U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Regeling van de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 31 januari 2022, nr. 2022-0000037155, tot wijziging van de Omgevingsregeling en enkele andere regelingen in verband met het opnemen van de risicomatrix en technische aanpassingen aan het stelsel van de Omgevingswet voor het onderwerp bouwen

De minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening ,

Gelet op artikel 4.3, vierde lid, van de Omgevingswet, de artikelen 3.36, vierde, vijfde en zesde lid, en 3.37, vijfde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 6.5a van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

Besluit:

ARTIKEL I

De Omgevingsregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.1a (grondslag)

  • 1.

    Deze regeling berust op de artikelen 1.5, tweede lid, 2.15, tweede, derde en vierde lid, 2.20, tweede en derde lid, 2.21, 2.21a, eerste lid, 2.24, tweede lid, 4.1, tweede lid, 4.3, vierde lid, 5.34, tweede lid, 5.44, tweede lid, 12.6, vijfde lid, 12.26, derde lid, 13.1, tweede lid, 13.3e, tweede lid, 13.21, 16.6, 16.55, tweede en zesde lid, 16.139, derde en vierde lid, 18.21, eerste lid, 19.10, eerste lid, 19.11, 20.2, tweede lid, 20.3, eerste lid, 20.6, derde lid, aanhef en onder b, 20.10, derde lid, 20.14, zesde lid, 20.16, derde lid, 20.18, eerste lid, 20.21, tweede en vierde lid, 20.25, tweede lid, 20.26, vierde lid, 20.28, derde lid, 20.29 en 20.30, aanhef en onder b, van de wet.

  • 2.

    Deze regeling berust ook op de artikelen 3.36, vierde, vijfde en zesde lid, 3.37, vijfde lid, 8.47, vijfde lid, 8.48, vijfde lid, 8.53, vijfde lid, 8.55, vijfde lid, 8.56, tweede lid, 8.57, derde lid, 8.57a, vierde lid, 8.57b, vierde lid, 8.59, tweede lid, 8.62c, vijfde lid, 8.62h, derde lid, 8.62i, derde lid, 8.62l, vierde lid, 8.66, derde lid, 8.68, derde lid, en 8.70g, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 6.5a van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

  • 3.

    De artikelen 14.1, 14.2, 14.18b, 14.28e en 14.31i berusten op artikel 133, derde lid, van de Mijnbouwwet.

  • 4.

    Artikel 4.30, derde lid, berust op artikel 10.1, eerste lid, van de Wet dieren.

B

Na afdeling 3.4 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 3.5 CERTIFICERING VAN WERKZAAMHEDEN AAN GASVEBRANDINGSINSTALLATIES IN VERBAND MET KOOLMONOXIDE

§ 3.5.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.43 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties als bedoeld in artikel 6.45 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

§ 3.5.2 Certificering van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties in verband met koolmonoxide

Artikel 3.44 (aanwijzing certificatie-instellingen)
  • 1.

    Een aanvraag tot aanwijzing als certificatie-instelling wordt ingediend met een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de vestigingsplaats van de aanvrager;

    • b.

      het nummer waarmee de certificatie-instelling is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel; en

    • c.

      het certificatieschema waarop de aanvraag betrekking heeft en het bewijs van accreditatie voor dat schema.

  • 3.

    In plaats van het bewijs van accreditatie, bedoeld in het tweede lid, onder c, kan, in het geval de aanvrager nog niet geaccrediteerd is, tot 1 januari 2023 een bewijs van de nationale accreditatie-instantie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie, worden verstrekt dat de aanvraag voor het verkrijgen van accreditatie voor dat schema volledig is en door de nationale accreditatie-instantie in behandeling is genomen.

  • 4.

    Een aanwijzing als certificatie-instelling heeft betrekking op de werkzaamheden die zijn opgenomen in het certificatieschema waarvoor de certificatie-instelling is geaccrediteerd.

Artikel 3.45 (certificatieschema)

Een certificatieschema vermeldt in ieder geval:

  • a.

    voor welk type of welke typen gasverbrandingsinstallaties het schema is bedoeld; en

  • b.

    welke van de in het schema opgenomen eisen voor certificaathouders voorgeschreven zijn door paragraaf 6.5.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving en deze afdeling.

Artikel 3.46 (certificatieschema: uitvoeren werkzaamheden)

Een certificatieschema schrijft in ieder geval voor dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 6.45, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving:

  • a.

    een certificaathouder voorafgaand aan de werkzaamheden een meting van de concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel uitvoert;

  • b.

    een certificaathouder de gasverbrandingsinstallatie niet eerder in bedrijf stelt dan nadat hij de concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel heeft gemeten en deze concentratie lager dan 5 ppm is;

  • c.

    een certificaathouder, wanneer de gasverbrandingsinstallatie daar een voorziening voor heeft, de gasverbrandingsinstallatie niet eerder in bedrijf stelt dan nadat hij de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel heeft gemeten en de concentratie niet hoger is dan:

    • 1°.

      50 ppm in het geval van een open, afvoerloos gasverbrandingstoestel;

    • 2°.

      200 ppm in het geval van een open, afvoergebonden gasverbrandingstoestel; of

    • 3°.

      400 ppm in het geval van een gesloten gasverbrandingstoestel;

  • d.

    door de certificaathouder wordt gecontroleerd of het gebruiksvoorschrift van het gasverbrandingstoestel aanwezig is en dat zij, als dit niet het geval is, de gebruiker of bewoner wijzen op het ontbreken van deze informatie; en

  • e.

    de certificaathouder de werkzaamheden uitvoert volgens de installatie- en onderhoudsvoorschriften van de leverancier of de fabrikant van de installatie, voor zover de voorschriften niet in strijd zijn met hetgeen in deze afdeling is bepaald.

Artikel 3.47 (certificatieschema: vakbekwaamheid installateur)

Een certificatieschema schrijft voor dat de persoon die de inbedrijfstelling uitvoert, met het oog op het kunnen voldoen aan de in artikel 3.46 bedoelde eisen, aantoonbaar in staat is:

  • a.

    de opstelruimte voor gasverbrandingsinstallaties, in ieder geval inhoudende de ventilatievoorziening, te beoordelen;

  • b.

    rookgasafvoerkanalen en -leidingen inclusief uitmonding, te beoordelen en te beproeven;

  • c.

    collectieve rookgasafvoeren te beoordelen en te beproeven, in het geval van werkzaamheden daaraan;

  • d.

    de toevoer van verbrandingslucht te beoordelen;

  • e.

    de veiligheid van gasverbrandingsinstallaties te beoordelen daar waar het gaat om het vrijkomen van koolmonoxide;

  • f.

    gasverbrandingsinstallaties in bedrijf te stellen;

  • g.

    de metingen en controles, bedoeld in artikel 3.46, onder a, b en c, te verrichten alsmede de resultaten van deze metingen en controles te interpreteren; en

  • h.

    voorlichting te geven aan de gebruiker over het functioneren van de gasverbrandingsinstallatie in samenhang met het systeem, inclusief luchttoevoer, rookgasafvoer en plaatsing in het gebouw.

Artikel 3.48 (aanwijzing certificatieschema’s)
  • 1.

    Een aanvraag tot aanwijzing van een certificatieschema als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt ingediend met een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de vestigingsplaats van de aanvrager;

    • b.

      het nummer waarmee de aanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel; en

    • c.

      het certificatieschema waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 3.49 (verslaglegging)
  • 1.

    De certificatie-instelling zendt jaarlijks voor 1 maart het verslag, bedoeld in artikel 10.14b, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2.

    In het verslag worden in ieder geval de volgende onderwerpen behandeld:

    • a.

      een overzicht van de controles die de certificatie-instelling heeft uitgevoerd, inclusief de resultaten van elke controle;

    • b.

      de door de instelling afgegeven, ingetrokken en geschorste certificaten;

    • c.

      wijzigingen in de voor de instelling relevante accreditaties, reglementen en procedures;

    • d.

      knelpunten die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • e.

      de hoeveelheid en aard van de door de certificatie-instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan; en

    • f.

      ingediende bezwaren op beslissingen van de certificatie-instelling over al dan niet verleende certificaten en de ingestelde beroepen tegen de beslissingen op bezwaar, alsmede de wijze van afhandeling daarvan.

  • 3.

    Over iedere melding als bedoeld in artikel 6.46 van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt in het verslag ten minste de volgende informatie verstrekt:

    • a.

      de gemeten concentratie koolmonoxide; en

    • b.

      een beschrijving van de ruimte waarin de concentratie is gemeten.

Artikel 3.50 (register certificering gasverbrandingstoestellen)
  • 1.

    In het register, bedoeld in artikel 10.14a, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving worden de volgende gegevens over certificaathouders opgenomen:

    • a.

      het nummer waarmee de certificaathouder geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b.

      een beschrijving van de werkzaamheden die door de certificaathouder mogen worden uitgevoerd;

    • c.

      het schema waarvoor het certificaat is verleend; en

    • d.

      de datum waarop een certificaat is verleend, geschorst of ingetrokken, de geldigheidsduur van het certificaat en, in het geval van schorsing, de termijn van de schorsing.

  • 2.

    De certificatie-instelling verstrekt de gegevens aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

C

Na artikel 4.14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.14a (rekenmethode energiebesparende maatregelen)

  • 1.

    De terugverdientijd van energiebesparende maatregelen als bedoeld in artikel 5.15, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald volgens de in bijlage XVI opgenomen rekenmethodiek.

  • 2.

    Bij het berekenen van de hoeveelheid aardgasequivalent, bedoeld in bijlage XVI en de artikelen 5.15, tweede lid, onder a, en 5.15a, eerste lid, onder f, onder 1°, worden de volgende waarden gehanteerd:

    • a.

      1 liter huisbrandolie komt overeen met 1,2 Nm3 aardgasequivalent;

    • b.

      1 ton stookolie komt overeen met 1300 Nm3 aardgasequivalent;

    • c.

      1 ton steenkool komt overeen met 925 Nm3 aardgasequivalent;

    • d.

      1 liter vloeibaar propaan komt overeen met 0,73 Nm3 aardgasequivalent;

    • e.

      1 m3 niet-Gronings aardgas komt overeen met X m3 aardgasequivalent, waarbij X wordt berekend door de onderste verbrandingswaarde in MJ/m3 van het ingezette aardgas te delen door 31,65 MJ/m3;

    • f.

      1 GJ warmte komt overeen met 31,6 Nm3 aardgasequivalent;

    • g.

      1 liter diesel komt overeen met 1,13 Nm3 aardgasequivalent; en

    • h.

      1 liter benzine komt overeen met 1,04 Nm3 aardgasequivalent.

  • 3.

    Als een brandstof wordt gebruikt die niet is opgenomen in het tweede lid, wordt de hoeveelheid aardgasequivalent per eenheid bepaald door de onderste verbrandingswaarde van deze stof in MJ per eenheid gewicht of volume te delen door 31,65 MJ/Nm3.

D

Hoofdstuk 5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK 5 ALGEMENE REGELS OVER ACTIVITEITEN EN BOUWWERKEN GEREGELD IN HET BESLUIT BOUWWERKEN LEEFOMGEVING

AFDELING 5.1 DUURZAAMHEID

§ 5.1.1 SysteemrendementTechnische bouwsystemen
Artikel 5.1 (toepassingsbereik)

[Gereserveerd]

De regels in deze paragraaf zijn van toepassing op technische bouwsystemen als bedoeld in paragraaf 4.7.14 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 5.2 (systeemrendementenergieprestatie technisch bouwsysteem)

Het systeemrendement, bedoeld in artikel 5.21 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, wordt bepaald op basis van de in bijlage VIII opgenomen rekenmethodiek.

De waarde van de energieprestatie van een technisch bouwsysteem, bedoeld in de artikelen 4.248, eerste lid, en 5.21, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, wordt bepaald op basis van de in bijlage VIII opgenomen rekenmethodiek.

Artikel 5.3 (verslaglegging energieprestatie)

Het verslag van de energieprestatie van een technisch bouwsysteem, bedoeld in artikel 4.249 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, bevat de volgende gegevens en bescheiden:

  • a.

    de berekende waarde voor de energieprestatie als bedoeld in artikel 5.2;

  • b.

    de naam en het adres van degene die opdracht geeft tot het laten vaststellen van de energieprestatie;

  • c.

    het adres van het gebouw waar het technisch bouwsysteem zich in, op, aan of bij bevindt;

  • d.

    een aanduiding van het soort gebouw waar het technisch bouwsysteem zich in, op, aan of bij bevindt: woning of overig;

  • e.

    de naam en het registratienummer van degene die het technisch bouwsysteem heeft geïnstalleerd en het verslag heeft opgesteld of, als diegene geen registratienummer heeft, de naam en het adres;

  • f.

    een beschrijving van het soort technisch bouwsysteem;

  • g.

    een beschrijving van het type en serienummer van het technische bouwsysteem of componenten daarvan, of, bij het ontbreken van dergelijke gegevens, een nauwkeurige beschrijving van de locatie waar het technisch bouwsysteem zich in het gebouw bevindt;

  • h.

    een beschrijving van de verrichte werkzaamheden aan het technisch bouwsysteem;

  • i.

    de datum van de werkzaamheden aan het technisch bouwsysteem; en

  • j.

    de ondertekening door diegene die het technisch bouwsysteem heeft geïnstalleerd.

Artikel 5.4 (ruimteverwarmingssysteem)
  • 1.

    Een adequaat gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar ruimteverwarmingssysteem als bedoeld in de artikelen 4.248, tweede lid, en 5.21, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving:

    • a.

      heeft een warmtecapaciteit die niet groter is dan nodig is om te voorzien in de warmtevraag van het gebouw waarin het systeem zich bevindt. De temperatuur in het warmtedistributie- en afgiftedeel van het systeem is daarbij afgesteld op de laagst mogelijke temperatuur waarbij het ruimteverwarmingssysteem kan voldoen aan de benodigde warmtecapaciteit van het gebouw;

    • b.

      is geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften van de fabrikanten van de componenten van het systeem;

    • c.

      is afgesteld op een energetisch optimale stooklijn met behoud van comfort, is hydraulisch in balans en is ingeregeld om optimaal te presteren bij gemiddelde gebruiksomstandigheden; en

    • d.

      is voorzien van een ruimtethermostaat die voldoet aan de eisen voor een kamerthermostaat of andere centrale temperatuurregeling van klasse II of hoger als bedoeld in de Mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 813/2013 van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen betreft, en van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2014, C 207/02).

  • 2.

    Het eerste lid, onder d, is niet van toepassing als het systeem wordt aangestuurd door een gebouwautomatiserings- en controlesysteem waarmee een met dat onderdeel vergelijkbaar resultaat kan worden gerealiseerd of als de kosten voor het aanbrengen van de ruimtethermostaat en de thermostatische radiatorkranen meer dan 20% bedragen van de kosten van het technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming.

Artikel 5.5 (ruimtekoelingssysteem)
  • 1.

    Een adequaat gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar ruimtekoelingssysteem als bedoeld in de artikelen 4.248, tweede lid, en 5.21, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving:

    • a.

      heeft een koudecapaciteit niet groter dan nodig om te voorzien in de koudevraag van het gebouw waarin het systeem zich bevindt, waarbij de temperatuur in het koudedistributie- en afgiftedeel van het systeem is afgesteld op de hoogst mogelijke temperatuur waarmee het ruimtekoelingssysteem kan voldoen aan de benodigde koudecapaciteit van het gebouw;

    • b.

      is geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften van de fabrikanten van componenten van het systeem;

    • c.

      is afgesteld op de energetisch optimale condensor- en verdampertemperaturen met behoud van comfort, is hydraulisch in balans als het gaat om hydraulische systemen of heeft geoptimaliseerde luchtstromen als het gaat om lucht-distributiesystemen, en is ingeregeld op optimaal presteren bij typische gebruiksomstandigheden;

    • d.

      heeft een ruimtethermostaat als het gaat om een centraal aangestuurd systeem; en

    • e.

      heeft een door de gebruiker in te stellen thermostaat als het gaat om individueel geregelde units.

  • 2.

    Het eerste lid, onder d, is niet van toepassing als het systeem wordt aangestuurd door een gebouwautomatiserings- en controlesysteem waarmee een met dat onderdeel vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt.

Artikel 5.6 (ventilatiesysteem)

Een adequaat gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar ventilatiesysteem als bedoeld in de artikelen 4.248, tweede lid, en 5.21, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving:

  • a.

    sluit aan bij de ventilatiebehoefte van het gebouw waarin het systeem zich bevindt;

  • b.

    is geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften van de fabrikanten van componenten van het systeem;

  • c.

    heeft een ventilatiedebiet dat is geoptimaliseerd voor laag energieverbruik met behoud van comfort en luchtkwaliteit; en

  • d.

    is voorzien van passende regelapparatuur waarmee het ventilatievolume in drie of meerdere standen of traploos aan te passen is aan de ventilatiebehoefte.

Artikel 5.7 (warm tapwatersysteem)

Een adequaat gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar warmtapwatersysteem als bedoeld in de artikelen 4.248, tweede lid, en 5.21, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving:

  • a.

    sluit aan bij de warmtapwaterbehoefte van het gebouw waarin het systeem zich bevindt;

  • b.

    is geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften van de fabrikanten van componenten van het systeem;

  • c.

    heeft een warmtapwatertemperatuur, gemeten bij de warmteopwekker, die is geoptimaliseerd voor een zo laag mogelijk energieverbruik zonder risico’s voor legionella; en

  • d.

    is voorzien van regelapparatuur waarmee de watertemperatuur bij de warmteopwekker op toegankelijke wijze kan worden ingesteld.

Artikel 5.8 (ingebouwde verlichting)

Adequaat gedimensioneerde, geïnstalleerde, ingeregelde en instelbare ingebouwde verlichting als bedoeld in de artikelen 4.248, tweede lid, en 5.21, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving:

  • a.

    heeft een hoeveelheid en type armaturen die voldoende zijn, maar niet meer dan nodig, voor de typische verlichtingsbehoefte van de ruimte waarin de verlichting ingebouwd wordt;

  • b.

    is geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften van de fabrikanten van componenten van het systeem; en

  • c.

    is instelbaar door aan-uit schakelaars of aanwezigheidsdetectie.

Artikel 5.9 (gebouwautomatiserings- en controlesysteem)

Adequaat gedimensioneerde, geïnstalleerde, ingeregelde en instelbare ingebouwde verlichting als bedoeld in de artikelen 4.248, tweede lid, en 5.21, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, is voor oplevering getest en ingesteld op energetisch optimale prestatie onder typische gebruiksomstandigheden.

§ 5.1.2 Energielabels
Artikel 5.35.10 (toepassingsbereik)

De regels in deze paragraaf zijn van toepassing op energielabels als bedoeld in afdeling 6.4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 5.4 (energielabeldeskundige)
  • 1.

    De energielabelplichtige stuurt de gegevens, bedoeld in artikel 5.5, tweede lid, aan een erkende energielabeldeskundige.

  • 2.

    De erkende energielabeldeskundige kan over de gegevens, bedoeld in artikel 5.5, tweede lid, bij de energielabelplichtige bewijsstukken opvragen als deze noodzakelijk zijn voor de beoordeling van die gegevens.

  • 3.

    De erkende energielabeldeskundige controleert de gegevens en de bewijsstukken op juistheid en certificeert de gegevens volgens de in bijlage IX opgenomen werkwijze.

  • 4.

    De energielabelplichtige dient het verzoek om een energielabel voor een woning in samen met de gecertificeerde gegevens bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 5.5 (verstrekking energielabel woning)
  • 1.

    De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland verstrekt op verzoek van een energielabelplichtige een energielabel voor een gebouw of een gedeelte daarvan met een woonfunctie, met uitzondering van een woonfunctie voor zorg.

  • 2.

    Een energielabel als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op basis van gegevens over:

    • a.

      het woningtype;

    • b.

      het woningsubtype;

    • c.

      het bouwjaar of de bouwjaarklasse van de woning;

    • d.

      de woonoppervlakte in m2;

    • e.

      de beglazing van de leefruimte;

    • f.

      de beglazing van de slaapruimte;

    • g.

      de isolatie van de gevel;

    • h.

      de isolatie van het dak;

    • i.

      de isolatie van de vloer;

    • j.

      het verwarmingstoestel;

    • k.

      het tapwatertoestel;

    • l.

      het ventilatiesysteem;

    • m.

      de zonneboiler; en

    • n.

      het zonnepaneel.

  • 3.

    Als in opdracht van de eigenaar van de woning een energie-index voor de woning is vastgesteld, verstrekt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties na de registratie van de energie-index een energielabel voor die woning, als:

    • a.

      de energie-index is vastgesteld door een bedrijf met een geldig NL-EPBD procescertificaat volgens de voorschriften, bedoeld in BRL KvINL 9500-00 en -01; en

    • b.

      de energie-index is geregistreerd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 4.

    De energie-index wordt met behulp van de in bijlage XIIa opgenomen tabel omgezet in een energieprestatie-indicator.

Artikel 5.6 (energielabel overige categorieën)
  • 1.

    Een energielabel voor een gebouw of gedeelte daarvan met een gebruiksfunctie, niet zijnde een woonfunctie, met uitzondering van een woonfunctie voor zorg, wordt:

    • a.

      vastgesteld en verstrekt door een bedrijf met een geldig NL-EPBD procescertificaat; en

    • b.

      vastgesteld volgens de voorschriften, bedoeld in BRL KvINL 9500-00, -03 en -06.

  • 2.

    Een energielabel wordt opgesteld volgens het in bijlage X opgenomen model ‘energielabel gebouw’.

  • 3.

    Een energielabel wordt verstrekt nadat degene die het energielabel heeft vastgesteld het energielabel heeft geregistreerd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 5.7 (bepalingsmethode overige categorieën)
  • 1.

    Een energielabel als bedoeld in artikel 5.6 wordt vastgesteld volgens het opnameprotocol, bedoeld in de hoofdstukken 6 en 7 van de ISSO 75.1 publicatie en de methode, bedoeld in de ISSO 75.3 publicatie.

  • 2.

    De rekenmethodieksoftware die wordt gebruikt bij het bepalen van de energie-index voldoet aan BRL KvINL 9501.

  • 3.

    De energie-index bij het energielabel wordt met behulp van de als bijlage XI opgenomen tabel omgezet in een als onderdeel van het energielabel opgenomen energielabelklasse.

Artikel 5.8 (afwijking bepalingsmethode energielabel overige categorieën)
  • 1.

    In afwijking van artikel 5.7, eerste lid, kan een energielabel voor een nieuw gebouw of een gebouw dat op basis van de bepalingsmethode, bedoeld in dat lid, een energielabelklasse A heeft, worden vastgesteld volgens:

    • a.

      het opnameprotocol, bedoeld in hoofdstuk 8 van de ISSO 75.1 publicatie; en

    • b.

      NEN 7120.

  • 2.

    In afwijking van artikel 5.7, eerste lid, kan een energielabel waarvoor de berekening Qpres;tot/Qpres;toel ten hoogste 1,35 is en waarvoor die berekening heeft plaatsgevonden ten behoeve van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die is ingediend voor 1 juli 2012 worden vastgesteld volgens het opnameprotocol, bedoeld in het eerste lid, onder a.

  • 3.

    De rekenmethodieksoftware voor een energielabel dat wordt vastgesteld volgens de methodiek, bedoeld in het eerste en tweede lid, die wordt gebruikt bij het bepalen van de energieprestatiecoëfficiënt, voldoet aan BRL KvINL 9501.

  • 4.

    De energieprestatiecoëfficiënt bij een energielabel die is bepaald volgens de methodiek, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt met behulp van de als bijlage XII opgenomen tabel omgezet in een energielabelklasse.

Artikel 5.9 (registratie energielabels)
  • 1.

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties registreert:

    • a.

      voor welke gebouwen een geldig energielabel is verstrekt;

    • b.

      de datum van afgifte van het energielabel;

    • c.

      de gegevens, bedoeld in artikel 5.5, tweede lid;

    • d.

      de bewijsstukken, bedoeld in artikel 5.4, tweede lid;

    • e.

      de motivering van de erkende energielabeldeskundige die ten grondslag ligt aan de certificering, bedoeld in artikel 5.4, derde lid;

    • f.

      de gegevens op basis waarvan een energielabel als bedoeld in artikel 5.6 wordt vastgesteld; en

    • g.

      de gegevens op basis waarvan de energie-index, bedoeld in artikel 5.5, derde lid, wordt vastgesteld.

  • 2.

    De minister beheert de registratie.

  • 3.

    De minister is verwerkingsverantwoordelijke voor de registratie.

  • 4.

    De gegevens in de registratie worden ten hoogste twintig jaar bewaard, gerekend vanaf de datum van afgifte van een energielabel.

Artikel 5.10 (zichtbaar ophangen energielabel)

Bij toepassing van artikel 6.30, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt ten minste de energieprestatie-indicator van het energielabel opgehangen op een voor het publiek duidelijk zichtbare plaats in het gebouw.

Artikel 5.11 (vaststellen energielabel voor woningen en woongebouwen)
  • 1.

    De energieprestatie van een woonfunctie, woongebouw of logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw wordt opgenomen en geregistreerd door een energieadviseur werkzaam voor een NL-EPBD-certificaathouder volgens BRL 9500-W.

  • 2.

    Het bij de bepaling van de energieprestatie gebruikte rekenprogramma is geattesteerd volgens BRL 9501.

  • 3.

    Na registratie van de energieprestatie door de energieadviseur bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, wordt het energielabel voor die woonfunctie, dat woongebouw of die logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw vastgesteld en afgegeven door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 4.

    Het primair fossiel energiegebruik van de woonfunctie, het woongebouw of die logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw wordt met behulp van de als bijlage IX opgenomen tabel omgezet in een letter of lettercombinatie. Bij de berekening van het primair fossiel energiegebruik van een woonfunctie, woongebouw of logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw wordt, indien energiemaatregelen op gebiedsniveau van toepassing zijn, gerekend met forfaitaire waarden voor deze maatregelen.

Artikel 5.12 (vaststellen energielabel voor utiliteitsgebouwen)
  • 1.

    De energieprestatie van een gebruiksfunctie of gebouw, niet zijnde een woonfunctie, woongebouw of logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw, wordt opgenomen en geregistreerd door een energieadviseur werkzaam voor een NL-EPBD-certificaathouder volgens BRL 9500-U.

  • 2.

    Het bij de bepaling van de energieprestatie gebruikte rekenprogramma is geattesteerd volgens BRL 9501.

  • 3.

    Na registratie van de energieprestatie door de energieadviseur bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, wordt het energielabel voor dat utiliteitsgebouw vastgesteld en afgegeven door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 4.

    Het primair fossiel energiegebruik van het utiliteitsgebouw wordt met behulp van de als bijlage X opgenomen tabel omgezet in een letter of lettercombinatie. Bij de berekening van het primair fossiel energiegebruik van het utiliteitsgebouw wordt, als energiemaatregelen op gebiedsniveau van toepassing zijn, gerekend met kwaliteitsverklaringen voor deze maatregelen.

Artikel 5.13 (gegevens energielabel)

Het energielabel, bedoeld in artikel 5.11, derde lid, en artikel 5.12, derde lid, wordt vastgesteld op basis van in ieder geval:

  • a.

    gegevens over de algemene gebouwkenmerken, waaronder gebruiksfunctie, bouwjaar, gebruiksoppervlakte in m2 en, in het geval van een woonfunctie, woongebouw of logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw, woningtype;

  • b.

    gegevens over de aanwezige isolatie, waaronder beglazing, isolatie van de gevel, isolatie van het dak en isolatie van de vloer;

  • c.

    gegevens over de aanwezige installaties, waaronder verwarmingstoestel, tapwatertoestel, koelsysteem, ventilatiesysteem, zonneboiler, zonnepanelen en, in het geval van een utiliteitsgebouw, verlichting; en

  • d.

    gegevens over de berekende indicatoren van de energieprestatie, waaronder de energielabelklasse, het primair fossiel energiegebruik, het aandeel hernieuwbare energie, in het geval van een woonfunctie, woongebouw of logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw de oververhitting in de zomer en de warmtebehoefte en, in het geval van een utiliteitsgebouw, de energiebehoefte.

Artikel 5.14 (registratie energielabel)
  • 1.

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan registreren:

    • a.

      gegevens over voor welke gebouwen de energieprestatie is geregistreerd, waaronder adresgegevens, identificerend objectnummer van het pand of verblijfsobject als bedoeld in artikel 19 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen en de opleverstatus van het gebouw;

    • b.

      kenmerken van de registratie van de energieprestatie bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, waaronder de aanduiding van het soort opname van de energieprestatie, de opnamedatum van de energieprestatie en gegevens over de energieadviseur, de NL-EPBD-certificaathouder en de geattesteerde software;

    • c.

      de registratiedatum van de energieprestatie bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en het unieke registratienummer van het energielabel;

    • d.

      de gegevens, bedoeld in artikel 5.13, op basis waarvan het energielabel is vastgesteld.

  • 2.

    De minister beheert de registratie.

  • 3.

    De registratie heeft tot doel het toezicht op de naleving en handhaving van de voorschriften op het gebied van energielabels te kunnen waarborgen en de verstrekking van de gegevens aan de instellingen en organisaties, bedoeld in het vijfde lid, mogelijk te maken voor zover de gegevens noodzakelijk zijn in verband met hun werkzaamheden als bedoeld in het vijfde lid.

  • 4.

    De minister is verwerkingsverantwoordelijke voor de registratie.

  • 5.

    De minister kan de gegevens, bedoeld in het eerste lid, verstrekken aan:

    • a.

      certificatie-instellingen, voor zover de gegevens noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van hun taak zoals omschreven in BRL 9500-W;

    • b.

      het centraal bureau voor de statistiek, voor zover de gegevens noodzakelijk zijn voor het van overheidswege uitvoeren van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap; en

    • c.

      andere onderzoeksinstellingen en -organisaties, voor zover de gegevens gebruikt worden voor wetenschappelijke, statistische of historische doeleinden en de persoonlijke levenssfeer niet onevenredig geschaad wordt.

  • 6.

    De gegevens in de registratie worden ten hoogste vijftien jaar bewaard, gerekend vanaf de opnamedatum van de energieprestatie voor een energielabel.

Artikel 5.15 (zichtbaar ophangen energielabel)

Bij de toepassing van artikel 6.30, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt ten minste een weergave van de numerieke energieprestatie-indicator van het primair fossiel energiegebruik in kWh/(m2.jaar) en de in een letter of lettercombinatie uitgedrukte weergave van dat energiegebruik opgehangen op een voor het publiek duidelijk zichtbare plaats in het gebouw.

Artikel 5.16 (document voor vergunningaanvraag)

Onder energielabel wordt niet verstaan het document dat is opgesteld op basis van de energieprestatie en is geregistreerd in het kader van een vergunningaanvraag als bedoeld in BRL 9500-W.

§ 5.1.3 Eisen vakbekwaamheid bij afgifte energielabel
Artikel 5.11 (toepassingsbereik)

De regels in deze paragraaf zijn van toepassing op de erkende energielabeldeskundige, het examen erkende energielabeldeskundige, de exameninstelling voor erkende energielabeldeskundigen en het bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw.

Artikel 5.12 (exameninstelling vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw)
  • 1.

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijst de instellingen aan die zijn belast met:

    • a.

      het afnemen van het examen energielabeldeskundige; en

    • b.

      het afnemen van het herexamen voor een bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw.

  • 2.

    Een exameninstelling voor energielabeldeskundigen:

    • a.

      bezit rechtspersoonlijkheid;

    • b.

      heeft een vestiging in Nederland;

    • c.

      beschikt over voldoende deskundigheid om examens op te stellen en af te nemen; en

    • d.

      beschikt over een kwaliteitssysteem dat op schrift is gesteld.

  • 3.

    De minister kan aan de aanwijzing voorschriften verbinden.

  • 4.

    De minister kan de aanwijzing intrekken als een exameninstelling voor energielabeldeskundigen niet langer voldoet aan de in het tweede lid bedoelde voorwaarden of de aan de aanwijzing verbonden voorschriften niet naleeft.

  • 5.

    Een exameninstelling voor energielabeldeskundigen verstrekt op verzoek aan de minister alle inlichtingen die hij voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

Artikel 5.13 (examenreglement examen energielabeldeskundigen)
  • 1.

    Een exameninstelling voor energielabeldeskundigen stelt een examenreglement en een huishoudelijk reglement vast.

  • 2.

    Een exameninstelling voor energielabeldeskundigen treft doeltreffende maatregelen om fraude bij het examen energielabeldeskundige te voorkomen.

Artikel 5.14 (inhoud examen energielabeldeskundige)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt de inhoud van het examen energielabeldeskundige vast op basis van een voorstel van de exameninstelling voor energielabeldeskundigen.

Artikel 5.15 (uitslagen examen energielabeldeskundigen)
  • 1.

    Een exameninstelling voor energielabeldeskundigen registreert de uitslagen van de afgelegde examens.

  • 2.

    De exameninstelling bericht de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties welke deelnemers het examen energielabeldeskundige met goed gevolg hebben afgelegd en daarmee voldoen aan de eisen, bedoeld in bijlage XIII, binnen drie weken na afloop van het examen.

  • 3.

    Na ontvangst van het bericht geeft de minister het bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw af aan de deelnemers.

Artikel 5.16 (herexamen energielabeldeskundigen)
  • 1.

    Als een deelnemer aan het examen energielabeldeskundige bij een of meer onderdelen van het examen in onvoldoende mate voldoet aan de in bijlage XIII opgenomen eisen, wordt die deelnemer een keer in de gelegenheid gesteld een herexamen te doen voor dat onderdeel of die onderdelen.

  • 2.

    Het herexamen vindt plaats binnen zes maanden nadat de deelnemer op de hoogte is gesteld van de uitslag van het afgelegde examen.

  • 3.

    De artikelen 5.13, tweede lid, 5.14 en 5.15 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.17 (bewijs vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw)
  • 1.

    Een bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw vermeldt ten minste:

    • a.

      de volledige naam, geboortedatum en geboorteplaats van de houder van het bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw; en

    • b.

      de datum van afgifte.

  • 2.

    Een bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw is vijf jaar geldig.

Artikel 5.18 (registratie erkende energielabeldeskundigen)
  • 1.

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties registreert welke personen erkende energielabeldeskundigen zijn.

  • 2.

    De minister beheert de registratie.

  • 3.

    De minister is verwerkingsverantwoordelijke voor de registratie.

  • 4.

    De gegevens uit de registratie worden kosteloos aan eenieder verstrekt voor zover dit noodzakelijk is voor het laten uitvoeren van de certificering, bedoeld in artikel 5.4, derde lid.

  • 5.

    De gegevens in de registratie worden vijf jaar bewaard.

  • 6.

    Om voor de eerste keer te worden opgenomen in de registratie, neemt een erkende energielabeldeskundige deel aan een door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland aangeboden instructie over de werkwijze voor de erkende energielabeldeskundige.

Artikel 5.19 (bewijs vakbekwaamheid EPA-adviseur)

Een geldig bewijs van vakbekwaamheid EPA-adviseur Energielabel Woningbouw conform BRL KvINL 9500-01 of een geldig bewijs van vakbekwaamheid EPA-opnemer Energielabel Woningbouw conform BRL KvINL 9500-01 geldt als een bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw als bedoeld in artikel 5.15, derde lid, tot uiterlijk vijf jaar na de datum van afgifte van dat bewijs van vakbekwaamheid.

§ 5.1.45.1.3 Airconditioningsystemen en verwarmingssystemen
§ 5.1.4.15.1.3.1 Keuring van airconditioningsystemenAlgemene bepalingen

Artikel 5.205.17 (toepassingsbereik)

De regels in deze paragraaf zijn van toepassing op de keuring van airconditioningsystemen, bedoeld in artikel 6.37paragraaf 6.5.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, en verwarmingssystemen, bedoeld in paragraaf 6.5.4, van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 5.22 (diploma keuring airconditioningsystemen)

  • 1.

    Voor het verrichten van de keuring en het uitbrengen van een keuringsverslag van de keuring van klasse 1 airconditioningsystemen is het diploma EPBD A-airconditioningsystemen vereist.

  • 2.

    Voor het verrichten van de werkzaamheden voor de keuring van klasse 2 airconditioningsystemen en klasse 3 airconditioningsystemen, bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 8 van bijlage XIV, is het diploma EPBD A-airconditioningsystemen vereist.

  • 3.

    Voor het verrichten van de werkzaamheden voor de keuring van klasse 2 airconditioningsystemen en klasse 3 airconditioningsystemen, bedoeld in de onderdelen 9 tot en met 12 van bijlage XIV, en het uitbrengen van een keuringsverslag van de keuring van klasse 2 airconditioningsystemen en klasse 3 airconditioningsystemen is het diploma EPBD B-airconditioningsystemen vereist.

Artikel 5.23 (inspectiemethodiek airconditioningsystemen)

  • 1.

    De keuring, bedoeld in artikel 5.21, wordt verricht volgens de in bijlage XV opgenomen inspectiemethodiek.

  • 2.

    Degene die de keuring heeft verricht:

    • a.

      registreert de datum van de keuring en de klasse van het airconditioningsysteem waarop de keuring betrekking heeft in een bij het airconditioningsysteem behorend logboek;

    • b.

      verstrekt binnen acht weken na de keuring een keuringsverslag volgens het in bijlage XVI opgenomen rapportageformulier; en

    • c.

      bewaart het keuringsverslag ten minste vijf jaar.

  • 3.

    De eigenaar of huurder van het gebouw waarin het airconditioningsysteem is geïnstalleerd, bewaart het keuringsverslag ten minste vijf jaar.

§ 5.1.3.2 Keuring van airconditioningsystemen

Artikel 5.215.18 (keuring airconditioningsystemen)

  • De eigenaar of huurder van een gebouw waarin een airconditioningsysteem met een nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW is opgesteld, laat de toegankelijke delen van dit systeem keuren.

  • 1.

    De keuring van een airconditioningsysteem of gecombineerd airconditioning- en ventilatiesysteem met een nominaal vermogen van meer dan 70 kW, wordt verricht door een deskundige met een diploma EPBD A-airconditioningsystemen of EPBD-B airconditioningsystemen.

  • 2.

    De keuring wordt gedaan volgens de inspectiemethodiek zoals opgenomen in bijlage XI.

  • 3.

    Het keuringsverslag van een in het eerste lid bedoelde keuring wordt opgesteld door een deskundige met het diploma EPBD B-airconditioningsystemen.

  • 4.

    De deskundige:

    • a.

      registreert de datum van de keuring van het systeem in het bij het systeem behorende logboek;

    • b.

      verstrekt het volgens bijlage XII opgestelde keuringsverslag binnen vier weken na de keuring aan de opdrachtgever; en

    • c.

      meldt de keuring binnen vier weken nadat deze is verricht af bij een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen instantie.

  • 5.

    De deskundige en de opdrachtgever bewaren het keuringsverslag ten minste vijf jaar.

§ 5.1.4.25.1.3.3 Eisen vakbekwaamheid keuring airconditioningsystemen

Artikel 5.24 (toepassingsbereik)

De regels in deze paragraaf zijn van toepassing op de airconditioningsysteemdeskundige, het examen airconditioningsysteemdeskundige, de exameninstelling voor airconditioningsysteemdeskundige en de diploma’s EPBD airconditioningsystemen, bedoeld in bijlage I.

Artikel 5.255.19 (exameninstelling airconditioningsysteemdeskundige)

  • 1.

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijst de instellingen aan die zijn belast met:

    • a.

      het afnemen van het examen airconditioningsysteemdeskundige;

    • b.

      het afnemen van het herexamen; en

    • c.

      het afnemen van het bijscholingsexamen.

  • 2.

    Een exameninstelling voor airconditioningsysteemdeskundigen:

    • a.

      bezit rechtspersoonlijkheid;

    • b.

      heeft een vestiging in Nederland;

    • c.

      beschikt over voldoende deskundigheid om examens op te stellen en af te nemen;

    • d.

      beschikt over een kwaliteitssysteem dat op schrift is gesteld; en

    • e.

      beschikt over faciliteiten om examens af te nemen.

  • 3.

    De minister kan een adviescommissie instellen die adviseert over de beoordeling van de deskundigheid, bedoeld in het tweede lid, onder c.

  • 4.

    De adviescommissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden.

  • 5.

    De minister kan aan de aanwijzing voorschriften verbinden.

  • 6.

    De minister kan de aanwijzing intrekken als een exameninstelling niet voldoet aan de in het tweede lid bedoelde voorwaardeneisen of de aan de aanwijzing verbonden voorschriften niet naleeft.

Artikel 5.265.20 (examenreglement airconditioningsysteemdeskundige)

  • 1.

    Een exameninstelling voor airconditioningsysteemdeskundige stelt een examenreglement en een huishoudelijk reglement vast.

  • 2.

    Een exameninstelling treft doeltreffende maatregelen om fraude bij het examen te voorkomen.

  • 3.

    Een exameninstelling verstrekt op verzoek aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties alle inlichtingen die hij voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. De minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden die hij voor de vervulling van zijn taak nodig heeft.

  • 4.

    Als een exameninstelling niet voldoet aan een of meer van haar verplichtingen, bericht zij dit onverwijld schriftelijk aan de minister.

Artikel 5.275.21 (inhoud examen airconditioningsysteemdeskundige)

  • 1.

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt de inhoud van het examen airconditioningsysteemdeskundige vast op basis van een voorstel van een exameninstelling.

  • 2.

    Het examen airconditioningsysteemdeskundige bestaat uit een theorietoets en een praktijktoets.

Artikel 5.285.22 (examenuitslagen airconditioningsysteemdeskundige)

  • 1.

    Een exameninstelling voor airconditioningsysteemdeskundigen registreert de uitslagen van de afgelegde examens.

  • 2.

    De exameninstelling bericht de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties welke deelnemers het examen met goed gevolg hebben afgelegd en daarmee voldoen aan de eisen, bedoeld in bijlage XVII respectievelijk bijlage XVIIIXIII, binnen drie weken na afloop van het examen.

  • 3.

    Na ontvangst van het bericht geeft de minister het diploma EPBD A-airconditioningsystemen of het diploma EBPD B-airconditioningsystemen af aan de deelnemers.

Artikel 5.295.23 (herexamen airconditioningsysteemdeskundige)

  • 1.

    Als een deelnemer bij een of meer onderdelen van het examen airconditioningsysteemdeskundige in onvoldoende mate voldoet aan de in bijlage XVII respectievelijk bijlage XVIIIXIII opgenomen eisen, wordt de deelnemer een keer in de gelegenheid gesteld een herexamen te doen voor dat onderdeel of die onderdelen.

  • 2.

    Het herexamen vindt plaats binnen zes maanden nadat de deelnemer van de uitslag van het afgelegde examen op de hoogte is gesteld.

  • 3.

    De artikelen 5.265.20, tweede lid, 5.275.21 en 5.285.22 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.305.24 (diploma airconditioningsysteemdeskundige)

  • 1.

    Een diploma voor airconditioningsysteemdeskundige vermeldt ten minste:

    • a.

      de volledige naam, geboortedatum en geboorteplaats van de houder van het diploma;

    • b.

      de datum van afgifte en de ondertekening door de minister; en

    • c.

      de geldigheidsduur.

  • 2.

    Een diploma is vijf jaar geldig.

Artikel 5.315.25 (registratie diploma airconditioningsysteemdeskundige)

  • 1.

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties registreert:

    • a.

      aan welke personen een diploma EPBD A-airconditioningsystemen of een diploma EBPD B-airconditioningsystemen is afgegeven;

    • b.

      de datum van afgifte van het diploma; en

    • c.

      de geldigheidsduur van het diploma.

  • 2.

    De minister beheert de registratie.

  • 3.

    De minister is verwerkingsverantwoordelijke voor de registratie.

  • 4.

    De gegevens uit de registratie worden op verzoek kosteloos aan eenieder verstrekt voor zover dit noodzakelijk is voor het laten uitvoeren van de keuring, bedoeld in artikel 5.215.18.

  • 5.

    De gegevens in de registratie worden vijf jaar bewaard.

Artikel 5.325.26 (bijscholingsexamen airconditioningsystemen)

  • 1.

    Een airconditioningsysteemdeskundige kan een bijscholingsexamen afleggen voordat de geldigheidsduur van het diploma is verstreken.

  • 2.

    De artikelen 5.265.20, tweede lid, 5.275.21, 5.285.22 en 5.295.23 zijn van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van examen wordt gelezen: bijscholingsexamen.

  • 3.

    De ministerMinister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verlengt de geldigheidsduur van een diploma met vijf jaar als een airconditioningsysteemdeskundige voldoet aan de in bijlage XVII respectievelijk bijlage XVIIIXIII opgenomen eisen zoals blijkt uit een bijscholingsexamen.

  • 4.

    De minister geeft een getuigschrift af van de verlenging, bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    De artikelen 5.30, 5.31Het eerste en 5.32, eerstederde lid en derde lid,de artikelen 5.24 en 5.25 zijn van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van diploma wordt gelezen: getuigschrift.

§ 5.1.3.4 Keuring verwarmingssysteem

Artikel 5.27 (keuringsverslag en afmelding)

  • 1.

    Het verslag van de keuring van een verwarmingssysteem, bedoeld in artikel 6.42 van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt ten minste zes jaar bewaard.

  • 2.

    Degene die de keuring verricht, meldt deze binnen vier weken na het verrichten ervan af bij een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen instantie.

§ 5.1.4 Energiebesparende maatregelen met betrekking tot gebouwen
Artikel 5.28 (toepassingsbereik)

De regels in deze paragraaf zijn van toepassing op het treffen van energiebesparende maatregelen als bedoeld in artikel 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 5.29 (energiebesparende maatregelen)
  • 1.

    Aan artikel 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt in ieder geval voldaan als de energiebesparende maatregelen zijn getroffen die voor de gebruiksfunctie zijn opgenomen in het in tabel 5.29 genoemde onderdeel van bijlage XIV.

  • 2.

    Een in bijlage XIV opgenomen energiebesparende maatregel voor een stookinstallatie, een persluchtinstallatie, een elektromotor of pompen hoeft niet te worden getroffen als deze niet voornamelijk betrekking heeft op het verwarmen, koelen, ventileren, de warm tapwatervoorziening, het bevochtigen of ontvochtigen van een gebouw of de elektriciteitsopwekking ter plaatse ten behoeve van het gebouw.

    Tabel 5.29

    Gebruiksfunctie

    Energiebesparende maatregelen opgenomen in:

    Bijeenkomstfunctie voor kinderopvang

    Bijlage XIV, onder 1.a

    Andere bijeenkomstfunctie

    Bijlage XIV, onder 1.b

    Celfunctie

    Bijlage XIV, onder 2

    Gezondheidszorgfunctie

    Bijlage XIV, onder 3

    Industriefunctie

    Bijlage XIV, onder 4

    Kantoorfunctie

    Bijlage XIV, onder 5

    Logiesfunctie

    Bijlage XIV, onder 6

    Onderwijsfunctie

    Bijlage XIV, onder 7

    Sportfunctie

    Bijlage XIV, onder 8

    Winkelfunctie

    Bijlage XIV, onder 9

Artikel 5.30 (rekenmethodiek terugverdientijd energiebesparende maatregelen)
  • 1.

    De terugverdientijd van energiebesparende maatregelen als bedoeld in artikel 3.84, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt bepaald volgens de in bijlage XV opgenomen rekenmethodiek.

  • 2.

    Bij het berekenen van de hoeveelheid aardgasequivalent, bedoeld in de artikelen 3.84 en 3.84a van het Besluit bouwwerken leefomgeving en bijlage XV, worden de volgende waarden gehanteerd:

    • a.

      1 liter huisbrandolie komt overeen met 1,2 Nm3 aardgasequivalent;

    • b.

      1 ton stookolie komt overeen met 1300 Nm3 aardgasequivalent;

    • c.

      1 ton steenkool komt overeen met 925 Nm3 aardgasequivalent;

    • d.

      1 liter vloeibaar propaan komt overeen met 0,73 Nm3 aardgasequivalent;

    • e.

      1 m3 niet-Gronings aardgas komt overeen met X m3 aardgasequivalent, waarbij X wordt berekend door de onderste verbrandingswaarde in MJ/m3 van het ingezette aardgas te delen door 31,65 MJ/m3;

    • f.

      1 GJ warmte komt overeen met 31,6 Nm3 aardgasequivalent;

    • g.

      1 liter diesel komt overeen met 1,13 Nm3 aardgasequivalent; en

    • h.

      1 liter benzine komt overeen met 1,04 Nm3 aardgasequivalent.

  • 3.

    Als een brandstof wordt gebruikt die niet is opgenomen in het tweede lid, wordt de hoeveelheid aardgasequivalent per eenheid bepaald door de onderste verbrandingswaarde van deze stof in MJ per eenheid gewicht of volume te delen door 31,65 MJ/Nm3.

§ 5.1.5 Energiebesparende maatregelen met betrekking tot gebouwenBijna energieneutrale nieuwbouw
Artikel 5.32a (energiebesparende maatregelen)
  • 1.

    Aan artikel 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt in ieder geval voldaan als de energiebesparende maatregelen zijn getroffen die voor de gebruiksfunctie zijn opgenomen in het in tabel 5.32a genoemde onderdeel van bijlage XVIIIa.

  • 2.

    Een in bijlage XVIIIa opgenomen energiebesparende maatregel voor een stookinstallatie, een persluchtinstallatie, een elektromotor of pompen hoeft niet te worden getroffen als deze niet voornamelijk betrekking heeft op het verwarmen, koelen, ventileren, de warm tapwatervoorziening, het bevochtigen of ontvochtigen van een gebouw of de elektriciteitsopwekking ter plaatse ten behoeve van het gebouw.

    Tabel 5.32a Energiebesparende maatregelen

    Gebruiksfunctie

    Energiebesparende maatregelen opgenomen in:

    Bijeenkomstfunctie voor kinderopvang

    Bijlage XVIIIa, onderdeel 1.a

    Andere bijeenkomstfunctie

    Bijlage XVIIIa, onderdeel 1.b

    Celfunctie

    Bijlage XVIIIa, onderdeel 2

    Gezondheidszorgfunctie

    Bijlage XVIIIa, onderdeel 3

    Industriefunctie

    Bijlage XVIIIa, onderdeel 4

    Kantoorfunctie

    Bijlage XVIIIa, onderdeel 5

    Logiesfunctie

    Bijlage XVIIIa, onderdeel 6

    Onderwijsfunctie

    Bijlage XVIIIa, onderdeel 7

    Sportfunctie

    Bijlage XVIIIa, onderdeel 8

    Winkelfunctie

    Bijlage XVIIIa, onderdeel 9

Artikel 5.31 (toepassingsbereik)

De regels in deze paragraaf zijn van toepassing op bijna energieneutrale nieuwbouw als bedoeld in artikel 4.149 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 5.31a (certificering opname energieprestatie nieuwbouw)

De energiebehoefte, de waarde voor primair fossiel energiegebruik en het aandeel hernieuwbare energie van nieuwbouw, bedoeld in artikel 4.149, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, worden bepaald door een bedrijf dat is gecertificeerd volgens BRL 9500-W, subdeelgebied detailopname, of BRL 9500-U, subdeelgebied detailopname.

Artikel 5.31b (rekenprogramma opname energieprestatie nieuwbouw)

De energiebehoefte, de waarde voor primair fossiel energiegebruik en het aandeel hernieuwbare energie van nieuwbouw, bedoeld in artikel 4.149, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, worden bepaald aan de hand van een rekenprogramma dat is geattesteerd volgens BRL 9501.

Artikel 5.31c (oververhitting)
  • 1.

    Bij toepassing van NTA 8800 als bedoeld in artikel 4.149, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, is de in paragraaf 5.7 van NTA 8800 bedoelde waarde voor oververhitting bij een woonfunctie, niet zijnde een woonwagen of drijvend bouwwerk, voor elke rekenzone en oriëntatie ten hoogste 1,20.

  • 2.

    Als de in het eerste lid bedoelde hoogst berekende waarde voor oververhitting bij een woonfunctie niet in een woongebouw meer dan 1,20 is, wordt met een berekening aangetoond dat het totaal aantal gewogen overschrijdingsuren in die woonfunctie op jaarbasis niet meer dan 450 is.

  • 3.

    Als in een woongebouw bij een of meer woonfuncties binnen dat woongebouw de hoogst berekende waarde voor oververhitting meer dan 1,20 is, wordt bij de woonfunctie met de hoogst berekende waarde voor oververhitting met een berekening aangetoond dat het aantal gewogen overschrijdingsuren in die woonfunctie op jaarbasis niet meer dan 450 is.

  • 4.

    De berekeningen, bedoeld in dit artikel, voldoen aan de in bijlage XVI opgenomen eisen.

Artikel 5.32

[Vervallen]

AFDELING 5.2 NADERE REGELS OVER DE TOEPASSING VAN NORMEN

§ 5.2.1 Algemene bepalingen
Artikel 5.33 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op in het Besluit bouwwerken leefomgeving genoemde normen.

§ 5.2.2 Bestaande bouw
Artikel 5.34 (NEN 2057)

Bij de toepassing van NEN 2057 geldt dat onderdeel 6.1 wordt gelezen als: Projecteer de delen van de daglichtopening loodrecht op het projectievlak.

Artikel 5.35 (NEN 2535)

Bij de toepassing van NEN 2535 is het in die norm bedoelde akkoord van de bevoegde autoriteit verkregen met een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een melding als bedoeld in artikel 6.7 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 5.36 (NEN 2575)
  • 1.

    Bij de toepassing van NEN 2575 is het in die norm bedoelde akkoord van de bevoegde autoriteit verkregen met een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een melding als bedoeld in artikel 6.7 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

  • 2.

    Waar in de artikelen 3.119 en 4.213 van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt verwezen naar NEN 2575 geldt het volgende:

    • a.

      het in onderdeel 4, tabel 1, onder algemeen, bedoelde minimaal toelaatbaar geluidniveau van toonsignalen van 65 dB geldt alleen voor verkeersruimten; voor verblijfsruimten geldt alleen het in die tabel bedoelde geluidsniveau toonsignaal dat minimaal 6dB6 dB boven het gemiddelde omgevingsgeluid uitkomt;

    • b.

      het in onderdeel 4, tabel 2, onder algemeen, bedoelde minimaal toelaatbaar geluidniveau van gesproken berichten van 60 dB geldt alleen voor verkeersruimten; voor verblijfsruimten geldt alleen het in die tabel bedoelde geluidsniveau toonsignaal dat minimaal 6dB6 dB boven het gemiddelde omgevingsgeluid uitkomt;

    • c.

      onderdeel 12.4.2 Specificatie Luidsprekers is niet van toepassing;

    • d.

      onderdeel 17 Bekabeling is niet van toepassing.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op een ontruimingsalarminstallatie die behoort bij een brandmeldinstallatie met doormelding als bedoeld in de artikelen 3.115 en 4.208 van het Besluit bouwwerken leefomgeving en op een ontruimingsalarminstallatie die behoort bij een brandmeldinstallatie zonder doormelding die na 1 november 2008 is opgeleverd of gewijzigd.

Artikel 5.37 (NEN 8062)
  • 1.

    Waar in artikel 3.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving is bepaald dat de brandveiligheid van een afvoervoorziening voor rookgas wordt bepaald volgens NEN 8062 geldt bij de toepassing van onderdeel 4 van die norm dat materiaal waaruit een voorziening voor de afvoer van rookgas is samengesteld onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064, voor zover in dat materiaal een temperatuur kan optreden van meer dan 363 K. In afwijking van ‘onbrandbaar’ volgens NEN 6064 mogen ook materialen die voldoen aan de brandklasse A1 volgens NEN-EN 13501-1 zijn toegepast.

  • 2.

    Bij de toepassing van onderdeel 5 van NEN 8062 geldt dat de luchtdichtheid van een voorziening voor de afvoer van rookgas kleiner is dan 25 m3/m2/h.

  • 3.

    Als bij het bouwen de voorziening is gerealiseerd met toepassing van NEN 6062 en de bestaande voorziening aan dat normblad voldoet, is voldaan aan het eerste en het tweede lid.

Artikel 5.38 (NEN-EN 1997)

[Vervallen]

  • Bij de toepassing van NEN-EN 1997 is voetnoot a bij tabel 7.c, paaldraagfactoren, in de bij die norm behorende nationale bijlage niet van toepassing.

§ 5.2.3 Nieuwbouw
Artikel 5.39 (NEN 1006)

Bij toepassing van NEN 1006 zijn alleen de onderdelen van toepassing die technische voorschriften uit oogpunt van gezondheid bevatten over een voorziening voor drinkwater of warmwater.

Artikel 5.40 (NEN 1010)

Bij toepassing van NEN 1010 zijn alleen de onderdelen van toepassing die technische voorschriften uit oogpunt van veiligheid bevatten over een voorziening voor elektriciteit.

Artikel 5.41 (NEN 1087)
  • 1.

    Waar in artikel 4.122 van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt verwezen naar NEN 1087, wordt bedoeld de hoofdstukken 5 en 8 van die norm.

  • 2.

    Waar in artikel 4.137, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt verwezen naar NEN 1087, wordt bedoeld de onderdelen 5.1 en 5.3 van die norm.

Artikel 5.42 (NEN 2057)

Bij de toepassing van NEN 2057 geldt dat in vergelijking (1) in hoofdstuk 4 van NEN 2057

‘A e,i = A d,i x C b,i x C u,i x CLTA’ wordt gelezen als: A e,i = A d,i x C b,i x C u,i.

Artikel 5.43 (NEN 2535 en NEN 2575)

Bij de toepassing van NEN 2535 en NEN 2575 is het in die normen bedoelde akkoord van de bevoegde autoriteit verkregen met een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een melding als bedoeld in artikel 6.7 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 5.44 (NEN 2757)

Waar in de artikelen 4.136, 4.138 en 4.141 van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt verwezen naar NEN 2757, wordt bedoeld:

  • a.

    NEN 2757-1 voor verbrandingsinstallaties met een belasting kleiner dan of gelijk aan 130 kW op bovenwaarde; en

  • b.

    NEN 2757-2 voor verbrandingsinstallaties met een belasting groter dan 130 kW op bovenwaarde.

Artikel 5.45 (NEN 5077)

Bij de toepassing van NEN 5077 geldt dat in afwijking van tabel 6 de standen van de ventilatieopeningen en van de mechanische ventilatie alle ‘open’ respectievelijk ‘aan’ zijn.

Artikel 5.46 (NEN 7120)

Bij de toepassing van NEN 7120 gelden voor de in onderdeel 5.3.2 opgenomen formule de waarden, aangegeven in tabel 5.46, voor de correctiefactor CEPC;mn;U/W:

Tabel 5.46 Correctiefactor NEN 7120

Gebruiksfunctie

C EPC;mn;U/W

1

Woonfunctie

 
 

a. woonwagen

0,99

 

b. andere woonfunctie

1,10

2

Bijeenkomstfunctie

0,73

3

Celfunctie

0,98

4

Gezondheidszorgfunctie

 
 

a. met bedgebied

1,17

 

b. andere gezondheidszorgfunctie

0,98

6

Kantoorfunctie

1,05

7

Logiesfunctie

 
 

a. logiesfunctie in logiesgebouw

0,90

 

b. logiesfunctie niet in logiesgebouw

0,88

8

Onderwijsfunctie

1,44

9

Sportfunctie

0,86

10

Winkelfunctie

0,85

Artikel 5.47 (NEN-EN 1838)

Waar in het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt verwezen naar NEN-EN 1838, wordt bedoeld onderdeel 5.4.5 van die norm.

Artikel 5.48 (NEN-EN 1990)

Bij de toepassing van NEN-EN 1990 wordt tabel NB. 1- 2.1 gelezen als:

Ontwerplevensduur

Toepassing

Klasse

Jaren

1A

5

Tijdelijke bouwwerken, anders dan een woonfunctie:

waarbij de termijn, genoemd in een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.15d van het Besluit bouwwerken leefomgeving, niet langer is dan 5 jaar, of die vergunningvrij zijn voor de activiteit bouwen.

Bouwwerken in gevolgklasse CC2 of CC3: binnen deze klasse moeten de in rekening te brengen belastingen zijn gebaseerd op een referentieperiode van 15 jaar. Voor CC1 is dit 5 jaar.

1B

15

Tijdelijke bouwwerken, anders dan bouwwerken die vallen in klasse 1A.

2

15

Constructies en bouwwerken voor landbouw en tuinbouw en soortgelijke toepassingen, alleen voor productiedoeleinden, waarbij het aantal personen dat in het gebouw aanwezig is, beperkt is.

Industriebouwwerken, al dan niet tijdelijk, met 1 of 2 bouwlagen.

3

50

Bouwwerken anders dan bedoeld onder 1A, 1B en 2.

Artikel 5.49 (NEN-EN 1997 VerbouwHMRI 1999)

Op het gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk is bij de toepassing van NEN-EN 1997 voetnoot a bij tabel 7.c, paaldraagkrachtfactoren, in de bij die norm behorende nationale bijlage niet van toepassing.

Bij de toepassing van HMRI 1999 als bedoeld in de artikelen 4.107, tweede lid, of 4.108, derde lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt voldaan aan de in bijlage XVII opgenomen eisen.

Artikel 5.50 (NTA 8800)

Bij het bepalen van het aandeel hernieuwbare energie, bedoeld in artikel 4.149, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving volgens NTA 8800 mag restwarmte en -koude als bedoeld in NTA 8800 worden meegerekend.

AFDELING 5.3 VEILIGHEID

§ 5.3.1 Algemene bepalingen
Artikel 5.51 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties als bedoeld in artikel 6.45 van het Besluit bouwwerken leefomgeving en bouw- en sloopwerkzaamheden als bedoeld in artikel 7.1 van dat besluit.

§ 5.3.2 Certificering van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties in verband met koolmonoxide
Artikel 5.52 (concentratie (bijna-)ongevallen)

De concentratie koolmonoxide, bedoeld in artikel 6.46 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, bedraagt 20 ppm.

Artikel 5.53 (beeldmerk)
  • 1.

    Het beeldmerk, bedoeld in artikel 6.47, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, is het beeldmerk, opgenomen in bijlage XVIII.

  • 2.

    Certificaathouders voeren het beeldmerk op alle uitingen die betrekking hebben op de werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties en bij het zich legitimeren bij klanten.

  • 3.

    Het is verboden het beeldmerk te voeren wanneer niet wordt beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 3.35, onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

§ 5.3.3 Veiligheid directe omgeving bouw- en sloopwerkzaamheden
Artikel 5.54 (risicomatrix)

De risicomatrix, bedoeld in artikel 7.5a van het Besluit bouwwerken leefomgeving, is de risicomatrix, opgenomen in bijlage XVIIIa.

Artikel 5.55 (veiligheidscoördinator directe omgeving en bouw- en sloopveiligheidsplan)

De noodzaak tot het aanstellen van een veiligheidscoördinator directe omgeving en het opstellen van een bouw- en sloopveiligheidsplan, bedoeld in artikel 7.5a, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, is aanwezig als het invullen van de risicomatrix, bedoeld in artikel 5.54, resulteert in in totaal twaalf of meer punten.

E

Artikel 7.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.12 (bouwactiviteit: veiligheid omgeving)

Bij een aanvraag worden gegevens en bescheiden verstrekt over de maatregelen om de veiligheid te waarborgen en de gezondheid te beschermen in de directe omgeving van de bouwwerkzaamheden.

Bij een aanvraag worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    de ingevulde risicomatrix, bedoeld in artikel 5.54;

  • b.

    als dat is vereist op grond van artikel 7.5a van het Besluit bouwwerken leefomgeving en artikel 5.55:

    • 1°.

      het bouwveiligheidsplan; en

    • 2°.

      de naam en contactgegevens van de veiligheidscoördinator directe omgeving; en

  • c.

    andere gegevens en bescheiden over de maatregelen om de veiligheid te waarborgen en de gezondheid te beschermen in de directe omgeving van de bouwwerkzaamheden.

F

Artikel 7.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.16 (bouwactiviteit: uitgestelde aanvraagvereisten)

  • 1.

    Gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 8.3c, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving waarvoor het bevoegd gezag op grond van dat lid op verzoek van de aanvrager een voorschrift tot het later verstrekken van die gegevens en bescheiden aan de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit moet verbinden zijn:

    • a.

      de belastingen en de belastingcombinaties voor sterkte en stabiliteit en de uiterste grenstoestand van alle te wijzigen constructieve delen van het bouwwerk en van het bouwwerk als geheel, voor zover het niet gaat om de hoofdlijn van de constructie of het constructieprincipe; en

    • b.

      de details van de in of voor het bouwwerk toegepaste bouwwerkinstallaties, voor zover het niet gaat om de gegevens over de hoofdlijn of het principe van de toegepaste installaties.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing als de gegevens en bescheiden betrekking hebben op tekeningen of berekeningen waaruit het constructieprincipe blijkt voor de nieuwe situatie en, als daarvan sprake is, voor de bestaande situatie. Dit gaat om:

    • a.

      tekeningen van de definitieve hoofdopzet van de constructie van alle verdiepingen met inbegrip van globale maatvoering;

    • b.

      een schematisch funderingsoverzicht of palenplan met globale plaatsing, aantallen en paalpuntniveaus, met inbegrip van globaal grondonderzoek waaruit de draagkracht van de ondergrond blijkt;

    • c.

      plattegronden van vloeren en daken, met inbegrip van globale maatvoering;

    • d.

      overzichtstekeningen van constructies in staal, hout en geprefabriceerd beton, met inbegrip van stabiliteitsvoorzieningen en dilataties, principedetails van karakteristieke constructieonderdelen in een schaal van 1:20, 1:10 of 1:5, met inbegrip van maatvoering; en

    • e.

      een toelichting op het ontwerp van de constructies als bedoeld in artikel 7.7, derde lid.

  • 3.

    De hoofdlijn, bedoeld in het eerste lid, onder b, gaat in ieder geval over de wijze van verwarming, koeling en luchtbehandeling, de locatie en wijze van verticaal transport en de locatie van en het type brandveiligheidinstallatie.

  • 4.

    Gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 8.3c, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving waarvoor het bevoegd gezag op grond van dat lid als naar zijn oordeel de bouwactiviteit daartoe aanleiding geeft een voorschrift tot het later verstrekken van die gegevens en bescheiden aan de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit kan verbinden zijn: de gegevens en bescheiden, bedoeld in de artikelen 7.7, eerste lid, onder c tot en met h, en 7.8 tot en met 7.12, met uitzondering van het bouwveiligheidsplan.

G

Na artikel 17.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17.4 (algemeen overgangsrecht bouwactiviteiten)

  • 1.

    Op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, onder a, van de wet, een aanvraag om toestemming tot het treffen van een gelijkwaardige maatregel voor een activiteit geregeld in het Besluit bouwwerken leefomgeving of een aanvraag om een besluit tot het stellen van maatwerkvoorschriften voor een activiteit geregeld in het Besluit bouwwerken leefomgeving, ingediend voor het tijdstip waarop een wijziging van hoofdstuk 5 of paragraaf 7.2.2, inclusief de daar genoemde bijlagen, in werking treedt, of op bezwaar of beroep, ingesteld tegen een beslissing op een dergelijke aanvraag, blijven de regels in hoofdstuk 5 of paragraaf 7.2.2 van toepassing zoals die golden op het tijdstip waarop de aanvraag is ingediend.

  • 2.

    Op een melding voor een activiteit geregeld in het Besluit bouwwerken leefomgeving, gedaan voor het tijdstip waarop een wijziging van hoofdstuk 5 of paragraaf 7.2.2, inclusief de daar genoemde bijlagen, in werking treedt, blijven de regels van hoofdstuk 5 en paragraaf 7.2.2 van toepassing zoals die golden op het tijdstip waarop de melding is gedaan.

H

Binnen bijlage I wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

A. Begrippen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

airconditioningsysteemdeskundige:

persoon die in het bezit is van een diploma EPBD A-airconditioningsystemen of een diploma EPBD B-airconditioningsystemen;

ANP:

Algemeen Nederlands Persbureau;

bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw:

diploma dat wordt afgegeven aan degene die blijkens een examen voldoet aan de in bijlage XIII opgenomen eisen;

bouwkosten:
  • a.

    aannemingssom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van het Besluit vaststelling Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012, voor het uit te voeren werk,

  • b.

    voor zover een aannemingssom ontbreekt: een raming van de bouwkosten exclusief omzetbelasting; of

  • c.

    als het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het bouwen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;

bovenbouwconstructie:

samenstel van onderdelen voor het dragen en geleiden van spoorvoertuigen;

civiele en cultuurtechniek:

werkzaamheden als bedoeld in bijlage IV, onder A5, A6, A8, B3 en B4, met uitzondering van bodemsanering als bedoeld in bijlage IV, onder A6 en B4, bij het Omgevingsbesluit, ook als het kostensoorten als bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, onder b, van de wet betreft;

diploma EPBD A-airconditioningsystemen:

diploma dat wordt afgegeven aan degene die blijkens een examen voldoet aan de in bijlage XIII opgenomen eisen voor het diploma EPBD A-airconditioning­systemen;

diploma EPBD B-airconditioningsystemen:

diploma dat wordt afgegeven aan degene die blijkens een examen voldoet aan de in bijlage XVIIIXIII opgenomen eisen voor het diploma EPBD B-airconditioning­systemen;

energie-index:

cijfer dat het energiegebruik aangeeft op basis van de hoeveelheid energie die nodig wordt geacht voor de verschillende behoeften die verband houden met een gestandaardiseerd gebruik van een gebouw;

energieadviseur:

persoon die de energieprestatie van een gebouw opneemt of registreert;

energielabelplichtige:

degene die op grond van artikel 6.27, eerste tot en met vierdevijfde lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving verplicht is een energielabel voor een woninggebouw beschikbaar te stellen of aanwezig te hebben;

energieprestatiecoëfficiënt:

energieprestatiecoëfficiënt als bedoeld in artikel 4.149 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

erkende energielabeldeskundige:

persoon die in het bezit is van een geldig bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw;

etmaalperiode:

een van de volgende drie perioden: dagperiode van 07.00 tot 19.00 uur, avondperiode van 19.00 tot 23.00 uur en nachtperiode van 23.00 tot 07.00 uur;

examen airconditioningsysteemdeskundige:

examen om een diploma EPBD A-airconditioningsystemen of een diploma EPBD B-airconditioningsystemen te behalen;

examen energielabeldeskundige:

examen om een bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw te behalen;

exameninstelling voor airconditioningsysteemdeskundige:

instelling, bedoeld in artikel 5.255.19, eerste lid;

exameninstelling voor energielabeldeskundigen:

instelling, bedoeld in artikel 5.12, eerste lid;

geluidbronregisterlijn:

lijn boven een gedeelte van een weg of spoorweg die gebruikt wordt als rijlijn als bedoeld in de bijlagen IVe en IVg of bronlijn als bedoeld in de bijlagen IVf en IVg, bij het bepalen van het geluid op een referentiepunt volgens bijlage IVg of de basisgeluidemissie en geluidemissie in Lden volgens bijlage IVd;

geluidemissiegetal (LE):

het jaargemiddelde geluidvermogen dat door het gezamenlijk verkeer op een gedeelte van een weg of spoorweg wordt uitgestraald per octaafband per beoordelingsperiode;

geluidemissietraject:

deel van een weg of spoorweg, bepaald volgens bijlage IVe of IVf, waarover de geluidemissie van motorvoertuiggeluid of spoorvoertuiggeluid min of meer constant kan worden verondersteld;

GGD:

Gemeentelijke Gezondheidsdienst;

grondwaterkarakteristiek:

samenstel van gegevens over de langjarig gemiddeld hoogste en langjarig gemiddeld laagste grondwaterstand ten opzichte van het maaiveld;

ISSO:

publicatie die door het Kennisinstituut voor de Installatiesector is uitgegeven;

klasse 1 airconditioningsystemen:

airconditioningsystemen met een totaal, op gebouwniveau, opgesteld nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW tot en met 45 kW;

klasse 2 airconditioningsystemen:

airconditioningsystemen met een totaal, op gebouwniveau, opgesteld nominaal koelvermogen van meer dan 45 kW tot en met 270 kW;

klasse 3 airconditioningsystemen:

airconditioningsystemen met een totaal, op gebouwniveau, opgesteld nominaal koelvermogen van meer dan 270 kW;

kostenverhaalsdeelgebied:

deel van het kostenverhaalsgebied, waarin de werkzaamheden niet gelijktijdig met die in een aangrenzend deel van het kostenverhaalsgebied plaatsvinden;

kostenverhaalslooptijd:

de periode van voorbereiding van een omgevingsplan of een projectbesluit of van de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit tot de werken, werkzaamheden en maatregelen en activiteiten als bedoeld in artikel 13.15, eerste lid, van de wet, zijn uitgevoerd;

NL-EPBD-certificaathouder:

organisatie die beschikt over een geldig NL-EPBD procescertificaat;

NL-EPBD-certificerende instelling:

instelling die NL-EPBD procescertificaten verstrekt;

plafondcorrectiewaarde:

getal waarmee de geluidemissie van een daarbij in het geluidregister aangegeven gedeelte van een weg of spoorweg wordt vermeerderd voor het bepalen van het geluid;

plankosten:

kosten als bedoeld in bijlage IV, onder A1, A10 en A14 bij het Omgevingsbesluit met uitzondering van het daarvoor benodigde onderzoek;

RIVM:

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu;

smog:

een tijdelijk verhoogde concentratie van de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, ozon en PM10;

toelaatbare flux:

de toelaatbare maat voor het stoftransport, uitgedrukt in grammen per hectare per jaar, die is weergegeven in bijlage XVIIIg;

wet:

Omgevingswet.

I

Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE II BIJ ARTIKEL 1.4 VAN DEZE REGELING (UITGAVEN EN VERWIJZINGEN)

Norm

Naam

Datum of versie

Uitgever

Hoofdstuk in besluit of regeling waarin verwijzing staat1

AERIUS Calculator

AERIUS | Rekeninstrument voor de leefomgeving

2020

RIVM (www.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 6 en 7 van deze regeling

AERIUS Monitor

AERIUS Monitor

2020

RIVM (www.rivm.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

Algemene BeoordelingsMethodiek

Algemene BeoordelingsMethodiek (ABM), methode ter bepaling van de benodigde saneringsinspanning bij lozingen op basis van stofeigenschappen

2016

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.infomil.nl)

Hoofdstuk 7 van deze regeling

API 1004

Bottom Loading and Vapor Recovery for MC-306 & DOT-406 Tank Motor Vehicles

01‑01‑2003

American Petroleum Institute

(www.api.org)

Hoofdstuk 4 Bal

AS SIKB 2000

Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

AS SIKB 3000

Accreditatieschema Laboratoriumanalyses voor grond-, grondwater- en waterbodemonderzoek

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

AS SIKB 6700

Accreditatieschema Inspectie bodembeschermende voorzieningen

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

AS SIKB 6800

Accreditatieschema Controle en keuring tank(opslag)installaties

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BBT-document emissiearm aanwenden

BBT-document emissiearm aanwenden

Versie 1.0, mei 2020

Rijkswaterstaat

www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl

Hoofdstuk 4 Bal

Bepalingsmethode MPG

Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken

2019, met wijzigingsblad van 01‑07‑2019

Stichting Bouwkwaliteit

(www.bouwkwaliteit.nl en www.milieudatabase.nl)

Bbl

Blauwalgenprotocol

Blauwalgenprotocol 2012, zoals vastgesteld door het Nationaal Water Overleg

2012

Rijkswaterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 10 Bkl

Bodembescherming: combinaties van voorzieningen en maatregelen

Bodembescherming: combinaties van voorzieningen en maatregelen

Versie 2020-01, april 2020

Rijkswaterstaat

(www.bodemplus.nl)

Bijlage XVIII Bkl

BRL 2307-1

Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO productcertificaat voor AVI-bodemas voor ongebonden toepassing op of in de bodem in grond- en wegenbouwkunde

27‑05‑2008, met wijzigingsblad van 14‑04‑2016

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL 9313

Beoordelingsrichtlijn Zand uit dynamische wingebieden

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

Kiwa (www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL 9320

Bitumineus gebonden mengsels

24‑04‑2009, met wijzigingsblad van 31‑12‑2014

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL 9321

Beoordelingsrichtlijn

Milieuhygiënische kwaliteit van industriezand en (gebroken) industriegrind

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

Kiwa (www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL 9500-U

Beoordelingsrichtlijn Energieprestatie van utiliteitsgebouwen

15 april 2020, met wijzigingsblad van 15 december 2020

Stichting InstallQ

(www.installq.nl)

Hoofdstuk 5 van deze regeling

BRL 9500-W

Beoordelingsrichtlijn Energieprestatie van woningen en woongebouwen

15 april 2020, met wijzigingsblad van 15 december 2020

Stichting InstallQ

(www.installq.nl)

Hoofdstuk 5 van deze regeling

BRL 9501

Beoordelingsrichtlijn Methoden voor het berekenen van het energiegebruik van gebouwen en de energetische en financiële gevolgen van energiebesparingsmaatregelen

15 april 2020, met wijzigingsblad van 15 december 2020

Stichting InstallQ

(www.installq.nl)

Hoofdstuk 5 van deze regeling

BRL-K519

Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Afdichtingsfolie van weekgemaakt polyvinylchloride (PVC-P), met of zonder versterking

15‑06‑2006

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K537

Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Verwerken van Kunststoffolie

01‑01‑2010

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K538

Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Afdichtingsfolie van hoge dichtheid polyetheen zonder versterking

15‑06‑2006

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K546

Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Afdichtingsfolie van lage dichtheid polyetheen, met of zonder versterking

15‑06‑2006

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K580

Beoordelingsrichtlijn K580, Polyethyleen (PE) tanks met opvangbak voor niet-stationaire of mobiele opslag van vloeistoffen

Versie 01

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K744

Beoordelingsrichtlijn K744 voor het Kiwa productcertificaat voor Metalen niet-stationaire en mobiele opslag- en afleverinstallaties van ten hoogste 3 m³ voor bovengrondse drukloze opslag van vloeistoffen en controle en onderhoud ervan

01‑07‑2013

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K779

Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Inwendige bekleding op stalen tanks voor brandbare vloeistoffen

15‑07‑2010, met wijzigingsblad van 15‑03‑2015

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K790

Beoordelingsrichtlijn K790, Appliceren van bekledingen op stalen opslagtanks of stalen leidingen

Versie 03

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K902

Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Tanksanering HBO/diesel

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K904

Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Tanksaneringen, KIWA Nederland B.V.

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K1149

Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO procescertificaat voor verwerken van kunststof folie

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL KvINL 6000-21/00

BRL 6000 Deel 21, Ontwerpen en installeren van energiecentrales van bodemenergiesystemen en het beheren van bodemenergiesystemen Beoordelingsrichtlijn voor het KvINL procescertificaat voor 'ontwerpen, installeren en beheren van installaties'

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

Stichting InstallQ

(www.installq.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL KvINL 9500-00

BRL 9500: Energieprestatieadvisering, deel 00, Algemeen deel energieprestatieadvisering

31‑08‑2011, met wijzigingsblad van 01‑08‑2015

Stichting InstallQ

(www.installq.nl)

Hoofdstuk 5 van deze regeling

BRL KvINL 9500-01

BRL 9500: Energieprestatieadvisering, deel 01, Energie-index, bestaande woningen

21‑10‑2016

Stichting InstallQ

(www.installq.nl)

Hoofdstuk 5 van deze regeling

BRL KvINL 9500-03

BRL 9500: Energieprestatieadvisering, deel 03, Energielabel bestaande utiliteitsbouwen

31‑08‑2011, met wijzigingsblad van 01‑08‑2015

Stichting InstallQ

(www.installq.nl)

Hoofdstuk 5 van deze regeling

BRL KvINL 9500-06

BRL 9500:

Energieprestatieadvisering, deel 06, Energielabel utiliteitsgebouwen, detailmethode

12‑09‑2013

Stichting InstallQ

(www.installq.nl)

Hoofdstuk 5 van deze regeling

BRL KvINL 9501

Methoden voor het berekenen van het energiegebruik van gebouwen

06‑12‑2006, met wijzigingsblad van 01‑01‑2015

Stichting InstallQ

(www.installq.nl)

Hoofdstuk 5 van deze regeling

BRL SIKB 2000

Beoordelingsrichtlijn Veldwerk bij milieuhygiënisch bodem- en waterbodemonderzoek

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

BRL SIKB 2100

Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL SIKB 6000

Beoordelingsrichtlijn Milieukundige begeleiding van (water)bodemsaneringen, ingrepen in de waterbodem en nazorg

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB (www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL SIKB 7000

Beoordelingsrichtlijn Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 5 Bal

BRL SIKB 7500

Beoordelingsrichtlijn Bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB (www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL SIKB 7700

Beoordelingsrichtlijn Aanleg of herstel van een vloeistofdichte voorziening

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

BRL SIKB 7800

Beoordelingsrichtlijn voor Tankinstallaties (ontwerpen, installeren, modificeren, (her)classificeren, keuren en herstellen

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL SIKB 9335

Beoordelingsrichtlijn Grond

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB (www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL SIKB 11000

Beoordelingsrichtlijn Ontwerp, realisatie, beheer en onderhoud van het ondergrondse deel van installaties voor bodemenergie

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

CAP 764

Civil Aviation Authority Policy and Guidelines on Wind Turbines

Versie 6, 01‑02‑2016

Civil Aviation Authority

(www.caa.co.uk)

Hoofdstuk 7 Bal

Carola

Computer Applicatie voor Risicoberekeningen aan Ondergrondse Leidingen met Aardgas

Versie 1.0.0

RIVM

(www.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling

CCV-inspectieschema Brandbeveiliging

CCV- inspectieschema Brandbeveiliging, Inspectie brandbeveiligingssysteem (VBB-BMI-OAI-RBI) op basis van afgeleide doelstellingen

Versie 12.0, 01‑01‑2019

CCV

(www.hetccv.nl)

Bbl

CCV-inspectieschema Brandbeveiliging Vuurwerk

CCV-inspectieschema Brandbeveiliging Vuurwerk

Versie 1.0, 01‑02‑2019 + A1

CCV

(www.hetccv.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

CCV-inspectieschema Uitgangspuntendocument Brandbeveiliging Vuurwerk

CCV-inspectieschema Uitgangspuntendocument Brandbeveiliging Vuurwerk

Versie 1.0, 15‑11‑2019 + A1

CCV

(www.hetccv.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

Checklist Veilig onderhoud

Checklist veilig onderhoud op en aan gebouwen

2012

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

(www.rijksoverheid.nl)

Bbl

CIW beoordelingssystematiek warmtelozingen

CIW beoordelingssystematiek warmtelozingen

2004

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 7 van deze regeling

Consumentenprijsindex

Consumentenprijsindex

 

Centraal Bureau voor de Statistiek (www.cbs.nl)

Hoofdstuk 14 van deze regeling

Handboek Immissietoets

Handboek Immissietoets

2019

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.infomil.nl)

Hoofdstuk 4 Bal, bijlage XVII Bkl en hoofdstuk 7 van deze regeling

Handleiding meten en rekenen industrielawaai

Handleiding meten en rekenen industrielawaai

2004

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (www.rijksoverheid.nl)

Bbl

Handreiking aanleg, beheer en monitoring bezinkbassins voor de bloembollensector

Handreiking aanleg, beheer en monitoring bezinkbassins voor de bloembollensector

Versie 2.0, 20‑02‑2014

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

IALA Recommendation O-139

IALA Recommendation O-139 on The Marking of Man-Made Offshore Structures

Versie 2, 13‑12‑2013

International Association of Marine Aids to Navigation and Lighthouse Authorities

(http://www.iala-aism.org)

Hoofdstuk 7 Bal

Informatiemodel geluid

Informatiemodel geluid (IMG)

https://docs.geostandaarden.nl/cvgg/img

Geonovum

(http://www.geonovum.nl)

Artikel 12.71e van deze regeling

INRS 007/V01.01

Trichlorure d'azote et autres composés chlorés M-104

November 2017

INRS

(http://www.inrs.fr/metropol)

Hoofdstuk 15 Bal

Integrale aanpak

van

risico’s van onvoorziene lozingen

Integrale aanpak

van

risico’s van onvoorziene lozingen

2000

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 7 van deze regeling

Integrale bedrijfstakstudie tankautoreiniging

Integrale bedrijfstakstudie tankautoreiniging

April 2002

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

ISO 5815-1

Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum

2003

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal

ISO 7899-1

Percentielwaarde intestinale enterokokken

1998 en correctie 2000

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal en Hoofdstuk 12 van deze regeling

ISO 7899-2

Percentielwaarde intestinale enterokokken

2000

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal en Hoofdstuk 12 van deze regeling

ISO 9308-3

Percentielwaarde escherichia coli

1999 en correctie 2000

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal en Hoofdstuk 12 van deze regeling

ISO 17201-2

Acoustics, Noise from shooting ranges, Part 1: Determination of muzzle blast by measurement

2005 en correctie 1:2009

NNI

(www.nen.nl)

Bijlage XVIIIb bij deze regeling

ISSO 75.1

Handleiding Energieprestatie utiliteitsgebouwen

12‑09‑2013

ISSO

(https://isso.nl)

Bbl

ISSO 75.3

Formulestructuur energieprestatie advies utiliteitsgebouwen

2011

ISSO

(https://isso.nl)

Bbl

Kosteneffectiviteit van maatregelen ter beperking van wateremissies

Kosteneffectiviteit van maatregelen ter beperking van wateremissies

2018

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Landelijk Draaiboek Hoogwater en Overstromingen

Landelijk Draaiboek Hoogwater en Overstromingen

20‑09‑2016

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 15 van deze regeling

LIB-tool

LIB Applicatie Schiphol

 

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(http://lib-schiphol.nl/login)

Hoofdstuk 7 van deze regeling

Lozingen uit tijdelijke baggerspeciedepots

Lozingen uit tijdelijke baggerspeciedepots

April 1998

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Lozingseisen Wvo-vergunningen

Lozingseisen Wvo-vergunningen

November 2005

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, deel B

Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, deel B ’Hinder voor personen in gebouwen’

2002

CROW

(https://www.crow.nl)

Hoofdstukken 6 en 8 van deze regeling

Meetprotocol voor het testen van het zuiveringsrendement van zuiveringsinstallaties glastuinbouw

Meetprotocol voor het testen van het zuiveringsrendement van zuiveringsinstallaties glastuinbouw

01‑07‑2017

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

Meetprotocol voor het vaststellen van de driftreductie van neerwaartse en op- en zijwaartse spuittechnieken

Meetprotocol voor het vaststellen van de driftreductie van neerwaartse en op- en zijwaartse spuittechnieken

01‑07‑2017

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

Memorandum 60

Memorandum 60, Brandbeveiliging voor opslag en verkoop van vuurwerk

08‑04‑2020

Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid

(www.hetccv.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en Hoofdstuk 7 van deze regeling

Modeldraaiboek Smog 2010

Modeldraaiboek Smog 2010

2010

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.infomil.nl)

Hoofdstuk 15 van deze regeling

MP40-21

Ministeriële Publicatie 40-21, Voorschrift opslag en behandeling ontplofbare stoffen en voorwerpen Defensie

Staatscourant 2011, nr. 21309, 28‑11‑2011

Ministerie van Defensie

(https://puc.overheid.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

MP40-30

Ministeriële Publicatie 40-30, Voorschrift voor de inrichting en het gebruik van schietinrichtingen

Staatscourant 2010, nr. 1619, 5‑2‑2010

Ministerie van Defensie

(https://puc.overheid.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NATO Guidelines for the Storage of Military Ammunition and Explosives

NATO Standardization Agreement 4440 met de daarbij behorende NATO Guidelines for the Storage of Military Ammunition and Explosives

11‑12‑2015

Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

(www.nato.int)

Hoofdstuk 5 Bkl

NEN 1006

Algemene voorschriften voor leidingwaterinstallaties

2018 + A1: 2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1006

Algemene voorschriften voor drinkwaterinstallaties (AVWI - 1981)

1981 + C1: 1990

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1010

Elektrische installaties voor laagspanning - Nederlandse implementatie van de HD-IEC 60364-reeks

2015 + C2: 2016 + A1: 2020

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1010

Veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties (Installatievoorschriften I) (bestaande bouw)

1962

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1059

Gasvoorzieningsystemen - Gasdrukregel- en meetstations voor transport en distributie - Nederlandse editie op basis van NEN-EN 12186 en NEN-EN 12279 -

2019

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN 1068

Thermische isolatie van gebouwen - Rekenmethoden

2012 + C1:2014 (bij toepassing van artikel 4.151 van het Besluit bouwwerken leefomgeving geldt C2:2016 in plaats van C1: 2014)

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1078

Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar - Prestatie-eisen - Nieuwbouw

2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1087

Ventilatie van gebouwen - Bepalingsmethoden voor nieuwbouw

2001

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1413

Symbolen voor veiligheidsvoorzieningen op bouwkundige tekeningen en in schema’s

2011 + A1:2013

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1594

Droge blusleidingen in en aan gebouwen

2006 + C2:2015

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1594

Droge blusleidingen in en aan gebouwen (bestaande bouw)

1991 + A1:1997

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1775

Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van vloeren, inclusief wijzigingsblad (bestaande bouw)

1991 + A1:1997

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2057

Daglichtopeningen van gebouwen - Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimte

2011 + C1:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2057

Daglichtopeningen van gebouwen - Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimte (bestaande bouw)

2001 + C1:2003

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2078

Voorschriften voor aardgasinstallaties GAVO 1987 - Deel 2: Aanvullende voorschriften voor grotere bijzondere installaties (bestaande bouw)

1987

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2535

Brandveiligheid van gebouwen - Brandmeldinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen (bestaande bouw)

1996

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2535

Brandveiligheid van gebouwen - Brandmeldinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen

2017

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2555

Brandveiligheid van gebouwen - Rookmelders voor woonfuncties

2008

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2555

Brandveiligheid van gebouwen - Rookmelders voor woonfuncties (bestaande bouw)

2002 + A1:2006

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2575

Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen (bestaande bouw)

2000

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2575-1

Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 1: Algemeen

2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2575-2

Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 2: Luidalarm -Ontruimingsalarminstallatie type A

2012 + A1:2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2575-3

Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 3: Luidalarm - Ontruimingsalarminstallatie van type B

2012 + A2:2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2575-4

Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen - Deel 4: Stilalarminstallatie, draadloos

2013

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2575-5

Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen - Deel 5: Stilalarminstallatie met attentiepanelen

2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2580

Oppervlakten en inhouden van gebouwen - Termen, definities en bepalingsmethoden

2007 + C1:2008

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2608

Vlakglas voor gebouwen - Eisen en bepalingsmethode

2014

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2686

Luchtdoorlatendheid van gebouwen - Meetmethode

1988 + A2:2008

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2690

Luchtdoorlatendheid van gebouwen - Meetmethode voor de specifieke luchtvolumestroom tussen kruipruimte en woning

1991 + A2:2008

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2757-1

Bepalingsmethoden van de geschiktheid van systemen voor de afvoer van rookgas van gebouwgebonden installaties - Deel 1: Installaties met een belasting kleiner dan of gelijk aan 130 kW op bovenwaarde

20112019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2757-2

Afvoer van rook van gebouwgebonden verbrandingsinstallaties met een belasting groter dan 130 kW op bovenwaarde - Bepalingsmethoden geschiktheid afvoersystemen

2006

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2768

Meterruimten en bijbehorende bouwkundige voorzieningen in een woonfunctiewoningen

20162018 + A1:2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2778

Vochtwering in gebouwen

2015

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2826

Luchtkwaliteit - Uitworp door stationaire puntbronnen - Monsterneming en bepaling van het gehalte aan gasvormig ammoniak

1999

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN 2991

Lucht - Bepaling van de asbestconcentraties in de binnenlucht en risicobeoordeling in en rondom bouwwerken, constructies of objecten waarbij asbesthoudende materialen zijn verwerkt

2015

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 3011

Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte

2015

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 3011

Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte (bestaande bouw)

2004 + C1:2007

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 3028

Eisen voor verbrandingsinstallaties

2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 3215

Binnenriolering - Eisen en bepalingsmethoden (bestaande bouw)

2007

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 3215

Gebouwriolering en buitenriolering binnen de perceelgrenzen - Bepalingsmethoden voor de afvoercapaciteit, water- en luchtdichtheid en afstand van dakuitmondingen

2018 +C1+A1:2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 5077

Geluidwering in gebouwen - Bepalingsmethoden voor de grootheden voor geluidwering van uitwendige scheidingsconstructies, luchtgeluidisolatie, contactgeluidisolatie, en geluidniveaus veroorzaakt door installaties en nagalmtijd

2006 + C3:20122019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 5087

Inbraakveiligheid van woningen - Bereikbaarheid van dak- en gevelelementen: deuren, ramen en kozijnen

2013 + A1:2016

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 5096

Inbraakwerendheid - Dak- of gevelelementen met deuren, ramen, luiken en vaste vullingen - Eisen, classificatie en beproevingsmethoden

2012 + A1:2015

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 5707

Bodem - Inspectie en monsterneming van asbest in bodem en partijen grond

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI (www.nen.nl)

Hoofdstuk 5 en bijlage IIA Bal

NEN 5717

Bodem - Waterbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI (www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN 5720

Bodem - Waterbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch onderzoek

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 7 en 9 van deze regeling

NEN 5725

Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 5 Bal

NEN 5740

Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN 5742

Bodem - Monsterneming van grond en sediment ten behoeve van de bepaling van metalen, anorganische verbindingen, matig-vluchtige organische verbindingen en fysisch-chemische bodemkenmerken

2001

NNI (www.nen.nl)

Bijlage XXXI bij deze regeling

NEN 5753

Bodem - Bepaling van het lutumgehalte en de korrelgrootteverdeling in grond en waterbodem met behulp van zeef en pipet

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI (www.nen.nl)

Bijlage XXXI bij deze regeling

NEN 5754

Bodem - Berekening van het gehalte aan organische stof volgens de gloeiverliesmethode

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI (www.nen.nl)

Bijlage XXXI bij deze regeling

NEN 5766

Bodem - Plaatsing van peilbuizen ten behoeve van milieukundig bodemonderzoek

2003

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en hoofdstuk 7 van deze regeling

NEN 5897

Inspectie en monsterneming van asbest in bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI (www.nen.nl)

Bijlage IIA Bal

NEN 6060

Brandveiligheid van grote brandcompartimenten

2015

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6061

Bepaling van de weerstand tegen het ontstaan van brand bij stookplaatsen

1991 + A3:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6062

Bepaling van de brandveiligheid van rookgasafvoervoorzieningen - Algemeen

2017

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6063

Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken

20082019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6064

Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen (bestaande bouw)

1991 + A2:2001

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6065

Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(combinaties) (bestaande bouw)

1991 + A1:1997

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6066

Bepaling van de rookproductie bij brand van bouwmateriaal(combinaties) (bestaande bouw)

1991 + A1:1997

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6068

Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten

2016 + C1:20162020

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6069

Beproeving en klassering van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten (aangewezen als eerstelijns norm en als tweedelijns norm in NEN 6068)

2019 + A1 + C1:2019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6075

Bepaling van de weerstand tegen rookdoorgang tussen ruimten

2012 + C1:20122020

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6079

Brandveiligheid van grote brandcompartimenten - Risicobenadering

2016

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6088

Brandveiligheid van gebouwen - Vluchtwegaanduiding - Eigenschappen en bepalingsmethoden

2002

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6090

Bepaling van de vuurbelasting

2017

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6265

Bacteriologisch onderzoek van water - Onderzoek naar de aanwezigheid en het aantal kolonievormende eenheden (KVE) van Legionella-bacteriën

1991

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN 6411

Water - Bepaling van de pH

1981

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN 6414

Water en slib - Bepaling van de temperatuur

2008

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN 6480

Water - Titrimetrische bepaling van de gehalten aan vrij beschikbaar en totaal beschikbaar chloor met ijzer(II)-ammoniumsulfaat en 1-amino-4-diethylaminobenzeen-waterstofsulfaat (N,N-diethyl-p-phenyl eendiamine (DPD)-sulfaat) als indicator

1982 +

C2: 1984

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15

NEN 6494

Water - Enzymatische bepaling van het gehalte aan ureum in zwemwater

1984

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN 6531

Water - Titrimetrische bepaling van het gehalte aan waterstofcarbonaat in water met een pH lager dan of gelijk aan 8,35

1986

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN 6573

Bacteriologisch onderzoek van water - Onderzoek met behulp van membraanfiltratie naar de aanwezigheid en het aantal kolonievormende eenheden (KVE) van Pseudomonas aeruginosa

1987

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN 6600-1

Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater

2009

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal

NEN 6633

Water en (zuiverings)slib - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (CZV

2007

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal

NEN 6646

Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat

2015 + C1:2015

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6, 7 en 15 Bal

NEN 6707

Bevestiging van dakbedekkingen - Eisen en bepalingsmethoden

20112019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6961

Milieu - Ontsluiting met salpeterzuur en zoutzuur (koningswater) voor de bepaling van geselecteerde elementen

2014

NNI (www.nen.nl)

Bijlage XXXI bij deze regeling

NEN 6965

Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaire-absorptiespectrometrie met vlamtechniek

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XXXI bij deze regeling

NEN 6966

Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma

2005 + C1:2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN 8062

Brandveiligheid van gebouwen - Methode voor het beoordelen van de brandveiligheid van rookgasafvoervoorzieningen van bestaande gebouwen (bestaande bouw)

2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 8078

Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar - Prestatie-eisen - Bestaande bouw (bestaande bouw)

2018 + A1:2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 8087

Ventilatie van gebouwen - Bepalingsmethoden voor bestaande gebouwen (bestaande bouw)

2001

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 8700

Beoordeling constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren - Grondslagen (bestaande bouw en verbouw)

2011 + A1:2020

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 8701

Beoordeling van de constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren - Belastingen

2011 + A1:2020

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 8707

Beoordeling van de constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeur, Geotechnische constructies

2018 + C1:2020

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 8757

Afvoer van rook van verbrandingstoestellen in gebouwen - Bepalingsmethoden voor bestaande bouw

2005

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 179

Hang- en sluitwerk - Sluitingen voor nooduitgangen met een deurkruk of een drukplaat, voor gebruik bij vluchtroutes - Eisen en beproevingsmethoden

2008

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 858-1

Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitsconstrole

2002 + A1:2004

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 858-2

Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud

2003

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 872

Water - Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen - Methode door filtratie over glasvezelfilters

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 1125

Hang- en sluitwerk - Panieksluitingen voor vluchtdeuren met een horizontale bedieningsstang voor het gebruik bij vluchtroutes - Eisen en beproevingsmethoden

2008

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1825-1

Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole

2004 + C1:2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 1825-2

Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud

2002

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 1838

Toegepaste verlichtingstechniek - Noodverlichting

2013

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1838

Toegepaste verlichtingstechniek - Noodverlichting (bestaande bouw en bij toepassing van artikel 4.215, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving ook voor te bouwen bouwwerken)

1999

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1899-1

Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BODn) - Deel 1: Verdunnings- en entmethode met toevoeging van allylthioreum

1998

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal

NEN-EN 1911

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massa concentratie van gasvormige chloride van HCI - Standaard referentiemethode

2010

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 1948-1

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan PCDD's/PCDF's en dioxine-achtige PCB's - Deel 1: Monsterneming van PCDD's/PCDF's

2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 1948-2

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan PCDD's/PCDF's en dioxine-achtige PCB's - Deel 2: Extractie en opwerking van PCDD's/PCDF's

2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 1948-3

Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan PCDD's en PCDF's en dioxine-achtige PCB's - Deel 3: Identificatie en kwantificering van PCDD's en PCDF's

2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 1990

Eurocode - Grondslagen van het constructief ontwerp

20112019 + A1:20112019 C2:20112019 + NB:20112019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991‑1‑1

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-1: Algemene belastingen - Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen

20112019 + C1:20112019 + NB:20112019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991‑1‑2

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-2: Algemene belastingen - Belasting bij brand

20112019 + C1:2011 + C3:20132019 + NB:20112019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991‑1‑3

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-3: Algemene belastingen - Sneeuwbelasting

20112019 + C1:20112019 + A1:20152019 + NB:20112019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991‑1‑4

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-4: Algemene belastingen - Windbelasting

20112019 + A1 + C2:2011 + NB:20112019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991‑1‑5

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-5: Algemene belastingen - Thermische belasting

2011 + C1:2011 + NB:20112019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991‑1‑7

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-7: Algemene belastingen - Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen

2015 + C1+A1:2015 + NB:20112019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991-2

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 2: Verkeersbelasting op bruggen

2015 + C1:2015 + NB:20112019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991-3

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 3: Belastingen veroorzaakt door kranen en machines

2006 + C1:2012 + NB:2013

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991-4

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 4: Silo’s en opslagtanks

2006 + C1:2012 + NB:2013

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1992‑1‑1

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen

2011 + C2:2011 + A1: 2015 + NB:2016 + A1:2020

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1992‑1‑2

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand

2011+ C1:2011 + C11:2017 + A1:2019 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1992-2

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies- Betonnen bruggen - Regels voor ontwerp, berekening en detaillering

2011 + C1:2011 + NB:2016

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1992-3

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 3: Constructies voor keren en opslaan van stoffen

2006 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑1

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen

2006 + C2 + A1:2016 + NB: 2016

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑2

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand

2005 + C2:2011 + NB:2015

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑3

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-3: Algemene regels - Aanvullende regels voor koudgevormde dunwandige profielen en platen

2006 + C3:2009 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑4

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-4: Algemene regels - Aanvullende regels voor corrosievaste staalsoorten

2006 + A1:2015 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑5

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-5: Constructieve plaatvelden

2006 + C1:2012 + A1:2017 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑6

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-6: Algemene regels - Sterkte en Stabiliteit van Schaalconstructies

2007 + A1:2017, C1:2009 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑7

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-7: Sterkte en stabiliteit haaks op het vlak belaste platen

2008 + C1:2009 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑8

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-8: Ontwerp en berekening van verbindingen

2006 + C2:2011 + C11:2016 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑9

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-9: Vermoeiing

2006 + C2:2012 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑10

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-10: Materiaaltaaiheid en eigenschappen in de dikterichting

2006 + C2:2011 + C11:2015 + NB:2007

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑11

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-11: Ontwerp en berekening van op trek belaste componenten

2007 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑12

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-12: Aanvullende regels voor de uitbreiding van EN 1993 voor staalsoorten tot en met S 700

2007 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993-2

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 2: Stalen bruggen

2007 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑3‑1

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 3-1: Torens, masten en schoorstenen - Torens en masten

2007 + C1:2009 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑3‑2

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 3-2: Torens, masten en schoorstenen - Schoorstenen

2007 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑4‑1

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 4-1: Silo's

2007 + C1:2009 + A1:2017 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑4‑2

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 4-2: Opslagtanks

2007 + A1:2017, C1:2009 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑4‑3

Eurocode 3 - Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 4-3: Buisleidingen

2009 + C1:2009

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993-5

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 5: Palen en damwanden

2008 + C1:2009 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993-6

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 6: Kraanbanen

2008 + C1:2009 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1994‑1‑1

Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies - Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen

2011 + C1:2011 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1994‑1‑2

Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand

2011 + C1:2011 + A1:2014 + NB:2007

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1994-2

Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies - Deel 2: Algemene regels en regels voor bruggen

2006 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1995‑1‑1

Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies - Deel 1-1: Algemeen - Gemeenschappelijke regels en regels voor gebouwen

2005 + C1 + A1:2011 + C1:2012 + A2:2014 + NB:2013

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1995‑1‑2

Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies - Deel 1-2: Algemeen - Ontwerp en berekening van constructies bij brand

2005 + C2:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1995-2

Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies - Deel 2: Bruggen

2005 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1996‑1‑1

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 1-1: Algemene regels voor constructies van gewapend en ongewapend metselwerk

2006 + A1:2013 + NB:2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1996‑1‑2

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand

2005 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1996-2

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 2: Ontwerp, materiaalkeuze en uitvoering van constructies van metselwerk

2006 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1996-3

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 3: Vereenvoudigde berekeningsmodellen voor constructies van ongewapend metselwerk

2006 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1997-1

Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp - Deel 1: Algemene regels (aangewezen voor bestaande bouw en verbouw als tweedelijns norm in NEN 8700)

Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp - Deel 1: Algemene regels

2005 + C1 + A1:20122016 + NB:20122019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1997-1

Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp - Deel 1: Algemene regels

2005 + C1 + A1:2016 + NB+ C1: 2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1997-2

Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp - Deel 2: Grondonderzoek en beproeving

2007 + C1:2010 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1999‑1‑1

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-1: Algemene regels

2007 + A1:2011 + A2:2014 + C11:2018 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1999‑1‑2

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-2: Ontwerp en berekening van constructies bij brand

2007 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1999‑1‑3

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-3: Vermoeiing

2007 + A1:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1999‑1‑4

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-4: Koudgevormde dunne platen

2007 + C1 + A1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1999‑1‑5

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-5: Schaalconstructies

2007 + C1:2009

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 12341

Luchtkwaliteit - Algemene gravimetrische referentiemethode voor de bepaling van de PM10 of PM2,5-massafractie van zwevende stof in de buitenlucht

2014

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 12354-6

Geluidwering in gebouwen - Berekening van de akoestische eigenschappen van gebouwen met de eigenschappen van bouwelementen - Deel 6: Geluidabsorptie in gesloten ruimten

2004

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 12566-1

Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks

2016

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 6 en 7 Bal

NEN-EN 12619

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie van totaal gasvormig organisch koolstof in lage concentraties in verbrandingsgassen - Continue methode met vlamionisatiedetector

2013

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 13211

Luchtkwaliteit - Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan totaal kwik

2001 + C1:2007

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 13284-1

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties - Deel 1: Manuele gravimetrische methode

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 13284-2

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties - Deel 2: Geautomatiseerde meetsystemen

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 13501-1

Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 1: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag

2007 + A1:20092019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 13501-6

Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 6: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag van elektrische kabels

2019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 13616-1

Overvulbeveiligingsmiddelen voor niet-verplaatsbare tanks voor vloeibare brandstoffen - Deel 1: Overvulbeveiligingsmiddelen met sluitmechanisme

2016

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 14181

Emissies van stationaire bronnen - Kwaliteitsborging van geautomatiseerde meetsystemen

2014

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 en 5 Bal

NEN-EN 14211

Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor meten van de concentratie stikstofdioxide en stikstofmonoxide door middel van chemoluminescentie

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 14212

Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor het meten van de concentratie zwaveldioxide door middel van ultraviolette fluorescentie

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 14385

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de totale emissie van As, CD, Cr, CO, Cu, Mn, Ni, Pb, Sb, Tl en V

2004

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 14625

Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor het meten van de concentratie ozon door middel van ultraviolette fotometrische methode

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal en hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 14626

Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor het meten van de concentratie koolstofmonoxide door middel van niet-dispersieve infraroodspectroscopie

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 14789

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de volumeconcentratie van zuurstof (O2) - Referentiemethode - Paramagnetisme

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 14790

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de waterdamp in leidingen - Standaard referentiemethode

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 Bal

NEN-EN 14791

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie aan zwaveldioxide - referentiemethode

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 14792

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie aan stikstofoxiden - referentiemethode: Chemiluminescentie

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 14902

Luchtkwaliteit - Standaard methode voor de meting van Pb, Cd, As, and Ni in de PM 10 fractie van zwevend stof

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 14907

Luchtkwaliteit - Algemene gravimetrische referentiemethode voor de bepaling van de PM2,5-massafractie van zwevende stof in de buitenlucht

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 15001-1

Gasinfrastructuur - Gasinstallatieleidingen met bedrijfsdrukken groter dan 0,5 bar voor industriële en groter dan 5 bar voor industriële en niet-industriële gasinstallaties - Deel 1: Gedetailleerde functionele eisen voor ontwerp, materialen, constructie, inspectie en beproeving

2009

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 15058

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie van koolstofmonoxide (CO) - Referentiemethode: Niet-dispersieve infrarood spectrometrie

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 15204

Kwaliteit van water - Richtlijn voor het tellen van fytoplankton met behulp van omgekeerde microscopie (Utermöhl-techniek)

2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN 15259

Luchtkwaliteit - Meetmethode emissies van stationaire bronnen - Eisen voor meetvlakken en meetlokaties en voor doelstelling, meetplan en rapportage van de meting

2007

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 15549

Luchtkwaliteit - Standaardmethode voor het meten van de concentratie benzo[a]pyreen in buitenlucht

2008

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 15841

Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Bepaling van de atmosferische depositie van lood, nikkel, arseen en cadmium

2009

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 15853

Luchtkwaliteit - Standaardmethode voor de bepaling van de depositie van kwik

2010

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 15934

Slib, behandeld biologisch afval, bodem en afval - Berekening van het droge stofgehalte door de bepaling van de droogrest of het watergehalte

2012

NNI

(www.nen.nl)

Bijlage XXXI bij deze regeling

NEN-EN 15980

Luchtkwaliteit - Bepaling van de depositie van benz[a]anthraceen, benzo[b]fluorantheen, benzo[j]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, dibenz[a,h]anthraceen en indeno[1,2,3-cd]pyreen

2011

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 16179

Slib, behandeld bioafval en bodem - Richtlijn voor monstervoorbehandeling

2012

NNI (www.nen.nl)

Bijlage XXXI bij deze regeling

NEN-EN 16321-1

Terugwinning van benzinedamp tijdens het vullen van motorvoertuigen bij tankstations - Deel 1: Beproevingsmethoden voor efficiënte goedkeuring van terugwinningssystemen van benzinedampen

2013

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 16321-2

Terugwinning van benzinedamp tijdens het vullen van motorvoertuigen bij tankstations - Deel 2: Beproevingsmethoden voor de controle van dampwinningssystemen bij tankstations

2013

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 50522

Aarding van hoogspanningsinstallaties van meer dan 1 kV wisselspanning

2010

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN-IEC 60079‑10‑2

Explosieve atmosferen - Deel 10-2: Classificatie van gebieden - Explosieve stofatmosferen

2015

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-IEC 60942

Elektro-akoestiek - IJkbronnen voor geluid

2018

NNI

(www.nen.nl)

Bijlage IVi bij deze regeling

NEN-EN-IEC 61260-1

Elektro-akoestiek - Octaafband- en gefractioneerde octaafbandfilters

2014

NNI

(www.nen.nl)

Bijlagen IVh en IVi bij deze regeling

NEN-EN-IEC 61400-1

Windturbines - Deel 1: Ontwerpeisen

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-IEC 61400-2

Windturbines - Deel 2: Kleine windturbines

2014

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-IEC 61400-22

Generatorsystemen voor windturbines - Deel 22: Conformiteitsbeproeving en certificatie

2011

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-IEC 61672-1

Elektro-akoestiek - Geluidniveaumeters

2014

NNI

(www.nen.nl)

Bijlagen IVh, IVi en XVIIIb bij deze regeling

NEN-EN-IEC 61936-1

Sterkstroominstallaties met meer dan 1 kV wisselspanning - Deel 1: Algemene bepalingen

2012 + C1: 2012, C11:2011, C12:2013, C13:2013 + A1: 2014

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN-IEC 62305-1

Bliksembeveiliging - Deel 1: Algemene principes

2011

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-IEC 62305-2

Bliksembeveiliging - Deel 2: Risicomanagement

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-IEC 62305-4

Bliksembeveiliging - Deel 4: Elektrische en elektronische systemen in objecten

2011

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 3095

Railtoepassingen - Akoestiek - Meting van geluid uitgestraald door railgebonden voertuigen

2013

NNI

(www.nen.nl)

Bijlage IVf bij deze regeling

NEN-EN-ISO 5667-3

Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal

NEN-EN-ISO 5814

Water - Bepaling van het gehalte aan opgeloste zuurstof - Elektrochemische methode

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 6878

Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode

2004

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 7027-1

Water - Bepaling van troebelheid - Deel 1: Kwantitatieve methoden

2016

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 7027-2

Waterkwaliteit - Bepaling van de mate van troebelheid - Deel 2: Semi-kwantitatieve methoden for het testen van transparantie van wateren

2019

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 7393-1

Water - Bepaling van het vrije chloorgehalte en het totale chloorgehalte - Deel 1: Titrimetrische methode met gebruik van N,N-diethyl-1,4-phenylenediamine

2000

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 7393-2

Water - Bepaling van het vrije chloorgehalte en het totale chloorgehalte - Deel 2: Colorimetrische methode met gebruik van N,N-diethyl-1,4-phenylenediamine, voor routine controledoeleinden

2000

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 7393-3

Water - Bepaling van het vrije chloorgehalte en het totale chloorgehalte - Deel 3: Jodometrische titratiemethode voor de bepaling van het totale chloorgehalte

2000

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 7888

Water - Bepaling van het elektrisch geleidingsvermogen

1994

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 8467

Water - Bepaling van de permanganaatindex

1995

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 9308-1

Water - Telling van Escherichia coli en bacteriën van de coligroep - Deel 1: Methode met membraanfiltratie voor water met een lage achtergrondconcentratie aan bacteriën

2014

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15

NEN-EN-ISO 9377-2

Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie

2000

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 9562

Water - Bepaling van adsorbeerbare organisch gebonden halogenen (AOX)

2004

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 9963-1

Water - Bepaling van de alkaliniteit - Deel 1: Bepaling van de totale en de samengestelde alkaliniteit

1996

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 9963-2

Water - Bepaling van de alkaliniteit - Deel 2: Bepaling van de carbonaatalkaliniteit

1996

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 10301

Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden

1997

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 10304-1

Water - Bepaling van opgeloste anionen met vloeistofionchromatografie - Deel 1: Bepaling van bromide, chloride, fluoride, nitraat, nitriet, fosfaat en sulfaat

2009

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 10304-4

Water - Bepaling van opgeloste anionen met vloeistofionchromatografie - Deel 4: Bepaling van het gehalte aan chloraat, chloride en chloriet in water met een lichte verontreiniging

1999

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 10523

Water - Bepaling van de pH

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 11143

Tandheelkunde - Amalgaamscheiders

2008

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 11731

Water - Telling van Legionella

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 11732

Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 11885

Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES)

2009

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 11969

Water - Bepaling van het arseengehalte - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie (hydridetechniek)

1997

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 12354-3

Geluidwering in gebouwen - Berekening van de akoestische eigenschappen van gebouwen met de eigenschappen van de bouwelementen - Deel 3: Luchtgeluidisolatie tegen geluiden van buitenaf

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 8 van deze regeling

NEN-EN-ISO 12846

Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 13395

Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie

1997

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 14403-1

Water - Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met doorstroominjectie analyse (FIA)

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 15061

Water - Bepaling van opgelost bromaat - Methode met vloeistofchromatografie van ionen

2001

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 15587-1

Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting

2002

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 15587-2

Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur

2002

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 15680

Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie

2003

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 15681-1

Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA)

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 15681-2

Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA)

2018

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 15682

Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie

2001

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 16000-2

Binnenlucht - Deel 2: Monsternemingsstrategie voor formaldehyde

2006

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN-ISO 16266

Water - Detectie en telling van Pseudomonas aeruginosa - Methode met membraanfiltratie

2008

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 16911-1

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de stroomsnelheid en het debiet in afgaskanalen - Deel 1: Handmatige referentiemethode

2013

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 16911-2

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de stroomsnelheid en het debiet in afgaskanalen - Deel 2: Geautomatiseerde meetsystemen

2013

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 17294-2

Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen

2016

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 17852

Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie

2008

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 17993

Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie

2004

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO/IEC 17020

Conformiteitsbeoordeling - Eisen voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO/IEC 17025

Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria

2018

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO/IEC 17065

Conformiteitsbeoordeling - Eisen voor certificatie-instellingen die certificaten toekennen aan producten, processen en diensten

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-ISO 5663

Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen

1993

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-ISO 5664

Water - Bepaling van ammonium - Destillatie en titratie methode

2004

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-ISO 5813

Water - Bepaling van het gehalte aan opgeloste zuurstof - Iodometrische methode

1993

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-ISO 6059

Water - Bepaling van de som van calcium en magnesium - EDTA titrimetrische methode

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-ISO 6461-2

Water - Detectie en telling van de sporen van sulfietreducerende anaerobe micro-organismen (clostridia) - Deel 2: Methode door middel van membraanfiltratie

1993

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-ISO 7027

Water - Bepaling van de troebelheid

1994

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-ISO 7150-1

Water - Bepaling van ammonium - Deel 1: Handmatige spectrometrische methode

2002

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-ISO 9096

Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan vaste deeltjes

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 6 en 7 Bal

NEN-ISO 10849

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan stikstofoxiden - Prestatiekenmerken van geautomatiseerde meetsystemen

1998

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-ISO 11083

Water - Bepaling van chroom (VI) - Spectrometrische methode met 1,5-difenylcarbazide

2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-ISO 11338-1

Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de gas en deeltjesfase van polycyclische aromatische koolwaterstoffen - Deel 1: Monsterneming

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-ISO 11338-2

Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de gas en deeltjesfase van polycyclische aromatische koolwaterstoffen - Deel 2: Monsterbehandeling, reiniging en bepaling

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-ISO 15705

Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode

2003

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal

NEN-ISO 15713

Emissie van stationaire bronnen - Monsterneming en bepaling van het gasvormige fluoridegehalte

2011

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-ISO 15923-1

Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat

2013

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6, 7 en 15 Bal

NEN-ISO 16740

Werkplekatmosfeer - Bepaling van van het gehalte aan zeswaardig chroom in deeltjes in lucht - Methode door ion chromatografie en spectrofotometrische metingen met gebruik van difenyl carbazide

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-ISO 16772

Bodem - Bepaling van het gehalte aan kwik in koningswater bodemextracten met behulp van atomaire-absorptiespectrometrie met koude damp of atomaire fluorescentiespectrometrie met koude damp

2004

NNI (www.nen.nl)

Bijlage XXXI bij deze regeling

NEN-ISO 18073

Water - Bepaling van tetra- tot octa-gechloreerde dioxinen en furanen - Methode met isotoopverdunning-HRGC/HRMS

2004

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-ISO 22743

Water - Bepaling van sulfaat met een doorstroomanalysesysteem (CFA)

2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NPR 7600

Toepassing van brandbare koudemiddelen in koelinstallaties en warmtepompen

2020

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NPR 7601

Toepassing van kooldioxide als koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen.

2020

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NPR-CEN/TS 13649

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie van individuele gasvormige organische componenten - Geactiveerde koolstof en vloeistofmethode

2014

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NTA 5755

Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van nader onderzoek - Onderzoek naar de aard en omvang van bodemverontreiniging

2010

NNI (www.nen.nl)

Hoofdstuk 5 Bal

NTA 7379

Richtlijnen 'Predictive Emission Monitoring System' (PEMS) - Realisatie en kwaliteitsborging

2014

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NTA 8029

Bepaling en registratie van industriële fijnstofemissies

2012 + C1:2013

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 5 Bal

NTA 8800

Energieprestatie van gebouwen - Bepalingsmethode

2020 + A1:2020

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 3, 4 en 5 Bbl

NTA 9065

Luchtkwaliteit - Geurmetingen - Meten en rekenen geur

2012

NNI (www.nen.nl)

Hoofdstuk 6 van deze regeling

NTA 9766

Veiligheidsaspecten van installaties voor monomestvergisting en vergistingsgasopwerking op boerderijschaal

2014

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NVN 7125

Energieprestatienorm voor maatregelen op gebiedsniveau (EMG) - Bepalingsmethode

2011

(Bij toepassing van artikel 4.151 van het Besluit bouwwerken leefomgeving geldt versie 2017)

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NVN 11400-0

Windturbines - Deel 0: Voorschriften voor typecertificatie - Technische eisen

1999 + A1:2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

Oplegger WBI onder de Omgevingswet

Oplegger WBI onder de Omgevingswet

2020

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

Overzicht Interventiewaarden

Overzicht Interventiewaarden

2018

RIVM

(www.rivm.nl)

Hoofdstuk 8 van deze regeling

PGS 7

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 7, Vaste minerale anorganische meststoffen - Opslag - Richtlijn voor de veilige opslag van vaste minerale anorganische meststoffen

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 8

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 8, Organische peroxiden - Opslag - Richtlijn voor het veilig opslaan van organische peroxiden

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 9

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 9, Cryogene gassen - Opslag van 0,150 m3 - 100 m3 - Richtlijn voor de veilige opslag van cryogene gassen

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 12

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 12, Ammoniak - Opslag en verlading - Richtlijn voor het veilig opslaan en verladen van ammoniak

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Bijlage XVIII Bkl

PGS 13

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 13, Ammoniak als koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen - Richtlijn voor veilig gebruik van ammoniak als koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 15

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen - Richtlijn voor opslag en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 16

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 16, LPG: Afleverinstallaties, vulinstallaties en skid-installaties - Richtlijn voor het veilig opslaan en afleveren van LPG en het veilig vullen van gasflessen en ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs en wisselreservoirs met vulinstallaties

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 18

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 18, LPG: depots, butaan, propaan en hun mengsels

Versie 1.0, 2013

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Bijlage XVIII Bkl

PGS 19

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 19, Propaan - Opslag - Richtlijn voor de veilige opslag van propaan, propeen en butaan en mengsels daarvan

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 22

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 22, Toepassing van propaan, Richtlijn voor de brandveilige, arbeidsveilige en milieuveilige toepassing van propaan

Versie 1.10, 2008

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Bijlage XVIII Bkl

PGS 25

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 25, Aardgas-afleverinstallaties voor motorvoertuigen - Richtlijn voor de arbeidsveilige, milieuveilige en brandveilige toepassing van installaties voor het afleveren van aardgas aan motorvoertuigen

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 26

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 26, CNG en LNG - Richtlijn voor het veilig bedrijfsmatig stallen, onderhouden en repareren van motorvoertuigen

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 28

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 28, Vloeibare brandstoffen in ondergrondse installaties en aflevertoestellen - Richtlijn voor het veilig opslaan en afleveren van vloeibare brandstoffen in/vanuit ondergrondse tanks en voor het veilig verwijderen van ondergrondse opslagtanks

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 29

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 29, Brandbare vloeistoffen - Opslag - Richtlijn voor de veilige bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Bijlage XVIII Bkl

PGS 30

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 30, Vloeibare brandstoffen in bovengrondse tank- en afleverinstallaties - Richtlijn voor het veilig vullen, opslaan, afleveren van vloeibare brandstoffen in en vanuit bovengrondse tanks en het verwijderen van bovengrondse opslagtanks

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 31

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 31, Overige gevaarlijke vloeistoffen: opslag in ondergrondse en bovengrondse tankinstallaties

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 32

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 32, Richtlijn voor de bovengrondse opslag van explosieven voor civiel gebruik

Versie 1.0, 2016

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Bijlage XVIII Bkl

PGS 33-1

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 33-1, Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor voertuigen en werktuigen - Richtlijn voor de veilige aflevering aan voertuigen en werktuigen

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 33-2

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 33-2, Aardgas afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor vaartuigen en drijvende werktuigen - Bunkeren van vaartuigen en drijvende werktuigen (shore to ship)

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 35

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 35, Waterstofinstallaties voor het afleveren van waterstof aan voertuigen en werktuigen - Richtlijn voor de arbeidsveilige, milieuveilige en brandveilige toepassing van installaties voor het afleveren van waterstof aan voertuigen en werktuigen

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PreSRM

Preprocessor Standaard Rekenmethoden

Versie 1.702, 01‑06‑2017

TNO

(www.presrm.nl)

Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling

Procedure beoordeling veiligheid primaire waterkeringen

Procedure beoordeling veiligheid primaire waterkeringen

2017

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij

Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij

Versie 2013a

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

(www.rvo.nl)

Hoofdstuk 4 van deze regeling

Protocol voor meting van fijnstofemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij

Protocol voor meting van fijnstofemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij

2010

Wageningen UR Livestock Research

(www.edepot.wur.nl)

Hoofdstuk 4 van deze regeling

Protocol voor meting van geuremissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij

Protocol voor meting van geuremissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij

2010

Wageningen UR Livestock Research

(www.edepot.wur.nl)

Hoofdstuk 4 van deze regeling

Rekenmodel Vee-combistof

Rekenmodel V-combistof

2018

Infomil

(www.infomil.nl)

Hoofdstuk 4 van deze regeling

Rekensysteem windturbines

Rekensysteem windturbines, module IV van het Rekenvoorschrift Omgevingsveiligheid

Oktober 2019

RIVM

(https://omgevingsveiligheid.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 8 en 11 van deze regeling

Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid

Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid

2019

RIVM

(https://omgevingsveiligheid.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling

Risicotoolbox bodem

Risicotoolbox bodem

Versie 1.0.0

RIVM

(www.risicotoolboxbodem.nl)

Hoofdstuk 8 van deze regeling

Richtlijn Boortechnieken en open ontgraving voor kabels en leidingen

Richtlijn Boortechnieken en open ontgraving voor kabels en leidingen

Juni 2019

Rijkswaterstaat

(http://publicaties.minienm.nl)

Hoofdstuk 8 Bal en Hoofdstuk 7 van deze regeling

Richtlijn decontaminatie apparatuur ziekenhuisafval

Richtlijn decontaminatie apparatuur ziekenhuisafval

Staatscourant 2007, nr. 189, 01‑10‑2007

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (www.rijksoverheid.nl)

Bijlage II bij het Bal

Richtlijn drainagesystemen en controlesystemen grondwater voor stort- en opslagplaatsen

Richtlijn drainagesystemen en controlesystemen grondwater voor stort- en opslagplaatsen;

Februari 1993

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.bodemplus.nl)

Hoofdstuk 9 van deze regeling

Richtlijn geohydrologische isolatie van bestaande stortplaatsen

Richtlijn geohydrologische isolatie van bestaande stortplaatsen

Juli 1997

Vereniging van Afvalverwerkers

(www.bodemplus.nl)

Hoofdstuk 9 van deze regeling

Richtlijn onderafdichtingen voor stort- en opslagplaatsen

Richtlijn onderafdichtingen voor stort- en opslagplaatsen

Februari 1993

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.bodemplus.nl)

Hoofdstuk 9 van deze regeling

Richtlijn voor dichte eindafwerking op afval- en reststofbergingen

Richtlijn voor dichte eindafwerking op afval- en reststofbergingen

Juli 1991

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.bodemplus.nl)

Hoofdstuk 9 van deze regeling

Riooloverstorten deel 1: Knelpuntcriteria riooloverstorten

Riooloverstorten deel 1: Knelpuntcriteria riooloverstorten

Juni 2001

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Riooloverstorten deel 2: Eenduidige basisinspanning

Riooloverstorten deel 2: Eenduidige basisinspanning

Juni 2001

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Riooloverstorten deel 3: Model voor vergunningverlening riooloverstorten

Riooloverstorten deel 3: Model voor vergunningverlening riooloverstorten

Juni 2001

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Riooloverstorten deel 4a: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, spoor 1

Riooloverstorten deel 4a: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, spoor 1

September 2002

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Riooloverstorten deel 4b: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, fase B

Riooloverstorten deel 4b: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, fase B

April 2003

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Safeti-NL

Safeti-NL

Versie 8, 2019

RIVM

(www.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling

SBR Handreiking Hoogbouw

Handreiking Brandveiligheid in hoge gebouwen

2014

CROW

(www.crow.nl)

Bbl

SBR-publicatie 248

Constructieve veiligheid van uitkragende platen

2014 - tweede herziene uitgave

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

(www.rijksoverheid.nl)

Hoofdstuk 5 van deze regeling

SIKB Protocol 6802

Protocol WBM-controle, Controle op water/bezinksel/micro-organismen in onder- of bovengrondse tanks

Versie 2.0, 15‑02‑2018

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

Standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1

Technische beschrijving van standaardrekenmethode 1 (SRM1) voor luchtkwaliteitsberekeningen, RIVM Briefrapport 2014-0127

01‑08‑2015

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.rivm.nl)

Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling

Standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2

Technische beschrijving van standaardrekenmethode 2 (SRM2) voor luchtkwaliteitsberekeningen, RIVM Briefrapport 2014-0109

01‑08‑2015

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.rivm.nl)

Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling

Standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3

Het nieuw nationaal model. Model voor de verspreiding van luchtverontreiniging uit bronnen over korte afstanden en het rapport aanvullende afspraken NNM

01‑03‑2002

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.infomil.nl)

Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling

Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden

Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden

Februari 2020

RIVM

(https://omgevingsveiligheid.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling

Stappenplan bepalen explosieaandachtsgebieden

Stappenplan bepalen explosieaandachtsgebieden

Februari 2020

RIVM

(https://omgevingsveiligheid.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling

Stappenplan bepalen gifwolkaandachtsgebieden

Stappenplan bepalen gifwolkaandachtsgebieden

Februari 2020

RIVM

(https://omgevingsveiligheid.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling

Stowa-rapport voor natuurlijke watertypen

Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water 2015-2021, Stowa rapport 2012-31

2012

Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer

(Stowa)

Hoofdstuk 2 Bkl

Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006

Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006

21 december 2006

CROW

(www.infomil.nl)

Bijlage IVf bij deze regeling

Toelichting op toepassen van methoden voor meten en rekenen aan schietgeluid

TNO-rapport. TNO 2014 R10135 | 1.1. Toelichting op toepassen van methoden voor meten en rekenen aan schietgeluid

11‑11‑2015

TNO

(www.infomil.nl)

Bijlagen XVIIIc en XVIIId bij deze regeling

V 1041

Leidraad voor den aanleg en een veilig bedrijf van electrische sterkstroominstallaties in fabrieken en werkplaatsen (Fabrieksvoorschriften) - Deel II - Hooge spanning (bestaande bouw)

1942

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

Verspreidingsmodel V-Stacks vergunning

Verspreidingsmodel V-Stacks vergunning

2010

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.infomil.nl)

Hoofdstuk 8 van deze regeling

Verwerking waterfractie gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen

Verwerking waterfractie gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen

April 2001

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Voorschriften bepaling hydraulische belasting primaire waterkeringen

Voorschriften bepaling hydraulische belasting primaire waterkeringen

2017

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

Voorschriften bepaling sterkte en veiligheid primaire waterkeringen

Voorschriften bepaling sterkte en veiligheid primaire waterkeringen

2017

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

Voorschrift monitoring veiligheid andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk

Voorschrift monitoring veiligheid andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk

Versie 3, 2020

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

Voorwaarden en Normen Nationale Hypotheekgarantie

Voorwaarden en Normen

2019-1

Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen

(www.nhg.nl)

Hoofdstuk 5 Bkl

  • 1

    Bal: Besluit activiteiten leefomgeving; Bbl: Besluit bouwwerken leefomgeving; Bkl: Besluit kwaliteit leefomgeving. Terug naar link van noot.

J

Bijlage III wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE III BIJ HOOFDSTUK 2 VAN DEZE REGELING (VERWIJZING NAAR GML-BESTANDEN VOOR WERKINGSGEBIEDEN)

LEGENDA:

Artikel

Noemer

Indicatief/exact

GIO-id1

2.2, eerste lid

De geometrische begrenzing van de oppervlaktewaterlichamen in het beheer van het Rijk

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2021/or_oppervlaktewaterlichamen/nld@2021‑07‑01

2.2, tweede lid

Geometrische begrenzing oppervlaktewaterlichamen beheer van de waterkwaliteit

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_waterkwaliteit/nld@2021‑07‑01

2.2, derde lid

Geometrische begrenzing oppervlaktewaterlichamen beheer van de waterkwantiteit

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_waterkwantiteit/nld@2021‑07‑01

2.2, vierde lid

Geometrische begrenzing oppervlaktewaterlichamen waterstaatkundig beheer

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_waterstaatkundig_beheer/nld@2021‑07‑01

2.3, eerste lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing waterstaatskundig beheer rijkswateren niet tot het Rijk behorende openbare lichamen

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_rijkswater_niet_beheerRijk/nld@2020‑10‑01

2.3, tweede lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing waterstaatkundig beheer rijkswateren voor het voorkomen van schade door muskus- en beverratten

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_waterstaatkundig_beheer

2.4

Geometrische begrenzing primaire waterkeringen en andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2021/or_waterkeringenRijk/nld@2021‑07‑01

2.7

Geometrische begrenzing kustfundament

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_kustfundament/nld@2020‑10‑01

2.8, eerste lid

Geometrische begrenzing rivierbed grote rivieren

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_rivierbed/nld@2021‑07‑01

2.8, tweede lid

Geometrische begrenzing stroomvoerend deel rivierbed grote rivieren

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_rivierbed_stroomvoerend_deel/nld@2021‑07‑01

2.8, derde lid

Geometrische begrenzing bergend deel rivierbed grote rivieren

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_rivierbed_bergend_deel/nld@2021‑07‑01

2.9, eerste lid

Geometrische begrenzing reserveringsgebieden voor de lange termijn Rijntakken

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_reservering_rijntakken/nld@2020‑10‑01

2.9, tweede lid

Geometrische begrenzing reserveringsgebieden voor de lange termijn Maas

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_reservering_maas/nld@2020‑10‑01/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_reservering_maas/nld@2022‑01‑15

2.10

Geometrische begrenzing van het IJsselmeergebied

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_ijsselmeergebied/nld@2020‑10‑01

2.11, eerste lid

Geometrische begrenzing van de PKB-Waddenzee

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_pkb_waddenzee/nld@2020‑10‑01

2.11, tweede lid

Geometrische begrenzing van het Waddengebied

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_waddengebied/nld@2020‑10‑01

2.12

Geometrische begrenzing vrijwaringsgebieden rijksvaarwegen

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_vrijwaringsgebieden_rijksvaarwegen/nld@2021‑07‑01

2.13

Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk, niet zijnde kanalen

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_oppervlaktewaterlichaam_geen_kanalen/nld@2021‑07‑01

2.14

Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden kanalen in beheer bij het Rijk

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebieden_kanalen/nld@2021‑07‑01

2.15

Geometrische begrenzing beperkingengebieden vaarwegen in beheer bij het Rijk

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_vaarwegen/nld@2020‑10‑01

2.16

Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk afmeren woonschip of ander drijvend werk

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_rivierbed_stroomvoerend_deel

2.17

Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden waterkeringen in beheer bij het Rijk

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_waterkeringen_rijk/nld@2021‑07‑01

2.18

Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebied Noordzee

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_noordzee/nld@2021‑07‑01

2.19, eerste lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebied Noordzee - buiten de zone tussen de duinvoet en laagwaterlijn

Indicatief

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_Noordzee_vanaf_laagwaterlijn/nld@2021‑07‑01

2.19, tweede lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebied Noordzee - zone tussen duinvoet en laagwaterlijn

Indicatief

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_duinvoet_laagwaterlijn/nld@2021‑07‑01

2.20

Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden installaties in de Noordzee

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_nz_installaties_nietmijnbouw/nld@2020‑10‑01

2.21

Aanwijzing en geometrische begrenzing gebied zeewaarts van de doorgaande NAP-min 20 meterdieptelijn

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_zeewaarts_gebied/nld@2020‑10‑01

2.22, eerste lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing in verband met mijnbouwlocatieactiviteiten, oefen- en schietgebieden

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_mijnbouwlocatieactiviteiten_NZ_oefen_schietgebieden/nld@2020‑10‑01/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_mijnbouwlocatieactiviteiten_NZ_oefen_schietgebieden/nld@2022‑01‑15

2.22, tweede lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing in verband met mijnbouwlocatieactiviteiten, drukbevaren delen van de zee

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_mijnbouwlocatieactiviteiten_NZ_drukbevaren_delen/nld@2020‑10‑01/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_mijnbouwlocatieactiviteiten_NZ_drukbevaren_delen/nld@2022‑01‑15

2.22, derde lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing in verband met mijnbouwlocatieactiviteiten, aanloopgebieden

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_mijnbouwlocatieactiviteiten_NZ_aanloopgebieden/nld@2020‑10‑01

2.22, vierde lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing in verband met mijnbouwlocatieactiviteiten, ankergebieden in de buurt van aanloophavens

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_mijnbouwlocatieactiviteiten_NZ_ankergebieden/nld@2020‑10‑01

2.26, eerste lid

Geometrische begrenzing civiele explosieaandachtsgebieden A

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_civiele_explosieaandachtsgebieden_zoneA/nld@2020‑10‑01

2.26, tweede lid

Geometrische begrenzing civiele explosieaandachtsgebieden B

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_civiele_explosieaandachtsgebieden_zoneB/nld@2020‑10‑01

2.26, derde lid

Geometrische begrenzing civiele explosieaandachtsgebieden C

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_civiele_explosieaandachtsgebieden_zoneC/nld@2020‑10‑01

2.26, vierde lid

Geometrische begrenzing civiele opslagplaatsen

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_civiele_opslagplaatsen/nld@2020‑10‑01

2.27, eerste lid

Geometrische begrenzing militaire explosieaandachtsgebieden A

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_militaire_explosieaandachtsgebieden_zoneA/nld@2020‑10‑01/join/id/regdata/mnre1034/2022/or_militaire_explosieaandachtsgebieden/nld@2022‑01‑15

2.27, tweede lid

Geometrische begrenzing militaire explosieaandachtsgebieden B

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_militaire_explosieaandachtsgebieden_zoneB/nld@2020‑10‑01/join/id/regdata/mnre1034/2022/or_militaire_explosieaandachtsgebieden/nld@2022‑01‑15

2.27, derde lid

Geometrische begrenzing militaire explosieaandachtsgebieden C

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_militaire_explosieaandachtsgebieden_zoneC/nld@2020‑10‑01/join/id/regdata/mnre1034/2022/or_militaire_explosieaandachtsgebieden/nld@2022‑01‑15

2.28, eerste lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing reserveringsgebieden voor de uitbreiding van een autoweg of autosnelweg

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_reserveringsgebieden_uitbreiding_hoofdwegen/nld@2020‑10‑01/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_reserveringsgebieden_uitbreiding_hoofdwegen/nld@2022‑01‑15

2.28, tweede lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing reserveringsgebieden voor de aanleg van een autoweg of autosnelweg

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_reserveringsgebieden_nieuwe_autowegen/nld@2020‑10‑01/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_reserveringsgebieden_nieuwe_autowegen/nld@2022‑01‑15

2.28, derde lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing reserveringsgebieden voor de aanleg van een hoofdspoorweg

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_reserveringsgebieden_nieuwe_hoofdspoorwegen/nld@2020‑10‑01

2.29, eerste lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden wegen in beheer bij het Rijk

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_wegen_rijk/nld@2021‑07‑01

2.29, tweede lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden wegen in beheer bij het Rijk die horen bij een verzorgingsplaats

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_wegen_rijk_verzorgingsplaatsen/nld@2020‑10‑01

2.30, eerste lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden hoofdspoorwegen

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_hoofdspoorwegen/nld@2021‑07‑01

2.30, tweede lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing kernzones van beperkingengebieden hoofdspoorwegen

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_hoofdspoor_kernzone/nld@2021‑07‑01

2.30, derde lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing overwegzones van beperkingengebieden hoofdspoorwegen

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_hoofdspoor_overwegen/nld@2021‑07‑01

2.30, vierde lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing beschermingszones van beperkingengebieden hoofdspoorwegen

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_hoofdspoor_beschermingszone/nld@2021‑07‑01

2.31, eerste lid

Geometrische begrenzing gebieden waar bouwwerken apparatuur van luchthavens kunnen verstoren

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_verstoringsgebieden_buiten_burgerluchthavens_geen_bouwwerken/nld@2020‑10‑01

2.31, tweede lid

Geometrische begrenzing maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken buiten beperkingengebieden luchthavens

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_verstoringsgebieden_buiten_burgerluchthavens_bouwwerken/nld@2020‑10‑01

2,31, derde lid

Geometrische begrenzing maximaal toelaatbare hoogte voor windturbines buiten beperkingengebieden luchthavens

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_verstoringsgebieden_buiten_burgerluchthavens_windturbines/nld@2020‑10‑01

2.31, vierde lid

Geometrische begrenzing gebieden waar bouwwerken het civiele radarbeeld kunnen verstoren

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_defensie_radarverstoringsgebied_bouwwerken/nld@2020‑10‑01

2.31, vijfde lid

Geometrische begrenzing van gebieden waar windturbines het civiele radarbeeld kunnen verstoren

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_defensie_radarverstoringsgebied_windturbines/nld@2020‑10‑01

2.32, eerste lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing reserveringsgebieden buisleidingen van nationaal belang

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_buisleidingen_reserveringsgebieden/nld@2020‑10‑01/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_buisleidingen_reserveringsgebieden/nld@2022‑01‑15

2.32, tweede lid

Aanwijzing en geometrische begrenzing zoekgebieden

buisleidingen van nationaal belang

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_buisleidingen_zoekgebieden/nld@2020‑10‑01

2.33, eerste lid

Geometrische begrenzing aanleggebied Maasvlakte 2

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_PMR_landaanwinningsgebied_Maasvlakte2/nld@2020‑10‑01

2.33, tweede lid

Geometrische begrenzing aanleggebied compensatie van open droog duin en natte duinvallei

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_PMR_compensatie_opendroog_duin/nld@2020‑10‑01

2.33, derde lid

Geometrische begrenzing aanleggebied compensatie van zeenatuur

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_PMR_compensatie_verlies_zeenatuur/nld@2020‑10‑01

2.34, eerste lid

Geometrische begrenzing openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied Midden-IJsselmonde

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_PMR_natuur_recreatie_IJsselmonde/nld@2020‑10‑01

2.34, tweede lid

Geometrische begrenzing openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied Schiebroekse en Zuidpolder

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_PMR_natuur_recreatie_Schiebroek_Zuidpolder/nld@2020‑10‑01

2.34, derde lid

Geometrische begrenzing openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied Schiezone

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_PMR_natuur_recreatie_Schiezone/nld@2020‑10‑01

2.35

Geometrische begrenzing reserveringsgebied parallelle Kaagbaan

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_reserveringsgebied_parallelle_Kaagbaan/nld@2020‑10‑01

2.36, eerste lid

Geometrische begrenzing locaties voor grootschalige elektriciteitsopwekking

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_elektriciteit_locaties_grootschalige_opwekking/nld@2020‑10‑01

2.36, tweede lid

Geometrische begrenzing locaties voor een kernenergiecentrale

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_elektriciteit_vestigingsplaats_kernenergie/nld@2020‑10‑01

2.36, derde lid

Geometrische begrenzing locaties voor het gebied binnen een straal van één km rondom een kernenergiecentrale

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_elektriciteit_waarborgzones_kernenergie/nld@2020‑10‑01

2.36, vierde lid

Geometrische begrenzing locaties voor een hoogspanningsverbinding met een spanning van ten minste 220 kV

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_elektriciteit_hoogspanningsverbindingen/nld@2020‑10‑01

2.37

Geometrische begrenzing uitgezonderde locaties niet in betekenende mate luchtkwaliteit

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_uitgezonderde_locaties_luchtkwaliteit/nld@2020‑10‑01

2.41, eerste lid

Geometrische begrenzing militaire terreinen en terreinen met een militair object

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_defensie_terreinen_objecten/nld@2020‑10‑01/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_defensie_terreinen_objecten/nld@2022‑01‑15

2.41, tweede lid

Geometrische begrenzing van de onveilige gebieden bij militaire schietbanen

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_defensie_terreinen_schietbanen/nld@2020‑10‑01/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_defensie_terreinen_schietbanen/nld@2022‑01‑15

2.41, derde lid

Geometrische begrenzing van de gebieden waar bouwwerken een militaire zend- en ontvangstinstallatie kunnen verstoren

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_defensie_verstoring_zend_ontvangstinstallaties/nld@2020‑10‑01

2.41, vierde lid

Geometrische begrenzing van gebieden waar zich een militaire laagvliegroute bevindt

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_defensie_laagvliegroutes_transportvliegtuigen/nld@2020‑10‑01

2.41, vijfde lid

Geometrische begrenzing van gebieden waar bouwwerken het militaire radarbeeld kunnen verstoren

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_defensie_radarverstoringsgebied_bouwwerken/nld@2020‑10‑01

2.41, zesde lid

Geometrische begrenzing van gebieden waar windturbines het militaire radarbeeld kunnen verstoren

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_defensie_radarverstoringsgebied_windturbines/nld@2020‑10‑01

2.42, eerste lid

Geometrische begrenzing van de Droogmakerij de Beemster

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_werelderfgoed_Beemster/nld@2020‑10‑01

2.42, tweede lid

Geometrische begrenzing van de Stelling van Amsterdam

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_werelderfgoed_Stelling_van_Amsterdam/nld@2020‑10‑01

2.42, derde lid

Geometrische begrenzing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_werelderfgoed_Nieuwe_Hollandse_Waterlinie/nld@2020‑10‑01

2.42, vierde lid

Geometrische begrenzing van de Romeinse Limes

Indicatief

/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_werelderfgoed_Romeinse_Limes/nld@2020‑10‑01

2.42, vijfde lid

Geometrische begrenzing van de Koloniën van Weldadigheid

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_werelderfgoed_Kolonien_van_Weldadigheid/nld@2020‑10‑01

2.43, eerste lid

Geometrische begrenzing herkomstgebieden mijnsteen en vermengde mijnsteen

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/OrBodemMijnsteenHerkomstgebieden/nld@2020‑12‑01

2.43, tweede lid

Geometrische begrenzing toepassingsgebieden mijnsteen en vermengde mijnsteen

Exact

/join/id/regdata/mnre1034/2020/OrBodemMijnsteenToepassingsgebieden/nld@2020‑12‑01

  • 1

    Het GML-bestand voor de werkingsgebieden is via Internet raadpleegbaar door de URL https://identifier.officielebekendmakingen.nl voor /join/.. te zetten (bijvoorbeeld https://identifier.officielebekendmakingen.nl/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_waterkwaliteit/nld@2019‑11‑01). Terug naar link van noot.

K

Bijlage VIII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE VIII BIJ ARTIKEL 5.2 VAN DEZE REGELING (REKENMETHODIEK SYSTEEMRENDEMENTENERGIEPRESTATIE TECHNISCH BOUWSYSTEEM)

1. Verwarmingssysteem voor woonfunctie, niet lokaal

Het systeemrendement voor ‘verwarmingssysteem voor woonfunctie, niet lokaal’ wordt voor ieder systeem bepaald volgens de volgende formule:

stcrt-2022-3912-1.png

waarin:

ηH;gen;sys

dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement op primaire energie bepaald volgens 1.1;

ηH;dis;sys

dimensieloze distributierendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 1.2;

ηH;em;sys

dimensieloze afgifterendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 1.3;

ηH;sys;cor

dimensieloze correctie voor hulpenergie voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 1.4.

1.1 Opwekkingsrendement

Ten behoeve van de systeemrendementen worden de opwekkingsrendementen uitgedrukt in het rendement op primaire energie zoals beschreven in 1.1.1.

Voor systemen met een WKK gelden de bepalingen in 1.1.2 voor de bepaling van het opwekkingsrendement. Voor systemen met meer dan één opwekker gelden de bepalingen in 1.1.3.

1.1.1 Opwekkingsrendement

Per opwekker wordt het opwekkingsrendement ηH;gen bepaald volgens onderdeel 14.6 van NEN 7120, met inachtneming van onderstaande wijzigingen.

14.6 Opwekkingsrendement verwarmingssysteem [A]

Blz. 170–171, 14.6.1 Principe opwekkingsrendement [A]

Blz. 176–180, 14.6.4.2 Met gas of olie gestookte ketels en luchtverwarmers [A]

Voeg toe na de eerste alinea, boven tabel 14.11:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt in het geval van ‘lokale gasverwarming inclusief waakvlam, olieverwarming of stoomketel’ altijd uitgegaan van de optie ‘met afvoer verbrandingsgassen’.

14.6.4.3 Warmtepompen en elektrische verwarming [A]

Blz. 180–181, 14.6.4.3.1 Categorie woningbouw [WN, WB]

(incl. NEN 7120/C2)

Voeg toe na de eerste alinea, boven tabel 14.13:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt het onderscheid in het niveau van de ontwerpaanvoertemperatuur θsup beperkt tot < 45 en ≥ 45°C, waardoor in tabel 14.13 uitsluitend de 4e en 5e kolom ‘40 < θsup ≤ 45 (°C)’ respectievelijk ‘45 < θsup ≤ 50 (°C)’ van toepassing zijn.

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement op basis van een standaard gebouwopname geldt voor Csource de waarde 1,0.

Voeg toe na de eerste alinea:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt het onderscheid in het niveau van de ontwerpaanvoertemperatuur θsup beperkt tot θsup ≤ 35°C , 35 < θsup ≤ 45 en 45 < θsup ≤ 55°C, waardoor in tabel 14.13 uitsluitend de 2e, 4e en 6e kolom ‘30 < θsup ≤ 35 (°C)’, ‘40 < θsup ≤ 45 (°C)’ resp ‘45 < θsup ≤ 50 (°C)’ van toepassing zijn.

Blz. 188, 14.6.5 Thermisch hulpenergiegebruik van de warmteopwekking [A]

Voeg toe na de eerste alinea:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement heeft het thermisch hulpenergiegebruik voor de categorie utiliteitsbouw de waarde nul.

Bijlage E

(normatief)

Bepaling opwekkingsrendement lucht-naar-waterwarmtepompen voor verwarming

Blz. 385–386 van NEN 7120 in combinatie met blz. 73–74 van NEN 7120/C2,

E.5.1.1 Tijdfractie voor warm tapwater

Voeg toe, onder formuleverklaring bij formule (E.46b) van NEN 7120/C2:

OPMERKING Bij kwaliteitsverklaringen voor het opwekkingsrendement hoort ook een kwaliteitsverklaring voor qve;hp, de luchtvolumestroom die ten minste nodig is voor goed functioneren van een warmtepomp met de ventilatievolumestroom als warmtebron van een koel- of verwarmingsysteem.

Voor iedere opwekker wordt het gevonden opwekkingsrendement gecorrigeerd met de omrekeningsfactor naar primaire energie:

stcrt-2022-3912-2.png

waarin:

ηH;gen;sys

dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement op primaire energie;

ηH;gen

dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement;

fP;del

dimensieloze primaire energiefactor bepaald wordt volgens tabel 5.4 van NEN 7120.

1.1.2 Opwekkingsrendement WKK

Voor een warmtekrachtinstallatie is het te hanteren opwekkingsrendement gelijk aan:

stcrt-2022-3912-3.png

waarin:

ηH;gen;sys

dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement op onderwaarde;

εchp;th

dimensieloze jaargemiddelde thermisch omzettingsgetal van de warmtekrachtinstallatie op bovenwaarde bepaald wordt volgens tabel 14.17 van NEN 7120;

εchp;el

dimensieloze jaargemiddelde elektrisch omzettingsgetal van de warmtekrachtinstallatie op bovenwaarde bepaald wordt volgens tabel 14.17 van NEN 7120;

fP;del

dimensieloze primaire energiefactor bepaald wordt volgens tabel 5.4 van NEN 7120.

1.1.3 Opwekkingsrendement bivalente systemen

Bij een bivalent systeem geldt voor de energiefractie van het preferente toestel:

stcrt-2022-3912-4.png

waarin:

FH;gen;sys

dimensieloze energiefractie voor ruimteverwarming die de preferente opwekker levert aan het systeem.

Het resulterende opwekkingsrendement bij een bivalent systeem wordt bepaald volgens:

stcrt-2022-3912-5.png

Indien er twee niet-preferente opwekkers zijn, geldt:

stcrt-2022-3912-6.png

waarin:

ηH;gen;sys

dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement op primaire energie;

FH;gen;sys

dimensieloze energiefractie voor ruimteverwarming die de preferente opwekker levert aan het systeem;

ηH;gen;sys;pref

dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement op primarie energie van de preferente opwekker, bepaald volgens 1.1.1 of 1.1.2;

ηH;gen;sys;npref;n

dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement op primaire energie van de n-de niet preferente opwekker, bepaald volgens 1.1.1 of 1.1.2.

De rekenregels in deze bijlage voorzien voor de categorie utiliteitsbouw in niet meer dan twee niet-preferente toestellen. Hierbij is ηH;gen;sys;pref het met de omrekenfactor fP;del gecorrigeerde rendement voor de preferente opwekker.

1.2 Distributierendement

Het distributierendement is gelijk aan het distributierendement zoals berekend in 14.3 van NEN 7120, met inachtneming van onderstaande wijzigingen:

Blz. 154, 14.3.3.1 Rekenwaarden intern distributierendement [WN, WB]

(incl. NEN 7120/C2)

Voeg toe onder opmerking 1:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement vervalt in tabel 14.2 het type verwarmingssysteem ‘Overige installaties, opties: verwarming via individueel splitsysteem of VRV-systeem’

Vervang:

Voor een installatie in de categorie woningbouw met een installatie met een buffervat in het verwarmingscircuit, dat buiten de verwarmde ruimten is opgesteld, heeft de dimensieloze aftrekpost voor het interne distributierendement, ηH;dis;int;sto, de waarde 0,03.

door:

Voor een installatie in de categorie woningbouw, bij nieuwbouw, met een installatie met een buffervat in het verwarmingscircuit, dat buiten de verwarmde ruimten is opgesteld, heeft de dimensieloze aftrekpost voor het interne distributierendement, ηH;dis;int;sto, de waarde 0,03.

Blz. 157–160, 14.3.3.2.2 Factoren voor de bepaling van distributierendementen [UN, UB]

Vervang in de voetnoot onder tabel 14.5 de tekst onder c:

c Voor systemen waarbij de vereiste luchtinblaastemperatuur wordt verkregen door het mengen van een verwarmde en een gekoelde luchtstroom.

door:

c Voor systemen in nieuwbouw waarbij de vereiste luchtinblaastemperatuur wordt verkregen door het mengen van een verwarmde en een gekoelde luchtstroom.

14.3.4 Extern distributierendement gebouwgebonden warmtelevering op afstand [A]

Blz. 160–162, 14.3.4.1 Rekenregels [A]

Vervang:

Voor gebouwgebonden verwarmingssystemen met distributieleidingen buiten het gebouw maar op het perceel, bedraagt het distributierendement van het verwarmingssysteem, ηH;dis;ext, 0,75, indien geen gebruik wordt gemaakt van onderstaande bepalingswijze.

door:

Voor gebouwgebonden verwarmingssystemen met distributieleidingen buiten het gebouw maar op het perceel wordt gebruik gemaakt van onderstaande bepalingswijze.

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement of indien geen gebruik wordt gemaakt van onderstaande bepalingswijze, bedraagt het distributierendement van het verwarmingssysteem, ηH;dis;ext, 0,75.

stcrt-2022-3912-7.png

waarin:

ηH;dis;sys

dimensieloze distributierendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement;

ηH;dis

dimensieloze distributierendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 14.3 uit NEN 7120.

1.3 Afgifterendement

Het afgifterendement wordt bepaald volgens 14.2 van NEN 7120, met inachtneming van onderstaande wijzigingen:

Blz. 149–152, 14.2.3 Rekenwaarden afgifterendement [A]

Vervang (tekst incl. NEN 7120/C2):

Bij toepassing van een combinatie van afgiftesystemen of Rc-waarden in een rekenzone (voor de categorie utiliteitsbouw) of in de woonkamer (voor de categorie woningbouw) wordt het rekenkundig gemiddelde van de desbetreffende systemen gebruikt, waarbij de afgiftesystemen een gelijk gewicht hebben.

door:

Bij toepassing van een combinatie van afgiftesystemen of Rc-waarden in een rekenzone (voor de categorie utiliteitsbouw) of in de woonkamer (voor de categorie woningbouw) wordt het rekenkundig gemiddelde van de desbetreffende systemen gebruikt, waarbij de afgiftesystemen een gelijk gewicht hebben.

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement is bij toepassing van een combinatie van afgiftesystemen het systeem waarmee de meeste warmte wordt afgegeven bepalend.

Voeg toe, na opmerking 3:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt geen onderscheid gemaakt naar de hoogte van de ruimte in de rekenzone en worden uitsluitend de rekenwaarden toegepast voor een hoogte van de ruimte tot 8 m.

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement worden voor de categorie woningbouw de volgende vereenvoudigingen toegepast:

– De opties voor radiatorverwarming en/of convectorverwarming voor een buitenraam (2c, 2d) en voor een binnenwand (2e) vervallen. Bij radiatorverwarming en/of convectorverwarming is enkel optie 2b van toepassing.

– Voor alle vormen van vloerverwarming en/of wandverwarming en/of betonkern-activering wordt alleen de optie ‘in binnenvloer of binnenwand’ (2h) benut.

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement worden voor de categorie utiliteitsbouw de volgende vereenvoudigingen toegepast:

– De opties voor radiatorverwarming en/of convectorverwarming voor een binnenwand (2e) vervallen. Bij radiatorverwarming en/of convectorverwarming voor een binnenwand is enkel optie 2b van toepassing.

– Voor de categorie utiliteitsbouw vervalt voor vloerverwarming en/of wandverwarming en/of betonkern-activering de optie ‘in buitenvloer of buitenwand’ (2f en 2g) en wordt alleen de optie ‘in binnenvloer of binnenwand’ (2h) benut.

stcrt-2022-3912-8.png

waarin:

ηH;em;sys

dimensieloze afgifterendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement;

ηH;em

dimensieloze afgifterendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 14.2 uit NEN 7120.

1.4 Correctie hulpenergie

De correctie (voor hulpenergie) bedraagt:

stcrt-2022-3912-9.png

waarin:

ηH;sys;cor

dimensieloze correctie voor hulpenergie voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement.

2. Verwarmingssysteem voor overige functies, niet lokaal

Het systeemrendement voor ‘verwarmingssystemen voor overige functies, niet lokaal’ wordt op een vergelijkbare wijze bepaald als het systeemrendement voor ‘verwarmingssysteem voor woonfunctie, niet lokaal’ zoals beschreven onder 1 in deze bijlage.

3. Lokaal verwarmingssysteem

Het systeemrendement voor ‘lokaal verwarmingssysteem’ wordt op een vergelijkbare wijze bepaald als het systeemrendement voor ‘verwarmingssysteem voor woonfunctie, niet lokaal’ zoals beschreven onder 0 in deze bijlage.

4. Warmtapwatersysteem

Het systeemrendement voor ‘warmtapwatersysteem’ wordt voor ieder systeem als volgt bepaald:

stcrt-2022-3912-10.png

waarin:

ηW;sys

dimensieloze systeemrendement voor warmtapwater;

QW;nd;zi;mi

netto warmtebehoefte ten behoeve van warm tapwater in maand mi, van systeem si in MJ, bepaald volgens hoofdstuk 19 van NEN 7120 met inachtneming van onderstaande bepalingen;

EW;ci

de hoeveelheid gebruikte energie ten behoeve van warm tapwater, voor maand mi, systeem si, die de opwekker van energiedrager ci betrekt in MJ, bepaald volgens hoofdstuk 19 van NEN 7120 met inachtneming van onderstaande bepalingen;

WW;aux

elektrisch hulpenergiegebruik van het distributiesysteem voor eventueel aanwezige circulatiepompen, in MJ/jaar, bepaald volgens hoofdstuk 19 van NEN 7120 met inachtneming van onderstaande bepalingen;

fP;del

dimensieloze primaire energiefactor bepaald wordt volgens tabel 5.4 van NEN 7120.

In deze bepalingsmethode wordt bij toepassing van een warmtekrachtinstallatie het te hanteren opwekkingsrendement, ηW;gen;0 vervangen door ηW;gen;0;sys,waarvoor geldt:

stcrt-2022-3912-11.png

waarin:

ηH;gen;0;sys

dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement op onderwaarde;

εchp;th

dimensieloze jaargemiddelde thermisch omzettingsgetal van de warmtekrachtinstallatie op bovenwaarde bepaald wordt volgens tabel 14.17 van NEN 7120;

εchp;el

dimensieloze jaargemiddelde elektrisch omzettingsgetal van de warmtekrachtinstallatie op bovenwaarde bepaald wordt volgens tabel 14.17 van NEN 7120;

fP;del

dimensieloze primaire energiefactor bepaald wordt volgens tabel 5.4 van NEN 7120.

De netto warmtebehoefte voor warm tapwater (QW;nd;si;mi), de hoeveelheid gebruikte energie ten behoeve van warm tapwater (EW;ci) en de jaarlijkse hoeveelheid gebruikte elektrische hulpenergie ten behoeve van warm tapwater (WW;aux) worden bepaald volgens hoofdstuk 19 van NEN 7120, met inachtneming van onderstaande wijzigingen:

19 Bepaling energiegebruik warm tapwater [A]

19.1 Energiegebruik warmtapwatersysteem [A]

Blz. 236–237, 19.1.1 Principe [A]

Vervang:

Een warmtapwatersysteem valt niet altijd samen met een rekenzone: één systeem kan meer rekenzones omvatten en één rekenzone kan meer systemen bevatten.

door:

Een warmtapwatersysteem valt niet altijd samen met een rekenzone: één systeem kan meer rekenzones omvatten en één rekenzone kan meer systemen bevatten. Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement geldt voor de categorie utiliteitsbouw dat een rekenzone slechts één systeem bevat; voor de categorie woningbouw kan één woning of logiesfunctie niet zijnde een logiesgebouw of woonwagen maximaal 2 systemen bevatten (namelijk: apart voor keuken en badruimte, of gezamenlijk).

19.3.3 Rekenwaarden [A]

Blz. 246–258, 19.3.3.1 Rekenwaarden afgifterendement [WN, WB]

Voeg toe boven tabel 19.2:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt uitgegaan van dinw groter dan 10 mm. Voor de lengte van de uittapleiding zijn de mogelijkheden beperkt tot de volgende drie opties:

– Lengte uittapleiding kleiner dan 2 m

waarden volgens tabel 19.2 voor lengte uittapleiding van 0 tot 2 m

– Lengte uittapleiding van 2 tot 6 m

waarden volgens tabel 19.2 voor lengte uittapleiding van 4 tot 6 m

Lengte uittapleiding groter dan 6 m

forfaitaire waarden volgens methode b.

19.4.3 Intern plus extern distributierendement warmtapwatersysteem [A]

Blz. 252, 19.4.3.1 Principe [A]

Voeg toe onder de laatste alinea van 19.4.3.1:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt bij aanwezigheid van circulatieleidingen uitsluitend gebruik gemaakt van de forfaitaire waarden voor het distributierendement van een warmtapwatersysteem volgens 19.4.3.3.

19.4.4 Conversierendement [A]

Blz. 258, 19.4.4.1 Principe conversierendement [A]

Voeg toe onder de laatste alinea van 19.4.4.1:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de forfaitaire waarden voor het conversierendement van een warmtapwatersysteem volgens 19.4.4.3.

19.5 Warmteterugwinning uit douchewater [A]

Blz. 261–263, 19.5.3 Rekenwaarden [A]

Voeg toe boven tabel 19.9:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement bedraagt de correctiefactor voor het thermisch rendement 0,85.

19.6 Warmtebijdrage duurzaam energiesysteem aan warmtapwaterbereiding [A]

Blz. 263–265, 19.6.1 Principe [A]

Voeg toe boven opmerking 2:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt verondersteld dat uitsluitend voorverwarmer zonneboiler-systemen worden toegepast.

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt bij woongebouwen, waarbij een deel van de woningen aangesloten is op een collectieve zonneboiler, de berekening uitgevoerd alsof alle woningen op de collectieve zonneboiler zijn aangesloten.

19.6.3 Bijdrage zonneboilersysteem

Blz. 265–268, 19.6.3.1 Rekenregel

Vervang:

Fsh;ob,x is de dimensieloze beschaduwingsreductiefactor, bepaald volgens 21.3;

door:

Fsh;ob,x is de dimensieloze beschaduwingsreductiefactor, bepaald volgens 21.3; ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt hierbij uitsluitend uitgegaan van ‘minimale belemmering’;

Voeg toe boven opmerking 4:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt de bepaling van de jaarlijkse zonbijdrage van de zonneboiler aan warm tapwater

QW;sol;45zuid;an uitsluitend ontleend aan tabel 19.10 en tabel 19.11.

Blz. 271–272, 19.6.5 Rekenregel PVT-systemen

Vervang:

FPVT;th is de thermische reductiefactor voor PVT-systemen, bepaald volgens tabel 19.12 voor met enkel glas afgedekte PVT-sytemen en tabel 19.13 voor onafgedekte PVT-systemen;

door:

FPVT;th is de thermische reductiefactor voor PVT-systemen; ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement bedraagt deze waarde 0,90; voor andere toepassingen bepaald volgens tabel 19.12 voor met enkel glas afgedekte PVT-systemen en tabel 19.13 voor onafgedekte PVT-systemen;

19.7 Rendement warmteopwekking warm tapwater [A]

Blz. 276–279, 19.7.3.1 Energiefractie en opwekkingsrendement – normatieve Nederlandse methode (Gaskeur) [A]

Vervang in de toelichting onder tabel 19.16:

b Correctiefactor voor collectieve warmtebron of regeneratie van een individuele bodemwarmtewisselaar, volgens de in bijlage D gegeven methode. Indien dit niet van toepassing is csource = 1,0.

door:

b Correctiefactor voor collectieve warmtebron of regeneratie van een individuele bodemwarmtewisselaar, volgens de in bijlage D gegeven methode. Indien dit niet van toepassing is csource = 1,0. Voor bestaande bouw, bij de bepaling van het systeemrendement, heeft csource de waarde 1,0.

19.7.5 Rekenregels en rekenwaarden voor collectieve systemen, opgebouwd uit verschillende toestellen en/of componenten [A]

Blz. 283–287, 19.7.5.2.1 Opwekkingsrendement van de warmteopwekking voor warmtapwaterbereiding [A]

Vervang:

Bepaal het opwekkingsrendement voor warmtapwaterbereiding, van opwekker gi, gecorrigeerd voor verliezen van de warmwatervoorraad en van het leidingwerk en de eventuele externe warmtewisselaar volgens onderstaande vergelijking:

door:

Bepaal voor nieuwbouw het opwekkingsrendement voor warmtapwaterbereiding, van opwekker gi, gecorrigeerd voor verliezen van de warmwatervoorraad en van het leidingwerk en de eventuele externe warmtewisselaar volgens onderstaande vergelijking:

Vervang:

Indien de verliezen van de warmwatervoorraad en van het leidingwerk en de eventuele externe warmtewisselaar niet bekend zijn, moet het opwekkingsrendement voor warmtapwaterbereiding, van opwekker gi, worden bepaald volgens:

door:

Bepaal voor nieuwbouw, indien de verliezen van de warmwatervoorraad en van het leidingwerk en de eventuele externe warmtewisselaar niet bekend zijn, of voor bestaande bouw bij de bepaling van het systeemrendement het opwekkingsrendement voor warmtapwaterbereiding, van opwekker gi, volgens:

19.8.2 Hulpenergie warmtapwatersysteem (distributie) [A]

Blz. 291, 19.8.2.1 Principe [A]

Voeg toe onder b) verwarmingslint;

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt de eventuele aanwezigheid van verwarmingslint verwaarloosd.

19.8.3 Hulpenergie warmtapwatertoestellen (opwekking) [A]

Blz. 294, 19.8.3.3 Rekenwaarden [A]

Voeg toe na de laatste alinea:

Bij de bepaling van het systeemrendement, worden uitsluitend de rekenwaarden Paux;gen;e = 10 W en Paux;gen;v;spec = 1 W / kW toegepast.

19.8.4 Hulpenergie zonne-energiesysteem [A]

Blz. 295, 19.8.4.1 Principe [A]

Voeg toe na de laatste alinea:

Bij de bepaling van het systeemrendement, wordt geen elektrisch hulpenergiegebruik voor vorstbeveiliging in rekening gebracht.

21 Klimaatgegevens [A]

Blz. 304, 21.2 Getalswaarden [A]

Voeg toe:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement worden hellingshoeken van zonnestroompanelen en zonnecollectoren in veelvouden van 15 graden ingevoerd.

Bijlage I

(normatief)

Rekenregels bepaling bijdrage actieve thermische duurzame energie aan warm tapwater en ruimteverwarming

I.2 Rekenregel bijdrage thermische zonne-energie aan warm tapwater

Vervang:

Fsh;ob,x is de dimensieloze beschaduwingsreductiefactor, bepaald volgens 21.3;

door:

Fsh;ob,x is de dimensieloze beschaduwingsreductiefactor, bepaald volgens 21.3; ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt hierbij uitsluitend uitgegaan van ‘minimale belemmering’;

Voeg toe boven opmerking 2:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt uitsluitend uitgegaan van warmteopslag in een onverwarmde ruimte.

Blz. 409, I.5 Rekenwaarden

Voeg toe onder tabel I.2:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt in tabel I.2 uitsluitend uitgegaan van collectortype vlakke plaat met glas/kunststof afdekking, spectraal selectief.

Voeg toe onder tabel I.3:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt in tabel I.3 uitsluitend uitgegaan van collectortype vlakke plaat met glas/kunststof afdekking, spectraal selectief.

Voeg toe onder tabel I.4:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt in tabel I.4 uitsluitend uitgegaan van geïsoleerde leidingen.

Voeg toe onder tabel I.5:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt in tabel I.5 uitsluitend uitgegaan van naverwarming indirect met gas gestookt / 24-uurs elektrisch.

5. Koelsysteem

Het systeemrendement voor ‘koelsysteem’ wordt voor ieder systeem bepaald volgens de volgende formule:

stcrt-2022-3912-12.png

waarin:

ηC;sys

dimensieloze systeemrendement voor koeling;

ηC;gen;sys

dimensieloze opwekkingsrendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement op onderwaarde bepaald volgens 5.1;

ηC;dis;sys

dimensieloze distributierendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 5.2;

ηC;em;sys

dimensieloze afgifterendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 5.3;

ηC;sys;cor

dimensieloze correctie voor hulpenergie voor koeling voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 5.4.

5.1 Opwekkingsrendement

Het opwekkingsrendement ηC;gen wordt bepaald volgens onderstaande hoofdstukken. Ten behoeve van de systeemrendementen worden de opwekkingsrendementen uitgedrukt in het rendement op primaire energie zoals beschreven in 0.

Voor systemen met een WKK gelden de bepalingen in 0 voor de bepaling van het opwekkingsrendement op primaire energie. Voor systemen met meer dan één opwekker gelden de bepalingen in 0.

5.1.1 Opwekkingsrendement

Per opwekker wordt het opwekkingsrendement ηC;gen bepaald volgens paragraaf 17.5 van NEN 7120, met inachtneming van onderstaande wijzigingen:

17.5 Opwekkingsrendement koelsysteem [A]

Blz. 220, 17.5.1 Principe opwekkingsrendement [A]

Voeg toe na de laatste alinea:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt voor de categorie woningbouw maximaal één koudeopwekker aanwezig verondersteld en worden voor de categorie utiliteitsbouw maximaal twee koudeopwekkers aanwezig verondersteld.

Blz. 224–226, 17.5.4 Rekenregels energiefracties en opwekkingsrendement [A]

Voeg toe na de laatste alinea:

Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement zijn voor de categorie woningbouw twee typen koudeopwekker mogelijk:

– compressiekoelmachine zonder verdere specificaties;

bodemkoeling (alleen als er een warmtepomp voor ruimteverwarming is).

Voor iedere opwekker wordt het gevonden opwekkingsrendement gecorrigeerd met de omrekeningsfactor naar primaire energie

stcrt-2022-3912-13.png

waarin:

ηC;gen;sys

dimensieloze opwekkingsrendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement op onderwaarde;

ηC;gen

dimensieloze opwekkingsrendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement;

fP;del

dimensieloze primaire energiefactor bepaald wordt volgens tabel 5.4 van NEN 7120.

5.1.2 Opwekkingsrendement WKK

Voor een warmtekrachtinstallatie is het te hanteren opwekkingsrendement gelijk aan:

stcrt-2022-3912-14.png

waarin:

ηC;gen;sys

dimensieloze opwekkingsrendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement op primarie energie;

εchp;th

dimensieloze jaargemiddelde thermisch omzettingsgetal van de warmtekrachtinstallatie op bovenwaarde bepaald wordt volgens tabel 14.17 van NEN 7120;

εchp;el

dimensieloze jaargemiddelde elektrisch omzettingsgetal van de warmtekrachtinstallatie op bovenwaarde bepaald wordt volgens tabel 14.17 van NEN 7120;

fP;del

dimensieloze primaire energiefactor bepaald wordt volgens tabel 5.4 van NEN 7120.

5.1.3 Opwekkingsrendement bivalente systemen

Bij een bivalent systeem geldt voor de energiefractie van het preferente toestel:

stcrt-2022-3912-15.png

waarin:

FC;gen;sys

dimensieloze energiefractie voor koeling die de preferente opwekker levert aan het systeem.

Het resulterende opwekkingsrendement bij een bivalent systeem wordt bepaald volgens:

stcrt-2022-3912-16.png

waarin:

ηC;gen;sys

dimensieloze opwekkingsrendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement;

FC;gen;sys

dimensieloze energiefractie voor koeling die de preferente opwekker levert aan het systeem;

ηC;gen;sys;pref

dimensieloze opwekkingsrendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement op primaire energie van de preferente opwekker, bepaald volgens 5.1.1 of 5.1.2;

ηC;gen;sys;npref

dimensieloze opwekkingsrendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement op primaire energie van de niet preferente opwekker, bepaald volgens 5.1.1 of 5.1.2.

5.2 Distributierendement

Het distributierendement is gelijk aan het distributierendement zoals berekend in 17.3 van NEN 7120.

stcrt-2022-3912-17.png

waarin:

ηC;dis;sys

dimensieloze distributierendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement;

ηC;dis

dimensieloze distributierendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 17.3 uit NEN 7120.

5.3 Afgifterendement

Het afgifterendement is gelijk aan het afgifterendement zoals berekend in 17.2 van NEN 7120.

stcrt-2022-3912-18.png

waarin:

ηC;em;sys

dimensieloze afgifterendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement;

ηC;em

dimensieloze afgifterendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 17.2 uit NEN 7120.

5.4 Correctie hulpenergie

De correctie (voor hulpenergie) bedraagt:

stcrt-2022-3912-19.png

waarin:

ηC;sys;cor

dimensieloze correctie voor hulpenergie voor koeling voor berekening van het systeemrendement.

6. Ventilatiesysteem met ventilatiecapaciteit > 5.000 m3/h, uitgedrukt in W/(dm3/s)

De SFP voor een ventilatiesysteem wordt voor ieder systeem bepaald volgens de volgende formule:

stcrt-2022-3912-20.png

waarin:

SFP

Specific Fan Power in W/(dm3/s);

Pnom,el

nominaal vermogen van de elektromotor van de ventilator zoals vermeld op het typeplaatje of bepaald volgens 7.3.3.2.3 uit NEN 8088-1 in W;

qv,max

maximale luchtvolumestroom van de ventilator volgens het typeplaatje in dm3/s.

1. Verwarmingssysteem

De waarde voor de energieprestatie wordt voor ieder verwarmingssysteem bepaald volgens de volgende formule:

EHeatingSystem = (EH – EH;WKK) / QH;nd;

waarin:

EHeatingSystem

de indicator voor de waarde voor energieprestatie van het systeem voor ruimteverwarming

[-]

EH

de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor ruimteverwarming, voor alle betrokken toestellen en inclusief hulpenergie

[kWh]

EH;WKK

de naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit door een installatie voor warmtekrachtkoppeling die het gevolg is van de productie van warmte ten behoeve van ruimteverwarming

[kWh]

QH;nd

de netto warmtebehoefte voor ruimteverwarming, met verrekening van interne warmtelast (QH;int) en zonnewarmtewinst (QH;sol), maar zonder verrekening van terugwinbare verliezen van het ruimteverwarmingssysteem (QH;ls)

[kWh]

1.1 Hoeveelheid primaire energie (EH)

Voor de bepaling van de hoeveelheid primaire energie wordt verwezen naar hoofdstuk 7 van de NTA8800, waarbij:

QH;nd

energiebehoefte voor verwarming volgens paragraaf 7.2.1 van de NTA8800

QH;int

interne warmtewinst volgens paragraaf 7.5 van de NTA8800

QH;sol

warmtewinst door opvallende zonnestraling volgens paragraaf 7.6 van de NTA8800

QH;ls

bepaling van terugwinbare verliezen van alle subsystemen volgens paragraaf 9.2.5.1 van de NTA8800

1.2 De naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit door WKK (EH;WKK)

Voor de bepaling van de bijdrage van (micro)warmtekracht wordt verwezen naar paragraaf 16.4 van de NTA8800.

1.3 Netto warmtebehoefte voor ruimteverwarming (QH:nd)

De netto warmtebehoefte voor ruimteverwarming is te bepalen op basis QH-getallen.

Als (γH <=0 en QH;gn >0) of γH > 2 dan QH;nd = 0

In andere gevallen:

QH;nd = Q;H;ht;H;gn * Q;H;gnγH

warmtebalansverhouding volgens paragraaf 7.8.2 van de NTA8800

Q;H;gn

totale warmtewinst voor verwarming volgens paragraaf 7.2.3 van de NTA8800

Q;H;ht

totale warmteoverdracht voor verwarming volgens paragraaf 7.2.3 van de NTA8800

η;H;gn

benuttingsfactor voor warmtewinst volgens paragraaf 7.8.2 van de NTA8800

2. Koelsysteem

De waarde voor de energieprestatie wordt voor ieder koelsysteem bepaald volgens de volgende formule:

ECoolingSystem = EC / QC;nd

Waarin:

ECoolingSystem

de indicator voor de waarde voor energieprestatie van het systeem voor ruimtekoeling

[-]

EC

de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor ruimtekoeling, voor alle betrokken toestellen en inclusief hulpenergie

[kWh]

QC;nd

de koudebehoefte voor ruimtekoeling, met verrekening van interne warmtelast (QC;int) en zonnewarmtewinst (QC;sol),maar zonder verrekening van terugwinbare verliezen van het ruimteverwarmingssysteem (QC;ls)

[kWh]

2.1. Hoeveelheid primaire energie (EC)

Voor bepaling van de primaire energie wordt verwezen naar hoofdstuk 10 van de NTA8800.

2.2. Koudebehoefte (QC:nd)

Voor bepaling van de koudebehoefte wordt verwezen naar paragraaf 7.2.2 van de NTA8800.

3. Warmtapwatersysteem

De waarde voor de energieprestatie wordt voor ieder warmtapwatersysteem bepaald volgens de volgende formule:

EDomesticHotWater = (EW – EW;WKK) / QW;nd

Waarin:

EDomesticHotWater

de indicator voor de waarde voor energieprestatie van het systeem voor warm tapwater

[-]

EW

de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor warm tapwater, voor alle betrokken toestellen en inclusief hulpenergie

[kWh]

EW;WKK

de naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit door een WKK-installatie die het gevolg is van de productie van warmte ten behoeve van warm tapwater

[kWh]

QW;nd

de netto warmtebehoefte voor warm tapwater

[kWh]

3.1 Hoeveelheid primaire energie (EW)

Voor de bepaling van de hoeveelheid primaire energie wordt verwezen naar hoofdstuk 13 van de NTA8800.

3.2 De naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit door WKK (EW;WKK)

Voor de bepaling van de bijdrage van (micro)warmtekracht wordt verwezen naar paragraaf 16.4 van de NTA8800.

3.3 Netto warmtebehoefte voor warmtapwater (QW:nd)

Voor de bepaling van de netto warmtebehoefte voor warmtapwater wordt verwezen naar paragraaf 13.2.2 van de NTA8800.

4. Ventilatiesysteem

De waarde van de energieprestatie wordt voor ieder ventilatiesysteem bepaald volgens de volgende formule:

EVentilationSystem = EV / qv;ODA;req

waarin:

EVentilationSystem

de indicator voor de waarde voor energieprestatie van het ventilatiesysteem

[kWh/(m3/s)]

EV

de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor het ventilatiesysteem

[kWh]

qv;ODA;req

benodigde luchtvolumestroom van buitenlucht

[m3/u]

4.1. Hoeveelheid primaire energie (EV)

Voor bepaling van de primaire energie wordt verwezen naar hoofdstuk 11 van de NTA8800.

4.2. Benodigde luchtvolumestroom van buitenlucht (qv;ODA;req)

Voor bepaling van de benodigde luchtvolumestroom van de buitenlucht wordt verwezen naar paragraaf 11.2.2 t/m 11.2.5 van de NTA8800.

5. Ingebouwde verlichting

De waarde van de energieprestatie wordt voor ieder systeem voor verlichting bepaald volgens de volgende formule:

ELighting = EL / Ag [kWh/m2]

waarin:

ELighting

de indicator voor de waarde voor energieprestatie van het systeem voor verlichting

[-]

EL

de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor verlichting, inclusief parasitair energiegebruik

[kWh]

Ag

gebruiksoppervlakte

[m2]

5.1. Hoeveelheid primaire energie (EL)

Voor de bepaling van de primaire energie wordt verwezen naar hoofdstuk 14 van de NTA8800.

5.2. Gebruiksoppervlakte (Ag)

Voor bepaling gebruiksoppervlakte wordt verwezen naar paragraaf 6.6 van de NTA8800.

L

Bijlage IX wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE IX BIJ ARTIKEL 5.45.11, DERDEVIERDE LID VAN DEZE REGELING (WERKWIJZE VOOR DE ERKENDE ENERGIELABELDESKUNDIGEKLASSENINDELING ENERGIELABEL WONINGEN)

1 Algemene beschrijving

Degene die een verzoek wil indienen voor een energielabel voor een woning (hierna: energielabelplichtige) logt in op de internet applicatie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Hij of zij krijgt hier zijn/haar woning te zien met vooraf ingevulde gegevens en het daarbij horende voorlopige energielabel. Deze zijn ingevuld op basis van gegevens van het Kadaster en het Woononderzoek Nederland (WoOn) van de Rijksoverheid. In het geval de gegevens onbekend zijn, is er een onderbouwde aanname gedaan.

De energielabelplichtige heeft de mogelijkheid om de gegevens te wijzigen. Via de internet applicatie krijgt de hij of zij te zien welke woningkenmerken hij/zij moet onderbouwen. Dit zijn in principe de kenmerken die afwijken van bouwjaarwaarde. De erkende energielabeldeskundige ontvangt van de energielabelplichtige het verzoek om de aangeleverde bewijsstukken te controleren en te certificeren.

De erkende energielabeldeskundige certificeert, na controle en goedkeuring, de kenmerken waarvoor bewijsstukken zijn aangeleverd. Hij legt zijn beoordeling en daarop betrekking hebbende correspondentie vast in de internetapplicatie van RVO.nl. Indien de bewijsstukken voldoen aan de gestelde eisen geeft de erkende deskundige dit aan in de internetapplicatie. Na certificering wordt een definitief energielabel gegenereerd en door RVO.nl afgegeven.

1.1 Woningkenmerken

De volgende woningkenmerken worden onderscheiden in de internetapplicatie.

Algemene woningkenmerken

Nr

Woningkenmerk

Woningkenmerkwaarde

A1

Woningtype

Eengezinswoning (EG):

– Vrijstaand;

– 2 onder 1 kap woning;

– Rijwoning.

Meergezinswoningen (MG):

– Appartement, met 1 woonlaag

– Appartement, met 2 of meer woonlagen

A2

Woningsubtype

Subwoningtypen rijwoning:

– Tussenwoning;

– Hoekwoning.

Subwoningtypen MG:

– Hoekwoning onder dak;

– Tussenwoning onder dak;

– Hoekwoning op tussenverdieping;

– Tussenwoning op tussenverdieping;

– Hoekwoning onderste bouwlaag;

– Tussenwoning onderste bouwlaag;

– Tussenwoning onder dak en op onderste bouwlaag;

– Hoekwoning onder dak en op onderste bouwlaag.

B1

Bouwjaar

Bouwjaarklasse:

– t/m 1945;

– 1946 t/m 1964;

– 1965 t/m 1974;

– 1975 t/m 1982;

– 1983 t/m 1987;

– 1988 t/m 1991;

– 1992 t/m 1999;

– 2000 t/m 2005;

– 2006 t/m 2013;

– 2014 t/m heden.

B2

Renovatie

Is woning extreem goed (na) geïsoleerd? ja/nee

C

Woonoppervlakte

Per woningtype ranges met m² woonoppervlakte

Energetische woningkenmerken

Nr

Woningkenmerk

Woningkenmerkwaarde

1

Beglazing leefruimte

Glastype:

– Enkelglas;

– Dubbelglas;

– HR glas;

– Drievoudig HR-glas*

2

Beglazing slaapruimte

Glastype:

– Enkelglas;

– Dubbelglas;

– HR glas;

– Drievoudig HR-glas*

3

Isolatie gevel

Woningen t/m 1991:

– Is er sprake van naisolatie gevel? [ja/nee]

Woningen 1992 t/m heden: geen invoer benodigd

Extreem goede (na) isolatie* (alle bouwjaren)

4

Isolatie dak

Woningen t/m 1991:

– Is er sprake van naisolatie dak? [ja/nee]

Woningen 1992 t/m heden: geen invoer benodigd

Extreem goede (na) isolatie* (alle bouwjaren)

5

Isolatie vloer

Woningen t/m 1991:

– Is er sprake van naisolatie vloer? [ja/nee]

Woningen 1992 t/m heden: geen invoer benodigd

Extreem goede (na) isolatie* (alle bouwjaren)

6

Verwarmingstoestel

– Individuele CV-ketel, installatiejaar voor 1998

– Individuele CV-ketel, installatiejaar in of na 1998

– Gaskachels

– Warmtepomp

– Stadsverwarming

– Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar voor 1998 (bij appartementen)

– Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar in of na 1998 (bij appartementen)

7

Tapwatertoestel

Aparte warmtapwatervoorziening?

– Nee;

– Ja, een geiser;

– Ja, een elektrische boiler.

8

Ventilatiesysteem

Woningen t/m bouwjaar 1999:

– Is er sprake van een mechanisch ventilatiesysteem? [ja/nee]

– Is er een gebalanceerd ventilatiesysteem aanwezig*?

Woningen vanaf bouwjaar 2000:

– Is er sprake van een gebalanceerd ventilatiesysteem? [ja/nee]

9

Zonne-energiesysteem

Zonneboilers:

– Is er sprake van een zonneboiler systeem? [ja/nee]

Zonnepanelen (PV systeem):

– Is er sprake van een PV systeem? [ja/nee], zo ja:

○ Aantal m2.

* de opties met een * verschijnen alleen als er bij B2 aangegeven is dat er sprake is van een extreem goed (na)geïsoleerde woning.
1.2 Kwaliteitsniveau en bewijsstukken

Het minimale kwaliteitsniveau voor het definitieve energielabel is gebaseerd op het volgende principe:

De energielabelplichtige dient bewijsmateriaal te overleggen voor alle kenmerken van de woning die afwijken van de oorspronkelijke bouwjaarkenmerkwaarden. Om te voorkomen dat de administratieve lasten voor een energielabelplichtige te hoog worden, is het soms toegestaan om één of meerdere bewijzen achterwege te laten. De internetapplicatie geeft aan welke en hoeveel bewijsstukken aangeleverd dienen te worden.

Als de energielabelplichtige heeft aangegeven dat er sprake is van een ‘extreem’ goed geïsoleerde woning dient de hij of zij hiervoor altijd bewijsmateriaal aan te leveren.

De erkende energielabeldeskundige ontvangt van de energielabelplichtige het verzoek om de aangeleverde bewijsstukken te controleren en te certificeren.

Tabel 1: Klassenindeling energielabel woningen naar primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr)

Letter of lettercombinatie

Primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr)

A++++

Kleiner of gelijk aan 0,00

A+++

0,01 t/m 50,00

A++

50,01 t/m 75,00

A+

75,01 t/m 105,00

A

105,01 t/m 160,00

B

160,01 t/m 190,00

C

190,01 t/m 250,00

D

250,01 t/m 290,00

E

290,01 t/m 335,00

F

335,01 t/m 380,00

G

Groter dan 380,00

2 Werkzaamheden erkende energielabeldeskundige

De werkzaamheden voor de erkende energielabeldeskundige zijn:

  • 1.

    Een erkende energielabeldeskundige beoordeelt of de bewijsstukken ter onderbouwing van de door de energielabelplichtige van een energielabel ingevoerde woninggegevens voldoende zijn. Als dit niet het geval is, koppelt hij dit terug naar de energielabelplichtige via de internetapplicatie en vraagt om andere (betere) bewijsstukken.

  • 2.

    Zodra de bewijsstukken voldoende zijn bevonden, certificeert de erkende energielabeldeskundige de gegevens.

  • 3.

    Het definitieve energielabel wordt op basis van de gecertificeerde gegevens van de erkende energielabeldeskundige automatisch in de applicatie gegenereerd en geregistreerd.

2.1 Controle door erkende energielabeldeskundige

De erkende energielabeldeskundige ontvangt de woninggegevens ter controle van de energielabelplichtige. De erkend energielabeldeskundige controleert de aangeleverde bewijsstukken en na zijn goedkeuring certificeert hij deze bewijsstukken. Als de erkend deskundige constateert dat een of meerdere bewijstukken ontbreken en/of hij is niet akkoord met een of meerdere aangeleverde bewijsstukken, vraagt hij de energielabelplichtige voor het betreffende kenmerk een (beter) bewijsstuk aan te leveren. Als er geen (betere) bewijsstukken door de energielabelplichtige (kunnen) worden aangeleverd, wijst de erkend deskundige hem of haar er op te kiezen voor een woningkenmerkwaarde die hoort bij de bouwjaarklasse voor dat specifieke kenmerk.

2.1.1 Algemene werkwijze

De erkende energielabeldeskundige gaat bij een aanvraag als volgt te werk.

stcrt-2022-3912-21.png
Figuur 1 Processchema controle en certificatie gegevens door erkende energielabeldeskundige

De erkende energielabeldeskundige moet op alle kenmerkwaarden waarvoor bewijslast geldt akkoord geven. Indien de aangeleverde bewijsstukken akkoord zijn, kunnen deze gecertificeerd worden. Vragen om aanvullende bewijsstukken gaan in principe via de internetapplicatie, maar contact tussen energielabelplichtige en erkende energielabeldeskundige kan ook per telefoon en mail plaatsvinden. Indien geen (goed) bewijsstuk geleverd kan worden, wordt voor dit kenmerk de bouwjaarwaarde aangehouden.

2.2 Bewijsstukken

Het indienen van bewijsstukken is noodzakelijk om de kwaliteit van het definitieve energielabel te kunnen borgen. Onder bewijsstukken worden bijvoorbeeld verstaan foto’s van een installatie of een factuur. Het is voor een erkende energielabeldeskundige niet nodig de woning ter plaatse te bezoeken en kan dus altijd op afstand handelen. Hij dient de betreffende bewijsstukken (en daarmee de kenmerkwaarde) op afstand te controleren via de internet applicatie. Uitsluitend de volgende vier soorten documenten en stukken kunnen als bewijsstuk dienen: foto’s, facturen, bouwdocumenten en rapporten of aankoopdocumenten.

2.2.1 Foto

Een foto dient van voldoende kwaliteit te zijn om het betreffende onderdeel of kenmerk duidelijk te kunnen herkennen.

In hoofdstuk 3 wordt aangegeven wat de minimale eisen zijn om foto’s als bewijsstuk te kunnen gebruiken.

2.2.2 Facturen

Op een factuur dient duidelijk omschreven te zijn wat de maatregel is. Daarnaast dient het adres van de betreffende woning vermeld te zijn.

In hoofdstuk 3 wordt aangegeven wat de minimale eisen zijn om facturen als bewijsstukken te kunnen gebruiken.

2.2.3 Bouwdocumenten

Onder bouwdocumenten worden verstaan alle relevante tekeningen, revisiestukken of EPC-berekeningen. Het moet aannemelijk zijn dat de geschetste situatie ook echt gerealiseerd is. Dit kan, naar beoordeling van de erkende energielabeldeskundige, betekenen dat aanvullende foto’s nodig zijn ter onderbouwing van de bewijsstukken. In hoofdstuk 3 wordt aangegeven wat de minimale eisen zijn om bouwdocumenten als bewijsstukken te kunnen gebruiken.

2.2.4 Rapporten of aankoopdocumenten

Rapporten zijn bijvoorbeeld bouwkundige inspectie- of taxatierapporten. Een aankoopdocument kan zijn de verkoopbrochure of woninginformatiemap bij de aankoop van de woning.

De kenmerken van de woning die in deze stukken beschreven zijn – en waarvoor ze als bewijsstukken ingediend worden – moeten helder omschreven zijn en er mag geen discussie zijn of bepaalde woningkenmerken wel of niet aanwezig zijn. Bij twijfel of onduidelijkheid kan aanvullende onderbouwing nodig zijn met behulp van foto’s.

In hoofdstuk 3 wordt aangegeven wat de minimale eisen zijn om rapporten en aankoopdocumenten (hierna: rapporten) als bewijsstukken te kunnen gebruiken.

2.2.5 Wat te doen bij tegenstrijdige bewijsstukken?

De erkende energielabeldeskundige dient bij het aanleveren van tegenstrijdige bewijsstukken dit terug te koppelen aan de energielabelplichtige. Hij vraagt hem of haar de juiste gegevens te verstrekken en/of toe te lichten waarom de situatie wel juist is. Het wordt aan de kennis en kunde (en ervaring) van de erkende energielabeldeskundige overgelaten om hier een zo objectief mogelijk oordeel over te vellen.

Alle gegevenswisseling in de internetapplicatie ten behoeve van het goedkeuren van de bewijsstukken zal worden bewaard in de applicatie, dus ook afgekeurde bewijsstukken of (abusievelijk) verkeerd verstrekte informatie. Dit wordt gedaan omdat de gegevenswisseling leidt tot het wel of niet goedkeuren van het aangeleverde bewijs. Echter, indien een energielabelplichtige per ongeluk een verkeerde foto upload kan hij deze wel verwijderen.

2.2.6 Verantwoordelijkheid aangeleverde bewijsstukken

Het is geen taak van de erkende energielabeldeskundige om fraude met het aanleveren van bewijsstukken aan te tonen. Het is de verantwoordelijkheid van de energielabelplichtige dat hij/zij naar waarheid bewijsstukken aanlevert (vergelijkbaar met de belastingaangifte).

2.3 Onderbouwing van bevindingen

De erkende energielabeldeskundige heeft bij elk woningkenmerk waarvoor bewijslast aangeleverd moet worden, de mogelijkheid om opmerkingen te maken. Dit kan hij gebruiken ter onderbouwing of motivatie van zijn keuze om bepaalde bewijsstukken goed- of juist af te keuren. Daarnaast moet de erkende energielabeldeskundige, wanneer hij een kenmerkwaarde goedkeurt, een toelichting toevoegen waarom hij deze goedkeurt. Indien de erkende energielabeldeskundige bewijsstukken afkeurt, geeft hij de energielabelplichtige de mogelijkheid om nieuwe bewijsstukken aan te leveren of, als dat niet lukt, te kiezen voor een woningkenmerkwaarde die hoort bij de bouwjaarklasse voor dat specifieke kenmerk.

Nadat de erkende energielabeldeskundige zijn opmerkingen en toelichting gemaakt heeft, geeft hij een opdracht in de internetapplicatie van RVO.nl om zijn bevindingen vast te leggen en het woningkenmerk te certificeren.

3 Controle van bewijsstukken

De erkende energielabeldeskundige volgt onderstaande aanwijzingen waar het gaat om controle en certificatie van de bewijsstukken. De energielabelplichtige hoeft niet voor een woningkenmerk alle type bewijsstukken aan te leveren. Dus indien foto’s voldoende bewijs vormen voor het aanwezig zijn van het betreffende woningkenmerk, dan is geen aanvullende factuur of bouwbrochure benodigd.

De erkende labeldeskundige controleert de algemene woningkenmerken (bouwjaar en woning(sub)type) alleen als deze gewijzigd zijn ten opzichte van het voorlopige label (bijvoorbeeld via Google Streetview).

3.1 Extreem goed (na-)geïsoleerde woning

Er is sprake van ‘extreem’ goede (na-)isolatie bij een woning als:

  • de gevels en/of daken en/of vloeren een Rc-waarde hebben gelijk aan of groter 3.0 m2K/W; of

  • de gevels en/of daken en/of vloeren een isolatiedikte hebben groter dan de dikten gegeven in tabel 3.1;

    of

  • leefruimte en/of slaapruimte is (zijn) voorzien van 3 voudig HR-glas.

In onderstaande tabel wordt de minimale dikte voor de Rc-waarden ≥ 3,0 m2K/W aangegeven bij de toepassing van de verschillende isolatiematerialen.

Tabel 3.1 Minimale dikte isolatiemateriaal voor Rc ≥ 3.0 m2K/W

Isolatiemateriaal

Richtwaarde benodigde dikte isolatiemateriaal voor Rc ≥ 3.0 m2K/W.

Glaswol/Steenwol/EPS plaat/PIR- en PUR gespoten

> 12 cm

PIR- en PUR platen

> 8 cm

‘Extreem’ goede (na) isolatie van gevels, vloeren en daken moet altijd via facturen, documenten en/of rapporten worden aangetoond. In geval van drievoudig HR-glas kan ook worden volstaan met foto’s.

3.2 Beglazing

De invoermogelijkheden voor beglazing zijn:

  • Enkelglas;

  • Dubbelglas;

  • HR-glas;

  • Drievoudig HR-glas.

Tevens wordt onderscheid gemaakt tussen de beglazing van de leefruimten en de beglazing van de slaapruimten. De energielabelplichtige moet dit duidelijk aangeven bij de geleverde bewijsstukken.

  • Leefruimte: vertrekken van de woning ingericht voor een langdurig verblijf tijdens de dag, met uitsluiting van de sanitaire voorzieningen, bergingen, wasruimten, etc.. Voorbeelden zijn de woonkamer, studieruimte, eetkeuken, eethoek.

  • Slaapruimte: vertrekken van de woning ingericht als slaapkamer, met uitzondering van de vertrekken die eveneens als leefruimte zijn bedoeld (b.v. bij kamers en studio’s).

Foto’s

Indien als bewijsstukken foto’s worden aangereikt, dient hierop ten minste te zien te zijn dat het enkel glas of dubbel glas betreft. In het geval van HR-glas moet op de foto de vermelding dat het HR-glas is en bij drievoudig HR-glas de vermelding dat het HR+++ is, op de afstandhouder in het glas te zien zijn (Afb.1) of moet duidelijk te zien zijn dat de coating in het glas aanwezig is (Afb.2).

stcrt-2022-3912-22.png
Afb. 1 Aanduiding HR++ glas op afstandshouder
  • Het aantal glaslagen is visueel (op foto) te herkennen en het best waarneembaar door er bij het maken van de foto een vlammetje (aansteker) voor te houden. 2 reflecties betekent één glaslaag, 4 reflecties betekent twee glaslagen en 6 reflecties betekent drie glaslagen.

  • De coating kan herkend worden door een brandende zaklamp of (aansteker)vlammetje voor de ruit te houden. In geval van dubbelglas zijn er 4 reflecties waar te nemen. Hierbij moet er schuin op het raam worden gekeken. Indien mogelijk wordt dit zowel aan de binnenzijde en buitenzijde gedaan, omdat de coating niet altijd goed zichtbaar is. HR coating wordt in de spouw aangebracht. Indien het aanstekervlammetje of de brandende zaklamp voor de ruit wordt gehouden, heeft de tweede of de derde reflectie een andere kleur dan de overige reflecties. Dit is de spouwzijde van de binnenruit of van de buitenruit.

Het aantal reflecties en de afwijkende kleur van de tweede of derde reflectie moet duidelijk waarneembaar zijn op de foto. Is dit niet zichtbaar, dan is het dubbel glas.

stcrt-2022-3912-23.png
Afb. 2 Aantonen HR coating door verkleuring van de reflectie (links de derde reflectie, rechts de tweede)

Drievoudig HR-glas bestaat uit 3 lagen glas, met twee HR-coatings, veelal op positie 2 en 5. Positie 5 is de spouwzijde van de binnenruit. Positie 2 is de spouwzijde van de buitenruit. In de afstandshouder staat vaak de codering HR+++ vermeld.

Facturen, documenten en rapporten

Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk aangegeven zijn dat het HR-glas betreft. Als een U-waarde genoteerd staat, kan onderstaande tabel aangehouden worden.

De tabel gaat ervan uit dat enkel glas altijd eenvoudig aangetoond kan worden door foto’s. Er wordt dus onderscheid gemaakt tussen dubbel glas, HR-glas en 3-voudig HR glas.

Tabel 3.2 Onderscheid glastypen bij 2 glaslagen

Beglazing

U-waarde glas

Glastype

> 2.3 W/m2K

Dubbel glas

≤ 2.3 W/m2K

HR-glas (2 glasvlakken)

≤ 0,7 W/m2K

3 voudig HR-glas (3 glasvlakken)

3.3 Isolatie

De invoermogelijkheden voor isolatie bij woningen vóór 1992 zijn:

  • Geen na-isolatie;

  • Wel na-isolatie;

  • ‘Extreem’ goede na-isolatie.1

De invoermogelijkheid voor isolatie is bij woningen na 1992 t/m 2013:

  • 'Extreem’ goede (na)-isolatie.2

3.3.1 Gevel

Gevels kunnen op drie plaatsen nageïsoleerd zijn: aan de binnenkant, aan de buitenkant en/of in de spouw.

De aanwezigheid van na-isolatie is als volgt te achterhalen:

  • Na-isolatie in de spouw is te herkennen aan boorgaten in de gevel, met name op de kruisingen van lint- en stootvoegen. Soms ook aan uitgehakte stenen in een regelmatig patroon. Wanneer het voegwerk integraal is vervangen, is niet meer te zien of er nageïsoleerd is. In dat geval dient ander bewijsmateriaal aangeleverd te worden (facturen, rapporten, etc.). Bij na-isolatie van alleen de spouw kan er geen sprake zijn van ‘extreem’ goede isolatie.

  • Na-isolatie aan de buitenzijde is te herkennen aan een verdikking van de gevel dichtbij de kozijnen. De isolatie is dan vaak afgewerkt met een pleisterlaag of steenstrips. Indien er twijfel is, dient ander bewijsmateriaal aangeleverd te worden (facturen, rapporten, etc.).

  • Na-isolatie aan de binnenzijde is te herkennen aan een verdikking van de gevel dichtbij de kozijnen (aan de binnenkant). De isolatie kan aangetoond worden door de dikte van de constructie op te meten nabij kozijnen en/of deuropeningen en door te herleiden wat de muurdikte was zonder isolatie. Van de gemeten totale dikte moet de dikte van binnen- en buitenblad en de spouw afgetrokken worden. Indien er twijfel is bij de erkend deskundige, dient hij aanvullend ander bewijsmateriaal te vragen aan de energielabelplichtige (facturen, rapporten, etc.).

Als de gevel niet uit metselwerk bestaat, zullen bewijsstukken van de energielabelplichtige van het definitieve energielabel uitsluitsel moeten geven.

Foto’s

Op de foto moeten de boorgaten (patroon) in de gevel, het patroon van uitgehakte stenen of andere aanwijzingen die duiden op na-isolatie duidelijk zichtbaar zijn. Als met behulp van de muurdikte de aanwezigheid aangetoond moet worden, dienen op de foto de verdikking bij kozijnen, de dikte van de constructie en het metselwerk zichtbaar te zijn.

stcrt-2022-3912-24.png
Afb. 3 Boorgat in de gevel
stcrt-2022-3912-25.png
Afb. 4 Totale constructiedikte (in 3 stappen)

Facturen, documenten en rapporten

Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk en herkenbaar aangegeven staan dat de gevel nageïsoleerd is. Ook moet duidelijk blijken dat het geplaatst is bij het betreffende adres.

3.3.2 Dak

Daken kunnen op 3 manieren nageïsoleerd zijn: onder de dakconstructie (al dan niet met luchtspouw), op de dakconstructie of (bij platte daken) bovenop de dakbedekking. In veel gevallen is de isolatie niet meer zichtbaar en zal, naast een foto, aanvullend of ander bewijsmateriaal aangeleverd moeten worden (facturen, rapporten, etc.).

stcrt-2022-3912-26.png
Afb. 5 Schuindakisolatie op de dakconstructie (A) en onder de dakconstructie met (C) en zonder (B) spouw

Mogelijke plaatsen of manieren om dakisolatie aan te tonen:

  • Een foto van isolatie zichtbaar bij onafgewerkte delen (achter schotten, bij doorvoeringen of op een vliering);

  • Een foto van isolatie bij de gevelaansluitingen;

  • De dikte van de constructie, gemeten bij dakramen (let op opstaande randen);

  • De dikte van de isolatie tegen het dakbeschot, gemeten bij de gordingen (zie Afb.6), het nog zichtbare deel van de gording opmeten en elders de gehele gordingdikte.

stcrt-2022-3912-27.png
Afb. 6 Isolatie op vliering tussen de gordingen

Foto’s

Op de foto moet aannemelijk gemaakt zijn dat isolatie aanwezig is.

Facturen, documenten en rapporten

Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk en herkenbaar aangegeven staan dat het dak nageïsoleerd is. Ook moet duidelijk blijken dat het geplaatst is bij het betreffende adres.

3.3.3 Vloer of kruipruimte

Vloeren kunnen op 3 manieren (na)geïsoleerd zijn: op de vloer,onder de vloer tegen het dek of op de bodem van de kruipruimte. Vloerisolatie is vaak zichtbaar in de kruipruimte, in de kelder of bij de vloerdoorvoeringen in een (meter)kast.

De volgende situaties kunnen aangetroffen worden:

  • Isolatie in of op de vloer;

  • Isolatie in de kruipruimte, bijvoorbeeld met luchtkussens, parels, schelpen, PUR, etc.

stcrt-2022-3912-28.png
Afb. 7 Isolatie in de vloer
stcrt-2022-3912-29.png
Afb. 8 Isolatie in de kruipruimte, met respectievelijk isolatiedekens, parels en schelpen

Foto’s

Op de foto moet de isolatie duidelijk zichtbaar zijn.

Facturen, documenten en rapporten

Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk en herkenbaar aangegeven staan dat het gaat om vloer- of kruipruimte-isolatie. Ook moet duidelijk blijken dat het is aangebracht bij het betreffende adres.

3.4 Verwarmingstoestel

De invoermogelijkheden voor het verwarmingstoestel zijn:

  • Individuele CV-ketel, installatiejaar vóór 1998;

  • Individuele CV-ketel, installatiejaar in of na 1998;

  • Gaskachels;

  • Warmtepomp;

  • Stadsverwarming;

  • Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar vóór 1998 (alleen bij appartementen);

  • Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar in of na 1998 (alleen bij appartementen).

Foto’s

Indien als bewijsstukken foto’s worden aangereikt, dient hierop duidelijk vermeld te zijn om wat voor toestel het gaat. Als het een individuele of collectieve CV-ketel betreft moet achterhaald kunnen worden wat het installatiejaar is. De achtergrond hierbij is dat er vanuit gegaan wordt dat in de periode voor 1998 vooral VR-ketels geplaatst werden en vanaf 1998 vooral HR-ketels. Als het installatiejaar niet bekend is, kan de erkende energielabeldeskundige dus uitsluitsel over het toegepaste toestel krijgen door middel van een foto van het type ketel of keurmerksticker.

Tabel 3.3 Onderscheid type CV-ketel

CV-ketels individueel en collectief

Type

Invoer opwekkingstoestel

CR- of VR-ketel

installatiejaar vóór 1998

HR100, HR104 of HR107-ketel

installatiejaar in of na 1998

stcrt-2022-3912-30.png
Afb. 9 CV-ketel met HR keur (HR107)
stcrt-2022-3912-31.png
Afb. 10 Typeplaatje CV-ketel met bouwjaar 2007 (YoP = Year of Production)
stcrt-2022-3912-32.png
Afb. 11 a. Stadsverwarmingsunit (tevens tapwater) b. Secundaire stadsverwarmingsaansluiting (alleen CV)
Toelichting bij afleverset stadsverwarming (Afb.11a)

De unit heeft in totaal zes aansluitingen, wat duidt op een unit voor zowel verwarming als voor warmtapwater. De rode en blauwe aansluiting (rechts) zijn voor het verwarmingssysteem. De middelste twee koperen leidingen zijn de koudwateraanvoer- en warmwaterleiding. En de linker twee leidingen zijn de aansluitingen op het stadsverwarmingssysteem. In de afleverset zit een warmtemeter en een warmtewisselaar voor de warmtapwaterbereiding.

Facturen, documenten en rapporten

Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk aangegeven staan welk type toestel geplaatst is en op welke datum. Er dient zonder twijfel uit opgemaakt te kunnen worden wat voor opwekkingstoestel het betreft. Dat betekent dat in het geval van een CV-ketel vaak ook de typeaanduiding nodig is. Bij stadsverwarming kan een foto van een energierekening (levering warmte) als bewijs worden gezien.

3.4.1 Niet in de keuze voorkomende toestellen

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van toestellen die niet in de keuzelijst voorkomen. De tweede kolom geeft aan hoe het toestel aangemerkt moet worden.

Tabel 3.4 Niet in de keuze voorkomende CV-toestellen

Niet genoemde CV-toestellen

Toestel

Invoeren als

Individuele micro-WKK (HRe-ketel)

‘Individuele CV-ketel, installatiejaar in of na 1998’

Collectieve WKK

‘Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar in of na 1998’

Individuele biomassa CV-ketel (houtpellet, bio-ethanol, houtvergassers, etc.)

‘Individuele CV-ketel, installatiejaar vóór 1998’

Collectieve biomassa CV-ketel (houtpellet, bio-ethanol, houtvergassers, etc.)

‘Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar vóór 1998’

3.5 Tapwatertoestel

De invoermogelijkheden voor het tapwatertoestel zijn:

  • Geen aparte warmtapwater voorziening;

  • Geiser;

  • Elektrische boiler.

Het betreft altijd het hoofdtoestel voor tapwater. Close-in boilers of quookers in de keuken tellen dus niet mee.

Foto’s

Als het warmwatertoestel geen geiser en ook geen elektrische boiler is, komt men altijd uit op ‘geen aparte warmtapwatervoorziening’. De geiser en de elektrische boiler kunnen herkend worden met behulp van onderstaande foto’s. In het geval dat de foto van de energielabelplichtige van het definitieve energielabel afwijkt van deze onderstaande foto’s, dan kan de optie ‘geen aparte warmtapwatervoorziening’ worden gekozen.

stcrt-2022-3912-33.png
Afb. 12 Elektrische boiler (links) en geiser (rechts)
Facturen, documenten en rapporten

Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk aangegeven staan welk type toestel geplaatst is en op welke datum. Er dient zonder twijfel uit opgemaakt te kunnen worden dat het een geiser, een elektrische boiler of een ander toestel voor warmtapwater betreft.

Niet in de keuze voorkomende toestellen

Alle niet in de keuze voorkomende toestellen worden aangemerkt als ‘Geen aparte warmtapwater voorziening’.

3.6 Ventilatiesysteem

De invoermogelijkheden voor ventilatie (voor woningen tot en met bouwjaar 1999) zijn:

  • Wel mechanische afzuiging;

  • Geen mechanische afzuiging;

  • Gebalanceerde ventilatie (alleen indien woning ‘extreem’ goed (na) geisoleerd is).

De invoermogelijkheden voor ventilatie voor woningen vanaf bouwjaar 2000 zijn:

  • Wel gebalanceerde ventilatie;

  • Geen gebalanceerde ventilatie.

Bij woningen vanaf bouwjaar 2000 duidt de aanwezigheid van gevelroosters in of boven de kozijnen op mechanische afzuiging zonder balansventilatie en wordt dus gekenmerkt als ‘geen gebalanceerde ventilatie’. Het maakt dan niet uit of deze roosters CO2, tijd en/of drukgestuurd zijn.

Foto’s

Op de foto moet duidelijk de ventilatieunit staan met, bij balansventilatie, herkenbaar de vier kanaalaansluitingen voor toevoerlucht, retourlucht, aanzuig- en afblaaslucht. Een ventilatieunit voor mechanische afzuiging (Afb.13) heeft vaak 2, maar soms ook 3 of 4 kanaalaansluitingen.

stcrt-2022-3912-34.png
Afb. 13 Ventilatieunit voor enkel mechanische afzuiging
stcrt-2022-3912-35.png
Afb. 14 Ventilatieunit voor mechaniche toe- en afvoer van lucht (gebalanceerd ventilatiesysteem)
Facturen, documenten en rapporten

Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk aangegeven staan welk type ventilatiesysteem geplaatst is. Indien nodig (bij twijfel), dient de typeaanduiding van de ventilatieunit vermeld te zijn.

3.7 Zonne-energiesysteem

De invoermogelijkheden voor zonne-energiesysteem zijn:

  • Wel of geen zonneboiler aanwezig;

  • Wel of geen PV-panelen aanwezig (m2 opgeven).

3.7.1 Zonneboiler

Voor een zonneboiler wordt enkel aangegeven of deze wel of niet aanwezig is. Een foto van de collector op dak van de betreffende woning is voldoende. Is dat niet mogelijk dan dient op andere wijze aangetoond te worden dat er een zonneboiler aanwezig is, bijvoorbeeld door middel van facturen.

Foto’s

Uit de foto moet blijken dat het een zonneboiler betreft. Bij vacuümbuizen is dat duidelijk. Bij plaatcollectoren dient de foto van voldoende kwaliteit te zijn om onderscheid te kunnen maken tussen (zwarte) zonnepanelen en zonnecollectoren.

stcrt-2022-3912-36.png
Afb. 15 Zonneboiler met vacuümbuizen (links) en vlakke plaat collectoren (rechts)

Facturen, documenten en rapporten

Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk aangegeven staan dat het een zonneboiler betreft. Ook moet duidelijk blijken dat het geplaatst is bij het betreffende adres.

3.7.2 PV-panelen

Bij PV-panelen wordt, indien aanwezig, ook aangegeven hoeveel m2 het betreft. Omdat zonnepanelen verschillende afmetingen hebben, kan dit niet makkelijk bepaald worden aan de hand van foto’s en zal in de meeste gevallen aanvullende bewijsstukken nodig zijn.

Foto’s

Uit de foto moet blijken hoeveel panelen er geplaatst zijn en hoe groot de panelen zijn. Dat kan bij benadering, bijvoorbeeld door dakpannen te tellen. Deze zijn standaard ongeveer 20-25 cm breed en 30-35 cm hoog. Let wel op dat de schuine plaatsing van de panelen een vertekend beeld kan geven.

Voor panelen op platte daken of daken zonder (zichtbare) dakpannen kan enkel worden volstaan met foto’s waarbij door middel van een meetlint de afmetingen duidelijk gemaakt zijn.

Facturen, documenten en rapporten

Bij facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk aangegeven staan dat het zonnepanelen (PV) betreft en daarbij aangegeven het aantal panelen en de afmetingen per paneel (bijvoorbeeld door bijgeleverde documentatie, met herleidbare typeaanduiding). Ook moet duidelijk blijken dat het geplaatst is bij het betreffende adres.

stcrt-2022-3912-37.png
Afb. 16 PV-panelen met afmeting van ongeveer 1,55 x 0,80 m (4,5 pan hoog, 4 pannen breed)

Facturen, documenten en rapporten

Indien het aantal vierkante meter niet duidelijk van de foto opgemaakt kan worden – of omdat bijvoorbeeld geen foto’s gemaakt kunnen worden – dient de energielabelplichtige facturen of andere documenten aan te leveren om de oppervlakte van de PV-panelen te onderbouwen. Dit moet duidelijk uit de stukken op te maken zijn, bijvoorbeeld door vermelding van het aantal panelen en de afmeting per paneel.

4. Rapportage

De erkende energielabeldeskundige legt zijn bevindingen vast in de rapportage van de internetapplicatie. Deze bevat de volgende gegevens:

  • Gegevens van de erkende energielabeldeskundige:

    • Naam en adres van het bedrijf, alsmede de naam van de erkende energielabeldeskundige.

    • Datum van de registratie.

    • (Digitale) handtekening van de erkende energielabeldeskundige.

  • Gegevens van de gecontroleerde woning:

    • Adres van de woning.

    • Door de energielabelplichtige aangeleverde woningkenmerken.

    • Door de energielabelplichtige aangeleverde bewijsstukken of onderbouwende toelichting.

  • Resultaat van de certificatie:

    • Het akkoord van de erkende energielabeldeskundige voor elk gecertificeerd woningkenmerk dat met bewijs onderbouwd is.

    • De motivatie van de erkende energielabeldeskundige voor goed- of afkeuring van de gecontroleerde bewijsstukken.

  • Alle correspondentie over de bewijsstukken (via de internetapplicatie) tussen de erkende energielabeldeskundige en de energielabelplichtige .

  • Overige informatie:

    • Algemene opmerkingen van de energielabelplichtige.

    • Algemene opmerkingen van de erkende energielabeldeskundige.

M

Bijlage X wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE X BIJ ARTIKEL 5.65.12, TWEEDEVIERDE LID, VAN DEZE REGELING (MODELKLASSENINDELING ENERGIELABEL GEBOUW)UTILITEITSGEBOUWEN

stcrt-2022-3912-38.png
stcrt-2022-3912-39.png
stcrt-2022-3912-40.png
stcrt-2022-3912-41.png
stcrt-2022-3912-42.png
stcrt-2022-3912-43.png
stcrt-2022-3912-44.png
stcrt-2022-3912-45.png
stcrt-2022-3912-46.png
stcrt-2022-3912-47.png
Tabel 1: Klassenindeling energielabel utiliteitsgebouwen voor de gebruiksfuncties 1 t/m 5 naar primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr)
 

1. kantoor

2. bijeenkomst zonder kinderdagverblijf

3. bijeenkomst met kinderdagverblijf

4. onderwijs

5. zorg zonder bed

Letter of lettercombinatie

Primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr)

A+++++

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

A++++

0,01 t/m 40,00

0,01 t/m 50,00

0,01 t/m 55,00

0,01 t/m 50,00

0,01 t/m 45,00

A+++

40,01 t/m 80,00

50,01 t/m 100,00

55,01 t/m 110,00

50,01 t/m 100,00

45,01 t/m 90,00

A++

80,01 t/m 120,00

100,01 t/m 150,00

110,01 t/m 165,00

100,01 t/m 150,00

90,01 t/m 135,00

A+

120,01 t/m 160,00

150,01 t/m 200,00

165,01 t/m 220,00

150,01 t/m 200,00

135,01 t/m 180,00

A

160,01 t/m 180,00

200,01 t/m 230,00

220,01 t/m 265,00

200,01 t/m 235,00

180,01 t/m 210,00

B

180,01 t/m 200,00

230,01 t/m 255,00

265,01 t/m 290,00

235,01 t/m 260,00

210,01 t/m 230,00

C

200,01 t/m 225,00

255,01 t/m 285,00

290,01 t/m 330,00

260,01 t/m 295,00

230,01 t/m 260,00

D

225,01 t/m 250,00

285,01 t/m 320,00

330,01 t/m 365,00

295,01 t/m 330,00

260,01 t/m 295,00

E

250,01 t/m 275,00

320,01 t/m 355,00

365,01 t/m 405,00

330,01 t/m 360,00

295,01 t/m 325,00

F

275,01 t/m 300,00

355,01 t/m 385,00

405,01 t/m 445,00

360,01 t/m 395,00

325,01 t/m 355,00

G

Groter dan 300,00

Groter dan 385,00

Groter dan 445,00

Groter dan 395,00

Groter dan 355,00

Tabel 2: Klassenindeling energielabel utiliteitsgebouwen voor de gebruiksfuncties 6 t/m 10 naar primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr)
 

6. zorg met bed

7. winkel

8. sport

9. logies

10. cel

Letter of lettercombinatie

Primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr)

A+++++

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

A++++

0,01 t/m 90,00

0,01 t/m 60,00

0,01 t/m 35,00

0,01 t/m 50,00

0,01 t/m 60,00

A+++

90,01 t/m 180,00

60,01 t/m 120,00

35,01 t/m 70,00

50,01 t/m 100,00

60,01 t/m 120,00

A++

180,01 t/m 270,00

120,01 t/m 180,00

70,01 t/m 105,00

100,01 t/m 150,00

120,01 t/m 180,00

A+

270,01 t/m 360,00

180,01 t/m 240,00

105,01 t/m 140,00

150,01 t/m 200,00

180,01 t/m 240,00

A

360,01 t/m 430,00

240,01 t/m 285,00

140,01 t/m 155,00

200,01 t/m 230,00

240,01 t/m 300,00

B

430,01 t/m 470,00

285,01 t/m 315,00

155,01 t/m 170,00

230,01 t/m 255,00

300,01 t/m 330,00

C

470,01 t/m 530,00

315,01 t/m 355,00

170,01 t/m 195,00

255,01 t/m 285,00

330,01 t/m 370,00

D

530,01 t/m 595,00

355,01 t/m 395,00

195,01 t/m 215,00

285,01 t/m 320,00

370,01 t/m 415,00

E

595,01 t/m 655,00

395,01 t/m 435,00

215,01 t/m 240,00

320,01 t/m 355,00

415,01 t/m 455,00

F

655,01 t/m 715,00

435,01 t/m 475,00

240,01 t/m 260,00

355,01 t/m 385,00

455,01 t/m 500,00

G

Groter dan 715,00

Groter dan 475,00

Groter dan 260,00

Groter dan 385,00

Groter dan 500,00

N

Bijlage XI wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XI BIJ ARTIKEL 5.7, DERDE LID, VAN DEZE REGELING (INIJKINGSTABEL VOOR DE ENERGIEPRESTATIE-INDICATOREN)

Inijkingstabel voor de energieprestatie-indicatoren

Tabel voor energieklassen voor utiliteitsgebouwen

Energieprestatie-indicator

Grenswaarden Energie-Index (EI)

Energieprestatie utiliteitsgebouwen

A

Kleiner of gelijk aan 1,05

B

1,06–1,15

C

1,16–1,30

D

1,31–1,45

E

1,46–1,60

F

1,61–1,75

G

Groter dan 1,75

[Vervallen]

O

Bijlage XV wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XVXI BIJ ARTIKEL 5.235.18, EERSTETWEEDE LID, VAN DEZE REGELING (INSPECTIEMETHODIEK AIRCONDITIONINGSYSTEMEN)

Inspectiemethodiek

Inhoud

1

Algemene beschrijving

 

1.1

Klasse-indeling

 

1.2

Installatietypen en definities

 

1.3

Steekproefgrootte

2

Inspectie

 

2.1

Pre-inspectie

 

2.2

Beoordeling systeeminformatie

 

2.3

Inspectie koudeopwekker

 

2.4

Inspectie pompen en leidingen

 

2.5

Inspectie afgifte condensorwarmte

 

2.6

Inspectie warmtewisselaars afgifte-units

 

2.7

Inspectie luchtbehandeling in de ruimte

 

2.8

Inspectie luchtbehandelingssysteem

 

2.9

Inspectie luchtinlaat

 

2.10

Inspectie regeling

 

2.11

Bemetering

 

2.12

Beoordeling grootte

 

2.13

Alternatieven

3

Beoordeling grootte

 

3.1

Bepaling van de grootte op basis van ontwerpspecificaties

 

3.2

Bepaling op basis van kengetallen

 

3.3

Schatting voor categorie 3

4

Alternatieven

 

4.1

Reductie koudevraag

 

4.2

Efficiënte opwekking

5

Rapportage

1. Algemene beschrijvingAlgemeen

1.1. KlasseInstallatietypen en -indelingsystemen

In de inspectie wordt de volgende indeling in klassen onderscheiden (op basis van het totaal opgesteld nominaal koelvermogen in een gebouw).

Totaal opgesteld nominaal koelvermogen in een gebouw

Klasse 1

12 – 45 kW

Klasse 2

45 – 270 kW

Klasse 3

> 270 kW

Een aantal onderdelen van de inspectie zijn niet voor alle installatietypen en -systemen relevant. Dit is aangegeven bij de betreffende onderdelen.

1.2. Installatietypen en definitiesSteekproefgrootte

Een aantal onderdelen van de inspectie zijn niet voor alle systemen relevant. Dit is aangegeven bij de betreffende onderdelen. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende definities:

Gekoeld watersysteem:

Koelinstallatie waarbij (een deel van) de opgewekte koude wordt getransporteerd via gekoeld water als transportmedium.

Lokale koeling:

Koelsysteem waarbij op vertrekniveau wordt gekoeld door een systeem aanvullend aan de toevoer van gekoelde ventilatielucht. Voor deze lokale koeling wordt er koude door middel van een gekoeld waternet of een koudemiddelnet gedistribueerd naar de vertrekken.

Centrale koeling:

Koelsysteem waarbij de temperatuur van de inblaaslucht centraal wordt verlaagd.

Multi-splitsysteem:

Systeem waarbij meerdere verdampers binnen in het gebouw verbonden zijn via een koudemiddelnet met een centrale condensor buiten het gebouw.

Energieopslagsysteem:

Installatie die gebruik maakt van seizoensopslag van koude en/of warmte in water. Doorgaans vindt opslag plaats in ondergrondse watervoerende zandlagen.

In een aantal gevallen moet steekproefsgewijs een controle worden verricht. De grootte van de steekproef moet dan zodanig worden gekozen dat een betrouwbaarheidsniveau van 95% bij een acceptabele foutmarge van 20% wordt bereikt.

1.3. Steekproefgrootte

In een aantal gevallen dient er steekproefsgewijs een controle te worden uitgevoerd. De grootte van de steekproef is dan afhankelijk van de grootte van de populatie. In de volgende tabel is de minimaal te hanteren steekproefgrootte weergegeven.

Grootte populatie

Grootte steekproef

1

1

2

2

5

4

10

7

25

13

50

17

100

20

500

23

>500

25

2. Inspectie

2.1. Pre-inspectie
2.1.1. Te verzamelen documentatie

Voorafgaand aan de inspectie dient informatie te worden verzameld. Doorgaans is de eigenaar of technisch beheerder van de installatie de partij die deze informatie kan verstrekken. De te verzamelen informatie bestaat uit de onderdelen zoals benoemd in de onderstaande tabel.

NB: in onderstaande tabel is tussen [ ] aangegeven onder welk diploma dit onderdeel valt.

Omschrijving

Klasse

12–45 kW

Klasse

45–270 kW

Klasse

>270 kW

1. Overzicht koelmachines inclusief locatie van alle componenten1 en vermogen [A]

v

v

v

2. Omschrijving zone-indeling [B]

n

v

v

3. Beschrijving van regeling watertemperatuur koelinstallatie [B]

n

v, alleen gekoeld water systemen

v, alleen gekoeld water systemen

4. Beschrijving van de regeling van bedrijfstijden koelinstallatie [A]

v

v

v

5. Beschrijving van de regeling van de stooklijnen voor koeling en verwarming van de zones [B]

n

v

v

6. Onderhoudslogboek koelmachine [A]

v

v

v

7. Onderhoudslogboek luchtbehandeling [A]

v

v

v

8. Energiegebruiksgegevens, inclusief de beschikbare onderbemetering [B]

n

v

v

9. Klachtenregister [B]

n

v

v

10. Monitoringsgegevens (prestatie) [B]

n

v

v

11. Ontwerpspecificaties koelinstallatie met onder andere bepaling benodigd koelvermogen, principeschema’s en revisietekeningen [B]

n

v

v

12. a) Opgave bruto vloeroppervlak, alleen indien ontwerpspecificaties niet beschikbaar zijn [A/B]

v

v

v

12. b) Opgave glasoppervlak als percentage van de gevel [B]

n

n

v

13. Monitoringsgegevens energieopslagsysteem [B]

n

v (uitsluitend energieopslag-systemen)

v (uitsluitend energieopslag-systemen)

  • 1

    de componenten omvatten ten minste: de koudeopwekker, de verdampers, de condensors, de regeling en de hoofddistributie

    v = verplicht aanwezig

    n = niet nodig voor de inspectie Terug naar link van noot.

2.1.2. Beoordeling en advies

De beoordeling van de informatie is opgenomen in de volgende paragrafen. Hier is ook het te geven advies omschreven.

2.1.3. Rapportage

Rapportage zoals omschreven in hoofdstuk 5.

2.2. Beoordeling systeeminformatie
2.2.1. Inspectie

Nummer

Inspectie

Klassen

Diploma

1

Bij de uitvoering dient de beschikbaarheid en de volledigheid van de documentatie te worden gecontroleerd.

1,2,3

Zie 2.1

2

Ga na of er regelmatig onderhoud wordt uitgevoerd. Controleer of de frequentie en de omvang van het onderhoud overeenkomt met wat gangbaar is in de sector. Tijdens de inspectie dient geverifieerd te worden of het onderhoud ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

1,2,3

A

3

Ga na of er regelmatig klachten zijn over de werking van de installatie en beoordeel of deze op een juiste wijze worden opgepakt. Hierbij dient uitsluitend gekeken te worden naar de klachten die duidelijk een relatie hebben met het energiegebruik.

2,3

B

2.2.2. Beoordeling en advies

Nummer

Beoordeling

Advies

1

Controleer of de documentatie uit tabel 2.1 beschikbaar, dan wel niet beschikbaar is.

Verplicht aanwezige informatie dient ter plaatse te worden opgesteld, of te worden aanbevolen om alsnog op te stellen.

2

Onderhoud is regelmatig wanneer het ten minste voldoet aan de eisen volgens de F-gasseninspectie. Onderhoud aan de overige componenten dient ten minste jaarlijks plaats te vinden. Controle op de uitvoering vindt plaats door controle van het logboek.

Indien er geen periodiek onderhoud plaatsvindt, dan wel de frequentie te laag is, dient aanbevolen te worden om regelmatig onderhoud uit te voeren.

3

Check of er in het klachtenregister klachten zijn die telkens terugkeren. Controleer of deze daadwerkelijk opgelost worden. Ga na of hierbij geen maatregelen zijn getroffen die in strijd zijn met de geldende Arbo-regels1.

Wanneer er geen klachtenregister wordt bijgehouden, dient aanbevolen te worden deze bij te gaan houden.

Wanneer er klachten zijn die niet opgepakt worden, dient aanbevolen te worden deze adequaat te verhelpen.

2.2.3. Rapportage

Rapportage zoals omschreven in hoofdstuk 5.

2.3. Inspectie koudeopwekker
2.3.1. Inspectie

Nummer

Inspectie

Klassen

Diploma

1

Lokaliseer de componenten van de koelinstallatie en controleer de directe omgeving van deze componenten op belemmeringen voor een goede werking.

1,2,3

A

2

Controleer of het principeschema overeenkomt met de werkelijke situatie.

2,3

A

3

Controleer of de koudemiddelleidingen tussen koelmachine en verdamper(s) geïsoleerd zijn (multi-splitsystemen). Controleer daarnaast bij de koudemiddelleidingen in de buitenlucht de staat van de isolatie.

1,2,3 (met uitzondering van energieopslag)

A

4a

Vergelijk de prestatie van de koelinstallatie zoals opgenomen in de documentatie, met de prestaties van een nieuw gelijkwaardig systeem.

1

A

4b

Vergelijk de prestatie van de koelinstallatie zoals opgenomen in de documentatie, met de prestaties van een nieuw gelijkwaardig systeem.

2,3

B

5

Beoordeel de prestatie van het energieopslagsysteem aan de hand van de gemiddelde deltaT tussen de onttrekking en de injectie.

2,3 (alleen energieopslag)

B

2.3.2. Beoordeling en advies

Nummer

Beoordeling

Advies

1

Er is sprake van een belemmering van de koelinstallatie, wanneer de werking van de installatie beïnvloedt wordt.

Wanneer er sprake is van belemmeringen, dan aanbevelen deze te verwijderen.

2

Controleer bij de controle van het principeschema met name of de zone-indeling overeenkomt met de werkelijke situatie. Aandachtspunt hierbij zijn met name wijzigingen die zijn aangebracht ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.

Wanneer er verschillen zijn tussen de werkelijke situatie en het principeschema, dient aanbevolen te worden het principeschema te updaten.

3

Let bij controle van de isolatie van koudemiddelleidingen bij de buitenleidingen met name op veroudering van de isolatie als gevolg van ultraviolette straling (UV-straling).

Bij ongeïsoleerde leidingen of een slechte toestand van de isolatie dient aanbrengen of vervangen van de isolatie te worden aanbevolen.

4

Bepaal de efficiency (COP1) van de huidige opwekker volgens de specificaties en vergelijk dit met wat realistisch is voor een gelijke schaalgrootte bij de huidige stand der techniek. De te bereiken besparing is gelijk aan:

(1-COPhuidig/COPstand der techniek) x 100%.

Geef aan welke besparing te bereiken valt door vervanging van de installatie.

5

Bepaal de gemiddelde deltaT aan de hand van de volgende formule:

DeltaT = geladen energiehoeveelheid (warmte of koude)/(1,16* verpompte waterhoeveelheid in verwarmings- respectievelijk koelbedrijf)

Een gemiddelde deltaT van minder dan 3°C (voor koeling en/of verwarming) duidt op een niet optimaal werkende installatie.

In geval van een niet goed ontworpen of niet goed functionerende installatie, dient te worden aanbevolen dat de installatie wordt gecontroleerd en/of opnieuw ingeregeld.

  • 1

    Coëfficient Of Performance (gedefinieerd als eenheden opgewekte koude per gebruikte eenheden energie input) Terug naar link van noot.

2.3.3. Rapportage

Rapportage zoals omschreven in hoofdstuk 5.

2.4. Inspectie pompen en leidingen
2.4.1. Inspectie

Nummer

Inspectie

Klassen

Diploma

1

Controleer in gekoeld watersystemen of de koudwaterleidingen en appendages daar waar toegankelijk geïsoleerd zijn. Beoordeel tevens de staat van de isolatie.

1,2,3

A

2

Bepaal het verschil tussen de aanvoertemperatuur en de retourtemperatuur en vergelijk deze met de ontwerpspecificaties.

2,3

A

2.4.2. Beoordeling en advies

Nummer

Beoordeling

Advies

1

Een goede isolatie van gekoeld waterleidingen is dampdicht en omsluit de volledige leiding of appendage.

Wanneer de leidingen niet geïsoleerd zijn, of de isolatie beschadigd is, dient vervanging of het aanbrengen van isolatie te worden aanbevolen.

2

Meet het temperatuurverschil tussen de aanvoer en retourtemperatuur. Vergelijk dit met de ontwerpspecificaties. Wanneer deze niet beschikbaar zijn, mag een verschil tussen de aanvoer en retourtemperatuur van 6°C worden verondersteld. Is het temperatuurverschil meer dan 2°C kleiner dan de (veronderstelde) uitgangspunten, is er sprake van een significante afwijking. Deze controle dient uitgevoerd te worden wanneer de koelinstallatie op ten minste 30% van het vermogen draait. Wanneer deze gegevens gemonitord worden, kan deze data worden gebruikt.

Bij een significante afwijking dient te worden aanbevolen dat de installatie opnieuw wordt ingeregeld.

2.4.3. Rapportage

Rapportage zoals omschreven in hoofdstuk 5.

2.5. Inspectie afgifte condensorwarmte
2.5.1. Inspectie

Nummer

Inspectie

Klassen

Diploma

1

Lokaliseer de condensorunits en controleer de toestand (onder andere vervuiling) en de werking van de installatie.

1,2,3

A

2

Controleer of de unit zonder belemmeringen door gebouwen, installaties of anderszins lucht kan aanzuigen.

1,2,3

A

3

Controleer of de lucht die aangezogen wordt niet reeds verwarmd is door andere bronnen.

1,2,3

A

4

Wanneer de condensors in bedrijf zijn, controleer dan de draairichting van de ventilatoren, voor zover er 230/400 V draaistroommotoren zijn toegepast.

2,3

A

5

Controleer de afkoeling van het koelwater over de koeltoren, indien dit zonder risico op legionella besmetting kan plaatsvinden.

2,3

B

2.5.2. Beoordeling en advies

Nummer

Beoordeling

Advies

1

Let met name op of de lucht zich voldoende vrij door de condensors kan bewegen.

Bij afwijkingen dient herstel/reiniging aanbevolen te worden.

2

Let met name op of de lucht voldoende vrij kan worden aangezogen en afgeblazen. Bij plaatsing naast of tussen hoge gebouwen bestaat het risico van kortsluiting van de lucht, waardoor afgeblazen lucht opnieuw wordt aangezogen.

Bij het niet voldoende vrij kunnen aanzuigen van lucht, dient aanbevolen te worden de condensor te verplaatsen dan wel de luchtstroom aan te passen.

3

Er is sprake van (voor)verwarmde lucht, wanneer de lucht die wordt aangezogen door de condensors deels bestaat uit uitblaaslucht uit de luchtbehandeling of uit rookgassen vanuit een verwarmingsinstallatie.

Bij het niet kunnen aanzuigen van onverwarmde lucht, dient aanbevolen te worden de condensor te verplaatsen dan wel de andere verwarmingsbron te verplaatsen.

4

De draairichting van condensorventilatoren is correct wanneer de lucht van onderaf naar boven wordt gezogen. Bij verticale condensors is de correcte richting aangegeven op de condensors.

Wanneer de draairichting incorrect is, beveel dan aan de draairichting om te keren.

5

Meet het temperatuurverschil tussen het water dat de koeltoren ingaat en dat de koeltoren verlaat. Vergelijk dit met de ontwerpspecificaties. Wanneer deze niet beschikbaar zijn, kan een temperatuurverschil van 6°C worden verondersteld als ontwerpwaarde. Wanneer het verschil meer dan 2°C kleiner is dan de (veronderstelde) ontwerpuitgangspunten, is er sprake van een te kleine afkoeling.

Bij een te kleine afkoeling dient te worden aanbevolen de koeltoren te inspecteren op vervuiling.

2.5.3. Rapportage

Rapportage zoals omschreven in hoofdstuk 5.

2.6. Inspectie warmtewisselaars afgifte-units
2.6.1. Inspectie

Nummer

Inspectie

Klassen

Diploma

1

Controleer de warmtewisselaars in de ruimtes op vervuiling. Deze controle dient steekproefsgewijs te worden uitgevoerd.

1,2,3

A

2

Wanneer er niet aantoonbaar onderhoud plaatsvindt aan de ruimte-units, dienen de filters steekproefsgewijs gecontroleerd te worden.

1,2,3

A

2.6.2. Beoordeling en advies

Nummer

Beoordeling

Advies

1

Let op of de lucht voldoende goed kan circuleren over de warmtewisselaar van de binnenunits in de ruimtes.

Bij vervuiling dient aanbevolen te worden de installaties te laten reinigen.

2

Onderhoud van de binnenunits kan worden aangetoond door onder andere het logboek, waarin omschreven is welke onderhoud is uitgevoerd. Wanneer dit niet of onvoldoende plaatsvindt dienen de filters te worden geïnspecteerd en visueel te worden beoordeeld.

Wanneer deze (overmatig) vervuild zijn, dient aanbevolen te worden dat de filters vervangen worden en dat dit periodiek gecontroleerd wordt.

2.6.3. Rapportage

Rapportage zoals omschreven in hoofdstuk 5.

2.7. Inspectie luchtbehandeling in de ruimte
2.7.1. Inspectie

Nummer

Inspectie

Klassen

Diploma

1

Wanneer er regelmatig klachten zijn betreffende tocht of luchtstroming dan dient de locatie en het type van inblaas- en afzuigroosters steekproefsgewijs te worden gecontroleerd.

1,2,3

A

2

Controleer steekproefsgewijs of het luchtbehandelingssysteem zich nog in de oorspronkelijke toestand bevindt. Let met name op afdichtingen, en/of belemmeringen van inblaasopeningen.

1,2,3

A

2.7.2. Beoordeling en advies

Nummer

Beoordeling

Advies

1

Controleer in geval van klachten over tocht in luchtstroming of de inblaasroosters in de ruimtes werkelijk inblaasroosters zijn en of er voor de afzuiging gebruik gemaakt is van afzuigroosters.

Wanneer de roosters onjuist geplaatst zijn of een onjuist type rooster is gebruikt, dient aanbevolen te worden dit te verhelpen.

2

Er is sprake van significante afwijkingen van de ontwerptoestand van het luchtbehandelingssysteem wanneer roosters zich (half) boven wanden bevinden en/of ze deels of geheel zijn afgedekt. Dit is vaak het gevolg van verbouwingen of klachten.

In geval van significante afwijkingen dient aanbevolen te worden deze te verhelpen.

2.7.3. Rapportage

Rapportage zoals omschreven in hoofdstuk 5.

2.8. Inspectie luchtbehandelingssysteem

Deze paragraaf dient alleen te worden uitgevoerd wanneer de luchttemperatuur actief verlaagd kan worden3.

2.8.1. Inspectie

Nummer

Inspectie

Klassen

Diploma

1

Controleer de frequentie waarmee onderhoud van het luchtbehandelingssysteem plaatsvindt en ga na of de kwaliteit van de luchtfilters hierbij wordt beoordeeld.

1,2,3

A

2

De filters dienen te worden gecontroleerd op vervuiling. Verder dient de drukval over de filters te worden gemeten en vergeleken met realistische waarden.

1,2,3

A

3

Controleer of de warmtewisselaars in de luchtbehandelingskast vervuild zijn, dan wel dat deze beschadigd zijn of de luchtstroming belemmerd wordt

1,2,3

A

2.8.2. Beoordeling en advies

Nummer

Beoordeling

Advies

1

In het algemeen is een onderhoudsfrequentie voor het luchtbehandelingssysteem van ten minste eenmaal per jaar noodzakelijk. Hierbij dient de kwaliteit van de filters te worden beoordeeld.

In geval van een afwijking hiervan dient aanbevolen te worden het onderhoud met de juiste frequentie uit te voeren.

2

Tenzij de productspecificaties van de luchtbehandelingskast anders aangeven, kan in het algemeen gesteld worden dat bij een drukval van meer dan 250 Pascal over de filters om de luchtbehandelingskast er sprake is van vervuilde filters.

Wanneer de filters sterk vervuild zijn dan wel een te grote drukval hebben, dient vervanging aanbevolen te worden.

3

Vervuiling van de warmtewisselaars in de luchtbehandelingskast is vaak het gevolg van het tijdelijk gefunctioneerd hebben zonder filters of met defecte filters. Beoordeling op basis van visuele inspectie.

Is er sprake van vervuiling dan dient aanbevolen te worden de warmtewisselaars te reinigen dan wel te herstellen.

2.8.3. Rapportage

Rapportage zoals omschreven in hoofdstuk 5.

2.9. Inspectie luchtinlaat
2.9.1. Inspectie

Nummer

Inspectie

Klassen

Diploma

1

Lokaliseer de luchtinlaten van het systeem en controleer of de lucht vrij kan instromen.

1,2,3

A

2

Controleer of de lucht die wordt aangezogen niet opgewarmd kan worden door andere bronnen.

1,2,3

A

2.9.2. Beoordeling en advies

Nummer

Beoordeling

Advies

1

De luchtstroom naar de luchtinlaat van de luchtbehandelingskast wordt belemmerd wanneer er in de luchtinlaat grote vervuilingen aanwezig zijn.

Wanneer de luchtinstroom wordt belemmerd, dient aanbevolen te worden deze belemmering te verhelpen.

2

Er is sprake van de aanzuig van (voor)verwarmde lucht, wanneer de door de luchtbehandelingskast aangezogen lucht deels bestaat uit uitblaaslucht uit de luchtbehandeling of uit rookgassen vanuit een verwarmingsinstallatie. De beoordeling dient plaats te vinden door een visuele beoordeling op basis van good practices.

Wanneer dit het geval is, dient aanbevolen te worden dat of de luchtinlaat of de andere warmtebron wordt verplaatst.

2.9.3. Rapportage

Rapportage zoals omschreven in hoofdstuk 5.

2.10. Inspectie regeling
2.10.1. Inspectie

Nummer

Inspectie

Klassen

Diploma

1

Controleer of de zonenering in de distributie correct is. Een correcte zonering houdt rekening met het verschil in koudevraag als gevolg van verschil in oriëntatie, bedrijfstijden, interne warmtelast et cetera.

2,3

B

2

Controleer of de klok die de installatie aanstuurt de juiste tijd aangeeft.

1,2,3

A

3

Controleer de instellingen van het klokprogramma dat de koelinstallatie aanstuurt. Let hierbij op of de in- en uitschakelmomenten aansluiten bij de bedrijfstijden van het pand. Let ook op of er rekening gehouden wordt met perioden waarin het pand buiten bedrijf is zoals het weekend of vakantieperioden.

1,2,3

A

4a

Controleer steekproefsgewijs de plaats van de temperatuursensoren in het systeem.

1

A

4b

Controleer steekproefsgewijs de plaats van de temperatuursensoren in het systeem.

2,3

B

5

Controleer steekproefsgewijs of de gemeten temperatuur van de temperatuursensoren in het systeem overeenkomt met de werkelijke temperatuur.

1,2,3

A

6a

Controleer op centraal niveau of zones niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming.

1

A

6b

Controleer op centraal niveau of zones niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming.

2,3

B

7

Controleer steekproefsgewijs op ruimteniveau of ruimtes niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming.

1,2,3

A

8

Controleer voor installaties van categorie 2 en 3 de wijze waarop het luchtdebiet wordt geregeld. Vergelijk de energetische efficiëntie hiervan met de huidige stand der techniek.

2,3

B

9

Beoordeel voor gekoeld water systemen de regeling van de watertemperatuur.

2,3

B

2.10.2. Beoordeling en advies

Nummer

Beoordeling

Advies

1

Bij een goede zone-indeling, zijn ruimtes met een verschillende koudevraag (als gevolg van verschil in zonbelasting, gebruik et cetera) aangesloten op verschillende zones.

Wanneer de zonering onvoldoende rekening houdt met het verschil in koudevraag, dient aanbevolen te worden de zonering aan te passen.

2

De afwijking van de aangegeven en de werkelijke tijd van de bedrijfsklok dient maximaal tien minuten te bedragen.

Wanneer de tijd incorrect is dient deze aangepast te worden of aan dient aanbevolen te worden deze aan te passen.

3

De inschakeling van de koelinstallatie van meer dan één uur voor het begin van de bedrijfstijd is normaal gesproken niet noodzakelijk, tenzij er sprake is van betonkernactivering als koudeafgiftesysteem.

Wanneer er afwijkingen bestaan tussen de huidige instellingen en de optimale instellingen dient aanbevolen te worden deze instellingen aan te passen.

4

De juiste plaats voor de meting van de aanvoertemperatuur is de centrale verdeler van de koude. Controleer bij ruimtetemperatuurmetingen of de aangesloten regeling daadwerkelijk de ruimtetemperatuur in de betreffende ruimte beïnvloed.

Bij een onjuiste plaats van de sensoren dient aanbevolen te worden deze te verplaatsen.

5

Een afwijking van meer dan 1°C tussen gemeten temperaturen en weergegeven temperaturen geldt als een te grote afwijking.

Wanneer er grote afwijkingen zijn dient aanbevolen te worden de sensoren te (laten) kalibreren.

6

Tegelijk koelen en verwarmen is mogelijk bij een 4-pijps distributiesysteem. Controle is mogelijk door controle van de stooklijnen (of andere regeling van de aanvoertemperatuur) van zowel de verwarming als de koeling. Wanneer de koelgrens lager ligt dan de stookgrens is er sprake van gelijktijdige verwarming en koeling.

Wanneer het gelijktijdig koelen en verwarmen het geval is dient de noodzaak hiervan nagegaan te worden. Wanneer dit niet noodzakelijk is, dient aanpassing van de regeling te worden aanbevolen.

7

Gelijktijdige koeling en verwarming op ruimteniveau treedt mogelijk op in hoekvertrekken.

Wanneer er sprake is van gelijktijdige koeling en verwarming dient aanbevolen te worden de instellingen te wijzigen.

8

De huidige wijze van regeling dient te worden vergeleken met de gangbare regeling voor systemen van vergelijkbare grootte. In de meeste gevallen is debietregeling door toerenregeling de ‘stand der techniek’.

Geef aan welke besparing mogelijk is door over te stappen op de huidige stand der techniek.

9

Koelzones die uitsluitend worden gebruikt voor comfortkoeling, kunnen worden voorzien van een stooklijn. Ga na of de watertemperatuur afhankelijk is van de buitentemperatuur en/of zoninstraling.

Wanneer de watertemperatuur altijd gelijk gehouden wordt, beveel dan aan om een stooklijn toe te passen.

2.10.3. Rapportage

Rapportage zoals omschreven in hoofdstuk 5.

2.11. Bemetering

Deze paragraaf is niet van toepassing voor systemen waarin uitsluitend wordt gekoeld met adiabatische koeling en/of energieopslag (zonder gebruik van een warmtepomp tijdens koelbedrijf) en voor vrije of passieve koeling.

2.11.1. Inspectie

Nummer

Inspectie

Klassen

Diploma

1

Controleer of er meters aanwezig zijn voor het bemeten van het energiegebruik van de installatie.

1,2,3

B

2

Controleer of er meters aanwezig zijn voor het bemeten van de prestatie van de installatie.

2,3

B

3

Wanneer er wel meetinstrumenten aanwezig zijn voor de meting van het energiegebruik dan wel de prestatie van de installatie, controleer dan of deze periodiek worden uitgelezen.

1,2,3

B

4a

Wanneer er energiegebruiksmetingen aanwezig zijn, controleer dan of het energiegebruik voor koeling realistisch is gezien de aard en het gebruik van het gebouw.

1

A

4b

Wanneer er energiegebruiksmetingen aanwezig zijn, controleer dan of het energiegebruik voor koeling realistisch is gezien de aard en het gebruik van het gebouw.

2,3

B

5

Wanneer er gegevens bekend zijn betreffende de prestatie monitoring van de installatie, vergelijk dan de werkelijke prestatie met de ontwerpspecificaties van de installatie.

2,3

B

2.11.2. Beoordeling en advies

Nummer

Beoordeling

Advies

1

Een energiemeting dient uitsluitend het energiegebruik te meten van de koelinstallatie en direct daaraan gekoppelde hulpsystemen.

Wanneer er geen meters aanwezig zijn dan dient voor klasse 2 en 3 aanbevolen te worden deze te plaatsen en periodiek uit te lezen.

2

Een prestatiemeting meet zowel de geleverde koudehoeveelheid als het energiegebruik van de installatie.

Wanneer er geen meters aanwezig zijn dan dient voor klasse 3 aanbevolen te worden deze te plaatsen en periodiek uit te lezen.

3

Controle of aanwezige meters periodiek worden uitgelezen kan door het opvragen van de laatste verbruiken/prestaties aan de beheerder.

Wanneer er wel meters aanwezig zijn, maar er geen data bekend is, dan dient te worden aanbevolen om de meters periodiek uit te lezen.

4

Een redelijke indicatie voor het jaarlijks energiegebruik van de koelinstallatie is circa 500 maal het opgesteld vermogen (kWe). Wanneer het energiegebruik meer dan 20% hoger ligt, zonder aanwijsbare oorzaak is er sprake van een hoog energiegebruik.

In geval van een hoog energiegebruik dient aanbevolen te worden de oorzaak hiervan te achterhalen, en zo mogelijk te verhelpen.

5

Er is sprake van een significant verschil tussen de werkelijke prestaties en ontwerpspecificaties wanneer de werkelijke prestaties van de installatie meer dan 20% afwijken van de ontwerpspecificaties.

Is er een significant verschil tussen de werkelijke prestatie en de ontwerpspecificaties dan dient aanbevolen te worden de oorzaak hiervan te onderzoeken en zo mogelijk te verhelpen.

2.11.3. Rapportage

Rapportage zoals omschreven in hoofdstuk 5.

2.1 Pre-inspectie

Voorafgaand aan de inspectie moet informatie worden verzameld. Doorgaans is de eigenaar of technisch beheerder van de installatie de partij die deze informatie kan verstrekken. De te verzamelen informatie bestaat uit de onderdelen zoals benoemd in de onderstaande tabel.

In de laatste kolom is aangegeven onder welk diploma dit valt.

Benodigde documentatie

 
 

Omschrijving

Totaal nominaal koelvermogen

Deskundige

70-270 kW

>270 kW

1. Overzicht koelmachines, met inbegrip van de locatie van alle componenten1 en vermogen

V

V

A

2. Omschrijving zone-indeling

V

V

B

3. Beschrijving van de regeling van watertemperatuur koelinstallatie

v, alleen gekoeld water systemen

v, alleen gekoeld water systemen

B

4. Beschrijving van de regeling vanbedrijfstijden koelinstallatie

V

V

A

5. Beschrijving van de regeling vande stooklijnen voor koeling en verwarming van de zones

V

V

B

6. Onderhoudslogboek koelmachine

V

V

A

7. Onderhoudslogboek luchtbehandeling

V

V

A

8. Energiegebruiksgegevens, met inbegrip van de beschikbare onderbemetering

V

V

B

9. Klachtenregister

V

V

B

10. Monitoringsgegevens (prestatie)

V

V

B

11. Ontwerpspecificaties koelinstallatie met onder andere bepaling benodigd koelvermogen, principeschema’s en revisietekeningen

V

V

B

12. a) Opgave bruto vloeroppervlakte, alleen als ontwerpspecificaties niet beschikbaar zijn

V

V

A/B

12. b) Opgave glasoppervlak als percentage van de gevel

N

V

B

13. Monitoringsgegevens energieopslagsysteem

v (alleen energieopslagsystemen)

v (alleen energieopslagsystemen)

B

  • 1

    De componenten omvatten ten minste: de koudeopwekker, de verdampers, de condensors, de regeling en de hoofddistributie. Terug naar link van noot.

v = verplicht aanwezig n = niet nodig voor de inspectie

2.2 Beoordeling systeeminformatie

Nr.

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Controleer of de documentatie uit tabel 2.1 beschikbaar is.

Ontbrekende informatie alsnog opstellen.

Zie paragraaf 2.1

2

Controleer of er regelmatig onderhoud wordt verricht door controle van het logboek.

De frequentie van het verrichte onderhoud moet ten minste voldoen aan de eisen volgens de F-gasseninspectie. Onderhoud aan de overige componenten moet ten minste jaarlijks plaatsvinden.

Regelmatig onderhoud verrichten.

A

3

Controleer of er in het klachtenregister klachten zijn die telkens terugkeren en of deze zijn opgepakt. Hierbij wordt alleen gekeken naar de klachten die een relatie hebben met het energiegebruik.

Ga na of hierbij geen maatregelen zijn getroffen die in strijd zijn met de geldende Arbo-regels 1.

Bijhouden van het klachtenregister.

Terugkerende klachten adequaat verhelpen.

B

  • 1

    Hierbij kan worden bijvoorbeeld worden gedacht aan ventilatiehoeveelheden en daglicht op de werkplek. Terug naar link van noot.

2.3 Inspectie koude-opwekker

Nr.

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Bepaal de plaats van de componenten van de koelinstallatie en controleer de directe omgeving van deze componenten op belemmeringen voor een goede werking.

Verwijderen van de aanwezige belemmeringen.

A

2

Controleer of het principeschema (met name de zone-indeling) overeenkomt met de werkelijke situatie. Aandachtspunt hierbij zijn met name wijzigingen die zijn aangebracht ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.

Updaten van het principeschema.

A

3

Controleer of de koudemiddelleidingen tussen koelmachine en verdamper(s) geïsoleerd zijn (multi-splitsystemen). Controleer daarnaast bij koudemiddelleidingen in de buitenlucht de staat van de isolatie (met uitzondering van energieopslag). Let hierbij met name op veroudering van de isolatie als gevolg van ultraviolette straling (UV-straling).

Aanbrengen of vervangen van de isolatie.

A

4

Vergelijk de prestatie van de koelinstallatie zoals opgenomen in de documentatie met de prestaties van een nieuw gelijkwaardig systeem als volgt:

Bepaal de efficiency (COP 3) van de huidige opwekker volgens de specificaties en vergelijk dit met wat realistisch is voor een gelijke schaalgrootte bij de huidige stand der techniek. De te bereiken besparing is gelijk aan: (1-COPhuidig/COPstand der techniek) x 100%.

Geef aan welke besparing te bereiken valt door vervanging van de installatie.

B

5

Beoordeel de prestatie van het energieopslagsysteem aan de hand van de gemiddelde deltaT tussen de onttrekking en de injectie (alleen energieopslag) aan de hand van de volgende formule:

DeltaT = geladen energiehoeveelheid (in MWh)/(1,16* verpompte waterhoeveelheid in m3), beide gemeten over dezelfde tijdsperiode.

De bepaling moet worden verricht voor zowel warmte- als koudebedrijf. Een gemiddelde deltaT van minder dan 3°C  (voor koeling en/of verwarming) duidt op een niet optimaal werkende installatie.

Installatie aanpassen en/of opnieuw inregelen.

B

  • 3

    COP: Coëfficient Of Performance (gedefinieerd als: eenheden opgewekte koude per gebruikte eenheden energie input) Terug naar link van noot.

2.4 Inspectie watercirculatiesystemen, -pompen en -leidingen

Nr.

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Controleer in gekoeld watercirculatiesystemen of de koud waterleidingen en appendages daar waar toegankelijk zijn geïsoleerd.

Een goede isolatie van gekoeld waterleidingen is dampdicht en omsluit de volledige leiding of appendage.

Koud waterleidingen isoleren en/of de isolatie vervangen.

A

2

Meet het temperatuurverschil tussen de aanvoer- en retourtemperatuur. Vergelijk dit met de ontwerpspecificaties. Wanneer deze niet beschikbaar zijn, mag een verschil tussen de aanvoer en retourtemperatuur van 6°C worden verondersteld. Is het temperatuurverschil meer dan 2°C kleiner dan de (veronderstelde) uitgangspunten, dan is er sprake van een significante afwijking. Deze controle moet worden verricht wanneer de koelinstallatie op ten minste 30% van het vermogen draait. Wanneer deze gegevens worden gemonitord, kunnen deze data worden gebruikt.

Installatie opnieuw inregelen.

A

2.5 Inspectie afgifte condensorwarmte

Nr.

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Lokaliseer de condensorunits en controleer de toestand (onder andere vervuiling) en de werking van de installatie.

Let er met name op of de lucht zich voldoende vrij door de condensors kan bewegen.

Herstel/reinig de condensorunits.

A

2

Controleer of de unit zonder belemmeringen door gebouwen, installaties of anderszins lucht kan aanzuigen.

Let er met name op of de lucht voldoende vrij kan worden aangezogen en afgeblazen. Bij plaatsing naast of tussen hoge gebouwen bestaat het risico van kortsluiting van de lucht, waardoor afgeblazen lucht opnieuw wordt aangezogen.

Condensor verplaatsen of de luchtstroom aanpassen.

A

3

Controleer of de lucht die wordt aangezogen niet reeds is verwarmd door andere bronnen.

Er is sprake van (voor)verwarmde lucht, wanneer de lucht die wordt aangezogen door de condensors deels bestaat uit uitblaaslucht uit de luchtbehandeling of uit rookgassen van een stookinstallatie.

Condensor of de andere verwarmingsbron verplaatsen.

A

4

Controleer de draairichting van de ventilatoren terwijl de condensors in bedrijf zijn, voor zover er draaistroommotoren zijn toegepast.

De draairichting van condensorventilatoren is correct wanneer de lucht van onderaf naar boven wordt gezogen. Bij verticale condensors is de correcte richting aangegeven op de condensors.

Draairichting condensorventilatoren omkeren.

A

5

Controleer de afkoeling van het koelwater over de koeltoren. Let daarbij op het voorkomen van een mogelijke legionellabesmetting.

Meet daarvoor het temperatuurverschil tussen het water dat de koeltoren ingaat en dat de koeltoren verlaat. Vergelijk dit met de ontwerpspecificaties. Wanneer deze niet beschikbaar zijn, kan een temperatuurverschil van 6°C worden verondersteld als ontwerpwaarde. Wanneer het verschil meer dan 2°C kleiner is dan de (veronderstelde) ontwerpuitgangspunten, is er sprake van een te kleine afkoeling.

Koeltoren inspecteren op vervuiling.

B

2.6 Inspectie warmtewisselaars afgifte-units

Nr.

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Controleer de warmtewisselaars in de ruimtes op vervuiling. Deze controle wordt steekproefsgewijs verricht.

Let er op of de lucht voldoende goed kan circuleren over de warmtewisselaar van de binnenunits in de ruimtes.

Warmtewisselaars reinigen.

A

2

Wanneer er niet aantoonbaar onderhoud plaatsvindt aan de ruimte-units, worden de filters steekproefsgewijs gecontroleerd.

Onderhoud van de binnenunits kan onder andere worden aangetoond door het logboek, waarin is omschreven welke onderhoud is uitgevoerd. Wanneer dit niet of onvoldoende plaatsvindt worden de filters geïnspecteerd en visueel beoordeeld.

Filters vervangen en periodiek controleren van de filters.

A

2.7 Inspectie luchtbehandeling in de ruimte

Nr.

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Wanneer er regelmatig klachten zijn over tocht of luchtstroming, dan moet de locatie en het type van inblaas- en afzuigroosters steekproefsgewijs worden gecontroleerd. Controleer of de inblaasroosters werkelijk inblaasroosters zijn en of er voor de afzuiging gebruik is gemaakt van afzuigroosters.

Inblaas- en afzuigroosters juist plaatsen of juiste type plaatsen.

A

2

Controleer steekproefsgewijs of het luchtbehandelingssysteem zich nog in de oorspronkelijke toestand bevindt. Let met name op afdichtingen en/of belemmeringen van inblaasopeningen.

Er is sprake van significante afwijkingen van de ontwerptoestand van het luchtbehandelingssysteem wanneer roosters zich (half) boven wanden bevinden en/of ze deels of geheel zijn afgedekt. Dit is vaak het gevolg van verbouwingen of klachten.

Oorzaak/oorzaken van de afwijkingen verhelpen.

A

2.8 Inspectie luchtbehandelingssysteem

De in deze paragraaf opgenomen inspectie wordt alleen uitgevoerd wanneer de luchttemperatuur actief kan worden verlaagd.4

Nr.

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Controleer de frequentie waarmee onderhoud van het luchtbehandelingssysteem wordt verricht en ga na of hierbij de kwaliteit van de luchtfilters wordt beoordeeld.

In het algemeen is een onderhoudsfrequentie voor het luchtbehandelingssysteem van ten minste eenmaal per jaar noodzakelijk. Hierbij moet de kwaliteit van de filters worden beoordeeld.

Onderhoud van het luchtbehandelingssysteem verrichten met de juiste frequentie.

A

2

Controleer de filters op vervuiling. Meet de drukval over de filters en vergelijk deze met realistische waarden.

Tenzij de productspecificaties van de luchtbehandelingskast anders aangeven, kan in het algemeen worden gesteld dat er bij een drukval van meer dan 250 Pascal over de filters om de luchtbehandelingskast sprake is van vervuilde filters.

Filters vervangen.

A

3

Controleer of de warmtewisselaars in de luchtbehandelingskast vervuild of beschadigd zijn, of de luchtstroming wordt belemmerd.

Vervuiling van de warmtewisselaars in de luchtbehandelingskast is vaak het gevolg van het tijdelijk gefunctioneerd hebben zonder filters of met defecte filters. Beoordeling op basis van visuele inspectie.

Warmtewisselaars reinigen of herstellen.

A

2.9 Inspectie luchtinlaat

Nr.

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Lokaliseer de luchtinlaten van het systeem en controleer of de lucht vrij kan instromen.

De luchtstroom naar de luchtinlaat van de luchtbehandelingskast wordt belemmerd wanneer er in de luchtinlaat grote vervuilingen aanwezig zijn.

Belemmering van de luchtinstroom verhelpen.

A

2

Controleer of de lucht die wordt aangezogen niet kan worden opgewarmd door andere bronnen.

Er is sprake van de aanzuig van (voor)verwarmde lucht, wanneer de door de luchtbehandelingskast aangezogen lucht deels bestaat uit uitblaaslucht uit de luchtbehandeling of uit rookgassen vanuit een verwarmingsinstallatie. De beoordeling vindt plaats door een visuele beoordeling op basis van good practices.

Luchtinlaat of andere warmtebron verplaatsen.

A

2.10 Inspectie regeling

Nr.

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Controleer of de zonering in de distributie correct is. Een correcte zonering houdt rekening met het verschil in koudevraag als gevolg van verschil in oriëntatie, bedrijfstijden, interne warmtelast en dergelijke, en is afgesteld op optimaal presteren van het systeem onder typische weersomstandigheden.

Bij een goede zone-indeling, zijn ruimtes met een verschillende koude-vraag (als gevolg van verschil in zonbelasting, gebruik et cetera) aangesloten op verschillende zones.

Zonering aanpassen.

B

2

Controleer of de klok die de installatie aanstuurt de juiste tijd aangeeft.

De afwijking van de aangegeven en de werkelijke tijd van de bedrijfsklok mag ten hoogste tien minuten bedragen.

Tijd van de (schakel)klok aanpassen.

A

3

Controleer de instellingen van het klokprogramma dat de koelinstallatie aanstuurt. Let er hierbij op of de in- en uitschakelmomenten aansluiten bij de bedrijfstijden van het pand. Let er ook op of er rekening wordt gehouden met perioden waarin het pand buiten bedrijf is, zoals het weekend of vakantieperioden.

Het inschakelen van de koelinstallatie meer dan één uur voor het begin van de bedrijfstijd is normaal gesproken niet noodzakelijk, tenzij er sprake is van betonkernactivering als koudeafgiftesysteem.

Instellingen van het klokprogramma aanpassen.

A

4

Controleer steekproefsgewijs de plaats van de temperatuursensoren in het systeem.

De juiste plaats voor de meting van de aanvoertemperatuur is de centrale verdeler van de koude. Controleer bij ruimtetemperatuurmetingen of de aangesloten regeling daadwerkelijk de ruimtetemperatuur in die ruimte beïnvloedt.

Temperatuursensoren verplaatsen.

B

5

Controleer steekproefsgewijs of de gemeten temperatuur van de temperatuursensoren in het systeem overeenkomt met de werkelijke temperatuur.

Een afwijking van meer dan 1°C tussen gemeten temperaturen en weergegeven temperaturen geldt als een te grote afwijking.

Sensoren (laten) kalibreren.

A

6

Controleer op centraal niveau of zones niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming.

Tegelijk koelen en verwarmen is mogelijk bij een 4-pijps distributiesysteem. Controle is mogelijk door controle van de stooklijnen (of andere regeling van de aanvoertemperatuur) van zowel de verwarming als de koeling. Wanneer de koelgrens lager ligt dan de stookgrens, is er sprake van gelijktijdige verwarming en koeling.

Regeling voor koelen en verwarmen aanpassen.

B

7

Controleer steekproefsgewijs op ruimteniveau of ruimtes niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming.

Gelijktijdige koeling en verwarming op ruimteniveau treedt mogelijk op in hoekvertrekken.

Instellingen van de regeling voor koelen en verwarmen wijzigen.

A

8

Controleer de wijze waarop het luchtdebiet wordt geregeld. Vergelijk de energetische efficiëntie hiervan met de huidige stand der techniek.

De huidige wijze van regeling moet worden vergeleken met de gangbare regeling voor systemen van vergelijkbare grootte. In de meeste gevallen is debietregeling door toerenregeling de “stand der techniek”.

Geef aan welke besparing mogelijk is door over te stappen op de huidige stand der techniek.

B

9

Beoordeel voor gekoeld watersystemen de regeling van de watertemperatuur.

Koelzones die alleen worden gebruikt voor comfortkoeling, kunnen worden voorzien van een stooklijn. Ga na of de watertemperatuur afhankelijk is van de buitentemperatuur en/of zoninstraling.

Een stooklijn toepassen.

B

2.11 Bemetering

De in deze paragraaf opgenomen inspectie is niet van toepassing voor systemen waarin uitsluitend wordt gekoeld met adiabatische koeling en/of energieopslag (zonder gebruik van een warmtepomp tijdens koelbedrijf) en voor vrije of passieve koeling.

Nr.

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Controleer of er meters aanwezig zijn voor het bemeten van het energiegebruik van de installatie.

Een energiemeting dient alleen het energiegebruik te meten van de koelinstallatie en direct daaraan gekoppelde hulpsystemen.

Plaats meter(s) ter bepaling van het energiegebruik van de koelinstallatie en lees deze periodiek uit.

B

2

Controleer of er meters aanwezig zijn voor het bemeten van de prestatie van de installatie.

Een prestatiemeting dient zowel de geleverde hoeveelheid koude als het energiegebruik van de installatie te meten.

Wanneer er geen meters aanwezig zijn voor systemen met een nominaal koelvermogen > 270 kW: plaats meter(s) ter bepaling van het energiegebruik van de koelinstallatie en lees deze periodiek uit.

B

3

Wanneer er wel meetinstrumenten aanwezig zijn voor de meting van het energiegebruik of de prestatie van de installatie, controleer dan of deze periodiek worden uitgelezen.

Controle of aanwezige meters periodiek worden uitgelezen kan door het opvragen van de laatste verbruiken/prestaties aan de beheerder.

Lees meter(s) ter bepaling van het energiegebruik van de koelinstallatie periodiek uit.

B

4

Wanneer er energiegebruiksmetingen aanwezig zijn, controleer dan of het energiegebruik voor koeling realistisch is gezien de aard en het gebruik van het gebouw.

Een redelijke indicatie voor het jaarlijks energiegebruik van de koelinstallatie is circa 500 maal het opgesteld vermogen (kW). Wanneer het energiegebruik zonder aanwijsbare oorzaak meer dan 20% hoger ligt, is er sprake van een hoog energiegebruik.

Achterhaal de oorzaak van een hoog energiegebruik en verhelp dit zo mogelijk.

B

5

Wanneer er gegevens bekend zijn over de prestatiemonitoring van de installatie, vergelijk dan de werkelijke prestatie met de ontwerpspecificaties van de installatie.

Er is sprake van een significant verschil tussen de werkelijke prestatie en de ontwerpspecificaties wanneer de werkelijke prestatie van de installatie meer dan 20% afwijkt van de ontwerpspecificaties.

Onderzoek en verhelp zo mogelijk de oorzaak van het verschil tussen de werkelijke prestatie en de ontwerpspecificaties.

B

2.12. Beoordeling grootte

DezeDe in deze paragraaf opgenomen inspectie is niet van toepassing voorop systemen waarin uitsluitendalleen wordt gekoeld met adiabatische koeling en/of energieopslag (zonder gebruik van een warmtepomp).

Nr.

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Controleer of het opgestelde vermogen overeenkomt met het benodigd vermogen.

Het benodigd vermogen van het systeem opnieuw bepalen bij vervanging van de installatie en de installatiegrootte hierop afstemmen.

B

2

Beoordeel de systeeminhoud in relatie tot de grootte van de koelinstallatie.

De systeeminhoud is te klein wanneer het aantal starts meer bedraagt dan vier per uur.

Bij een te kleine systeeminhoud een buffer opnemen in het systeem.

B

2.12.1. Inspectie

Nummer

Inspectie

Klassen

Diploma

1a

Controleer of het opgestelde vermogen overeenkomt met het benodigd vermogen.

1

A

1b

Controleer of het opgestelde vermogen overeenkomt met het benodigd vermogen.

2,3

B

2

Beoordeel de systeeminhoud in relatie tot de grootte van de koelinstallatie.

2,3

B

Toelichting beoordeling grootte

De beoordeling van de grootte van het koelsysteem betreft een vergelijking van het opgesteld vermogen met een indicatie van het benodigde vermogen. Deze indicatie van het benodigde vermogen kan op meerdere manieren worden verkregen.

  • 1.

    Bepaling van de grootte op basis van ontwerpspecificaties

    Wanneer de oorspronkelijke ontwerpgegevens van het pand beschikbaar zijn in de vorm van een koellastberekening, bestek of ander ontwerpdocument waarin het benodigde koelvermogen is opgenomen, geldt dit als indicatie voor het benodigd vermogen.

    Wanneer het opgesteld koelvermogen meer dan 20% afwijkt van dat benodigd vermogen (op basis van de ontwerpspecificaties), dan wordt geadviseerd om het benodigde vermogen en de afstemming met het opgesteld vermogen opnieuw te bepalen.

  • 2.

    Als het totaal nominaal koelvermogen ≤ 270 kW: bepaling grootte op basis van kengetallen

    Voor koelinstallaties met een totaal nominaal koelvermogen ≤ 270 kW, kan een indicatie worden verkregen van het benodigde vermogen op basis van kengetallen. Als eenvoudige vuistregel kan worden aangehouden dat het benodigd vermogen gelijk is aan 125 W/m2 bruto vloeroppervlak. Voor op het zuiden georiënteerde ruimtes met een glaspercentage van minimaal 60% met een koelsysteem waarbij op vertrekniveau wordt gekoeld met koude gedistribueerd door gekoeld waternet of een koudemiddelnet zijn waardes tot 140 W/m2 realistisch.

    De genoemde waarden gelden voor koeling van de normale functies, inclusief de serverruimte voor normale kantoortoepassingen. Koelvermogen dat nodig is voor de koeling van bijzondere apparatuur, zoals grote servers is hierin niet opgenomen. Het benodigde koelvermogen voor deze apparatuur wordt bepaald op basis van het opgestelde elektrische vermogen. Hierbij is er voor elke kW opgesteld elektrisch vermogen ook circa 1 kW koelvermogen nodig.

    Wanneer het opgesteld vermogen meer dan 10% groter is dan het benodigd vermogen op basis van kengetallen wordt geadviseerd om het koelvermogen nauwkeurig te bepalen en het opgesteld vermogen hierop af te stemmen.

  • 3.

    Als totaal nominaal koelvermogen > 270 kW: bepaling grootte via schatting

    Voor koelinstallaties met een totaal nominaal koelvermogen groter dan 270 kW geldt de volgende schatting van het benodigd vermogen. Als eerste wordt een schatting gemaakt van het glaspercentage in de gevel. Hierbij is de zuidgevel leidend. Wanneer de zuidgevel niet representatief is, wordt de westgevel als maatgevend beschouwd.

    Bepaal het glaspercentage. Dit is het aandeel glas dat aanwezig is in de buitengevel (in formulevorm: glasoppervlak/geveloppervlak x 100%).

    Bepaal op basis van het glaspercentage en het feit of er wel of geen buitenzonwering is toegepast het benodigd vermogen volgens de volgende figuur.

stcrt-2022-3912-48.png

De waarde volgens de figuur geldt voor koeling van de normale functies, met inbegrip van de serverruimte voor normale kantoortoepassingen. Koelvermogen dat nodig is voor de koeling van bijzondere apparatuur, zoals grote servers is hierin niet opgenomen. Het benodigd koelvermogen voor deze apparatuur moet worden bepaald op basis van het opgestelde elektrische vermogen.

Wanneer het opgesteld vermogen meer dan 10% groter is dan het benodigd vermogen moet geadviseerd worden om het koelvermogen nauwkeurig te bepalen en het opgesteld vermogen hierop af te stemmen.

2.12.2. Beoordeling en advies

Nummer

Beoordeling

Advies

1

Een toelichting met betrekking tot het benodigd vermogen is opgenomen in hoofdstuk 3.

Bij een te hoog opgesteld vermogen dient te worden aanbevolen om bij vervanging van de installatie het vermogen opnieuw te bepalen en de installatiegrootte hierop af te stemmen.

2

De systeeminhoud is te klein wanneer het aantal starts meer bedraagt dan vier per uur.

Bij een te kleine systeeminhoud dient te worden aanbevolen om een buffer op te nemen in het systeem.

2.12.3. Rapportage

Rapportage zoals omschreven in hoofdstuk 5.

2.13. Alternatieven
2.13.1. Inspectie

Nummer

Inspectie

Klassen

Diploma

1a

Overweeg de haalbaarheid van alternatieve oplossingen. Wanneer er een geldig maatwerkadvies beschikbaar is, vervalt de beoordeling van de maatregelen uit hoofdstuk 4.1.

1

A

1b

Overweeg de haalbaarheid van alternatieve oplossingen. Wanneer er een geldig maatwerkadvies beschikbaar is, vervalt de beoordeling van de maatregelen uit hoofdstuk 4.1.

2,3

B

2.13.2. Beoordeling en advies

Nummer

Beoordeling

Advies

1

Een toelichting met betrekking tot alternatieve oplossingen en de haalbaarheid ervan is opgenomen in hoofdstuk 5. Een maatwerkadvies is geldig wanneer dit maximaal tien jaar oud is, en uitgevoerd door een bedrijf dat is gecertificeerd volgende BRL 9500, hoofdstuk 4.

Beveel aan de haalbare maatregelen toe te passen, eventueel bij vervanging of renovatie.

2.13.3. Rapportage

Rapportage zoals omschreven in hoofdstuk 5.

Nr

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Overweeg de haalbaarheid van alternatieve oplossingen. In onderstaande toelichting zijn alternatieve oplossingen opgenomen.

Wanneer er een EPA-U maatwerkadvies beschikbaar is (maximaal 10 jaar oud), vervalt de beoordeling van alternatieve oplossingen genoemd onder reductie koude-vraag.

Haalbare maatregelen toepassen, eventueel bij vervanging of renovatie.

B

Toelichting alternatieven

Hierna zijn relevante alternatieven opgenomen die het energiegebruik van de koelinstallatie kunnen reduceren. Per maatregel is aangegeven hoe de haalbaarheid moet worden afgewogen en of deze maatregel moet worden geadviseerd.

Reductie koudevraag

  • 1.

    Het toepassen van buitenzonwering. Deze maatregel wordt afgewogen bij alle bouw- of verbouwplannen. Deze maatregel moet worden opgenomen in de algemene lijst met energiebesparende maatregelen. Wanneer er specifiek klachten zijn over te hoge ruimtetemperaturen, wordt de maatregel expliciet geadviseerd.

  • 2.

    Dakisolatie. Deze maatregel wordt afgewogen bij alle bouw/verbouwplannen. Deze maatregel is opgenomen in de algemene lijst met energiebesparende maatregelen.

  • 3.

    Toepassing efficiënte apparatuur. De reductie van de interne warmtelast door aanschaf van efficiënte apparatuur is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

  • 4.

    Toepassing efficiënte verlichting en verlichtingsregelingen. De reductie van de interne warmtelast door de toepassing van efficiënte verlichting is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

  • 5.

    Centraal plaatsen van printers, copiers en dergelijke, en deze direct afzuigen. Deze optie is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

  • 6.

    Het uitvoeren van een energieprestatieadvies. Deze optie is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

Efficiënte opwekking

  • 1.

    Verhoog voor zover mogelijk de temperatuur van het koude water. Let bij de selectie van afgifteapparatuur op installaties die geschikt zijn voor hoog temperatuurkoeling. (aanvoertemperatuur > 10°C). Deze optie is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

  • 2.

    Controleer of pompen in het koudwatercircuit zijn voorzien van een automatische toerenregeling. Wanneer dit niet het geval is, wordt plaatsing van een toerenregeling aanbevolen.

  • 3.

    Controleer of er ruimtes zijn die een (bijna) permanente koelvraag hebben. Wanneer dit het geval is, is het zinvol deze ruimtes te voorzien van vrije koeling. Is dit nog niet het geval, dan wordt de toepassing van vrije koeling aanbevolen.

  • 4.

    Ga na of er in de zomerperiode restwarmte op een temperatuur van ten minste 70°C beschikbaar is binnen of nabij het gebouw. Restwarmte is warmte die vrijkomt, zonder dat er een nuttige toepassing voor is. Deze warmte wordt meestal afgegeven aan de buitenlucht. Wanneer dit het geval is, wordt aanbevolen de mogelijkheden voor het gebruik van absorptiekoeling te overwegen. Bij deze overweging moet expliciet worden gecontroleerd of de toepassing van absorptiekoeling leidt tot CO2-reductie.

  • 5.

    Wanneer het noodzakelijk is dat verwarming en koeling op centraal niveau tegelijk in bedrijf zijn, wordt aanbevolen de mogelijkheden voor het gebruik van de condensorwarmte nader te onderzoeken.

  • 6.

    Ga voor installaties met een nominaal vermogen > 270 kW na of het verwarmingssysteem geschikt is voor lagetemperatuurverwarming (aanvoertemperatuur < 55°C). Wanneer dit het geval is, moet worden aanbevolen om de mogelijkheden voor warmte-koudeopslag en warmtepompen nader te onderzoeken.

  • 7.

    Kies bij vervanging van het ventilatiesysteem of de ventilatoren voor de meest efficiënte ventilatoren. Deze optie moet opgenomen worden in een algemene lijst met maatregelen.

  • 8.

    Controleer of compressoren zijn voorzien van een automatische toerenregeling. Deze optie wordt opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

  • 9.

    Verhoog voor zover mogelijk de verdampertemperatuur en verlaag voor zover mogelijk de condensortemperatuur. Deze maatregel moet worden opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

3. Beoordeling grootte

De beoordeling van de grootte van het koelsysteem betreft een vergelijking van het opgesteld vermogen met een indicatie van het benodigd vermogen. Deze indicatie van het benodigd vermogen kan op meerdere manieren worden verkregen.

3.1. Bepaling van de grootte op basis van ontwerpspecificaties

Wanneer de oorspronkelijke ontwerpgegevens van het pand beschikbaar zijn in de vorm van een koellastberekening, bestek of ander ontwerpdocument waarin het benodigd koelvermogen is opgenomen, geldt dit als indicatie voor het benodigd vermogen. Wanneer het opgesteld koelvermogen meer dan 20% afwijkt van dit vermogen dient een herbepaling van het benodigde vermogen en daarbij de afstemming van het opgesteld vermogen geadviseerd te worden.

3.2. Bepaling op basis van kengetallen

Voor koelinstallaties in de categorie 1 en 2, kan een indicatie worden verkregen van het benodigd vermogen op basis van kengetallen. Als eenvoudige vuistregel kan aangehouden worden dat het benodigd vermogen gelijk is aan 125 W/m2 bruto vloer oppervlak. Voor zuid-georiënteerde ruimtes met een glaspercentage van ten minste 60% met lokale koeling zijn waardes tot 140 W/m2 realistisch.

De genoemde waarden gelden voor koeling van de normale functies, inclusief de serverruimte voor normale kantoortoepassingen. Koelvermogen dat benodigd is voor de koeling van bijzondere apparatuur, zoals grote servers et cetera is hierin niet opgenomen. Het benodigd koelvermogen voor deze apparatuur dient bepaald te worden op basis van het opgestelde elektrische vermogen. Hierbij is er voor elke kW opgesteld elektrisch vermogen ook circa 1 kW koelvermogen benodigd.

Wanneer het opgesteld vermogen meer dan 10% groter is dan het benodigd vermogen op basis van kengetallen dient geadviseerd te worden om het koelvermogen nauwkeurig te bepalen en het opgesteld vermogen hierop af te stemmen.

3.3. Schatting voor categorie 3

Voor koelinstallaties van klasse 3 geldt de volgende schatting van het benodigd vermogen. Als eerste wordt een schatting gemaakt van het glaspercentage in de gevel. Hierbij is de zuidgevel leidend. Wanneer de zuidgevel niet representatief is, dient de westgevel als maatgevend te worden beschouwd.

Bepaal het glaspercentage. Dit is het aandeel glas dat aanwezig is in de buitengevel (in formulevorm: glasoppervlak/geveloppervlak x 100%).

Bepaal op basis van het glaspercentage en het feit of er wel of geen buitenzonwering is toegepast het benodigd vermogen volgens de volgende figuur.

stcrt-2022-3912-49.png
Benodigd koelvermogen

De waarde volgens de figuur geldt voor koeling van de normale functies, inclusief de serverruimte voor normale kantoortoepassingen. Koelvermogen dat benodigd is voor de koeling van bijzondere apparatuur, zoals grote servers et cetera is hierin niet opgenomen. Het benodigd koelvermogen voor deze apparatuur dient bepaald te worden op basis van het opgestelde elektrische vermogen.

Wanneer het opgesteld vermogen meer dan 10% groter is dan het benodigd vermogen dient geadviseerd te worden om het koelvermogen nauwkeurig te bepalen en het opgesteld vermogen hierop af te stemmen.

4. Alternatieven

In dit hoofdstuk is een overzicht opgenomen van relevante alternatieven die het energiegebruik van de koelinstallatie kunnen reduceren. Per maatregel is aangegeven hoe de haalbaarheid dient te worden afgewogen en of deze geadviseerd dient te worden

4.1. Reductie koudevraag
  • 1.

    Het toepassen van buitenzonwering. Deze maatregel dient afgewogen te worden bij alle bouw/verbouwplannen. Deze maatregel dient opgenomen te worden in de algemene lijst met energiebesparende maatregelen. Wanneer er specifiek klachten zijn met betrekking tot te hoge ruimtetemperaturen, dient de maatregel expliciet geadviseerd te worden.

  • 2.

    Dakisolatie. Deze maatregel dient afgewogen te worden bij alle bouw/verbouwplannen. Deze maatregel is opgenomen in de algemene lijst met energiebesparende maatregelen.

  • 3.

    Toepassing efficiënte apparatuur. De reductie van de interne warmtelast door aanschaf van efficiënte apparatuur is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

  • 4.

    Toepassing efficiënte verlichting en verlichtingsregelingen. De reductie van de interne warmtelast door de toepassing van efficiënte verlichting is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

  • 5.

    Centraal plaatsen van printers en copiers et cetera, en deze direct afzuigen. Deze optie is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

  • 6.

    Het uitvoeren van een energieprestatie advies: Deze optie is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

4.2. Efficiënte opwekking
  • 7.

    Verhoog voor zover mogelijk de temperatuur van het koude water. Let bij de selectie van afgifteapparatuur op installaties die geschikt zijn voor hoogtemperatuurkoeling. (aanvoertemperatuur > 10°C). Deze optie is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

  • 8.

    Controleer of pompen in het koudwatercircuit voorzien zijn van een automatische toerenregeling. Wanneer dit niet het geval is, dient plaatsing van een toerenregeling te worden aanbevolen.

  • 9.

    Controleer of er ruimtes zijn die een (bijna) permanente koelvraag hebben. Wanneer dit het geval is, is het zinvol deze ruimtes te voorzien van vrije koeling. Is dit nog niet het geval, dan dient de toepassing van vrije koeling te worden aanbevolen.

  • 10.

    Ga na of er in de zomerperiode restwarmte op een temperatuur van ten minste 70°C beschikbaar is binnen of nabij het gebouw. Restwarmte is warmte die vrijkomt, zonder dat er een nuttige toepassing voor is. Deze warmte wordt doorgaans afgegeven aan de buitenlucht. Wanneer dit het geval is, dient voor installaties van categorie 2 en 3 aanbevolen te worden de mogelijkheden voor het gebruik van absorptiekoeling te overwegen. Bij deze overweging dient expliciet gecontroleerd te worden of de toepassing van absorptiekoeling leidt tot CO2-reductie.

  • 11.

    Wanneer het noodzakelijk is dat verwarming en koeling op centraal niveau tegelijk in bedrijf zijn, dient aanbevolen te worden de mogelijkheden voor het gebruik van de condensorwarmte nader te onderzoeken.

  • 12.

    Ga na voor installaties van categorie 3 of het verwarmingssysteem geschikt is voor laagtemperatuurverwarming (aanvoertemperatuur < 55°C). Wanneer dit het geval is, dient te worden aanbevolen om de mogelijkheden voor warmte-koudeopslag en warmtepompen nader te onderzoeken.

  • 13.

    Kies bij vervanging van het ventilatiesysteem, of de ventilatoren voor de meest efficiënte ventilatoren. Deze optie dient opgenomen te worden in een algemene lijst met maatregelen.

  • 14.

    Controleer of compressoren voorzien zijn van een automatische toerenregeling. Deze optie dient opgenomen te worden in een algemene lijst met maatregelen.

  • 15.

    Verhoog voor zover mogelijk de verdampertemperatuur en verlaag voor zover mogelijk de condensortemperatuur. Deze maatregel dient te worden opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

5. Rapportage

De rapportage dient ten minste de volgende gegevens te bevatten. Het rapportageformat is opgenomen in bijlage VI: rapportageformat.

Gegevens van de inspecteur

  • Naam en adres van het uitvoerende bedrijf, alsmede de naam van de inspecteur.

  • Datum van de inspectie.

  • Handtekening van de inspecteur.

Gegevens van de geïnspecteerde installatie

  • Adres van het pand waarin de installatie zich bevindt.

  • Beschrijving van de installatie, inclusief type installatie en hoofdcomponenten.

  • Overzicht van de relevante documentatie.

Resultaat van de inspectie

  • Van elk aspect uit de inspectie dient te worden aangegeven of dit aspect is uitgevoerd. Indien het is uitgevoerd dient het resultaat te worden aangegeven.

  • Wanneer de inspectie leidt tot een advies dient dit advies te worden opgenomen in de rapportage.

  • Wanneer er metingen worden gedaan, dienen de directe meetwaarden te worden opgenomen in de rapportage.

  • Wanneer er berekeningen gedaan zijn, dient zowel de gebruikte input als het resultaat van de berekeningen te worden opgenomen.

Overige informatie

  • Een algemene lijst met aandachtspunten en maatregelen die van toepassing zijn bij vervanging of wijziging van de installatie.

  • Algemene opmerkingen van aandachtspunten et cetera die tijdens de inspectie zijn gesignaleerd.

P

Bijlage XII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XII BIJ ARTIKEL 5.8, VIERDE LID, VAN DEZE REGELING (INIJKINGSTABEL VOOR DE ENERGIEKLASSEN)

Inijkingstabel voor de energieklassen

Tabel voor energieklassen voor gebouwen of gedeelten daarvan met een gebruiksfunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, niet zijnde een woonfunctie als bedoeld in bijlage I bij dat besluit, met uitzondering van een woonfunctie voor zorg (overige categorieën)

Energieklasse

Grenswaarden EP;tot / EP;adm;tot;nb (E/E)

Energieprestatie overige categorieën

A++++

Kleiner of gelijk aan 0,30

A+++

0,31–0,65

A++

0,66–1,00

A+

1,01–1,15

A

1,16–1,35

B

Groter dan 1,35

[Vervallen]

Q

Bijlage XVI wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XVIXII BIJ ARTIKEL 5.235.18, TWEEDEVIERDE LID, ONDER B, VAN DEZE REGELING (RAPPORTAGEFORMULIERKEURINGSVERSLAG AIRCONDITIONINGSYSTEMEN)

Gegevens inspecteur

Bedrijfsnaam:

 
 

Adres

 
 

Postcode

 
 

Plaats

 
 

Naam inspecteur:

 
 

Registratienummer diploma EPBD A- Airconditioningsystemen:

 
 

Registratienummer diploma EPBD B- Airconditioningsystemen:

 
 

Datum inspectie:

 
 

Gegevens installatie

Adres

 
 

Plaats

 
 

Omschrijving installatie

 
 

Type installatie

 
 

Geïnspecteerde hoofdcomponenten

 
 

(totaal) vermogen

 

kWth

Klasse

 
 

Format keuringsverslag

Instructies

Bij het invullen van het verslag wordt:

  • Van elk aspect uit de inspectie worden aangegeven of dit aspect is onderzocht. Zo ja, dan het resultaat noteren.

  • Wanneer de inspectie leidt tot een advies, dit advies worden opgenomen in het verslag.

  • Wanneer er metingen zijn gedaan, de directe meetwaarden worden opgenomen in het verslag.

  • Wanneer er berekeningen zijn gedaan, zowel de gebruikte input als het resultaat van de berekeningen worden opgenomen.

Format

Gegevens inspecteur

 
 

Bedrijfsnaam

 
 

Adres, met inbegrip van depostcode

 
 

Naam inspecteur

 
 

Registratienummer inspecteur EPBD A- Airconditioningsystemen

 
 

Registratienummer inspecteur EPBD B- Airconditioningsystemen

 
 

Datum inspectie

 
 

Gegevens installatie

 
 

Adres, met inbegrip van de postcode

 
 

BAG object ID

 
 

Omschrijving installatie

 
 

Type installatie

 
 

Geïnspecteerde hoofdcomponenten

 
 

(Totaal) vermogen

 

kWth

Aanwezige informatie

 
 

Overzicht koelmachines, inclusief locatie hoofdcomponenten

Beschikbaar

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

Beschrijving regeling watertemperatuur

Beschikbaar

Geen gekoeld watersysteem

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

Beschrijving regeling bedrijfstijden

Beschikbaar

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

Beschrijving stooklijn koeling en verwarming zones

Beschikbaar

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

Onderhoudslogboek koelmachine

Beschikbaar

Niet aanwezig; selecteer advies 1.1

Onderhoudslogboek luchtbehandeling

Beschikbaar

Niet aanwezig; selecteer advies 1.2

Energiegebruiksgegevens

Beschikbaar

Niet aanwezig

Klachtenregister

Beschikbaar

Niet aanwezig; selecteer advies 1.3

Gegevens prestatiemeting

Beschikbaar

Niet aanwezig

Ontwerpspecificaties koeling, principeschema en revisies

Beschikbaar

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

Bruto vloeroppervlakte

Beschikbaar

Ontwerpkoelvermogen beschikbaar, dus bruto vloeroppervlakte niet nodig

Monitoringsgegevens energieopslag

Beschikbaar

Geen energieopslagsysteem

Als totaal nominaal koelvermogen > 270 kW, dan ook het volgende

Omschrijving zone-indeling

Beschikbaar

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

Glaspercentage

Beschikbaar

Ontwerpkoelvermogen beschikbaar, dus bruto vloeroppervlakte niet nodig

Beoordeling systeeminformatie

 
 

Controleer beschikbaarheid informatie

Beschikbaar, zie boven

Controleer of er regelmatig onderhoud wordt verricht

Onderhoud wordt periodiek verricht

Onderhoud wordt niet of onvoldoende verricht; selecteer advies 2.1

Ga na of er klachten zijn en zo ja, of deze goed worden afgehandeld

Er zijn geen klachten die niet goed worden opgepakt

Er zijn klachten die telkens terugkeren; selecteer advies 2.2

Inspectie koudeopwekker

 
 

Lokaliseer hoofdcomponenten en controleer op belemmeringen

Er zijn geen belemmeringen

Er zijn belemmeringen voor een goede werking; selecteer advies 3.1

Controleer principeschema

Principeschema komt overeen met werkelijke situatie

Er zijn afwijkingen tussen de werkelijke situatie en het principeschema; selecteer advies 3.2

Controleer isolatie koudemiddelleidingen

Isolatie in orde

Isolatie niet aanwezig of in slechte staat; selecteer advies 3.3

Beoordeel efficiency

Huidige COP:

Haalbaar volgens stand der techniek:

Besparingspotentieel (%):

Beoordeel gemiddelde delta T energieopslag

Verpompt waterdebiet (zomer):

Geladen warmte (MWh):

Gemiddelde deltaT (°C)

Verpompt waterdebiet (zomer):

Geladen koude (MWh):

Gemiddelde deltaT (°C):

DeltaT voldoende groot

DeltaT te klein; selecteer advies 3.4

Pompen en leidingen

 
 

Controleer isolatie gekoeld water leidingen

Isolatie in orde

Isolatie niet aanwezig of in slechte staat; selecteer advies 4.1

Bepaal temperatuurverschil tussen aanvoer en retour

Aanvoertemperatuur (°C):

Retourtemperatuur (°C):

Verschil (°C):

DeltaT voldoende groot

DeltaT te klein; selecteer advies 4.2

Afgifte condensorwarmte

 
 

Beoordeel vervuiling en werking condensorunits

Units zijn schoon

Units zijn vervuild; selecteer advies 5.1

Controleer belemmering luchtaanzuiging

Er zijn geen belemmeringen

Er zijn belemmeringen; selecteer advies 5.2

Controleer de aanzuig van onverwarmde lucht

De aangezogen lucht is onverwarmd

De aangezogen lucht is verwarmd; selecteer advies 5.3

Controleer draairichting ventilatoren

Draairichting is correct

Draairichting is incorrect; selecteer advies 5.4

Controleer afkoeling koeltoren

Aanvoertemperatuur (°C):

Retourtemperatuur (°C):

Verschil (°C):

DeltaT voldoende groot

DeltaT te klein; selecteer advies 5.5

Warmtewisselaar afgifte-unit

 
 

Controle warmtewisselaars op vervuiling

De warmtewisselaars zijn schoon

De warmtewisselaars zijn (soms) vervuild; selecteer advies 6.1

Controle filters op vervuiling

De filters zijn schoon

De filters zijn (soms) vervuild; selecteer advies 6.2

Onderhoud wordt periodiek verricht; filter niet gecontroleerd

Luchtbehandeling geventileerde ruimten

 
 

Controleer type roosters

Er zijn geen klachten; controle niet uitgevoerd

Type roosters is correct

Type roosters is incorrect; selecteer advies 7.1

Controleer toestand luchtbehandeling

Systeem nog in oorspronkelijke toestand

Er zijn significante afwijkingen die de werking verstoren; selecteer advies 7.2

Centrale luchtbehandeling

 
 

Controleer onderhoudsfrequentie

Onderhoudsfrequentie correct

Onderhoud onvoldoende; selecteer advies 8.1

Drukval over filters

Drukverschil (Pa):

Drukverschil voldoende laag

Drukverschil te hoog; selecteer advies 8.2

Controleer warmtewisselaars

De warmtewisselaar is schoon

De warmtewisselaar is vervuild; selecteer advies 8.3

Luchtinlaat

 
 

Controleer luchtinlaat

Luchtinlaat schoon

Luchtinlaat belemmerd; selecteer advies 9.1

Controleer de aanzuig van onverwarmde lucht

De aangezogen lucht is onverwarmd

De aangezogen lucht is verwarmd; selecteer advies 9.2

Regeling

 
 

Controleer zone-indeling

Zone-indeling correct

Zone-indeling sluit onvoldoende aan bij situatie; selecteer advies 10.1

Controleer kloktijd

Kloktijd correct

Kloktijd onjuist; selecteer advies 10.2

Controleer bedrijfstijd

Klokprogramma correct

Klokprogramma wijkt af van bedrijfstijden; selecteer advies 10.3

Controleer locatie sensoren

Locatie correct

Locatie incorrect; selecteer advies 10.4

Controleer gemeten temperatuur

Temperatuur correct

Te groot verschil tussen gemeten en aangegeven temperatuur; selecteer advies 10.5

Controleer gelijktijdige koeling en verwarming opzone-niveau

Zones niet gelijktijdig verwarmd en gekoeld

Zones noodzakelijkerwijs gelijktijdig verwarmd en gekoeld

Zones niet noodzakelijkerwijs gelijktijdig verwarmd en gekoeld; selecteer advies 10.6

Controleer gelijktijdige koeling en verwarming op ruimteniveau

Ruimtes niet gelijktijdig verwarmd en gekoeld

Ruimtes gelijktijdig verwarmd en gekoeld; selecteer advies 10.7

Controleer regeling luchtdebiet

Regeling gebeurt energetisch optimaal

Regeling niet door toerenregeling. Potentiële besparing (%):

Beoordeel regeling gekoeld watertemperatuur

Geen gekoeld water; controle niet verricht

Regeling optimaal

Er zijn mogelijkheden voor toepassing/verbetering stooklijn; selecteer advies 10.8

Bemetering

 
 

Controleer aanwezigheid energiegebruiksmeter

Energiemeting aanwezig

Energiemeting niet aanwezig; selecteer advies 11.1

Controleer aanwezigheid meetdata

Geen meters aanwezig

Metingen beschikbaar

Geen metingen beschikbaar; selecteer advies 11.3

Beoordeel energiegebruik

Energiegebruik normaal of laag

Energiegebruik hoog; selecteer advies 11.4

Geen meetdata beschikbaar

Beoordeel prestatie

Prestatie normaal of hoog

Prestatie laag; selecteer advies 11.5

Geen meetdata beschikbaar

Als totaal nominaal koelvermogen > 270 kW, dan ook het volgende

Controleer aanwezigheid prestatiemeter

Prestatiemeting aanwezig

Prestatiemeting niet aanwezig; selecteer advies 11.2

Beoordeling grootte

 
 

Bepaal benodigd vermogen

Benodigd vermogen volgens ontwerp (kW):

Bruto vloeroppervlakte (m2):

Buitenzonwering: wel/geen

% glas in de gevel:

Koudevraag (kW):

Aanvullende koudevraag (kW):

Beoordeel opgesteld vermogen

Opgesteld vermogen normaal of laag

Opgesteld vermogen (te) hoog; selecteer advies 12.1

Beoordeling systeeminhoud

Aantal start/stops:

 

 

Aantal draaiuren:

 

Aantal start/stops normaal

Aantal start/stops hoog; selecteer advies 12.2

Alternatieven

 
 

Toepassing zonwering

Er zijn geen klachten

Er zijn klachten van oververhitting en er is geen buitenzonwering; selecteer advies 13.1

Zijn pompen in het gekoeldwatercircuit voorzien van automatische toerenregeling?

Ja

Nee; selecteer advies 13.2

Zijn er ruimtes met permanente koudevraag?

Nee of vrije koeling altoegepast

Ja en vrije koeling is nog niet toegepast; selecteer advies 13.3

Is er restwarmte van ten minste 70 °C beschikbaar?

Ja; selecteer advies 13.4

Nee

Is er sprake van gelijktijdige verwarming en koeling?

Ja en condensorwarmte wordt nog niet benut; selecteer advies 13.5

Nee

Ja, maar condensorwarmte wordt reeds benut

Is er sprake van een laag temperatuur warmteafgifte?

Ja, en warmtepompen worden nog niet toegepast; selecteer advies 13.6

Nee

Ja, maar warmtepompen worden reeds toegepast

Als totaal nominaal koelvermogen > 270 kW, dan ook het volgende

Is er sprake van een laag temperatuur warmteafgifte?

Ja, en warmtepompen worden nog niet toegepast; selecteer advies 13.6

Nee

Ja, maar warmtepompen worden reeds toegepast

Advieslijst

1.1

Er is geen logboek bij de koelmachine aanwezig. Stel dit op en houd daarin de gegevens over deinstallatie bij.

1.2

Er is geen logboek bij de luchtbehandelingskast aanwezig. Stel dit op en houd daarin de gegevens over de installatie bij.

1.3

Er is geen klachtenregister aanwezig. Stel deze op en houd daarin klachten over de installatie bij.

2.1

Er wordt geen of onvoldoende onderhoud verricht aan uw koelinstallatie. Wij adviseren u alsnog een onderhoudscontract af te sluiten met uw installateur.

2.2

Er zijn klachten die onvoldoende worden afgehandeld. Wij adviseren u deze alsnog correct af te handelen. Zie toelichting.

3.1

Er zijn belemmeringen voor de goede werking van uw koelinstallatie (zie toelichting). Wij adviseren u deze te laten verwijderen.

3.2

Het principeschema komt niet overeen met de werkelijkheid. Wij adviseren u een correct principeschema te (laten) opstellen.

3.3

De isolatie van de koudemiddelleidingen is onvoldoende of ondeugdelijk. Wij adviseren u deze te laten aanbrengen en/of herstellen.

3.4

Het gemiddelde temperatuurverschil tussen onttrekkingsbron en injectiebron is erg klein. Wij adviseren u de installatie te laten controleren op verbetermogelijkheden en deze zonodig aan te passen.

4.1

De isolatie van de gekoeld waterleidingen is onvoldoende of ondeugdelijk. Wij adviseren u deze te laten aanbrengen en/of herstellen.

4.2

Het temperatuurverschil tussen de aanvoer en retour is erg klein. Wij adviseren u uw installatie opnieuw te laten inregelen.

5.1

De condensorunit(s) zijn vervuild. Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u deze te laten reinigen.

5.2

De condensors kunnen onvoldoende lucht aanzuigen. Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u dit te verhelpen (zie toelichting).

5.3

De aanzuiglucht van de condensors is reeds verwarmd (zie toelichting). Wij adviseren dit te verhelpen.

5.4

De draairichting van de ventilatoren op de condensors is incorrect. Wij adviseren u de draairichting om te laten keren.

5.5

Het temperatuurverschil tussen de aanvoer en retour van en naar de koeltoren is erg klein. Wij adviseren u de koeltoren te laten inspecteren op vervuiling.

6.1

De warmtewisselaar(s) in afgifte-units zijn vervuild (zie toelichting). Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u deze te laten reinigen.

6.2

De filters in afgifte-units zijn vervuild (zie toelichting). Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u deze te laten reinigen.

7.1

Er zijn onjuiste roosters gebruikt voor de inblaas en/of afzuiging van ventilatielucht (zie toelichting). Dit leidt tot klachten. Wij adviseren u de roosters te vervangen door correcte types.

7.2

Er zijn belangrijke wijzigingen aangebracht in de luchtbehandeling in ruimtes, die de werking verstoren. Wij adviseren u hier een correcte oplossing voor te gebruiken.

8.1

Er wordt geen of onvoldoende onderhoud verricht aan de luchtbehandelingskast. Wij adviseren u alsnog een onderhoudscontract af te sluiten met uw installateur

8.2

Het drukverschil over de filters in de luchtbehandelingskast is erg hoog. Wij adviseren de luchtfilters te vervangen.

8.3

De warmtewisselaar in luchtbehandelingskast is vervuild (zie toelichting). Dit belemmert een goedewerking. Wij adviseren u deze te laten reinigen.

9.1

De luchtinlaat van de luchtbehandelingsinstallatie is vervuild. Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u deze te verhelpen.

9.2

De aanzuiglucht van de luchtbehandelingskast is reeds verwarmd (zie toelichting). Wij adviseren dit te verhelpen.

10.1

De zonering sluit niet goed aan bij de specifieke koudevraag van sectoren. Wij adviseren de zonering aan te passen.

10.2

De kloktijd van de klok die de koelinstallatie aanstuurt isonjuist. Wij adviseren deze bij te (laten) stellen.

10.3

Het klokprogramma sluit onvoldoende aan bij de bedrijfstijden. Wij adviseren het klokprogramma bij te stellen.

10.4

De locatie van sensoren is onjuist (zie toelichting). Wij adviseren de locatie aan te passen.

10.5

Sommige sensoren (zie toelichting) geven een incorrecte temperatuur weer. Wij adviseren u deze sensoren te laten kalibreren.

10.6

Sommige zones (zie toelichting) worden ten onrechte tegelijk verwarmd en gekoeld. Wij adviseren de stooklijnen zodanig aan te passen dat dit wordt voorkomen.

10.7

Sommige ruimtes (zie toelichting) worden tegelijk verwarmd en gekoeld. Wij adviseren de regeling zodanig aan te passen dat dit wordt voorkomen.

10.8

De stooklijn voor gekoeld water kan waarschijnlijk aangepast worden. Wij adviseren de mogelijkheden hiervoor te laten onderzoeken en de aanpassingen indien mogelijk door te voeren.

11.1

Het energiegebruik van de koelinstallatie wordt momenteel niet bemeten. Wij adviseren u energiemeters te plaatsen die het energiegebruik van de installatie meten.

11.2

De prestaties van de koelinstallatie worden momenteel niet bemeten. Wij adviseren u prestatiemeters te plaatsen.

11.3

Er zijn meters voor energie en/of prestaties aanwezig die niet periodiek worden uitgelezen. Wij adviseren u dit voortaan wel te doen.

11.4

Het energiegebruik van de koelinstallatie is erg hoog. Wij adviseren u de oorzaak hiervan te laten onderzoeken en zo mogelijk te verhelpen.

11.5

De prestaties van de koelinstallatie zijn erg laag. Wij adviseren u de oorzaak hiervan te laten onderzoeken en deze zo mogelijk te verhelpen.

12.1

Het opgesteld vermogen van de koelinstallatie is erg hoog. Wij adviseren u het vermogen bij vervanging van de installatie opnieuw te laten bepalen en de installatie daarop af te laten stemmen.

12.2

Het aantal start/stops is erg hoog. Wij adviseren u een buffer te laten plaatsen door uw installateur.

13.1

Er zijn momenteel klachten van oververhitting. Deze klachten kunnen worden verminderd door de toepassing van buitenzonwering. Wij adviseren u de mogelijkheden hiervoor na te gaan.

13.2

Wij adviseren u de pompen in het gekoeld watersysteem te voorzien van een automatische toerenregeling.

13.3

Wij adviseren u de mogelijkheden van de toepassing van vrije koeling te onderzoeken.

13.4

Wij adviseren u de mogelijkheden van de toepassing van absorptiekoeling te onderzoeken. Let hierbij nadrukkelijk of de toepassing ervan leidt tot CO2-reductie.

13.5

Wij adviseren u de mogelijkheden na te gaan van het gebruik van de condensorwarmte van de koelinstallatie.

13.6

Wij adviseren u de mogelijkheden na te gaan van het gebruik van warmtepompen en energieopslag.

Algemene adviezen

Overweeg bij renovatie en/of nieuwbouw de toepassing van buitenzonwering. Dit verlaagt de koudevraag.

Overweeg bij renovatie en/of nieuwbouw de toepassing van dakisolatie. Dit verlaagt de koudevraag.

Overweeg bij renovatie en/of nieuwbouw de toepassing van efficiënte apparatuur zoals flatscreens, thin clients, en dergelijke. Dit verlaagt de koudevraag.

Overweeg de toepassing van efficiënte verlichting, zoals LED-verlichting met aanwezigheidsdetectie en daglichtafhankelijke regeling. Dit verlaagt de koudevraag.

Overweeg om printers en dergelijke centraal te plaatsen en de vrijkomende warmte direct af te zuigen. Dit verlaagt de koudevraag.

Wij adviseren u ten minste eenmaal per 10 jaar een maatwerkadvies te laten uitbrengen naar de mogelijke energiebesparende maatregelen door een gecertificeerd bedrijf.

Kies bij vervanging van installatiecomponenten voor componenten die geschikt zijn voor hoog temperatuur koeling.

Kies bij vervanging van ventilatoren voor de meest energiezuinige varianten.

Kies bij vervanging van de koelinstallatie voor de meest energiezuinige variant.

Kies bij vervanging van de koelinstallatie voor de toepassing van een efficiënte toerenregeling.

Overweeg het gebruik van een toerenregeling op de ventilatoren.

Onderzoek de mogelijkheden voor verhoging van de verdampertemperatuur. Neem dit onderdeel op in het onderhoudscontract.

Onderzoek de mogelijkheden voor verlaging van de condensortemperatuur. Neem dit onderdeel op in het onderhoudscontract.

Toelichting bij advies

Nummer

Toelichting

 
 
 
 
 
 
 
 
 
Overige opmerkingen inspecteur
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Ondertekening

Plaats:

Datum:

 

Handtekening:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Klasse

1

2

3

Aanwezige informatie

 
 

x

x

x

Overzicht koelmachines, inclusief locatie hoofdcomponenten

O

Beschikbaar

O

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

 
 
 
 
 
 
 
 

x

Omschrijving zone-indeling

O

Beschikbaar

O

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

 
 
 
 
 
 
 

x

x

Beschrijving regeling watertemperatuur

O

Beschikbaar

O

Geen gekoeld watersysteem

O

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Beschrijving regeling bedrijfstijden

O

Beschikbaar

O

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

 
 
 
 
 
 
 

x

x

Beschrijving stooklijn koeling en verwarming zones

O

Beschikbaar

O

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Onderhoudslogboek koelmachine

O

Beschikbaar

O

Niet aanwezig; selecteer advies 1.1

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Onderhoudslogboek luchtbehandeling

O

Beschikbaar

O

Niet aanwezig; selecteer advies 1.2

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Energiegebruiksgegevens

O

Beschikbaar

O

Niet aanwezig

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Klachtenregister

O

Beschikbaar

O

Niet aanwezig; selecteer advies 1.3

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Gegevens prestatiemeting

O

Beschikbaar

O

Niet aanwezig

 
 
 
 
 
 
 

x

x

Ontwerpspecificaties koeling, principeschema en revisies

O

Beschikbaar

O

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Bruto vloeroppervlak

O

Beschikbaar

O

Ontwerp koelvermogen beschikbaar dus bruto vloeroppervlak niet nodig

 
 
 
 
 
 
 
 

x

Glaspercentage

O

Beschikbaar

O

Ontwerp koelvermogen beschikbaar dus bruto vloeroppervlak niet nodig

 
 
 
 
 
 
 

x

x

Monitoringsgegevens energieopslag

O

Beschikbaar

O

Geen energieopslagsysteem

1

2

3

Beoordeling systeeminformatie

 
 

x

x

x

Controleer beschikbaarheid informatie

O

Beschikbaar, zie boven

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Controleer of er regelmatig onderhoud plaatsvindt

O

Onderhoud vindt periodiek plaats

O

Onderhoud vindt niet of onvoldoende plaats; selecteer advies 2.1

 
 
 
 
 
 
 

x

x

Ga na of er klachten zijn en deze goed worden opgepakt

O

Er zijn geen klachten die niet goed worden opgepakt

O

Er zijn klachten die telkens terugkeren; selecteer advies 2.2

1

2

3

Inspectie koudeopwekker

 
 

x

x

x

Lokaliseer hoofdcomponenten en controleer op belemmeringen

 

O

O

 
 
 
 
 
 

x

x

Controleer principeschema

O

O

 
 
 
 
 

x

x

x

Controleer isolatie koudemiddelleidingen

O

O

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Beoordeel efficiency

 

Huidige COP: .................................

Haalbaar volgens stand der techniek:.........

Besparingspotentieel ..............%

 
 
 
 
 
 
 

x

x

Beoordeel gemiddelde deltaT energieopslag

Verpompt waterdebiet (zomer).............

Geladen warmte (MWh)..........................

Gemiddelde deltaT (°C)..........................

Verpompt waterdebiet (zomer).............

Geladen koude (MWh).............................

Gemiddelde deltaT (°C)..........................

 
 
 
 
 
 
 
 
 

O

DeltaT voldoende groot

O

DeltaT te klein; selecteer advies 3.4

1

2

3

Pompen en leidingen

 
 

x

x

x

Controleer isolatie gekoeld water leidingen

O

Isolatie in orde

O

Isolatie niet aanwezig of in slechte staat; selecteer advies 4.1

 
 
 
 
 
 
 

x

x

Bepaal temperatuur verschil tussen aanvoer en retour

Aanvoertemperatuur (°C).................

Retourtemperatuur (°C)............

Verschil (°C).........................................

 
 
 
 
 
 
 
 
 

O

DeltaT voldoende groot

 

O

DeltaT te klein; selecteer advies 4.2

1

2

3

Afgifte condensorwarmte

 
 

x

x

x

Beoordeel vervuiling en werking condensorunits

O

 

O

 
 
 
 
 
 
 

x

x

x

Controleer belemmering luchtaanzuiging

O

 

O

 
 
 
 
 
 
 

x

x

x

Controleer de aanzuig van onverwarmde lucht

O

 

O

 
 
 
 
 
 
 
 

x

x

Controleer draairichting ventilatoren

O

 

O

 
 
 
 
 
 
 
 

x

x

Controleer afkoeling koeltoren

 

Aanvoertemperatuur (°C)...................

Retourtemperatuur (°C).....................

Verschil (°C)...........................................

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

O

DeltaT voldoende groot

 
 
 
 

O

DeltaT te klein; selecteer advies 5.5

1

2

3

Warmtewisselaar afgifte-unit

 
 

x

x

x

Controle warmtewisselaars op vervuiling

O

De warmtewisselaars zijn schoon

O

De warmtewisselaars zijn (soms) vervuild; selecteer advies 6.1

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Controle filters op vervuiling

O

De filters zijn schoon

O

De filters zijn (soms) vervuild; selecteer advies 6.2

O

Onderhoud vindt periodiek plaats; filter niet gecontroleerd

1

2

3

Luchtbehandeling geventileerde ruimten

 
 

x

x

x

Controleer type roosters

O

Er zijn geen klachten; controle niet uitgevoerd

O

Type roosters is correct

O

Type roosters is incorrect; selecteer advies 7.1

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Controleer toestand luchtbehandeling

O

Systeem nog in oorspronkelijke toestand

O

Er zijn significante afwijkingen; die de werking verstoren selecteer advies 7.2

1

2

3

Centrale luchtbehandeling

 
 

x

x

x

Controleer onderhoudsfrequentie

O

Onderhoudsfrequentie correct

O

Onderhoud onvoldoende; selecteer advies 8.1

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Drukval over filters

Drukverschil (Pa)................................

O

Drukverschil voldoende laag

O

Drukverschil te hoog; selecteer advies 8.2

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Controleer warmtewisselaars

O

De warmtewisselaar is schoon

O

De warmtewisselaar is vervuild; selecteer advies 8.3

1

2

3

Luchtinlaat

 
 

x

x

x

Controleer luchtinlaat

O

Luchtinlaat schoon

O

Luchtinlaat belemmerd; selecteer advies 9.1

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Controleer de aanzuig van onverwarmde lucht

O

De aangezogen lucht is onverwarmd

O

De aangezogen lucht is verwarmd;

selecteer advies 9.2

1

2

3

Regeling

 
 
 

x

x

Controleer zone-indeling

O

Zone-indeling correct

O

Zone-indeling sluit onvoldoende aan bij situatie; selecteer advies 10.1

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Controleer kloktijd

O

Kloktijd correct

O

Kloktijd onjuist; adviseer advies 10.2

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Controleer bedrijfstijd

O

Klokprogramma correct

O

Klokprogramma wijkt af van bedrijfstijden; selecteer advies 10.3

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Controleer locatie sensoren

O

Locatie correct

O

Locatie incorrect; selecteer advies 10.4

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Controleer gemeten temperatuur

O

Temperatuur correct

O

Te groot verschil tussen gemeten en aangegeven temperatuur; selecteer advies 10.5

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Controleer gelijktijdige koeling en verwarming op zone-niveau

O

Zones niet gelijktijdig verwarmd en gekoeld

O

Zones noodzakelijkerwijs gelijktijdig verwarmd en gekoeld

O

Zones niet noodzakelijkerwijs gelijktijdig verwarmd en gekoeld; selecteer advies 10.6

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Controleer gelijktijdige koeling en verwarming op ruimteniveau

O

Ruimtes niet gelijktijdig verwarmd en gekoeld

O

Ruimtes gelijktijdig verwarmd en gekoeld; selecteer advies 10.7

 
 
 
 
 
 
 

x

x

Controleer regeling luchtdebiet

O

Regeling gebeurt energetisch optimaal

O

Regeling niet door toerenregeling. Potentiële besparing ....%

 
 
 
 
 
 
 

x

x

Beoordeel regeling gekoeld watertemperatuur

O

Geen gekoeld water; controle niet uitgevoerd

O

Regeling optimaal

O

Er zijn mogelijkheden voor toepassing/verbetering stooklijn; selecteer advies 10.8

1

2

3

Bemetering

 
 
 

x

x

Controleer aanwezigheid energiegebruiksmeter

O

Energiemeting aanwezig

O

Energiemeting niet aanwezig; selecteer advies 11.1

 
 
 
 
 
 
 
 

x

Controleer aanwezigheid prestatiemeter

O

Prestatiemeting aanwezig

O

Prestatiemeting niet aanwezig; selecteer advies 11.2

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Controleer aanwezigheid meetdata

O

Geen meters aanwezig

O

Metingen beschikbaar

O

Geen metingen beschikbaar; selecteer advies 11.3

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Beoordeel energiegebruik

O

Energiegebruik normaal of laag

O

Energiegebruik hoog; selecteer advies 11.4

O

Geen meetdata beschikbaar

 
 
 
 
 
 
 

x

x

Beoordeel prestatie

O

prestatie normaal of hoog

O

Prestatie laag; selecteer advies 11.5

O

Geen meetdata beschikbaar

1

2

3

Beoordeling grootte

 
 

x

x

x

Bepaal benodigd vermogen

O

 

O

 

O

 

O

 

O

 

O

 
 
 
 
 
 
 

x

x

x

Beoordeel opgesteld vermogen

O

 

O

 
 
 
 
 
 
 
 

x

x

Beoordeling systeeminhoud

Aantal start/stops:.................................

Aantal draaiuren:.................................

 
 
 
 
 
 
 
 
 

O

Aantal start/stops normaal

O

Aantal start/stops hoog; selecteer advies 12.2

1

2

3

Alternatieven

 
 

x

x

x

Toepassing zonwering

O

Er zijn geen klachten

O

Er zijn klachten van oververhitting en er is geen buitenzonwering; selecteer advies 13.1

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Zijn pompen in het gekoeldwatercircuit voorzien van automatische toerenregeling?

O

Ja

O

Nee; selecteer advies 13.2

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Zijn er ruimtes met permanente koudevraag?

O

Nee of vrije koeling reeds toegepast

O

Ja en vrije koeling is nog niet toegepast; selecteer advies 13.3

 
 
 
 
 
 
 

x

x

is er restwarmte van ten minste 70 °C beschikbaar?

O

Ja; selecteer advies 13.4

O

Nee

 
 
 
 
 
 

x

x

x

Is er sprake van gelijktijdige verwarming en koeling?

O

Ja en condensorwarmte wordt nog niet benut; selecteer advies 13.5

O

Nee

O

Ja, maar condensorwarmte wordt reeds benut

 
 
 
 
 
 
 
 

x

Is er sprake van een laag temperatuur warmteafgifte?

O

Ja, en warmtepompen worden nog niet

toegepast; selecteer advies 13.6

O

Nee

O

Ja, maar warmtepompen worden reeds toegepast

Advieslijst

O

1.1

Er is geen logboek bij de koelmachine aanwezig. Stel deze op en houd daarin de gegevens over de installatie bij.

O

1.2

Er is geen logboek bij de luchtbehandelingskast aanwezig. Stel deze op en houd daarin de gegevens over de installatie bij.

O

1.3

Er is geen klachtenregister aanwezig. Stel deze op en houd daarin klachten over de installatie bij.

O

2.1

Er vind geen of onvoldoende onderhoud plaats aan uw koelinstallatie. U wordt geadviseerd alsnog een onderhoudscontract af te sluiten met uw installateur

O

2.2

Er zijn klachten die onvoldoende worden afgehandeld. Wij adviseren u deze alsnog correct af te handelen. Zie toelichting.

O

3.1

Er zijn belemmeringen voor de goede werking van uw koelinstallatie (zie toelichting). Wij adviseren u deze te laten verwijderen.

O

3.2

Het principeschema komt niet overeen met de werkelijkheid. Wij adviseren u een correct principeschema te (laten) opstellen.

O

3.3

De isolatie van de koudemiddelleidingen is onvoldoende of ondeugdelijk. Wij adviseren u deze te laten aanbrengen en/of herstellen.

O

3.4

Het gemiddelde temperatuurverschil tussen ontrekkingsbron en injectiebron is erg klein. Wij adviseren u de installatie te laten controleren op verbetermogelijkheden en zonodig aan te passen.

O

4.1

De isolatie van de gekoeld water leidingen is onvoldoende of ondeugdelijk. Wij adviseren u deze te laten aanbrengen en/of herstellen.

O

4.2

Het temperatuurverschil tussen de aanvoer en retour is erg klein. Wij adviseren u uw installatie opnieuw te laten inregelen.

O

5.1

De condensorunit(s) zijn vervuild. Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u deze te laten reinigen.

O

5.2

De condensors kunnen onvoldoende lucht aanzuigen. Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u deze te verhelpen (zie toelichting).

O

5.3

De aanzuiglucht van de condensors is reeds verwarmd (zie toelichting). Wij adviseren dit te verhelpen.

O

5.4

De draairichting van de ventilatoren op de condensors is incorrect. Wij adviseren u de draairichting om te laten keren.

O

5.5

Het temperatuurverschil tussen de aanvoer en retour van en naar de koeltoren is erg klein. Wij adviseren u de koeltoren te laten inspecteren op vervuiling.

O

6.1

De warmtewisselaar(s) in afgifte-units zijn vervuild (zie toelichting). Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u deze te laten reinigen.

O

6.2

De filters in afgifte-units zijn vervuild (zie toelichting). Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u deze te laten reinigen.

O

7.1

Er zijn onjuiste roosters gebruikt voor de inblaas en/of afzuiging van ventilatielucht (zie toelichting). Dit leidt tot klachten. Wij adviseren u de roosters te vervangen door correcte types.

O

7.2

Er zijn belangrijke wijzigingen aangebracht in de luchtbehandeling in ruimtes, die de werking verstoren. Wij adviseren u hier een correcte oplossing voor te gebruiken.

O

8.1

Er vind geen of onvoldoende onderhoud plaats aan de luchtbehandelingskast. U wordt geadviseerd alsnog een onderhoudscontract af te sluiten met uw installateur

O

8.2

Het drukverschil over de filters in de luchtbehandelingskast is erg hoog. Wij adviseren de luchtfilters te vervangen.

O

8.3

De warmtewisselaar in luchtbehandelingskast is vervuild (zie toelichting). Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u deze te laten reinigen.

O

9.1

De luchtinlaat van de luchtbehandelingsinstallatie is vervuild. Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u deze te verhelpen.

O

9.2

De aanzuiglucht van de luchtbehandelingskast is reeds verwarmd (zie toelichting). Wij adviseren dit te verhelpen.

O

10.1

De zonering sluit niet goed aan bij de specifieke koudevraag van sectoren. Wij adviseren de zonering aan te passen.

O

10.2

De kloktijd van de klok die de koelinstallatie aanstuurt is onjuist. Wij adviseren deze bij te (laten) stellen.

O

10.3

Het klokprogramma sluit onvoldoende aan bij de bedrijfstijden. Wij adviseren het klokprogramma bij te stellen.

O

10.4

De locatie van sensoren is onjuist (zie toelichting). Wij adviseren de locatie aan te passen.

O

10.5

Sommige sensoren (zie toelichting) geven een incorrecte temperatuur weer. Wij adviseren u deze sensoren te laten kalibreren.

O

10.6

Sommige zones (zie toelichting) worden ten onrechte tegelijk verwarmd en gekoeld. Wij adviseren de stooklijnen zodanig aan te passen dat dit voorkomen wordt.

O

10.7

Sommige ruimtes (zie toelichting) worden tegelijk verwarmd en gekoeld. Wij adviseren de regeling zodanig aan te passen dat dit voorkómen wordt.

O

10.8

De stooklijn voor gekoeld water kan waarschijnlijk aangepast worden. Wij adviseren de mogelijkheden hiervoor te laten onderzoeken en de aanpassingen indien mogelijk door te voeren.

O

11.1

Het energiegebruik van de koelinstallatie wordt momenteel niet bemeten. Wij adviseren u energiemeters te plaatsen die het energiegebruik van de installatie meten.

O

11.2

De prestaties van de koelinstallatie wordt momenteel niet bemeten. Wij adviseren u prestatiemeters te plaatsen.

O

11.3

Er zijn meters voor energie en/of prestaties aanwezig die niet periodiek worden uitgelezen. Wij adviseren u dit vanaf heden wel te doen.

O

11.4

Het energiegebruik van de koelinstallatie is erg hoog. Wij adviseren u de oorzaak hiervan te laten onderzoeken en zo mogelijk te verhelpen.

O

11.5

De prestaties van de koelinstallatie zijn erg laag. Wij adviseren u de oorzaak hiervan te laten onderzoeken en zo mogelijk te verhelpen.

O

12.1

Het opgesteld vermogen van de koelinstallatie is erg hoog.

Wij adviseren u het vermogen bij vervanging van de installatie opnieuw te laten bepalen en de installatie daarop af te stemmen.

O

12.2

Het aantal start/stops is erg hoog. Wij adviseren u een buffer te laten plaatsen door uw installateur.

O

13.1

Er zijn momenteel klachten van oververhitting. Deze klachten kunnen worden verminderd door de toepassing van buitenzonwering. Wij adviseren u de mogelijkheden hiervoor na te gaan.

O

13.2

Wij adviseren u de pompen in het gekoeld watersysteem te voorzien van een automatische toerenregeling.

O

13.3

Wij adviseren u de mogelijkheden voor de toepassing van vrije koeling te onderzoeken.

O

13.4

Wij adviseren u de mogelijkheden voor de toepassing van absorptiekoeling te onderzoeken. Let hierbij nadrukkelijk of de toepassing ervan leidt tot CO2-reductie.

O

13.5

Wij adviseren u de mogelijkheden na te gaan voor het gebruik van de condensorwarmte van de koelinstallatie.

O

13.6

Wij adviseren u de mogelijkheden na te gaan voor het gebruik van warmtepompen en energieopslag.

Algemene adviezen

O

Overweeg bij renovatie en/of nieuwbouw de toepassing van buitenzonwering. Dit verlaagt de koudevraag.

O

Overweeg bij renovatie en/of nieuwbouw de toepassing van dakisolatie. Dit verlaagt de koudevraag.

O

Overweeg bij renovatie en/of nieuwbouw de toepassing van efficiënte apparatuur zoals flatscreens, thin clients et cetera. Dit verlaagt de koudevraag.

O

Overweeg de toepassing van efficiënte verlichting, zoals HF-verlichting met aanwezigheidsdetectie en daglichtafhankelijke regeling. Dit verlaagt de koudevraag.

O

Overweeg om printers et cetera centraal te plaatsen en de vrijkomende warmte direct af te zuigen. Dit verlaagt de koudevraag.

O

Wij adviseren u ten minste eenmaal per 10 jaar een maatwerkadvies te laten uitvoeren naar de mogelijke energiebesparende maatregelen door een gecertificeerd bedrijf.

O

Kies bij vervanging van installatiecomponenten voor componenten die geschikt zijn voor hoog temperatuur koeling.

O

Kies bij vervanging van ventilatoren voor de meest energiezuinige varianten.

O

Kies bij vervanging van koelinstallatie voor de meest energiezuinige varianten.

O

Kies bij vervanging van de koelinstallatie voor de toepassing van een efficiënte toerenregeling.

O

Overweeg het gebruik van toerenregeling op de ventilatoren

O

Onderzoek de mogelijkheden voor verhoging van de verdampertemperatuur. Neem dit onderdeel op in het onderhoudscontract

O

Onderzoek de mogelijkheden voor verlaging van de condensortemperatuur. Neem dit onderdeel op in het onderhoudscontract

Toelichting bij advies

Nummer

Toelichting

 
 
 
 
 
 
 
 
 

Overige opmerkingen inspecteur

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Ondertekening

Plaats:

 
 

Datum:

 
 

Handtekening:

 
 

R

Bijlage XIII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XIII BIJ ARTIKEL 5.15, TWEEDE LID, EN 5.16, EERSTE LID, VAN DEZE REGELING (EXAMENEISEN ERKENDE ENERGIELABELDESKUNDIGE)

Exameneisen bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw
 

Omschrijving

Aandachtspunten

Kennisniveau

weten

begrijpen

toepassen

1

De erkende energielabeldeskundige heeft kennis van en inzicht in de methodiek voor het energielabel woningen en kan dit uitleggen aan woningeigenaren.

• Achtergrond energielabel

X

X

 

• Voorlopig energielabel versus definitief energielabel

X

X

 

• Meest voorkomende kenmerkwaarden en oorspronkelijke kenmerkwaarden

X

X

 

• Invloedsfactoren van de kenmerkwaarden

X

X

 

• Wettelijke verplichting/sancties

X

X

 

• Energieklasse en lay-out energielabel

X

X

 

• Instructie op de internetapplicatie voor de woningeigenaar

X

X

X

• Registratie energielabel

X

X

X

• Klantvriendelijkheid

X

X

X

2

Communicatie. Het op een weloverwogen en efficiënte manier kunnen communiceren met een woningeigenaar

• Gebruik maken van diverse moderne technische hulpmiddelen zoals scans, pdf’s, digitale foto’s

• Beslissingen op begrijpelijke wijze vastleggen

X

X

X

3

De erkende energielabeldeskundige heeft inzicht in de toepassing van de verschillende technieken bij de verschillende bouwjaren en woningtypen.

• Matrix met aannemelijkheidspercentages kenmerkwaarden

• Matrix met oorspronkelijke kenmerkwaarden (bouwjaarwaarde)

X

X

X

4

Bewijsstukken. De erkende energielabel-deskundige moet kenmerkwaarden kunnen herkennen op basis van visuele of indirecte bewijsstukken of op basis van andere aanwijzingen en het kunnen beoordelen of deze kenmerkwaarden aannemelijk zijn en daadwerkelijk betrekking hebben op de beschouwde woning.

• Foto’s en de beoordeling van deze foto’s

• Facturen en de beoordeling van deze facturen

• Beoordeling verkoopbrochures

• Bewijsvoering aan de hand van gesprekken met woningeigenaar

X

X

X

5

Woningtype. De erkende energielabeldeskundige is in staat om verschillende woningtypen en woningsubtypen te onderscheiden.

• Eengezinswoning

– Vrijstaand

– 2^1 kap woning

• Rijwoning

– Tussenwoning

– Hoekwoning

• Meergezinswoning(woning met 1 of 2 lagen)

– Hoekwoning onder dak

– Tussenwoning onder dak

– Hoekwoning op tussenverdieping

– Tussenwoning op tussenverdieping

– Hoekwoning onderste bouwlaag

– Tussenwoning onderste bouwlaag

– Tussenwoning onder dak en op onderste bouwlaag

• Hoekwoning onder dak en op onderste bouwlaag

X

X

X

6

Bouwjaar/renovatiejaar. De erkende energie-labeldeskundige moet bouwjaar/renovatiejaar kunnen achterhalen

• Kadaster

X

X

X

7

Extreem goede (na)-isolatie. De erkende energielabeldeskundige moet kunnen aangeven wanneer er sprake is van extreem goede (na)-isolatie en wat de consequenties zijn.

• Extreem goede (na)-isolatie

• Gebalanceerd ventilatiesysteem

X

X

X

8

Beglazing. De erkende energielabeldeskundige moet de verschillende type beglazing kunnen onderscheiden.

• Enkel glas

• Dubbel glas

• HR-glas

• Drievoudig HR-glas

X

X

X

9

Isolatie. De erkende energielabeldeskundige moet aan kunnen geven wanneer er sprake is van na-isolatie.

• Na-isolatie gevel

• Na-isolatie dak

• Na-isolatie vloer

• Extreem goede (na) isolatie gevel

• Extreem goede (na) isolatie dak

• Extreem goede (na) isolatie vloer

X

X

X

10

Verwarmingstoestel. De erkende energielabeldeskundige moet de verschillende soorten opwekkers voor ruimteverwarming kunnen onderscheiden.

• Individueel of collectief (gemeenschappelijk)

• Installatiejaar Gasketel

• Lokale gaskachel

• Warmtepomp

• Stadsverwarming

X

X

X

11

Warmtapwatertoestel. De erkende energie-labeldeskundige moet de verschillende soorten opwekkers voor tapwater kunnen onderscheiden.

• Combiketel

• Geiser

• Elektrische boiler

X

X

X

12

Ventilatiesysteem. De erkende energielabel-deskundige moet kunnen onderscheiden of er sprake is van een gebalanceerd ventilatiesysteem of een ander ventilatiesysteem.

• Ventilatie unit voor afzuiging

• Ventilatie unit voor afzuiging en toevoer

X

X

X

13

Zonne-energiesysteem. De erkende energie-labeldeskundige moet kunnen onderscheiden of er sprake is van een zonneboiler en/of PV-panelen

• Zonneboiler

• PV-panelen

• Oppervlakte

X

X

X

[Vervallen]

S

Bijlage XVII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XVIIXIII BIJ ARTIKEL 5.28DE ARTIKELEN 5.22, TWEEDE LID, 5.295.23, EERSTE LID, EN 5.325.26, DERDE LID, VAN DEZE REGELING (EXAMENEISEN EPBD-A EN EPBD-B INSPECTIE AIRCONDITIONINGSYSTEMEN)

Exameneisen diploma EPBD-A

In de onderstaande tabel zijn de exameneisen opgenomen voor het diploma EPBD-A

Omschrijving

Klassen

Theoretisch / Praktisch

De inspecteur kan onderscheid maken tussen de verschillende installatietypen en klassen

1,2,3

T

De inspecteur kan de voor de inspectie benodigde gegevens verzamelen.

Zie Bijlage 1: tabel 2.1

P

De inspecteur kan de door de opdrachtgever aangeleverde gegevens op waarde schatten

Zie Bijlage 1: tabel 2.1

P

De inspecteur heeft voldoende kennis van en inzicht in de F-gassen inspectie

1,2,3

T

De inspecteur is in staat de verplicht aanwezige documentatie op te stellen

1,2,3

 

De inspecteur kan de beschikbaarheid en de volledigheid van de documentatie controleren

1,2,3

P

De inspecteur kan zorgdragen voor de juiste voorbereiding op de inspectie

1,2,3

P

De inspecteur is in staat om te bepalen of onderhoud met de juiste regelmaat wordt uitgevoerd door bevoegde instanties

1,2,3

P

De inspecteur kan de componenten van de koelinstallatie lokaliseren en controleren op belemmeringen voor goede werking

1,2,3

P en T

De inspecteur kan de werkelijke situatie verifiëren met het principeschema

2 en 3

P en T

De inspecteur is in staat de aanwezigheid en conditie van isolatie te controleren

1,2,3

P en T

De inspecteur heeft inzicht in de prestatie van de koelinstallatie in vergelijking met een gelijkwaardig systeem

1

P en T

De inspecteur is in staat de aanwezigheid en conditie van isolatie te controleren

1,2,3

P en T

De inspecteur heeft voldoende inzicht om het verschil tussen de aanvoertemperatuur en de retourtemperatuur te bepalen en te beoordelen

2 en 3

P

De inspecteur kan de condensorunits lokaliseren en controleren

1,2,3

P en T

De inspecteur heeft voldoende ervaring om te controleren of de unit zonder belemmeringen lucht kan aanzuigen

1,2,3

P

De inspecteur heeft voldoende inzicht om na te gaan of de unit voldoende onverwarmde lucht kan aanzuigen

1,2,3

P

De inspecteur is in staat om de draairichting van de ventilatoren vast te stellen

2,3

T

De inspecteur is in staat de afkoeling van het koelwater in de koeltoren te beoordelen

2,3

P en T

De inspecteur kan warmtewisselaars controleren op vervuiling en is in staat de mate van vervuiling vast te stellen

1,2,3

P en T

De inspecteur is in staat vast te stellen of er aantoonbaar onderhoud plaatsvindt aan de ruimte units

1,2,3

P

De inspecteur kan filters controleren en hun conditie vaststellen

1,2,3

P en T

De inspecteur is in staat de locatie en het type van inblaas- en afzuigroosters te controleren op correctheid

1,2,3

T

De inspecteur is in staat om de toestand van het luchtbehandelingssysteem te bepalen

1,2,3

P en T

De inspecteur is in staat om de onderhouds- frequentie en -omvang van de luchtbehandelingsinstallatie te beoordelen

1,2,3

T

De inspecteur kan filters controleren en hun conditie vaststellen

1,2,3

P en T

De inspecteur is in staat de mate van vervuiling van de warmtewisselaar in de luchtbehandelingskast vast te stellen

1,2,3

P

De inspecteur is in staat de luchtinlaten van de luchtbehandelingskast te beoordelen

1,2,3

P

De inspecteur heeft voldoende inzicht om na te gaan of het luchtbehandelingssysteem voldoende onverwarmde lucht kan aanzuigen

1,2,3

P

De inspecteur kan de klok en bijbehorend klokprogramma die de installatie aanstuurt controleren

1,2,3

P

De inspecteur kan de plaats van de temperatuursensoren in het systeem controleren en valideren

1

P

De inspecteur is in staat om te beoordelen of de sensoren de juiste temperatuur aangeven

1,2,3

P

De inspecteur is in staat om bij 3- of 4-pijps systemen vast te stellen of zones niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming.

1

P

De inspecteur is in staat om vast te stellen of ruimtes niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming

1,2,3

P

De inspecteur kan bepalen of het energiegebruik voor koeling realistisch is gezien de aard en het gebruik van het gebouw

1

P en T

De inspecteur kan het opgestelde vermogen bepalen

1,2,3

P en T

De inspecteur kan het benodigd vermogen bepalen

1

P en T

De inspecteur kan de haalbaarheid van alternatieve oplossingen beoordelen

1

P en T

T: exameneis is theoretisch van aard; P: eis is praktisch van aard

In de onderstaande tabel zijn de exameneisen opgenomen voor het diploma EPBD-A en EPBD-B

Omschrijving deskundigheden inspecteur1

EPBD-A

EPBD-B

Pre-inspectie

 
 

Onderscheid maken tussen de verschillende installatietypen en het nominaal koelvermogen bepalen.

T

T

De voor de inspectie benodigde gegevens verzamelen (zie tabel in paragraaf 2.1 van bijlage XI: te verzamelen informatie).

P

P

De door de opdrachtgever aangeleverde gegevens op waarde schatten (zie tabel in paragraaf 2.1 van bijlage XI: te verzamelen informatie).

P

P

Beoordeling systeeminformatie

 
 

Kennis van en inzicht in de F-gasseninspectie.

T

-

De verplicht aanwezige documentatie opstellen.

T

T

De beschikbaarheid en de volledigheid van de documentatie controleren.

P

P

Zorgdragen voor de juiste voorbereiding op de inspectie.

P

P

Bepalen of onderhoud met de juiste regelmaat wordt verricht door bevoegde instanties.

P

Het klachtenregister controleren.

P en T

Inspectie koude opwekker

 
 

De componenten van de koelinstallatie lokaliseren en controleren op belemmeringen voor goede werking.

P en T

De werkelijke situatie verifiëren met het principeschema.

P en T

De aanwezigheid en conditie van isolatie controleren.

P en T

De prestatie van de koelinstallatie vergelijken met een gelijkwaardig systeem.

P en T

De prestatie van het energieopslagsysteem beoordelen.

P en T

Inspectie watercirculatie

 
 

Het verschil tussen de aanvoertemperatuur en de retourtemperatuur bepalen en beoordelen.

P

Inspectie afgifte condensorwarmte

 
 

De condensorunits lokaliseren en controleren.

P en T

Controleren of de unit zonder belemmeringen lucht kan aanzuigen.

P

Nagaan of de unit voldoende onverwarmde lucht kan aanzuigen.

P

De draairichting van de ventilatoren vaststellen.

T

De afkoeling van het koelwater in de koeltoren beoordelen.

P en T

Inspectie warmtewisselaars

 
 

Warmtewisselaars controleren op vervuiling en de mate van vervuiling vaststellen.

P en T

Vaststellen of er aantoonbaar onderhoud wordt verricht aan de ruimte-units.

P

Filters controleren en hun conditie vaststellen.

P en T

Inspectie luchtbehandeling ruimte.

 
 

De locatie en het type van inblaas- en afzuigroosters controleren op correctheid.

T

De toestand van het luchtbehandelingssysteem bepalen.

P en T

Inspectie luchtbehandelingssysteem

 
 

De onderhoudsfrequentie en –omvang van de luchtbehandelingsinstallatie beoordelen.

T

Filters controleren en hun conditie vaststellen.

P en T

De mate van vervuiling van de warmtewisselaar in de luchtbehandelingskast vaststellen.

P

Inspectie luchtinlaat

 
 

De luchtinlaten van de luchtbehandelingskast beoordelen.

P

Nagaan of het luchtbehandelingssysteem voldoende onverwarmde lucht kan aanzuigen.

P

Inspectie regeling

 
 

Bepalen of de zonering in de distributie correct is.

T

De klok en bijbehorend klokprogramma die de installatie aanstuurt controleren.

P

Beoordelen of de sensoren de juiste temperatuur aangeven.

P

Vaststellen of ruimtes niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming.

P

De plaats van de temperatuursensoren in het systeem controleren en valideren.

P

Bij 3- of 4-pijpssystemen vaststellen of zones niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming.

P

De regeling voor het luchtdebiet controleren en vergelijken met de huidige stand der techniek.

P

De regeling voor de temperatuur van het gekoelde water beoordelen.

P

Inspectie bemetering

 
 

Nagaan of er meters zijn geïnstalleerd die het energiegebruik van de installatie meten.

P

Nagaan of er meters zijn geïnstalleerd die de prestaties van de installatie meten.

P

Bepalen of de meters daadwerkelijk worden uitgelezen.

P

Bepalen of het energiegebruik voor koeling realistisch is gezien de aard en het gebruik van het gebouw.

P en T

Bepalen of de werkelijke prestaties overeenkomen met de ontwerpgegevens van de installatie.

T

Beoordeling grootte

 
 

Het benodigd vermogen bepalen.

P en T

Het opgestelde vermogen bepalen.

P en T

P en T

De systeeminhoud beoordelen.

P

Alternatieven

 
 

De haalbaarheid van alternatieve oplossingen beoordelen.

P en T

T

Bijlage XIV wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XIV BIJ ARTIKEL 5.22, TWEEDE EN DERDE LID, VAN DEZE REGELING (DIPLOMA INSPECTIE AIRCONDITIONINGSYSTEMEN)

De te verrichten werkzaamheden, uitgesplitst per diploma

Systeem

Werkzaamheden

Onderdeel

EPBD-A

EPBD-B

Klasse 1, met vermogen van 12 – 45 kW

Documentatie verzamelen, inspecteren en beoordelen

1

 

Koudeopwekker inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

2

 

Leidingen inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

3

 

Afgifte-units condensorwarmte inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

4

 

Afgifte-units warmtewisselaars inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

5

 

Luchtbehandeling in de ruimte inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

6

 

Luchtbehandelingssysteem inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

7

 

luchtinlaat inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

8

 

Regeling inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

9

 

Bemetering inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

10

 

Grootte van de installatie inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

11

 

Alternatieven overwegen en advies uitbrengen

12

 

Klasse 2, met vermogen van 45 – 270 kW

Documentatie verzamelen, inspecteren en beoordelen

1

 

Koudeopwekker inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

2

 

Leidingen inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

3

 

Afgifte-units condensorwarmte inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

4

 

Afgifte-units warmtewisselaars inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

5

 

Luchtbehandeling in de ruimte inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

6

 

Luchtbehandelingssysteem inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

7

 

luchtinlaat inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

8

 

Regeling inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

9

 

Bemetering inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

10

 

Grootte van de installatie inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

11

 

Alternatieven overwegen en advies uitbrengen

12

 

Klasse 3, boven 270 kW

Documentatie verzamelen, inspecteren en beoordelen

1

 

Koudeopwekker inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

2

 

Leidingen inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

3

 

Afgifte-units condensorwarmte inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

4

 

Afgifte-units warmtewisselaars inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

5

 

Luchtbehandeling in de ruimte inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

6

 

Luchtbehandelingssysteem inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

7

 

luchtinlaat inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

8

 

Regeling inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

9

 

Bemetering inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

10

 

Grootte van de installatie inspecteren, beoordelen en advies uitbrengen

11

 

Alternatieven overwegen en advies uitbrengen

12

 

[Vervallen]

U

Het opschrift van bijlage XIV (nieuw) wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XVIIIaXIV BIJ ARTIKEL 5.32a, EERSTE LID, VAN DEZE REGELING (ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN MET BETREKKING TOT GEBOUWEN)

V

Bijlage XVIII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XVIII BIJ ARTIKEL 5.28, TWEEDE LID, 5.29, EERSTE LID, EN 5.32, DERDE LID, VAN DEZE REGELING (EXAMENEISEN EPBD-B INSPECTIE AIRCONDITIONINGSYSTEMEN)

Exameneisen diploma EPBD-B

In de onderstaande tabel zijn de exameneisen opgenomen voor het diploma EPBD-B

Omschrijving

Klassen

Theoretisch / praktisch

De inspecteur kan onderscheid maken tussen de verschillende installatietypen en klassen

1,2,3

T

De inspecteur kan de voor de inspectie benodigde gegevens verzamelen

Zie Bijlage 1: tabel 2.1

P

De inspecteur kan de door de opdrachtgever aangeleverde gegevens op waarde schatten

Zie Bijlage 1: tabel 2.1

P

De inspecteur is in staat de verplicht aanwezige documentatie op te stellen

1,2,3

 

De inspecteur kan de beschikbaarheid en de volledigheid van de documentatie controleren

1,2,3

P

De inspecteur kan zorgdragen voor de juiste voorbereiding op de inspectie

1,2,3

P

De inspecteur is in staat het klachtenregister te controleren

2 en 3

P en T

De inspecteur heeft inzicht in de prestatie van de koelinstallatie in vergelijking met een gelijkwaardig systeem

2 en 3

P en T

De inspecteur is in staat om de prestatie van het energieopslagsysteem te beoordelen

2 en 3

P en T

De inspecteur is in staat om te bepalen of de zonering in de distributie correct is

2 en 3

T

De inspecteur kan de plaats van de temperatuursensoren in het systeem controleren en valideren

2 en 3

P

De inspecteur is in staat om bij 3- of 4-pijps systemen vast te stellen of zones niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming

2 en 3

P

De inspecteur is in staat de regeling voor het luchtdebiet te controleren en te vergelijken met de huidige stand der techniek

2 en 3

P

De inspecteur is in staat de regeling voor de temperatuur van het gekoelde water te beoordelen

2 en 3

P

De inspecteur moet na kunnen gaan of er meters zijn geïnstalleerd die het energiegebruik van de installatie meten

1,2,3

P

De inspecteur moet na kunnen gaan of er meters zijn geïnstalleerd die de prestaties van de installatie meten

2 en 3

P

De inspecteur moet kunnen bepalen of de meters daadwerkelijk uitgelezen worden

1,2,3

P

De inspecteur kan bepalen of het energiegebruik voor koeling realistisch is gezien de aard en het gebruik van het gebouw

2 en 3

P en T

De inspecteur kan bepalen of de werkelijke prestatie overeenkomt met de ontwerpgegevens van de installatie

2 en 3

T

De inspecteur kan het benodigd vermogen bepalen

2 en 3

P en T

De inspecteur kan het opgestelde vermogen bepalen

2 en 3

P en T

De inspecteur kan de systeeminhoud beoordelen

2 en 3

P

De inspecteur kan de haalbaarheid van alternatieve oplossingen beoordelen

2 en 3

P en T

T: exameneis is theoretisch van aard; P: eis is praktisch van aard

[Vervallen]

W

Na bijlage XIV (nieuw) worden vijf bijlagen ingevoegd, luidende:

BIJLAGE XV BIJ DE ARTIKELEN 4.14A EN 5.30 VAN DEZE REGELING (REKENMETHODIEK TERUGVERDIENTIJD ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN)

1. Toepassingsbereik

Deze bijlage is van toepassing op energiebesparende maatregelen zoals genoemd in de artikelen 4.14a (voor milieubelastende activiteiten) en 5.31 (voor gebouwen) van deze regeling. Bij het toepassen van de rekenmethodiek wordt daarom gekeken naar het energiegebruik van de milieubelastende activiteit (artikel 5.15, vierde lid, Besluit activiteiten leefomgeving) respectievelijk het gebouw/de gebouwen en de activiteiten in dat gebouw/die gebouwen (artikel 3.83, derde en vijfde lid, Besluit bouwwerken leefomgeving).

2. De formule

De terugverdientijd van energiebesparende maatregelen wordt berekend met de volgende formule:

TVT = (I + F)/B

waarin:

TVT

De terugverdientijd in jaren

I

De (meer)investering in euro’s

F

De kosten voor de financiering van de (meer)investering in euro’s

B

De jaarlijkse kostenbesparing in euro’s

Er wordt bij het berekenen van de terugverdientijd geen rekening gehouden met inflatie of verwachtingen over toekomstige prijsontwikkelingen. Bij de berekening van de kosten en baten wordt geen rekening gehouden met effecten op te betalen vennootschapsbelasting.

2.1. De (meer)investering (I)

De (meer)investering (I) bestaat uit eenmalige kosten die worden veroorzaakt door de energiebe-sparende maatregel, verminderd met eenmalige opbrengsten die worden veroorzaakt door de energiebesparende maatregel. Het gaat hierbij om kosten en opbrengsten ten opzichte van de referentiesituatie. De referentiesituatie is de situatie, uitgaande van de huidige omstandigheden, die in de toekomst zal ontstaan als de energiebesparende maatregel niet wordt getroffen.

De volgende kosten kunnen worden betrokken bij de (meer)investering: aanschafkosten, bouw- en installatiekosten en sloop- en verwijderingskosten. Deze kostenposten zijn limitatief. Inkomsten uit de verkoop van bestaande installaties of apparatuur worden als opbrengsten meegenomen.

Al bestaande kosten mogen niet worden toegekend aan de maatregel. Er worden alleen kosten meegenomen die direct door de energiebesparende maatregel worden veroorzaakt.

De kosten voor voorbereiding van het treffen van de maatregel blijven buiten beschouwing. De kosten voor een energieadvies of maatwerkadvies mogen niet worden meegenomen. De (meer)in-vestering wordt exclusief BTW bepaald. De kosteninschatting moet zodanig zijn gekwantificeerd dat het bevoegd gezag kan controleren of deze reëel is. Subsidies of fiscale voordelen kunnen worden betrokken bij de (meer)investering.

2.2. De jaarlijkse kostenbesparing (B)

De jaarlijkse kostenbesparing (B) wordt berekend met de volgende formule:

B = Ben + Bov

waarin:

B

De jaarlijkse kostenbesparing in euro’s

Ben

De jaarlijkse besparing op de energiekosten in euro’s

Bov

Het saldo van overige jaarlijks terugkerende baten en kosten in euro’s

2.2.1 De jaarlijkse besparing op de energiekosten in euro’s (Ben)

De jaarlijkse besparing op de energiekosten (Ben) wordt berekend met de volgende formule:

stcrt-2022-3912-50.png

Waarin:

B

De jaarlijkse kostenbesparing in euro’s

Ei

De jaarlijkse energiebesparing op het verbruik van energiedrager i (in m3 aardgas of kWh elektriciteit of in GJ van een andere energiedrager)

Pi

De marginale energieprijs van energiedrager i (in euro/m3 aardgas of euro/kWh elektriciteit of euro/GJ van een andere energiedrager)

De jaarlijkse besparing op de energiekosten in euro’s (Ben) wordt berekend voor alle energiedra-gers (i) die voor de milieubelastende activiteit respectievelijk het gebouw/de gebouwen en de activiteiten in het gebouw/de gebouwen worden verbruikt, zoals aardgas, elektriciteit en warmte. Het in de formule opgenomen sommatieteken (Σ) betekent dat de uitkomsten van deze berekeningen worden opgeteld. Het is mogelijk dat door een maatregel het verbruik van één of meer energiedragers stijgt. Als het verbruik van energiedrager i stijgt, dan is Ei negatief.

Om de energiebesparing te bepalen, wordt het energieverbruik na het treffen van de maatregel vergeleken met het energieverbruik in de referentiesituatie. Het bevoegd gezag zal kunnen beoordelen of de uitgangspunten van de referentiesituatie voldoende onderbouwd en aannemelijk zijn.

De marginale energieprijs van een energiedrager is de prijs van de laatste eenheid energie (bijvoorbeeld m3 aardgas of kWh elektriciteit) die wordt gebruikt. Voor het vaststellen van de marginale energieprijs van aardgas of elektriciteit moet gebruik worden gemaakt van standaardwaarden, die afhankelijk zijn van de hoogte van het gebruik:

De standaardwaarden voor de marginale energieprijs bedragen voor:

  • a)

    aardgas, als de jaarlijks netto afgenomen hoeveelheid:

    • niet hoger is dan 170.000 m3: € 0,58/m3;

    • hoger is dan 170.000 m3, maar niet hoger dan 1.000.000 m3: € 0,30/m3;

    • hoger is dan 1 miljoen m3, maar niet hoger dan 10 miljoen m3: € 0,24/m3;

    • hoger is dan 10 miljoen m3: € 0,23/m3;

  • b)

    elektriciteit, als de jaarlijks netto afgenomen hoeveelheid:

    • niet hoger is dan 10.000 kWh: € 0,20/kWh;

    • hoger is dan 10.000 kWh, maar niet hoger dan 50.000 kWh: € 0,16/kWh;

    • hoger is dan 50.000 kWh, maar niet hoger dan 10 miljoen kWh: € 0,10/kWh;

    • hoger is dan 10 miljoen kWh: € 0,05/kWh.

Er wordt geen rekening gehouden met mogelijke toekomstige veranderingen van de marginale energieprijs.

Als er andere energiedragers worden gebruikt dan aardgas of elektriciteit, kan voor die andere energiedragers de specifieke marginale energieprijs worden bepaald. Deze bestaat dan uit alle verbruiksafhankelijke kosten.

2.2.2 Het saldo van overige jaarlijks terugkerende baten en kosten in euro’s (Bov)

Het saldo van de overige jaarlijks terugkerende baten en kosten (Bov) bestaat uit de kosten en baten anders dan de jaarlijkse besparing op de energiekosten (Ben), maar die wel direct door de energiebesparende maatregel worden veroorzaakt. Het gaat hierbij om kosten en baten ten opzichte van de referentiesituatie.

Kosten en baten worden alleen betrokken als ze goed te kwantificeren zijn. Het is aan het bevoegd gezag om te oordelen of de opgevoerde kosten en baten voldoende onderbouwd en aannemelijk zijn. Het gaat om de volgende limitatieve categorieën van kosten en baten:

  • beheer- en onderhoudskosten (loon- en materiaalkosten voor het verrichten van onderhoud of het bedienen van technologie) die redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de maatregel;

  • afvalkosten;

  • grond- en hulpstofkosten;

  • kosten voor waterverbruik;

  • productopbrengsten.

2.3. De kosten voor de financiering van de (meer)investering in euro’s (F)

De kosten voor de financiering van de (meer)investering (F) zijn:

F = Kfin x (I/B)

Waarin:

F

De kosten voor de financiering van de (meer)investering in euro’s

Kfin

De gemiddelde jaarlijkse kosten voor de financiering van de (meer)investering in euro’s

I

De (meer)investering in euro’s

B

De jaarlijkse kostenbesparing in euro’s

De gemiddelde jaarlijkse kosten voor de financiering van de (meer)investering zijn:

Kfin = 0,0434 x (0,5 × I)

Waarin:

Kfin

De gemiddelde jaarlijkse kosten voor de financiering van de (meer)investering in euro’s

I

De (meer)investering in euro’s

BIJLAGE XVI BIJ ARTIKEL 5.31C, VIERDE LID, VAN DEZE REGELING (BEREKENING OVERVERHITTING)

Uitgangspunten dynamische rekenmethodiek oververhitting in de zomerperiode

Er wordt gebruikgemaakt van een dynamisch rekenmodel dat is getest conform BESTEST of ASHRAE 140.

PMV is Predicted Mean Vote, dit is een index die de mate van thermisch comfort aangeeft.

GTO is het aantal gewogen overschrijdingsuren.

Parameters PMV

De PMV is afhankelijk van een aantal parameters en wordt per uur bepaald. De belangrijkste parameters daarbij zijn:

  • het metabolisme of activiteitenniveau van de personen. Hierbij wordt uitgegaan van (afhankelijk van het toegepaste rekenmodel c.q. de eenheid waarop de invoer wordt gevraagd) een metabolisme van 64 W/m2 of 1,1 met, waarbij ‘met’ staat voor een eenheid voor de warmteproductie van het menselijk lichaam;

  • de kledingweerstand, een factor die afhankelijk is van de zwaarte van de kleding, uitgedrukt in clo. Hierbij wordt uitgegaan van 0,5 clo;

  • de luchtsnelheid. Hierbij wordt uitgegaan van 0,15 m/s;

  • verder wordt rekening gehouden met de parameters luchttemperatuur, stralingstemperatuur en relatieve luchtvochtigheid; deze parameters worden in het dynamische model zelf berekend.

De PMV wordt bepaald in het midden van de ruimte. De stralingstemperatuur mag bepaald worden op basis van de gemiddelde oppervlaktegewogen, oppervlaktetemperatuur van alle omwandingen.

De vochtproductie wordt op nul gesteld.

Weegfactor uren

De uren worden geteld wanneer de PMV groter wordt dan 0,5.

Als het dynamisch rekenmodel niet zelf de GTO berekent, dan moeten de uren met 0,5 ≤ PMV <2,5 worden gewogen volgens de formule: 0,47+0,22*PMV+1,3*PMV2+0,97*PMV3-0,39*PMV4, waarbij uren met een PMV van 2,5 of hoger een factor van 10 krijgen.

Buitenklimaat

Voor het buitenklimaat wordt uitgegaan van het referentiejaar voor temperatuuroverschrijdingen uit NEN 5060:2018 met 5% overschrijdingskans.

Rekenperiode voor het bepalen van de overschrijdingsuren

Het aantal GTO-uren wordt bepaald voor alle verblijfsruimten in de woonfunctie over de rekenperiode van 30 april t/m 28 september, gedurende 24 uren per dag.

Indeling van de woonfunctie

Voor de indeling van de woonfunctie in verschillende ruimten in het rekenmodel is de indeling zoals bij de vergunningaanvraag is ingediend de basis. Voor de modellering ten behoeve van de temperatuuroverschrijdingsberekening gelden de volgende criteria:

Daarbij moeten ten minste de volgende zones apart worden gemodelleerd:

  • elke verdieping;

  • verblijfsruimten met een gevel op van elkaar verschillende oriëntaties;

  • verblijfsruimten aan dezelfde buitengevel gelegen, waarvan de percentages glasoppervlak ten opzichte van het vloeroppervlak in die verblijfsruimten onderling meer dan 20% verschillen;

  • verblijfsruimten met een verschillend gebruik (woonkamer/keuken/overige verblijfsruimten). Nota bene: als de tekening(en) geen aanduiding geven waar de keuken respectievelijk woonkamer zijn gesitueerd, moet de ruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel als gecombineerde woonkamer/keuken worden aangehouden, tenzij het gebruiksoppervlakte van deze ruimte kleiner is dan die van de grootste verblijfsruimte in de woonfunctie. In dat geval moet de ruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel als keuken worden aangehouden, en de verblijfsruimte met de grootste vloeroppervlakte in de woonfunctie als woonkamer.

Inpandige ruimten die geen verblijfsruimte zijn mogen worden gecombineerd met een verblijfsruimte als de vloeroppervlakte van de inpandige ruimten niet meer dan 20% bedraagt van de vloeroppervlakte van de verblijfsruimte waar ze mee worden gecombineerd. Aan een gevel gelegen ruimten die geen verblijfsruimte zijn mogen worden gecombineerd met een verblijfsruimte die aan dezelfde gevel is gelegen, mits het percentage glasoppervlak ten opzichte van het vloeroppervlak in de verblijfsruimte kleiner is dan of gelijk is aan die van de niet-verblijfsruimte.

Bij een woongebouw moet de woonfunctie in dat woongebouw met de hoogst berekende TOjuli worden doorgerekend op temperatuuroverschrijdingen.

Onder vloeroppervlakte wordt verstaan de gebruiksoppervlakte van de betreffende ruimte. Bij een verblijfsruimte betreft het de gebruiksoppervlakte van de besloten ruimte waarvan de verblijfsruimte geheel of gedeeltelijk deel uitmaakt.

Nota bene: voor alle zones waarin zich verblijfsruimten bevinden moet het aantal GTO-uren bepaald worden.

Bouwkundige eigenschappen

De in het rekenmodel ingevoerde bouwkundige eigenschappen (samenstelling bouwconstructies: Rc, Uw, dikte, soortelijke massa, warmtecapaciteit, afmetingen, en dergelijke) zijn volgens de tekeningen/bestekken etc. die ten behoeve van de vergunningaanvraag zijn ingediend en ook conform de invoergegevens bij de NTA 8800-berekening.

Hierbij geldt voor lineaire en puntvormige thermische bruggen het volgende: Thermische bruggen moeten bepaald conform NTA 8800, par. 8.2.3 en 8.2.4 in het rekenmodel worden opgenomen. De thermische bruggen mogen dus niet met een forfaitaire berekening als bedoeld in par. 8.2.1 en 8.3.3 van de NTA in het rekenmodel worden opgenomen. Thermische bruggen worden toebedeeld aan de uitwendige scheidingsconstructies waarvan zij deel uitmaken. Wanneer een thermische brug een combinatie van verschillende vloer-, gevel- of dakdelen betreft moet de thermische brug evenredig aan de verschillende bouwdelen worden toebedeeld. Thermische bruggen van vloeren met funderingsaansluitingen worden niet aan andere uitwendige scheidingsconstructies toebedeeld.

Het totale warmteverlies van de thermische bruggen (in W/K) van vloeren met funderingsaansluitin-gen respectievelijk van de overige uitwendige scheidingsconstructies is niet meer dan het totale warmteverlies van de thermische bruggen die in de energieprestatie-berekening voor de energetische nieuwbouweisen voor de vergunningsaanvraag zijn ingevoerd. Voor de kozijnfracties gelden de werkelijke waarden: Aglas/Araam (conform methode A uit paragraaf 7.6.6.2 in NTA 8800).

Wanneer een berekening wordt opgesteld in het kader van de omgevingsvergunning mag worden uitgegaan van methode B.

Infiltratie en ventilatie

Het infiltratievoud bedraagt 0,21 x qv10; lea;ref  dm3/s.m2 (zoals ook ingevoerd in de NTA 8800 berekening).

De ventilatiecapaciteit wordt uitgedrukt in dm3/s en voldoet ten minste aan de minimumeisen in de bouwregelgeving (zoals ook ingevoerd in de NTA 8800 berekening).

De ventilatiecapaciteit moet worden gecorrigeerd voor het regelsysteem met de factor: fctrl uit de tabellen 11.5 en 11.6 van NTA 8800. Van het bovenstaande kan op basis van een door het College van gelijkwaardigheid energieprestatie (Bureau CRG) gecontroleerde en goedgekeurde verklaring worden afgeweken, met inachtneming van de relevante eisen uit de bouwregelgeving.

Warmte van de (toevoer)ventilatoren

Voor de ophoging van de ventilatielucht door warmteafgifte van de ventilatoren (dissipatie) wordt 0,7 K aangehouden.

Spuiventilatie

De spuiventilatiecapaciteit waarmee moet worden gerekend bedraagt 3 dm3/s per m2 van de verblijfs-ruimte. Er mag worden gerekend met de werkelijk aanwezige spuiventilatiecapaciteit, mits bepaald volgens NEN 1087:2019, met een maximum van 6 dm3/s per m2 van de verblijfsruimte. Hierbij geldt de randvoorwaarde dat een spuivoorziening maar een keer in rekening mag worden gebracht, dit in afwijking van NEN1087. Een spuivoorziening mag dus niet voor meer dan een verblijfsruimte in rekening worden gebracht. Dit betekent dat alleen een luchtsnelheid van 0,4 m/s voor een spuivoorziening in de gevel of dak van een verblijfsruimten mag worden aangehouden als hier een nog niet voor een andere verblijfsruimte gebruikt oppervlak aan spuivoorziening (die voor deze situatie voldoet aan de voorwaarde uit NEN1087 voor het aanhouden van een luchtsnelheid van 0,4 m/s) tegenover staat.

De maximale spuitijd bedraagt 4 uur per dag. Spuien mag tussen 7:00 uur en 8:00 uur en tussen 20:00 uur en 23:00 uur. Spuien vindt plaats als de binnenluchttemperatuur hoger is dan 24 °C en de buitenluchttemperatuur hoger is dan 13 °C, maar lager is dan de binnentemperatuur.

Zomernachtventilatie

Er mag worden gerekend met zomernachtventilatie als de voorzieningen voldoen aan voorwaarden in NTA 8800. De capaciteit van de zomernachtventilatie is conform de berekende capaciteit in NTA 8800. De locatie van de zomernachtventilatievoorzieningen is conform vergunningaanvraag/-tekeningen; de spuicapaciteit mag alleen worden toegekend aan de ruimten met een toevoercomponent g voor zomernachtventilatie; de totale capaciteit van zomernacht-ventilatie wordt oppervlaktegewogen verdeeld over de ruimten met een toevoervoorziening. De spuitijd voor zomernachtventilatie is of tussen 22:00 uur en 6:00 uur of 24 uur per dag en vindt plaats als de binnentemperatuur hoger is dan 24 °C en de buitentemperatuur hoger is dan 13 °C. Als in NTA 8800 is gerekend met een automatische regeling op temperatuur, gaat de zomernacht-ventilatie uit wanneer de buitenluchttemperatuur hoger is dan de binnenluchttemperatuur.

Zonwering

De Fc-waarde van de zonwering is conform de opgegeven waarde in de NTA 8800-berekening. Er wordt aangetoond dat met de ingevoerde eigenschappen van de glas-zonweringscombinatie in het gebouwsimulatieprogramma ggl;sh;wi / ggl gelijk is aan de Fc-waarde. De zonwering treedt in werking bij een zonbelasting van 150 W/m2 en hoger.

Interne warmtelast

De totale interne warmtelast wordt bepaald conform paragraaf 7.5.2.1 van NTA 8800, in formule: 180 x NP;woonW.

Vervolgens wordt de rekenwaarde van de interne warmtelast bepaald met de volgende formule: rekenwaarde = totale interne warmtelast / (2 x vloeroppervlakte woonkamer en keuken + som van de vloeroppervlakte van de overige verblijfsruimten).

Vervolgens wordt de interne warmtelast als volgt verdeeld:

  • woonkamer en keuken krijgen 2 maal de rekenwaarde x de vloeroppervlakte als interne warmtelast (W);

  • Overige verblijfsruimten krijgen 1 maal de rekenwaarde x de vloeroppervlakte als interne warmtelast (W).

De hierboven berekende warmtelast wordt 24 uur per dag aangehouden.

Nota bene: als de tekening(en) geen aanduiding geven waar de keuken respectievelijk woonkamer zijn gesitueerd, wordt de ruimte met een opstelplaats voor kooktoestel als gecombineerde woonkamer/keuken aangehouden, tenzij het gebruiksoppervlakte van deze ruimte kleiner is dan die van de grootste verblijfsruimte in de woonfunctie. In dat geval wordt de ruimte met opstelplaats voor kooktoestel als keuken aangehouden, en de verblijfsruimte met de grootste vloeroppervlakte in de woonfunctie als woonkamer.

Onder vloeroppervlakte wordt verstaan de gebruiksoppervlakte van de betreffende ruimte. Bij een verblijfsruimte betreft het de gebruiksoppervlakte van de besloten ruimte waarvan de verblijfsruimte geheel of gedeeltelijk deel uitmaakt.

Minimale temperatuur

In geen van de zones van de woonfunctie mag de operatieve temperatuur lager worden dan 20 °C.

Aangrenzende woonfuncties

Er wordt vanuit gegaan dat via woningscheidende constructies geen warmte-uitwisseling plaatsvindt met een aangrenzende woonfunctie of ander gebouw.

Grondtemperatuur

Er wordt uitgegaan van een temperatuur van de grond onder of naast een woonfunctie van 12 °C. Voor de grond wordt aan de grondzijde van de vloerconstructie en van een wandconstructie die aan de grond of de kruipruimte grenzen een warmteweerstand in rekening gebracht van 1,5 m2K/W. Grond wordt niet apart in de berekening gemodelleerd.

Woonfunctie met rekenzones die gekoeld en rekenzones die niet gekoeld worden

Als een woonfunctie naast rekenzones die niet gekoeld worden ook een of meer rekenzones heeft die voorzien zijn van een actief koelsysteem conform de toelichting in nta8800 dan mogen de gekoelde zones ook als zodanig in het dynamisch rekenmodel worden opgenomen. De koeling in de gekoelde zones wordt in het rekenmodel opgenomen als voelbare koeling van een bepaalde capaciteit in de ruimten die gekoeld worden. 100% van de koelcapaciteit wordt aan de lucht in de ruimte afgegeven. De koelcapaciteit wordt geregeld op basis van de ruimteluchttemperatuur. Het setpoint van de ruimteluchttemperatuur bedraagt 25 oc. De aan te houden maximale koelcapaciteit bedraagt 25 W/m2 vloeroppervlakte (gemeten als gebruiksoppervlakte).

BIJLAGE XVII BIJ ARTIKEL 5.49 VAN DEZE REGELING (BEPALING GELUID INSTALLATIES WARMTE- EN KOUDEOPWEKKING MET HMRI 2004)

1. Meetgrootheid en meetduur

In afwijking van paragraaf 2.2 van de Handleiding Meten en Reken Industrielawaai wordt het equivalente A gewogen immissieniveau Li gemeten voor een bedrijfstoestand i, zoals genoemd bij b, over een meetperiode van ten minste 1 minuut.

2. Bedrijfstoestand waarbij wordt gemeten

Het geluidsniveau van de installatie voor warmte- of koudeopwekking wordt gemeten bij het maximale toerental behorende bij de gekozen instelling van de installatie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een bedrijfstoestand in de dagperiode (7:00 – 19:00 uur) en de avond- en nachtperiode (19:00 – 7:00 uur) als de installatie voor deze perioden afzonderlijke instellingen heeft.

Als het instellen van het maximale toerental bij een installatie niet mogelijk is, dan wordt de meting uitgevoerd bij in de tabel 1 beschreven omstandigheden.

Tabel 1

Bedrijfstoestand

Actie

Instelling aanvoer temperatuur

Buitentemperatuur

Tapwaterproductie

Warmtapwater-voorraad ten minste 50% leeg tappen met volledig open douche- of badkraan.

50 °C tapwater

Ten hoogste 18 °C

Ruimteverwarming

15 minuten voor de meting de systeemregelaar voor alle zones 5 °C hoger instellen dan de aanwezige ruimtetemperatuur.

Ontwerptemperatuur afgiftesysteem

Ten hoogste 10 °C

Ruimtekoeling

15 minuten voor de meting de systeemregelaar voor alle zones 5°C lager instellen dan de aanwezige ruimtetemperatuur.

Ontwerptemperatuur afgiftesysteem

Ten minste 23 °C

Hybride (elektrisch of gas-bijstook)

15 minuten voor de meting de systeemregelaar voor alle zones 5 °C hoger instellen dan de aanwezige ruimtetemperatuur en bijstooksysteem blok­keren.

Ontwerptemperatuur afgiftesysteem bij

T-bivalent

Ten minste 5°C en ten hoogste 10°C

Naast de genoemde omstandigheden in tabel 1 moet bij installaties voor tapwaterproductie en ruimteverwarming die bij het ontdooien geen gebruik maken van de aanwezige warmte in de woning of van een speciaal warmtebuffer, de meting ook worden uitgevoerd bij het ontdooien.

3. Correctie dagperiode

Als een installatie een afzonderlijke instelling heeft voor de avond- en nachtperiode (19:00 – 7:00 uur), dan wordt het gemeten geluidsniveau in de dagperiode (7:00 – 19:00 uur) gecorrigeerd met -5 dB.

4. Correctie tonaal geluid

In afwijking van paragraaf 2.3 van de Handleiding Meten en Reken Industrielawaai wordt het gemeten geluidsniveau als volgt gecorrigeerd als sprake is van tonaal geluid:

de tonaliteit wordt bepaald volgens NEN-ISO 1996-2:2017, Annex J, table J.1, waarbij een tonaliteitscorrectie wordt bepaald van 0 dB naar 6 dB met stappen van 1 dB.

Tot 1 januari 2024 mag in afwijking van de bovengenoemde bepalingsmethode de tonaliteit worden bepaald volgens DIS47315/150257, April 2004 (BfE Basel). Hierbij wordt de tonaliteit bepaald als een waarde LBi en de aan te houden tonaliteitscorrectie is dan als volgt:

  • LBi (4x)< 17,5 een tonaliteitscorrectie van 0 dB;

  • 17,5 ≤ LBi < 25 een tonaliteitscorrectie van 3 dB;

  • LBi >= 25 een tonaliteitscorrectie van 6 dB.

Als beide bepalingsmethoden worden toegepast, dan geldt de laagst bepaalde tonaliteitscorrectie.

5. Plaats waar wordt gemeten op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie (artikel 3.8, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leeofmgeving)

a. De installatie staat op het maaiveld

De plaats waar wordt gemeten op de perceelgrens heeft een verticale en een horizontale positie die als volgt worden bepaald:

  • de verticale positie (hoogte) is 1,5 m boven het maaiveld; en

  • de horizontale positie is waar het hoogste invallende geluidsniveau optreedt.

In afwijking van de bovengenoemde verticale positie (hoogte) wordt bij een gemeenschappelijke, geheel gesloten erfafscheiding met een massa van ten minste 10 kg/m2 en een hoogte van ten minste 1,8 meter, gemeten op 0,5 m boven deze erfafscheiding. Het gemeten geluidsniveau wordt daarbij gecorrigeerd met -5 dB in de volgende gevallen:

  • als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van het midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden van de andere woonfunctie; of

  • als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van de mogelijke gevels of daken van de andere woonfunctie.

b. De installatie staat op een vloer van een buitenruimte of op een dak of hangt aan een gevel

De plaats waar wordt gemeten op de perceelgrens heeft een verticale en een horizontale positie die als volgt worden bepaald:

  • de verticale positie (hoogte) is 1,5 meter boven de onderkant van de installatie; en

  • de horizontale positie is waar het hoogste invallende geluidsniveau optreedt.

In afwijking van de bovengenoemde verticale positie (hoogte) kan worden uitgegaan van een verticale positie van 1,5 meter boven het maaiveld in de volgende gevallen:

  • als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een invallend geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van:

    • 1,5 meter boven het maaiveld; en

    • het midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden van de andere woonfunctie; of

  • als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een invallend geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van:

    • 1,5 meter boven het maaiveld; en

    • de mogelijke gevels of daken van de andere woonfunctie.

6. Plaats waar wordt gemeten bij een te openen raam of deur (artikel 3.9, derde lid, van het Besluit bouwwerken leeofmgeving)

Er wordt gemeten bij het te openen raam of de deur van een aangrenzende woning op hetzelfde perceel waar het hoogste geluidsniveau optreedt. Bij het raam of de deur wordt daarbij op twee plaatsen gemeten op de verticale middellijn van het raam of de deur: één op een hoogte van een kwart en één op een hoogte van driekwart van het raam of de deur. Er wordt gemeten op een afstand van ten hoogste 2 cm van het raam of de deur. De beide meetwaarden worden energetisch gemiddeld. De gemeten waarde wordt gecorrigeerd met -5 dB vanwege de reflectie tegen de achterliggende constructie. De correctie geldt niet bij een raam dat of een deur die grenst aan een buitenruimte.

BIJLAGE XVIII BIJ ARTIKEL 5.53, EERSTE LID, VAN DEZE REGELING (BEELDMERK CERTIFICERING WERKZAAMHEDEN AAN GASVERBRANDINGSINSTALLATIES)

stcrt-2022-3912-51.png

BIJLAGE XVIIIA BIJ ARTIKEL 5.54 VAN DEZE REGELING (RISICOMATRIX)

1. Algemene informatie

Project omschrijving:

 

Kenmerk:

 

Locatie project:

 

Verantwoordelijke:

 

Veiligheidscoördinator:

 

Datum invullen matrix:

 

Datum overleg met bevoegd gezag:

 

2. Voorvragen risicomatrix

 

Indieningsvereiste bij meldingen sloop en bouw en vergunningen voor de bouwactiviteit op grond van de Omgevingswet1

 
 

Onderwerp

ja/nee

1

Veiligheid omgeving en omringende bebouwing

 
 

Is het gebied dat wordt gebruikt om veilig te kunnen bouwen/slopen (de bouwveiligheidszone2) groter dan het eigen bouwterrein, wordt er hoger gebouwd/gesloopt dan direct aanpalende bouwwerken of wordt er gebouwd/gesloopt waardoor bouwwerken of bedrijven zoals chemie, data-centrum, spoor, tram, scholen risico lopen om te worden beïnvloed door de werkzaamheden?

 

2

Veiligheid verbouw ingebruik blijvend pand

 
 

Heeft de bouw/verbouw/sloop inclusief tijdelijke hulpconstructies en bouwplaatsinrichting invloed op de brandveiligheid, de vluchtroutes, en de opstelplaatsen voor hulpdiensten in en om het in gebruik blijvende pand?

 

3

Veiligheid buiten de bouwveiligheidszone

 
 

Heeft de bouw/sloopsystematiek, het opstellen van hulpmiddelen in de bouwveiligheidszone en/of het gebruik van hijsmiddelen aan de rand van het bouwterrein invloed op de veiligheid buiten de bouwveiligheidszone?

 

4

Invloed op bereikbaarheid omgeving tijdens de realisatiefase

 
 

Heeft het project invloed op loopstromen, doorstroming openbaar vervoer, hoofdverkeersroutes, parkeervoorzieningen, en/of is er sprake van complexe aan of afvoer van bouwmaterialen of is er gelijktijdigheid met andere projecten of evenementen waardoor de bereikbaarheid in het geding is?

 

5

Schade aan belendingen of natuur

 
 

Bestaat er kans op schade aan belendingen of natuur in de nabijheid van het project door bijvoorbeeld trillingen, het onttrekken van grondwater en of zettingen?

 
  • 1

    deze matrix is niet van toepassing bij een sloopmelding waarbij er minder dan 10 m3sloopafval is (zie artikel 7.11, eerste lid, onder f, van het Bbl). Terug naar link van noot.

  • 2

    De bouwveiligheidszone is het gedeelte van de aan het bouw- of sloopwerk grenzende gebied (zowel boven als onder de grond) waarin geen publiek aanwezig mag zijn, bepaald volgens paragraaf 6.2 van de Landelijke richtlijn bouw- en sloopveiligheid (zie artikel 7.15, tweede lid, van het Bbl). Terug naar link van noot.

Als één of meer vragen met ja worden beantwoord, wordt de uitgebreide risicomatrix ingevuld.

3. Uitgebreide risicomatrix

Punten per aspect:

1= laag risico

2= matig risco

3= hoog risico

4= zeer hoog risico

Voor toelichting per aspect, zie Beoordelingstoelichting.

Onderwerp

Beoordelingsaspecten

Punten

1 Omgevingsfactoren

Veiligheid bouwterrein, directe omgeving en omringende bebouwing

 

1.1

Bouwveiligheidszone groter dan bouw/sloopterrein (voetpad(en), fietspad(en), straat binnen invloedsfeer).

 

1.2

Te bouwen/slopen bouwwerk hoger dan aanpalende panden.

 

1.3

Het uitvoeren van werkzaamheden in nabijheid van bedrijven of locaties die naar redelijke inschatting een risico kunnen opleveren voor de veiligheid van deze locaties, bijvoorbeeld bij: chemiebedrijf, datacentrum, spoorwegen, tramhaltes, nutsvoorzieningen, ambassades, en dergelijke.

 

1.4

Bouwen/slopen boven ingebruik zijnde bouwdelen (bijv. parkeergarage, winkelcentrum, openbaar vervoervoorziening, spoorbaan, bovenleiding).

 
 

Gemiddeld risico

 

2 Gebruiksfactoren

Veiligheid verbouw ingebruik blijvend pand gedurende het gehele bouw- of sloopproces

 

2.1

Brandveilig gebruik waarborgen.

 

2.2

Vluchtroutes waarborgen.

 

2.3

Opstelplaatsen hulpdiensten i.r.t. bouw- of sloopterrein.

 

2.4

Constructieve verantwoording (stabiliteit object, hulpconstructies welke van invloed zijn op derden).

 
 

 Gemiddeld risico

 

3 Relatie Arbo veiligheid/ veiligheid directe omgeving

Veiligheid op en rondom de bouw/sloopplaats

 

3.1

Ruwbouw/sloop (systematiek).

 

3.2

Hulpmiddelen in de veiligheidzone. Zijn er in de bouwveiligheidszone andere hoge objecten waardoor er mogelijk een wegkaatsrisico ontstaat (bv. bouwlift, (hef-)steiger of containers naast bouwhek), zie paragraaf 6.2.8 van de Landelijke richtlijn bouw- en sloopveiligheid.

 

3.3

Gebruik hijsmiddelen in randzones die mogelijk van invloed zijn buiten veiligheidszone.

 

3.4

Kan de hijslast binnen zijn draaibereik boven openbaar gebied komen?

 
 

Gemiddeld risico

 

4 Bereikbaarheid, verkeersveiligheid

Invloed op bereikbaarheid

 

4.1

Loopstromen (economisch en stedelijk belangrijke / cruciale verbindingen).

 

4.2

Openbaar vervoer doorstoming, aanpassing dienstregeling.

 

4.3

Hulpdiensten permanente toegankelijkheid bouwplaats en omgevingobjecten.

 

4.4

Hoofdroutes, ster- en fietshoofdroutes, parkeerroutes en routes van openbaar vervoer.

 

4.5

Economisch belangrijke voorzieningen.

 

4.6

Aan- en afvoer bouwverkeer en opstelplaatsen en afroepplaatsen.

 
 

Gemiddeld risico

 

5 Schade en bescherming waarden

Kans op schade aan belendingen of natuur aannemelijk?

 

5.1

Bouwkundige en constructieve stabiliteit van het eigen pand en de panden in de invloedssfeer in de omgeving.

 

5.2

Monumentale waarde, beschermd stadsgezicht, beschermde flora en fauna, bomen.

 

5.3

Inschatting van trillingen.

 

5.4

Bemaling grondwater onttrekking.

 

5.5

Zettingen (opstallen en voor kabels en leidingen ondergrond en bovengronds risico op elektrocutie, explosie, brand).

 
 

Gemiddeld risico

 

6 Hinder/samenloop

Kans op hinder/ samenhang andere projecten

 

6.1

Geluid (maximale blootstellingsduur en dagwaarden).

 

6.2

Trillingshinder.

 

6.3

Stofhinder.

 

6.4

Werktijden.

 

6.5

Samenhang met andere projecten/evenementen.

 
 

Gemiddeld risico

 
 
 
 
 

Uitslag risicoinschatting totaal 1 t/m 6

 
 

Beoordelingstoelichting

1 Veiligheid Bouwterrein omgeving en omringende bebouwing

1.1

Denk hierbij aan de relatie tussen bouwplaats en gebruik openbare ruimte. Als de bouwveiligheidszone (BVZ) ruimte in de openbare zone nodig heeft is er sprake van een risico. Schat in of die extra ruimte beschikbaar gemaakt kan worden. Vaak zal de intensiteit van het gebruik van die benodigde ruimte de kans van slagen sterk beïnvloeden. Let op de detaillering van de bouwkuip met bijvoorbeeld een talud waardoor de belastbaarheid van de omliggende weg afneemt. De bouwveiligheidszone dient te worden bepaald op basis van paragraaf 6.2 van de Landelijke richtlijn bouw- en sloopveiligheid.

1.2

Zijn de omringende bouwwerken lager dan het nieuw te bouwen bouwwerk dan worden de risico’s en de impact ten gevolgen van vallende delen op die belendingen groter naarmate het hoogteverschil toeneemt?

1.3

Zijn er in de omgeving gebruiksfuncties of voor omgevingsinvloeden gevoelige gebouwen of bedrijven (bijv. theater, ziekenhuis, kindercentra, datacentrum) die door de werkzaamheden meer dan gemiddelde last of hinder kunnen ondervinden in het functioneren?

1.4

Omdat er zich geen publiek in of onder de bouwveiligheidszone mag bevinden moeten alle bouwdelen in de veiligheidszone vrijgemaakt worden van publiek tijdens de werkzaamheden (zoals blijkt uit paragraaf 6.2 van de Landelijke richtlijn bouw- en sloopveiligheid, waar naar verwezen wordt in artikel 7.15, tweede lid, van het Bbl). Schat in welke effect dit heeft en of het verantwoord of uitvoerbaar is.

2 Veiligheid verbouw ingebruik blijvend pand gedurende het gehele bouw of sloopproces

2.1

Beoordeel of bestaande brandscheidingen, BMI-installaties/sprinklerinstallaties, droge blusleidingen moeten worden aangepast terwijl deze nog in gebruik zijn.

2.2

Worden door bouwwerkzaamheden de vluchtroutes geblokkeerd? Denk hierbij aan scholen waarbij een nooduitgang tijdelijk wordt dichtgezet i.v.m. bouwactiviteiten?

2.3.

Worden door bouwwerkzaamheden bluswatervoorzieningen geblokkeerd door bijvoorbeeld stalen rijplaten? Zijn er opbrekingen /obstakels op het bouwterrein waardoor de bereikbaarheid van de bluswatervoorziening niet te gebruiken is?

2.4

Waaraan ontleent het pand zijn stabiliteit tijdens de aanpassingen? Zijn hiervoor hulpconstructies nodig? En zo ja, welke gevolgen hebben die hulpconstructies? Heeft de hulpconstructie extra ruimte nodig in de bouwveiligheidszone? In geval van sloop houdt de sloopvolgorde rekening met de stalbiliteit (rest stabiliteit)?

3 Veiligheid op de bouwplaats

3.1

Wat voor bouwsystematiek wordt er toegepast (wanden / breedplaat / prefab (grote elementen) tunnelbekisting of kanaalplaat)? Voor de risico inschatting geldt in het algemeen dat hoe minder hijsbewegingen hoe minder risico's. En denk hierbij ook aan de hulpconstructies zoals tunnels, wandkisten, (klim) steigers die ook verplaatst dienen te worden. Traditionele bouw met grote elementen geeft hierbij een hoger risico ten opzichte van prefab-sandwich systemen.

3.2.

Beoordeel of zich in de bouwveiligheidszone andere hoge objecten bevinden waardoor er mogelijk een wegkaatsrisico ontstaat voor kleinere en grotere valobjecten. (bv. bouwlift, (hef) steiger of containers naast bouwhek)?

3.3

Benoem de hijsgebieden en leg deze vast in het veiligheidsplan. Alleen vanaf deze plaats mag een hijslast gehesen worden. Bevindt het hijsgebied zich dicht op de rand van de veiligheidszone dan nemen de risico’s buiten dat gebied mogelijk toe. Zie er op toe dat er ook alleen op die plaatsen gehesen wordt.(uiteraard mag dat alleen met gecertificeerde hijsmiddelen en medewerkers). Indi en er gewerkt wordt met mobiele verrijdbare hijsmiddelen moeten er maatwerkafspraken gemaakt worden over het gebruik van deze middelen.

3.4

Is er een mogelijkheid dat zich een hijslast boven de openbare straat kan bevinden, dan is er sprake van een hoog risico. Een oplossing om dit hoge risico weg te nemen is door softwarematige hijslastbegrenzing toe te passen.

4 Invloed op bereikbaarheid tijdens de realisatiefase

4.1

Zijn er loopstromen die niet kunnen worden omgelegd waardoor deze (deels) binnen het bebouwingsgebied vallen, en er hiervoor specifieke oplossingen moeten worden gerealiseerd, zoals een overkluizing of overdekt wandel/fietspad?

4.2

Worden er routes van bus of tram gehinderd of belemmerd? Bij werkzaamheden in de directe nabijheid van tramspoor geldt aanvullend een vergunningplicht op basis van artikel 12 van de Wet lokaal spoor. Bij treinverbinding moet rekening gehouden worden met de Spoorwegwet (tijdig overleg met netbeheerder Pro Rail).

4.3

Schat in of hulpdiensten in de verschillende bouwfases altijd kunnen beschikken over voldoende rijloper.

4.4

Heeft het initiatief effect op het hoofdverkeersnetwerk van de stad dan dient tijdige afstemming met de wegbeheerder plaats te vinden.

4.5

Heeft het bouwplan invloed op ambassades, musea, rioolpompstations, trafostation, hogedrukdrukgasleidingen en dergelijke.

4.6

Is er logistieke opslag ruimte op locatie beschikbaar? Of is de locatie dermate beperkt dat er "Just in time" aangeleverd moet worden met buffer / opstelplaatsen elders.

5 Kans op schade aan belendingen of natuur aannemelijk?

5.1

Beoordeel de risico’s van trillingen op de constructieve samenhang en opbouw van de panden in de invloedssfeer. Is er reeds sprake van scheuren en/of zettingen. Welk type fundering is toegepast? Zijn er kelders/gewelven?

5.2

Beoordeel het risico van aantasting van de beschermde situatie tijdens de realisatie, bijv. is het een beschermd gebied, beschermde dieren, waterwingebied, broedseizoen en bomen. (denk bijvoorbeeld aan verlichting welke overlast kan geven).

5.3

Welke technieken worden toegepast bij realisatie? Welke trillingsniveaus zijn te verwachten en welke risico’s geeft dit voor de omgeving (trillingpredictierapport? Denk hierbij aan de afstand van de bron tot de belending.

5.4

Beoordeel hoever de invloed reikt van de bemaling en of deze op basis van de grondopbouw een risico oplevert. Is er sprake van een open of gesloten bemaling en moet er retourbemaling worden toegepast. Welke mate van risico geeft grondwaterstand verlaging aan de omgeving. Denk hierbij ook aan mogelijk vervuilde grond binnen de beïnvloedingssfeer. Is er duidelijkheid over het debiet mogelijk is er een watermelding/- vergunning nodig?

5.5.

Beoordeel de grondopbouw en de daarbij behorende risico’s op zetting zoals veen lagen. Denk hierbij aan objecten in de ondergrond zoals riool, duikers, gewelven. Is er een klick- melding gedaan en zijn hier risico’s aan verbonden. Inventariseer hierbij ook of er sprake is van kabels en leidingen boven de grond in de invloedssfeer.

6 Kans op hinder/samenhang andere projecten

6.1.

Kijk naar gebruik materieel, toegepaste technieken en predictie waarden op het gebied van geluid en tijds duur van werkzaamheden. Worden de beste beschikbare technieken toegepast in het kader van geluidsreductie? Is er een nulmeting gedaan van het standaard aanwezige omgevingsgeluid. Kan er bij overschrijdingen ontheffingen verleend worden voor de tijdsduur (zie hoofdstuk 7 Besluit bouwwerken leefomgeving en de Landelijke richtlijn bouw- en sloopveiligheid).

6.2.

Met dit punt wordt enkel de hinderbeleving van omwonende/ belanghebbende bedoeld. Inventariseer welke technieken bij (hulp) constructies toegepast worden en schat in en/of laat predictierapporten maken met betrekking tot de toegestane hinder van trillingen.

6.3.

Is er stof te verwachten? Wordt de beste techniek toegepast en of worden er preventieve maatregelen genomen om stofhinder te voorkomen. Denk hierbij aan vernevelen/ nat houden, dichte schuttingen, gevel lang gesloten houden, zagen in plaats van hakken e.d.

6.4.

Wil men buiten reguliere werktijden (7:00 -19:00 maandag t/m zaterdag) werken omdat het echt niet anders kan? Voor het werken buiten de (reguliere) tijden kan ontheffing verleend worden door bevoegd gezag.

6.5

Zijn er in de directe omgeving andere projecten/werkzaamheden nu, dan wel gelijktijdig, in uitvoering met dit project, en zo ja, hebben de private partijen dan hun volgordelijkheid onderling vastgelegd? Zij dienen dit onderling met elkaar af te stemmen en vast te leggen.

Uitslag risicoinschatting

 

Puntenaantal = 6 tot en met 11

Geen bouw- of sloopveiligheidsplan nodig.

Puntenaantal = 12 of meer

Veiligheidsplan opstellen, gegevens veiligheidscoordinator aanleveren bij het indienen van de vergunningaanvraag of doen van een melding.

ARTIKEL II

In de Invoeringsregeling Omgevingswet wordt na artikel 4.1.2 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

  • Artikel 4.1.2a (onderzoeksplicht breedplaatvloeren)

    Artikel 5.13. van de Regeling Bouwbesluit 2012, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft van toepassing op gebouwen als bedoeld in dat artikel.

ARTIKEL III

De Regeling groenprojecten 2016 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het begrip 'Bouwbesluit' vervalt.

  • 2.

    In alfabetische volgorde wordt een begrip ingevoegd, luidende:

    Besluit bouwwerken leefomgeving:

    het op de datum van aanvraag van de groenverklaring geldende Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • 3.

    De begripsbepaling van het begrip 'energielabelklasse' komt te luiden:

    energielabelklasse:

    energielabelklasse als bedoeld in artikel 6.29, derde lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • 4.

    In de begripsbepaling van het begrip 'utiliteitsgebouw' wordt 'Bouwbesluit' vervangen door 'Besluit bouwwerken leefomgeving'.

B

Artikel 2, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a.

    de ontwikkeling en instandhouding van natuur- en landschappelijke waarden in gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen op grond van de Omgevingswet, of in nationale parken of gebieden die onderdeel zijn van het natuurnetwerk Nederland;

C

In artikel 9, onderdelen f, g, h en i, wordt 'het Bouwbesluit' vervangen door 'het Besluit bouwwerken leefomgeving'.

ARTIKEL IV

In de Regeling specifieke uitkering ventilatie in scholen wordt in artikel 4, derde lid, onder b, ‘artikel 3.5 van de Regeling Bouwbesluit 2012’ vervangen door ‘artikel 3.143, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving’.

ARTIKEL V

In de Regeling vermindering verhuurdersheffing 2014 wordt in artikel 2, derde lid, ‘artikel 2, eerste en tweede lid, van de Regeling energieprestatie gebouwen’ vervangen door ‘artikel 5.5 van de Omgevingsregeling’.

ARTIKEL VI

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking op een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2.

    Een ministerieel besluit als bedoeld in het eerste lid wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

Hugo de Jonge

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze regeling bevat wijzigingen van de Omgevingsregeling en enkele andere regelingen, allen gerelateerd aan bouwactiviteiten. De regeling bevat uitvoeringstechnische regels en beoogt daarnaast een goede overgang van het bestaande (bouw)recht naar het recht zoals dat komt te gelden wanneer het stelsel van de Omgevingswet in werking treedt. Het betreft veelal wijzigingen van de bouwregelgeving die recent gepubliceerd zijn of nog in voorbereiding zijn, en daarom niet meegenomen zijn bij het vormgeven van de Omgevingsregeling1 en de Invoeringsregeling Omgevingswet.2 In de toelichting op deze regeling wordt op diverse plekken verwezen naar eerdere stukken voor de achtergronden van de wijzigingen en de meer gedetailleerde toelichtingen.

2. Hoofdlijnen van de regeling

De wijzigingen zijn te sorteren naar thema of oorspronkelijke regeling en worden hieronder toegelicht. Begonnen wordt met de toelichting op het opnemen van de risicomatrix in de Omgevingsregeling, omdat dit de enige bepalingen zijn die niet reeds zijn opgenomen in het huidige recht. De overige wijzigingen zijn toegelicht op volgorde van voorkomen in de regeling.

2.1 Wijzigingen in verband met het opnemen van de risicomatrix

De wijzigingen in verband met het opnemen van de risicomatrix komen voort uit het Besluit houdende aanpassing van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met het regelen van de veiligheidscoördinator directe omgeving en enkele andere wijzigingen.3 Een aantal bepalingen in dat besluit wordt via deze regeling uitgewerkt in de Omgevingsregeling.

De betreffende wijzigingen in het besluit hebben de volgende achtergrond: uit meerdere incidenten in het verleden is gebleken dat de veiligheid bij bouw- en sloopplaatsen onvoldoende geborgd is. De wijzigingen in artikel I, onderdelen AY tot en met AAF van het hierboven genoemde besluit zijn erop gericht de veiligheid beter te borgen en te voorkomen dat incidenten zich (opnieuw) voordoen en geeft gevolg aan de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (hierna: OvV).4

Een deel van de nieuwe bepalingen ter verbetering van de veiligheid in de directe omgeving zien op een nieuwe verplichting om een risicomatrix aan te leveren bij de vergunningaanvraag of melding voor een bouw- of sloopactiviteit.

De risicomatrix is een middel dat reeds veel gebruikt werd in de praktijk om risico’s te inventariseren. Ten behoeve van nieuw beleid gericht op het verbeteren van de veiligheid in de directe omgeving van een bouw of sloopterrein, en in navolging van de aanbeveling van de OvV, is het invullen en aanleveren van een risicomatrix via het besluit verplicht gesteld. De risicomatrix die reeds gebruikt werd in de praktijk is voor dit doeleinde aangepast in samenwerking met de Vereniging Bouw en Woning Toezicht Nederland (VBWTN) en opgenomen in deze regeling.

Ten behoeve van de nadere uitwerking van de bepalingen over de risicomatrix in het besluit, zijn in deze regeling de artikelen 5.54 en 5.55, en bijlage XVIIIa opgenomen. De risicomatrix dient verplicht te worden aangeleverd bij iedere aanvraag of melding bij een bouw- of sloopactiviteit, behalve bij een sloopmelding waarbij ook asbesthoudende materialen worden gesloopt en waarbij minder dan 10 m3 sloopafval is (dat is geregeld in artikel 7.11, eerste lid, onderdeel f, van het Bbl). De risicomatrix geeft een duiding van de risico’s voor de veiligheid die zijn verbonden aan de beoogde bouw- of sloopwerkzaamheden, uitgedrukt in een puntenaantal. Het invullen van de risicomatrix kan resulteren in de verplichting om een veiligheidscoördinator directe omgeving als bedoeld in artikel 7.5b van het Bbl aan te stellen, en om een bouw- of sloopveiligheidsplan op te stellen, bij een puntenaantal van 12 of meer. Tevens is het raadzaam om een concept van het bouw- en sloopveiligheidsplan en de risicomatrix (tijdig) voorafgaand aan de indiening in een vooroverleg te bespreken met het bevoegd gezag, als uit de risicomatrix een score van 12 of meer punten komt en/of als er voor één van de aspecten het risico op zeer hoog wordt ingeschat (4 punten).

Als er veiligheids-of gezondheidsrisico’s zijn, dan dienen naast de matrix ook een veiligheidsplan en de naam en het adres van de veiligheidscoördinator directe omgeving bij de melding te worden aangeleverd. Voor de sloopmelding is dit in het Bbl geregeld en voor de bouwactiviteit waarvoor een vergunning nodig is, is dit geregeld in artikel 7.12 van de Omgevingsregeling. Tevens is in artikel 7.16 geregeld dat de naam en het adres van de veiligheidscoördinator directe omgeving later mogen worden aangeleverd als nog niet bekend is wie deze rol in de uitvoeringsfase vervult.

Om de lasten voor invullers van de risicomatrix bij bouw- of sloopactiviteiten met weinig risico voor de veiligheid in de omgeving te beperken, zijn in de risicomatrix 4 voorvragen opgenomen. Als uit het beantwoorden van die 4 vragen blijkt dat er geen risico’s zijn, hoeft de uitgebreide matrix niet te worden ingevuld.

2.2 Wijzigingen in verband met certificering van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties

De wijzigingen in verband met de certificering van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties betreffen een beleidsneutrale omzetting van een in september 2020 gepubliceerde wijziging van de Regeling bouwbesluit 2012.5 De wijzigingen zijn de nadere uitwerking van het Besluit van 14 september 2020 houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties.6 Hiermee is een certificeringsstelsel geïntroduceerd waarmee beoogd wordt het aantal koolmonoxidegevallen te reduceren door de kwaliteit van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties te verbeteren.

De wijzigingen van de Regeling Bouwbesluit 2012, die nu zijn omgezet in hoofdstuk 3 van de Omgevingsregeling, zien onder meer op:

  • Nadere eisen met betrekking tot de aanwijzing van certificerende instellingen en certificatieschema’s, waaronder ook de eisen die gesteld worden aan de vakbekwaamheid van de persoon die een installatie na verrichte werkzaamheden (opnieuw) in bedrijf stelt;

  • Het vastleggen van de concentratie koolmonoxide waarbij de meldplicht van (bijna-)ongevallen van toepassing is;

  • Nadere eisen met betrekking tot de gegevens die in het openbaar register worden opgenomen;

  • Het door certificaathouders te voeren beeldmerk.

Bij de inwerkingtreding van het wettelijk stelsel ‘certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties’7 is bepaald dat certificerende instellingen per 1 april 2022 door de Raad voor Accreditatie (RvA) moeten zijn geaccrediteerd en dat bedrijven per diezelfde datum gecertificeerd moeten zijn om nog werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties (zoals cv-ketels) te mogen uitvoeren. Omdat voor het opstellen en aanwijzen van de certificatieschema’s meer tijd nodig blijkt dan bij de inwerkingtreding van het wettelijk stelsel voorzien is de datum 1 april 2022 niet langer haalbaar. Daarom is besloten deze datum te verschuiven van 1 april 2022 naar 1 januari 2023.8 In artikel 3.44, derde lid, van de Omgevingsregeling is deze datum ook aangepast in het voorschrift dat bij de aanvraag tot aanwijzing als certificerende instelling tot deze datum, in plaats van een bewijs van accreditatie, een bewijs kan worden verstrekt dat de aanvraag bij de RvA voor accreditatie volledig is en door de RvA in behandeling is genomen.

2.3 Wijziging in verband met de energiebesparingsplicht voor gebouwen en milieubelastende activiteiten

Medio 2019 is een wijziging van de Activiteitenregeling milieubeheer gepubliceerd9 die betrekking heeft op de verplichting om alle energiebesparende maatregelen te nemen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder. De wijzigingsregeling introduceerde een rekenmethodiek voor het bepalen van de terugverdientijd. Daarnaast werd bepaald hoe de hoeveelheid aardgasequivalent berekend moet worden als een andere brandstof dan aardgas wordt gebruikt. Het aardgasequivalent is relevant voor het toepassingsbereik van de energiebesparingsplicht en het berekenen van de terugverdientijd.

De Activiteitenregeling milieubeheer is van toepassing op zogenoemde ‘inrichtingen’. Deze inrichtingen bestaan uit utiliteitsgebouwen en de (milieurelevante) activiteiten die in die gebouwen en het omliggende terrein verricht worden. De inrichting komt niet meer terug als begrip onder de Omgevingswet.10 In plaats daarvan zal de energiebesparingsplicht van toepassing zijn op milieubelastende activiteiten (via het Besluit activiteiten leefomgeving) en utiliteitsgebouwen (via het Besluit bouwwerken leefomgeving). De wijziging van de Activiteiten regeling milieubeheer komt daarom terug in artikel 4.14a van de Omgevingsregeling (voor milieubelastende activiteiten) en in artikel 5.30 (voor bouwwerken).

De oorspronkelijke wijziging van de Activiteitenregeling milieubeheer wordt één-op-één overgezet. Het opnemen van de rekenmethodes voor de terugverdientijd en de aardgasequivalenten brengt dus geen wijziging in de energiebesparingsplicht of de toepassing ervan.

2.4 Wijzigingen in verband met de implementatie van de Europese Richtlijn energieprestatie van gebouwen

Per 10 maart 2020 is de tweede herziening van de Europese richtlijn voor de energieprestatie van gebouwen (Energy Performance of Buildings Directive, hierna: EPBD11) geïmplementeerd door middel van onder meer een wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 en de Regeling energieprestatie gebouwen.12

De nieuwe EPBD vereist onder meer dat lidstaten energieprestatie-eisen stellen aan technische bouwsystemen. De uitwerking van die eisen is terug te zien in artikel 3.3 en verder van de Regeling bouwbesluit 2012 en wordt door deze regeling geplaatst in afdeling 5.1 van en bijlage VIII bij de Omgevingsregeling. Daarnaast zijn de eisen aan de keuring van airconditioningssystemen geplaatst in paragraaf 5.1.3 van en bijlagen XI, XII en XIII bij de Omgevingsregeling.

De wijzigingen die eerder ter implementatie van de tweede herziene EPBD zijn gepubliceerd zijn beleidsneutraal omgezet naar de Omgevingsregeling en brengen dus geen inhoudelijke wijziging van de voorschriften.

2.5 Wijzigingen in verband met het bepalen van de energieprestatie van bestaande gebouwen en inijking van energielabels

Met ingang van 1 januari 2021 is de bepalingsmethode voor het meten van de energieprestatie van gebouwen vervangen door een nieuwe methode, de NTA 8800. Daarnaast moest energieprestatie ten behoeve van het energielabel voortaan worden uitgedrukt in kWh/m2 per jaar, in plaats van met de dimensieloze indicator Energie-Index. Deze wijzigingen vloeien voort uit de herziene EPBD. Dit heeft geleid tot een nieuwe energielabelsystematiek en een herindeling van de energielabelklassen (‘inijkijng’).13

Het in de regelgeving opnemen van de nieuwe systematiek voor het vaststellen en afgeven van energielabels voor gebouwen is gerealiseerd met o.a. een per 1 januari 2021 in werking getreden wijziging van de Regeling energieprestatie gebouwen en enkele andere regelingen.14 De wijzigingen aan de Regeling energieprestatie gebouwen zijn met de onderhavige wijziging van de Omgevingsregeling beleidsneutraal overgezet in hoofdstuk 5 (§ 5.1.2 Energielabels) van de Omgevingsregeling.

2.6 Wijzigingen in verband met bijna energieneutrale gebouwen (BENG)

De wijzigingen met betrekking tot bijna energieneutrale nieuwbouw zijn reeds opgenomen in de Regeling Bouwbesluit 201215 en zijn de uitwerking van het Besluit inzake energieneutrale nieuwbouw (hierna: Besluit BENG).16 De uitwerking in de Regeling Bouwbesluit 2012 zien onder meer op de wijze waarop de waarden uit het Besluit BENG berekend moeten worden, de waarde voor oververhitting en het aanwijzen van beoordelingsrichtlijnen.

De eerdere wijzigingen van de Regeling Bouwbesluit zijn opgenomen in paragraaf 5.1.5 van de Omgevingsregeling en de nieuwe bijlage XVI (berekening oververhitting). In de regeling en bijlage zijn enkele tekstuele wijzigingen gedaan ter verduidelijking van de regels en om de regels aan te passen op het stelsel van de Omgevingswet. Inhoudelijk zijn de regels niet gewijzigd.

2.7 Wijzigingen in verband met het bepalen van de geluidsbelasting door installaties voor warmte- en koudeopwekking

Per 1 april 2021 zijn er geluidseisen van toepassing voor installaties voor warmte- en koudeopwekking.17 Om te bepalen of voldaan wordt aan die geluidseisen, moet het geluidsniveau bepaald worden aan de hand van de methode die is opgenomen in de Regeling Bouwbesluit 2021.18 Deze bepalingsmethode voor het geluidsniveau is omgezet naar de Omgevingsregeling in artikel 5.49 en de nieuwe bijlage XVIII. Er zijn inhoudelijk geen wijzigingen gedaan bij de omzetting.

2.8 Wijzigingen in verband met de actualisatie van normen

Met een wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 is van een aantal NEN-normen en NEN-EN-normen per 1 januari 2021 een nieuwe versie van toepassing verklaard of is een correctie van de aansturing doorgevoerd.19 Hiermee is zeker gesteld dat bij de toepassing van die normen gebruik kan worden gemaakt van de laatste versie. De wijzigingen van voornoemde wijzigingsregeling zijn met de onderhavige wijzing van de Omgevingsregeling een-op-een omgezet. Dit houdt met name een wijziging van bijlage II in. Voor een toelichting op de wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting bij de voornoemde regeling.

2.9 Wijzigingen in verband met de onderzoeksplicht breedplaatvloeren

Per 1 april 2021 dient in bepaalde gebouwen onderzoek plaatsgevonden te hebben naar de staat van breedplaatvloeren.20 Aanleiding voor deze onderzoeksplicht breedplaatvloeren was het incident bij een garage bij Eindhoven Airport, waarbij een deel van het gebouw instortte. De onderzoeksplicht is inhoudelijk uitgewerkt na 1 april 2021, omdat het onderzoek per die datum uiterlijk afgerond diende te zijn. Voor de handhaving van de onderzoeksplicht is het echter van belang dat de verplichting niet vervalt op het moment dat de Regeling Bouwbesluit 2012 wordt ingetrokken. In de Invoeringsregeling Omgevingswet, tevens de regeling die de Regeling Bouwbesluit 2012 intrekt, is daarom voorzien in een overgangsbepaling (artikel II van deze regeling). De overgangsbepaling maakt het mogelijk om ook na het inwerkingtreden van het stelsel van de Omgevingswet te handhaven op het ontbreken van een onderzoeksresultaat met betrekking tot de breedplaatvloeren.

2.10 Wijzigingen in verband met de geometrische begrenzingen in bijlage III

Deze wijzigingen zorgen ervoor dat eerder aangebrachte wijzigingen in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en de Mijnbouwregeling21 beleidsneutraal worden omgezet in de Omgevingsregeling. In deze toelichting wordt steeds kort ingegaan op de wijzigingen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de wijziging van de Rarro en de Mijnbouwregeling22.

2.10.1 Wijzigingen van geometrische begrenzingen van militaire terreinen
Schietterrein Petten

In verband met de ontwikkeling van het windpark Hollandse Kust Noord was een grenswijziging gewenst met betrekking tot een conflicterende begrenzing van militair schietterrein Petten en schietbaan Petten als bedoeld in artikel 2.41, eerste lid, van de Omgevingsregeling. Vanwege die ontwikkeling is eveneens aangepast de begrenzing van een conflicterend gebied in verband met mijnbouwlocatieactiviteiten als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, van de Omgevingsregeling en een grenswijziging in verband met het bijbehorende onveilige gebied als bedoeld in artikel 2.41, tweede lid, van de Omgevingsregeling.

Overige wijzigingen van militaire terreinen

Deze wijzigingen hebben betrekking op de geometrische begrenzing van militaire terreinen en terreinen met een militair object als bedoeld in artikel 2.41, eerste lid van de Omgevingsregeling. De begrenzing van het oefenterrein Oirschotse Heide is geactualiseerd in verband met een grondruil tussen het Ministerie van Defensie en de gemeente Eindhoven. Omdat een klein deel van het militair terrein en munitieopslagplaats van de generaal-majoor De Ruyter van Steveninckkazerne bij deze ruil is betrokken, heeft ook hier een wijziging plaatsgevonden.

Tevens is de geometrische begrenzing van militair vliegveld Gilze-Rijen als gevolg van een grondruil met de provincie Noord-Brabant aangepast. Voorts heeft vanwege het voornemen voor een nieuwe rondweg bij de gemeente Rucphen een grenswijziging aan de rand van het militaire logistieke complex Rucphen plaatsgevonden.

Vanwege het voornemen voor een nieuwe rondweg bij de gemeente Rucphen heeft een grenswijziging aan de rand van het militaire logistieke complex Rucphen plaatsgevonden. In verband daarmee is ook de geometrische begrenzing van militaire explosieaandachtsgebieden A, B en C als bedoeld in artikel 2.27 van de Omgevingsregeling aangepast.

2.10.2 Aanwijzing en geometrische begrenzing reserveringsgebieden voor de uitbreiding of aanleg van een autoweg of autosnelweg

De wijzigingen betreffen het schrappen van de volgende reserveringsgebieden voor de uitbreiding van hoofdwegen en het schrappen en toevoegen van reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen als bedoeld in artikel 2.28, eerste en tweede lid, van de Omgevingsregeling:

  • het schrappen van een reservering bij de A67 Leenderheide-Geldrop;

  • het schrappen van een reservering bij de A27 Houten-Hooipolder;

  • het toevoegen van een reservering bij de A58 Tilburg-Breda;

  • het schrappen van een reservering bij de A16 Rotterdam;

  • het schrappen van een reservering bij de Blankenburgverbinding;

  • het schrappen van een reservering bij de A1 Apeldoorn-Azelo; en

  • het schrappen van een reservering bij de A27/A1 knooppunt Eemnes.

2.11 Wijzigingen van ondergeschikte aard

2.11.1 Overgangsrecht bouw- en sloopactiviteiten

In het nieuwe artikel 17.4 is overgangsrecht opgenomen voor lopende aanvragen en meldingen voor bouwactiviteiten die zijn geregeld in het Besluit bouwwerken leefomgeving, inclusief eventuele bezwaar- of beroepsprocedures over die aanvraag of melding. Het gaat bij de aanvragen om een aanvraag voor een omgevingsvergunning, gelijkwaardigheid of een maatwerkvoorschrift. Dit overgangsrecht vormt de uitwerking van het algemene overgangsrecht voor bouwactiviteiten dat door het Invoeringsbesluit Omgevingswet is opgenomen in artikel 8.3 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.23 Hiermee is geregeld dat bij een wijziging van de Omgevingsregeling, voor zover opgenomen in hoofdstuk 5 (algemene regels over activiteiten en bouwwerken geregeld in het Besluit bouwwerken leefomgeving) of paragraaf 7.2.2 (indieningsvereisten omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten), het recht zoals dat gold ten tijde van het indienen van de aanvraag of melding blijft gelden voor die specifieke aanvraag of melding.

2.11.2 Regeling Groenprojecten 2016

In de onderhavige regeling zijn enkele technische wijzigingen van de Regeling groenprojecten 2016 opgenomen. Het Besluit bouwwerken leefomgeving is de opvolger van het Bouwbesluit 2012 onder de Omgevingswet. Daarom zijn enkele verwijzingen naar het Bouwbesluit 2012 vervangen door verwijzingen naar het Besluit bouwwerken leefomgeving. Ook is een verwijzing naar de Wet natuurbescherming aangepast vanwege het opgaan van deze wet in de Omgevingswet in het nieuwe stelsel. Tevens is het gebruik van hoofdletters gelijkgetrokken met de terminologie uit de Omgevingswet.

2.11.3 Overige aanpassingen van ondergeschikte aard

Deze regeling bevat, naast bovengenoemde specifieke wijzigingen, wetstechnische en tekstuele aanpassingen van ondergeschikte aard. Dit zijn bijvoorbeeld aanpassingen van verwijzingen in de Regeling specifieke uitkering ventilatie in scholen en de Regeling vermindering verhuurderheffing 2014. Daarnaast zijn diverse artikelen en bijlagen aangepast aan de systematiek van de Omgevingsregeling en zijn tekstuele en wetstechnische verbeteringen gedaan.

3. Verhouding tot ander recht

3.1 Stelsel van de Omgevingswet

Deze regeling heeft tot doel om (uitwerking van) bestaand recht juist en tijdig op te nemen in het stelsel van de Omgevingswet. Het gaat daarbij specifiek om ministeriële regelingen die opgenomen dienen te worden in de Omgevingsregeling alvorens het stelsel van de Omgevingswet in werking treedt. Deze regeling betreft een zogenoemd ‘wijzigingsspoor’ binnen het stelsel van de Omgevingswet, wat betekent dat de regeling voortbouwt op de regelgeving binnen het basisspoor (in dit geval de Omgevingsregeling), het invoeringsspoor (in dit geval de Invoeringsregeling Omgevingswet) en de aanvullingssporen (de Aanvullingsregelingen geluid, natuur, bodem en grondeigendom). In deze regeling zijn daarom wijzigingen opgenomen die de Omgevingsregeling wijzigen zoals die komt te luiden ná inwerkingtreding van het basisspoor, het invoeringsspoor en de aanvullingssporen. Het is de bedoeling om dit wijzigingsspoor tegelijk met de overige sporen in werking te laten treden. Omdat het wijzigingsspoor volgt na de andere sporen, zijn de wijzigingen in deze regeling, behoudens eventuele nog te plannen wijzigingssporen, de wijzigingen die uiteindelijk zichtbaar zijn in de Omgevingsregeling.

Ten aanzien van de bepalingen over de risicomatrix (zie paragraf 2.1 van deze toelichting) kan opgemerkt worden dat deze bepalingen in werking zullen treden als het bovenliggende besluit in werking treedt (Besluit houdende aanpassing van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met het regelen van de veiligheidscoördinator directe omgeving en enkele andere wijzigingen24). Naar verwachting zal dit tegelijk met het Bbl en de Omgevingsregeling zijn.

3.2 Richtlijn Energieprestatie van gebouwen

Deze regeling betreft onder meer de herimplementatie van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen25, ook wel de EPBD (Energy Performance of Buildings Directive) genoemd. Specifiek gaat het om de wijziging van de EPBD van 201826, waarmee lidstaten verplicht zijn om bepaalde eisen te stellen ten aanzien van de energieprestatie van technische bouwsystemen en de keuring van verwarmings- en airconditioningssystemen. Deze wijzigingen zijn toegelicht in paragraaf 2.4 van deze toelichting.

4. Gevolgen van de regeling

4.1 Administratieve lasten

De regeling heeft naar verwachting geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Dit omdat de regeling bijna geheel een omzetting van het huidig recht betreft en geen nieuwe verplichtingen of rechten introduceert. Enig onderdeel dat nog niet is opgenomen in de huidig regelgeving is de risicomatrix en de gevolgen van de uitkomst van de matrix (zie paragraaf 2.1 van deze toelichting). Het feit dat de risicomatrix moet worden gebruikt en ertoe kan leiden dat er maatregelen getroffen moeten worden is echter al wel opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving.27 De opgenomen risicomatrix betreft zodoende een uitwerking van de plicht in het Besluit bouwwerken leefomgeving. De administratieve lasten van zowel het invullen van de risicomatrix, als het eventueel aanstellen van een coördinator veiligheid directe omgeving en opstellen van een veiligheidsplan, zijn opgenomen in de nota van toelichting bij de wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving.28

4.2 Overige gevolgen

Het opnemen van de risicomatrix heeft naar verwachting geen andere effecten dan de effecten voor de administratieve lasten, zoals hierboven genoemd. Als de uitkomst van de risicomatrix ertoe leidt dat een veiligheidsplan moet worden opgesteld, heeft dat echter een effect voor de bestuurlijke lasten, omdat het bevoegd gezag het veiligheidsplan zal moeten beoordelen. Deze bestuurlijke lasten zijn benoemd in de nota van toelichting van het Besluit houdende aanpassing van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met het regelen van de veiligheidscoördinator directe omgeving en enkele andere wijzigingen.29

Deze overige onderdelen regeling hebben geen relevante effecten voor de financiële positie van burgers en bedrijven, de bestuurlijke lasten of het milieu, omdat deze geen nieuw beleid bevatten.

5. Advies, consultatie, inspraak en notificatie

5.1 Internetconsultatie

Een ontwerp van deze regeling is gepubliceerd op internetconsultatie.nl van 21 mei tot en met 16 juni 2021. Er zijn gedurende deze openbare consultatie geen reacties ingediend.

5.2 Adviescollege Toetsing Regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

5.3 Consultatie medeoverheden

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft gereageerd op de regeling tijdens de consultatie. De reactie beperkt zich tot de introductie van de risicomatrix, omdat de overige delen van de regeling geen effect hebben voor gemeenten.

Ten aanzien van de risicomatrix vraagt de VNG aandacht voor een mogelijke lastenverzwaring voor de gemeenten. De risicomatrix is weliswaar in samenspraak met de Vereniging Bouw- en woningtoezicht tot stand gebracht en wordt in de praktijk al gebruikt, maar het verplicht aanleveren van de risicomatrix is nieuw. Gemeenten zullen moeten controleren of de risicomatrix wordt aangeleverd bij de melding of vergunningaanvraag en zullen de risicomatrix bovendien moeten controleren.

In reactie op de VNG wordt onderkend dat de introductie van de risicomatrix een lastenverzwaring kan geven. Deze lasten zijn beschreven in de nota van toelichting van het besluit dat de verplichting van de risicomatrix en het bouw- en sloopveiligheidsplan introduceert30. Hierin zijn de eenmalige kennisname kosten van de risicomatrix beschreven. Daarnaast is gesteld dat de risicomatrix op zichzelf geen lasten veroorzaakt, omdat deze al gebruikt wordt. Voor het bouw- en sloopveiligheidsplan ligt dit anders. Daarvoor zullen door de gemeenten terugkerende kosten worden gemaakt voor het beoordelen ervan.

De provincies en waterschappen zijn niet geconsulteerd, omdat de regeling geen effect heeft voor hen.

5.4 Toets op de gevolgen voor het midden- en kleinbedrijf (MKB-Toets)

Op 27 november 2019 heeft in het kader van de voorbereiding van de regelgeving over de risicomatrix (zie paragraaf 2.1 van deze toelichting) een MKB-toets plaatsgevonden over onder meer de in deze wijziging opgenomen voorstellen waarvan de verwachting was dat die op enige manier een impact zouden kunnen hebben op MKB’ers (veiligheidscoördinator directe omgeving, de risicomatrix, milieuprestatie-eis, brandveiligheidseisen en de toegankelijkheidseisen). Voor deze bijeenkomst waren MKB’ers uitgenodigd via diverse brancheorganisaties.

Naar aanleiding van deze toets is met name de toelichting op de wijzigingen bij het besluit verder uitgebreid. Zo is bijvoorbeeld naar aanleiding van vragen van een medewerker van een bouwbedrijf de toelichting over de veiligheidscoördinator directe omgeving aangevuld om te verduidelijken dat de taken van de veiligheidscoördinator directe omgeving ook uitgevoerd mogen worden door de V&G-coördinator. Daarnaast is naar aanleiding van vragen en opmerkingen van diverse aanwezigen in de toelichting opgenomen hoe en wanneer er afspraken met derden (zoals de gemeente) gemaakt kunnen worden in het veiligheidsplan en hoe naleving van deze afspraken moet lopen.

Vanwege de aard van deze regeling heeft er voor de overige onderdelen van deze regeling geen toets plaatsgevonden op de effecten voor het MKB. De wijzigingen in deze regeling bevatten geen nieuw beleid en vormen voor het merendeel slechts de omzetting van bestaande wet- en regelgeving. Voor de MKB-toetsen op die bestaande wet- en regelgeving wordt verwezen naar de oorspronkelijke besluiten en regelingen zoals genoemd in hoofdstuk 2 van deze toelichting.

5.5 Technische notificatie

Het ontwerp van deze regeling is op 4 oktober 2021 genotificeerd (notificatienummer 2021/0643/NL) bij de Europese Commissie ter voldoening aan artikel 5, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatie maatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). Er zijn geen reacties ontvangen.

6. Inwerkingtreding en overgangsrecht

De inwerkingtreding van deze regeling is voorzien bij ministerieel besluit, waarbij voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan een verschillend moment van inwerkingtreding kan worden vastgesteld. Er is gekozen voor inwerkingtreding bij ministerieel besluit om nauw aan te kunnen sluiten bij de inwerkingtreding van de Omgevingsregeling en de verschillende regelingen die de Omgevingsregeling wijzigen. Het is de bedoeling om alle wijzigingen in deze regeling in werking te laten treden op het moment dat ook de relevante artikelen in de Omgevingsregeling in werking treden. Omdat de inwerkingtreding gelijk valt met de Omgevingsregeling, is overgangsrecht niet nodig.

De minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

Hugo de Jonge

Naar boven