner zijn. Pacta sunt servanda. Aan afspraken houden wij ons. Wij maken ten aanzien van een toekomstige uitbreiding van de Unie met landen waarmee nog geen afspraken zijn gemaakt, pas op de plaats totdat Europa intern de zaken op orde heeft. Daarna kijken wij verder. Dat is de strekking van het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid en van de discussie die wij de afgelopen jaren in de Kamer hebben gevoerd. Dit standpunt verdedig ik hier al een jaar of anderhalf jaar lang.
De heer Van Dijk (CDA):
Dan mag ik de conclusie toch wel trekken dat u zichzelf eigenlijk verwijt dat u in het begin, in 2004, te laconiek over de toepassing van de criteria deed? Die conclusie mag ik trekken uit de manier waarop u zich nu verdedigt en uit de manier waarop u nu zegt, hier in de toekomst mee om te willen gaan. U bent toen te soepel geweest.
De heer Timmermans (PvdA):
Nee. Dat hebt u mij niet horen zeggen. U hebt mij twee dingen horen zeggen. Allereerst heb ik gezegd dat er duidelijk sprake is van uitbreidingsmoeheid bij de Europese en de Nederlandse bevolking. Dat is een constatering. Daar moet rekening mee worden gehouden, anders loop het gehele Europese project op een gegeven moment vast. Mijn tweede constatering is dat een Europese Unie met binnenkort 27 lidstaten op basis van de huidige regels vast dreigt te lopen. Eerst moeten de regels en het functioneren van Europa verbeteren. Daarna kan de Europese Unie weer kandidaten aan. Hiermee heb ik niet gezegd dat het een fout was om Roemenië en Bulgarije langs deze meetlat te leggen en op basis van deze criteria toe te laten. Ik vind het nog steeds een zeer wijs besluit. Ik vind het een van de beste besluiten van dit kabinet en een van de beste handtekeningen van premier Balkenende. Het doet mij verdriet dat zijn eigen CDA hem dat verwijt en voor de voeten werpt en daarbij zegt dat hij een grote strategische fout heeft gemaakt. Ik ben het daar niet met u over eens.
Nederland moet de ambitie hebben om mee te doen aan het debat over de verandering van de Europese verdragen. Niet omdat wij alsnog via een achterdeurtje de grondwet willen invoeren. Juist omdát wij dat niet willen, moeten wij aan deze discussie meedoen, want wij willen invloed uitoefenen op wat er in het verdrag moet veranderen op basis van een dialoog met de bevolking. Deze dialoog is helaas nog onvoldoende van de grond gekomen. De politieke partijen, de Kamer en het toekomstige kabinet in welke samenstelling dan ook, dragen allemaal een grote verantwoordelijkheid voor deze dialoog.
Of het nu gaat over de grondwet of over andere ideeën, het kabinet heeft steeds geopereerd volgens een uitdrukking van president Truman van de VS. Ik verbaster voor deze gelegenheid deze uitspraak enigszins. Truman zei over zijn politieke tegenstanders vaak: "If I can't convince them, I will confuse them"; als ik ze niet kan overtuigen, zal ik ze verwarren. Dat is een interessante uitspraak, maar ik vind dat premier Balkenende meer opereert op basis van de gedachte: als ik ze niet kan overtuigen, dan maak ik ze wel bang. Dat hebben hij en zijn kabinet gedaan bij het referendum over de Europese grondwet. Daarbij heeft dat echter bepaald niet geholpen. Premier Balkenende zei letterlijk dat een Nederlands nee tegen de Europese grondwet in de rest van Europa niet uit te leggen zou zijn en dat hij voor gek zou komen te staan in Europa als er een nee zou komen.
Minister Balkenende:
Voorzitter, mag ik even het woord, want ik ben dit gezeur nu echt zat! De beeldvorming is ontstaan door een kop in het Algemeen Dagblad. Ik heb destijds gezegd dat als je in Brussel moet vertellen dat de Nederlandse bevolking tegen de grondwet is vanwege een zeer uiteenlopend geheel aan argumenten, dit niet is uit te leggen. De ene zegt dat er een superstaat komt, de andere dat de verwijzing naar de joods-christelijke traditie niet in de grondwet staat. Als je al dit soort uiteenlopende argumenten bij elkaar optelt en dat als hét argument presenteert waarom Nederland nee zegt, dan is dat verhaal niet uit te leggen.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik stel vast dat mijn citaat van de premier wel klopt dat een Nederlands nee tegen de Europese grondwet in de rest van Europa niet is uit te leggen. Ik kan ook minister Brinkhorst citeren, die zei dat op den duur in Nederland het licht uit zou gaan als men tegen de grondwet zou stemmen. Met een tegenstem zou volgens hem het land op slot worden gezet. Minister Donner zei dat er Joegoslavische toestanden dreigden als men nee zou stemmen. Dit zijn vormen van bangmakerij die mensen nooit zullen overtuigen en op geen enkele manier mensen zullen werven voor een project dat van vitaal belang is voor de toekomst van Nederland. Wij zagen hetzelfde in de regeerakkoorden van de kabinetten Balkenende I, II en III: het land stond op instorten, hel en verdoemenis dreigden en daarom moesten er draconische maatregelen worden genomen. Mensen bang maken was het credo van de minister-president. Daar doet zijn uitroep tijdens de laatste algemene beschouwingen over de VOC-mentaliteit die nodig zou zijn, wat mij betreft niets aan af.
Hiermee gaan wij het niet redden in de Europadiscussie. Die zal alleen gewonnen worden als wij mensen weten te overtuigen van de maatregelen die nodig zijn in het belang van Nederland en van wat er nodig is om Nederland weer op de rails te krijgen. Voor het eerst in de moderne geschiedenis – ik heb inmiddels een kleine twintig jaar ervaring op dit vlak – staat Nederland aan de kant bij de discussie over de vormgeving van Europa. Dat is premier Balkenende zeer aan te rekenen.
De heer Van Dijk (CDA):
Wat hebt u eigenlijk zelf gedaan in de periode van campagne voeren voor de Europese grondwet?
De heer Timmermans (PvdA):
Geeft u mij een citaat van mijzelf waarin ik mensen bang heb gemaakt. Dat hoor ik graag van u.
De heer Van Dijk (CDA):
Uw argumenten hebben in ieder geval uw eigen achterban er niet van overtuigd om vóór de grondwet te stemmen.
De heer Timmermans (PvdA):
Mijnheer Van Dijk, daarin hebt u volkomen gelijk.
De heer Van Dijk (CDA):
Kijk aan.
De heer Timmermans (PvdA):
Daarover gaat de discussie echter niet. Die gaat erover op welke gronden wij de bevolking denken te kunnen overtuigen van het belang van de Europese integratie. Dat lukt niet door mensen bang te maken, zoals dit kabinet heeft gedaan. Het is de PvdA niet gelukt een meerderheid van de eigen achterban te overtuigen, maar dit had ook te maken met de werkelijk onvoorstelbaar klungelige manier waarop het kabinet-Balkenende de campagne heeft gevoerd. Mensen bang maken zorgt ervoor dat zij geen verandering willen. Je kunt mensen nooit overtuigen dat verandering nodig is door ze bang te maken. Eerst moesten de mensen bang worden gemaakt voor het nee tegen de Europese grondwet, later voor de economische situatie in Nederland en nu moeten zij weer bang worden gemaakt voor de PvdA; het is allemaal flauwekul.
De heer Van Dijk (CDA):
Wat gaat u in de komende periode doen om ervoor te zorgen dat u in ieder geval uw eigen achterban wél meekrijgt? Ik heb even in uw verkiezingsprogramma gekeken, maar daarin heb ik niet zo gek veel voorstellen op dit punt aangetroffen.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik ben heel gelukkig dat u ons verkiezingsprogramma hebt gelezen, want daarin staat duidelijk dat wij anders dan de heer Eurlings wel willen opkomen voor de woningcorporaties. Wij vinden het belangrijk dat wij een dergelijk systeem in Nederland handhaven. Wij willen niet dat het wordt uitgekleed doordat het aan de tucht van de markt onderhevig moet worden gemaakt. Dat dit kabinet er anders over denkt, snap ik wel. Ik noem het snijden in de huurtoeslag, het duurder laten worden van woningen en het vrij laten van de huren. Dat is echter niet het Nederland dat de Partij van de Arbeid voorstaat. Dat is ook niet het Europa waarin je Nederlanders kunt meekrijgen. Nederlanders moeten zeker weten dat wat zij belangrijk vinden in hun leven, wordt beschermd en wordt versterkt door Europa en niet wordt aangevallen door Europa. Door al die bangmakerij hebben de mensen het gevoel dat alles wat uit Europa komt, een bedreiging voor hen is en geen kans. Als wij dat niet weten te keren, zal een verdrag – welk verdrag er ook komt – nooit op goedkeuring van de Nederlandse bevolking kunnen rekenen, want dan zal iedere verandering worden gezien als een verdere bedreiging van bestaande posities. Daarvoor acht ik het kabinet in hoge mate verantwoordelijk.
De heer Van Dijk (CDA):
Ik constateer dat u in belangrijk mate aangeeft wat u niet wilt, maar u hebt nog steeds niet aangegeven wat u wel wilt.
De heer Timmermans (PvdA):
Ook daarover heeft de heer Van den Berg een aantal heldere uitspraken gedaan in zijn bijdrage. Wij hebben een werkverdeling gemaakt. Ik wil het best doen, maar de voorzitter zal het mij niet toestaan om de gehele bijdrage van de heer Van den Berg te herhalen. Zijn duidelijke lijn voor een sterker socialer Europa is mij uit het hart gegrepen. Dat is de lijn die de PvdA in de komende jaren wil voorstaan.
De heer Van der Ham (D66):
Ik ben het voor een deel met u eens als u zegt dat een aantal uitspraken van leden van de regering over de Europese grondwet niet echt hebben bijgedragen aan een goede uitslag. Hebt u echter in de Europese discussie ook niet een beetje boter op het hoofd? Als ik u en uw partij in de Tweede Kamer hoor spreken over de Poolse loodgieter voor wie wij heel erg bang moeten zijn, voor wie de grenzen nog dicht moeten, spreekt daaruit toch ook een angstvisioen dat niet correspondeert met de werkelijkheid. Doet u er dus zelf niet heel erg aan mee? Ontkent u dat u, bang geworden door het nee in het Europees referendum, een beetje opportunistisch eurokritischer bent geworden, omdat het gezien de peilingen wel aardig zou zijn? Mijn indruk is van wel.
De heer Timmermans (PvdA):
Mijnheer Van der Ham, u hebt vanuit uw achtergrond makkelijk praten over de Poolse loodgieter. U moet eens gaan praten met al die mensen in Nederland die nog zonder werk zitten, die in de kaartenbakken zitten en niet aan de bak komen en die zien dat ze in bepaalde sectoren worden gepasseerd omdat het veel makkelijker is om mensen uit het buitenland te halen. Die mensen moeten wij in Nederland eerst aan het werk krijgen. Omdat het veel makkelijker is om een blik Polen open te trekken, doen wij veel te weinig moeite om mensen die in Nederland nog niet aan het werk zijn, aan het werk te krijgen. Daarom zegt de PvdA: wees voorzichtig met het openstellen van de grenzen voor werknemers uit nieuwe lidstaten, want er zijn nog te veel Nederlanders die niet aan het werk zijn en die moeten wij met voorrang aan het werk helpen. Dat is onze positie geweest, overigens gelukkig ook gesteund door een Kamermeerderheid. Die positie kan ertoe bijdragen dat de mensen in Nederland die nog steeds niet aan het werk zijn, in de toekomst een baan kunnen krijgen.
De heer Van der Ham (D66):
Volgens mij is dat een uitstel van een probleem dat zich kan voordoen. Over een aantal jaren komen die Poolse werkkrachten hier wel degelijk. U doet mee aan de symboolpolitiek rond Europa, aan het creëren van angst rond Europa. Wij zijn het er helemaal over eens dat Nederlandse werknemers die nu in de WW zitten, aan het werk moeten worden geholpen. Daar moeten wij ook alles aan doen. Het symbool dat u van de Poolse loodgieter en andere werkkrachten uit nieuwe lidstaten hebt gemaakt, correspondeert niet met de realiteit.
Voorzitter: Hamer
De heer Timmermans (PvdA):
Ik heb geschetst waarom wij het goed vinden om de toegang tot de arbeidsmarkt nog een aantal jaren te reguleren. Ik ben het met u eens als u zegt dat over een aantal jaren het probleem is opgelost. Sterker nog: het probleem is al bijna opgelost, omdat er bijna geen Polen meer te vinden zijn. Er zijn nu Westerse landen die elkaar beconcurreren om mensen te krijgen. In die zin begint er dus een oplossing voor het probleem te komen. Het is echter nog steeds zo dat dit kabinet in dit land veel te weinig doet om mensen die niet aan het werk zijn, aan het werk te krijgen. Dat moet de prioriteit zijn van ieder kabinet: het vooropstellen van het belang van mensen in Nederland die een baan zoeken.
De heer Eurlings:
Ik interpreteer de woorden van heer Timmermans zo, dat hij erkent dat het de minister-president is gelukt om de meeste CDA-stemmers tot een voorstem te bewegen, dat het hem ondanks een lange campagne richting de eigen PvdA-stemmers niet is gelukt en dat dat de reden is waarom Nederland de grondwet heeft afgewezen en nu tientallen jaren, zoals hij zegt, in de Europese hoek zit waar de klappen vallen. Is dat wat hij eigenlijk met heel veel woorden probeerde te erkennen?
De voorzitter:
Ik leg toch nog een keer de spelregels uit. Als u het gevoel heeft dat uw woorden verkeerd worden geïnterpreteerd door de heer Timmermans, kunt u een vraag stellen, maar niet andersom als u denkt dat u de heer Timmermans verkeerd begrijpt. Wij moeten dat wel goed in de gaten houden. Omdat ik hier net zit, mag de heer Timmermans even antwoord geven, maar daarna doen wij het echt niet meer.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik ben blij dat de heer Eurlings premier Balkenende nu aanspreekt als leider van het CDA. De premier wil er zelf nooit op aangesproken worden, tenzij er een televisiecamera voor zijn neus is zoals gisteravond; dan roemt hij wel weer even het CDA. Maar goed, die debatten komen nog wel.
Ik zeg u één ding. De minister-president is er niet in geslaagd de meerderheid van de Nederlanders te overtuigen met zijn kabinet. Wij zijn er evenmin in geslaagd. Ik heb tegenover de heer Van Dijk al uitvoerig gezegd dat ons dat niet is gelukt. Dat is een mislukking voor degenen die voorstander waren van de Europese grondwet, maar het komt met name doordat het nog nooit is gelukt om mensen bang te maken om ergens "ja" tegen te zeggen. Dat hadden de leden van dit kabinet zich zeer mogen aantrekken.
De minister-president heeft besloten om het normen-en-waardendebat op de Europese agenda te zetten. Dat is een goede aanzet. Alleen is die aanzet niet uit de startblokken gekomen. Ik begrijp dat er wel een begin is gemaakt, maar dat de minister-president er niet op zit te wachten dat een waarde zoals solidariteit ook bij het normen-en-waardendebat wordt betrokken en dat hij het daarom maar laat lopen. Daarom ben ik zeer teleurgesteld. Solidariteit is een fundamentele waarde van Nederland en van de Europese samenwerking. Het zou toch van de gekke zijn dat je, als je op Europese schaal een normen-en-waardendebat wilt organiseren, om die kernwaarde solidariteit in Nederland en in Europa heen kunt. Als de minister-president verder wil gaan met dit debat, roep ik hem nadrukkelijk op om de moed te hebben om het punt van solidariteit en de ondermijning van solidariteit in veel Europese landen tot onderwerp van de discussie te maken.
Ik zag de minister-president gisteravond met Al Gore naar de film gaan. In Metro las ik dat hij na afloop van die film zei dat zijn visie op het hele klimaatonderwerp door de film eigenlijk niet was veranderd. Ik raad u en iedereen hier aan de film eens te zien, want ik ben er wel degelijk van geschrokken. Het heeft mij nog verder overtuigd van de urgentie van een Nederlands en Europees klimaatbeleid. Maar het stelt mij teleur dat de minister-president zegt dat het de ambitie van het CDA is om niet verder te gaan dan wat Europa wil. Vroeger had Nederland nog wel eens de ambitie om in dergelijke belangrijke zaken het voortouw te nemen in Europa met andere landen die ervan overtuigd zijn dat wij duurzame energie moeten ontwikkelen. Die ambitie is er niet meer. Dat spijt de Partij van de Arbeid. Zij zal alles doen wat in haar macht ligt om die ambitie op te schroeven en ervoor te zorgen dat het horrorscenario, zo briljant geschetst in de film van Al Gore, geen werkelijkheid wordt voor Nederland.
Afgelopen zaterdagmiddag is in Moskou in de lift van haar flat Anna Politkovskaja vermoord met drie schoten in haar borst en een in haar hoofd: een typische executie, de zoveelste politieke moord in Rusland op iemand die werkelijk haar leven in dienst stelde van het vrije woord. Er is sprake van een escalatie tussen Rusland en Georgië. Het blijft nu nog bij woorden, maar de spanning loopt hoog op. Er is werkelijk een jacht op Georgiërs in Rusland ontketend. Mensen worden opgepakt op stations, op de markt, op hun werk en als zij niet kunnen voldoen aan de eisen van papieren, worden zij het land uitgezet. Gazprom, de grootste Russische gasleverancier, besluit om alle samenwerking met de internationale partners bij de ontwikkeling van het Shtokman-gasveld op te schorten en helemaal alleen verder te gaan. Natuurlijk zijn er geen directe verbanden tussen deze drie gebeurtenissen, maar er is wel een rode draad. Die rode draad is dat Rusland heel nadrukkelijk kiest voor een nationalistische lijn, soms zelf met xenofobe, onvriendelijke trekjes jegens alles wat buitenlands is. De relatie met Rusland is een topprioriteit van het Finse en Duitse voorzitterschap en zou ook een topprioriteit van Nederland moeten zijn, maar dan wel in een verstandige balans tussen het veiligstellen van onze economische belangen en het benadrukken van de noodzaak tot de ontwikkeling van de democratische rechtsstaat in Rusland. Het Rusland van Poetin wordt minder democratisch. De persvrijheid wordt steeds meer beknot. Mensen leven steeds meer in angst. Dat gebeurt, terwijl de relatie tussen de Europese Unie en Rusland een unieke fase ingaat. Voor het eerst in de geschiedenis is een Russische leider bereid om de relatie met de Europese Unie op een hoger plan te zetten dan de relatie met de Verenigde Staten. Dat biedt gouden kansen, maar alleen als Europa bereid is eensgezind de positie te verdedigen dat het ons niet alleen maar om de handel met Rusland of om het kopen van gas en olie in Rusland gaat. Het gaat ons er ook om, te proberen de fundamentele waarden van de Europese samenleving in Rusland wortel te doen schieten.
Er zijn zeer zorgwekkende ontwikkelingen op dat punt. Ik roep de Nederlandse regering op, dit ook in Europees verband zeer nadrukkelijk onder de aandacht te brengen. Het heeft geen enkele zin om hierbij een alleingang in te zetten, noch van Nederland, noch van andere landen. Het is van vitaal belang dat Europa op dit vlak met één stem spreekt. Misschien kunnen wij door ervoor te zorgen dat wij in de dialoog met Rusland meer prioriteit geven aan de persvrijheid, de mensenrechten en een pluriforme samenleving, nog enigszins een positieve impuls geven aan dat afschuwelijke voorval van afgelopen zaterdag. Het klinkt misschien wat pathetisch, maar ik meen het uit de grond van mijn hart.
Wij hebben al eerder gesproken over de uitbreidingsagenda. Ik denk dat de standpunten van mijn fractie en van het CDA over Bulgarije en Roemenië wel helder zijn Terecht heeft de Nederlandse regering in heldere bewoordingen uiteengezet dat het zeer belangrijk is voor het verder onderhandelen met Turkije om impliciet de lidstaat Cyprus te erkennen door het Ankaraprotocol te ratificeren. Ik ben niet van mening dat wij een frontale confrontatie met de Turken moeten zoeken op de punten die niet kloppen. Ik vind dat wij de komende vijftien jaar nog heel veel kunnen bereiken in een dialoog. Er is al veel veranderd in Turkije en er kan nog veel veranderen. Maar ik vind wel dat de Europese Unie de gerechtvaardigde eis stelt om over te gaan tot impliciete erkenning via het Ankaraprotocol, voordat wij verder onderhandelen, zodat alle lidstaten als erkende landen kunnen meedoen aan deze onderhandelingen.
De heer Van Baalen (VVD):
Voorzitter. De VVD gelooft hartstochtelijk in het Europa van de vrijheden. Dat zijn economische vrijheden, zoals vrij verkeer van werknemers, goederen, diensten en kapitaal, maar ook geestelijke vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting en van het geweten. Dat betekent dat landen die willen toetreden tot de Europese Unie, met name de vrijheid van het geweten en de vrijheid van meningsuiting moeten respecteren. Het kan niet zo zijn dat een land wil toetreden tot de Europese Unie en dat het in eigen land een vrije discussie over de genocide op de Armeniërs in 1915 vervolgt. Dat kan niet zo zijn.
Het kan nog meer niet zo zijn dat er een strafverzwaringsgrond is voor Turken in het buitenland, zoals Nederlanders die een dubbele nationaliteit of een Nederlands en een Turks paspoort hebben, en dat zij vervolging dienen te vrezen of worden bedreigd, als zij zich vrijelijk in het Nederlands parlement of daarbuiten uiten over de gebeurtenissen in 1915. Dat is wat er de afgelopen weken is gebeurd.
De VVD is van mening dat de Nederlandse regering bij de Turkse regering direct verzekeringen moet afdwingen dat Nederlanders die ook de Turkse nationaliteit hebben, niet worden vervolgd, als zij in Turkije op vakantie zijn en als zij zich in Nederland over de Armeense genocide hebben uitgesproken. De Nederlandse regering moet er tevens bij de Turkse regering op aandringen dat sowieso niemand in Turkije wordt vervolgd die met respect over de gebeurtenissen spreekt die in 1915 hebben plaatsgevonden. Als Turkije zelfs die basisbeginselen niet respecteert en hanteert, ziet de VVD-fractie het onderhandelingsproces dat tien tot vijftien jaar in beslag zal nemen, somber in.
Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die zijn gemaakt over het Ankaraprotocol. De minister van Buitenlandse Zaken heeft in antwoord op vragen van de heer Van Dijk klip en klaar geantwoord dat, als dat protocol niet wordt geratificeerd en geïmplementeerd, er in de onderhandelingen uiteindelijk geen nieuwe hoofdstukken aan de orde zullen komen. Dan zal het proces stoppen. De Kamer weet dat de VVD-fractie op basis van de Kopenhagencriteria en de nadere voorwaarden, na positief afgesloten onderhandelingen, voorstander is van toetreding van Turkije tot de EU over tien tot vijftien jaar. Turkije moet dus voldoen aan de regels van de club en daarover valt niet te onderhandelen.
Ik ga in op de uitbreiding in meer beperkte zin.
De heer Van Schijndel (Groep Eerdmans/Van Schijndel):
Is de heer Van Baalen het met mij eens dat de opstelling van Turkije op een aantal punten niet het beeld van te goeder trouw onderhandelen oplevert? Ik doel dan niet alleen op de opstelling ten aanzien van het Ankaraprotocol, maar ook op intensivering van vervolging, gewetensbezwaren enzovoorts.
De heer Van Baalen (VVD):
Ik heb zojuist twee voorbeelden genoemd, namelijk de genocide in 1915 en de wijze waarop daarmee wordt omgegaan op basis van artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht en het Ankaraprotocol. Ik vind dat Turkije op een zeer onverstandige wijze opereert. Als dat land niet beweegt, zullen de onderhandelingen niet geopend worden. Natuurlijk moeten de bijkomende punten die de heer Van Schijndel heeft genoemd, worden meegewogen. Het is echter niet juist indien de Tweede Kamer van plan zou zijn om met een vergrootglas te zoeken naar problemen die zij kan aangrijpen om de onderhandelingen niet te openen. In de periode van tien tot vijftien jaar is het immers de bedoeling om progressie te maken. Die mening onderschreef de heer Van Schijndel overigens toen hij nog onder de hoede van de VVD-fractie opereerde.
Ik richt mij nader op de uitbreiding van de EU. In een interruptiedebat met de heer Van Dijk heb ik al gezegd dat wij het lef moeten hebben om eerlijk te zijn. Wij moeten de durf hebben om te verdedigen wat van belang is voor Nederland. Soms is het belangrijk om dat ook te doen als wij daarmee tegen de stroom in gaan. Het is immers belangrijk om te doen wat rechtens is, namelijk het nakomen van afspraken. De uitbreiding met die tien landen is een geslaagd proces geweest. Het is een zorgvuldig proces geweest, al kan men bezwaar hebben op bepaalde onderdelen. Die tien landen zijn geslaagd als leden van de EU. Voor Roemenië en Bulgarije geldt nog iets anders. Er is nog nooit met zo'n groot vergrootglas gekeken. Die landen hebben in een periode van tien jaar een enorme sprong gemaakt. De VVD-fractie heeft er dus alle vertrouwen in dat op zeer korte termijn ook de laatste punten van zorg worden weggenomen. Wij zijn van mening dat het strenge regime dat van toepassing is op beide landen zal voorkomen dat het voor de huidige lidstaten van de EU nadelig zal zijn dat die landen er bij komen. Het is nog sterker: wij kunnen per 1 januari aanstaande samen zaken aanpakken. Ik doel dan op mensen- en drugssmokkel, internationaal terrorisme enzovoorts. Wij kunnen die landen nu niet alleen wijzen op de tekortkomingen, maar het behoort ook tot de mogelijkheden om aan die tekortkomingen gezamenlijk iets te doen. Wij hebben daarin vertrouwen en durven dat ook op straat tegen iedere burger te zeggen.
De Europese Grondwet is naar onze mening dood verklaard. Veel regeringen in Europa delen die mening echter niet. Ik noem bijvoorbeeld de Duitse regering. De Bundeskanzler wil voortgaan met het proces van ratificatie. De Duitse minister van Buitenlandse Zaken heeft dat ook letterlijk gezegd. De presidentskandidaat van Frankrijk te rechter zijde, de heer Sarkozy, wil een grondwet-light. Hij noemt een groot aantal punten om daarin op te nemen. Naar mijn idee zijn dat dezelfde punten die in het huidige grondwettelijk verdrag staan, zonder de bijbehorende rimram. Mevrouw Royal, de kandidaat van links, wil hetzelfde, namelijk een grondwet-light. Als je Sarkozy of Royal en Merkel bij elkaar telt, kom je uit op een dikke light oftewel het grondwettelijke verdrag zoals het nu is. Dat moeten wij niet accepteren. Als wij rekening houden met het mogelijk wegvallen van het Franse nee tegen de grondwet, moet Nederland zijn huid duur verkopen. Dat betekent dat Nederland bij de aanvang van het Duitse voorzitterschap met voorstellen en ideeën moet komen. Dat is vandaag in deze zaal eerder gezegd. Voor de VVD gaat het daarbij niet om een afgeslankte versie van de grondwet. De basis is het Verdrag van Nice, waar Europa heel wel mee te besturen valt, aangepast op die onderdelen waarop te zien is dat Europa niet verder komt. Er kan gekeken worden naar bestrijding van het internationale terrorisme en andere zaken. Dat moet de regering doen. Het kabinet zal hoogstwaarschijnlijk bij aanvang van het Duitse voorzitterschap nog demissionair functioneren. Wij kunnen het niet laten gebeuren dat Nederland op een grote achterstand komt te staan. Wij zullen daarvoor duur moeten betalen. Ik hoor dan ook graag van het kabinet hoe zij na 1 januari zal optreden in de grondwettelijke discussie indien zij nog demissionair functioneert.
Een van de belangen van Nederland is een Europese arbeidsmarkt. Er zijn vele tienduizenden Nederlanders die in Polen rond Warschau werken. Er zijn ook vele tienduizenden Nederlanders werkzaam in de Londense City. De Europese arbeidsmarkt is dus in ons voordeel. De VVD is er dan ook voorstander van om de beperkingen voor de lidstaten die op 1 mei 2004 zijn toegetreden bij het vrij verkeer van werknemers op te heffen. Wij willen ten aanzien van Bulgarije en Roemenië het door staatssecretaris Van Hoof voor 1 november toegezegd rapport bestuderen. Deze twee landen mogen niet in een nog slechtere positie worden gebracht ten opzichte van de huidige tien nieuwe lidstaten. Wij zijn er voorstander van om op dit gebied één lijn te trekken.
Nu is de discussie in de Veiligheidsraad aan de gang over de kernproef in Noord-Korea. Wij hopen dat de Veiligheidsraad als geheel met een duidelijke resolutie komt en handelend optreedt. Als dat niet mocht lukken of niet ver genoeg gaat, moet Europa durven optreden. Het kan niet zo zijn dat Europa alleen maar kritiek uitoefent op de Verenigde Staten. Europa moet in het geval van Noord-Korea initiatieven durven nemen die meer zijn dan het op papier afkeuren van wat daar gebeurt.
Ik sluit af met een paar opmerkingen over de kabinetten-Balkenende I, II en III. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het Nederlands Europees voorzitterschap een succes is gebleken. Dat voorzitterschap heeft er op een verstandige wijze toe bijgedragen dat de mogelijkheid bestaat dat wij met Turkije onderhandelen en dat dit leidt tot lidmaatschap over tien tot vijftien jaar. Nederland draagt financieel ook niet meer buitenproportioneel bij aan de Europese Unie. Nederland draagt veel bij. De VVD durft echter te zeggen dat het in proportie is gebracht. Dat is door dit kabinet gedaan. Ook mijn fractie was kritisch of wel de juiste strategie is gevolgd. Uiteindelijk hebben de minister van Buitenlandse Zaken en die van Financiën, onder leiding van de minister-president, een fantastisch resultaat geboekt. Dat betekent dat wij hiermee de strijd met de scepsis onder de bevolking kunnen aangaan. Wij dragen immers niet meer buitenproportioneel af. Een compliment voor de aanwezige bewindslieden is hier op zijn plaats.
De heer Van Schijndel (Groep Eerdmans/Van Schijndel):
Er kan op veel manieren tegen proportionaliteit aangekeken worden. Ik heb de VVD in het verleden horen zeggen dat het rondpompen van geld bij landbouw en de structuurfondsen niet goed is. Ik ben het daarmee hartgrondig eens. De budgettaken van de Unie vormen nu voor de VVD blijkbaar geen probleem meer.
De heer Van Baalen (VVD):
Het betekent niet dat alle problemen zijn opgelost. De regering heeft wel de juiste prioriteiten gesteld. Het is beter om veel binnen te halen dan om zeer principieel te zijn en niets binnen te halen. Mijn fractie is duidelijk geweest over landbouw. Wij zijn niet voor Europese subsidies op landbouwgebied. Wij zijn wel voor het onderhouden van het platteland in Europa en zien daarbij ook een rol voor de overheid, maar wij vinden het landbouwbeleid zoals dat thans wordt gevoerd niet het juiste. Dat hebben wij ook gezegd. In 2008 is er een midterm review. Ook dan zal mijn fractie pleiten voor het voeren van een modern plattelandsbeleid in plaats van een ouderwets subsidiebeleid.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voorzitter. Draait de heer Van Baalen de feiten niet om? Jarenlang is door de kabinetten-Balkenende I en II getamboereerd op het feit dat Europa ons alleen maar geld kost, dat Europa duur is en gewoon geldverslindend is. Zijn de eurosceptische geluiden over Europa niet juist daardoor gevoed en versterkt?
De heer Van Baalen (VVD):
Dat vind ik niet. Als volksvertegenwoordiger moet je volgens mij altijd kritisch kijken naar overheden, op welk niveau dan ook, dus ook naar de Europese overheid. Je moet kijken naar bureaucratie en naar hoe het anders en beter kan. Je moet kijken hoe het met de financiën beter kan. Ik wijs in dit verband op het Stabiliteitspact. Grote landen kwamen weg met het overtreden van de regel en kleine landen werden erop aangesproken. Dit zijn allemaal zaken die je heel kritisch moet benaderen. Ik ben van mening dat het kabinet dat ook heeft gedaan. Euroscepsis roep je niet op door de vinger op de zere plek te leggen en door te zeggen: dit klopt niet, dit hebben wij bereikt en dat niet. Euroscepsis ontstaat als je bepaalde zaken niet wilt bespreken. Ik ben van mening dat het kabinet er uiteindelijk een juiste rol in heeft gespeeld. Nogmaals, er zijn ook dingen niet goed gegaan, zoals het verwerpen van de Europese grondwet, maar dat kun je moeilijk alleen op het conto van het kabinet schuiven.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Wij zullen het waarschijnlijk niet eens worden over wat de impact is geweest van het beleid dat is gevoerd. Als hij op straat de discussie voert, verdedigt de heer Van Baalen dan met hart en ziel dat het geld dat door Nederland aan de Europese Unie wordt betaald gewoon goed besteed geld is?
De heer Van Baalen (VVD):
Toen eindelijk de vermindering van de afdracht met 1 mld. was bereikt, hebben wij het kabinet lof toegezwaaid en gezegd: wij hoeven nu niet meer een specifieke discussie over de afdrachten te voeren. Of geld juist wordt besteed, is een zaak waarmee een parlementariër elke dag bezig moet zijn. Een parlementariër moet er elke dag vragen over stellen, hetzij in het nationale parlement, hetzij in het Europees Parlement. Nogmaals, het geld van de belastingbetaler moet goed worden besteed. De controle daarop is een dagtaak van u en van mij.
De heer Van der Ham (D66):
U voelde misschien al aankomen dat ik u een reactie zou vragen op de uitspraak van uw partijgenote mevrouw Kroes in uw huiskrant, De Telegraaf. Daarin staat: VVD'er Kroes is ook stomverbaasd over haar eigen partij. Een kort en krachtig verkiezingsprogramma is mooi, maar daarin vervolgens niets over Europa zeggen, dat kan natuurlijk echt niet. Wat vindt u daarvan?
De heer Van Baalen (VVD):
Een Europawoordvoerder zou natuurlijk het liefst een grote sterke inbreng op het gebied van Europa zien in het programma van zijn partij. Ik had graag gezien dat van ons programma (vier pagina's in een krant) drie pagina's over Europa gingen, drie pagina's over het buitenland en drie pagina's over defensie en uitzendingen. Het is mij evenwel niet gegeven.
De kritiek van mevrouw Kroes is in dier voege juist dat volgens mij elke partij zich in debatten of in haar verkiezingsprogramma moet uitspreken over: wat nu verder met Europa, wat nu na het nee tegen de Europese grondwet, wat nu met de uitbreiding. Ons congres heeft de heer Verwaayen ook gevraagd dat aan te scherpen. Ik ben geïnteresseerd in hoe die aanscherping er uitziet. Wij hebben echter in april als VVD een partijraad over Europa gehad waarop wij een vijf pagina's omvattend Speerpuntprogramma Europa hebben aangenomen. Dat blijft staan. Dat zal ik mevrouw Kroes eens toesturen.
De heer Van der Ham (D66):
U hebt het in een interruptiedebatje gehad over het landbouwbeleid. Wij hebben samen in het kabinet gezeten met het CDA. Wij zijn er nu uit. Enigszins op afstand staand, kan ik wel zeggen dat het zwakke optreden van het kabinet bij het hervormen van het landbouwbeleid toch vooral aan de CDA-bewindslieden lag. Dat bent u natuurlijk wel met mij eens. Hoe belangrijk wordt het hervormen van het landbouwbeleid als onderdeel van het Europese beleid voor de VVD-fractie bij een volgende formatie?
De heer Van Baalen (VVD):
Voor de duidelijkheid: ik zal niet de onderhandelingen leiden voor de formatie, tenminste ik denk dat die kans klein is. Als fractielid kan ik wel zeggen dat wij in 2008 als de midterm review over de financiën aan de orde is, en landbouw hoort daar ook bij, moeten proberen à la Blair te hervormen, al maakte Blair het niet waar. Dit betekent dus minder van die ouderwetse subsidies. Ik zal dit de heer Rutte vanavond meedelen.
De heer Maaten:
Mevrouw de voorzitter. De vraag rijst waarom het een jaar na het Nederlandse nee zo oorverdovend stil is geworden als het gaat om de aandacht voor Europa. Er is in Nederland geen grondig debat gevoerd over de uitkomst van de reflectieperiode die is begonnen na het Franse en het Nederlandse nee.
De Tweede Kamer heeft enige tijd geleden ingestemd met de toetreding van twee nieuwe lidstaten tot de Europese Unie. Dit besluit schept verantwoordelijkheden. Een Unie van 27 lidstaten kan niet worden bestuurd op basis van de afspraken die wij hebben gemaakt toen wij nog met 15 landen waren. Wij zijn onderdeel van een politieke Unie. Dit is de realiteit van vandaag en de Europese Unie kan niet én groeien én een zelfde zone van welvaart en veiligheid blijven als wij geen nieuwe spelregels overeenkomen over onder meer de besluitvorming.
Eerdaags, en waarschijnlijk al tijdens het voorzitterschap van Duitsland in 2007, zal Nederland antwoord moeten geven op de vraag wat het wil met Europa. Het kan dan niet volstaan met de opmerking: wij doen even niet mee. Het gevaar bestaat dat Nederland voor voldongen feiten komt te staan als het niet volmondig mee debatteert over de toekomst van Europa.
Het grondwetsverdrag van de Europese Unie straalde ambities uit die de Unie verder niet waarmaakte. De Europese Unie faalt nog steeds bij een gezamenlijke strategie voor een kenniseconomie of voor het bestrijden van de vogelgriep of voor een buitenlands beleid. Waarom de ambitie van een heuse grondwet als wij op al die andere terreinen nog geen goede afspraken kunnen maken of de afspraken schenden die er al wel zijn zoals het Stabiliteitspact, zo vragen de Europeanen zich begrijpelijkerwijze af.
Wij moeten dus bescheidener zijn. Laten wij eerst de werkelijk noodzakelijke institutionele hervormingen doorvoeren. Die veranderingen die voornamelijk al beschreven staan in hoofdstuk 1 van het grondwettelijk verdrag van 2004 hebben dan het karakter van een gewoon verdrag en vereisen niet per se een referendum in iedere lidstaat. Als het een aanpassing van Nice kan zijn, des te beter. Door een dergelijk kort verdrag te aanvaarden waarover immers al brede parlementaire overeenstemming bestond, lossen wij in ieder geval de urgentste problemen op en versterken wij zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen.
De kloof tussen de Europese politiek en de Nederlandse burger loopt dwars door de Staten-Generaal. Zo stelde toenmalig VVD-fractievoorzitter Van Aartsen tijdens het debat op 2 juni: "De kern van het probleem is dat de wetgeving begint in Brussel en eindigt in het Nederlandse Staatsblad en daartussen spelen wij als Kamer een sleutelrol, zowel vooraf bij de inzet van de Nederlandse regering in Brussel als ook achteraf bij de controle op het resultaat van die inzet." Hij zei verder, ook tegen zichzelf en zijn fractie van 27 mannen en vrouwen: "Het lijkt wel alsof wij dit soms maar liever vergeten en dat kunnen wij onszelf als Kamer aantrekken."
Daarnaast komen veel Brusselse problemen in Nederland voort uit de omzettingen van richtlijnen in de nationale wetgeving. De zogenaamde "gold plating": aan de Europese normen extra normen toevoegen bij de omzetting in de nationale wetgeving, heeft veel negatieve effecten opgeleverd. De nationale implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn is daarvan een kenmerkend voorbeeld en ook op het terrein van de afvalwetgeving werden nationale elementen toegevoegd die niet verplicht werden uit Brussel. In beide gevallen kan ten onrechte de suggestie worden gewekt dat eventuele maatregelen die zowel burgers als bedrijfsleven benadelen, het gevolg zijn van verplichtingen afkomstig uit Brussel. In dit kader is het nodig om voortaan in alle lidstaten bij nationale wetsvoorstellen weer aan te geven welke delen van wetgeving afkomstig zijn uit Europa en welke van de nationale politiek. In het recente geval van de richtlijn over luchtkwaliteit wordt overigens een ander beeld zichtbaar. Dit is wat mij betreft een uitstekend voorbeeld van goede samenwerking, overleg en coördinatie tussen Nederlandse Europarlementariërs, de regering en de betreffende woordvoerders in de Tweede Kamer.
Voorzitter. Over een paar weken gaat uw Kamer op verkiezingsreces, maar Nederland is niet uniek in Europa. In bijna de helft van de lidstaten zullen in de komende jaren verkiezingen worden gehouden. Duitsland heeft al een nieuwe bondskanselier en volgend jaar zullen Jacques Chirac en Tony Blair van het Europese toneel verdwijnen. Daarmee komt echt een einde aan de periode van reflectie.
Zo vlak voor de verkiezingen wil ik mij niet onttrekken aan een oordeel over wat dit kabinet voor Europa heeft betekend. Minister Bot en staatssecretaris Nicolaï, die inmiddels tot een hoger ambt is geroepen, hebben zich hard ingespannen om de openbaarheid van de Raad van ministers te vergroten. Het Nederlandse voorzitterschap was verder een succes, mede dankzij de vastberaden houding bij de omwenteling in Oekraïne. Zowel de premier als de minister van Financiën heeft zich ontpopt als staatsmannen van Europees formaat. Het Europabeleid van het kabinet verdient dan ook het rapportcijfer acht. Voortzetting van deze coalitie zou goed zijn voor de Unie. Als het volgende kabinet bovendien de noodzakelijke institutionele veranderingen tot stand kan helpen brengen, dan beloon ik het de volgende keer graag met een negen.
De heer Irrgang (SP):
Voorzitter. Vorig jaar stond mijn collega Harry van Bommel op deze plaats. Hij is vandaag helaas ziek. Vandaar dat ik hem vandaag mag vervangen.
Harry van Bommel begon vorig jaar zijn bijdrage met de hoopvolle boodschap dat 1 juni 2005, de dag dat Nederland nee zei tegen de Europese grondwet, de geschiedenis in zou gaan als een keerpunt in de Nederlandse geschiedenis. Een jaar later ben ik een stuk minder hoopvol gestemd, want hoewel het grondwettelijk verdrag niet opnieuw ter goedkeuring aan het parlement zal worden voorgelegd, is van de inhoud van dit verdrag zeker geen afstand genomen. In de Staat van de Unie staan veel mooie woorden over subsidiariteit, proportionaliteit, transparantie, de burger erbij betrekken enzovoort. Het zijn vooral mooie woorden, want daden ontbreken. De verdieping gaat verder. Er worden weinig concrete voorstellen gedaan om de burger bij de Europese Unie te betrekken. Voltooiing van de interne markt krijgt prioriteit en restricties op het vrije verkeer van werknemers worden afgebouwd.
Er zijn enkele concrete resultaten geboekt. Premier Balkenende stelde vorig jaar juni dat Nederland een duidelijke verbetering wenste te zien van zijn absolute en relatieve positie als nettobetaler. Inmiddels weet iedereen dat Nederland een korting van 1 mld. heeft gekregen op zijn afdrachten aan de Europese Unie, met dank aan het Nederlandse veto. In de Staat van de Unie lees ik dat Nederland het in de boekhoudkundige definitie, de definitie die Nederland zelf hanteert, het meest reëel acht dat Nederland dichtbij vergelijkbare lidstaten terechtkomt. Betekent dit dat Nederland nog steeds de grootste nettobetaler aan de Europese Unie is en ook zal blijven? Is onze absolute en relatieve positie met andere woorden wel echt verbeterd?
Volgens berekeningen in de Staat van de Unie zal de Nederlandse nettobetaling in 2005 dalen tot € 160 per inwoner in de periode 2007-2013. Hoe komt de minister aan dit cijfer? Welk cijfermateriaal voor de ontvangsten in deze periode zijn gebruikt voor deze berekening?
De regering heeft vooral resultaten geboekt bij het terugkrijgen van geld. Wij horen weinig over gas terugnemen, laat staan over de weg terug. Ik heb het natuurlijk over de toekomst van de Europese grondwet. Of die grondwet nu wel of niet dood is, duidelijk is dat het document wordt doodgezwegen. De VVD rept er met geen woord over in haar verkiezingsprogramma, een omissie waaraan VVD-commissaris Kroes zich gisteren in De Telegraaf ook stoorde. Ook in het CDA-verkiezingsprogramma ontbreekt een duidelijke uitspraak over de verworpen EU-grondwet.
Herhaaldelijke hebben bewindslieden van het CDA en de VVD laten weten dat dit kabinet de Europese grondwet niet zal ratificeren. De SP zegt: nee blijft nee. Geldt dat ook voor het CDA en de VVD?
De heer Van Dijk (CDA):
Wat wil de heer Irrgang de komende periode dan wél? De SP zegt, weliswaar slecht beargumenteerd, wel wat zij niet wil, maar niet wat zij wel wil, hoe vaak wij het ook vragen. Wij zeggen dat tenminste wel.
De heer Irrgang (SP):
Ik stel een vraag aan de CDA-fractie, waarop ik geen antwoord krijg maar wel een tegenvraag. De SP is duidelijk: het was nee en het blijft nee. Zegt het CDA dat ook? Onze grote angst is dat dezelfde grondwet weer op de agenda komt, maar dan onder een andere naam.
De heer Van Dijk (CDA):
Het spel in deze Kamer verloopt zo dat als de heer Irrgang mij een vraag had willen stellen, hij dat had moeten doen toen ik aan het woord was. Nu mag ik hem vragen stellen, waarop ik graag een antwoord krijg.
De heer Irrgang (SP):
Het antwoord van de SP is: nee blijft nee. Wij zullen niet akkoord gaan met een document dat wellicht geen grondwet meer heet, maar dat in de praktijk wel is.
De heer Van Dijk (CDA):
De heer Irrgang zegt dus niet wat hij wel wil. Mijn partij heeft dat wel gedaan. Kijk naar mijn inbreng in eerste termijn en naar ons verkiezingsprogramma. Daar staat klip en klaar in hoe wij ertegen aankijken. De heer Irrgang zegt nog steeds niet wat hij wel wil, alleen maar wat hij niet wil. Dat is een heldere constatering.
De heer Irrgang (SP):
Wij zeggen heel duidelijk: wij willen niet dezelfde grondwet in een ander jasje. Dat is een duidelijke positie. Het zou het CDA sieren, dezelfde duidelijkheid te geven. Wij willen de inhoud en tekst van de grondwet niet opnieuw ter goedkeuring voorleggen aan het Nederlandse parlement.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
De heer Irrgang refereerde eraan dat vorig jaar de heer Van Bommel hier stond. Dit debat wordt al jaren gevoerd. Ik blijf nieuwsgierig naar het standpunt van de SP. Kan de heer Irrgang voor de verandering één keer zeggen wat zijn partij wél wil en op welke manier? Als er geen verdragswijziging komt, blijft alles zoals het nu is. Dat wil de SP toch ook niet? Hoe moeten de dingen veranderen?
De heer Irrgang (SP):
Ik zal daarop later in mijn termijn nog terugkomen. Mijn standpunt is natuurlijk niet dat er nooit een verdragswijziging mag komen. Wij willen in ieder geval niet – alle partijen zouden zich daar duidelijk over moeten uitspreken – dat een vergelijkbaar document met een vergelijkbare inhoud, ook al heet het geen grondwet en is het geen grondwettelijk verdrag, toch weer op de agenda komt.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Dat kan de heer Irrgang niet serieus menen. Als hij toch een verdragswijziging wil, moeten wij de discussie voeren over wat een goed verdrag is. Dat debat zal zijn gebaseerd op toekomstvisies op en verwachtingen van de Europese Unie. Vervolgens kan er een nieuw verdrag worden gesloten. Uit de woorden van de heer Irrgang maak ik op dat ook de SP ervoor is dat er gediscussieerd wordt over een nieuw verdrag.
De heer Irrgang (SP):
Niet als dat betekent dat de grondwettelijke catalogus uit het oude verdrag wordt gehaald en dat dit het nieuwe verdrag wordt. Wij hebben geen behoefte aan een verdrag dat nagenoeg hetzelfde is, waar een paar zaken worden uit gehaald en dat materieel gezien op hetzelfde neerkomt. Dat is niet het bespreken van een nieuw verdrag maar het nog een keer voorleggen van dezelfde grondwet. Dat willen wij niet: nee blijft nee.
De voorzitter:
U mag nog één keer reageren, want ik hoor de heer Irrgang steeds dezelfde dingen zeggen.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik heb mijn best gedaan, maar ik hoor inderdaad niks nieuws.
De heer Van Schijndel (Groep Eerdmans/Van Schijndel):
Er zijn een aantal reële vragen gesteld en daar kan best een antwoord op komen. De SP-fractie heeft gestemd voor twee van de drie moties die ik bij de algemene beschouwingen heb ingediend. Ik had de strekking heel voorzichtig geformuleerd – dat heeft niet mogen baten bij de stemmingen – maar die kwam neer op minder Europa. De SP is dus niet voor toegang tot ons sociale stelsel voor EU-burgers op basis van de jurisprudentie van het Europees Hof, wat mij in hoge mate verheugt. De SP is ook voor meer...
De voorzitter:
U moet komen tot een vraag aan de heer Irrgang, want anders geeft u zijn antwoord al.
De heer Van Schijndel (Groep Eerdmans/Van Schijndel):
Kan de heer Irrgang bevestigen dat hij voor meer beleidsautonomie ten aanzien van zaken als het vreemdelingenbeleid is? Op onderdelen kunnen wij dan onze bevoegdheden terughalen om ze vervolgens goed te kunnen gebruiken.
De heer Irrgang (SP):
De SP-fractie is in het algemeen voorstander voor meer beleidsautonomie voor lidstaten. In de Europese Unie is het Europees sociaal minimumloon verschillend, van rijke landen als Nederland, Zweden en Scandinavië tot een land als Estland. In de praktijk zal dat dus niet werken. Het zal een slecht minimumloon worden dat onder het Nederlandse minimumloon ligt. Hiermee is Nederland slecht af en daar zijn wij dus geen voorstander van.
De heer Van Dijk (CDA):
De heer Irrgang noemt nu een vreemd voorbeeld dat hij de CDA-fractie in de schoenen probeert te schuiven, zodat het lijkt alsof wij daar wel voorstander van zijn. Kan de heer Irrgang mij vertellen welk element in het huidige of het toekomstige verdrag de mogelijkheid biedt om uiteindelijk te komen tot een Europees sociaal minimumloon?
De heer Irrgang (SP):
De heer Van Schijndel heeft mij een vraag gesteld over het sociale terrein. Hierop heb ik antwoord gegeven. Ik heb helemaal geen opmerking gemaakt aan het adres van de heer Van Dijk. Daarom begrijp ik de vraag van de heer Van Dijk ook niet precies.
De voorzitter:
Ik begrijp dat de heer Van den Berg zich onbegrepen voelt?
De heer Van den Berg:
In mijn betoog heb ik een pleidooi gehouden voor een sociaal Europa. Nu zegt u dat het betoog over sociale minima ging. Het debat ging echter niet over dit punt, maar over het verkrijgen van bijvoorbeeld meer autonomie met betrekking tot een mengvorm van gezondheidszorg en woningbouw. Dit is een typisch Nederlands verschijnsel. Ik heb gezegd dat je dit in Europese regels moet vastleggen. Daardoor krijg je nationaal de ruimte en perk je de Europese marktregels in. Bent u voor of tegen zo'n sociaal Europa? Hierover ging het debat.
De heer Irrgang (SP):
Ik ben een groot voorstander van een sociaal Europa. Ik ben er ook een groot voorstander van dat wordt afgesproken dat Europa zich niet bemoeit met de volkshuisvesting in Nederland. Dat is echter iets anders dan het uitbreiden van de Europese Unie; het is juist het beperken ervan, en daarvan zou ik een groot voorstander zijn. Ik ben er een groot voorstander van om met elkaar af te spreken dat Europa ons er niet toe kan dwingen om nutsvoorzieningen te privatiseren. Dat houdt een beperking in van de macht van de Europese Unie. Uw partij heeft in de jaren negentig mede ingestemd met bijvoorbeeld de liberalisering van de energiesector, wat uiteindelijk ook heeft geleid tot de privatisering van onze energiesector. Dat is een Europa dat wij niet willen. Vooruitgang op dat punt betekent voor ons: minder Europa en niet meer Europa.
De heer Van den Berg:
Uit uw interpretatie van mijn bijdrage maak ik op dat u de hervorming van het verdrag zoals het nu voorligt steunt, opdat wij een socialer Europa krijgen.
De heer Irrgang (SP):
Wij zijn altijd voorstander geweest van de beperking van het neoliberale Europa, dat lidstaten dwingt om te liberaliseren en te privatiseren. Het zou natuurlijk heel merkwaardig zijn als wij die beperking nu opeens niet meer zouden steunen. Sterker nog, dit heeft een belangrijke rol gespeeld bij het Nederlandse "nee". Nogmaals, ik heb niet gezegd dat ik tegen elke verdragswijziging ben. Mijn fractie vindt echter dat er niet een nieuwe grondwet of een daarmee vergelijkbaar document ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de Nederlandse bevolking.
De heer Van den Berg:
Ik dank u voor uw steun.
De heer Irrgang (SP):
het debat over de EU lijkt in Nederland te zijn verstomd, en dat valt het kabinet enigszins aan te rekenen. Wat vindt de minister van het commentaar van Eurocommissaris Kroes, die gisteren stelde dat het kabinet buiten Nederland zijn stem niet laat horen? Deelt de minister de conclusie van de Eurocommissaris dat, als wij niet meepraten, er voor ons wordt besloten? Wat gaat het kabinet van zich laten horen voor 22 november? Gaat het alleen maar over het vergroten van het Europafonds en het opzetten van de online enquête "http://www.nederlandineuropa.nl"? Waar zijn de ambities om de bevolking echt bij Europa te betrekken? Met dit beleid van zwijgen en afwachten wordt de Nederlandse bevolking straks weer overvallen door een verrassing uit Brussel. De regering stelt in de Staat van de Unie dat op de langere termijn verdragsveranderingen onvermijdelijk zijn. De vraag die ons bezighoudt, is wat een verdragsverandering is. Acht het kabinet het aannemelijk dat er in de toekomst een verdrag ter ratificatie wordt voorgelegd dat verdacht veel op de Europese grondwet gaat lijken? Is de minister van mening dat als de catalogus van grondrechten wordt geschrapt, dat er dan geen sprake meer is van een grondwettelijk verdrag? Zou een dergelijke verdragsverandering bespreekbaar zijn voor het kabinet? Wat de SP betreft, is dat volstrekt onwenselijk.
Natuurlijk moet er ook gewerkt worden aan een nieuw verdrag, een verdrag dat de bestaande onvolkomenheden aanpakt, een verdrag dat wel op de steun van de Europese bevolking kan rekenen. Een dergelijk verdrag zal er echter pas komen als de regering echt met de mensen in het land gaat praten over Europa. Natuurlijk hoeven wij niet te wachten tot er een nieuw verdrag is. De betrokkenheid van burgers bij Europa moet versterkt worden en een Europees burgerinitiatief kan die betrokkenheid op een positieve manier versterken. Is het kabinet bereid, in Brussel te pleiten voor een versnelde invoering van het Europese burgerinitiatief?
De regering geeft zichzelf een schouderklopje door trots te verkondigen dat Nederland het initiatief gaat nemen voor een nationale verklaring over het goed besteden van fondsen in gedeeld beheer. Het is goed dat hier werk van wordt gemaakt. Vorige week heeft de Europese Commissie in een brief gemeld dat de Europese inspecteurs de afgelopen maanden bij Nederlandse projecten de boeken hebben gecontroleerd en daarbij – ik citeer – "ernstige tekortkomingen van systematische aard" hebben vastgesteld. Nederland heeft altijd een opgeheven vingertje klaar voor landen waar sprake is van wanbeheer. Nu heeft het er alle schijn van dat dergelijke wantoestanden ook in Nederland voorkomen en volgens staatssecretaris Van Gennip heeft de Europese Commissie "op een aantal punten gelijk". Verder stelt zij dat zij een aantal dingen "ook al zelf geconstateerd had". Over wat voor dingen gaat het hier? Kan de minister daar antwoord op geven?
De heer Timmermans (PvdA):
Ik stond al een tijdje te wachten, dus ik grijp even terug op een eerdere passage in uw betoog. U zei: het burgerinitiatief is een goede zaak; dat moeten wij doen. Dat ben ik hartstikke met u eens. Daarmee hebt u al één ding genoemd uit het grondwettelijk verdrag dat u wel wilt. Dan schieten wij al een beetje op. Welke andere dingen uit het grondwettelijk verdrag zou de SP graag gerealiseerd zien? Misschien kunnen wij zo langzaam toch komen tot een beeld van wat u wel wilt.
De heer Irrgang (SP):
Wij steunen inderdaad het Europees burgerinitiatief. Zoals ik al zei, zijn wij niet tegen een nieuw verdrag. Het zou ook heel raar zijn om te zeggen: er mag in de komende honderd jaar nooit een nieuw verdrag komen. Wat wij niet willen, is de oude grondwet in een nieuw jasje. Daar zitten wij niet op te wachten. Ik kan hier niet precies uitleggen hoe een nieuw verdrag er precies uit zou moeten zien. Dat was ik ook niet van plan, maar wij hebben nooit betwist dat er ook dingen in de grondwet staan, die gewoon goed zijn. Het lijkt mij bijvoorbeeld een bijzonder goede zaak om het EP uit Straatsburg weg te halen. Dat neemt echter allemaal onze vrees niet weg – u hebt zelf ook de Europese regeringsleiders geciteerd die gewoon willen ratificeren en doorgaan – dat wij straks dezelfde grondwet, zij het onder een andere naam, voorgelegd krijgen in een nieuw jasje.
De heer Timmermans (PvdA):
Om dit puntje even af te maken: helaas stond Straatsburg niet in de grondwet, dus dat kunnen wij er niet uithalen, maar ik hoop dat u en uw fractie de handschoen willen oppakken om in de komende tijd heel concreet met ons en anderen te praten over de vraag welke dingen wij wel willen en welke dingen niet. Dat vind ik een toekomstgerichte benadering en dat is constructiever dan alleen maar roepen: wij willen dit verdrag niet. Dat weten wij en dit verdrag komt er ook nooit weer, dus die discussie kunnen wij snel achter ons laten. Het gaat om de vraag wat in het belang is van de Nederlandse burger, wat in het belang is van Nederland. Laten wij daar nu eens een constructieve discussie over voeren.
De heer Irrgang (SP):
Ik pak graag de handschoen op dat wij duidelijk willen maken wat wij wel en wat wij niet willen in Europa. Voor ons is nu de grote vrees dat wij straks dezelfde grondwet in een nieuw jasje voorgelegd krijgen, en dat willen wij in ieder geval niet. U hebt zelf ook verwezen naar de dreiging van een hervatting van het ratificatieproces.
Ik ben gebleven bij staatssecretaris Van Gennip die over het wanbeheer van Nederlandse fondsen zei dat zij ook zelf al had geconstateerd dat een aantal dingen niet in orde waren. Welke dingen heeft de Nederlandse regering geconstateerd? Wat is hiermee gedaan? Welke actie is er ondernomen? Ik hoop dat er snel een einde aan deze wantoestanden kan komen, zodat Nederland echt een voorbeeldfunctie op dit gebied kan vervullen.
De heer Van Baalen (VVD):
Nu valt weer het woord wantoestanden, terwijl de heer Van Bommel een paar dagen geleden in de kranten van een grote schande sprak. Ik vind het chic van staatssecretaris Van Gennip dat zij heeft erkend dat vooral op het vlak van controle bepaalde zaken niet goed verliepen. De Europese Commissie heeft gezegd dat Nederland voor 1 januari aanstaande duidelijkheid moet verschaffen. Ga nu niet tegen de maan blaffen. Laten wij gewoon nagaan wat er niet goed gegaan is. U moet de Europese Commissie natuurlijk niet op het idee brengen dat hier allerlei wantoestanden hebben plaatsgevonden. U moet ook het Nederlands belang een beetje in de gaten houden.
De heer Irrgang (SP):
Volgens mij is het niet in het belang van Nederland om dingen die niet goed gaan, goed te praten. Zoals ik al zei, heeft de staatssecretaris zelf al gezegd dat een aantal dingen niet in orde waren. Blijkbaar zijn er toestanden geweest die niet in orde waren. Die noem ik wantoestanden. Het lijkt mij goed om dat hier te benoemen en om niet te denken dat de Europese Commissie het niet zal merken als wij dat hier niet doen. Dat is niet mijn interpretatie van het Nederlands belang.
De heer Van Baalen (VVD):
Het is goed dat u nu spreekt van toestanden, want dat is wat anders dan wantoestanden, maar ik vind dat eerst de feiten op tafel moeten komen. U moet eerst kennis van zaken hebben. Dat is mijn advies aan u. Daar doet u Nederland een groot plezier mee.
De heer Irrgang (SP):
Volgens mij heeft de staatssecretaris over feiten gesproken toen zij zei dat een aantal dingen niet in orde waren. Bepaalde toestanden waren niet goed. Dat zijn wantoestanden. Ik ben benieuwd naar wat er precies aan de hand is. Het lijkt mij in ieder geval dat Nederland ze snel moet corrigeren, want dit land laat zich er altijd op voorstaan dat het hier wel goed geregeld is. Nederland moet een nationale verklaring afleggen dat Europees geld goed wordt besteed.
De heer Meijer:
Voorzitter. Dit jaar spits ik mijn betoog toe op drie onderwerpen die vanuit Europa in Nederland de aandacht trekken: de verdere uitbreiding, de mist rondom de ontwerpgrondwet en de kostbare huisvesting van het Europees Parlement. Op 16 december 2000 nam ik tezamen met de twee toen meest waarschijnlijke kandidaten voor het eerstvolgende premierschap van Nederland, de heren Melkert en Dijkstal, deel aan een publiek debat in Amsterdam over de uitbreiding van de Europese Unie. Daar verdedigde ik het standpunt dat wij voorafgaand aan de uitbreiding de gezamenlijke kandidaten in het Oosten met een soort ontwikkelingshulp moesten steunen bij het optrekken van hun economie naar ons niveau. Die opvatting riep bijval bij een deel van het publiek op, maar ook een algemene verontwaardiging bij de vertegenwoordigers van de andere partijen. Inmiddels heeft de uitbreiding plaatsgevonden en zijn de verschillen tussen oude en nieuwe lidstaten allerminst weggenomen. Wij zien daarvan de negatieve gevolgen in de vorm van bedrijfsverplaatsingen, illegale arbeid, criminaliteit en druk op ons sociaal beleid. Tegelijkertijd zijn er nieuwe voldongen feiten geschapen. Voor Polen, Slovenië en binnenkort Roemenië zijn de nieuwe buitengrenzen die ze afsnijden van gebieden waarmee ze vroeger een staatsverband vormden, volstrekt onaanvaardbaar. Hun buren en Kroatië voorop, dat zich veel beter voorbereid voelt dan reeds toegelaten nieuwkomers, staan in de rij om zich morgen aan te sluiten met de hartelijke steun van alle binnenlandse politieke stromingen. Montenegro en Kosovo denken eigenlijk al lid te zijn, omdat zij in 2002 als enig wettig betaalmiddel de euro hebben ingevoerd.
Op dit moment tonen alle oude lidstaten een begrijpelijke uitbreidingsmoeheid. Uit het Kamerdebat van 11 april jongstleden concludeer ik dat Nederland daarin vooroploopt. Door in een vorige fase de uitbreiding heilig te verklaren als overwinning in de Koude Oorlog koersen wij nu aan op een slepend conflict met het Oosten. Hoe bereiden wij ons daarop voor? Dat is mijn vraag aan de regering. Een nieuwe complicatie is dat de voorzitter van de Europese Commissie en de twee grootste fracties in het Europees Parlement roepen dat er eerst een Europese grondwet moet zijn voordat nog enige nieuwe uitbreiding kan worden toegestaan. Hoe staat het met deze veelbesproken grondwet? Vlak voor het referendum van 1 juni 2005 werd door bewindslieden en oud-bewindslieden op eens geopperd dat het toch eigenlijk niet ging om een grondwet, maar om een eenvoudige verdragswijziging, zodat de kiezers er best vóór konden stemmen. Deze redenering overtuigde de kiezers allerminst. Een grondwetstekst waarin alleen had gestaan dat wij in Europa geen doodstraffen willen, dat wij burenruzies willen vermijden, dat wij onze grensoverschrijdende milieuproblemen willen oplossen, dat wij arme regio's in staat stellen om hun achterstanden in te halen, dat wij samen een Europees Parlement kiezen en dat wij voldoende tegenspel willen kunnen leveren tegen de overmacht van reusachtige internationale ondernemingen, had waarschijnlijk weinig weerstand opgeroepen. Juist de inhoud van de ontwerpverdragstekst, gericht op een superstaat met een neoliberaal beleid, maakte het ontwerp omstreden. Deze inhoud maakt ingrepen in woningcorporaties, ziekenhuizen en het openbaar vervoer mogelijk. Wordt de hoofdlijn van dit ontwerp naar de verwachting van de regering de inzet van een komende verdragswijziging, die op de traditionele wijze, dus zonder brede maatschappelijke discussie en zonder referendum zal worden doorgezet? Is de regering er kortom voorstander van dat de oude poging de komende tijd wordt doorgezet om de grondwet geen grondwet meer te noemen, maar de status en inhoud ervan wel te handhaven? Toenmalig staatssecretaris Nicolaï kwam eerder dit jaar in Straatsburg deze indruk wekken. Bevestig de regering nu deze indruk?
In 1999, tijdens de eerste deelname van leden van het Europees Parlement aan het jaarlijkse Kamerdebat over de Staat van de Unie, stond in de te bespreken tekst centraal dat wij moesten aanvaarden dat de besluitvorming door de Europese Unie steeds dieper zou gaan ingrijpen in onze binnenlandse politieke afwegingen. Dat uiterst belangrijke onderwerp werd toen volledig ondergesneeuwd door aandacht voor Straatsburg als plaats van bijeenkomst van het Europees Parlement. Unaniem sprak de Kamer uit dat de regering moest bevorderen dat er zo snel mogelijk een einde zou komen aan parlementsvergaderingen in Straatsburg. Sindsdien is dat niet gebeurd. In het debat van 2000 reageerde toenmalig premier Kok op mijn vraag met de stelling dat hij zijn tijd en energie niet zou gaan verspillen aan de uitvoering van de Kamerbreed gesteunde motie hierover. In 2006 kon de Franse president Chirac publiekelijk verklaren dat, in afwijking van gewekte verwachtingen, ook de huidige Nederlandse premier Balkenende zo netjes was geweest om hem op dit gebied helemaal niets te vragen zodat hij ook nergens op hoefde te reageren.
Ik kan de premier thans blij maken met de constatering dat ook de meeste Nederlandse Europarlementariërs dit punt hebben ingeslikt. Op 26 september jongstleden heeft in het Europees Parlement een stemming plaatsgevonden over een voorstel waarin het Presidium werd gemachtigd tot aankoop van parlementsgebouwen in Straatsburg. Dit is inderdaad een goede investering als men op lange termijn in Straatsburg wil blijven. Een amendement om het afgeven van deze machtiging uit te stellen, kreeg de volledige steun van de fracties van de SP en de ChristenUnie/SGP en daarnaast van minderheden uit de afvaardigingen van de PvdA, het CDA en de VVD. Bij de eindstemming waren van de 27 Nederlanders alleen de leden van de fractie van de SP allemaal tegen. Zij werden daarin alleen gesteund door de heer Van Buitenen en drie afgevaardigden van de PvdA, namelijk de heer Van den Berg, mevrouw Corbey en mevrouw Mastenbroek. Deze geringe tegenstand is helaas een steun in de rug voor de regering bij haar beleid om dit punt vooral niet aan te pakken.
De heer Van den Berg (PvdA):
Is de heer Meijer het met mij eens dat in het parlement de fractie van de PvdA en de overgrote meerderheid van de andere Nederlandse parlementariërs altijd krachtig hebben gepleit voor het stoppen met vergaderen in Straatsburg en dat nog steeds doen? Is hij het met mij eens dat zij dat nog steeds vragen en daarvoor overal actievoeren? Ik ben inderdaad tegen het kopen van de parlementsgebouwen, en wel uit overwegingen van strategisch-tactische aard. De hele PvdA-fractie en erg veel andere Nederlandse Europarlementariërs zijn ook daarop tegen. Uiteindelijk ging het hierbij echter om een zakelijke overweging wat er het meest zou kosten, en niet om de vraag of men voor of tegen vergaderen in Straatsburg was. Vindt u het verstandig om hier nu de indruk te wekken dat de Nederlandse parlementariërs dit punt hebben laten lopen? Vindt u dit niet een beetje goedkoop?
De heer Meijer:
Ik vind het inderdaad verstandig omdat tijdens campagnes voor de Europese verkiezingen partijen in Nederland over elkaar heen buitelen om aan te geven dat zij het vergaderen in Straatsburg zullen afschaffen. Op het moment dat het erop aan komt om zo'n besluit te nemen, inderdaad een indirect besluit vanwege de goedkeuring van de rekening van een voorafgaand jaar, die een machtiging oplevert om binnen een week erna gebouwen aan te kopen, is dat de testcase om te laten zien hoe serieus men meent dat men niet in Straatsburg wil doorgaan. Ik heb al aangegeven dat u daarin met mij het juiste standpunt hebt ingenomen. Ik zie echter ook dat de meerderheid van de Nederlandse afvaardiging, inclusief leden van uw eigen partij, dat niet heeft gedaan. Er zijn altijd verwijten, die ik op zich wel deel, geuit tegenover de regering, tegen achtereenvolgens premier Kok en premier Balkenende. Ik constateer nu dat er geen gesloten front meer is, zoals in het verleden en in de verkiezingsstrijd wel altijd werd voorgewend, om dat tegen te houden. Natuurlijk zullen er bij de eerstvolgende verkiezingen partijen zijn die zeggen dat men op hen moet stemmen, omdat zij tegen Straatsburg zijn. Op dit moment neem ik dat echter niet meer zo serieus.
De voorzitter:
Ik geef u heel kort de kans om recht te zetten wat naar uw mening moet worden rechtgezet, maar ik beoordeel dit wel als een punt dat een beetje buiten de orde van dit debat begint te raken.
Mevrouw Buitenweg:
Als de SP tendentieus wil zijn, zal ik het daarbij laten.
Als lid van de begrotingscommissie en dus met enige kennis van het geld kan ik zeggen dat de keuze was jarenlang meer huur betalen of goedkoper uit zijn door aankoop. Dat verhoedt niet dat de gebouwen worden verkocht. Ik vind het te gemakkelijk om te zeggen dat degenen die voor hebben gestemd omdat zij op het geld wilden letten, ook hebben gezegd dat zij voor eeuwig in Straatsburg wilden zitten. U hebt zojuist gezegd dat uw partij vindt dat Nederland nog steeds te veel aan Europa betaalt. Het is dus nodig om een zakelijke begroting te hebben. Ik ben er zelf ook voor; ik zit zelfs in het campagneteam om uit Straatsburg weg te gaan. U kunt mij dat dus niet verwijten. Laten wij echter wel wezen: het kost meer geld. Dan kun je misschien beter het besluit nemen om het gebouw aan te kopen, wat je vervolgens kunt verkopen in plaats van jarenlang huur te betalen. Dat laatste wilt u blijkbaar om schone handen te kunnen houden.
De heer Maaten:
Ik wil er meteen een concrete vraag aan koppelen. U vindt dat voor het principe dat wij niet naar Straatsburg moeten gaan, waarin ik het volledig met u eens ben, de Nederlandse belastingbetaler extra geld moet betalen?
De heer Meijer:
Ik heb niet voor niets gezegd dat het een heel verstandige keuze is om de gebouwen in Straatsburg aan te kopen, als je uitsluitend kijkt naar de financiële effecten en als je langdurig in Straatsburg wilt blijven. Na een aantal jaren is inderdaad sprake van een terugverdieneffect. Daarover hebben wij geen verschil van mening. De vraag is echter wel wat je met een dergelijk duur gebouw aan moet als je niet van plan bent om in Straatsburg te blijven. Uiteraard zijn er in de loop der jaren allerlei vindingrijke ideeën gekomen welke andere bestemming er met medewerking van de Franse regering aan gegeven zou moeten worden, maar het is niet erg waarschijnlijk dat dit ook zal gebeuren. Kortom, het in eigendom verwerven van gebouwen in Straatsburg zal een extra argument zijn om daar te blijven vergaderen. Dat betekent dat 200 mln. per jaar wordt verspild en na de uitbreiding een nog hoger bedrag. Het is dus helemaal niet zo voordelig voor de Nederlandse belastingbetaler om nu duurzaam vast te leggen dat het Europees Parlement in Straatsburg zal blijven vergaderen, waarbij wij er eigenlijk nauwelijks meer van afkunnen.
Mevrouw Buitenweg:
Mevrouw de voorzitter. Wij zijn inderdaad in het Europees Parlement hard bezig om te kijken naar een andere bestemming voor het Europees Parlement, bijvoorbeeld het technologisch centrum als dat ooit van de grond mocht komen. Wij zijn ermee bezig en zelfs de burgemeester van Straatsburg heeft er wel oog voor, omdat er een economische logica in zit om een hele maand bedrijvigheid te hebben in plaats van eens per maand volstrekte chaos in je stad.
Dan iets vrolijks om mee te beginnen. Ik wil de collega's uit de Tweede Kamer heel hartelijk danken. Zij hebben het amendement van Wijnand Duyvendak gesteund om Europarlementariërs op te nemen in de verlofregeling voor zwangere volksvertegenwoordigers. Ik kan uit Brussel melden dat het Europees Parlement op dit moment overlegt om ervoor te zorgen dat de Europese regels worden aangepast. Als dat lukt, kunnen ook de vervangers van de zwangere Europarlementariërs daadwerkelijk stemrecht hebben. Dat is belangrijk, want in Europa gaat het werk tijdens afwezigheid gewoon door.
Daarentegen lijkt in Nederland de Europese klok te zijn stilgezet. Ik sluit mij dan ook helemaal aan bij de observaties van mijn natuurlijke medestander Neelie Kroes in mijn lijfblad de Telegraaf. Zij is al een paar keer aangehaald en ik hoef het niet allemaal te herhalen, maar het gaat er onder meer over hoe weinig aandacht er voor Europa is in de verkiezingsprogramma's van de meeste partijen. De heer Van Baalen zei al dat elke Europawoordvoerder graag heeft dat het hele partijprogramma over het onderwerp Europa of internationaal gaat. Onze Europawoordvoerder heeft dan misschien een beetje meer invloed op de partij dan u, want bij ons begint het eerste hoofdstuk over internationaal beleid. Maar goed, dat er weinig aandacht is en dat volgens mevrouw Kroes de regering weinig betrokken is bij de discussie over de toekomst van Europa, wordt bevestigd in de Staat van de Europese Unie. De regering zegt daarin niet wat precies haar inzet is voor de volgende onderhandelingsronde, maar die is niet ver weg. Op 22 november zijn de verkiezingen. De formatie van het nieuwe kabinet zal waarschijnlijk nog niet zijn afgerond voor het begin van het Duitse voorzitterschap. Tijdens dit voorzitterschap zullen alle lidstaten precies moeten zeggen wat zij willen met die verworpen grondwet, dus niet alleen het "nee" van de SP, maar ook wat zij wel willen. Voorlopig heeft Nederland nog geen mening daarover. Ik citeer de Staat van de Unie: "Nederland zal zich terdege voorbereiden op deze consultaties." Dat is goed. "Dan zal de vraag rijzen aan welke vorm en inhoud een toekomstige verdragwijziging volgens Nederland dient te voldoen." Dan rijzen deze vragen, maar dat is wel een tikje laat. Om met Neelie Kroes te spreken: als wij niet meepraten, dan wordt er voor ons besloten.
Na het referendum werd afgezien van een breed maatschappelijk debat en werd steevast beloofd dat Europa een belangrijk onderdeel van de verkiezingscampagnes zou worden. Weet u nog, mijnheer Van Baalen? U heeft dat ook nadrukkelijk gezegd. Als wij willen dat burgers meer betrokken worden bij de besluitvorming, rijst de vraag welk Europa wij willen niet dan, maar dan rijst die nu. Dan gaat het niet alleen over de inhoud, maar ook over het proces van besluitvorming. Er wordt af en toe gezegd "van onderop", maar dat vind ik een beetje vaag. Hoe komen wij nu precies tot een beter verdrag? Met de andere groene partijen in Europa pleit GroenLinks voor een nieuwe conventie. Dat wil niet zeggen dat de werkwijze van de vorige conventie ideaal was. Die is absoluut voor verbetering vatbaar, maar wij zijn bang dat over het volgende verdrag weer achter gesloten deuren wordt onderhandeld door de 25 regeringsleiders. Dat biedt absoluut geen perspectief op een beter verdrag. Ik hoor graag van de andere partijen hoe jullie dat zien. Wat is het proces voor een nieuw verdrag? Er wordt gezegd dat die wijze mannen geen oplossing zijn; wijze vrouwen zijn misschien een betere optie. Maar misschien hebben jullie ook nog andere ideeën. Ik hoor dat ook graag van de regering. Wellicht bent u nog demissionair, wanneer Frau Merkel u belt. Zegt u dan dat u voor een conventie bent? Bent u voor een besloten intergouvernementele conferentie? Of heeft u een heel nieuw plan?
Over eerlijkheid en duidelijkheid gesproken! Ik heb mij flink gestoord aan de mist die is opgetrokken rondom de onderhandelingen met de Verenigde Staten over de passagiersgegevens. Als ik het goed heb, is nu afgesproken dat meer Amerikaanse autoriteiten toegang krijgen tot die gegevens; in ruil daarvoor mogen zij niet meer zelf neuzen in de databanken, maar krijgen zij de gegevens toegestuurd. Klopt dat? Dat hoor ik graag van u. Weet u wat dan de grap is? Ik heb hier het oude akkoord. De Amerikanen hebben dat al een keer beloofd, letterlijk. In het akkoord van 2004 staat dat wij van een pull- naar een pushsysteem gaan op een moment waarop dat technisch mogelijk is. Laat er nu precies hetzelfde in staan. Het is al sinds 2005 technisch mogelijk volgens Eurocommissaris Frattini. Vaak wordt gezegd dat burgers politici beoordelen aan de hand van de vraag of zij een auto van hen zouden kopen. Ik kan u zeggen dat de regering mensen twee keer laat betalen voor diezelfde auto. Wees dan gewoon eerlijk en zeg dat de Europese regeringen gewoon niet van plan zijn de regering-Bush een strobreed in de weg te leggen. Ik hoop dat de regering straks eerlijk wil vertellen dat de Amerikanen geen millimeter hebben hoeven in te leveren ten opzichte van het akkoord dat tot 1 oktober van kracht was, terwijl de EU wel concessies heeft gedaan. Kortom, dat is een slechte deal.
Ik kom bij mijn laatste punt. GroenLinks pleit voor het opnemen van dierenrechten in de Nederlandse Grondwet. Nederland moet weer koploper worden in dierenwelzijn, maar veel dierenleed is grensoverschrijdend georganiseerd; denk aan het gesleep met vee. Daarom hebben wij Europese dierenrechten nodig. Een nieuwe verdragsherziening biedt daarvoor kansen, mits wij tijdig onze inzet kenbaar maken. Die inzet moet zijn dat dierenwelzijn een gedeelde bevoegdheid wordt van de EU en de lidstaten, waarbij Brussel de grensoverschrijdende problemen aanpakt. Het "nee" tegen de Europese grondwet wordt te gemakkelijk gezien als een stem voor minder Europa. Voor de dierenrechten was het "nee" een stem voor meer Europa, zo is mijn stelling. Ik hoor daarop graag de reactie van de minister-president.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voorzitter. De vraag die wij vandaag aan onszelf moeten stellen, is: van wie is het project Europa. Ik stel de vraag als eerste aan de Nederlandse regering. Lange tijd werd gezegd dat het project Europa een eliteproject is. De politieke elite heeft het vaak voor het zeggen gehad en heeft over de hoofden van de bevolking van de Europese landen besluiten genomen. Ik heb nu het gevoel dat het Europese project na het "nee" van Nederland en Frankrijk behoorlijk verweesd is. Niemand staat op en zegt: het Europese integratieproject, waar wij decennialang stabiliteit, welvaart en vooruitgang aan te danken hebben, is het project dat wij verdedigen en waar wij voor staan.
De christendemocraten en de sociaaldemocraten hebben een behoorlijke traditie in het opbouwen en ontwikkelen van de Europese Unie, maar ik word niet vrolijk van de Staat van de Unie die de minister-president ons heeft toegestuurd. Deze schittert van vaagheid, zeker als het gaat om de toekomstvisie, en is een droge opsomming van mededelingen en voorgenomen richtlijnen. Je zou kunnen zeggen dat het een soort telefoonboek is. Daarmee wordt de bevolking niet geïnspireerd en zorg je niet voor een groter draagvlak.
Vandaag is meerdere malen gememoreerd dat de Nederlandse regering anderhalf jaar na het "nee" van de Nederlandse bevolking behoorlijk lamgeslagen is. Wij weten echt niet wat de visie van dit kabinet is. Waar gaat de Europese Unie in de toekomst naartoe? Mijn collega Buitenweg heeft indringend gevraagd hoe de minister-president reageert, als mevrouw Merkel straks contact met hem opneemt en vraagt hoe zij volgens hem te werk moet gaan.
Het centrale probleem voor de Europese Unie is volgens mijn fractie gebrek aan geloofwaardigheid. De geloofwaardigheid is behoorlijk aangetast, om te beginnen intern ten opzichte van de bevolking van de Europese landen. Dat is volgens mij een levensgroot probleem voor de Europese Unie. De regels van de interne markt gaan boven alles in de visie van dit kabinet. Sociaal beleid en milieubeleid worden ondergeschikt gemaakt aan de vervolmaking van de interne markt. Arbowetgeving en woningcorporaties moeten allemaal wijken, als er weer een nieuwe regel over de interne markt is bedacht in Brussel. Daar moet duidelijk een eind aan komen.
Een ander punt waarop de geloofwaardigheid behoorlijk is aangetast, is de manier waarop tot nu toe met de uitbreiding is omgegaan. Door de collega's is ook gezegd dat de criteria er zijn om serieus genomen te worden. Wanneer de criteria niet serieus worden genomen, de landen zich er niet aan houden en de uitbreiding toch doorgaat, wordt de geloofwaardigheid van de Europese Unie aangetast. Dat tast de geloofwaardigheid van de EU aan. Daardoor wordt ook het geloof van de bevolking in de eerlijkheid van dat proces aangetast. Is het niet mogelijk dat Roemenië en Bulgarije een apart traject volgen, afhankelijk van de omvang van de problemen?
Wij hebben vandaag een petitie in ontvangst genomen van jonge Turkse Nederlanders. Zij willen daarmee bewerkstelligen dat wij de toekomstige lidstaat Turkije serieus nemen op de punten van de naleving van de mensenrechten en de vrijheid van meningsuiting.
Door de Europese Unie is gesproken over grote vraagstukken van deze wereld, waaronder het klimaatbeleid en duurzame energie. Mij is echter niet duidelijk hoe de EU ten opzichte van die problemen staat. Evenmin weet ik wat het standpunt van deze regering daarover is. Ook op de punten van migratie en asielbeleid is dat niet duidelijk. Ik vond het echt beschamend om deze zomer getuige te zijn van het feit dat een deel van de Afrikaanse bevolking op de stranden van Spanje aanspoelde en in een mensonterende situatie terechtkwam. De heer Frattini heeft het voorstel gedaan om een Europese greencard in te voeren. Wat is de opvatting van de Nederlandse regering daarover? En wat is haar mening over het afbouwen van landbouwsubsidies die van groot belang zijn voor ontwikkelingslanden?
Ik ga in op extern beleid. Hoe gaan wij om met het Rusland van president Poetin? Ik spreek niet voor niets over het Rusland van president Poetin. Dat was namelijk de titel van het boek van Anna Politkovskaja die op een verschrikkelijke manier om het leven is gekomen. Zij is niet de eerste journalist die in het Rusland van president Poetin is vermoord. Wat is de mening van de Nederlandse regering en die van de EU over Rusland? Zij moeten toch voor bepaalde waarden staan? Ik doel dan op de mensenrechten en de internationale rechten.
Als de EU er niet was geweest, hadden wij er waarschijnlijk voor gepleit dat die er kwam. Er zijn immers zo veel uitdagingen in deze wereld dat samenwerking en integratie meer dan ooit vereist zijn. Om verder te gaan met een slagvaardig en inspirerende EU, is een gevoel van urgentie, leiderschap en visie nodig. Ik heb ook de kleine lettertjes in het stuk met de titel De Staat van de Europese Unie gelezen. Datgene wat daar staat, heb ik helaas niet ontdekt.
De heer Herben (LPF):
Voorzitter. Ik had mijn betoog gebaseerd op het stuk met de titel De Staat van de Europese Unie. Nu ik de krant heb gelezen, de betogen van de voorgaande sprekers heb gehoord en de uitspraken van Eurocommissaris Verheugen heb beluisterd, besluit ik mijn bijdrage om te gooien.
Er is gesproken over datgene wat Europa mist en over de vraag hoe wij het dichter bij de burger kunnen brengen. Ik heb de oude oplossingen weer gehoord, namelijk dat wij de problemen waar Europa voor staat duidelijker in beeld moeten brengen en dat wij zijn verdiensten moeten opsommen. Diverse woordvoerders hebben gezegd dat wij bijvoorbeeld de belangrijke rol die Europa speelt bij de bestrijding van het terrorisme, naar voren moeten brengen. Tijdens de algemene politieke beschouwingen heb ik er al op gewezen dat wij weer vluchten in de casuïstiek. Wij gaan terug naar de onderwerpen, dus wij doen aan casuïstiek. Waar het in Europa vooral om gaat, is de stijl van regeren. Dat is het belangrijkst.
Staat u mij toe een onschuldig, minder politiek beladen voorbeeld te noemen dat Pim Fortuyn indertijd heeft aangehaald. Dat had betrekking op de mobiliteit. Wij hebben indertijd gezegd te stoppen met automobilisten pesten en ons best te gaan doen om de files te bestrijden. Wij hebben echter niet beloofd de files op te lossen. Het ging om de stijl van regeren. Nederland had toen geen problemen met het vreemdelingenbeleid en Nederlanders waren ook niet xenofoob. Welnee, het ging om de wijze van omgang van de regering met het vreemdelingenbeleid.
Als een burger kiest voor het nationaal of Europees Parlement geeft die een mandaat voor vier jaar. Hij of zij weet niet welk onderwerp in het jaar 2009 op de politieke agenda staat. De burger schenkt echter vertrouwen aan de politici dat zij het onderwerp dat dan op de agenda staat op de juiste wijze behartigen. Het is dus vooral een vertrouwenskwestie. Democratie groeit van onderaf en mag nooit van bovenop worden opgelegd, ook niet met de beste bedoelingen. Dat was het grote probleem met Brussel en met de grondwet. Om die reden heeft mijn fractie samen met de SP en de christelijke partijen het voortouw genomen in het verzet tegen die grondwet. Dat was niet omdat wij tegen Europa zouden zijn. Dat misverstand is inmiddels opgelost. De minister van Buitenlandse Zaken kent mij als iemand die constructief met Europa omgaat. Wij hebben in de motie-Herben de term grondwet ter discussie gesteld. Wij hebben gevraagd om het organiseren van een subsidiariteitsconferentie. De regering heeft dat opgepakt. Wij hebben de aansturende rol van de minister-president willen versterken. Ook dat is opgepakt. Ik ben ook blij met de aanwezigheid van de collega's uit Brussel. Ook dat is een manier om Europa dichter bij de burger te brengen. Wij hebben gevraagd om te kijken naar het dubbelmandaat en de mogelijkheid om de woordvoerders uit Brussel in Den Haag het woord te laten voeren of omgekeerd. Over Europa moet immers hier gesproken worden. De rol van de nationale parlementen moet worden versterkt. Dat is altijd de inzet geweest van de Lijst Pim Fortuyn.
Ik vraag de collega's om niet weer te vluchten in de casuïstiek en niet op te sommen wat Europa allemaal heeft bereikt. Dat is het punt niet. Ga ook de finaliteitsvraag niet uit de weg: wat zijn letterlijk en figuurlijk de grenzen van Europa? Die vraag is en blijft essentieel. De Turkse onderhandelaars en de Turkse bevolking zullen niet willen dat uiteindelijk Brussel bij meerderheid beslist wat er op de Anatolische hoogvlakte moet gebeuren. Dan vluchten alle Turken weg uit Europa. Dat willen zij niet. Het woord federatie of superstaat is niet alleen taboe bij de Lijst Pim Fortuyn, de Engelsen of de Polen, maar zeker ook bij de Turken. Wij kunnen de toekomst van Europa geen gestalte geven als wij de finaliteitsvraag niet beantwoorden. Als wij dat niet doen of niet kunnen, moeten wij voorlopig doorgaan op de weg die de heer Van Baalen heeft beschreven. Wij moeten dan bezien in hoeverre het Verdrag van Nice verbeterd kan worden. Meer pretenties moeten wij niet hebben als wij de finaliteitsvraag niet kunnen beantwoorden. Dan moeten wij ook niet komen met een grondwet, light of niet. Dat zal de burger in Nederland, laat staan in landen met veel meer chauvinisme, nooit accepteren. Dat is de kern van het probleem.
Er zijn al veel woorden gewijd aan Turkije. Er lijkt geen einde te komen aan de problemen met de Turkse onderhandelingen. De kwestie-Cyprus is niet geregeld. De erkenning laat op zich wachten. Turkije dreigt zowaar Frankrijk met sancties. De problemen met de Koerden laaien weer op. Wat vindt de regering van de gedachte om de periode van bezinning die Europa heeft genomen ook van toepassing te verklaren op de onderhandelingen met Turkije? Kunnen wij die onderhandelingen niet beter opschorten tot er bevredigende regelingen zijn getroffen voor deze fundamentele kwesties? Als wij dat niet doen, lopen de onderhandelingen geheid spaak. Als ik advocaat van de duivel mag spelen, adviseer ik de regering om gas terug te nemen en een periode van reflectie in te lassen. Anders zullen de Turken zich afwenden van Europa. Daar zou de LPF rouwig om zijn omdat Turkije een gewaardeerd bondgenoot is in de NAVO. Zo ga je niet met elkaar om. Ik wil niet dat Turkije wordt geconfronteerd met een Brussel dat ook mijn partij niet wil. Ik kan dat het beste onder woorden brengen door de vicevoorzitter van de Europese Commissie, Günter Verheugen, te citeren. Wat hij zei, is precies wat ook de burger dwarszit, namelijk: de ambtenaren in Brussel hebben een machtspositie bereikt. Het is momenteel de grootste opgave van de 25 Eurocommissarissen om het ambtenarenapparaat onder controle te houden. Die ambtenaren beslissen te veel, ze zijn decennia getraind in meer regels en voorschriften, maar dat krijg je niet uit hun hoofd. Het grote probleem van de eurobureaucratie is volgens Verheugen dat ambtenaren hun persoonlijke visie als het officiële standpunt van de Commissie aan de lidstaten overbrengen.
De oplossing is verdere afslanking van de Europese bureaucratie: er moet beter worden samengewerkt, minder bestuurders, meer uitvoerders. Een citaat. "Mijn staf zegt: Wij zijn 80, 90% van de tijd bezig zijn met interne coördinatie. Wij gebruiken het grootste deel van onze tijd om problemen op te lossen die er niet zouden zijn als wij er zelf ook niet zouden zijn. Volgens de vicevoorzitter van de Europese Commissie kan Europa in vijf jaar tijd 75 mld. besparen als de cultuur in Brussel verandert." En dat is nu precies waarom het gaat en waarmee ik mijn inbreng begon: de stijl van regeren. Democratie wordt niet van bovenaf opgelegd, niet door een Brussels apparaat, maar groeit in de harten van de mensen, van onderaf. Het is een heilloze weg om instituties te versterken, het moet echt gebeuren hier, in de nationale parlementen.
Voorzitter. Ik rond af. Ik complimenteer de collega's die zich in Brussel hebben ingespannen voor verplaatsing van het Europees Parlement uit Straatsburg. Bij eerdere debatten heb ik de minister-president voorgehouden dat mijn fractie van plan was daarover een motie in te dienen. Hij zei destijds dat dat niet nodig was, dat stille diplomatie werkzamer is dan dat. Het is er nog steeds niet van gekomen. Nu is er een handtekeningenactie gehouden, het geluid wordt alleen maar sterker. Ik overweeg dan toch maar om in tweede termijn alsnog die motie in te dienen. Ik kijk dan graag naar de collega's uit Brussel die daar hun uiterste best voor hebben gedaan en die daar in het hol van de leeuw dit standpunt hebben verdedigd. Ik zou het op prijs stellen als wij dat samen konden doen. U weet dat wij niet in Brussel vertegenwoordigd zijn.
De voorzitter:
Ik had begrepen dat dit uw afronding was?
De heer Herben (LPF):
Inderdaad. Mijn laatste vraag is of de minister nog eens duidelijk kan uitleggen wat op bladzijde 30 staat over de netto EU-afdrachten. Er ontbreken cijfers over 2012-2013. Wat verklaart de sterke stijging van de afdracht in 2007 en 2008? Waarom duurt het zo lang voordat het eigenmiddelenbesluit, het miljard dat wij terugkrijgen, wordt geratificeerd, namelijk pas in 2008? Waarom kan daar niet veel eerder duidelijkheid over komen? Soms vraag je je af of het niet kan worden teruggedraaid of is het wederom een puur bureaucratische aangelegenheid?
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. In de D66-borst leeft een sterk Europees hart. Alleen binnen Europa kunnen wij de problemen van Nederland van morgen oplossen. Europa is niet hullie, maar wij, Europa is geen buitenland, maar binnenland! Waar Nederland altijd vooropliep in Europa en het hart op de juiste plaats had, is de afgelopen jaren wel iets veranderd. Dat merkte ook Eurocommissaris Neelie Kroes op en PvdA-coryfee Ad Geelhoed. Kroes sprak over de politiek die visieloos is en de heer Geelhoed zei in NRC Handelsblad van 30 september: "De VVD doet er het zwijgen toe, het PvdA-programma kenmerkt zich door een beteuterde euroscepsis, waarbij Europa vooral moet afblijven van heilige huisjes, en het CDA laat het bij enkele vage algemeenheden. Het Europees bestuur loopt vast en Nederland kijkt de andere kant op. Ik ben als de dood voor een introvert en licht xenofoob bestel waarin het politiek correct is om over Europa te zwijgen."
Dat er voor die hartenkreet reden is, wordt telkens weer duidelijk in Nederland. Het hart voor Europa klopt grillig, bijvoorbeeld bij minister Zalm die niet nalaat om steeds een flinke injectienaald in dat hart te steken en probeert dat tot stilstand te brengen als hij weer eens spreekt over de EU-bijdrages. Een beetje borrelpraat en weinig constructief!
Voorzitter. Ruim anderhalf jaar geleden stond ik samen met collega's Karimi en Dubbelboer aan de andere kant van het Binnenhof. Daar vond in de Eerste Kamer het debat plaats over het referendum over de Europese grondwet. Doel van dat referendum was onder meer om Europa echt onderdeel te laten worden van het maatschappelijk debat. Ondanks het "neen" van de meerderheid van de bevolking is die missie toen wel geslaagd. Het debat was er, al was het soms wat onwennig. Politici vlogen uit de bocht, zowel voor- als tegenstanders, maar er was aandacht voor Europa. Europa werd niet langer slechts bediscussieerd in de ambtelijke coulissen van het maatschappelijke debat, maar ook op straat, in de tram, tijdens verjaardagsfeestjes, over de heg tussen buren, maar daarna bleef het angstig stil. De regering probeerde een maatschappelijk debat op te zetten, maar kwam niet verder dan een enquête onder de bevolking. Het hart klopt ineens een stuk zachter alsof wij in winterslaap zijn. En inderdaad, na het nee tegen de grondwet miste het hart wel een slag, maar dat is geen reden om niet meer op ons Europese hart te vertrouwen. Het heeft wel onderhoud, conditie, beweging nodig opdat het kan voldoen aan de eisen van de nieuwe tijd, maar als ik de Staat van de Unie lees kan ik niet anders dan constateren dat de regering een trui over het hoofd heeft getrokken en zo stil en angstig als een konijn hoopt dat niemand meer naar Europa vraagt.
Intussen gaat de wereld om ons heen gewoon door. De Duitsers en Italianen discussiëren druk over het verder gaan van de Europese grondwet. Meer dan de helft van de Europese lidstaten heeft de grondwet inmiddels geratificeerd. Zelfs Frankrijk, dat ook nee heeft gezegd, discussieert. Presidentskandidaat Sarkozy heeft een plan gepresenteerd voor een miniverdrag waarin enkele hoognodige hervormingen worden doorgevoerd. Je kunt het ermee eens zijn of niet, maar hij steekt wel zijn nek uit.
Nederland mag niet wachten tot het straks door grote broer Duitsland aan de hand wordt meegenomen en zich moet schikken in wat er ligt. Nederland moet meer het initiatief nemen. De minister-president zou het initiatief moeten nemen in de laatste maanden van dit kabinet. Zal hem dit lukken? Zijn zichtbaarheid op het Europese toneel is helaas beperkt. Dit wordt pijnlijk geïllustreerd in het Berlaymontgebouw in Brussel, de zetel van de Europese Commissie, waar op dit moment een foto-expositie van persbureau Reuters is te zien. Een van de foto's heeft een opvallend onderschrift: Ontmoeting tussen Romano Prodi, Chirac en de Zweedse premier en enkele delegatiemedewerkers. Dit is pijnlijk voor een chauvinistische Nederlander, want een van die delegatiemedewerkers is toch overduidelijk onze Jan Peter Balkenende. Het is erg tragisch dat hij blijkbaar niet wordt herkend door de medewerkers van de Europese Commissie.
Alle gekheid op een stokje: het is erg belangrijk om in te grijpen en het initiatief te nemen. Daar spreek ik de minister-president op aan. Hij heeft al heel wat dingen laten liggen. Waarom heeft hij destijds niet het initiatief genomen om in te grijpen in de Europese landbouwsubsidies? Hij heeft in de besluitvorming over Straatsburg geen doorzettingskracht getoond; hij heeft dit laten liggen. Wij zouden graag zien dat de premier het initiatief neemt om op korte termijn optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden die de huidige verdragen van Amsterdam en Nice ons reeds bieden. Bijvoorbeeld door een einde te maken aan het vetorecht in de raad. Bijvoorbeeld door het Europees Parlement mede bevoegdheid te geven over asiel en immigratie, opdat er eindelijk een Europees beleid komt voor legale migratie en de invoering van een Europese greencard. Bijvoorbeeld door tijdens alle raden in het openbaar te vergaderen, inclusief de voorbereidende vergaderingen. Bijvoorbeeld door een Europees burgerinitiatief in te voeren. Dit is, medecollega's, geen "cherry picking" of een poging om de grondwet via achterkamertjes alsnog stapje voor stapje in te voeren, maar uitvoering geven aan wat wij allang met goedkeuring van dit parlement hebben afgesproken.
De heer Van Dijk (CDA):
Het CDA heeft zich altijd voorstander getoond van één vestigingsplaats, namelijk Brussel. Kan de heer Van der Ham nagaan waarom het zo lastig is om dit probleem op te lossen? Volgens mij is de oorzaak het feit dat de zaak in het Verdrag van Amsterdam is verankerd. Weet hij ook wie toen namens Nederland dit punt nadrukkelijk naar voren heeft gebracht?
De heer Van der Ham (D66):
Dit zullen ongetwijfeld de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Van Mierlo, en de toenmalige minister-president, de heer Kok, zijn geweest.
De heer Van Dijk (CDA):
Met andere woorden: daar ligt het grote struikelblok om dit probleem op korte termijn op te lossen.
De heer Van der Ham (D66):
Ik denk dat wij het er nu allemaal over eens zijn dat Straatsburg niet langer een zetel van het Europees Parlement zou moeten zijn. Voor mij is het echter de vraag hoe Nederland ervoor kan zorgen dat het een voet tussen de deur van die discussie krijgt. Wij hebben de minister-president hier de opdracht gegeven om dit onderwerp op de agenda te zetten, maar hij heeft zich daar wel heel gemakkelijk van af laten brengen omdat er geen draagvlak zou zijn. Soms moet je ook als minister-president een beetje Europees burgerlijk ongehoorzaam zijn en toch doorzetten op zo'n punt. Ik vind dat de minister-president zich te veel schikt naar de mores die op dat moment gelden in zo'n vergadering. Ik zou graag zien dat hij wat meer ambitie, wat meer doorzettingsvermogen zou tonen om dit punt hoger op de agenda te krijgen.
De heer Van Dijk (CDA):
Hierover moest en moet met alle vijfentwintig lidstaten worden onderhandeld. Het grote probleem daarbij is dat het verankerd is in een verdrag waarvoor uw minister van Buitenlandse Zaken verantwoordelijk was.
De heer Van der Ham (D66):
Ik ben het met u eens dat het Verdrag van Amsterdam op dit punt niet ideaal is, maar volgens mij vinden wij dat allemaal al jaren. Ook de Europese grondwet was niet ideaal, maar wel een stap in de goede richting. Soms win je en soms verlies je. Ik vraag de minister-president nu om hiervoor zoveel mogelijk draagvlak te creëren en het op de agenda te houden. Ik denk dat wij dat allemaal belangrijk vinden en ik hoop dat de minister-president hieraan actief wil werken. De geschiedenis is de geschiedenis. Dat moet ik u nageven.
Voorzitter. Op 22 maart heeft de Kamer met de minister-president gesproken over meer geld en ambitie voor duurzame energie. Ik heb de minister daarna een aantal keer aangesproken op de motie die toen is aangenomen. Hij heeft mij elke keer gezegd dat hij zou uitwerken wat de inzet van Nederland is op het gebied van duurzame energie en hoeveel geld Nederland over heeft voor het verhogen van de investeringen in research en development. Ik heb echter nog steeds niets gezien. De regering neemt dus te weinig initiatieven op het terrein van milieu en duurzaamheid. Ik hoop dat de minister-president mij er in zijn antwoord van kan overtuigen dat hij hiervan het komende halfjaar echt werk zal maken. Ik denk daarbij zeker ook aan dierenrechten en strengere eisen voor de luchtkwaliteit.
De bescherming van grondrechten is een belangrijk punt voor mijn fractie, bijvoorbeeld bij het overleggen van "passenger name records". Afgelopen vrijdag heeft de Unie hierover een overeenkomst gesloten met de Verenigde Staten. Op het eerste gezicht is er niet veelveranderd, maar wie tussen de regels door leest en de door de Amerikanen aangeleverde "side letter" goed bestudeerd, moet zich wel grote zorgen maken. Ik hoor graag van de minister van Buitenlandse Zaken hoe wij deze "side letter" moeten beoordelen en welke waarde hij hieraan toekent. De Raad van ministers moet nog akkoord gaan met de overeenkomst, maar ik denk dat Europa hiermee, gezien de "side letter", onmogelijk akkoord kan gaan.
Om de gelijke rechten en kansen van alle Europeanen te garanderen is bescherming van de grondrechten gewenst. Het is dan ook hoog tijd dat de minister-president gaat werken aan de erkenning door alle lidstaten van getrouwde homoparen.
Een substantieel deel van de Staat van de Unie betreft de financiën. Met overdreven trots over het binnenhalen van het miljard klopt dit kabinet zichzelf op de borst. Overdreven, want de zo gewenste eerlijke verdeling van de lasten binnen Europa is hierdoor geen stap dichterbij gekomen. Nog steeds betaalt een rijke Portugees minder dan een arme Nederlander. De enige manier om binnen Europa tot een eerlijke verdeling van de lasten te komen is de beslissing om af te stappen van een nationale bijdrage en in te zetten op een individuele bijdrage, waarbij iedere Europeaan, ongeacht zijn woonplaats, naar vermogen betaalt. Mijn fractie vindt dat dit de inzet had moeten zijn en zou moeten worden. Is de regering bereid om hiervoor bij de onderhandelingen over de volgende financiële perspectieven te pleiten?
Na het referendum is ons hart niet opgehouden met kloppen, maar op sommige punten is het wel toe aan een dotterbehandeling, bijvoorbeeld bij de samenwerking op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken. In de strijd tegen het internationale terrorisme is het meer dan ooit noodzakelijk dat Europa gezamenlijk optreedt en met één mond spreekt. De afschaffing van het veto op dit onderdeel zorgt niet alleen voor een slagvaardiger optreden, maar maakt het bovendien mogelijk om beleidsontwikkelingen op dit punt democratisch controleerbaar te maken. Hiermee komt hopelijk ook meteen een einde aan vage informele EU-topjes, waar een handjevol lidstaten achter gesloten deuren de dienst uitmaakt.
De D66-fractie roept het kabinet op om het initiatief van het Finse voorzitterschap voor de zogenaamde passerellebepaling te ondersteunen. Deze bepaling houdt in dat er overgegaan wordt op meerderheidsbesluitvorming met medebeslissingsrecht voor het Europees Parlement.
Mijn fractie is geschrokken van de recente cijfers van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding in Stockholm, waaruit blijkt dat het aantal besmettingen met hiv sinds 2000 met 40% is gestegen. 30% van de besmette mensen weet zelf niet dat ze besmet zijn. Deze mensen reizen echter wel over de grens en daardoor wordt het een Europees probleem. Hiv is vaak gelieerd aan seks en dus moeilijk bespreekbaar, zeker in conservatieve landen. Nederland zal hierbij een voortrekkersrol moeten gaan spelen. Ik hoor daarom graag wat de regering aan dit probleem denkt te gaan doen. In Afrika moet Europa het gat in de aidsbestrijding opvullen dat de conservatieve regering-Bush door haar dogma's heeft laten vallen. Kan de regering hierover een toezegging doen?
De Europese dimensie ontbreekt op dit moment in het debat tussen de lijsttrekkers rond de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november. Dit belangrijke onderwerp zou hoger op de agenda moeten staan. Leiders van politieke partijen en parlementair journalisten hebben echter vaak weinig aandacht voor die Europese dimensie. Ik wil daarom een voorstel doen aan mijn collega's. Europa is nu te vaak een onderwerp van woordvoerders. Fractievoorzitters maken regelmatig een reis naar de Antillen of het buitenland; dit jaar ging die naar India. In hun kielzog gaan binnenlandse journalisten mee. Zowel politici als journalisten worden zo geprikkeld om hun blik te verruimen. Waarom is er niet elk jaar een gezamenlijke reis van de fractievoorzitters naar Brussel? Europa wordt zo echt op de kaart gezet, ook bij onze politieke leiders. Dit is mogelijk een interessant idee voor het Presidium, zodat Europa niet alleen bij de woordvoerders maar ook bij de leiders van de verschillende fracties meer in het hart gaat zitten.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. De heer Van der Ham heeft een mooi voorstel gedaan. Ik vraag mij echter wel af of je om Europa op de kaart te zetten als fractievoorzitters naar Brussel moet gaan. Zelf heb ik voorgesteld om met de fractievoorzitters naar een aantal nieuw toegetreden Europese lidstaten te gaan, wat helaas door een brede meerderheid van mijn collega's werd afgewezen.
De heer Van der Ham (D66):
Ik wil nog even iets corrigeren. Doordat wij op een doordeweekse dag vergaderen, kan het enkele lid van het Europees Parlement namens D66, Sophie in 't Veld, hier niet aanwezig zijn. Ik heb diverse oproepen gedaan om op een andere dag te vergaderen, wat helaas niet werd gehonoreerd. Zij had hier graag aanwezig willen zijn.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik weet niet in hoeverre dit een reactie is op mijn reactie op het voorstel van de heer Van der Ham. Hij heeft het in ieder geval gezegd zodat het in de Handelingen staat: zij is verontschuldigd.
Ik heb een weinig originele start: wij zijn anderhalf jaar verder na de verwerping van de Europese grondwet. Collega Van Baalen zei terecht dat die verwerping niet alleen aan het kabinet te danken is; er was een actief neekamp. Maar toch, ere wie ere toekomt: het kabinet was zeer behulpzaam bij het uiteindelijk verworpen krijgen van deze grondwet.
Na het referendum is de "denkpauze" van start gegaan. Collega Van der Staaij zei met de van hem bekende fijnzinnige humor: denk erom, een denkpauze is iets anders dan een pauze in het denken. Ik heb sterk het gevoel dat het toch een pauze in het denken is geworden, wat een verkeerde interpretatie van "denkpauze" is. Daar slaan ook de opmerkingen van mevrouw Kroes over de verkiezingsprogramma's op. Als je het cynisch wilt zien, zijn veel van de verkiezingsprogramma's een fraaie uitdrukking van die pauze in het denken. Mevrouw Kroes was terecht verbijsterd door de vage of soms zelfs ontbrekende Europese paragrafen.
De activiteiten van de regering zijn vooral gericht geweest op het creëren van meer draagvlak voor de Europese Unie. Er zijn adviezen verschenen over hoe het vertrouwen van de Nederlandse burger kan worden hersteld en over hoe Europese structuren beter in het Nederlandse staatsbestel kunnen worden geïncorporeerd. De regering gaat meer investeren in voorlichting en communicatie. Er is echter meer nodig om het vertrouwen van de Nederlandse burger te herwinnen.
Met de opheffing van de Europese deling en de daaruit voortkomende toetreding van tien nieuwe lidstaten heeft de Europese Unie een nieuwe historische fase bereikt. Deze staat niet meer primair in het teken van garanties voor vrede en welvaart en het verzoenen van Frankrijk en Duitsland. Daarmee is ook de vraag naar de legitimiteit van de Europese Unie in discussie gekomen. Het debat na 1 juni 2005 had niet moeten gaan over "hoe nu verder met de grondwet?" maar over de toekomst van de Europese samenwerking. Daarover is het te stil gebleven, in ieder geval in Nederland.
Het einddoel van de Europese Unie is grotendeels bereikt. De Unie dient dan ook veel meer gericht te worden op versterking van de nationale staten dan op verdere verdieping van de Europese samenwerking. Wel moet een herziening van de Europese verdragen plaatsvinden, gericht op het efficiënter en transparanter maken van de bestaande samenwerking in die Unie van meer dan 25 lidstaten. Concreet betekent dit dat er duidelijke grenzen moeten worden gesteld aan de bevoegdheden van de Europese Unie. De Unie moet zich dan ook losmaken van de mijns inziens terechte argwaan die vele burgers hebben, namelijk dat de Unie zich met een niet te verzadigen machtshonger steeds verder en dieper "invreet" in de nationale soevereiniteit. Deze onverzadigbaarheid zit momenteel als een dwingende logica ingebakken in de verdragen. Dat heeft te maken met de wijze van formuleren van de bevoegdheden van de Unie. Deze worden doorgaans omschreven in termen van resultaten, en niet als staatkundig begrensde bevoegdheden. Ik noem bijvoorbeeld de bodemrichtlijn. Uit dit voorbeeld blijkt dat, alle mooie woorden ten spijt, bijvoorbeeld over een meer bescheiden opstelling van de Europese Commissie, ook na verwerping van de Europese grondwet door Frankrijk en Nederland, zelfbeperking nog steeds niet in het woordenboek van de Europese Commissie voorkomt. Toch denk ik dat wij het moeten hebben van de zelfbeperking van de Europese instituties. Een herformulering van de Europese Unie als een internationale instelling met principieel begrensde bevoegdheden is dan ook nodig. Alleen in zo'n staatkundige architectuur krijgen de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel en de versterking van de rol van de nationale parlementen zin en houvast. Dan ontstaat er ook ruimte voor institutionele hervormingen, bijvoorbeeld een verkleining van de Europese Commissie. Een fundamentele heroriëntatie van de Europese Unie kan dan ook worden benut om de geografische grens van de Europese Unie vast te stellen. Hierover hebben wij al eerder met de regering gedebatteerd.
Op dit moment heeft de Europese Unie eerst tijd nodig om de snelle uitbreiding tot 25 lidstaten te verwerken. Afspraken met Roemenië en Bulgarije moeten worden nagekomen. Wat de fractie van de ChristenUnie betreft, worden er verder geen nieuwe lidstaten toegelaten, en worden er ook geen perspectieven daarop geboden of kandidaatlidmaatschappen verleend. De fractie van de ChristenUnie hecht te veel waarde aan een goede Europese samenwerking om straks nieuwe lidstaten te laten binnenkomen in een huis in verval. het zij verre van mij om achteraf het besluit over de toetreding van tien nieuwe lidstaten ter discussie te stellen, maar wij kunnen onze ogen niet sluiten voor de stagnatie in de hervormingen die her en der is opgetreden. Dit onderstreept nog eens hoe belangrijk is om de Kopenhagencriteria strikt te hanteren en geen nieuwe toetredingsdata meer vast te stellen. Ik vraag de regering naar haar conclusies uit dit proces.
Dan kom ik ten slotte op de kwestie-Turkije. Dit land blijft zich onwillig opstellen in de onderhandelingen met de Europese Unie. Veel hervormingsmaatregelen zijn nog niet doorgevoerd. Turkije blijft hardnekkig weigeren om Cyprus te erkennen; er is al verwezen naar de weigering een Cypriotisch lid van een delegatie van het Europees Parlement te ontvangen. Hoe is het mogelijk dat Turkije de onderhandelingen zo naar zijn hand kan zetten? Waarom wordt er niet eens een duidelijke streep getrokken? Zo kan bijvoorbeeld worden geëist dat Turkije zijn havens voor het einde van het jaar openstelt voor Cypriotische schepen.
Bij de algemene politieke beschouwingen heb ik de minister-president een vraag gesteld over de erkenning van de Armeense genocide als onderwerp van gesprek bij de onderhandelingen met Turkije. In december 2004 is een motie van mij daarover aanvaard. De minister-president was over dit onderwerp opvallend kortaf. Hij zei: gedane toezeggingen zullen wij nakomen. Ik nodig hem uit, ook gelet op de actualiteit van dit thema in Nederland en het Europees Parlement, hierop wat meer inhoudelijk in te gaan. Hoe stelt hij zich de besprekingen met Turkije op dit punt precies voor? Wat is de inzet van de Nederlandse regering op dit punt?
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. De Europese grondwet is dood verklaard. Dat is terecht, maar leeft Europa nog? In de publieke opinie in elk geval nauwelijks, zo laten de Europese Verkenningen van het Sociaal en Cultureel Planbureau en het CPB zien. In wetenschappelijke onderzoeken is alles rond Europa en de meningsvorming daarover nog steeds een levendig thema. Uit die verkenningen blijkt een toenemende weerzin tegen in het bijzonder uitbreidingen. Het lijkt erop dat de uitbreidingen hét heikele punt zijn waarover politici zich meer moeten verantwoorden tegenover de burgers. Turkije was in het verleden een schoolvoorbeeld van hoe het niet moet. Intussen zijn Kroatië en Macedonië ook stilletjes kandidaat-lidstaat geworden – veel mensen weten dat niet eens – terwijl de publieke opinie over de op handen zijnde toetreding van Roemenië en Bulgarije al negatief was. Kortom, als je de recente gegevens over de toenemende weerzin tegen uitbreidingen op je laat inwerken, rijst de vraag die ik hier aan het kabinet stel. Hoe moeten wij de kloof overbruggen tussen de ook in dat opzicht gestaag voortdenderende Europese trein en de burger die in toenemende mate kritisch staat tegenover de uitbreidingen? Op die belangrijke vraag vind ik in de Staat van de Unie geen duidelijk antwoord. Daarom stel ik de vraag hier aan de orde.
Juist in het licht van die kritische houding tegenover de uitbreiding is het in ieder geval van belang om de criteria die wij stellen aan nieuwe kandidaat-lidstaten heel serieus te nemen. Zo kunnen wij laten zien dat daar zorgvuldig mee om wordt gegaan. Graag hoor ik nader van het kabinet over de beslissing inzake Roemenië en Bulgarije. Wij weten dat de Commissie op basis van de nieuwe rapporten aanbevolen heeft om per 1 januari 2007 beide landen toe te laten. Het kabinet stemt daarmee in. Als je de rapportages echter op je laat inwerken, zie je dat voor Bulgarije zes en voor Roemenië vier terreinen worden genoemd waarover de Commissie ernstig bezorgd is en waarop dringende maatregelen nodig zijn. Op tientallen andere terreinen is er onvoldoende voortgang en zijn er extra inspanningen nodig. Dan kan gemakkelijk de vraag rijzen, waarom beide landen niet nog een extra jaar krijgen – zij blijven even welkom – zodat zij hun huiswerk kunnen afmaken en zodat er bij de toetreding minder drastische vrijwaringsmaatregelen genomen hoeven te worden. Waarom steunt het kabinet de lijn dat zij beter gelijk per 1 januari toegelaten kunnen worden? Ik zeg niet dat ik daar op voorhand op tegen ben. Ik verzoek het kabinet, het aan de burgers uit te leggen. Is deze keuze nu de vrucht van een realistische inhoudelijke beoordeling? Of is het de automatische toepassing van de wet van de gewekte verwachtingen?
De Staat van de Unie is erg zwijgzaam over de toekomst van de Europese samenwerking. De denkpauze is verlengd met een jaar, maar daar is inmiddels ook weer een kwartaal van verstreken. Onder Duits voorzitterschap zullen consultaties plaatsvinden. Ons kabinet moet dan kleur bekennen. Ik lees daarover in de Staat van de Unie een prachtige volzin: "Het kabinet zal zich daarbij laten leiden door de vraag welke institutionele verbeteringen de EU nodig heeft om ook in de toekomst op slagvaardige, democratische en transparante wijze beleidsuitdagingen aan te kunnen gaan." Dat is een prachtige zin, maar je kunt er wel alle kanten mee op. Ik ben dan ook erg benieuwd hoe dat concreet door het kabinet wordt ingevuld. Krijgt de Kamer nog een notitie over de inzet ter bespreking, voordat de Duitse consultaties worden ingegaan? Het lijkt mij van belang dat er snel duidelijkheid wordt geboden over onze positie.
In de Staat van de Unie wordt behoorlijk veel aandacht besteed, zo viel mij op, aan het JBZ-dossier, waar de roep om gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming sterker wordt. Wij bepleiten om in te zetten op een goede implementatie en evaluatie van bestaande wettelijke instrumenten, én op verbetering van de operationele samenwerking. Alleen als er sprake is van evidente knelpunten die op nationaal niveau echt onoplosbaar zijn, is de SGP-fractie bereid, daarin constructief mee te denken. Kortom, geen algemeen geloof in schaalvergroting naar het Europese niveau als oplossing voor de problemen, maar veel meer een concrete knelpuntenbenadering. Dat is wat wij op het terrein van de JBZ voorstaan.
Tot slot nog een enkele opmerking over de buitenlandse betrekkingen van de EU. De Staat van de Unie meldt dat de samenwerking met de NAVO door bezwaren van een klein aantal lidstaten nog niet optimaal is. Ik vraag het kabinet om de pijnpunten in die samenwerking concreet te benoemen en een visie te geven op mogelijke verbeteringen. Wij hechten zeer aan een goede relatie tussen de EU en de NAVO. Op het thema van de toetreding van Turkije sluit ik mij kortheidshalve aan bij wat collega Rouvoet daarover naar voren heeft gebracht, want dat deel ik geheel.
De heer Blokland:
Voorzitter. Het debat over de voorliggende jaargang van de Staat van de Europese Unie vindt plaats op het moment dat de fracties van dit huis staan te popelen om aan de campagne te beginnen. Ik betreur het echter dat de Europese onderwerpen waarover wij vandaag debatteren zo'n uiterst marginale rol vervullen in de eerste campagneschermutselingen. Bovendien blinken ook de meeste verkiezingsprogramma's niet uit in de weergave van een heldere visie op de toekomst van de Europese Unie en de bijdrage die ons land gaat leveren aan de doorbreking van de huidige institutionele impasse.
In dit verband vraag ik mij overigens af hoe de regering op pagina 7 van de Staat van de Unie met droge ogen durft te beweren dat de bezinningsperiode het afgelopen jaar goed is gebruikt. In de Internationale Spectator van juni 2006 wordt een beeld geschetst dat de werkelijkheid meer benadert. Ik citeer: "Veeleer lijkt het nadenken over de toekomst van de Unie gestopt te zijn en heersen verlamming en een ongemakkelijk stilzwijgen."
In mijn inbreng in dit debat geef ik een aanzet voor het doorbreken van deze impasse. Daarbij is het allereerst nodig, helderheid te creëren, helderheid die de Staat van de Unie 2006-2007 bepaald niet geeft! Ik benadruk nogmaals de noodzaak, de tweevoudig afgewezen Grondwet terzijde te leggen. Deze tekst hangt als een molensteen om de nek van de Europese Unie. Reflectie en debat zijn immers niet gebaat bij de reeds vaststaande conclusie dat de Europese grondwet er hoe dan ook moet komen.
De eurofractie ChristenUnie/SGP is van mening dat de Europese Unie een nieuw verdrag moet krijgen. Aan de andere drie scenario's, kort gezegd Nice, Nice-plus en de Europese grondwet, kleven grote nadelen. Op grond van het verdrag van Nice is verdere uitbreiding na Roemenië en Bulgarije niet mogelijk en kan geen enkel gebruik worden gemaakt van de enkele pluspunten van de Europese grondwet. Ik denk daarbij aan de vereenvoudiging van de verdragsstructuur van de Unie en de voorstellen over subsidiariteit.
Nice-plus is wat ons betreft eveneens geen optie. Ook in dit scenario zullen de lidstaten immers hun wensenlijstjes op tafel leggen, waardoor een eenvoudige uitweg niet zal worden gevonden. Bovendien is Nice-plus eveneens een verdragswijziging die aan de lidstaten en wellicht ook aan de bevolking moet worden voorgelegd. Het lijkt mij dan ook niet raadzaam om de nieuwe ambities van de Europese Unie te verpakken in het upgraden van een gedateerd verdrag.
Aangezien een duidelijke meerderheid van de burgers in Nederland en Frankrijk de Europese grondwet heeft afgewezen, rest de Europese Unie niets anders dan de weg terug naar de onderhandelingstafel te bewandelen. Voor ratificatie van de Europese grondwet is immers unanimiteit vereist, ongeacht hoeveel andere lidstaten de grondwet wel hebben geratificeerd. Dit doet overigens niets af aan mijn verwachting dat de druk op ons land gedurende het Duitse voorzitterschap enorm zal toenemen. Het blijft voor mij de vraag in hoeverre onze toekomstige bewindslieden in Brussel in staat zullen zijn, duidelijk te maken dat de tekst niet opnieuw aan de burgers van ons land zal worden voorgelegd.
Nu ik het toch over de burgers van ons land heb, wil ik overschakelen naar de steun van de bevolking voor verdere uitbreiding van de Unie. De cijfers in de rapportage van het Sociaal en Cultureel Planbureau spreken duidelijke taal. De steun voor verdere uitbreiding is gedurende vijf jaar gedaald van 58% naar 43%. Ondertussen beweert onze regering op pagina 39 van de Staat van de Unie dat zij niet wenst te morrelen aan het geboden toetredingsperspectief van, in dit geval, de Westelijke Balkan. Hoe denkt de regering het draagvlak voor de uitbreiding te vergroten?
Ik wil in ieder geval onderstrepen dat bij toekomstige uitbreidingen voorkomen moet worden dat wij opnieuw onder grote tijdsdruk komen te staan vanwege de naderende toetredingsdatum. Als er al een datum moet worden genoemd – dat lijkt mij, eerlijk gezegd, onvermijdelijk – dan in ieder geval een streefdatum en geen einddatum. Op deze manier wordt beter gewaarborgd dat toekomstige lidstaten meer aan de gestelde criteria voldoen.
Een veelgehoord advies om de kloof tussen de burger en Europa te verkleinen, is het advies om te komen tot het politiseren van het debat over Europa in Den Haag. Ik sluit mij daarbij van harte aan. Het is van essentieel belang dat voorstellen uit Brussel door de vakcommissies van dit huis behandeld worden. Hier bevinden zich de specialisten die een politiek debat op inhoud kunnen voeren. Uiteindelijk zijn ook zij degenen die zich zullen buigen over de implementatie. Ik ben van mening dat een goede onderlinge communicatie tussen de Nederlandse Europarlementariërs en deze vakcommissies noodzakelijk is. Dit betekent ook dat mijn collega's van de Tweede Kamer zich bereid moeten tonen, daadwerkelijk naar Brussel te gaan als zij worden uitgenodigd. Ik ben van mijn kant bereid mij voor een substantiële verbetering van de onderlinge communicatie in te zetten.
De heer Van Schijndel (Groep Eerdmans/Van Schijndel):
Voorzitter. Als de tekenen ons niet bedriegen, gaan wij ondraaglijke weken tegemoet. Er komt een verkiezingsstrijd waarin de belangrijkste en voor de toekomst van het land meest fundamentele zaken zijn doodverklaard. Er wordt niets gezegd over de grote problemen van onze multi-etnische samenleving en er wordt helaas ook vrijwel niets gezegd over Europa. Bij de algemene politieke beschouwingen hield de regering vol dat het voorbarig is om over de inzet bij de nieuwe verdragsonderhandelingen van volgend jaar te reppen. Hoezo is dit voorbarig? De onderhandelingen beginnen medio volgend jaar en de afronding wordt eind 2008 voorzien, maar dat kan wat later worden. Dit kan dan weer samenvallen met de budgettaire midterm review. Dat is interessant. Hoe ziet de regering de samenhang tussen beide onderdelen?
Wat wil de regering en wat is haar visie? Het is duidelijk dat een land dat niet weet wat het wil, niets bereikt. Volgens de nieuwe politieke partij EénNL, waartoe mijn fractie zich heeft bekend, moeten de onderhandelingen worden aangegrepen om de trend van een oprukkend en bemoeizuchtig Europa in ieder geval voor Nederland te keren. Dat is nodig omdat wij over sommige zaken in ons land graag zelf de baas willen blijven. In dat licht is een klein nieuw verdrag, een echt miniverdrag, prima. Buiten de klassieke Europese terreinen van handel en economie moet Nederland inzetten op minder Europa en herstel van nationale bevoegdheden. De tijd is rijp voor een roll back van Europa, om deze term uit de Koude Oorlog maar eens te gebruiken. Deze roll back is ons antwoord op de toegenomen heterogeniteit van de Europese Unie door het toetreden van tien nieuwe lidstaten in 2004. Als democraten zeggen wij dat nationale besluitvorming principieel de voorkeur verdient, omdat een echte Europese democratie niet bestaat.
Waar gaat het om? De kern van de zaak is dat ook bij grensoverschrijdende problemen Europese regelingen niet per definitie effectiever zijn dan nationale. Waar een grensoverschrijdende aanpak in theorie het beste lijkt, kan de weerbarstige besluitvormingsrealiteit van Europa ertoe leiden dat nationaal beleid op bepaalde terreinen toch verre de voorkeur verdient. Deelt de regering deze conclusie?
Mijn fractie is ervan overtuigd dat, op de voor de toekomst van ons land cruciale terreinen als vreemdelingenbeleid en toegang van Europese burgers tot ons sociaal stelsel, er een keuzerecht moet zijn om Europese regels over te nemen of te kiezen voor eigen regels. Samenwerking op deelterreinen zoals grensbewaking en terugkeerbeleid voor illegalen kan nuttig zijn; daar zijn wij dan ook vóór. Als het echter gaat om asielprocedures, immigratieprocedures, statussen en de positie van derdelanders, moet Nederland een eigen beleid kunnen voeren. Dat kán inderdaad leiden tot beleidsconcurrentie tussen lidstaten. Die concurrentie kan echter heel gezond zijn. De Britste en Deense uitzonderingsposities doen niets af aan de effectiviteit van het Europese beleid.
De heer Herben (LPF):
De heer Van Schijndel rept over grensoverschrijdende problemen en vraagt het kabinet, in te stemmen met zijn gedachte dat een nationale aanpak vaak beter is. Ik kan dat niet rijmen met elkaar. Ik wil echter wel met hem meedenken. Doelt hij bijvoorbeeld op de aanpak van het internationaal terrorisme, waarbij soms een bilaterale aanpak te prefereren is boven unanimiteit in Brussel? In het verdrag van Prüm gaan bijvoorbeeld 9 Europese lidstaten veel verder dan alle 25 lidstaten samen zouden kunnen gaan. Een nationale aanpak spoort echter volgens mij niet met grensoverschrijdende problemen.
De heer Van Schijndel (Groep Eerdmans/Van Schijndel):
Dank voor deze vraag. Dit is inderdaad een kernpunt. Duidelijk moet worden dat wij al eeuwenlang te maken hebben met grensoverschrijdende zaken, waarvoor niet al eeuwenlang samenwerking bestaat maar waarop altijd een nationale beleidsreactie volgde. Dat was het enige wat mogelijk was. Ik zeg dat met een Europese aanpak die in theorie bij grensoverschrijdende zaken het beste kan lijken, vanwege de besluitvormingsrealiteit in Europa, vanwege het gebrek aan overeenstemming over de inhoud van het beleid en vanwege de ouderwetse beleidsfilosofieën die vaak achter veel Europees beleid steken, wij vaak verder van huis zijn in plaats van dichterbij een oplossing van de problemen in Nederland.
Voorzitter. Ik was gebleven bij de Britse en de Deense uitzonderingsposities. Die doen niets af aan de effectiviteit van bestaand Europees beleid. Waar het bestaande Europees beleid ineffectief is, komt dat vaak door de inhoud ervan, vooral als het beleid berust op onwerkbare compromissen dan nog wel op ouderwetse beleidsfilosofieën. "One size fits all" werkt niet in Europa. Migratie en integratie verschillen per land.
De regering schrijft dat zij het democratisch gehalte van de Unie wil versterken. Onder Paars II wilde de regering dat doen door het invoeren van een initiatiefrecht tot wetgeving voor het Europees Parlement, met een mogelijkheid voor het Europees Parlement om individuele commissarissen naar huis te sturen en met rechtstreekse verkiezing van de voorzitter van de Europese Commissie. Stuk voor stuk waren dat heilloze voorstellen die het zorgvuldig opgebouwde institutionele evenwicht in de Unie zouden denatureren en ondermijnen. Ik krijg graag de bevestiging van de regering dat zij in elk geval deze ideeën uit de oude doos niet meer te voorschijn zal halen. Verder krijg ik graag een uiteenzetting hoe de regering het democratisch gehalte wel wenst te versterken.
De migratie uit de nieuwe EU-lidstaten heeft ontwrichtende gevolgen voor de integratie van hier geboren jongeren van Marokkaanse en Turkse komaf, want zij worden nu verdrongen op onze arbeidsmarkt. Dat wordt nog erger na de toetreding van Roemenië en Bulgarije. Nederland moet daarom in een protocol bij het miniverdrag de bevoegdheid krijgen om de arbeidsmigratie uit de nieuwe EU-lidstaten voor onbepaalde tijd te beperken. En dat is geen vloeken in de Europese kerk. Het personenverkeer is inderdaad een van de vier verkeersvrijheden, maar de Unie is nu zoveel heterogener geworden dat de tijden zijn veranderd. Wij moeten de bakens verzetten. Wij moeten onze eigen jongeren met een migrantenachtergrond dat uitzicht op een baan kunnen geven. En dan zijn uitzonderingsregels met een semipermanent karakter op dat vrije personenverkeer gewettigd. Dat zat trouwens ook al in de oude EEG-verdragen.
Zoals het nu gaat, wordt de verwerping van de Europese grondwet door de regering geen recht gedaan. De Nederlandse kiezer mag niet het gevoel krijgen dat zijn nee-stem wordt verkwanseld. Het Nederlands belang moet weer leidraad en toetssteen voor ons Europabeleid worden. Dat vergt op de genoemde beleidsterreinen maatwerk in elk land in plaats van Europese dwingelandij.
De heer Van Buitenen:
Mevrouw de voorzitter. Ik heb vorig jaar twee keer minister Bot mogen ontmoeten. Ik heb hem een keer in Brussel ontmoet, waarbij ik sprak over de val van de Europese Commissie in 1999 en over het nee in het referendum. Ik heb toen gevraagd of Nederland daarin een bijzondere rol kon vervullen. Bij het debat over de Staat van de Unie, de tweede gelegenheid, ging het weer over het nee in het referendum en heb ik gevraagd of wij een duidelijke keus aan de kiezer konden voorleggen. Wat voor Europa willen wij nu eigenlijk? Het antwoord was dat de waarheid natuurlijk niet zo duidelijk ligt en dat wij marge nodig hebben om compromissen te kunnen sluiten bij het Europese integratieproces.
De heer Verheugen is al aangehaald. Hij beklaagt zich over de Europese ambtenaren. Ik wil graag een voorbeeld geven uit de dagelijkse praktijk. Zoals de meesten van u weten, loopt er een rechtszaak tussen de Europese Commissie en Microsoft met boetes van 0,5 mld. en 280 mln. In het Hof van Luxemburg zit een handvol ambtenaren tegenover een vliegtuig vol advocaten die worden overgevlogen, een stuk of 70. Microsoft huurt een rechter in die jarenlang voor het Europese Hof in Luxemburg heeft gewerkt om hun advocaten te trainen. Er zijn grote vraagtekens bij de deontologie van deze gang van zaken. Als klap op de vuurpijl heeft de ambtenaar die de leiding heeft over het team van deze onderhandelaars namens de Commissie, besloten om onbetaald verlof te nemen en te gaan werken bij een consultancy firma die voor Microsoft werkt. Op politiek niveau heeft men geprobeerd dit tegen te houden. Zij zijn overruled door het ambtenarenkorps. Zowel door de personeelsdienst als door de juridische dienst van de Europese Commissie is gesteld dat dit kon. Het hoofd van de onderhandelingsdelegatie, het handjevol ambtenaren van de Europese Commissie, gaat voor een consultancy firma van Microsoft werken. Dat is de dagelijkse praktijk, de casuïstiek waarmee wij te maken hebben.
Natuurlijk is de Europese Commissie niet ontworpen om transparant te zijn. De Commissie moet gewoon vrij van politieke en publieke beïnvloeding technisch de beste voorstellen kunnen doen.
Ook het Europees Parlement zit met een groot probleem. Het is geen echt parlement, het heeft geen macht en het kan ook het gat niet vullen wat de nationale parlementen noodgedwongen moeten laten liggen.
De antifraudedienst OLAF werkt ook niet. Er is pas een arrest geweest van het Europese Gerechtshof in Luxemburg, waaruit blijkt dat ieder openbaar ministerie in elke lidstaat een dossier dat door de antifraudedienst OLAF wordt aangereikt gewoon dient te behandelen als van iedere willekeurige burger die iets aanreikt. Dat betekent dat de antifraudedienst nooit ter verantwoording kan worden geroepen.
Wij kunnen ook geen transparantie in de Raad van Ministers invoeren. Als wij daar absolute transparantie willen invoeren, dan stagneert de besluitvorming in de Raad van Ministers.
De grondwet bood geen oplossingen. Er is nog steeds onbalans tussen de democratische controle en de bevoegdheden van de EU. Het gelekaartmechanisme dat in de grondwet is voorgesteld, werkt niet. Ik zou er heel lang over kunnen uitweiden, maar dat laat ik nu voor wat het is. Het Europees Parlement kan het gat niet opvullen en de zetelkwestie is niet opgelost.
Ik bespeur dat er doelbewust politieke speelruimte bij het Europese integratieproces in stand wordt gehouden ten nadele van de duidelijkheid die wij eigenlijk zouden moeten hebben. De komende verkiezingen stemmen mij niet vrolijk, want de oplossing hiervoor is dat ik graag politici zou zien met visie. Maar bij de nationale partijen hier is er geen belangstelling voor Europa. Ik moet commissaris Kroes, hoe vreemd dat ook klinkt, bijvallen in haar verbijstering over wat zich hier in Nederland afspeelt.
Ik wil ook zeggen dat de Nederlandse partijen – dat zijn jullie – geen lef hebben om de verschillende standpunten die jullie over Europa innemen duidelijk te maken tegenover de kiezers. Ik heb een keer bij een debat gezeten in het Europees Parlement met een aantal vertegenwoordigers van Nederlandse politieke partijen. In het begin was er het traditionele technische betoog waarbij van GroenLinks tot en met de VVD hetzelfde verhaal werd afgestoken: iedereen is voor Europa. Pas op een gegeven moment komen de verschillen bovendrijven en blijkt dat D66 verschrikkelijk voor is, dat de PvdA grote bedenkingen heeft enzovoort. Als jullie dat in jullie verkiezingsprogramma's naar voren durven te brengen, krijgen wij een debat in Nederland. Jullie hebben er schuld aan dat er in Nederland geen debat op dat punt plaatsvindt.
Mijn laatste punt staat haaks op alles wat jullie hier hebben betoogd. Niet de Raad of de Europese Commissie is de basis van een Europese parlementaire democratie. Dat kan alleen maar het Europees Parlement zijn. Het Europees Parlement zou zich moeten ontwikkelen tot een echt parlement buiten de slagschaduw van de Raad en de Europese Commissie. Wij zouden moeten kijken of het Europees Parlement weg moet uit Brussel naar Straatsburg, ook weg uit Luxemburg naar Straatsburg. Ook dan hebben wij geen reizend circus, maar dan zitten wij niet in de houdgreep van de Raad en de Commissie die in Brussel alles bepalen. Als overleg nodig is, komen de Raad en de Europese Commissie op het matje in Straatsburg. De reiskosten die daardoor ontstaan vallen volledig weg tegen de besparing op de huurkosten in Brussel. De Europese Commissie heeft daar zeventig gebouwen.
Ik vraag de regering om de kans die de Nederlandse bevolking door het "nee" van het referendum heeft gegeven, aan te grijpen.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik heb nog een vraag over het begin van uw betoog. Wat u daar vertelde over de Microsoft en de rol van de Europese Commissie is buitengewoon verontrustend. Vindt u het goed als ik via u aan het kabinet vraag of het kabinet hierover zo snel mogelijk informatie aan de Kamer kan geven, of het kan bevestigen wat u heeft gezegd en, als dat zo is, of het mogelijkheden ziet om daar juridisch of politiek een stokje voor te steken?
De heer Van Buitenen:
Ik kan u verzekeren dat ik deze informatie uit de best mogelijke bron heb.
De heer Timmermans (PvdA):
Dus u vindt het goed dat wij dat bij dezen aan het kabinet vragen.
De heer Van Buitenen:
Ja.
De vergadering wordt van 19.30 uur tot 20.45 uur geschorst.
Minister Balkenende:
Mevrouw de voorzitter. Ik zeg de leden van de Kamer en de leden van het Europees Parlement dank voor hun inbreng. Het was bijzonder om te zien dat er ondanks de gekozen werkwijze toch sprake is van enig activisme van de leden van het Parlement in dit huis. Dat was een boeiende gedachtewisseling, maar het is een zaak van de Kamer om zich hierover verder te beraden. Daar sta ik uiteraard buiten, maar in ieder geval dank voor de inbreng.
Het is goed en betekenisvol om dit debat te voeren, voordat wij met reces gaan, want dat is ook nodig. De beantwoording gaan wij als volgt doen. Ik zal een algemeen beeld geven van een aantal Europese ontwikkelingen. Ik zal ingaan op de bijeenkomst in Lahti en die verbinden met thema's als energie, innovatie en duurzaamheid. Ik zal een aantal punten behandelen van het thema concreet Europa. Ik zal ingaan op het thema achterstallig onderhoud en zaken op het gebied van subsidiariteit, proportionaliteit, regelgeving en de uitbreiding. Ik zal uiteraard ingaan op het hervormingsproces, de discussie rondom het grondwettelijk verdrag en wat daarna komt. Dan zal ik iets zeggen over de zetelkwestie, Straatsburg en ten slotte de Armeense kwestie.
De minister van Buitenlandse Zaken zal in het bijzonder stilstaan bij het thema subsidiariteit en proportionaliteit. Hij zal ingaan op de review, ook van het landbouwbeleid. Hij zal ingaan op het thema uitbreiding en meer in het bijzonder op Roemenië, Bulgarije en Turkije. Hij zal ingaan op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Hij zal verder ingaan op de discussie over de EFRO-gelden, de uitwisseling van vluchtgegevens met de Verenigde Staten en op de precieze gang van zaken bij de netto-betalingspositie van Nederland.
Zoals gezegd ben ik blij dat de Kamer heeft besloten, dit debat doorgang te laten vinden voor het verkiezingsreces. Een slagvaardige Europese Unie, die door de mensen wordt gezien als onze Europese Unie, is voor de Nederlandse toekomst van groot belang. Op veel vraagstukken hebben wij een nationaal beleidsantwoord, maar op andere terreinen komen wij er met een nationale benadering alleen absoluut niet. Of het nu gaat om onze welvaart, onze veiligheid, onze rol in de wereld of om energie en duurzaamheid, Europa heeft een belangrijke rol te spelen. Het kabinet heeft zijn visie daarop vastgelegd in de Staat van de Unie. Ik ben blij dat ik vandaag de gelegenheid heb om daarover in debat te treden.
Een van de vragen die aan de orde kwam, is hoe het kabinet de stand van zaken in de Europese Unie beoordeelt. In de Staat van de Unie wordt bewust het beeld gebruikt van een Europa dat in beweging is. Het referendum over het grondwettelijk verdrag ligt nu ruim een jaar achter ons. De grote sprong voorwaarts die met dat verdrag werd beoogd, werd door de kiezer afgewezen, maar er bleek ook veel kritiek te zijn op het functioneren van de huidige Europese Unie. Daarom vindt er een inhaalslag plaats om het Europese integratieproces beter te laten aansluiten op de wensen en verwachtingen van de Europese bevolking.
Het beeld van crisis of stilstand dat sommigen schetsen, herken ik zeker niet. Voor mij is vooruitgang niet synoniem met op gezette tijden een nieuw verdrag. Ik denk dat wij de huidige periode buitengewoon nuttig gebruiken, enerzijds voor het boeken van voortgang op concrete beleidsterreinen, zoals energie, veiligheid en een betere werking van de interne markt, en anderzijds voor het plegen van achterstallig onderhoud.
Er zijn belangrijke verbeteringen ingezet, niet in de laatste plaats door de lessen die wij uit het referendum hebben getrokken. Ik noem er een paar: de rolverdeling tussen het Europese en het nationale niveau die samenhangt met subsidiariteit en proportionaliteit; het thema minder en betere regelgeving; meer transparantie bij de Europese besluitvorming; een rechtvaardige verdeling van lasten en lusten in de meerjarenbegroting en een zorgvuldiger uitbreidingsproces. Daarnaast heeft het kabinet binnenslands het nodige gedaan om de wensen en verwachtingen omtrent Europa beter in kaart te brengen, de discussie over Europa te stimuleren en de kennis van Europa te verbeteren. De minister van Buitenlandse Zaken zal hier straks meer in concreto op ingaan.
Ik heb zojuist een korte opsomming gegeven van de punten waarop het kabinet een positieve beweging in Europa vaststelt. Ik zal deze kort langslopen. Er zijn allereerst een aantal elementen van wat in de wandeling wel concreet Europa wordt genoemd. Het gezegde luidt: actions speak louder than words, of in goed Nederlands: geen woorden maar daden. Meer dan voorheen geldt dat Europa vooral moet overtuigen door zijn daden, door concreet bezig te zijn met de terreinen waarop een gemeenschappelijke aanpak een duidelijke toegevoegde waarde heeft. Ook het Fins voorzitterschap straalt dit besef uit. Dat blijkt mede uit de Finse aanpak van de informele top te Lahti over tien dagen.
Bij die top zal gesproken worden over energie, innovatie en immigratie. De discussie over energie zal 's avonds worden voortgezet met de Russische president Poetin. Ook zal worden stilgestaan bij de EU-Ruslandbetrekkingen. Overigens zal de boodschap van de Unie aan de Russische president moeten zijn dat de Unie en Rusland elkaar nodig hebben. Bij energie geldt leveringszekerheid versus afnamezekerheid. Een stabiel investeringsklimaat is daarbij in ons aller belang. Nederland ziet de agenda bij de bijeenkomst in Lahti als een goed voorbeeld van het concrete Europa waar de EU zich op zou moeten richten.
De daadwerkelijke lancering van het Europese energiebeleid zal een belangrijk onderwerp zijn tijdens de voorjaarsraad in maart 2007. De analyses zijn gemaakt. Het gaat nu om de uitwerking van de beleidsmaatregelen. Nederland wil daarbij een belangrijke rol blijven vervullen. Onderwerpen waarop dat nodig is, zijn onder meer de integratie van energievoorzieningszekerheid in het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de noodzaak om de interne energiemarkt te vervolmaken en de samenhang tussen energiebeleid en klimaatbeleid. Wij moeten realistisch zijn. Voor de grote vragen rond energie bestaan geen gemakkelijke antwoorden, ook niet op Europees niveau. Dat maakt het voor mij extra noodzakelijk dat het punt voortdurend op de agenda staat, ook in de Europese Raad. In die zin verwelkom ik de agendering van energie op de informele Europese Raad van Lahti. Ik zei al dat energievoorziening en klimaatbeleid onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Ik zal in Lahti dan ook zeker aandacht vragen voor het klimaatvraagstuk. Het is tijd voor een nieuwe impuls. Wij moeten onze aanpak verbreden en intensiveren. Daarom zal ik ervoor pleiten dat wij ook op het niveau van de Europese regeringsleiders hieraan bijzondere aandacht besteden.
Het innovatiebeleid is vooral een zaak van nationale overheden. Niettemin vind ik het een prima idee om er in Lahti over te spreken, enerzijds om best practices uit te wisselen en anderzijds om te kijken hoe wij gezamenlijk het klimaat voor innovaties kunnen verbeteren. Wij zullen daar in het algemeen overleg voor Lahti van volgende week nog nader met elkaar over spreken.
Concreet Europa is terug te vinden in de verbetering van de interne markt als de hoeksteen van de Europese gemeenschap. Onze binnenmarkt zonder grenzen is het kroonjuweel van de Europese integratie. De concurrentiekracht van de Europese bedrijven staat of valt met de effectiviteit van de interne markt. Die is van het grootste belang voor een structurele en duurzame versterking van de Europese economie, ook in de mondiale context. Met de concrete gevolgen van de interne markt hebben burgers en bedrijven in de dagelijkse praktijk te maken. In Nederland en op Europees niveau zijn wij bezig met het uitvoeren van een analyse naar de effecten van de interne markt. Op basis van deze analyses en behaalde concrete resultaten willen wij de interne markt verder verbeteren om zo meer welvaart en welzijn voor iedereen te creëren. Tegelijkertijd is het heel belangrijk dat wij zorgvuldig kijken naar de interne marktwetgeving die tot stand komt. Kan die wetgeving de subsidiariteitstoets doorstaan? Zijn er geen overbodige administratieve lasten? Op die punten kom ik straks terug.
De Unie moet op het terrein van de veiligheid een grotere rol spelen. Een gezamenlijk asiel- en migratiebeleid en een gezamenlijke aanpak van terrorisme en georganiseerde misdaad zijn bij uitstek terreinen waarop de Nederlanders willen dat Europa een rol speelt. Nederland bepleit een scherpere prioriteitstelling op het terrein van justitie en binnenlandse zaken. Wij moeten ons richten op een aantal concrete zaken zoals versterking van de praktische en operationele samenwerking tussen de justitiële en politiële autoriteiten. Wij moeten nog strikter de hand houden aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Wij moeten ook de besluitvorming verbeteren om de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht verder te kunnen versterken. De Europese Raad van juni 2006 gaf het Fins voorzitterschap de opdracht om te bekijken wat de mogelijkheden hiervoor zijn. Een voorbeeld is de toepassing van de zogeheten JBZ-passerelle. Nederland is bereid om hierover constructief en op een pragmatische manier na te denken. Nederland bekijkt op welke terreinen deze van toepassing zou moeten zijn en onder welke voorwaarden. Politiesamenwerking lijkt zich daarvoor te lenen. De opvattingen van de lidstaten blijken echter zeer uiteen te lopen over dit onderwerp. Het voorzitterschap moet nog duidelijk maken hoe dit onderwerp besproken zal worden in de aanloop naar de Europese Raad van december.
Gezien de actualiteit sta ik stil bij de illegale immigratie. De noodzaak tot betere samenwerking op dit gebied, niet alleen binnen de EU maar ook met de landen van herkomst en transit, werd de afgelopen maanden wederom pijnlijk duidelijk naar aanleiding van de schrijnende beelden van Afrikaanse immigranten op de stranden van de Canarische Eilanden. Nederland deelt de zorg van de zuidelijke lidstaten over deze menselijke tragedie en is bereid deze partners met expertise bij te staan. Zo heeft Nederland momenteel via het Europees grensagentschap FRONTEX personeel van de Koninklijke Marechaussee op de Canarische Eilanden gedetacheerd om de Spaanse grenswachten bij te staan. Ik teken daarbij echter aan dat met name overleg en samenwerking met de landen van herkomst en transit ook hier van groot belang zijn. Ook mag binnen de EU de samenwerking bij de aanpak van illegale immigratie via andere routes – Oost-Europa, Balkan – niet worden vergeten. In de EU wordt verder gewerkt aan grotere solidariteit bij het beheer van migratiestromen door middel van fondsen op dit terrein. Ik denk dan aan het vluchtelingenfonds, het buitengrensfonds, het integratiefonds en het terugkeerfonds.
De heer Van Schijndel (Groep Eerdmans/Van Schijndel):
Mevrouw de voorzitter. De minister-president noemt een aantal voorbeelden waar Europese samenwerking heel belangrijk kan zijn; het terugkeerbeleid, het tegengaan van illegale immigratie, grensbewaking, enz. Maar als de Nederlandse burger in het algemeen uitspreekt dat de Unie iets zou moeten doen op het terrein van asiel en immigratie, is het toch aan de regering om zelf een analyse te maken van wat zin heeft – de voorbeelden die ik zojuist noemde – en wat geen zin heeft, wat geen meerwaarde heeft? In mijn betoog heb ik aangegeven dat dit mede ligt op het terrein van de statussen, de procedures, rechtsbescherming, enz. De minister-president praat in zeer algemene termen, maar kan hij concreter aangeven op welke terreinen hij een meerwaarde ziet als het gaat om asiel en migratie en op welke terreinen hij die meerwaarde niet ziet?
Minister Balkenende:
Voorzitter. Wij hebben al heel veel keren met elkaar over dit onderwerp gesproken. De thema's asiel en migratie zijn toch onderwerpen die nopen tot een veel grotere samenhang en eenvormigheid in Europa om ervoor te zorgen dat elk land met gelijke definities werkt, dat mensen uit andere landen weten waar zij in Europa aan toe zijn. Als iemand immers Europa binnenkomt, heeft hij de mogelijkheid om door te reizen. Ook in mijn contacten merk ik dat dit een thematiek is waar wij allemaal tegen oplopen. Als ik u nu net heel concreet schets wat onze marechaussee betekent voor de ondersteuning van de Spaande autoriteiten, dan komt dat omdat je één werkelijkheid hebt. Dat betekent dat je ook in de sfeer van asiel en migratie moet proberen één lijn te trekken. Daar gaat het om en daar hebben wij het al vele malen over gehad!
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
De minister-president heeft inderdaad gelijk dat wij het hier vaker over hebben gehad, maar helaas zien wij dat Europa niet verder komt met dat gemeenschappelijke migratiebeleid. Is hij het niet met mij eens dat ook illegale migratie niet kan worden tegengehouden als er geen sprake is van een legale migratiebeleid? Ik heb bijvoorbeeld gesproken over een Europese greencard. Hoe denkt hij daarover?
Minister Balkenende:
De minister van Buitenlandse Zaken zal op de greencard ingaan. Als het gaat om de migratiestromen, kunnen wij het voorbeeld van Spanje nemen. Mensen die daar al lange tijd waren, hebben een soort pardon gekregen. Dat heeft twee effecten gehad. Het ene is dat degenen die nu legaal in Spanje verblijven de mogelijkheid hebben om verder te reizen in Europa. Met andere woorden, een besluit van één land heeft consequenties voor andere landen. Als je dan regelingen treft, moet je je daarvan wel bewust zijn. Het tweede effect is dat dit een aanzuigende werking heeft. Ik noem dit voorbeeld maar om aan te geven hoe wij van elkaar afhankelijk zijn, ook als het gaat om de migratiestromen en ook als het gaat om de criteria die worden gehanteerd.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Inderdaad, juist omdat het zo grensoverschrijdend is, omdat het zo veel gevolgen heeft voor andere landen, is het bij uitstek een onderwerp dat Europees geregeld zou moeten worden. Maar wij kunnen natuurlijk niet alleen maar geïnteresseerd zijn in een Europees migratiebeleid als het volgens onze strenge regels gaat. Dat kan natuurlijk ook de bedoeling niet zijn!
Minister Balkenende:
Termen als "streng" zeggen mij niet zo veel. Het gaat erom dat je je beseft dat Europese landen van elkaar afhankelijk zijn, ook als het gaat om migratieaangelegenheden en dat die een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid inhouden. Dat moeten wij onder ogen zien. Wij hebben te maken met één Europese Unie, waarin sprake is van een verkeer van mensen. Dat veronderstelt dat je op het punt van de criteria die worden gehanteerd, probeert te komen tot afstemming en tot weten wat je aan elkaar hebt. Anders lopen zaken niet goed en dat geldt zowel voor legale als voor illegale migratie. Denk eens aan mensen uit andere delen van de wereld die hier zouden kunnen werken. Je moet dan wel heel goed de consequenties daarvan overdenken. In Nederland hebben wij dat via de zogenaamde kenniswerkers gemakkelijk gemaakt, maar wij zouden ook kunnen zeggen dat het beleid gericht moet zijn op maximale participatie van mensen die kunnen, bijvoorbeeld werknemers tussen de 55 en 65 jaar, vrouwen, allochtone jongeren die veel te veel aan de kant staan. Als dat je focus is, komt het vraagstuk van immigratie mogelijk in een heel ander perspectief te staan. Ik merk dat die discussie in Europa op verschillende manieren wordt gevoerd. Waarom is dit relevant? Als je ruimte zou bieden voor de migratie van werknemers terwijl wij dit heel anders zien, is het de vraag hoe dit allemaal in elkaar steekt. Ik geef een wat breder voorbeeld om aan te geven hoe afhankelijk wij in Europa van elkaar zijn geworden.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik ben het met de minister-president eens dat wij van elkaar afhankelijk zijn. Daar gaat de discussie niet over. De vraag is nu wanneer er een volgende stap wordt gezet in de richting van een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid. Natuurlijk moet je dan over en weer begrip hebben voor elkaars posities.
Minister Balkenende:
De totstandkoming van het grondwettelijk verdrag was erop gericht om juist dit soort punten veel meer in samenhang te bekijken. Wij hebben wat achterstand opgelopen, omdat dit nu een stuk lastiger is geworden. Dat was wel het moment geweest om op dit soort inhoudelijke terreinen vooruitgang te boeken.
Ik kom nu op de punten die ik eerder aanduidde als het achterstallig onderhoud dat na het referendum hoog op de agenda kwam te staan. Allereerst het thema subsidiariteit en proportionaliteit. De heer Herben is een van de velen die het thema subsidiariteit hier zwaar aan de orde hebben gesteld. Dit heeft geleid tot een conferentie in samenspel met het Brits voorzitterschap waarbij ook onze minister van Buitenlandse Zaken een rol heeft gespeeld. Ik denk dat het heel goed is dat die thematiek zo zwaar is aangezet. Mijn observatie is de volgende. Wij zien een cultuuromslag, want er is wel eens een tijd geweest dat subsidiariteit een beetje een vies woord was. Het werd nog wel eens gebruikt in de zin van: oh, u bent zeker eurosceptisch. Nu is een veel zakelijker discussie ontstaan over de vragen: wat doe je op welk niveau, wat behoor je internationaal aan te pakken en waar is nu juist ruimte voor een nationale afweging. Ik denk dat het goed is dat er nu een steeds breder besef is ontstaan dat een bewuste omgang met de vraag wat doen wij samen en wat doen wij nationaal, uiteindelijk het vertrouwen in Europa zal versterken. Ik vind dat Commissievoorzitter Barrosso goed werk heeft gedaan door het voorheen wel eens overdreven wetgevingsenthousiasme van de Commissiediensten te beteugelen. Wij zijn er nog niet, maar de signalen zijn helder.
Ditzelfde geldt voor een tweede onderwerp: betere regelgeving en vermindering van de administratieve lasten. Nederland spant zich op die terreinen al langere tijd in. Terwijl ik vroeger de indruk had dat men zich hier met tegenzin mee bezig hield, zie ik de laatste tijd een veel voortvarender aanpak. Ook het Finse en Duitse voorzitterschap hebben dit punt hoog op de agenda staan. De Commissie heeft een concreet traject uitgezet om de bestaande regelgeving te verminderen. Er is een nieuwe methode ontwikkeld om de administratieve druk voor bedrijven te meten, nieuwe regelgeving wordt aan een nauwkeurig "impact assessment" onderworpen en deze inspanningen zullen het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven versterken, in het bijzonder van het midden- en kleinbedrijf.
Een derde punt is de overeenkomst van vorig jaar over de financiële perspectieven voor de periode 2007-2013. Daarin is een situatie rechtgezet die veel Nederlanders een doorn in het oog was. Door een jarenlange voorbereiding en coalitievorming, maar ook door een goed gericht slotoffensief in de laatste maanden van 2005, heeft het kabinet de steeds sterkere scheefgroei in de Nederlandse netto positie weten te keren. Ook in dit opzicht staat Europa er in Nederlandse ogen beter voor dan in het verleden.
Een vierde en laatste punt waarop wij de laatste jaren een zakelijke benadering terrein zien winnen, is de uitbreiding. Minister Bot zal zo ingaan op de toetreding van Roemenië en Bulgarije en het komende voortgangsrapport over Turkije. In algemene zin ben ik er nog steeds van overtuigd dat het goed is dat wij in de afgelopen jaren de acht landen van Midden- en Oost-Europa en Malta en Cyprus hebben opgenomen. De oude scheidslijn in Europa is opgeheven en wij hebben een zone van welvaart en stabiliteit in Europa tot stand weten te brengen die geen historisch precedent heeft. Iedereen die de laatste jaren in Midden-Europa heeft gereisd, kan aanschouwen welke economische dynamiek daar op gang is gebracht. De hoge economische groeicijfers in de nieuwe lidstaten bieden ook Nederlandse bedrijven goede kansen.
Tegelijkertijd mogen wij de ogen er niet voor sluiten dat de snelle uitbreiding van de Europese Unie veel van de EU en van de burgers in zowel de nieuwe als de oude lidstaten heeft gevergd. Mensen voelen nog niet dezelfde mate van verbondenheid met elkaar als vroeger ten tijde van de 15. Sommigen zijn van opvatting dat zij onvoldoende betrokken zijn geweest bij de afwegingen die aan de uitbreiding ten grondslag lagen. Daarom heeft het kabinet, ook indachtig de opvatting van uw Kamer, zich het afgelopen jaar ingespannen voor een discussie over de uitbreidingsstrategie van de Unie. Wij moeten leren van de ervaringen die wij met de uitbreiding hebben opgedaan. Ik verwelkom dan ook de afspraak dat de Europese Raad in december over de uitbreidingsstrategie zal spreken. Nederland zet daarbij in op verbetering van de kwaliteit van het uitbreidingsproces. Ook hierop zal minister Bot straks dieper ingaan.
De heer Timmermans (PvdA):
U hebt uw handtekening gezet onder het verdrag met Roemenië en Bulgarije, omdat u vindt dat de uitbreiding van de Unie met deze landen goed is voor Nederland en Europa. Daarmee huldigt u een standpunt dat diametraal staat tegenover dat van de u bevriende fractie in het Europees Parlement.
Minister Balkenende:
Uit de discussie van vanmiddag heb ik begrepen dat sommigen vinden dat de heren Eurlings en Van Dijk grote problemen met elkaar hebben. Ik spreek echter voor het kabinet en wij hebben steeds gezegd dat wij inzetten op "fair play". Dat betekent dat het ingezette traject tot een goed einde moet worden gebracht, afspraken moeten worden nagekomen en problemen benoemd. Daaraan doe ik niets af of toe. De Europese Commissie onderkent terecht dat er nog problemen resteren, maar dat laat onverlet dat het ingezette proces volgens de spelregels moet worden afgemaakt.
De heer Timmermans (PvdA):
Het siert u dat u staat voor uw handtekening en dat u uw beleid onvoorwaardelijk verdedigt. Niets is namelijk erger dan dat mensen buiten de Kamer een ander standpunt innemen dan in de Kamer.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Mijn conclusie over de Staat van de Unie is dus lang niet zo negatief als die van sommige anderen. Wij hebben lering getrokken uit de nee-stem, en de afgelopen zestien maanden nuttig gebruikt. Wij hebben met succes een aantal zaken in gang gezet die essentieel zijn om het gat te dichten tussen enerzijds Europa zoals het is en anderzijds de verwachtingen en wensen die de burgers van Europa hebben.
Vroeger of later zal de discussie over de Europese verdragen weer op gang komen. Het is nu al wel zeker dat het zwaartepunt van die discussie in de volgende kabinetsperiode zal komen te liggen. Een deel van de uitspraken hierover is nu al gedaan, maar een ander deel zal worden gedaan bij de kabinetsinformatie en -formatie. Die uitspraken zullen vervolgens worden vastgelegd in het regeerakkoord en daardoor onderdeel worden van het debat tussen kabinet en parlement.
Het kabinet heeft duidelijk gesteld dat het grondwettelijk verdrag niet opnieuw ter ratificatie zal worden aangeboden. De reflectieperiode in Nederland heeft het kabinet in die opvatting gesterkt. Ook in andere landen is het besef gegroeid dat het grondwettelijk verdrag niet zal worden ingevoerd. Gebleken is namelijk dat de maatschappelijke en politieke kritiek op het functioneren van de EU breder is verspreid dan alleen in Nederland en Frankrijk. Zoals de Kamer is meegedeeld in de brief van 19 mei over de uitkomsten van de bezinningsperiode in Nederland, acht het kabinet een wijziging van de verdragen noodzakelijk. Dat is een opvatting die, naar ons voorkomt, de steun geniet van een grote meerderheid van de Kamer.
De politieke en maatschappelijke gedachtevorming in Europa over de vraag hoe een verdragswijziging eruit zou moeten zien, komt weer op gang. Men spreekt en schrijft hier weer over. Het kabinet volgt deze ontwikkelingen, ook in zijn contacten met andere lidstaten, nauwgezet. Het Duitse voorzitterschap zal in de eerste helft van 2007 aan de Europese Raad een verslag voorleggen dat is gebaseerd op uitvoerig overleg met de lidstaten. Intussen blijft het kabinet zich ook inzetten voor de verbetering van het functioneren van de EU op basis van de bestaande verdragen.
De heer Van Baalen (VVD):
Volgens u is in Europa het besef gegroeid dat het grondwettelijk verdrag niet zal worden ingevoerd. Maar de Duitse minister Steinmeier heeft wel in de media laten optekenen dat het een realiteit is dat twee derde van de EU-lidstaten achter het grondwettelijk verdrag staat. Mevrouw Merkel heeft vergelijkbare opmerkingen gemaakt en ik denk dat daaruit blijkt dat zij wel degelijk in een bepaalde richting denkt. Proberen sommigen met andere woorden niet nog steeds om het verdrag weer nieuw leven in te blazen?
Minister Balkenende:
Met welke opdracht ging ik na het Nederlandse nee naar Brussel? U weet dat nog heel goed en u weet ook nog heel goed dat er toen een politiek spel gespeeld leek te gaan worden met als idee dat er gewoon geratificeerd kon blijven worden en dat het probleem van Frankrijk en Nederland later wel opgelost zou kunnen worden. Ik heb toen gezegd dat het vraagstuk dat in Frankrijk en Nederland aan het licht is gekomen, niet beperkt is tot deze twee landen. Het is maar zeer de vraag of referenda in Duitsland en België een ja hadden opgeleverd.
Ten eerste is er een groot verschil tussen de werkelijkheid in Brussel en Straatsburg en de belevingswereld van de burger. Ten tweede moet het nee in Nederland en Frankrijk niet geïsoleerd worden beschouwd. De ontstane situatie is een gemeenschappelijk probleem. Ten derde moeten er antwoorden worden gevonden op de vraag hoe Europa verankerd kan worden in de hoofden en harten van mensen. Tijdens de Europese top in Hampton Court – mijn deelname daar was intensief – heb ik gezegd: laat Europa voorlopig vooral een Europa zijn van concrete projecten en resultaten, zodat de meerwaarde zichtbaar wordt. De volgende stap is dan een debat over de toekomst: hoe nu verder?
Ik zie niet dat er een ja komt voor het huidige verdrag in het Verenigd Koninkrijk of in Polen. Niet alleen Nederland en Frankrijk vormen dus een probleem. In die realiteit moeten wij ons richten op concrete resultaten en projecten en de tijd nemen voor reflectie. Volgend jaar juni wordt de balans opgemaakt. De zaken moeten hun beslag krijgen tussen juni 2007 en eind 2008. Er is een koppeling tussen enerzijds de midterm review, de inhoud, en anderzijds institutionele en aanverwante zaken. In mijn ogen is dat een goede weg.
Wij zijn geslaagd in onze opzet om uit de klem te komen dat het probleem alleen bij Frankrijk en Nederland zou liggen; het zit veel dieper. Het in de hoofden en harten van mensen verankeren van Europa gaat de goede kant op. Nu moeten wij gezamenlijk nadenken over hoe om te gaan met verdragswijzigingen. Die lijn van denken is heel vruchtbaar.
De heer Van Baalen (VVD):
Ik hoop dat de minister-president gelijk heeft. Hij zit in de Europese Raad, dus ik neem aan dat zijn conclusie juist is. Nederland moet wel een scenario achter de hand hebben voor als per 1 januari het Duits voorzitterschap aantreedt. De kans is aanwezig dat er dan een demissionair kabinet-Balkenende III zit. Het spel zal dan goed moeten worden meegespeeld.
Minister Balkenende:
Ik heb goed geluisterd naar wat mevrouw Kroes heeft gezegd. Welke inhoudelijk perspectieven schetste zij? Wat was haar boodschap? Eigenlijk was het een leeg verhaal. Het was vooral kritiek op wat er gebeurt in politieke partijen en in het debat over Europa. Kortom, ik vond het nogal goedkoop. Sommigen hebben hier vanmiddag gevraagd: vist Nederland niet achter het net? De heer Van Baalen heeft zelf gezegd: wij staan op achterstand. Zijn collega Timmermans zei: wij doen niet mee. Ik zal van mijn hart geen moordkuil maken.
Toen het ging over de verlaging van de Nederlandse bijdrage aan Europa, kreeg ik verwijten: u onderhandelt niet goed. Het deugde allemaal niet. Wat voor kritiek hebben wij als regering niet van de Kamer gekregen? Vervolgens hebben wij die 1 mld. gewoon binnengehaald, door een goede manier van optreden. Toen het ging over de portefeuille van mevrouw Kroes, kreeg ik dezelfde kritiek: Nederland doet het verkeerd, Nederland vist achter het net. Ik heb er wel voor gezorgd dat de zware portefeuille van mededinging aan Nederland is toegevallen. Ook indien wij straks als kabinet demissionair zijn, zullen wij ons partijtje meeblazen in het overleg met het Duits voorzitterschap. Dat zal bovendien altijd in overleg met de Kamer gebeuren. Kwalificaties als "Nederland vist achter het net" of "wij staan op achterstand" begrijp ik dus totaal niet.
De heer Van Baalen (VVD):
Op alle punten waarbij de regering uiteindelijk resultaat heeft geboekt, heeft zij ook van degenen die kritisch waren over de weg daarnaartoe, lof gekregen. Kritisch zijn hoort bij de rol van parlementariër, ook in dit geval. Als de minister-president ons verzekert dat Nederland niet op achterstand staat en dat wij meespelen, dan is dat prima. Ik zal hem daar dan aan houden, en als hij resultaten boekt, krijgt hij dezelfde lof als op eerdere momenten.
Minister Balkenende:
Dat stel ik zeer op prijs. Ik maakte een vergelijking met het verleden omdat de argumenten die vanmiddag in de discussies werden gebruikt, overeenkwamen met de eerdere voorbeelden. Laten wij dus niet te snel conclusies trekken. Er is betoogd dat andere landen bezig zijn om hun positie te bepalen en te versterken. In Frankrijk hebben de heer Sarkozy en mevrouw Ségolène Royal duidelijk gemaakt hoe zij ertegen aankijken. Zij zijn echter niet dé Franse regering of dé Franse president. Het Duits voorzitterschap praat wel over bepaalde zaken, maar van geen enkele kant wordt exact aangegeven wat er gaat gebeuren, wat de inhoud is. Kortom, het beeld dat Nederland op achterstand staat en niet meedoet, is bezijden de waarheid. Het klopt gewoon niet.
De heer Van der Ham (D66):
Als ik naar de minister-president luister, hoor ik eigenlijk niets behalve misschien een echo van een ronkend "nee" van anderhalf jaar geleden. U heeft gezegd dat u dat "nee" overneemt en gaat uitdragen in de Europese Unie. Ik heb echter nog niets gehoord over het perspectief dat hierop volgt. Daarom heb ik, evenals de andere woordvoerders, u opgeroepen om met een plan te komen. In de van u ontvangen Staat van de Unie staat dat niet. Het is natuurlijk wel iets anders als wij u op pad sturen om te onderhandelen over iets wat je per definitie aan de onderhandelingstafel moet doen. Het bieden van perspectief voor de Europese Unie is, zeker gezien het feit dat Nederland dit hele proces middels het referendum heeft geblokkeerd, straks geen zaak die alleen aan de onderhandelingstafel plaatsvindt, maar is ook nodig om van tevoren de publieke opinie te masseren. Ik zie hiervan echter ongelooflijk weinig terug. Hoe ziet u dat?
Minister Balkenende:
Dat zie ik heel anders. Het grote risico was dat er een spel gespeeld zou worden waarbij alleen bij Nederland en Frankrijk het probleem zat. Dat hebben wij weten te voorkomen.
Ik maak mij grote zorgen over de afstand die er bestaat in de beleving van de burger ten opzichte van wat er in Europa, in Brussel en Straatsburg, gebeurt. Wij moeten ons afvragen wat er nodig is om ervoor te zorgen dat Europa weer verankerd is in de hoofden en de harten van mensen. Dat is het punt van het Europa van de concrete resultaten en projecten. Ik ben erg blij dat alle regeringsleiders in Hampton Court daarover het nodige hebben gezegd. Dit draagt dan daaraan bij.
Hierna is er een debat nodig over de vraag hoe wij verder gaan. Vorig jaar heb ik in de Kamer wel eens stemmen gehoord die zeiden dat Nice volstaat. Wat mij betreft volstaat Nice echter niet. Het andere uiterste is, dat het wettelijke verdrag opnieuw aan ons zal worden voorgelegd. Ik dan niet dat dit zal gebeuren. Vervolgens zal dan onder meer een verdragswijziging nodig zijn, met de erkenning dat wat nu bereikt is niet toereikend is voor het Europa van de 25 of 27 lidstaten. Ik heb vorig jaar goed naar de Kamer geluisterd en toen heb ik gevraagd of het vetorecht doorbroken moest worden, aangezien het niet wenselijk is dat de laatste renner alles kan tegenhouden. De Kamer heeft het gehad over de subsidiariteitstoets.
U hebt het ook gehad over de openbaarheid van de vergaderingen en over de representatie van de Europese Unie. Het is opvallend dat wij in Nederland aan de ene kant nee zeggen, terwijl aan de andere kant sommige zaken in het verdrag heel goed kunnen zijn. Ik noem u een aantal punten die de komende tijd aan de orde zullen komen. Daarvoor moet wel een strategie worden gevolgd van goed onderhandelen. Wij moeten een aantal zaken goed definiëren en de contouren in beeld brengen, maar daar hebben wij nog tijd voor. Ik zit echter nog met het volgende.
In de Staat van de Unie treft u in de uitlatingen van de minister van Buitenlandse Zaken en van mij voldoende aanknopingspunten aan voor discussie over de vraag welke elementen een rol zullen moeten spelen. Daarnaast heb ik te maken met de opvattingen van de politieke partijen en tevens is de uitkomst van de kabinetsformatie relevant. Ten slotte gaat het om de vraag wat er volgend jaar zal gebeuren in het samenspel tussen de Kamer en het dan zittende kabinet. Dit zijn allemaal zaken waarmee wij rekening moeten houden. Als ik zeg dat "Nice" alleen niet volstaat, dat Nederland altijd actief in de onderhandelingen en dat wij bovendien weten dat een aantal parameters anders zal moeten zijn om Europa efficiënt en bestuurbaar te houden, heb ik daarmee al het kader aangegeven waarbinnen wij kunnen werken. Wij hebben helemaal geen tijd verloren, want het debat moet nog beginnen. Er is nog geen enkele lidstaat die al precies heeft aangegeven hoe hij het gaat doen, behalve de landen die zeggen: wij hebben geratificeerd, dus voor ons is er geen probleem. Dat is precies de reden geweest waarom ik tegen mijn collega's hebben gezegd: laten wij dit als een gemeenschappelijk probleem beschouwen en er niet vanuit gaan dat alleen Nederland en Frankrijk een probleem hebben, want het zit veel dieper. Ik zie het grondwettelijk verdrag niet nog een keer hier in Nederland aan de orde komen. Wel zie ik problemen met een aantal landen, die ik zojuist heb genoemd en daarvoor zullen wij iets moeten bedenken. Wij zijn stapsgewijs met de verschillende zaken bezig, en ik herken mij totaal niet in de woorden van mevrouw Kroes.
De heer Van der Ham (D66):
Ik voel ongemakkelijk bij de uitlatingen van de premier. Hij zegt terecht dat wij ook wat hebben binnengehaald. Zo is het prima dat wij 1 mld. hebben teruggehaald. Als je echter gaat onderhandelen over een nieuw perspectief voor de Europese Unie is dat natuurlijk wel iets heel anders dan wanneer je onderhandelt over geld. Het is heel belangrijk dat de minister-president op het Europese podium zijn visie presenteert en zich daarmee misschien zelfs een beetje kwetsbaar opstelt. Ik verwijt hem eigenlijk dat hij zich heel weinig kwetsbaar opstelt in dit hele debat, terwijl andere politieke leiders dat wel doen, bijvoorbeeld zijn collega Verhofstadt in België. Ik roep de premier ertoe op om ook die kans te grijpen.
Minister Balkenende:
Ik heb de voorbeelden genoemd van dat ene miljard en van de portefeuille van mevrouw Kroes. Daar wil ik nog een voorbeeld aan toevoegen, namelijk dat van het grondwettelijk verdrag. In samenspel met uw Kamer hebben wij aangegeven wat voor ons cruciaal was. U weet dat wij vijf zware punten hadden. Daar hebben wij vierenhalf van binnengehaald. Wat was de kritiek die ik wel eens kreeg van het Ierse voorzitterschap? Houd nu een keer op, want je hebt al zoveel punten binnengehaald. Zo ging het. De onderhandelingsstrategie van Nederland is altijd goed geweest. Dat geldt ook voor hoe wij zaken hebben aangepakt tijdens ons voorzitterschap. Wij weten hoe je internationaal moet opereren. Het punt is nu dat je bindend bezig moet zijn. Er moet geen tegenstelling ontstaan tussen de landen die nee hebben gezegd in een referendum en andere landen die het verdrag hebben geratificeerd. Je zult bindend bezig moeten zijn. Dan heb je een aanpassing van het verdrag nodig. Je moet nu beginnen met de concrete projecten en je moet zorgen dat er een constructieve situatie ontstaat.
De heer Van der Ham (D66):
Gaat u vooral zo door, die punten zijn allemaal prachtig. Wilt u echter de hearts and minds van de Europese, maar ook van de Nederlandse bevolking winnen, dan zult u niet alleen ambtenaren en medepolitici moeten overtuigen aan de onderhandelingstafel. Dan moet u met uw perspectief ook de Nederlandse burger overtuigen, die in meerderheid tegen heeft gestemd. Als u zich beperkt tot de onderhandelingstafel, dan gaat het u uiteindelijk niet lukken. Ik roep u dus op tot meer leiderschap. Schetst u een groot perspectief, niet alleen maar voor medepolitici, maar ook voor medeburgers.
Minister Balkenende:
Wij moeten oppassen dat wij niet te snel met karikaturen gaan werken. Ongeveer de dag dat het referendum eindigde met een nee, heb ik aangegeven dat wij in de eerste plaats in Nederland moesten gaan proberen om de mensen weer bij elkaar te brengen, na de verschillen die er waren ontstaan. Ik heb toen steeds gezegd: onze toekomst ligt in Europa. Ik ben ook blij dat Nederland zich met Europa verbonden voelt. Dat blijkt uit de peiling die wij hebben gehad, uit de focusgroepen, de gesprekken, de analyses. Het lidmaatschap staat niet ter discussie. Wij weten dat wij niet zonder Europa kunnen, bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid, milieu, welvaart. Kijkt u naar de uitlatingen die ik heb gedaan. Ik heb bij mijn eredoctoraat op 11 oktober 2005 een verhaal gehouden, op 17 november bij de conferentie "Sharing Power in Europe", op 27 januari in Oostenrijk bij de waardenconferentie, in alle debatten: hoe vaak is nu niet gezegd dat Nederland een van de founding fathers van de Unie is geweest, dat wij een constructieve partner willen zijn, dat wij ideeën hebben. Dat hoort bij ons. Als u zegt dat dit zichtbaar gemaakt mag worden, dan zeg ik: oké, maar laten wij niet vergeten wat er allemaal al is gezegd. Nederland zal een constructieve partner zijn, ook in het vinden van oplossingen in de situatie die is ontstaan na het nee in Frankrijk en Nederland. Daar kunt u verzekerd van zijn. Sterker nog, uw Kamer is buitengewoon actief op dat terrein. Er gaat geen Europese raad voorbij zonder dat wij vooraf en na afloop weer met elkaar spreken.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Waarom denkt u dat mevrouw Kroes het in uw woorden goedkope en lege verhaal heeft gehouden?
Minister Balkenende:
Nou, leeg omdat zij zelf geen perspectief aanreikt en goedkoop omdat het gemakkelijk is om te zeggen dat dingen niet deugen.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik vroeg u waarom zij dat gedaan heeft, naar uw mening.
Minister Balkenende:
Dat moet u haar vragen, dat weet ik niet.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Zij is wel Eurocommissaris en zit daar namens Nederland en u hebt uw best gedaan dat zij een goede portefeuille krijgt.
Minister Balkenende:
Ja, daar heb ik mij keihard voor ingezet, vooral de tweede keer. Die was nog veel moeilijker dan de eerste.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik vraag dat, omdat je ook kunt zeggen dat het goedkoop is om iemand die hier niet zelf aanwezig is, op deze manier van repliek te dienen. Het onderwerp dat zij aan de orde gesteld heeft – dat Nederland niet actief is, dat het te stil is – klonk ook wel door in uw eigen verhaal. U zei namelijk: wij gaan volgen wat de ontwikkelingen zijn; wij zullen kijken waarmee de anderen komen. U praat de hele tijd over de onderhandelingsstrategie, maar ik weet nog steeds niet waarover u aan het onderhandelen bent. Misschien kunt u ons daarover informatie geven.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Ik mag toch hopen dat mevrouw Karimi luistert naar wat ik heb gezegd. Ik heb aangegeven wat onze rol is. Wij willen bindend zijn ten opzichte van de landen in Europa, om te voorkomen dat een verschil zou gaan ontstaan tussen de landen die nee hebben gezegd en andere landen. Wat de concrete projecten en resultaten betreft, zijn wij buitengewoon actief geweest om dat concept duidelijk neer te zetten. Wij hebben een duidelijke rol gespeeld in die hele discussie. Wij spelen ook onze rol ten aanzien van de vraag hoe wij nu verdergaan met de discussie over de aanpassing van verdragen. Dit is niet een kwestie van volgen. Wie ziet wat Nederland heeft gedaan in de internationale fora, kan echt niet zeggen dat het kabinet lijdzaam afwacht. Dat ligt niet in onze aard. Daarom vind ik het een beetje jammer als dat zo wordt geventileerd. Ik ben iemand die zegt: wat heb je er nu aan om elkaar te bekritiseren. Geef dan het goede voorbeeld! Ik heb de kritiek gehoord die in deze Kamer naar voren kwam. Weet u, het kabinet had graag met uw Kamer en met de fracties de maatschappelijke discussie over Europa gevoerd, maar vanwege de verdeeldheid in uw Kamer was dat niet mogelijk. Daarom heeft het kabinet maar besloten om door te gaan. Het had anders gekund, maar dat dat niet is gebeurd, is het kabinet niet aan te rekenen. Het kabinet is doorgegaan met nagaan hoe er in Nederland wordt gedacht, met focusgroepen, publicaties en onderzoeken. In de brief van 19 mei jongstleden staan zijn bevindingen. Die heeft het kabinet opgeschreven om het debat juist te versterken. Over dergelijke dingen hoor ik niets. Ik vind dat de Kamer het kabinet te kort doet.
De heer Timmermans (PvdA):
Van de afgelopen twintig minuten onthoud ik in de eerste plaats dat de minister geen last heeft van valse bescheidenheid en in de tweede plaats dat zijn werkelijkheid anders is dan de werkelijkheid die uit vele Europese monden klinkt. Mevrouw Kroes is bepaald niet de enige die zich afvraagt waar Nederland staat en wat Nederland eigenlijk wil. Menigeen waarschuwt Nederland ervoor dat er over Nederland wordt beslist als Nederland niet meedoet. De heer Steinmeier heeft mij dat persoonlijk gezegd. Ook van de heer Vanhanen uit Finland en van verschillende eurocommissarissen heb ik dat gehoord. De heer Barroso laat zich in bedekte termen ook in die zin uit. Ik sta hier niet om u op dit punt de maat te nemen. Het kabinet zit nog even. Wij hebben verkiezingen en dan moeten wij verder. Nederland mag het zich alleen niet laten overkomen dat er een proces op gang wordt gebracht waar Nederland geen onderdeel van uitmaakt. Een ding wil ik de premier heel duidelijk zeggen: reken er niet te veel op dat de Fransen ook heel lang zullen wachten met het doen van voorstellen. Voor je het weet, hebben Parijs en Berlijn deals en zijn de bezwaren in Londen, Warschau en elders een stuk minder groot dan eerst. Wij moeten ervoor waken, langs de zijlijn te staan en tegenover de bevolking geen verhaal te hebben. Ik vrees dat dit gebeurt. Ik zeg dit niet om u de maat te nemen. Namens mijn fractie in de Tweede Kamer zeg ik u dat zij dit vreest en dat deze vrees ons allen aan het hart zou moeten gaan.
Minister Balkenende:
Ik dacht dat ik had uitgelegd hoe wij de afgelopen jaren onze verantwoordelijkheid hebben gedragen. Ik heb gewezen op de resultaten die wij hebben geboekt. Wij hebben daar van u waardering voor gekregen. Ik heb ook gezegd dat de Nederlandse tegenstem voor een moeilijke episode heeft gezorgd. Het was niet gemakkelijk. Wij hadden het graag anders gezien. Ook toen hebben wij in Nederland echter ons partijtje meegeblazen. U kunt er zeker van zijn dat wij daarmee doorgaan. Nu worden de ideeën ontvouwd om verder te kunnen gaan, ervan uitgaande dat niet alle landen het grondwettelijk verdrag in zijn huidige vorm ratificeren. Er zal iets anders moeten komen. Dat heb ik ook tegen Angela Merkel gezegd. Ik heb veel mensen voorgesteld om de zaak eerlijk en realistisch onder ogen te zien, maar om ook niet te doen alsof Nice alleen genoeg is. Door langs die lijn te opereren, kun je stap voor stap verder komen. Dat doe ik graag met u, ondanks alle kritiek die vandaag is geleverd. Ten aanzien van dit onderwerp moet je samen optrekken. Laat ik dat erbij zeggen. Een opstelling van een land als Nederland werkt pas als parlement en regering samen goed bedenken wat zij met Europa willen. Het samenspel tussen regering en parlement over de Nederlandse inbreng in het grondwettelijk verdrag is in mijn ogen goed geweest. Het overleg met uw Kamer was vruchtbaar. Zo zal het nu ook moeten. Laten wij het dan ook op die manier doen. Wij kunnen wel op allerlei zaken kritiek uitoefenen, maar laten wij ons alstublieft positief opstellen en nagaan wat nodig is. Het kabinet speelt zijn rol daarin. Het parlement zal zijn rol ook moeten spelen. Als wij het op deze manier met elkaar kunnen doen, komen wij verder.
De heer Timmermans (PvdA):
Zeker, zeker, maar er is grote haast bij, omdat wij de bevolking erin mee moeten zien te nemen en moeten voorkomen dat wij in de situatie terechtkomen dat mensen zich afvragen waar het eigenlijk goed voor is en zeggen dat hun niets is gevraagd en het daarom niet willen. Dit kan Nederland niet nog eens overkomen in Europa.
Minister Balkenende:
Het is goed dat u de vraag aan de orde stelt hoe wij de bevolking mee kunnen nemen. Ik heb gezegd dat na de stem tegen het grondwettelijk verdrag er alle aanleiding was om ervoor te zorgen dat wij elkaar weer konden vinden in het feit dat wij tot Europa behoren en dat onze toekomst in Europa ligt. Dat is ten eerste van belang. Ten tweede moeten wij gezamenlijk tegen de burgers zeggen dat er concrete resultaten zijn, juist om duidelijk te maken waarom Europa zo van belang is. Ten derde is de vraag aan de orde hoe wij verdergaan met institutionele en andere aspecten van de Europese samenwerking. In die fase zitten wij nu. Die moet ook worden gedeeld met de bevolking. Ik geloof niet dat wij van mening verschillen.
De heer Van Schijndel (Groep Eerdmans/Van Schijndel):
Voorzitter. Ik weet zeker dat deze regering heel goed kan onderhandelen. Dat is bij vorige kabinetten wel eens anders geweest, gezien de manier waarop de zaken zijn uitgepakt. Heel belangrijk voor de onderhandelingspositie van de regering is natuurlijk het samenspel tussen regering en parlement. In dat samenspel kan de regering worden aangevuurd en worden geholpen met het innemen van een standpunt. Wij zitten nu met een kabinet dat terughoudend moet zijn met het nemen van zeer verstrekkende besluiten, bijvoorbeeld over de onderhandelingsinzet. Ik vind dat met het oog daarop doorslaggevend moet zijn wat 's lands belang vordert, dus of het wel of niet uitstel lijdt. Als ik de heer Timmermans beluister, kunnen er op vrij korte termijn ontwikkelingen zijn. In Duitsland horen wij de bondskanselier hierover en een Franse presidentskandidate heeft ook voorstellen gedaan. De Nederlandse regering moet daarom tijdig haar eigen inzet gedefinieerd hebben. Is de minister-president het daarmee eens?
Minister Balkenende:
U spreekt over tijdig. Wij moeten het heel scherp stellen. Er zullen onder het Finse voorzitterschap hooguit informele consultaties plaatsvinden die geen zware status hebben. Het echter werk gaat beginnen onder het Duitse voorzitterschap, met name nadat de herdenking van het Verdrag van Rome medio maart heeft plaatsgevonden. Daarna zal er in juni 2007 een bestandsopname volgen die de opmaat zal zijn voor de verdere besprekingen en onderhandelingen. Eind 2008 gaan wij definitieve conclusies trekken. Dat is het tijdpad. Als ik dat op mij laat inwerken, dan blijken wij nog tijd te hebben. Verder weet het kabinet uiteraard ook wel dat er een aantal parameters snel bepaald moeten worden. Ik heb in dat verband al een aantal zaken aangegeven. Kortom, het is een kwestie van voortdurend aan de bal zijn en op goede momenten met elkaar zaken bespreken. Laten wij verder niet doen alsof wij geen uitgangspunt hebben. Er ligt een Staat van de Unie, u hebt de uitlatingen van bewindslieden en u hebt uw eigen opvattingen; wij zitten hierbij niet voor een onbeschreven blad.
De voorzitter:
Mijnheer Van den Berg, u vraagt het woord, maar ik wilde eigenlijk de discussie over dit punt afronden. U weet dat u alleen het woord krijgt als u verkeerd geïnterpreteerd wordt.
De heer Van den Berg:
Ik voel mij erg ongelukkig geïnterpreteerd. Ik heb niet willen benadrukken dat de premier in een zeker proces zit en dat hij weet dat hij moet gaan onderhandelen over een verdrag, maar ik heb de vraag willen benadrukken hoe hij omgaat met het feit dat hij enerzijds in de Nederlandse verkiezingsstrijd nu tegen burgers duidelijk moet maken waar hij staat, wat zijn opvattingen zijn en wat de concrete punten zijn waarover hij wil heronderhandelen, terwijl hij anderzijds beweert dat er een langer proces nodig is. Ergens moet er duidelijkheid verschaft worden over de vraag, over welke concrete punten er moet worden heronderhandeld. Dit is niet iets wat de heer Timmermans alleen hoort; dit horen wij van alle collega's in het Europees Parlement.
De voorzitter:
Mijnheer Van den Berg, met alle respect, wij hebben met elkaar regels afgesproken, ook over uw inbreng. Het is mijn rol om u daaraan te houden. U gaat nu over de grens heen van wat wij daarover hebben afgesproken. Ik weet dat er nog een motie ligt. Wellicht is het volgend jaar anders; in ieder geval zal het voor mij of een andere voorzitter dan anders zijn. Ik moet u nu gewoon afhameren, zoals dat netjes heet. De minister-president hervat zijn betoog.
Minister Balkenende:
Ik heb dus formeel niet gehoord wat de heer Van den Berg zei, maar er kwam wel een gedachte bij mij op. Feitelijk deed hij een appel. De voorzitter heeft gelijk; ik kan hierop als premier verder niet ingaan, maar ook mij is bekend dat wij aan het begin staan van een verkiezingscampagne. Dan is het logisch dat partijen de vrijheid en alle ruimte nemen om ook over het Europaperspectief het hunne te zeggen. Dat is hun verantwoordelijkheid. Zo'n debat kan bijdragen aan de beantwoording van essentiële vragen. Na dat debat zal er een verkiezingsuitslag liggen die de opmaat zal zijn voor een volgende belangrijke fase, namelijk die van informatie en formatie, regeringsverklaring en regeerakkoord. Dat zijn belangrijke momenten. Waarover het debat moet gaan, bepalen partijen zelf in hun campagnes. De uitlatingen tijdens de campagnes kunnen buitengewoon belangrijk zijn voor wat er na de verkiezingen gaat gebeuren en voor de inbreng van Nederland. Laten wij alsjeblieft hierover met elkaar in debat gaan en laten wij praten over het perspectief van Europa. Het debat mag best kritisch zijn, maar het moet wel gevoerd worden vanuit de intentie dat Nederland een founding father is geweest van de Europese Unie en dat onze toekomst in Europa ligt. Nederland kan niet zonder Europa. Laten wij het daarna vanuit die intentie hebben over de instituties. Deze gedachte kwam bij mij toevallig op toen ik meende de heer Van den Berg te horen.
Over de zetelkwestie is veel gezegd. Ik heb ook bij eerdere gelegenheden al gezegd dat het kabinet begrip heeft voor de kritiek die er bestaat op de meerdere vergaderlocaties van het Europees Parlement. Het kabinet vindt de situatie ongelukkig en Nederlandse burgers vinden dat evenzeer. Wij hebben dat gezien bij de internetpetitie waarin gepleit werd voor één zetel voor het Europees Parlement. De discussie over de zetelkwestie moet verder worden gevoerd. Hiertoe dient echter wel het juiste moment te worden gekozen. Naar onze mening is dat het moment waarop er een verdragswijziging aan de orde is. Ook is het van belang dat andere lidstaten de bereidheid tonen om de zetelkwestie te bespreken. De heer Herben, die indertijd een motie heeft ingediend die is aangehouden, roept op om de kwestie op de Europese agenda te zetten. Wat ons betreft gebeurt dat ook, maar dan op een tijdstip dat het ook relevant is. Wij kunnen met elkaar vinden wat wij willen, maar er is maar één manier om het te veranderen en dat is via een verdragswijziging. Daarvoor is unanimiteit nodig en ratificatie door alle landen. Zonder dat gebeurt er niets. Zo liggen de feiten. De intentie van de heer Herben deel ik echter volledig. Het kabinet heeft het ook gezegd. Het is aan de orde geweest bij het grondwettelijk verdrag, maar het bleek alleen niet mogelijk om tot conclusies te komen.
Daarmee kom ik op een punt waarop de heer Van den Berg eerder doelde. Hij zei dat wij het tijdens een Europese Raad moeten afdwingen, dat wij de zaak daar moeten aankaarten. Dat verbaasde mij toch een beetje. Je dwingt namelijk niets af tijdens een Europese Raad. Zo gaat het helemaal niet. De vraag is aan mij gesteld, maar in eerste aanleg zou de vraag gesteld kunnen worden aan de heer Borrell. De heer Borrell, de voorzitter van het Europees Parlement, heeft verzuimd het thema aan de orde te stellen. Ik heb vooraf contact met hem gehad. Ik heb vooraf gesproken met de Franse president. Ik heb ook contact gehad met de voorzitter van de Europese Commissie. In het verband van de Europese Volkspartij heb ik het aan de orde gesteld. Ik heb diverse bilaterale contacten gehad. Ik kreeg echter nergens, maar dan ook nergens enige steun. Vervolgens is er een Europese Raad en daar zwijgt iedereen. President Chirac zegt dat wij er maar bij een verdrag op terug moeten komen en dat hij er verder geen boodschap aan heeft. En dan is het punt weg. Om die reden heb ik gedaan wat ik moest doen en heb ik overal waar het kon, de zaak aan de orde gesteld: in bilaterale contacten, bij de voorzitter van de Europese Commissie, bij de voorzitter van het Europees Parlement en bij de regeringsleiders. De situatie is zoals zij is. Ook ik ben van oordeel dat het een ongewenste situatie is, maar je verandert niets door hard te roepen. Het is een kwestie van draagvlak. Wij weten ook hoe makkelijk het voor Frankrijk is. Als er geen unanimiteit is, gebeurt er niets. Het is dus te gemakkelijk om te zeggen dat wij het tijdens een Europese Raad moeten afdwingen. Het is niet juist om het zo te formuleren.
De heer Van Baalen (VVD):
De minister-president heeft ware woorden gesproken over de zetelkwestie. Mijn fractie is ook voorstander van één zetel, te weten Brussel. Als echter een enorme concessie aan Frankrijk moet worden gedaan bij een verdragswijziging, dan moeten wij goed afwegen of de zetelkwestie dat waard is. Dan zal echt bekeken moeten worden wat wij moeten betalen.
Minister Balkenende:
Mijnheer Van Baalen, u slaat hier de spijker op zijn kop. Zo zal het ook gaan. Het is toch van de gekke dat ik als enige regeringsleider mij daarvoor sterk heb gemaakt de laatste keer, in alle fora waar het kon. Ik vraag vooraf aan Borrell of hij het opbrengt, maar hij brengt het niet op. Als dank krijg ik dan een hoop kritiek hier. Ik constateer dat ik de enige ben geweest die zijn nek heeft uitgestoken.
Dan resteert nog de Armeense kwestie. De heer Rouvoet had gelijk. Ik heb er kort iets over gezegd bij de algemene politieke beschouwingen. Het is een onderwerp dat sterk in de belangstelling staat en waarover veel wordt gepraat. Het is een gevoelig onderwerp. Men weet dat het politieke oordeel van de regering is dat destijds sprake is geweest van massamoord, dat vele mensen zijn omgekomen en dat sprake is van groot en ernstig leed. De heer Rouvoet heeft in zijn motie de regering opgeroepen om in internationale fora de kwestie van de genocide aan de orde te stellen. De regering heeft dat ook steeds gedaan. Ieder doet het op zijn eigen manier. Ik heb er met premier Erdogan over gesproken. Het was voor hem een gevoelig onderwerp. Ik heb gezegd dat het van belang is dat men in het reine komt met het verleden en dat men eerlijk is over hetgeen er is gebeurd. Ik heb een vergelijking gemaakt met de gebeurtenissen in Zuid-Afrika en truth commissions. Wilde men een keer kunnen afreken met het moeilijke verleden van apartheid, dan was het nodig dat mensen hun verhaal vertelden. De stappen die nu worden gezet, denkend in termen van openen van archieven en zaken bespreekbaar maken, zijn de stappen die gezet moeten worden. Je moet dus zaken aan de orde stellen en wij hebben dat gedaan. De minister van Buitenlandse Zaken zal ook aangeven wat zijn visie is. Ik constateer verder dat er tussen de motie-Rouvoet, de uitspraak van de Kamer, en de opstelling van het kabinet helemaal geen licht zit.
Ten slotte maak ik mij zorgen over de bedreigingen die plaatsvinden. Ik vind het heel erg als mensen, om het even om welk standpunt het is, te maken krijgen met bedreigingen. Ik vind dat zeer zorgwekkend. Dat geldt zowel hier als in Turkije zelf.
De heer Van Schijndel (Groep Eerdmans/Van Schijndel):
In de krant heb ik gelezen dat de Nederlandse regering erkent dat er sprake is geweest van massamoord en van groot en ernstig leed, maar dat het woord "genocide" daarbij niet wordt gebruikt. Het zou de mensen in Nederland, zeker in de Turkse gemeenschap, die wel spreken van genocide sterken, als de Nederlandse regering uitsprak dat er inderdaad sprake is geweest van een volkerenmoord in volkenrechtelijke zin.
Minister Balkenende:
Op dit punt hanteren wij exact de formulering die ook in de motie-Rouvoet naar voren is genomen, te weten dat de kwestie van de erkenning van de genocide wordt besproken enzovoort. Het volkenrechtelijke aspect is een heel andere kwestie en heeft heel andere consequenties. De formulering van de heer Rouvoet is heel goed en werkbaar, geeft de ernst van de situatie aan en geeft ook aan wat er moet worden gedaan. De genocidekwestie als zodanig betreft niet het lidmaatschap van de EU, zoals ook door het Europees Parlement is aangegeven. Wel is erop aangedrongen dat men de zaak eerlijk onder ogen ziet.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik vind de formulering die de minister-president kiest zeer zorgvuldig. Het is ook de formulering die de PvdA zorgvuldig heeft gehanteerd in de afgelopen weken, die heel woelige weken die ook wij in de PvdA hebben meegemaakt. Dat is niet altijd gemakkelijk te communiceren, zoals de minister-president weet. De nuance raakt al gauw zoek, als je spreekt over genocide. Een heel andere zaak is de volkenrechtelijke vaststelling van genocide, wat nog nooit is gebeurd. Ik ben u dankbaar voor die nuance, omdat het duidelijk maakt dat de Kamer en de regering op dit punt unisono zijn, hetzelfde standpunt hebben en ook voor datzelfde standpunt staan, tegenover de mensen in Turkije die dat standpunt niet delen en ook tegenover de mensen in Nederland en elders die vinden dat dit standpunt nog veel harder zou moeten zijn. Ik ben u er dankbaar voor en ik hoop dat de Kamer vanaf nu de discussie op deze wijze kan voeren.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik hecht eraan om hierop te reageren. Ik val de heer Timmermans bij. Ik heb de formulering van de minister-president goed beluisterd en vind die zorgvuldig. Het misverstand zit ook hier in een heel klein hoekje, want het luistert heel nauw. In uw eerste formulering sprak u over "de Armeense kwestie" en dan ben ik al op mijn hoede. Maar terecht zei u later "de kwestie van de Armeense genocide". Dat luistert inderdaad heel nauw. Het sluit perfect aan bij de formulering van de motie die ik toen heb ingediend, die is aangenomen en die door de regering is overgenomen, dus bijval van mijn kant. Ik ben blij met het meer inhoudelijke antwoord. Ik val de minister ook nadrukkelijk bij wat betreft de ernst van de bedreigingen die nu worden geuit. Het is van belang om dat nu ook in dit huis te zeggen.
Minister Balkenende:
Ik dank de heer Rouvoet voor zijn woorden. Het is goed om vast te stellen, zo zeg ik ook in de richting van de heer Timmermans, dat wij wat dit betreft echt op een lijn zitten. Dat is van groot belang en nodig.
Voorzitter. Ik ben hiermee gekomen aan het eind van mijn inbreng. De minister van Buitenlandse Zaken zal ingaan op de overige punten.
Minister Bot:
Voorzitter. Ook ik onderstreep graag het belang van de Europese samenwerking en integratie voor Nederland. Zoals de minister-president duidelijk naar voren heeft gebracht, zijn wij een actieve partner. Wij doen volop mee in Europa en schetsen daarbij geen fata morgana's, geen onbereikbare vergezichten. Ik zou onze houding eerder omschrijven als een idealistisch fundament en een realistische bovenbouw. Daar werken wij aan verder.
De minister-president heeft al een groot aantal onderwerpen afgewikkeld. Ik zal nu ingaan op een ander belangrijk punt dat in dit debat veel aandacht heeft gekregen en dat ook veel aandacht verdient, te weten de uitbreiding.
U weet dat de Commissie op 8 november aanstaande op verzoek van Nederland een rapport zal uitbrengen over de uitbreiding in zijn algemeenheid. Wij hebben destijds het grote thema van de uitbreiding aan de orde gesteld en aan de Commissie gevraagd om er met een helder standpunt over te komen, zodat de Europese Raad er in december over kan spreken. Dat gesprek zal worden voorafgegaan door een discussie in de Razeb. Ik schets dit even, zodat de Kamer weet wat ongeveer de procedurele voortgang is. Het grote debat over de uitbreiding aan de hand van de notitie van de Commissie zal dus nog worden gevoerd.
In deze discussie zal Nederland de volgende benadering kiezen. Tegenover de kandidaat-lidstaten en landen met een toetredingsperspectief dienen wij strikt, maar fair te zijn. Strikt ten aanzien van de criteria, fair ten aanzien van de gemaakte afspraken. Enkele dagen geleden las ik een opmerking van kanselier Merkel, die zei: in mijn hart vind ik misschien dit en dat, maar ik vind ook dat ik mij strikt aan de gemaakte afspraken moet houden. In dit geval ging het om Turkije. Ik vond het heel interessant om dat nu juist van haar te vernemen.
Bij een verdere uitbreiding moet bovendien rekening worden gehouden met het vermogen van de Europese Unie om nieuwe lidstaten op te nemen. Wij moeten voorts blijven werken aan de verdere verbetering van de kwaliteit van het uitbreidingsproces. Alleen op die manier, dus door strikte toepassing van de criteria, kunnen de burgers van de lidstaten vertrouwen houden in het uitbreidingsproces.
Ten slotte moet de Unie op dit moment geen toetredingsperspectief bieden aan Oost-Europese buurlanden die dat nu nog niet hebben. De Europese Unie zal de komende tijd immers haar handen vol hebben aan de onderhandelingen die zij thans voert met Kroatië en Turkije en die zij in de toekomst zal voeren met de andere landen van de westelijke Balkan. Uiteraard gebeurt dat pas zodra deze landen aan de daaraan gestelde voorwaarden voldoen. Dat is nog een heel ver perspectief.
De voorzitter van de Europese Commissie, de heer Barroso, heeft feitelijke geconstateerd dat institutionele veranderingen binnen de EU dienen plaats te vinden alvorens nieuwe lidstaten kunnen worden geabsorbeerd. De regering deelt deze opstelling. Vandaar dat ik net met veel belangstelling het interessante debat over de institutionalia en de grondwet heb gevolgd. Dat doet echter niets af aan het toetredingsperspectief van de kandidaat-lidstaten en de door de regering geformuleerde benadering. Barroso heeft vooral willen aangeven dat een debat over institutionele hervormingen na de toetreding van Bulgarije en Roemenië ook vanuit het perspectief op de uitbreiding urgent is geworden.
Overigens is de regering van oordeel dat in de toekomst geen gezamenlijke toetredingsverdragen meer mogen worden gesloten. Er werd gevraagd of de toetredingen van Bulgarije en van Roemenië niet alsnog gescheiden konden worden. Helaas kan dat niet. Ik heb dat ook eerder in deze Kamer betoogd. Dat is een zonde uit het verleden waarmee wij nu opgescheept zitten. Daar is op dit moment niks aan te doen. Wij hebben daar wel een les uit geleerd, namelijk dat wij dat nooit weer moeten doen. Een tweede les is dat aan de kandidaat-lidstaten pas een datum voor toetreding mag worden gegeven wanneer deze landen aan de Kopenhagencriteria voldoen én wanneer het politieke hervormingsproces in deze landen onomkeerbaar is. De regering zal deze opvatting met extra nadruk uitdragen. Het toetredingsproces heeft immers ook het belang bevestigd van intensief en minutieus toezicht door de Europese Commissie.
De heer Van Dijk (CDA):
Mag ik hieruit concluderen dat de constructie waarvoor nu bij Bulgarije en Roemenië is gekozen, wat de minister betreft niet meer zal voorkomen?
Minister Bot:
Ja, dat is een juiste conclusie.
Deze opstelling is een reflectie van de door de regering voorgestane benadering van strikte toepassing van de toetredingscriteria. In het kader van de voor deze herfst voorziene discussie zal de regering zich dus actief blijven inzetten voor verbeteringen van het uitbreidingsproces. De kwaliteit van het proces, de resultaten en de duurzaamheid daarvan dienen centraal te staan, niet het tijdschema of data.
Ik wil nu ingaan op de stand van zaken van de toetredingsonderhandelingen tussen de EU en Turkije. Zoals iedereen zich zal herinneren, werden deze onderhandelingen op 3 oktober vorig jaar geopend. Een van de voorwaarden die de Europese Unie voor opening van die onderhandelingen stelde, was de uitvoering door Turkije van het zogenaamde Ankaraprotocol. Daar is ook in dit debat aan gerefereerd. Dit houdt in dat Turkije zijn havens en luchthavens ook voor Cyprus moet openstellen. De Europese Unie heeft in september 2005 aangegeven dat het serieuze gevolgen zal hebben voor de voortgang van het onderhandelingsproces als Turkije niet aan deze verplichting voldoet. Tot nu toe heeft Turkije het protocol niet geratificeerd. Ik voeg daaraan toe dat ook het Europees Parlement dit protocol nog niet heeft goedgekeurd. De Europese Unie moet haar belofte nakomen om het economisch isolement van Noord-Cyprus op te heffen. Dat is door een blokkade van de republiek Cyprus nog niet gebeurd. Het is misschien nog wat vroeg om conclusies te trekken, omdat de Commissie op 8 november haar voortgangsrapportage over Turkije zal presenteren. Daarbij zal zij de vraag beantwoorden in hoeverre Turkije aan de gestelde voorwaarden voldoet.
Onlangs heb ik Cyprus en Griekenland bezocht, ook om over deze zaken van gedachten te wisselen. Daarbij is gebleken dat deze twee landen, die natuurlijk het meest betrokken zijn, buitengewoon nauwgezet volgen wat er in Turkije zowel intern als in verhouding tot Cyprus gebeurt. Het Fins voorzitterschap is bezig om te kijken of een tijdelijk compromis met betrekking tot Cyprus mogelijk is, om daar enige beweging in te krijgen.
Het Turkse parlement is eerder van reces teruggekomen om te kijken of dat hele pakket van hervormingsmaatregelen geratificeerd kan worden. Dan heb ik het over de interne zaak waar rapporteur Eurlings zijn rapport op heeft gebaseerd. Wij kijken in het bijzonder naar artikel 301 van het wetboek van strafrecht dat veranderd moet worden, en naar de wet op de stichtingen die heel belangrijk is voor de teruggave van religieuze goederen. Dat zijn allemaal dingen die door de Commissie gewogen zullen worden in haar rapport van 8 november. Hoe gaat dat intern in Turkije verder? Zijn er signalen die erop wijzen dat men zich het rapport van Eurlings en van het Europees Parlement heeft aangetrokken? Maakt men spoed met het interne hervormingsproces, dat weer samenhangt met het beantwoorden aan de Kopenhagencriteria?
Een andere vraag is of er schot zit in de Cyprusaffaire. Ik merk hierbij op dat de republiek Cyprus opvallend weinig souplesse vertoont. Er is altijd gezegd dat er een quid pro quo zou zijn, waarbij wij met de handelsverordening zouden proberen om Noord-Cyprus enigszins uit het isolement te helpen. Ik heb daarbij gesteld dat wij volledig begrip hebben voor het belang van ratificatie van het Ankaraprotocol, maar dat Turkije gelijk heeft, als het zegt te verwachten dat de Europese Unie de toezegging nakomt dat er ook iets wordt gedaan voor Noord-Cyprus. Dat geldt dan voor de handel en voor de vluchtbewegingen, omdat er op die manier economische mogelijkheden worden geopend voor dat deel van Cyprus. Op termijn wordt toetreding van Cyprus als geheel dan ook mogelijk. Het is fair om hierbij ook te kijken naar wat de Europese Unie heeft gedaan en welke toezeggingen en afspraken er zijn geweest.
De heer Van Baalen (VVD):
Fair betekent wel dat je erkent dat Noord-Cyprus is bezet door Turkije. Dat is de internationale, volkenrechtelijke conclusie. De Europese Unie is al heel ver gegaan door geen expliciete erkenning te eisen. Als je bij een club wilt behoren, dien je alle leden van die club te erkennen. Het gaat om een impliciete erkenning via ratificatie van het Ankaraprotocol. Wij zijn ver gegaan en het kan niet zo zijn dat wij stap voor stap nog verder in de richting van Turkije gaan. Ratificatie is nu aan de orde, ook in het Europees Parlement, dat geef ik toe, maar Turkije zal moeten ratificeren en implementeren.
Minister Bot:
Het is heel duidelijk dat wij die eis op tafel hebben gelegd. Zoals gezegd, wij wachten het rapport van de Europese Commissie af om te kijken in hoeverre Turkije aan de eisen voldoet en in hoeverre wij al of niet voortgang kunnen maken. Ik denk dat het belangrijk is dat wij ondertussen achter de schermen druk blijven uitoefenen op beide partijen; Turkije aan de ene kant en Cyprus aan de andere kant. Ieder moet vanuit zijn eigen achtergrond bijdragen aan een constructieve opstelling, zodat wij met de Commissie na 8 november kunnen concluderen of wij met dit proces verdergaan.
Het nieuwe voortgangsrapport over Bulgarije en Roemenie van de Europese Commissie zijn op 26 september verschenen. Het oordeel van de regering hierover heeft de Kamer per brief ontvangen. Het rapport heeft een kritische toon en schetst een realistisch beeld van de stand van zaken in beide landen. Laten wij daarbij niet vergeten dat beide landen van heel ver gekomen zijn. Voor het overgrote deel voldoen zij aan de criteria, ook al zijn er nog een groot aantal tekortkomingen. De belangrijkste conclusie van de Commissie is dat beide landen zo ver gevorderd zijn dat het niet nodig is om de toetreding van beide landen tot 2008 uit te stellen ondanks een aantal overgebleven tekortkomingen op het gebied van justitie, binnenlandse zaken en landbouw. Het wegwerken van deze resterende tekorten kan het beste op een andere wijze worden bewerkstelligd. Het toetredingsverdrag samen met het acquis biedt daartoe een aantal instrumenten. Tekortkomingen ten opzichte van het acquis kunnen worden opgevangen met vrijwaringsmaatregelen op basis van het acquis. De Commissie heeft al aangegeven dat het een aantal maatregelen gaat nemen die zeer waarschijnlijk onmiddellijk bij toetreding, dus per 1 januari 2007 van kracht zullen zijn. Dat betreft maatregelen op het gebied van veiligheid van de luchtvaart, voedselveiligheid en diergezondheid waaronder bijvoorbeeld een exportverbod van varkens vanwege de aanwezigheid van de klassieke varkenspest in beide landen.
Een ander onderwerp betreft de JBZ. De Commissie heeft met het oog op de tekortkomingen gesteld dat het essentieel is dat politieke druk op beide landen wordt gehandhaafd om deze hervormingen voort te zetten. De Commissie heeft daartoe een verplichtend mechanisme van toezicht gecreëerd op het gebied van JBZ, gekoppeld aan mogelijke sancties bij onvoldoende voortgang. Er zijn benchmarks gesteld zoals die nog nooit aan toetreders zijn gesteld. Er is een mechanisme van toezicht gecreëerd dat moet controleren of de landen aan de benchmarks voldoen. Als dat niet zo is, volgen de vrijwaringsmogelijkheden ook op het gebied van JBZ. De sancties bestaan ook uit vrijwaringsmaatregelen. Deze mogelijke maatregelen komen erop neer dat de verplichtingen van de huidige lidstaten jegens Bulgarije of Roemenië vervallen om bepaalde gerechtelijke uitspraken of bevelen in die landen, bijvoorbeeld het Europees arrestatiebevel, automatisch te erkennen totdat de tekortkomingen zijn opgelost.
Er is gevraagd naar de procedure hieromtrent. Technisch gezien is de werking van de maatregel beperkt, net zoals het bestaande JBZ-acquis. Politiek heeft het grote betekenis. Ik wijs erop dat het aan de Commissie is als waakhond over het acquis om dergelijke maatregelen te nemen. Individuele lidstaten kunnen de Commissie daartoe verzoeken. Ook dient de Commissie de lidstaten te consulteren voordat zij een dergelijke maatregelen treft. Wij zijn daarvoor dus niet afhankelijk van unanieme overeenstemming in de Raad. Het is niet zo dat één lidstaat die het goede voorheeft met beide landen dergelijk vrijwaringsmaatregelen kan blokkeren. Dat is het voordeel van dit systeem. Naast de op zichzelf strenge sanctiemaatregel van het instellen van zo'n mechanisme is dit een extra garantie dat wij op het nog niet zo ver ontwikkelde JBZ-gebied in staat zijn om indien nodig maatregelen te nemen aan de hand van de benchmarks.
De heer Van Dijk (CDA):
Heeft de minister het gevoel dat met deze maatregelen optimale druk op Roemenie wordt uitgeoefend? Tot wanneer kan die druk uitgeoefend blijven? Zijn de sanctiemaatregelen voor immer of zijn die aan bepaalde termijnen gebonden? De Europese Commissie constateert nog steeds tekortkomingen op het terrein van de administratieve capaciteit, met name op regionaal terrein. Is de consequentie daarvan niet dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het verstrekken van regionale structuurfondsen of geld uit het Europees Sociaal Fonds?
Minister Bot:
Bij het verschaffen van deze fondsen zijn ook in het bestaande acquis een aantal garantie en checks ingebouwd. Iedereen die ooit met structuurfondsen te maken heeft gehad, weet dat het toezichtsmechanismes garantie kent in het geval dit soort fondsen door Roemenie of Bulgarije niet goed besteed worden. Ik kom nog te spreken over EFRO. Je krijgt gewoon een terugvorderingprocedure als blijkt dat niet voldaan is aan de strenge administratieve eisen, de wijze van aanbesteding, de wijze waarop het wordt uitgevoerd, de verslaglegging en noodzakelijke accountantsverklaringen, enz. Ik denk dat hiermee dat element voldoende is afgezegend.
Als het gaat om de JBZ-aangelegenheden is het voor zover ik weet niet in de tijd beperkt. Daar zal de politieke druk ook heel groot blijven. Zolang er zo'n toezichtmechanisme is, zullen niet alleen de Commissie maar ook de lidstaten trachten om nauwgezet te volgen wat er gebeurt. Op het moment waarop een bedrijf of een onderdaan van een van de andere lidstaten het gevoel heeft dat hij in een van beide landen niet fatsoenlijk behandeld wordt, zal hij natuurlijk onmiddellijk bij de Commissie aan de bel trekken, wetende dat hij ook gehoor krijgt omdat dan op basis van dat sanctieregime kan worden gesteld dat geen gehoor wordt gegeven aan dat rechterlijke bevel of die rechterlijke uitspraak. In dezen is ook het effect van naming and shaming erg belangrijk.
De heer Van Dijk (CDA):
Uw inschatting is dat door de politieke druk, maar met name door dat naming and shaming de interne druk erg hoog blijft om er voor te zorgen dat die maatregelen zo snel mogelijk worden ingetrokken. Om nu te zeggen dat door deze maatregelen echt pijn wordt geleden door Roemenië of Bulgarije, dat zie ik nog niet zo!
Minister Bot:
Als ik over de afgelopen jaren bekijk wat deze landen op dat punt gedaan hebben om het een en ander te verbeteren op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, dan zijn er weliswaar nog heel grote tekortkomingen, maar ook grote vooruitgang. Ik heb deze landen recent nog tweemaal bezocht en gesproken met jonge rechters en jonge advocaten. Je merkt dan dat enorme verbeteringen zijn doorgevoerd. Het is nog niet perfect en dat kan niet alleen de Commissie maar iedereen constateren die daar komt, maar er is in ieder geval een enorme sprong vooruit gemaakt in vergelijking met twee, drie jaar geleden. Als de politieke druk vanuit de Europese Unie, de Commissie en de lidstaten gehandhaafd wordt, onder andere door zo'n mechanisme, en je dus als het ware openbaar aan de schandpaal kan worden genageld, dan ben ik ervan overtuigd dat dat wel degelijk pijn doet. Beide landen willen natuurlijk netjes meedoen als volwaardig lid en het is dan niet prettig als zij onder een soort curatele zijn gesteld als het gaat om de derde pijler. Ik denk ook dat het deelnemen aan het proces – het zitten in de Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken, het meedoen aan hetgeen zich daar ontwikkelt – een heilzame uitwerking zal hebben op de interne situatie. Tot aan de toetreding zal de regering in ieder geval de ontwikkelingen aldaar nauwgezet volgen en indien nodig de Commissie verzoeken om de nodige vrijwaringsmaatregelen te nemen, zoals ik al uiteen heb gezet.
Er is nog een vraag gesteld over het vrije verkeer van werknemers. Voor Bulgarije en Roemenië is dezelfde regeling getroffen als voor de acht Midden- en Oost-Europese landen die in 2004 toetraden. De regering zal de Kamer spoedig bij brief informeren over haar beleid ter zake, maar ik kan nu al zeggen – al moet dat nog in het kabinet besloten worden – dat wij in beginsel van mening zijn dat dezelfde maatregelen moeten worden getroffen voor in ieder geval de eerste twee jaar.
De heer Van Schijndel (Groep Eerdmans/Van Schijndel):
Wij hebben niet alleen het werknemersverkeer, maar ook het dienstenverkeer, de zelfstandige dienstverleners die hier naar toe kunnen komen. Dat was in het geval van Polen een groot aantal mensen. Kan de regering daar enig beleid op voeren om die instroom binnen de perken te houden?
Minister Bot:
In het verdrag over Bulgarije en Roemenië dat door beide Kamers is geratificeerd zijn dezelfde voorbehouden en dezelfde regels opgenomen als die voor de tien golden. Dat wil dus zeggen dat een zelfstandige dienstverlener uit beide landen de mogelijkheid heeft om zich hier te vestigen. Daarnaast zal de regering de Kamer per brief informeren over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de mogelijkheid om gedurende de eerste twee jaar het werknemersverkeer aan de strenge eisen te onderwerpen die eerder golden voor de 10. Zoals bekend hebben wij daarna nog de mogelijkheid om hier een periode van drie jaar aan toe te voegen en dan nog eens twee jaar als er sprake is van speciale omstandigheden. Wij hebben dus nog een lange periode voor de boeg, bij elkaar zeven jaar, zoals de heer Van den Berg mij voorrekende. Ik hoop dat de landen zich in die tijd dusdanig ontwikkelen dat de mensen weer zullen terugkeren, omdat men, als het land tot ontwikkeling komt, juist grote behoefte heeft aan dit soort dienstverleners en het natuurlijk beter toeven is in eigen huis en bij eigen haard dan in Nederland, ver van vrouw en kinderen.
Ik zal nu ingaan op een aantal specifieke vragen. De heer Van Dijk heeft een vraag gesteld over het maatschappelijk middenveld en de SER. Het idee van een grotere betrokkenheid van maatschappelijke organisaties als de SER bij de meningsvorming en standpuntbepaling in Nederland wordt door de regering uiteraard zeer verwelkomd. Dit gebeurt al overigens, zowel voor concrete voorstellen als voor de voorjaarsraad. Zo heeft de SER het kabinet een advies gegeven over de ontwerpdienstenrichtlijn en vindt in de aanloop naar de voorjaarsraad traditioneel overleg plaats met de sociale partners.
De heer Van Dijk heeft twee concrete voorbeelden genoemd. Zoals gebruikelijk bij groenboeken zal de Commissie bij de presentatie van het groenboek Arbeidsrecht de regeringen van de lidstaten in staat stellen om binnen een bepaalde periode een reactie te geven. Indien deze periode ruim genoeg is voor consultatie, zal ik graag een SER-inbreng in het kabinet verwelkomen.
In antwoord op de opmerkingen over de midterm review stel ik voor dat wij wachten op het rapport van de Commissie dat voor 2008 zal verschijnen. Ik zal dit dan eventueel aan de SER voor advies voorleggen, natuurlijk binnen de competentie van de Raad. De Europese begroting heeft ook betrekking op buitenlands beleid, het gemeenschappelijke veiligheids- en buitenlands beleid en JBZ en dit zijn geen typische SER-onderwerpen. Ik zal dit bekijken in de context, maar ik vind de vraag sympathiek. Ik zal dit gaarne meenemen.
De heer Van den Berg heeft gevraagd of de landbouwsubsidies flink kunnen worden verlaagd ten gunste van nieuw beleid. Het is bekend dat wij altijd een brede begrotingsherziening hebben nagestreefd, ook bij de vorige financiële perspectieven. Ook daarvoor al trouwens, zo herinner ik mij uit eigen waarneming. Wij delen dus de mening dat toegevoegde waarde een van de leidende principes bij de herziening van alle EU-uitgaven moet zijn. Wij werken thans aan de voorbereiding van de Nederlandse inzet. Voor de landbouwuitgaven is ons uitgangspunt een ambitieuze hervorming met het oog op meer marktoriëntatie, minder handelsverstoring en aandacht voor de veranderende rol van de landbouwsector. Zo willen wij ruimte creëren voor nieuw beleid, want als er meer landbouwmiddelen vrijkomen, kunnen wij toegevoegde waarde creëren op Europees terrein.
De heer Van den Berg heeft ook gevraagd naar mengvormen van publieke en private diensten. Wij zijn vrij om de organisatiestructuur voor de uitoefening van bepaalde taken te kiezen en in te richten. Dit geldt ook voor woningbouwcorporaties. Of de regels van de interne markt van toepassing zijn, is afhankelijk van de inrichting van de corporaties. Als zij zich opstellen als marktspeler, gelden de regels van de interne markt. Als er een puur publieke taak wordt uitgevoerd, is dit niet het geval. De scheidslijn kan soms dun zijn. Het Europese Hof in Luxemburg waakt hiervoor. De regering gaat ervan uit dat onze sociale woningbouw en gezondheidszorg passen binnen het bestaande kader van de Europese regelgeving.
De heer Van den Berg:
Ik vroeg niet naar het verschil tussen privaat en publiek, maar of u het met mij eens bent dat er op Europees niveau regels moeten worden afgesproken die de interne markt inperken, opdat mengvormen als de Nederlandse gezondheidszorg en woningbouw kunnen worden gehandhaafd.
Minister Bot:
Er is een interne markt met regels voor concurrentie en mededinging en een eigen commissaris. Deze spelregels moeten wij nakomen, maar het subsidiariteitsbeginsel staat ons natuurlijk wel toe om binnen deze regels te zoeken naar mogelijkheden om de gezondheidszorg en de woningbouwcorporaties zoveel mogelijk in eigen hand te houden.
De heer Van den Berg:
U vindt dus dat de regels voor de interne markt niet hoeven te worden aangepast? Als dat zo is, blijft Nederland met dit soort problemen geconfronteerd worden.
Minister Bot:
Ik denk niet dat wij met die problemen geconfronteerd zullen blijven worden. Het is namelijk een genuanceerd vraagstuk, waar je niet eenduidig ja of nee tegen kunt zeggen. Het is namelijk afhankelijk van de wijze waarop je het inricht.
In een vorig leven heb ik voor het ministerie van VROM een studie uitgevoerd naar de raakvlakken van Europese medicijn- en milieuvoorschriften. Daaruit bleek dat er talloze raakvlakken zijn waarvoor al Europese wetgeving bestaat. Dat is een probleem van de interne markt en daarom doen wij er goed aan om kritisch te blijven kijken naar de manier waarop rondom de Europese regelgeving met subsidiariteit en transparantie wordt omgegaan. Hiervoor is inmiddels een nieuwe structuur opgebouwd die ervoor moet zorgen dat regering en parlement tijdig alert worden gemaakt op regelgeving waarvan het de vraag is of ze wel op Europees niveau thuishoort.
De heer Van Baalen vroeg de regering af te dwingen dat Nederlanders die tevens de Turkse nationaliteit hebben, niet vervolgd worden voor hun opvatting over de Armeense kwestie. Hij voegde hieraan toe dat niemand vervolgd mag worden die met respect over deze kwestie spreekt, of het nu Nederlanders of Turken zijn. Ik kan hem in zoverre geruststellen dat wij de vrijheid van meningsuiting bij elke gelegenheid bij de Turkse regering aan de orde stellen. Het kan verder inderdaad niet zo zijn dat schrijvers, journalisten, Turken die in Nederland wonen en Turken die van Nederlandse origine zijn, vervolgd of zelfs veroordeeld worden, omdat zij zich op een manier over de Armeense kwestie uitspreken die de Turkse regering niet welgevallig is.
De regering vindt dat over de Armeense kwestie in vrijheid moet kunnen worden gediscussieerd. In concreto betekent dit dat artikel 301 uit het Turkse wetboek van strafrecht moet verdwijnen. Wij zullen dit punt bij elke gelegenheid aan de orde stellen en in deze gesprekken benadrukken dat de vrijheid van meningsuiting voor iedereen geldt en dat dit een essentieel onderdeel is van de toetredingscriteria.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Welke positie neemt Nederland in zolang dit artikel niet is gewijzigd?
Minister Bot:
Dat vinden wij onacceptabel en wij zullen Turkije erop blijven wijzen dat artikel 301 moet worden gewijzigd. Daarover kan geen enkel misverstand bestaan, want het is een absolute eis.
De heer Van Baalen (VVD):
Ik ben blij dat u zo reageert. De regering zal de Turkse regering dus duidelijk maken dat zij niet accepteert dat Nederlandse parlementariërs met een Turks paspoort worden vervolgd? Dat is uit den boze, hoe de Turkse wet ook luidt.
Minister Bot:
Dat is de juiste conclusie.
Voorzitter. Ik heb begrepen dat de Kamer nog zal spreken met de voor het EFRO verantwoordelijke bewindspersoon, staatssecretaris Van Gennip, die momenteel in China verblijft. Ik kan haar uitspraak bevestigen dat wij bekend zijn met de controleproblemen die Brussel heeft geconstateerd. Over dit onderwerp is direct contact met de Commissie. Die dialoog hierover verloopt constructief. Het plan van aanpak van de staatssecretaris zal later deze maand met de Commissie worden besproken. Ik ga ervan uit dat daarmee een groot deel van de geconstateerde problemen zal worden opgelost. Wij zien overigens geen tegenstrijdigheid tussen de door de Commissie geconstateerde tekortkomingen in de controle op deze subsidies en de Nederlandse inzet om de nationale verklaring in te voeren. De regering wil serieus werk maken van de verbetering van de controle, zowel op Europees als op nationaal niveau. Een deel van de geconstateerde tekortkomingen zal juist door de invoering van de nationale verklaring worden verholpen. Voor de volgende periode van zeven jaar die op 1 januari ingaat, is het controlesysteem in Nederland om die reden al anders ingericht. Zo komt er meer centrale controle in plaats van decentrale controle door de organen van diverse begunstigden zelf. Daarbij gaat het met name om provincies en gemeenten. Ik hoop dat een aantal van de geconstateerde bezwaren in de discussies met de Commissie kunnen worden weggenomen. Sommige bezwaren berusten naar mijn idee op een misverstand over de manier waarop wij bepaalde zaken aanpakken. Er zullen ongetwijfeld fouten zijn gemaakt, maar uit bittere ervaring weet ik dat het niet eenvoudig is om aan alle eisen van de Commissie op dit vlak te voldoen. Met name bij zaken als de controle van de boekhouding is de Commissie vaak nog strenger Botdan onze eigen rekenkamers.
De heer Irrgang heeft gevraagd naar de nettobetalingspositie van Nederland. In dat verband noemde hij het bedrag € 160 per inwoner. In de Staat van de Unie wordt een ruwe schatting gemaakt van de ontwikkeling van de Nederlandse nettobetalingspositie in de periode 2007-2013 ten opzichte van heden. Het is niet mogelijk om de Nederlandse ontvangsten uit de EU-begroting exact te voorspellen. Deze hangen onder meer samen met economische ontwikkelingen en projectaanvragen in de private sector. Twee elementen spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de nettobetalingspositie. Op de eerste plaats een kleine stijging van de EU-uitgaven, in het bijzonder ten faveure van de nieuwe lidstaten. Daarbij gaat onder andere om de infasering van landbouwuitgaven en structuurfondsen. Op de tweede plaats een korting op de Nederlandse afdracht van 1 mld. per jaar. Het eerste effect betekent bij een ongewijzigd systeem van afdrachten een kleine verslechtering van de Nederlandse nettobetalingspositie. Het tweede effect komt neer op een forse verbetering van ongeveer 0,2 procentpunt van het bni ofwel € 60 per persoon. Dat is dus het verschil tussen die € 220 en de € 160. Bij de in de vragen bedoelde raming is bij de ontvangsten uit structuurfondsen en plattelandsontwikkeling uitgegaan van de gemaakte afspraken over de verdeling hiervan, zoals openbaar gemaakt door de Commissie. Bij de raming van het Nederlands aandeel is gebruik gemaakt van historische verdeelsleutels op basis van rapporten die de Commissie jaarlijks presenteert. Op basis van die ramingen zal Nederland gemiddeld over de periode 2007-2013 op het punt van de nettobetalingspositie terechtkomen in een groep van qua welvaartsniveau vergelijkbare lidstaten. Nederland blijft dus niet de allergrootste nettobetaler.
Mevrouw Buitenweg heeft gevraagd naar de dierenrechten. Zoals zij weet, stonden die in het grondwettelijk verdrag dat helaas te maken heeft gekregen met een nee. Dierenwelzijn gaat ons zeer ter harte. Wij zien daarop toe binnen de EU in het kader van het Europees landbouwbeleid en via secundaire wetgeving op andere beleidsterreinen. Het was ons natuurlijk een lief ding waard geweest als dit artikel van het verdrag wel was aangenomen. Wij moeten het nu echter doen met de bestaande wetgeving. Op dit onderwerp zullen wij scherp letten.
Mevrouw Buitenweg heeft verder gevraagd naar de "passenger name records"; ook de heer Van der Ham heeft over dit complexe probleem vragen gesteld. In de nacht van 5 op 6 oktober zijn de onderhandelaars van de VS en de EU erin geslaagd om een voorlopig akkoord te bereiken. Dit is een belangrijk en hard bevochten resultaat. Nadat het Europees Hof van Justitie de oorspronkelijke overeenkomst nietig had verklaard, is er nu een nieuwe. De Raad van ministers zal naar verwachting spoedig het Raadsbesluit nemen waarmee het voorzitterschap wordt gemachtigd om de overeenkomst te ondertekenen. Er kwam daarbij een aantal verschillen van inzicht aan het licht over het juridische kader waarbinnen de verstrekking van gegevens moet plaatsvinden. Dit betrof zaken die in de oorspronkelijke overeenkomst geregeld waren, maar waarover de VS anders waren gaan denken. In het bijzonder ging het om de vraag welke overheidsorganisatie in de VS toegang tot gegevens zou moeten hebben. Er is nu overeengekomen dat van het Amerikaanse veiligheidsministerie – het Department of Homeland Security – alleen de Customs and Border Patrol, de US Immigration and Customs Enforcement en de Office of the Secretary, rechtstreeks toegang hebben tot de Europese databanken. De overige delen van het DHS hebben deze toegang niet. Andere diensten kunnen wel in specifieke, individuele gevallen die gegevens opvragen in het kader van lopend onderzoek.
Mevrouw Buitenweg is met betrekking tot de gegevens ook ingegaan op de overgang van een pull- naar een pushsysteem. De VS zullen in een brief aan de EU bevestigen dat zo snel mogelijk zal worden overgegaan op een pushsysteem. In deze brief, en hierbij geef ik antwoord op de vraag van de heer Van der Ham, geeft de VS zijn interpretatie van de legal undertakings, die aan het oorspronkelijke akkoord waren gehecht. Overigens is dit natuurlijk een aangelegenheid van de minister van Justitie, die spoedig de Kamer zal informeren over het verloop van de JBZ-raad van 5 en 6 oktober. Wij zullen dan onze appreciaties over deze overeenkomst met de Kamer delen. Nogmaals, dit is een zaak die door de minister van Justitie in de Kamer nader zal worden besproken.
De heer Van der Ham (D66):
Er wordt al heel veel kritiek geleverd op dit akkoord, namelijk dat het er op een aantal punten zwakker op is geworden. Hebt u de indruk dat de Europese Unie er beter van is geworden?
Minister Bot:
Ik heb niet het gevoel dat wij er beter van geworden zijn, maar wij zijn er ook niet op achteruitgegaan. In elk geval hebben wij het mogelijk gemaakt dat de luchtvaart tussen Europa en de Verenigde Staten doorgang kan vinden. Dat was natuurlijk een belangrijke aangelegenheid, ook in economisch opzicht.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Wanneer hebben de Amerikanen beloofd om over te gaan van een pushsysteem naar een pullsysteem?
Minister Bot:
Wij gaan nu over naar een pushsysteem en dat is een verbetering. Ik heb begrepen dat de Verenigde Staten in een brief aan ons zullen bevestigen dat zij zullen overgaan op een pushsystem.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Volgens mij was dat bij de vorige overeenkomst al toegezegd, maar het is niet gebeurd. Nu is de vraag: is er een datum afgesproken waarop de Amerikanen naar het nieuwe systeem overgaan?
Minister Bot:
Het antwoord op die vraag moet ik u schuldig blijven. minister Hirsch Ballin heeft over deze zaak zeer uitvoerig gedebatteerd in de JBZ-raad van 5 en 6 oktober. Hij zal u daarover in de discussie met de Kamer nader inlichten.
De heer Van Baalen (VVD):
Er wordt nu gesproken over een pushsysteem of een pullsysteem. Kan de minister mij het verschil tussen die twee systemen aangeven?
Minister Bot:
In het pushsysteem duw je er iets in wat jij wilt. In het pullsysteem halen zij eruit wat zij willen. Het is dus een voordeel om een pushsysteem te hebben, want dan zitten wij meer aan de push-zijde en kunnen dus bepalen hoe wij het doen. De Amerikanen kunnen dan eventueel vragen: mag ik nog wat meer "pull" hebben? Wij kunnen dat dan echter bepalen via onze "push". Het is geen Franglais. Ik weet niet wat het is; het is geen Australisch. Het is duidelijk.
De heer Herben heeft een vraag gesteld over de nettopositie. Er is uitgegaan van 2009 als het jaar van inwerkingtreding van het nieuwe eigenmiddelenbesluit. Met terugwerkende kracht zal ook de correctie voor eerdere jaren, vanaf 2007, worden verwerkt. Het jaar van inwerkingtreding zal in dat geval een bijzonder jaar zijn, want dan krijgen wij ineens een heel mooie correctie. De jaren voorafgaand aan 2009 zijn daarom relatief dure jaren. Zoals gezegd worden wij echter later in de rit hiervoor gecompenseerd. De ramingen lopen tot 2011, dat is namelijk het standaard aantal jaren waar in de begroting mee wordt gewerkt. De aanpassing van het eigenmiddelenbesluit is een integraal onderdeel van het akkoord dat wij in december 2005 over de financiën voor de periode 2007-2013 hebben bereikt. Voor de inwerkingtreding van nieuwe afspraken is ratificatie volgens de constitutionele vereisten van iedere lidstaat nodig. Deze ratificatieprocedure kost tijd. Bij de vorige aanpassing na de onderhandelingen in Berlijn in 1999 trad het nieuwe eigenmiddelenbesluit in 2002 in werking, dus drie jaar na het politieke akkoord. Het goedkeurings- en ratificatieschema ligt op schema, al zouden wij natuurlijk graag zien dat het nog sneller ging.
De heer Herben (LPF):
Mijn betoog draaide vooral om de gedachte dat de stijl van regeren belangrijker is dan de issues als zodanig. De casuïstiek waarin wij steeds weer vervallen, leidt af van het kernprobleem. Ik onderbouwde dat met een beeldende uitspraak van de heer Verheugen, die stelt dat het probleem is – ik citeer hem – dat de ambtenaren in Brussel zo'n machtspositie hebben bereikt, dat het momenteel de grootste opgave van de 25 Eurocommissarissen is, hun ambtenarenapparaat onder controle te houden. Het grootste deel van onze tijd zijn wij bezig, problemen op te lossen die er niet zouden zijn als wij er ook niet waren. Dat is een uitspraak waar je niet omheen kunt en tot dusverre is alleen de heer Van Buitenen mij bijgevallen met woorden om aan te geven dat het probleem ook in Brussel zelf zit. Daar zou ik toch graag een antwoord van de regering op willen horen. Om het in oud jargon te zeggen: ik zou graag eens wat marxistisch-leninistische zelfkritiek willen horen van Brussel.
Minister Bot:
Mag ik op de eerste plaats zeggen dat ik genoten heb van uw inbreng, wat betreft uw inleidende beschouwing over democratie en dat deze van onderop moet komen. Ik vond dat heel juist. Als wij praten over draagvlak, over de visie van het kabinet op hoe wij verder willen, dan is het inderdaad heel belangrijk dat wij democratie zo interpreteren en dat wij ons daar ook op richten. Ik acht het ook de bedoeling van bijvoorbeeld de verhoging van het Europafonds, van de website die wij aan het ombouwen zijn, van de activiteiten die wij op het ogenblik met scholen ontwikkelen om kinderen zeer vroeg al vertrouwd te maken met het Europese gedachtegoed, dat dit allemaal bijdraagt tot die democratie van onderop.
Wat de kritiek van de heer Verheugen betreft, was ik getroffen door zijn opmerkingen, omdat ik Brussel natuurlijk heel goed ken. Wij hebben altijd gesteld dat het totale aantal ambtenaren dat in Brussel werkzaam is, nog altijd kleiner is dan het aantal dat in de stad München werkt. Ik geloof dat het zelfs nog kleiner is dan het aantal ambtenaren dat in Amsterdam werkzaam is. Als je daar nog eens van aftrekt al degenen die zich met tolk- en vertaaldiensten bezighouden, dan is het aantal ambtenaren niet zo groot.
Belangrijk is zijn opmerking over de ijver waarmee sommige ambtenaren hun gedachtegoed uitdragen. Ook daar wordt mijn ziel echter in twee richtingen getrokken. Aan de ene kant kan mijn idealistische ziel wel meevoelen met de Europese ambtenaren die graag het concept Europa uitdragen en daar gestalte aan trachten te geven. Meestal doen zij dat overigens conform wat er in de raad gezegd wordt. Aan de andere kant ben ik het eens met wat u zegt over democratie van onderop, het luisteren naar wat er in de maatschappij leeft. Dat kan wel eens afwijken.
Het is grappig dat de heer Verheugen al in zijn vorige baan wel eens verrassend is opgetreden. Naar mijn mening heeft hij ook niet altijd gehoor gegeven aan democratie van onderop. Hij is degene geweest, die tegen velen in de toetreding van de tien – à tort et à travers, zou ik bijna willen zeggen – heeft doorgedreven. Ik stond er wat verbaasd van dat uitgerekend de heer Verheugen met deze opmerking kwam. Ik kan mij inleven in de uitspraak dat het beter zou zijn als bepaalde Europese ambtenaren een wat lager profiel aannamen, maar dan had ik toch graag ook wat voorbeelden van hem gezien. Welke ambtenaren hebben nu concreet gedachtegoed uitgedragen dat niet strookt met wat er in brede lagen van de Europese bevolking leeft of in welke opzichten hebben zij de meningsvorming zo beïnvloed dat de heer Verheugen of de Europese Commissie niet in staat waren om daar nader gestalte aan te geven? Ook als mevrouw Kroes zich op een dergelijke manier uit, vraag ik mij af wat de Europese Commissie in de afgelopen paar jaar dan wel niet naar voren heeft gebracht. Welk gedachtegoed heeft Barroso uitgedragen? Welke initiatieven heeft hij genomen? Dit lijkt mij een gerechtvaardigde vraag als je dit soort kritiek hoort. Je moet er goed naar luisteren en die op je in laten werken. Zo heeft de heer Van der Ham ook gezegd dat het altijd goed is om je in te leven en om dingen te erkennen. Dat doe ik graag, maar aan de andere kant vind ik dat de Europese Commissie ook wel eens wat van zich mag laten horen. Het is aan haar om initiatieven te nemen. Ik heb de commissie-Delors meegemaakt, de commissie-Santer en deze commissie, maar ik moet zeggen dat ik tot dusver niet vind dat zij uitblonken door het nemen van grote initiatieven of vergezichten.
De heer Herben (LPF):
Ik kan mij dit antwoord goed voorstellen, maar het gevaar is dat de Brusselse bureaucratie als het ware een staat binnen de Staat aan het vormen is. Dat heeft de heer Verheugen gesignaleerd. De burger is daar ook bang voor. U kent de mooie chaostheorie volgens welke de hele wereld er last van heeft als een vlindertje in Californië iets doet. Het hele klimaat verandert daar zelfs door. Ik zou de parallel willen trekken met de ambtenaar in Brussel. Als die iets bedenkt, zijn er vervolgens duizenden ambtenaren in de lidstaten mee bezig. Hoe krijgen wij grip op dat mechanisme? Daarom verzoek ik om de opmerking van de heer Verheugen te herhalen in de Raad in Brussel. Is de periode van zelfreflectie niet ook van toepassing op het apparaat? Bij de burger kan winst worden geboekt als u uitlegt dat het Brusselse apparaat wel degelijk op een doelmatige, efficiënte wijze functioneert en geen nomenclatuur is.
Minister Bot:
Die vraag stel ik daar graag aan de orde, maar ik herhaal dat in Nederland een diepgaande discussie over subsidiariteit is gevoerd tijdens de subsidiariteitsconferentie die ik heb georganiseerd en die in Wenen is vervolgd. Die ging precies over vragen als: eigent de Gemeenschap zich niet te veel toe, krijgen wij niet te veel initiatieven op ons bord en hoe kunnen wij vroegtijdig voorkomen dat zogenoemde vlinders die opgelaten worden en vaak veelkleurig en schoon zijn om te aanschouwen, zich in een later stadium ontwikkelen tot plaag van schadelijke rupsen die ons leegeten? Dergelijke vragen moeten wij betrekken bij het lopende schoningsmechanisme. Ik neem uw opmerkingen dus gaarne ter harte. Ik denk wel dat Nederland op dat vlak een van de voorlopers is.
De Europese Commissie heeft haar beleidsplan voor legale migratie gepubliceerd en daarin aangekondigd dat zij vijf richtlijnen zal opstellen, waarvan er een kennismigranten betreft. Frattini heeft in dit kader voorgesteld om gebruik te maken van een greencardsysteem. Wij bestuderen dit idee. Bij de SER is dan ook een adviesaanvraag ingediend over de toekomst van het arbeidsmigratiebeleid. Ik zie de heer Van Dijk al glunderen. Ook het Duitse voorzitterschap heeft te kennen gegeven, het beleidsplan voor legale migratie niet te zullen agenderen, omdat het eerst moet worden bestudeerd. Ik denk dus dat de Europese Commissie in de tweede helft van 2007 voorstellen zal doen, zo dit nodig wordt geacht.
Zoals u misschien weet, heeft het Finse voorzitterschap onmiddellijk na het bekend worden van de moordaanslag op de bekende journaliste Anna Politkovskaja op 8 oktober jongstleden verklaard dat de Europese Unie daar met diepe spijt kennis van had genomen. Het voorzitterschap roept op tot grondig onderzoek naar deze misdaad en tot berechting van de dader of de daders. Nederland heeft zich vanzelfsprekend geheel aangesloten bij deze oproep. Ook het Belgisch voorzitterschap van de OVSE heeft zijn veroordeling van de aanslag uitgesproken en aangedrongen op een grondig onderzoek evenals de Hoge Vertegenwoordiger van de OVSE voor de persvrijheid. Dit zal natuurlijk in alle gremia en waar dit maar mogelijk is, worden opgebracht, want de persvrijheid is voor de Europese Unie en voor alle individuele lidstaten een groot goed.
De heer Van der Ham heeft gevraagd, ervoor te zorgen dat het homohuwelijk in de gehele Europese Unie wordt erkend. Ik heb hiervoor grote sympathie, maar het kwam wel ineens bij mij op dat de Kamer nog onlangs heeft gevraagd in het kader van subsidiariteit juist zaken rond familierecht en huwelijk te beschouwen als nationale aangelegenheden, en het verzoek aan de regering heeft gedaan om deze zaken niet binnen Europa te willen harmoniseren. In het Haags programma ter versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht wordt vastgesteld dat dit door het kabinet niet als prioriteit wordt gezien. Wij streven in de Europese Unie geen harmonisatie na van concepten van gezin, huwelijk of andere zaken van dit soort, ook omdat wij weten dat de hoge graad van vrijheid en tolerantie die wij in ons land kennen, bij harmonisatie restrictief zou kunnen worden geïnterpreteerd. Ik sta dus sympathiek tegenover de gedachte en ik zou het homohuwelijk best willen propageren als iets wat een groot goed is en in de hele Europese Unie zou moeten gelden, maar het is mijns inziens niet verstandig als wij gaan pleiten voor harmonisatie. Dat zou volgens mij leiden tot een verkeerde discussie met wellicht een verkeerd eindresultaat.
De heer Van der Ham (D66):
Ik begrijp de redenering dat wij er ook iets op kunnen inleveren; dat is wat u eigenlijk zegt. Homoparen in het buitenland lopen echter tegen zaken aan waarvan zij heel veel hinder ondervinden. Het zou ideaal zijn als het homohuwelijk in de andere Europese landen erkend zou worden, maar in ieder geval de rechten die onder het kopje "huwelijk" vallen, moeten in de andere landen worden erkend, nog even los van de vraag of het homohuwelijk als zodanig wordt erkend. Ik vraag u daarop aan te dringen.
Minister Bot:
Ook die rechten verschillen erg tussen de diverse Europese landen. Het gaat daarbij om zaken als echtscheiding en eigendom. Het blijft de vraag, ook gezien de wens van de Kamer om dit soort zaken nationaal te regelen, of wij voor het ene onderdeel van het homohuwelijk moeten aandringen op harmonisatie.
De heer Van der Staaij heeft een vraag gesteld over de samenwerking tussen de EU en de NAVO. U weet dat er zowel vanuit de NAVO als vanuit de Europese Unie voortdurend problemen worden opgeworpen die een intensivering van de samenwerking bemoeilijken. Dit tot grote spijt van mij persoonlijk en ook tot grote spijt van de regering. Deze problemen worden veroorzaakt door landen die geen lid zijn van beide organisaties, zoals Cyprus, Malta en Turkije. De problemen worden ook veroorzaakt door landen met een andere visie op bijvoorbeeld de vraag waar het zwaartepunt moet liggen, zoals Frankrijk. Nederland benadrukt het grote belang van goede samenwerking tussen beide organisaties. Ik heb daarover regelmatig contact met mijn voorganger, de huidige secretaris-generaal De Hoop Scheffer. De organisaties komen elkaar in het veld steeds vaker tegen en hebben elkaar nodig. Denkt u daarbij maar aan Berlijn-plus of aan de capaciteit die de NAVO kan leveren en die wij niet hebben. Naar mijn mening is het dus pure noodzaak dat beide organisaties goed samenwerken. Ik denk daarbij aan Kosovo, Afghanistan en Soedan. Wij stellen ons pragmatisch op; bestaande afspraken zoals Berlijn-plus moeten worden uitgevoerd en er moet informeel verder worden gewerkt aan verbreding van de gezamenlijke agenda. Ik denk daarbij aan de Balkan, het Mediterrane gebied, het Midden-Oosten, Afrika, Afghanistan, Irak en aan civiel-militaire coördinatie. Er moet echter in ieder geval geen dubbel werk worden gedaan; dezelfde capaciteiten kunnen maar één keer worden ingezet.
Ik wil ten slotte nog iets zeggen over de opt-outs voor het vreemdelingenbeleid, iets wat de heer Van Schijndel in schriftelijke vragen heeft gesuggereerd. Wij hebben gezegd dat wij het op termijn bij verdragswijzigingen noodzakelijk achten, de EU in staat te stellen om op een democratische en slagvaardige wijze een aantal beleidsuitdagingen aan te gaan, waaronder het voeren van een effectief immigratiebeleid. Wij blijven er echter bij dat het voorbarig zou zijn, nu al in te gaan op de wijze waarop in een eventueel nieuw verdrag vorm wordt gegeven aan deze bepalingen omtrent immigratie of toegang tot sociale stelsels. In het algemeen geldt dat voorzieningen voor nationale opt-outs de mogelijkheden voor een effectief gemeenschappelijk beleid niet bevorderen en zelfs vaak doorkruisen. Ik ben er ook persoonlijk geen liefhebber van. Ik streef liever naar het tot stand brengen van één gezamenlijk beleid dan naar het creëren van een soort van gatenkaas waarbij elk land kan zeggen dat het niet meedoet als iets niet bevalt. Voor je het weet, kun je iedere harmonisatie opgeven. Het lijkt mij dus niet verstandig.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
De voorzitter:
Ik maak de leden erop attent dat wij spreektijden van ongeveer twee minuten hebben afgesproken voor deze tweede termijn. Een aantal leden heeft zich inmiddels bij mij verontschuldigd, omdat zij weg zijn of omdat zij geen behoefte hebben aan een tweede termijn.
De heer Van Dijk (CDA):
Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor de uitgebreide beantwoording van al onze vragen en opmerkingen. Ik wil nog een paar elementen naar voren brengen.
Een belangrijk element in onze inbreng was de vraag hoe wij het draagvlak vergroten. Ik heb een suggestie gedaan voor een actievere houding in de richting van de SER, de Stichting van de Arbeid en andere adviesorganen om daar al vroegtijdig om advies te vragen en daarmee de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties te vergroten. Ik heb daarop een positief antwoord gekregen van beide bewindspersonen. Ik wil de regering nog wel vragen om er proactief, dus al voordat de documenten er zijn, over na te denken welke vragen wij neerleggen bij de SER, bij de Stichting van de Arbeid en bij andere adviesorganen, waarbij met name maatschappelijke organisaties nauw betrokken zijn. Op welke manier kunnen wij dat doen? Met andere woorden, wij hoeven misschien niet te wachten totdat de Europese Commissie met haar rapport is gekomen over de midterm review. Misschien kan er al eerder aandacht voor worden gevraagd aan de SER.
Wij hebben al eerder schriftelijke vragen over Turkije gesteld en wij hebben van de regering een helder antwoord gekregen. Wat ons betreft is het klip en klaar. Wanneer de interne situatie in Turkije niet verbetert op het terrein van bijvoorbeeld de strafwetgeving, de vrijheid van meningsuiting, de vrouwenrechten en de vakbondsrechten en wanneer Turkije niet overgaat tot implementatie van het Ankaraprotocol, moeten wat ons betreft de onderhandelingen vanaf 8 november worden opgeschort. Ik wil er geen onduidelijkheid over laten bestaan dat Turkije zich dan niet heeft gehouden aan de afspraken die wij eerder hebben gemaakt en dat er dan een helder signaal moet zijn. Ik proef zowel in de beantwoording door beide bewindspersonen alsook in de Kamer dat deze mening in belangrijke mate wordt ondersteund.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Is de heer Van Dijk het met mij eens dat het Europees Parlement het protocol dan moet ratificeren en dat er dan geen aanleiding is voor Turkije om te zeggen: dat doen wij niet zolang het Europees Parlement dat niet heeft gedaan?
De heer Van Dijk (CDA):
Zoals u ongetwijfeld heeft besproken met uw collega-Europarlementslid, heeft het Europees Parlement keer op keer heeft aangegeven dat, als in Turkije de implementatie van het protocol plaatsvindt, de volgende dag het verdrag zal worden geratificeerd door de Europese Unie. Er is een verschil tussen ratificatie en implementatie. Ik heb het op dit moment over de implementatie van het protocol door het Turkse parlement, wat nog iets minder is dan de ratificatie ervan.
Ik wil mijn betoog afronden met de regering te bedanken voor hetgeen in de afgelopen periode in belangrijke mate is bereikt, kijkend naar de hele discussie omtrent institutionele vormgeving waarin ook onze gedachten naar voren zijn gebracht. Dat de grondwet niet is aanvaard in een referendum, is niet aan ons te wijten.
Op het punt van de financiële perspectieven hebben wij onze punten binnengehaald. Ook dat zijn belangrijke gegevens.
De heer Van den Berg:
Voorzitter. Ik constateer dat de minister van Buitenlandse Zaken het eens is met de forse daling van de landbouwsubsidies als prioriteit. Ik constateer ook dat het CDA en de VVD op het punt van de landbouw wellicht nog wat te beantwoorden hebben, ook als Amerika niet meedoet.
Ik ben buitengewoon bezorgd over het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken over de Europese regels inzake de specifieke mengvorm van privaat en publiek. Hoe correct hij ook zegt dat het een complexe materie is, hij geeft ook aan dat hij weinig voelt voor een aanvulling van de internemarktregels. Als dat op Europees niveau niet gebeurt, zal Nederland op het terrein van de woningbouw, de gezondheidszorg en tal van andere terreinen beperkt worden in zijn mogelijkheden. Dat wordt voor de PvdA dus een scherp punt bij deze verkiezingen.
Dan kom ik op het verdrag. De vraag is of wij bij dit verdrag nu wel of geen duidelijkheid willen geven. De minister-president hoopt dat de partijen duidelijkheid zullen geven. Ik heb hem niet horen zeggen dat hij vindt dat hierover een referendum moet worden gehouden. Daar pleit de PvdA wel voor.
Tot slot ga ik in op de één miljoen handtekeningen. Ik snap dat de minister-president zegt dat hij dat wel kan afdwingen, maar er ook voor moet zorgen dat hij steun krijgt. Mag ik hem melden dat degene die deze handtekeningenacties mede heeft ondersteund, mevrouw Cecilia Malström, lid is geworden van de regering en Europese zaken in haar portefeuille heeft? Daardoor zal zij degene zijn waarmee de president een goed gesprek kan hebben om dit af te dwingen.
De heer Van Buitenen heeft iets gemeld dat buitengewoon ernstig was in deze zaal. Alleen de heer Timmermans heeft daarop gereageerd. Het was de kwestie van Microsoft. Mede namens mijn collega Maaten en Van Buitenen wil ik melden dat wij scherpe schriftelijke vragen hebben gesteld naar aanleiding van dit debat. Wij vinden dat het een dergelijk ambtenaar verboden moet worden om daar te werken. Hij zou niet terug moeten kunnen keren in de Europese Commissie. Voor zover zich toch dingen voordoen, moet het reglement op het gebied van het ambtenarenrecht maar worden aangepast. Dit zijn zaken die het wantrouwen van de Europese bevolking fors voeden. Ik hoop dat de regering duidelijk laat weten in deze kwestie aan onze kant te staan.
De heer Van Baalen (VVD):
Voorzitter. De VVD-fractie is de regering buitengewoon erkentelijk voor de helderheid die is verschaft over artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht en de werking die dat artikel kan hebben in Nederland.
Ik heb een vraag gesteld over het Europees buitenlands beleid dat nu vooral is gericht op de crisis op het Koreaanse schiereiland. Ik doel nu op de discussie over de kernproef die daar heeft plaatsgevonden en de consequenties van die proef. Het is van groot belang dat in de Veiligheidsraad op basis van een resolutie één lijn wordt afgesproken. Mocht dat onverhoopt niet het geval zijn, dan vindt de VVD-fractie dat de Europese Unie en de Verenigde Staten samen moeten trachten een lijn vast te stellen. Graag hoor ik hierover de mening van de regering.
De VVD-fractie is noch voor een herintroductie van het grondwettelijk verdrag, noch voor een grondwet light. Zij is alleen op beperkte onderdelen voor aanpassing van het Verdrag van Nice. Dat is ook onze inzet in de verkiezingscampagne. Ik daag de collega's uit op dit punt ook zelf duidelijkheid te verschaffen.
De heer Maaten:
Voorzitter. Ik dank de regering voor de uitgebreide en gedetailleerde beantwoording van de vragen.
Ik apprecieer wat de premier heeft gezegd over zijn activiteiten in verband met Straatsburg en de twee zetels. Ik begrijp het probleem. Wij hebben de campagne oneseat.eu gehad. Een miljoen handtekeningen. Dat miljoen zou waardevol zijn geweest als wij het grondwetsverdrag hadden gehad. Dat miljoen Europeanen staat achter de premier, maar de helft daarvan is Nederlander. Het is geweldig dat Nederlanders daar zo actief in zijn. Het is tegelijkertijd een probleem, omdat in het buitenland allicht wordt gezegd dat dit een Nederlands probleem is en geen Europees probleem. Dat wordt je al gauw tegengeworpen. Ik begrijp het probleem in ieder geval. De heer Van den Berg heeft het al gezegd. Cecilia Malmström is minister van Europese Zaken in Zweden geworden, dus er zal in ieder geval iemand vriendelijk kijken als men daar de volgende keer weer over begint.
Er is gesproken over de uitspraken van de heer Verheugen over de ambtenaren. Ik onderschrijf wat de minister van Buitenlandse Zaken daarover heeft gezegd. Tegelijkertijd is er een probleem bij de Europese burgers. Europese ambtenaren zijn misschien wel de knapste bollen van Europa. Je wordt dat niet zo één, twee, drie. Je moet door een afgrijselijk concours heen en allerlei testen doen. Het zijn geweldig knappe mensen, maar zij zitten er ook voor de rest van hun leven. Het is een heel ouderwetse manier van ambtenarij. Er is geen horizontale instroom mogelijk. Je zou eigenlijk ambtenaren van Nederlandse ministeries moeten hebben die een tijdje in Europa zitten, en Europese ambtenaren zouden eens terug moeten gaan. Mensen uit het bedrijfsleven zouden het een tijdje kunnen doen. Dat is volstrekt onmogelijk, want je komt er niet tussen. Wat meer dynamiek zou heel gezond zijn. Overigens kan de heer Verheugen daar zelf voor zorgen, want hij gaat over die zaken. Ik zou dan ook willen dat hij dat deed.
De heer Meijer:
Mevrouw de voorzitter. Ik ondersteun de wens van de heer Van den Berg om te bewerkstelligen dat de Europese Unie niet langer regelt hoe wij onze publieke voorzieningen en volkshuisvesting organiseren.
Ik ben het ook op één punt eens met de premier. Afwijzing van de grondwet is geen puur Nederlandse of Franse zaak. In veel andere lidstaten zou een referendum hetzelfde resultaat hebben opgeleverd. Nederland verkeert desondanks in een uitzonderingspositie. In Frankrijk heeft alleen de president initiatiefrecht om een referendum te houden. Een volgende president, of deze nu Royal of Sarkozy heet, kan zeggen dat haar of zijn verkiezing al een referendum was en dat er niet opnieuw een referendum over een nieuw verdrag nodig is.
Veel andere lidstaten hielden al bij voorbaat geen referendum. Nederland is het enige land waar het initiatief tot een referendum ontstond in de samenleving en op zelfstandig verlangen van het parlement werd doorgevoerd. Anderen kunnen bij een volgend voorstel tot verdragswijziging de opinie van het volk in hun land negeren, maar Nederland kan dat niet. Dat maakt het des te belangrijker wat de Nederlandse inzet bij de eerstvolgende verdragswijziging zal zijn. Als Nederland zich afwachtend opstelt, beslissen anderen en wordt de publieke opinie in ons land waarschijnlijk bij voorbaat opnieuw teleurgesteld. Daarover ben ik het eens met de heer Timmermans.
De uitspraak van een grote meerderheid van de kiezers tegen het grondwettelijk verdrag was geen instemming met het voorafgaande verdrag, maar drukte het verlangen naar verandering uit. De mensen willen een Europa dat nuttig is in plaats van hinderlijk en dat problemen oplost in plaats van veroorzaakt. Dat maakt het belangrijk wat voor soort veranderingen er worden ingebracht en welke voorstellen in een volgend referendum worden voorgelegd. Of neemt de regering welbewust het risico van een tweede verwerping?
De premier spreekt over de economische dynamiek in het Oosten. Inderdaad is het aantal auto's er spectaculair gegroeid en zijn er veel nieuwe bankgebouwen, hotels en luxe winkels neergezet. Tegelijkertijd zien wij er wegroestende fabrieken en spoorbanen, regio's met extreem hoge werkloosheid en een opvallend groot aantal bedelaars. Die landen zijn nu afhankelijk van export van goedkope grondstoffen uit landbouw en mijnbouw en van goedkope arbeid. Die goedkope arbeid wordt geëxporteerd naar onder meer Nederland, of werkgelegenheid wordt van hier weggezogen naar het Oosten. Kortom, het is een economische dynamiek die daar en hier ook negatieve gevolgen heeft. Heeft de regering daarop een antwoord?
Mevrouw Buitenweg:
Voorzitter. Ik begrijp nu dat het referendum uit de bevolking zelf voortkwam, en ik maar denken dat het een initiatief was van GroenLinks, D66 en de PvdA. Zo leer je elke keer weer iets nieuws.
De heer Meijer:
Er bestaat een misverstand bij mevrouw Buitenweg. Ik sprak van een initiatief in de samenleving. Ik heb deelgenomen aan het eerste beraad van groeperingen die wilde werken aan een referendum. Vervolgens hebben drie politieke partijen zich dat initiatief toegeëigend. Daar ben ik niet jaloers op. Het was dus een initiatief uit de samenleving dat vervolgens in de Kamer als initiatief is ingediend. Daarover bestaat geen misverstand.
Mevrouw Buitenweg:
Ik wacht vol belangstelling op een initiatief uit de samenleving voor een Europees referendum. Dat is de volgende stap.
Ik begrijp van minister Bot dat er inderdaad een verschil is tussen push en pull. Bij pull kunnen de Amerikanen volgens hem pakken wat zij willen. Dat is precies het punt van GroenLinks. Dat is dus doorgedrongen. De overgang van het push and pull-systeem naar een ander systeem is in 2004 afgesproken. Vastgelegd is dat het zo snel mogelijk zou gebeuren. Voor de eerlijkheid is het van belang dat mensen kunnen zien wat het verschil is tussen het bestaande en het nieuwe akkoord. De evaluatie van het oude akkoord moet geheel openbaar worden. Nu is een samenvatting van de evaluatie beschikbaar. Het is belangrijk dat de gehele evaluatie openbaar is, zodat iedereen kan zien of de Amerikanen de gemaakte afspraken naleven. Bij push and pull hebben zij dat ook niet gedaan. Ik heb de gehele evaluatie gelezen. Ik weet dat er meer problemen zijn. Het is belangrijk dat de Kamer daar inzicht in krijgt. Mijn collega Karimi zal daarover een motie indienen.
Er is veel gesproken over de inhoud van een nieuwe grondwet. Iedereen heeft punten genoemd. Voor mij is het proces naar een grondwet belangrijk. De premier zei dat er tijd genoeg is. Ik vind van niet. De komende anderhalf jaar moet er iets op tafel komen te liggen. Wij zijn voor een conventie met gekozen leden. Iedereen moet er nu iets over zeggen. Het geheel moet immers nog in gang worden gezet. Binnenkort zijn er verkiezingen. Wat is daarbij de inzet van de regering, bij de uitkomst en bij het te faciliteren proces? Daarmee moet men eerder beginnen dan op het moment dat mevrouw Merkel belt.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor het beantwoorden van de vragen. Het jaarlijkse debat over De Staat van de Europese Unie moet het hoogtepunt zijn van het Europese debat. Ik verlaat deze zaal echter met het gevoel dat de minister-president zich een beetje miskend voelt. Hij is een beetje verongelijkt. Hij doet zijn best. Hij heeft veel resultaten behaald. Waarom snappen wij dat niet? Een minister-president moet echter overtuigen in plaats van zich verongelijkt tonen. Dat viel mij tegen.
De minister-president zei dat de Europese Unie en de Europese idealen in de hoofden en de harten van de mensen verankerd zijn. Ik weet niet wie de minister-president tegenkomt. Ik hoor echter andersoortige geluiden. Het debat van vandaag, inclusief een minister die zijn tekst afraffelt, raakte mij niet. Ik weet niet welke hoofden en harten er vanavond gewonnen zijn voor de Europese zaak. Ik benadruk het belang van het proces. Het kan niet dat de minister-president denkt dat vanaf nu in achterkamertjes, langzaam en via een soort intergouvernementele conferentie, allerlei afspraken over de toekomst kunnen worden gemaakt. Dat is in Nederland ondenkbaar na het referendum. Graag een reactie.
Mevrouw Buitenweg heeft een motie aangekondigd. Ik dien die nu in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Europese Commissie een nieuwe overeenkomst heeft gesloten met de VS betreffende de uitwisseling van persoonsgegevens van vliegtuigpassagiers;
overwegende dat de Tweede Kamer hierover haar oordeel moet uitspreken;
verzoekt de regering, de volledige evaluatie van de overeenkomst welke tot 1 oktober 2006 geldig was, naar de Tweede Kamer te sturen en inzicht te geven in verschillen tussen het oude akkoord en de nieuw onderhandelde tekst, duidelijk aan te geven welke agentschappen toegang hebben tot de gegevens en de onderhandelde tekst integraal aan de Tweede Kamer beschikbaar te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Karimi, Van der Ham en Irrgang. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 4(30802).
De heer Herben (LPF):
Voorzitter. Voor mijn fractie is de winst van dit debat dat de rol van de Brusselse ambtenarenapparaat wat duidelijker is belicht. Dat hebben wij mede te danken aan het praktijkvoorbeeld van collega Van Buitenen. Zelf heb ik ingehaakt op de opmerkingen van Commissaris Verheugen die zei: ambtenaren in de EU zijn veel te machtig. Het probleem is natuurlijk dat een Europese Commissie en een ambtenarenapparaat ten dienste moeten staan, moeten opereren als het secretariaat van de Europese Raad, terwijl die Commissie een soort pseudo-Europese regering is geworden, waarin nota bene nu de ambtenaren kennelijk de dienst uitmaken. Dat, waar of niet waar, is het beeld dat leeft bij veel burgers. Het beeld dat er zou moeten zijn is dat van een Brussels apparaat dat "at your service" is, ten dienste staat van de lidstaten. Dat zou het beeld moeten zijn en dan zou het met Europa ook beter gaan. Ik ben blij dat de minister van Buitenlandse Zaken dit onderwerp ook met zijn collega's wil bespreken.
Voorzitter. Ik heb drie moties, waarvan de eerste over Turkije gaat. U weet dat het standpunt van mijn fractie is dat Turkije op korte termijn – ik doel dan op tien jaar – geen lid zou moeten worden van de Europese Unie omdat het daar gewoon nog niet klaar voor is. Nu kunnen wij wel de ontwikkelingen afwachten, maar dan zien wij het uiteindelijk toch spaak lopen. Dat is niet de manier waarop wij met vrienden moeten omgaan.
De voorzitter:
Als u drie moties hebt, moet u wel enige vaart maken!
De heer Herben (LPF):
Het dictum spreekt wel voor zich!
De heer Van der Ham (D66):
Ik vond het opmerkelijk dat u zei dat ze er gewoon nog niet klaar voor zijn. Ik denk dat heel veel partijen het daarmee eens zijn, maar zegt u daarmee ook dat als ze er wel klaar voor zijn, al is dat moment nog heel ver weg, ze toch lid kunnen worden van de Europese Unie?
De heer Herben (LPF):
Zeker, u hoort mij nooit "nooit" zeggen! Sterker nog, wij hebben zelfs voorgesteld om Turkije zelf te laten beslissen wanneer het klaar is om toe te treden. Geef het alle voorrechten van een geprivilegieerd lidmaatschap, van de douane-unie, geef het economische steun, want in de harten en hoofden van veel Turken leeft de gedachte dat men toetreedt tot een Europese economische gemeenschap. Maar Europa is al verder dan dat!
De heer Van der Ham (D66):
U onderscheidt zich op dit punt dus van enkele andere Fortuynisten in uw partij?
De voorzitter:
Wij hadden afgesproken dat wij niet meer uitvoerig zouden gaan interrumperen. De heer Herben leest nu zijn motie voor.
De heer Herben (LPF):
Dat zal ik doen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er binnen de verschillende bevolkingen (en ook regeringen) in Europa op uiteenlopende gronden grote bezwaren bestaan tegen een (volwaardig) lidmaatschap van Turkije van de Europese Unie;
overwegende dat het huidige onderhandelingsproces in sterke mate wordt overschaduwd door gevoelige kwesties als die rond de Turkse erkenning van EU-lidstaat Cyprus en de Armeense genocide;
verzoekt de regering, mede vanwege de bezinningsperiode waarin de Unie thans verkeert, er in Europees verband voor te pleiten dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije worden opgeschort totdat een voor alle partijen bevredigende oplossing is gevonden voor bovengenoemde kwesties;
verzoekt de regering tevens, te onderzoeken of Turkije bereid is om te opteren voor een geprivilegieerd partnerschap in plaats van een volwaardig EU-lidmaatschap, indien nodig in ruil voor (substantiële) compensatiemaatregelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Herben. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 5(30802).
De heer Herben (LPF):
Voorzitter. Mijn volgende motie heeft betrekking op de zetels van het Europees Parlement. De minister-president heeft aangestipt dat ik eerder op zijn verzoek een motie heb aangehouden. Ik meen dat hij toen zo overtuigend was dat ik de motie zelfs niet heb ingediend. Ik ben overtuigd van de inspanningen van de minister-president en ik heb veel respect voor hetgeen hij heeft gedaan, maar toch staan wij nog met lege handen. Wij zijn inmiddels ruim een half jaar verder. Daarom deel ik namens de fractie van de Partij van de Arbeid de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat het beurtelings door Europarlementariërs vergaderen in Brussel en Straatsburg een verspilling van geld en moeite is, die ook een negatieve invloed uitoefent op het beeld dat de burger heeft van de Europese Unie;
van mening dat naast historische ook economische overwegingen Frankrijk ervan weerhouden om Straatsburg als medezetel voor het Europees Parlement op te geven;
verzoekt de regering, bovengenoemde kwestie op de Europese agenda te zetten en, indien mogelijk, samen met de overige EU-lidstaten te zoeken naar zodanige (verantwoorde) compensatiemaatregelen dat Frankrijk akkoord zou kunnen gaan met het opheffen van Straatsburg als medezetel voor het Europees Parlement,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Herben en Timmermans. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 6(30802).
De heer Herben (LPF):
Mijn derde motie heeft betrekking op het fenomeen "opt-out" en is bedoeld om de regering meer instrumenten te geven dan een beslissing bij consensus dan wel door gebruik te maken van het vetorecht. Deze motie luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat binnen de Europese Unie aan verschillende landen en op verschillende beleidsterreinen (gedeeltelijke) "opt-outs" zijn toegestaan, zoals recentelijk nog aan Duitsland in het kader van het Europees Bewijsverkrijgingsbevel;
van mening dat met "opt-outs" de benodigde Herbenflexibiliteit wordt ingebracht in het doorgaans moeizame en tijdrovende Europese besluitvormingsproces;
verzoekt de regering, uit te spreken dat zij geen principiële bezwaren heeft tegen het eventueel ook door Nederland gebruikmaken van (gedeeltelijke) "opt-outs" en tevens aan te geven op welke concrete terreinen "opt-outs" mogelijk dan wel wenselijk zouden kunnen zijn voor Nederland,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Herben. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 7(30802).
De heer Van der Ham (D66):
Mevrouw de voorzitter. Afgelopen vrijdag had D66 een symposium over de toekomst van de Europese Unie. Daar sprak onder anderen Graham Watson de fractievoorzitter van de ALDE-groep, waarvan de fracties van D66 en de VVD deel uitmaken. Hij riep ons op tot minder somberheid over de Europese Unie en over de uitbreiding. Ik heb geprobeerd dit in mijn bijdrage naar voren te brengen. Natuurlijk, er komen nieuwe lidstaten bij, maar in de discussie wordt wel eens de indruk gewekt dat wij daar alleen maar iets aan geven, maar zij geven ons ook heel veel. De somberte die soms heerst rond de uitbreiding van de Europese Unie, ook gevoed door politici, mag wel eens een beetje gekeerd worden. Het is nog steeds een prachtig project waar dit soort landen, maar wij zelf ook veel aan hebben. Ik vond het belangrijk om Graham Watson hier even te noemen en ik zie nu dat de woordvoerder van de VVD-fractie instemmend knikt. Hierover zijn wij het dus eens.
Een van de belangrijkste onderwerpen vandaag was natuurlijk de toekomst van de grondwet. Ook anderen hebben geconstateerd dat de minister-president enigszins gepikeerd is. "Ik doe het best wel goed hoor", en "ik heb best wel dingen binnengehaald". Dit geef ik hem allemaal wel na, maar het moet toch worden gezegd dat de discussie over de Europese grondwet de afgelopen anderhalf jaar behoorlijk is ingedut. Natuurlijk heeft de regering wel een initiatief ontplooid, maar dit is heel snel in het parlement gesneuveld en daarna is het stil geworden. Ik vind dit jammer. Ik heb de minister-president diverse malen in interruptiedebatjes gevraagd om toch wat meer lef te tonen om zijn visie op tafel te leggen. Dan gaat het niet alleen om de vierkante kilometer van Den Haag of van Brussel. Ik vraag hem om veel breder het internationale vlak te betreden en daar zijn visie neer te leggen. Want nogmaals, het moet niet alleen maar indalen bij politici, het moet ook indalen bij de bevolking. Daar heeft hij misschien wat meer de retoriek voor nodig die hij in interviews laat zien. Daar zie ik hem te weinig. Hij is vooral een procesbegeleider en vergeet wellicht daardoor om duidelijker zijn eigen ideale Europa te schetsen. Dat is jammer en ik hoop dat hij dat in de komende tijd wel zal doen.
De minister-president zegt dat hij niet zoveel aan Straatsburg kan doen, omdat anderen niet willen. De liberaal Cecilia Malmström is het initiatief One seat begonnen en ik kan mij voorstellen dat de minister-president zijn naam toevoegt aan de lijst met vips op de website die bij dit initiatief hoort. Ik hoop dat de minister-president deze suggestie overneemt. Overigens staan op deze lijst al heel veel Europese politici en de foto van de minister-president zou in dat rijtje zeker niet misstaan.
Op 22 maart heb ik een motie ingediend over het energiebeleid. De minister-president heeft daarop toegezegd dat hij de Kamer een brief zal sturen over het traject tot aan het zevende kaderprogramma. Kan hij mij toezeggen dat ik die brief alsnog zal ontvangen?
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een nauwe betrokkenheid van de Tweede Kamer bij Europa van het grootste belang is voor een goede invulling van haar taak in de Europese besluitvorming;
overwegende dat deze betrokkenheid en zichtbaarheid versterkt kunnen worden door fractievoorzitters met regelmaat te betrekken bij de voortgang van de Europese Unie;
overwegende dat de al bestaande studiereizen van de fractievoorzitters zowel aan het inhoudelijke debat over internationale vraagstukken als aan de zichtbaarheid van deze onderwerpen een positieve bijdrage leveren;
verzoekt het Presidium, te onderzoeken op welke wijze een jaarlijkse gemeenschappelijke (studie)reis binnen de Europese Unie kan worden ingevoerd voor de fractievoorzitters,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Van Baalen en Timmermans. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 8(30802).
De heer Van Buitenen:
Voorzitter. Alle sprekers waren het erover eens dat Nederland is stilgevallen. De premier zegt echter dat hij wel tevreden is over de voortgang. Ik wil hem daarom vragen of hij het Nederlandse nee zo wel gebruikt.
In Brussel circuleren heel veel berichten over de doorgaande ratificatie. Commissievoorzitter Barosso maakt hier een belangrijk punt van en laat niet na erop te wijzen dat de ratificatie door moet gaan. Dat staat haaks op het antwoord van de premier. Is hij het met mij eens dat de commissievoorzitter zo veel tijd niet meer heeft?
Eén zetel in Straatsburg is verdragsrechtelijk beter haalbaar. Ik vraag de regering daarom om in overweging te nemen of één zetel in Straatsburg voor haar ook acceptabel zou zijn.
Ik ken een voorbeeld uit de praktijk van Verheugen. Ik heb namelijk een Commissieambtenaar op bezoek gehad die te maken heeft gehad met de Roemeense adoptieaffaire. Zij zit nu ziek thuis, omdat zij buiten is gewerkt voor het op de hoogte stellen van commissaris Verheugen van de tegenwerking van haar superieuren tegen zijn beleid om de adoptie stop te zetten en de kinderen in Roemenië te laten.
Ik zou graag een gesprek hebben met de regering over de hervorming van de Europese Unie, de zetelkwestie, de grondwet en de rol van het Europees Parlement. Ik heb daarover namelijk veel meer te zeggen dan ik in deze vijf minuten kwijt kan.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Ik bedank de leden graag voor hun opmerkingen in tweede termijn en de heldere posities die zij in de discussie hebben ingenomen.
Mevrouw Karimi sprak over achterkamertjes. De regering kan niet werken zonder het voortdurende debat met de Kamer, bijvoorbeeld over haar inzet bij besprekingen en onderhandelingen. De regering werkt daarbij samen met het parlement en dat is maar goed ook. Ik hoor deze term daarom niet graag. Als wij straks weer moeten gaan spreken over de situatie na het Nederlandse en Franse nee, zullen wij, regering en parlement, ons opnieuw moeten beraden over de vraag hoe wij hiermee om moeten gaan. Dat is ook een zaak van idealen, zeg ik tegen de heer Van der Ham. Die heb ik overigens al op meerdere momenten naar voren gebracht. Vanmiddag heb ik er al het nodige over gezegd.
De heer Herben heeft andermaal gewezen op de zetelkwestie. Ik bedank hem overigens voor de waarderende opmerkingen in mijn richting. De intentie van zijn motie deel ik eigenlijk. Het gaat echter om een uitspraak van het parlement, wat een subtiel spel vraagt. Het is een moeilijke kwestie, die eigenlijk alleen bij een verdragsverandering aan de orde kan worden gesteld. Eigenlijk heb ik in dat licht niet zo'n behoefte aan het aannemen van de motie, ondanks de goede intenties. Ik vraag mij af of een uitspraak van het parlement hierover productief is. Gelet op de manier waarop je met dit soort zaken moet omgaan, heb ik mijn twijfels. Je moet zaken op het goede moment naar voren brengen, met respect en begrip voor de positie van andere landen. Dat is al lastig zat. In dat licht vraag ik mij af of het raadzaam is om een dergelijke motie aan te nemen. Als lid van het kabinet wil ik het aannemen eigenlijk een beetje ontraden, maar niet zonder aan te geven dat de intentie zeer goed door mij en het kabinet wordt verstaan.
De heer Herben (LPF):
Ik begrijp het argument van de minister-president. Daarom heb ik geprobeerd om een nieuw element erin te brengen, zodat hij niet met lege handen naar Frankrijk toegaat en zijn begrip voor de positie van dat land duidelijk kan maken door compensatie te bieden. Misschien is dat de manier om de discussie open te breken.
Minister Balkenende:
Met alle respect, maar daarvoor heb ik het aannemen van de motie niet nodig. De heer Van Baalen heeft hierover ook al een opmerking gemaakt. Ik begrijp dus de strekking van de motie, maar op grond van de aangegeven motieven ontraad ik toch het aannemen ervan. Het thema komt overigens sowieso terug bij zaken rondom verdragsverandering.
De heer Van Buitenen heeft gevraagd of het nee van Nederland wordt benut. Dat heb ik ook aangeven. Laten wij oog hebben voor de leef- en denkwereld van burgers, voor hoe zij Brussel en Straatsburg ervaren. Daarom is het nodig om concrete resultaten te kunnen tonen.
Ik heb aangegeven wat het tempo van het proces van ratificatie is en wat ik op welke moment verwacht. Het vraagt een zeer alerte opstelling onzerzijds, zoals ik al heb aangegeven. Uiteraard staan wij open voor de opvattingen van de heer Van Buitenen op dit punt.
Minister Bot zal ingaan op de resterende moties. Eén motie is overigens aan de Kamer zelf gericht. Ik dank de heer Van Dijk, de heer Van Baalen en de heer Maaten voor de ondersteuning van de resultaten van de afgelopen jaren. Ik zie de stropdassen van de heren Van Dijk en Van Baalen, die de dank van beide heren symboliseren met de kleur groen. Dat is een mooi moment van deze dag.
Wat gezegd moest worden, is thans gezegd. Daar wil ik graag bij laten in mijn tweede termijn.
Minister Bot:
Voorzitter. Zoals de premier zegt: dictum est, het is gezegd. Ik zal er toch nog het een en ander aan toevoegen, door antwoord te geven op vragen en in te gaan op moties.
De suggestie van de heer Van Dijk om de SER proactief te betrekken bij Europese vraagstukken zal ik gaarne overnemen. Er is een nieuwe voorzitter die zich zal moeten bewijzen, dus dat is een mooie gelegenheid.
Ten aanzien van Turkije gaan wij door op de ingezette weg. Wij houden ons aan de gemaakte afspraken, die glashelder zijn. Dadelijk kom ik daar nog op terug in het kader van de begroting.
De heer Van den Berg en ik hebben elkaar waarschijnlijk niet goed begrepen. Ik heb niet gezegd dat ik in het geheel niet bereid ben om te kijken naar aanvullende Europese regelgeving. Wel ik heb gezegd dat wij ons bewust moeten zijn van de gevolgen en er goed naar moeten kijken. Het gaat erom dat wij bezien wat de voorstellen precies zijn. Wij hebben uiteraard de nodige invloed op de voorstellen die worden gedaan. In het licht van die voorstellen bezien wij in welke richting wij zaken willen aanpassen.
De heer Van Baalen heeft gesproken over de crisis rondom Microsoft. In mijn ogen is dit typisch iets wat het Europees Parlement kan vragen aan de Europese Commissie. Het is merkwaardig dat dit nu via een omweg wordt gedaan, via de regering die het aan het Europees Parlement moet vragen, dat het weer aan de Commissie moet voorleggen. Als de feiten zijn zoals de heer Van Buitenen die heeft geschetst, dan moet er uiteraard wel iets aan worden gedaan.
Wat betreft de crisis op het Koreaanse schiereiland deel ik de benadering van de heer Van Baalen. Ik heb hierover vandaag uitvoerig met mijn collega Ban Ki-Moon gesproken. Wij zijn beiden tot de conclusie gekomen dat een tweeledige benadering nodig is: aan de ene kant gaat het om druk, sancties en de rol van de VN-Veiligheidsraad. Aan de andere kant is het belangrijk dat wij zo snel mogelijk weer tot het zespartijenoverleg komen. Met diplomatieke middelen moet Noord-Korea zover gebracht worden, dat het land afziet van dit soort zaken. Noord-Korea moet zich voegen naar de regels die volgens de internationale verdragen gelden. De in 1991 gemaakte afspraken over de non-nucleaire zone moeten ook worden nagekomen. Wij zitten hier bovenop.
Mevrouw Buitenweg stelde het punt van de passagiersgegevens aan de orde. Mevrouw Karimi heeft hierover een motie ingediend. De commissie heeft hierover een tussenbericht uitgebracht. Volgens de informatie waarover ik beschik, is het echter nog niet tot een finaal evaluatierapport gekomen. Ook geloof ik dat het hier gaat om een uitonderhandelde overeenkomst. Het betreft een interimovereenkomst, met een beperkte looptijd. In de onderhandelingen over een nieuwe, definitieve overeenkomst zal de EU uiteraard inzetten op een voor de EU bevredigende uitkomst. Dit geldt uiteraard ook op het niveau van gegevensbescherming met betrekking tot de overgedragen passagiersgegevens, die naar wij hopen al snel een "push" zullen zijn. Nederland beslist niet alleen over de openbaarmaking, dus daarover kan ik geen toezegging doen. Ik ontraad daarom de aanneming van deze motie. Ik zeg er wel bij dat het misschien goed is om het debat met de minister van Justitie af te wachten, want hij heeft de discussie daarover zeer uitvoerig gevoerd. Ik weet niet precies wat er is gezegd in het interne overleg.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Het interimakkoord gaat gelden tot midden 2007. Tot dan worden er gegevens overhandigd aan de Amerikanen. Voor een goede oordeelsvorming is het van groot belang dat de Kamer precies weet hoe het zit en wat de uitkomsten zijn van de evaluatie. Daarom doe ik nogmaals een beroep op u om uw uiterste best te doen om de informatie openbaar te maken.
Ik verzoek u om met de minister van Justitie in overleg te treden en schriftelijk te reageren op deze motie, want die komt hoe dan ook volgende week dinsdag in stemming. Vóór de stemmingen kunnen wij dan een schriftelijke reactie hebben.
Minister Bot:
Ik zeg u toe wat ik zou willen noemen een inspanningsverplichting. Ik zal met de minister van Justitie overleg voeren over de schriftelijke reactie.
De heer Van der Ham (D66):
In de eerste termijn zei u dat wij er ook niet slechter van geworden zijn.
Minister Bot:
Ik heb gezegd dat wij er ook niet beter op geworden zijn.
De heer Van der Ham (D66):
Ik zeg zelfs dat wij er slechter op geworden zijn, bijvoorbeeld doordat de scope wordt verbreed naar "infectuous diseases and other risks to passengers". Ik wil graag dat u hierop ingaat in de schriftelijke reactie. Het gaat niet alleen meer om risico's die te maken hebben met terrorisme, maar ook over de vogelgriep en andere soorten risico's. Wat dat dan zijn, wordt ook niet nader gedefinieerd. Ik wil graag van u weten dat het een "standstill" is of dat wij nu slechter af zijn.
Minister Bot:
Ik zal dit meenemen in de schriftelijke reactie.
De eerste motie van de heer Herben gaat over Turkije. Daar zou ik over willen zeggen dat ik het te vroeg vind om nu al conclusies te trekken. Op 8 november verschijnt het voortgangsrapport van de Commissie en dan moeten wij maar eens kijken of Turkije al dan niet aan de verplichtingen voldoet en wat daarvan de consequenties moeten zijn. Het geprivilegieerd partnerschap is genoemd. Laten wij wel wezen: het gemeenschappelijk doel van de onderhandelingen met Turkije is het lidmaatschap van de EU. Dat staat in het onderhandelingsmandaat dat wij allen hebben goedgekeurd. Zoals ik u al gezegd heb, vind ik dat het kabinet zich aan gemaakte afspraken moet houden. Fair, maar strikt. Om die reden ontraad ik dus de aanneming van deze motie.
Ik vind dat opt-outs een nadelig effect hebben op de coherentie van het Europees beleid. Zij verlagen de drempel voor andere lidstaten om op allerlei terreinen uitzonderingen te gaan bedingen. Ik denk bovendien dat de huidige verdragen genoeg alternatieven bieden. Je kunt een nauwere samenwerking aangaan – ik zou het een soort opt-in willen noemen – en daar voel ik veel meer voor. Het voordeel van die nauwere samenwerking is dat die met communautaire waarborgen omgeven is en met betrokkenheid van alle EU-instellingen geschiedt. Daar kun je je dus bij aansluiten wanneer je maar wilt. Ik vind een opt-out een ongelukkig instrument en ontraad dan ook de aanneming van deze motie.
De motie van de heer Van der Ham is eigenlijk tot de Kamer gericht. Als u dergelijke reizen wilt maken, dan zult u begrijpen dat ik het, zeker ook vanuit mijn vroegere animo, alleen maar kan toejuichen als de Kamer daartoe besluit.
Voorzitter. Ik dank u voor het debat dat vandaag heeft plaatsgevonden. Een debat over Europa doet mijn Europees hart toch altijd wat sneller kloppen. Ik heb er dan ook van genoten. Ook al ben ik het niet in alle opzichten met uw Kamer eens, ik geloof toch dat wij een goed debat hebben gehad en ik zie de toekomst met vertrouwen tegemoet. Nederland is een actieve, geïnteresseerde en bijwijlen ook zeer idealistische lidstaat.
De heer Van der Ham (D66):
Na deze prachtige woorden wil ik toch nog een kleine praktische vraag stellen. Het gaat mij om de energiemotie die is aangenomen. Er is een paar keer toegezegd, dat daarvoor een schriftelijke tijdspad aan de Kamer zal worden gezonden. Ik hoop dat dit dan een soort slotakkoord kan zijn van die mooie verhalen.
Minister Bot:
Zoals u weet, heeft de premier binnenkort een bijeenkomst in Lahti. Het is de bedoeling dat daar met name het onderwerp energie aan de orde komt. Daar is ook al een heel programma voor opgesteld. Ik denk dat het goed is om even af te wachten wat daar wordt afgesproken, omdat daar zowel de interne als de externe elementen aan de orde komen. Dan zal ik er nogmaals op aandringen dat wij snelstens, ook in het licht van de bevindingen daar, antwoord geven op uw verzoek.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, over de ingediende moties aanstaande dinsdag te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Ik wil namens de Kamer toch nog even in het bijzonder de collega's van het Europees Parlement danken voor hun aanwezigheid. Het was een genoegen om u weer in ons midden te hebben en wij hebben weer een beetje kunnen verkennen hoe wij met elkaar het debat voeren. Wij hopen u volgend jaar weer hier te zien.
Sluiting 23.40 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20062007-617-669.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.