Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 september 2020, 2020-0000554748 tot wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 1.36, zevende lid en achtste lid, 1.37, vijfde lid, onderdelen a, b en c, 1.38, 1.39, vierde en zesde lid, 1.40, tweede lid en 1.41, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Bouwbesluit 2012 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 1.13 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1.7. Certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties in verband met koolmonoxide

Artikel 1.14
  • 1. Een aanvraag tot aanwijzing als certificerende instelling wordt door middel van een door de minister vastgesteld formulier ingediend.

  • 2. Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de vestigingsplaats van de aanvrager;

    • b. het nummer waarmee de certificerende instelling is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel; en

    • c. het certificatieschema waarop de aanvraag betrekking heeft en het bewijs van accreditatie voor dat schema.

  • 3. In plaats van het bewijs van accreditatie bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, kan, in het geval de aanvrager nog niet geaccrediteerd is, tot 1 april 2022 een bewijs van de nationale accreditatie-instantie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie, worden verstrekt dat de aanvraag voor het verkrijgen van accreditatie voor dat schema volledig is en door de nationale accreditatie-instantie in behandeling is genomen.

Artikel 1.15

Een aanwijzing als certificerende instelling heeft betrekking op de in het certificatieschema waarvoor de certificerende instelling geaccrediteerd is opgenomen werkzaamheden.

Artikel 1.16

Een certificatieschema vermeldt in ieder geval:

  • a. voor welk type of welke typen gasverbrandingsinstallaties het schema is bedoeld;

  • b. welke van de in het schema opgenomen eisen voor certificaathouders voorgeschreven zijn door paragraaf 1.8 van het besluit en deze paragraaf.

Artikel 1.17
  • 1. Een certificatieschema schrijft in ieder geval voor dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 1.35, eerste lid, van het besluit:

    • a. een certificaathouder voorafgaand aan de werkzaamheden een meting van de concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel uitvoert;

    • b. een certificaathouder de gasverbrandingsinstallatie niet eerder in bedrijf stelt dan nadat hij de concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel heeft gemeten en deze concentratie lager dan 5 ppm is;

    • c. een certificaathouder de gasverbrandingsinstallatie niet eerder in bedrijf stelt dan nadat hij de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel heeft gemeten en de concentratie niet hoger is dan:

      • 1°. 50 ppm in het geval van een open, afvoerloos gasverbrandingstoestel;

      • 2°. 200 ppm in het geval van een open, afvoergebonden gasverbrandingstoestel;

      • 3°. 400 ppm in het geval van een gesloten verbrandingstoestel.

    • d. door certificaathouders wordt gecontroleerd of het gebruiksvoorschrift van het gasverbrandingstoestel aanwezig is en dat zij, indien dit niet het geval is, de gebruiker of bewoner wijzen op het ontbreken van deze informatie;

    • e. certificaathouders de werkzaamheden uitvoeren conform de installatie- en onderhoudsvoorschriften van de leverancier of de fabrikant van de installatie, voor zover de voorschriften niet in strijd zijn met hetgeen in deze paragraaf is bepaald.

Artikel 1.18

Een certificatieschema schrijft voor dat de persoon die de inbedrijfstelling uitvoert, met het oog op het kunnen voldoen aan de in artikel 1.17 gestelde eisen aantoonbaar in staat is:

  • a. de opstelruimte voor gasverbrandingsinstallaties, in ieder geval inhoudende de ventilatievoorziening, te beoordelen;

  • b. rookgasafvoerkanalen en -leidingen inclusief uitmonding, te beoordelen en te beproeven;

  • c. collectieve rookgasafvoeren te beoordelen en te beproeven, in het geval van werkzaamheden daaraan;

  • d. de toevoer van verbrandingslucht te beoordelen;

  • e. de veiligheid van gasverbrandingsinstallaties te beoordelen daar waar het gaat om het vrijkomen van koolmonoxide;

  • f. gasverbrandingsinstallaties in bedrijf te stellen;

  • g. de metingen en controles, bedoeld in artikel 1.17, onderdelen a, b en c, te verrichten alsmede de resultaten van deze metingen en controles te interpreteren;

  • h. voorlichting te geven aan de gebruiker over het functioneren van de gasverbrandingsinstallatie in samenhang met het systeem, inclusief luchttoevoer, rookgasafvoer en plaatsing in het gebouw.

Artikel 1.19
  • 1. Een aanvraag tot aanwijzing van een certificatieschema als bedoeld in artikel 1.37, eerste lid, van het besluit wordt door middel van een door de minister vastgesteld formulier ingediend.

  • 2. Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de vestigingsplaats van de aanvrager;

    • b. het nummer waarmee de aanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • c. het certificatieschema waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 1.20

De concentratie koolmonoxide, bedoeld in artikel 1.38 van het besluit, bedraagt 20 ppm.

Artikel 1.21
  • 1. De certificerende instelling zendt het verslag, bedoeld in artikel 1.39, vierde lid, van het besluit, jaarlijks voor 1 maart aan de minister.

  • 2. In het verslag worden ten minste de volgende onderwerpen behandeld:

    • a. een overzicht van de controles die de certificerende instelling heeft uitgevoerd, inclusief de resultaten van elke controle;

    • b. de door de instelling afgegeven, ingetrokken en geschorste certificaten;

    • c. wijzigingen in de voor de instelling relevante accreditaties, reglementen en procedures;

    • d. knelpunten die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • e. de hoeveelheid en aard van de door de certificerende instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • f. ingediende bezwaren op beslissingen van de certificerende instelling over al dan niet verleende certificaten en de ingestelde beroepen tegen de beslissingen op bezwaar, alsmede de wijze van afhandeling daarvan.

  • 3. Over iedere melding als bedoeld in artikel 1.38 van het besluit wordt ten minste de volgende informatie verstrekt:

    • a. de gemeten concentratie koolmonoxide;

    • b. een beschrijving van de ruimte waarin de concentratie is gemeten.

Artikel 1.22
  • 1. In het register, bedoeld in artikel 1.40, eerste lid, van het besluit, worden de volgende gegevens met betrekking tot certificaathouders opgenomen:

    • a. het nummer waarmee de certificaathouder geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b. een beschrijving van de werkzaamheden die door de certificaathouder mogen worden uitgevoerd;

    • c. het schema waarvoor het certificaat is verleend;

    • d. de datum waarop een certificaat is verleend, geschorst of ingetrokken, de geldigheidsduur van het certificaat en, in het geval van schorsing, de termijn van de schorsing.

  • 2. De certificerende instelling verstrekt de gegevens aan de minister.

Artikel 1.23
  • 1. Het beeldmerk, bedoeld in artikel 1.41, eerste lid, van het besluit is het beeldmerk opgenomen in bijlage IIa.

  • 2. Certificaathouders voeren het beeldmerk op alle uitingen die betrekking hebben op de werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties en bij het zich legitimeren bij klanten.

  • 3. Het is verboden het beeldmerk te gebruiken wanneer niet wordt beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 1.35, eerste lid, van het besluit.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2020.

Deze regeling zal met de bijlage en de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

BIJLAGE

Bijlage IIa behorende bij artikel 1.23, eerste lid, van de Regeling Bouwbesluit 2012

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

Deze ministeriële regeling betreft een nadere uitwerking van het besluit van 14 september 2020 houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties. Aanleiding voor dit stelsel zijn de bevindingen en aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor veiligheid (OvV) over het gevaar van koolmonoxidevergiftiging door gasverbrandingsinstallaties.1 Met het certificeringsstelsel wordt beoogd het aantal koolmonoxideongevallen te reduceren door de kwaliteit van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties te verbeteren. Op basis van het certificeringsstelsel mogen na het ingaan van de daarin opgenomen verbodsbepaling bepaalde werkzaamheden aan gebouwgebonden gasverbrandingsinstallaties alleen nog worden uitgevoerd door bedrijven die beschikken over een geldig certificaat. De reikwijdte van het verbod is bepaald in het Bouwbesluit 2012. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: Minister van BZK) wijst de certificerende instellingen aan die deze certificaten mogen afgeven en wijst ook de certificatieschema’s aan die hierbij van toepassing zijn. De verbodsbepaling geldt zowel voor het uitvoeren als laten uitvoeren van bepaalde werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties. Na inwerkingtreding van de verbodsbepaling is het dus ook voor eigenaren, gebruikers, beheerders en bewoners verboden om niet-gecertificeerde bedrijven opdracht te verstrekken om bepaalde werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties te laten verrichten.

Onderhavige ministeriële regeling en hiervoor genoemd besluit vormen de uitwerking van de (nieuwe) grondslagen in artikel 2, vierde lid, en 3, tweede lid, van de Woningwet, die in die wet zijn opgenomen met de Wet van 26 juni 2019 tot wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties (Stb. 2019, 383). In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ten behoeve van de genoemde wijzigingswet zijn de overwegingen opgenomen die aan de basis liggen van het certificeringsstelsel voor gasverbrandingsinstallaties.2 In die memorie van toelichting is ook ingegaan op de voorziene werking van het stelsel en de positie van de verschillende betrokken partijen. In het besluit zijn de reikwijdte van het stelsel, de accreditatie en aanwijzing van certificerende instellingen, de eisen aan certificatieschema’s, meldplicht en informatieverstrekking, de in het openbaar register op te nemen gegevens van aangewezen certificatieschema’s, certificerende instellingen en gecertificeerde bedrijven en de geldigheidsduur van certificaten na intrekking van de aanwijzing van een certificerende instelling uitgewerkt. In de nota van toelichting bij het besluit is een uitgebreide uiteenzetting van het stelsel opgenomen.

De beste manier om ongevallen met koolmonoxide te voorkomen is ervoor te zorgen dat de installaties die gebruikt worden veilig zijn. Het wettelijk certificeringsstelsel voorziet hierin. In haar rapport ‘Koolmonoxide Onderschat en Onbegrepen gevaar’, waarop het wettelijk certificeringsstelsel is gebaseerd, wijst de OvV ook op vrijwillige plaatsing van betrouwbare en effectieve koolmonoxidemelders en het stimuleren ervan in woningen en publieke gebouwen. Een koolmonoxidemelder kan immers vrijgekomen koolmonoxide detecteren. Een koolmonoxidemelder gaat echter pas af als er al koolmonoxide in de ruimte is vrijgekomen. Met het wettelijk certificeringsstelsel wordt er juist op ingezet die situatie te voorkomen. Koolmonoxidemelders kunnen daarom hooguit als een vrijwillige aanvulling op het wettelijk stelsel worden gezien. Klanten kunnen bijvoorbeeld de installateurs vragen of zij advies kunnen geven over de melders en over de werking en installatie ervan.

Onderhavige wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 betreft de nadere eisen die in het kader van het wettelijk stelsel ‘certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties’ worden gesteld. De volgende onderdelen zijn uitgewerkt:

  • Nadere eisen met betrekking tot de aanwijzing van certificerende instellingen en certificatieschema’s, waaronder ook de eisen die gesteld worden aan de vakbekwaamheid van de persoon die een installatie na verrichte werkzaamheden (opnieuw) in bedrijf stelt;

  • Nadere eisen aan de informatieverstrekking in het kader van dit wettelijk stelsel door de certificerende instelling aan de Minister van BZK;

  • De concentratie koolmonoxide (in ppm) in de opstellingsruimte van het toestel en in de verbrandingsgassen van het toestel is vastgesteld waarbij een installatie (opnieuw) in bedrijf mag worden gesteld. Ook is met deze wijziging de concentratie koolmonoxide (in ppm) vastgesteld waarbij de meldplicht van (bijna-)ongevallen van toepassing is.

  • Nadere eisen met betrekking tot de gegevens die in het openbaar register worden opgenomen;

  • Het in het kader van het stelsel te gebruiken beeldmerk is vastgesteld, inclusief de regels die aan het gebruik daarvan worden gesteld. Zo is het voor certificaathouders verplicht het beeldmerk te voeren op alle uitingen die met werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties te maken hebben.

1.1 Aanwijzing van certificerende instellingen

Om door de Minister van BZK te kunnen worden aangewezen voor het afgeven van certificaten aan installateurs die werkzaamheden uitvoeren aan gasverbrandingsinstallaties dient een certificerende instelling te zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie (hierna: RvA). Dit is bepaald in artikel 1.36, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012. Bij het verzoek om aanwijzing door de Minister van BZK dient de certificerende instelling, naast vestigingsplaats, het nummer van registratie bij de Kamer van Koophandel en de in artikel 1.36, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012 genoemde gegevens en bescheiden, een bewijs over te leggen waaruit blijkt dat de instelling door de RvA geaccrediteerd is om een in het kader van dit wettelijk stelsel door de Minister van BZK aangewezen certificatieschema uit te voeren.

1.2 Certificatieschema’s

In artikel 1.37 van het Bouwbesluit 2012 zijn eisen gesteld aan certificatieschema’s. Het betreft hier eisen met betrekking tot de werkwijze van certificerende instellingen en eisen aan de werkzaamheden door en vakbekwaamheid van de installateur. Op grond van artikel 1.37, vijfde lid, van het Bouwbesluit 2012 kunnen voor certificatieschema’s bij ministeriële regeling nadere regels gesteld worden. Deze nadere regels betreffen ten eerste het type gasverbrandingsinstallatie waarvoor het certificatieschema is bedoeld. Hiermee biedt het wettelijk stelsel de mogelijkheid voor specifieke (maatwerk)regelingen. De werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd kunnen immers per type installatie en per onderdeel van die installatie verschillen. Zo zullen de werkzaamheden die aan een cv-ketel moeten worden verricht anders zijn dan de werkzaamheden die aan een gashaard moeten worden verricht. Ook voor het plaatsen van nieuwe installaties en (regulier) onderhoud kan er verschil in certificatieschema’s zijn, evenals voor de verschillende typen bedrijven die in deze branche werkzaam zijn. Dit neemt niet weg dat alle aangewezen certificatieschema’s ten minste moeten voldoen aan de minimumeisen die het wettelijk stelsel stelt. Een installateur die zich wil laten certificeren zal het schema kiezen dat het beste past bij de werkzaamheden die hij uitvoert. Daarvoor is het belangrijk dat direct duidelijk is waarop een schema van toepassing is.

Het wettelijk stelsel voorziet erin dat een installatie na uitgevoerde werkzaamheden zo min mogelijk risico’s geeft op incidenten met koolmonoxide. Om deze veiligheid goed te borgen dient een installatie na uitgevoerde werkzaamheden door een daarvoor voldoende vakbekwaam persoon te worden gecontroleerd en in bedrijf te worden gesteld. Deze persoon werkt onder het certificaat van het gecertificeerde bedrijf. De inbedrijfstelling, inclusief de daaraan verbonden aantoonbare vakbekwaamheid van degene die de inbedrijfstelling uitvoert, is daarom onderdeel van een certificatieschema. Alleen voor werkzaamheden aan rookgasafvoeren of verbrandingsluchttoevoervoorzieningen is in artikel 1.37, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 een uitzondering opgenomen omdat het hier zeer specialistische werkzaamheden betreft die niet door elk bedrijf kunnen worden uitgevoerd. Deze uitzondering maakt het mogelijk dat er een certificatieschema voor rookgasafvoeren of verbrandingsluchttoevoervoorzieningen komt, zonder dat daarin de inbedrijfsstelling van de installatie is opgenomen. Voor bedrijven die voor een dergelijk schema worden gecertificeerd geldt dan wel dat deze bedrijven zelf niet de inbedrijfsstelling mogen verrichten. Het stelsel biedt gecertificeerde installatiebedrijven de mogelijkheid om voor werkzaamheden aan rookgasafvoeren en verbrandingsluchttoevoervoorzieningen een daarvoor gespecialiseerd bedrijf in te schakelen.

Om de veiligheid van een gasverbrandingsinstallatie op het gebied van koolmonoxide op locatie goed te kunnen beoordelen is het belangrijk dat een installateur zowel voorafgaand als na uitgevoerde werkzaamheden meet of er koolmonoxide vrijkomt in de opstellingsruimte van het toestel. Bij een meting vooraf kan bij een gevaarlijke situatie direct worden gealarmeerd en bij de meting achteraf kan worden gecontroleerd of de installatie veilig is om te gebruiken. Ook dient bij de werkzaamheden de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel te worden gemeten en gecontroleerd.

Een certificatieschema wordt op verzoek van een schemabeheerder aangewezen als het voldoet aan de wettelijk gestelde minimumeisen. Het staat schemabeheerders echter vrij om in het schema aanvullende eisen op te nemen. Hierbij kan gedacht worden aan aanvullende vakbekwaamheidseisen voor specifieke werkzaamheden, waar het stelsel de vakbekwaamheidseisen beperkt tot de inbedrijfstelling. In een schema kunnen ook eisen met betrekking tot aanvullende werkzaamheden worden opgenomen die geen verband houden met risico’s op koolmonoxide, maar waarvan de schemabeheerder het wel belangrijk vindt daar eisen aan te stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van de brandveiligheid, de aanleg van gasleidingen of het waterzijdig inregelen van cv-installaties. Het wettelijk stelsel sluit de mogelijkheid voor aanvullende eisen niet uit, maar omdat die extra onderdelen en werkzaamheden geen risico vormen voor incidenten met koolmonoxide vallen die niet onder de wettelijke verplichting tot certificering. Voor de beoordeling van certificatieschema’s en goed inzicht hierin bij installateurs die zich willen laten certificeren, is het belangrijk dat het certificatieschema duidelijk onderscheid maakt tussen de vereisten naar aanleiding van het wettelijk stelsel en vanuit de sector gestelde aanvullende (private) eisen.

1.3 Vakbekwaamheid inbedrijfsstelling

Om de veiligheid van de installatie te borgen is gekozen voor een stelsel van procescertificering waarbij de installatie na uitgevoerde werkzaamheden door een daarvoor gekwalificeerd medewerker van of namens het installatiebedrijf wordt gecontroleerd en vrijgegeven voor gebruik. Deze gekwalificeerde medewerker moet de vereiste metingen en controles uit kunnen voeren en de resultaten daarvan kunnen beoordelen. Voor het kunnen uitvoeren van de metingen en controles aan de installatie dient de desbetreffende medewerker in elk geval te weten welke metingen en controles hij dient uit te voeren. In onderhavige ministeriële regeling zijn hieraan eisen gesteld, alsmede aan de hiervoor vereiste kennis en vaardigheden van de hiervoor gekwalificeerde medewerker. Een vakbekwaam persoon dient verder op grond van deze regeling aantoonbaar in staat te zijn de ventilatievoorziening in de opstelruimte te beoordelen. Onder andere de normen NEN 1087 en NEN 8087 en enkele relevante praktijkrichtlijnen geven hier informatie over. Ook dient een vakbekwaam persoon de rookgasafvoerkanalen- en leidingen te beoordelen en te beproeven, bijvoorbeeld op grond van de normen NEN 2757 en NEN 8757.

Door de branche zijn instrumenten beschikbaar gesteld om de vereiste vakbekwaamheid en competenties te toetsen en te behalen. Deze instrumenten zijn voor alle bedrijven en vakmensen beschikbaar. Door de vakbekwaamheidseisen te beperken tot de inbedrijfsstelling blijft het na inwerkingtreding van het stelsel ook voor bijvoorbeeld leerling monteurs en minder gekwalificeerde vaklieden mogelijk om werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties uit te voeren.

1.4 Eisen aan informatieverstrekking door de certificerende instelling aan de Minister

In aanvulling op artikel 1.39, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012 is in onderhavige ministeriële regeling bepaald dat de certificerende instelling het verslag van de in het voorafgaande kalenderjaar uitgevoerde werkzaamheden, de rechtmatigheid en doeltreffendheid van die werkzaamheden en de meldingen van (bijna-)ongevallen jaarlijks voor 1 maart aan de Minister van BZK stuurt. In dit verslag wordt op grond van de regeling door de certificerende instelling daarnaast ingegaan op de uitgevoerde controles, de afgegeven, ingetrokken en geschorste certificaten, en de door de certificerende instelling ontvangen klachten, bezwaren en beroepen. Ook wordt ingegaan op veranderingen en knelpunten die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan. Deze informatie heeft de Minister van BZK nodig om de werking van het certificeringsstelsel te monitoren. Ook kan deze informatie gebruikt worden voor het toezicht op het stelsel. Dit toezicht is onder andere geconcretiseerd in de bevoegdheid van de Minister van BZK om certificerende instellingen aan te wijzen en om die aanwijzingen te schorsen of in te trekken wanneer de certificerende instelling zich niet houdt aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de aanwijzing of aan de regels zoals opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de Regeling bouwbesluit 2012 middels de onderhavige ministeriële regeling.

In het verslag dat de certificerende instelling jaarlijks aan de Minister stuurt doet de certificerende instelling ook verslag van het aantal meldingen van (bijna-)ongevallen en de maatregelen die daarbij zijn getroffen om het gevaar weg te nemen. Dit is bepaald in artikel 1.39, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012. In de onderhavige regeling is aanvullend hierop bepaald dat over elke melding de gemeten concentratie koolmonoxide en een beschrijving van de ruimte waar deze is gemeten wordt gemeld. Hiermee wordt een betrouwbaar beeld verkregen van het aantal (bijna-)ongevallen en het effect van het wettelijk stelsel. De Minister informeert de Tweede Kamer over het aantal (bijna-)ongevallen en hoe daarmee is omgegaan. Uiteraard wordt daarbij gehandeld binnen de kaders van de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

1.5 Meldplicht (bijna-)ongevallen

In artikel 1.38 van het Bouwbesluit 2012 is bepaald dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld vanaf welke concentratie koolmonoxide in een ruimte waarin zich personen kunnen bevinden sprake is van een verhoogde concentratie waarover terstond melding dient te worden gemaakt aan de bewoner of gebruiker en eigenaar van het gebouw, het bevoegd gezag en de certificerende instelling. Voor het vaststellen van de waarde is een analyse gemaakt van de waarden zoals in regelgeving en literatuur genoemd en in de praktijk toegepast. Het betreft hier de NEN 8025 van het Nederlands Normalisatie Instituut, de Europese richtlijn voor werknemers (2017/164), de Arbeidsomstandighedenregeling3, en waarden zoals genoemd en gehanteerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)4, de World Health Organisation (hierna: WHO)5 en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD)6. NEN spreekt bij een gemeten waarde van 25 ppm over een verhoogde concentratie waarbij ernstig bezwaar bestaat tegen het in bedrijf stellen van een installatie dan wel waarbij een installatie buiten werking zou moeten worden gesteld. Ook de GGD en het RIVM geven aan dat bij een waarde van 25 ppm sprake is van een risicosituatie en dat snel ingrijpen noodzakelijk is. De WHO gaat uit van 26 ppm. In genoemde Europese richtlijn voor werknemers en de Arbeidsomstandighedenregeling ligt deze waarde lager. Daarin wordt uitgegaan van 20 ppm. Om de veiligheid van consumenten en andere gebruikers zo goed mogelijk te borgen is in onderhavige regeling aangesloten bij de concentratie van 20 ppm zoals gehanteerd in de Europese richtlijn voor werknemers (2017/164) en in de Arbeidsomstandighedenregeling.

Achtergrondwaarde

Handelingen/acties

Opmerking

meer dan 20 ppm

– Meldplicht (bijna-)ongevallen: melding aan bewoner of gebruiker en eigenaar gebouw, het bevoegd gezag en de certificerende instelling

De oorzaak van de verhoogde concentratie koolmonoxide dient te worden weggenomen alvorens de installatie (opnieuw) in bedrijf kan worden gesteld.

1.6 Vaststellen waarde in bedrijf stellen

Op grond van artikel 1.37, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012 kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over de inhoud van certificatieschema’s. Het betreft hier onder andere regels met betrekking tot de maximale hoeveelheid koolmonoxide die na uitgevoerde werkzaamheden in de opstellingsruimte van het toestel aanwezig mag zijn en regels met betrekking tot de concentratie koolmonoxide die in de verbrandingsgassen van het toestel aanwezig mag zijn.

1.6.1. Maximale concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel

De Minister van BZK heeft de Tweede Kamer op 3 december 20197, in reactie op het advies van de Gezondheidsraad ‘Gezondheidsrisico's door lage concentraties koolmonoxide' van 10 juli 2019, aangegeven ook eisen te stellen aan de maximale hoeveelheid koolmonoxide die na uitgevoerde werkzaamheden in de opstellingsruimte van het toestel vrij mag komen en daarbij ook de advieswaarden van de WHO te zullen betrekken. De WHO geeft aan dat er al gezondheidsrisico’s ontstaan bij een concentratie koolmonoxide van 6 ppm (voor de duur van 24 uur). De in de praktijk bij de inspectie van technische installaties in woningen toegepaste norm NEN 8025 gaat uit van een waarde van 5 ppm. Voor de vaststelling van de waarde waarbij een installateur een gasverbrandingsinstallatie na uitgevoerde werkzaamheden (opnieuw) in bedrijf mag stellen is in de onderhavige regeling aangesloten bij de door NEN gehanteerde waarde van 5 ppm. Bij een waarde van 5 ppm en hoger mag de installateur de installatie niet in bedrijf stellen.

Achtergrondwaarde

Handelingen/acties

Opmerking

0–5 ppm

– Geen bezwaar om de installatie (opnieuw) in bedrijf te stellen.

De installatie is veilig om te gebruiken

5–20 ppm

– Oorzaak verhoogde concentratie koolmonoxide wegnemen alvorens de installatie (opnieuw) in bedrijf te stellen.

De installatie is niet veilig om te gebruiken

Meer dan 20 ppm

– Meldplicht (bijna-)ongevallen

Zie paragraaf 1.5

1.6.2. Maximale concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel

Vanuit de sector is aangegeven dat behalve de hoeveelheid koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel ook de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel een belangrijke en betrouwbare indicatie is voor de veilige werking van het toestel. Meting van de hoeveelheid koolmonoxide in de verbrandingsgassen vindt plaats in de verbrandingsgasafvoer en in geval van open toestellen zonder afvoer direct boven het toestel. Voor het bepalen van de kritische concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel is aangesloten bij de typen toestellen en waarden die hiervoor in de norm NEN 8025 zijn opgenomen. Deze zijn ontleend aan NEN-EN 1749. Onderstaande tabel is ter informatie overgenomen uit NEN 8025.

Soort toestel

Kritische waarde

Opmerking

Handelingen/acties

Open toestel, afvoerloos (type A)

>50 ppm

Te hoge concentratie koolmonoxide die duidt op defect aan het toestel

– Reparatie, onderhoud toestel alvorens het toestel (opnieuw) in bedrijf te stellen

– Vervanging toestel

Open toestel, afvoergebonden (type B)

>200 ppm

Te hoge concentratie koolmonoxide die duidt op defect aan het toestel

– Reparatie/onderhoud toestel alvorens de installatie (opnieuw) in bedrijf te stellen

– Vervanging toestel

Gesloten toestel (type C)

>400 ppm

Te hoge concentratie koolmonoxide die duidt op defect aan het toestel

– Reparatie/onderhoud toestel alvorens de installatie (opnieuw) in bedrijf te stellen

– Vervanging toestel

1.7 Verenigingen van Eigenaren

Woningen in appartementencomplexen of flatgebouwen met meerdere eigenaren zijn vaak voorzien van een gemeenschappelijke rookgasafvoer waarop per appartement een cv-ketel of andere gasverbrandingstoestel is aangesloten. De gemeenschappelijke rookgasafvoer is dan gemeenschappelijk eigendom van de eigenaren en het individuele gasverbrandingstoestel is in eigendom bij de individuele VvE-leden zelf. Dit 'gescheiden' eigendom vraagt extra aandacht van de individuele eigenaren en de VvE bij opdrachten aan installateurs voor het plaatsen en onderhouden van gasverbrandingsinstallaties en afstemming hierover in de VvE. Om het bewustzijn hierover binnen de VvE te vergroten is door het Ministerie van BZK voor eigenaar-bewoners van appartementen een infoblad opgesteld en voor VvE-besturen, VvE-beheerders en woningverhuurders een uitgebreidere handreiking.8

1.8 Openbaar register

In artikel 1.40 van het Bouwbesluit 2012 is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die in het openbaar register worden opgenomen. Op grond van voornoemd artikel bevat het register de aangewezen certificerende instellingen en certificatieschema’s en informatie over certificaathouders. De informatie over de aangewezen certificerende instellingen is van belang zodat het voor (installatie)bedrijven duidelijk is bij welke certificerende instelling zij een certificaat kunnen aanvragen. De informatie over gecertificeerde (installatie)bedrijven is voor particulieren, bedrijven en overheden van belang om snel en eenvoudig te kunnen vaststellen welke bedrijven beschikken over een geldig certificaat om werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties uit te voeren. In het register zullen alleen de noodzakelijke gegevens worden opgenomen. Van gecertificeerde bedrijven wordt geregistreerd voor welk certificatieschema en welke werkzaamheden ze zijn gecertificeerd, onder welk nummer het bedrijf is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en wanneer het certificaat is verleend, ingetrokken of geschorst. Ook de geldigheidsduur van het certificaat wordt opgenomen. In het geval van schorsing wordt ook de termijn van schorsing opgenomen. Op basis van vrijwilligheid kan ook de vestigingsplaats worden opgenomen.

1.9 Beeldmerk

In artikel 1.41 van het Bouwbesluit 2012 is bepaald dat gecertificeerde bedrijven verplicht zijn een bij ministeriële regeling vastgesteld beeldmerk te voeren en dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over het gebruik van het beeldmerk. Het voor het wettelijk stelsel in afstemming met de sector ontwikkelde beeldmerk betreft een doorontwikkeling van het beeldmerk zoals dat eerder door de sector voor OK CV is ontwikkeld. Omwille van de herkenbaarheid in de markt moeten alle in het kader van het wettelijk stelsel gecertificeerde bedrijven dit beeldmerk voeren. Met dit beeldmerk kunnen zij zich als gecertificeerd bedrijf legitimeren bij hun klanten. Dit beeldmerk dient door deze bedrijven op alle uitingen van het bedrijf die betrekking hebben op werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties te worden gevoerd, zoals op briefpapier, offertes, website, de bedrijfswagen en andere vormen waarmee het bedrijf zich als in het kader van dit wettelijk stelsel gecertificeerd bedrijf legitimeert.

De Staat kan, als merkhouder, optreden tegen misbruik van het beeldmerk, bijvoorbeeld wanneer een niet gecertificeerd bedrijf het beeldmerk voert.

2. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving

In het bovenliggende besluit zijn de wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 eveneens verwerkt in het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit. Deze drie besluiten zijn de opvolgers van het Bouwbesluit 2012 onder het stelsel van de Omgevingswet. De wijzigingen in die drie besluiten treden in werking op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt. De wijzigingen die met de onderhavige regeling worden aangebracht in de Regeling Bouwbesluit 2012, worden onder het stelsel van de Omgevingswet in de Omgevingsregeling opgenomen. De wijzigingen in de Omgevingsregeling worden niet in de onderhavige regeling, maar in een aparte wijzigingsregeling verwerkt. Hierbij is het uitgangspunt dat de wijzigingen uit de onderhavige regeling neutraal en technisch worden omgezet en opgenomen in de Omgevingsregeling.

3. Gevolgen

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zijn de gevolgen voor burgers, bedrijven, decentrale overheden en de Rijksoverheid in verband met het wettelijk stelsel door Sira Consulting in kaart gebracht. Hierbij heeft Sira Consulting onderscheid gemaakt tussen eenmalige en structurele effecten en regeldrukeffecten die deels al bedrijfseigen zijn omdat ze ook worden gemaakt zonder verplichting uit wet- en regelgeving. Naar aanleiding van de motie Koerhuis/Ronnes van 22 mei 20199, waarin de regering is verzocht een MKB-toets uit te voeren om de regeldruk en kosten van het stelsel nader te toetsen, zijn in het kader van het bovenliggende besluit de regeldrukeffecten voor installatiebedrijven nader gespecificeerd naar type en grootte van het bedrijf en deze effecten doorberekend naar gevolgen voor de kosten van installatie en onderhoud voor de burger. Bij deze doorrekening heeft Sira Consulting in afstemming met de sector ook een aantal aannames en uitgangspunten geactualiseerd (onder andere met betrekking tot opleiding en uurtarief van monteurs).

Deze voor de regeldrukeffecten uitgevoerde berekeningen zijn uitgebreid toegelicht in de nota van toelichting bij het besluit. Onderhavige ministeriële regeling brengt geen aanvullende regeldrukeffecten met zich mee.

4. Advies, consultatie en notificatie

De conceptwijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties is voorgelegd aan de leden van het Overlegplatform Bouwregelgeving (hierna: OPB) en in het kader van de Code interbestuurlijke verhoudingen aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Daarnaast is de conceptwijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 gepubliceerd in het kader van de internetconsultatie op www.internetconsultatie.nl. Deze consultatie vond plaats van 1 mei 2020 tot en met 29 mei 2020. De reacties op de internetconsultatie zijn geanalyseerd en er is een rapport gemaakt dat op www.internetconsultatie.nl is geplaatst. Ook is de conceptwijziging voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR).

De reacties en adviezen hebben op onderdelen geleid tot aanvullingen, verduidelijkingen en/of verbeteringen van de conceptregeling en de toelichting daarbij. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste opmerkingen.

4.1 Juridisch Technische Commissie

De conceptwijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 is op 4 mei 2020 in een schriftelijke ronde voorgelegd aan de leden van het OPB. In deze schriftelijke ronde is door 7 leden gereageerd. Drie van deze leden hebben dezelfde reactie gestuurd als in het kader van de internetconsultatie. Dat zijn Techniek Nederland, Stichting Expertisecentrum Regelgeving Bouw (hierna: ERB) en Kiwa. Daarnaast hebben de ondernemersorganisatie voor de technologische industrie (FME) en de Brancheorganisaties Zorg een reactie gestuurd. Stichting KOMO en Bouwend Nederland hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben. Op de inhoudelijke punten van de hiervoor genoemde partijen wordt ingegaan bij de reacties op de internetconsultatie (paragraaf 4.3). Aan het verzoek van Techniek Nederland om bij de implementatie, monitoring en evaluatie van het wettelijk stelsel nauw betrokken te blijven wordt uiteraard invulling gegeven.

4.2 VNG

De VNG merkt in haar reactie met name op dat bij een gemeten concentratie koolmonoxide van tussen de 0 en 5 ppm de kans bestaat dat burgers, en dan in het bijzonder huurders en leden van een Vereniging van Eigenaren (hierna: VvE), een beroep op de gemeente zouden kunnen gaan doen als ze zich hierover zorgen maken. Deze verzoeken tot handhaving zouden dan leiden tot extra activiteiten aan de kant van de gemeenten. Daarnaast wijst de VNG op het groeiend aantal ‘toezicht en handhavingsopdrachten’ dat bij gemeenten komt te liggen en dat de uitvoeringscapaciteit van gemeenten hier niet goed bij aansluit waardoor gemeenten ook prioriteiten in de handhaving zullen moeten stellen. De VNG vraagt daarom in het stelsel een evaluatiemoment op te nemen zodat goed inzichtelijk wordt hoe groot de impact van het stelsel voor gemeenten is en om – indien nodig – te bezien of er aanleiding is om gemeenten hiervoor te compenseren.

Over de verplichting om bij een in de opstellingsruimte van het toestel gemeten concentratie koolmonoxide tussen de 0 en 5 ppm de gebruiker of bewoner en eigenaar te infomeren zijn bij de internetconsultatie meerdere vragen gesteld. Omdat een concentratie tussen de 0 en 5 ppm niet leidt tot risico’s voor de gezondheid heb ik (zoals nader toegelicht in paragraaf 4.3) besloten deze verplichting niet meer in de regeling op te nemen. Hiermee geef ik invulling aan de bij de internetconsultatie gemaakte opmerkingen en het door de VNG geuite zorgpunt dat bij deze lage concentratie door burgers mogelijk snel een beroep op de gemeente zal worden gedaan. Met betrekking tot het door de VNG verzochte evaluatiemoment merk ik op dat het stelsel hierin voorziet. Dit evaluatiemoment is voorzien drie jaar na inwerkingtreding van het stelsel en daarmee anderhalf jaar na inwerkingtreding van de in het stelsel opgenomen verbodsbepaling.

4.3 Internetconsultatie
4.3.1 Internetconsultatie algemeen

In het kader van de internetconsultatie zijn 13 reacties ingediend. Naast de hiervoor genoemde leden van het OPB (Techniek Nederland, ERB en Kiwa) zijn dat de Stichting Nederlandse Haarden- en Kachelbranche (hierna: Stichting NHK), de Raad voor Accreditatie (hierna: RvA), ATR, een installatiebedrijf, de Nederlandse Verwarmingsindustrie en 5 anonieme reacties. De meeste reacties bij de conceptwijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 hebben betrekking op de koolmonoxideconcentraties (ppm’s) waarop in het kader van het stelsel moet worden getoetst. Daarnaast is het voorstel gedaan om een verplichting in de regeling op te nemen om de concentratie koolmonoxide ook in de verbrandingsgassen van het toestelzelf te meten. Andere reacties betreffen opmerkingen die veelal eerder zijn gemaakt bij de totstandkoming van de Wet van 26 juni 2019 tot wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties (Stb. 2019, 383) en bij het besluit van 14 september 2020 houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties, waarin het wettelijk stelsel is uitgewerkt. Het betreft hier opmerkingen met betrekking tot handhaving van het stelsel, de kosten van het stelsel, de vakbekwaamheid van de installateur, de geldigheid van eerder behaalde diploma’s, periodiek onderhoud, verkoop van toestellen aan particulieren, de rol van verzekeraars, koolmonoxidemelders, het te gebruiken beeldmerk en het openbaar register, de in het kader van het stelsel te voeren campagne en het afmelden van uitgevoerde werkzaamheden. Ook zijn een aantal opmerkingen van regeling-technische aard gemaakt. Hier is zoveel mogelijk rekening mee gehouden.

Verder merk ik naar aanleiding van de internetconsultatie op dat het wettelijk stelsel een vergunningstelsel is in de zin van artikel 1 van de Dienstenwet. De Dienstenwet betreft de implementatie van de richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376). Dit is nader toegelicht in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van dit wettelijk stelsel.10

Voor de uitoefening van haar taken in het kader van dit stelsel wordt een certificerende instelling aangemerkt als Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO).

4.3.2 Handhaving

Bij de internetconsultatie is een aantal vragen gesteld met betrekking tot de werking en handhaving van de verbodsbepaling. Techniek Nederland vraagt bij de meldingsplicht voor (bijna-)ongevallen om een overzicht van de bevoegde gezagen, een uitwerking van de eisen van de melding en een handelingsprotocol.

In reactie hierop geef ik aan dat het na het ingaan van de verbodsbepaling voor zowel opdrachtgevers als bedrijven strafbaar is om werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties uit te (laten) voeren wanneer het bedrijf hiervoor niet gecertificeerd is. Beiden kunnen dan ook worden gesanctioneerd. Dat geldt ook voor een consument die werkzaamheden aan zijn eigen ketel of gaskachel uitvoert. Om het bewustzijn hierover te vergroten zullen vanuit de sector en BZK voorlichtingscampagnes worden gevoerd, gericht op zowel installatiebedrijven als opdrachtgevers en consumenten. Ook zal een register worden opgezet waarin alle gecertificeerde bedrijven worden opgenomen. Opdrachtgevers en consumenten kunnen via dit register eenvoudig een gecertificeerd bedrijf vinden. Ten slotte wordt een beeldmerk ontwikkeld waarmee een bedrijf zich bij de klant kan legitimeren als gecertificeerd bedrijf. Bij de wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van dit stelsel en de uitwerking van het stelsel in het Bouwbesluit 2012 is hierover al opgemerkt dat het stelsel veel prikkels bevat om overtreding van de verbodsbepaling te ontmoedigen. De gemeente is het bevoegd gezag voor toezicht en handhaving van de eisen in het Bouwbesluit. Het gemeentelijk toezicht om tegen niet gecertificeerde bedrijven op te treden is aanvullend op de hiervoor genoemde prikkels.

Met betrekking tot de vraag van Techniek Nederland over bevoegde gezagen merk ik op dat dat veelal de gemeente is. De gemeente is – op enkele specifieke inrichtingen na – het bevoegd gezag voor handhaving van het Bouwbesluit 2012. In het kader van het onderhavige wettelijk stelsel is dit niet anders, aangezien het stelsel werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties betreft die onder het Bouwbesluit 2012 vallen. In bepaalde gevallen kunnen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de Provincie of het Rijk het bevoegd gezag zijn. De door Techniek Nederland genoemde uitwerking van de eisen en wijze van handelen bij de melding zullen in het kader van de implementatie van het stelsel met betrokken partijen worden afgestemd.

4.3.3 Kosten van het stelsel

In twee reacties wordt aangegeven dat het stelsel een dure oplossing is voor een probleem dat maar beperkt voorkomt. Zoals uiteengezet in de memorie van toelichting bij bovenliggende wetswijziging, vormt de aanleiding voor dit stelsel het rapport ‘Koolmonoxide, onderschat en onbegrepen gevaar’ van de Onderzoekraad voor veiligheid (hierna: OvV) van 18 november 2015. De verwachting van de OvV is dat het werkelijke aantal incidenten met koolmonoxide als gevolg van verkeerd of niet handelen van installateurs veel hoger is dan tot nu aangenomen. In dit rapport doet de OvV dan ook de aanbeveling aan het kabinet om een wettelijk stelsel te introduceren om het aantal incidenten met koolmonoxide terug te brengen. Ook de Gezondheidsraad wijst in haar rapport 'Gezondheidsrisico’s door lage concentraties koolmonoxide' van 10 juli 2019 op de gevaren van koolmonoxide. Met dit wettelijk stelsel geeft het kabinet invulling aan de aanbevelingen van de OvV en de door de Gezondheidsraad geuite zorgen met betrekking tot lage concentraties koolmonoxide.

Om extra kosten als gevolg van het stelsel voor zowel grote- als kleine bedrijven en zzp’ers zo laag mogelijk te houden, heeft het kabinet het stelsel zo beperkt mogelijk vormgegeven. Daarbij zijn de kosten van het stelsel door Sira Consulting BV berekend.11 Deze kosten zijn in de memorie van toelichting bij de bovenliggende wetswijziging en de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit uiteengezet en doorvertaald naar de extra kosten die de consument na inwerkingtreding van het stelsel gemiddeld voor installatie en onderhoud betaalt. Hieruit komt naar voren dat de gemiddelde prijsstijging voor de consument als gevolg van het wettelijk stelsel in het tarief dat aan de installateur wordt betaald beperkt zal blijven.

4.3.4 Vakbekwaamheid

Opgemerkt is dat vanwege de gestelde vakbekwaamheidseisen in het stelsel schaarste aan personeel groter zal worden. Daarbij is ook gevraagd welke onderlegger gebruikt wordt voor het aantoonbaar maken van de vakbekwaamheid.

In reactie hierop merk ik op dat alleen de in verband met koolmonoxide noodzakelijke vakbekwaamheidseisen in onderhavige regeling zijn vastgelegd. Aan de sector wordt hiermee ruimte gegeven om bestaande opleidingen aan te passen of nieuwe opleidingen te ontwikkelen. Daarvoor zijn binnen de sector inmiddels de nodige stappen gezet. Techniek Nederland heeft een toets ontwikkeld waarmee de huidige vakbekwaamheid – zowel theorie als praktijk – van monteurs kan worden beoordeeld en de benodigde bijscholing kan worden vastgesteld. Hiervoor heeft Techniek Nederland ook een examen opgesteld. Door Techniek Nederland is ook een opleidingstraject voor monteurs opgezet om voorafgaand aan dit examen het vereiste kennisniveau te verkrijgen. Het examen en opleidingstraject is voor alle monteurs en bedrijven beschikbaar. Het kabinet verwacht dat koolmonoxidepreventie standaard onderdeel zal worden van het curriculum in de reguliere opleidingen van de sector en dat daar op termijn na het behalen van een diploma geen extra toets meer voor nodig is. In combinatie met de beschikbare opleidingscapaciteit is de verwachting dat er tijdig voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar zal zijn om uitvoering te geven aan het stelsel.

4.3.5 Geldigheid van eerder behaalde diploma’s

In een aantal reacties wordt gevraagd of in het verleden behaalde diploma’s geldig blijven. Daarbij wordt specifiek gevraagd naar door SCIOS gecertificeerde monteurs (Stichting Certificering Inspectie en Onderhoud van Stookinstallaties; uitvoerder van het Activiteitenbesluit Milieubeheer).

In reactie op deze vraag merk ik op dat na inwerkingtreding van de verbodsbepaling de vakbekwaamheid van de personen die werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties uitvoeren bepalend is. Indien personen volledig voldoen aan de in het kader van dit stelsel gestelde eisen is aanvullende bijscholing niet aan de orde. Dit zal in veel gevallen echter niet het geval zijn omdat de vereiste kwalificaties op het gebied van koolmonoxide tot nu toe ontbreken in de reguliere opleidingen. Om incidenten met koolmonoxide te beperken wordt met het wettelijk stelsel juist deze component toegevoegd aan de vereiste vakbekwaamheid om een gasverbrandingsinstallaties na uitgevoerde werkzaamheden in bedrijf te mogen stellen en vrij te geven voor gebruik. Hiermee wordt op een zo goed mogelijke wijze geborgd dat deze installaties na uitgevoerde werkzaamheden veilig zijn om te gebruiken (procescertificering). Voor elk diploma geldt dat wanneer daarmee kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de vakbekwaamheidseisen die de regeling stelt, dan geen (aanvullend) examen hoeft te worden afgelegd.

4.3.6 Concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel (ppm)
4.3.6.1 Grenswaarde 5 ppm

Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt enerzijds dat de gehanteerde grenswaarde van 5 ppm in de opstellingsruimte van het toestel als laag wordt beschouwd. Techniek Nederland, Stichting NHK, Kiwa en ERB merken dit op. Daarbij wordt aangegeven dat hoogwaardige meetinstrumenten nodig zijn om deze waarde te kunnen meten en dat vanwege roken of een drukke naastgelegen weg al achtergrondconcentraties van 5 ppm aanwezig kunnen zijn. Stichting NHK wijst daarbij op het RIVM dat uitgaat van 10 ppm als niet gevaarlijke waarde. In een aantal andere reacties wordt opgemerkt dat een waarde van 5 ppm tot veel meldingen kan leiden en wordt gevraagd wie bij geconstateerde afwijkingen beslist of de installatie in bedrijf mag worden genomen. Anderzijds blijkt uit de reacties dat 5 ppm als een goede grenswaarde wordt gezien. Zo adviseert Kiwa de norm NEN 8025 te volgen. Deze norm geeft aan dat er tot 5 ppm geen bezwaar is om een installatie in bedrijf te stellen, dat er bij een waarde daarboven ‘enig bezwaar’ is en dat de eigenaar/gebruiker van de installatie daarover moet worden geadviseerd, en dat er bij een waarde van 25 ppm en meer ‘ernstig bezwaar’ is om een installatie in bedrijf te stellen. Daarbij geeft Kiwa aan dat bij de norm NEN 8025 rekening wordt gehouden met andere oorzaken voor aanwezigheid van koolmonoxide, zoals roken en verkeer. Techniek Nederland adviseert om koolmonoxidewaarden en uit te voeren acties net zoals bij de NEN 8025 op te nemen in een tabel, maar daarbij in plaats van 25 ppm de in het kader van het stelsel opgenomen 20 ppm aan te houden. Met betrekking tot geconstateerde concentraties tussen de 0 en 5 ppm vraagt het ERB wat de noodzaak is van het informeren van de gebruiker of bewoner en eigenaar, aangezien dat een veilige waarde is. Kiwa vraagt in dat verband bij wie een deze melding moet worden gedaan.

Ik constateer dat er verdeeld is gereageerd op de in onderhavige regeling opgenomen grenswaarde van 5 ppm. Deze grenswaarde wordt enerzijds als laag beschouwd, terwijl anderzijds geadviseerd wordt deze te volgen. Hierbij wordt dan door Techniek Nederland en Kiwa de norm NEN 8025 genoemd. Zoals in de toelichting bij onderhavige regeling aangegeven heb ik mij bij het bepalen van deze grenswaarde mede gebaseerd op de norm NEN 8025 die als onderste grenswaarde uitgaat van 5 ppm. Deze grenswaarde wordt als een veilige ondergrens voor langdurige blootstelling aan koolmonoxide beschouwd. NEN geeft in dat verband ook aan dat de hiervoor benodigde meetapparatuur in voldoende mate in de handel beschikbaar is. Ik houd daarom vast aan de grenswaarde van 5 ppm.

Met betrekking tot de opmerking dat een waarde van 5 ppm tot veel meldingen kan leiden, merk ik op dat er alleen sprake is van meldingen in het geval van (bijna-)ongevallen. Dit betreft situaties waarbij een koolmonoxideconcentratie wordt gemeten van meer dan 20 ppm. Bij een waarde van 20 ppm of lager geldt geen meldplicht.

Bij een waarde tussen de 0 en 5 ppm was in artikel 1.19, onderdeel c, van de consultatieversie van de regeling wel de verplichting opgenomen dat de installateur de klant hierover informeert. Naar aanleiding van de gemaakte opmerkingen bij deze verplichting in de consultatieversie heb ik besloten deze verplichting niet in de regeling op te nemen. Een concentratie koolmonoxide tussen de 0 en 5 ppm leidt immers niet tot risico’s voor de gezondheid.

Het voorstel van Techniek Nederland om koolmonoxidewaarden en uit te voeren acties net zoals bij de NEN 8025 op te nemen in een tabel, heb ik overgenomen.

4.3.6.2 Meetmethode en meetonzekerheid

In een aantal reacties wordt ook opgemerkt dat de grenswaarde van 5 ppm er snel toe leidt dat open gasverbrandingstoestellen buiten bedrijf moeten worden gesteld en dat het goed is om in de artikelsgewijze toelichting te verwijzen naar de diverse meetmethoden die er zijn afhankelijk van het toestel. Ook wordt gevraagd naar de tijdsduur en de ventilatiecondities die bij een koolmonoxidemeting in acht moeten worden gehouden. En wordt gevraagd met welke apparatuur de metingen moeten worden uitgevoerd. Daarbij geeft Techniek Nederland aan dat ook gebruik zou moeten kunnen worden gemaakt van op de markt beschikbare fabrieksmatig afgestelde veiligheidsmonitoren die niet gekalibreerd kunnen worden en die een beperkte levensduur hebben (meest 24 maanden). De RvA wijst bij te gebruiken meetapparatuur op de meetonzekerheid, ofwel de nauwkeurigheid van de gemeten concentratie. De RvA geeft aan dat het goed is om bij de wettelijk voorgeschreven concentraties rekening te houden met deze meetonzekerheid.

Met betrekking tot de opmerking dat de grenswaarde van 5 ppm er snel toe leidt dat open gasverbrandingstoestellen buiten bedrijf moeten worden gesteld merk ik op dat het belangrijk is om rekening te houden met de diverse meetmethoden die gelden voor de verschillende toestellen en je als installateur niet te baseren op alleen een momentopname. Techniek Nederland wijst hierbij op de fabrikantspecificaties van de verschillende toestellen waarin de meetmethode is vermeld. In de artikelsgewijze toelichting heb ik hierover een aanvulling opgenomen.

Ook wijs ik hierbij op de meetstrategieën zoals beschreven door het RIVM in de GGD-richtlijn inzake koolmonoxide in woon- en verblijfsruimten.12 Ook daarin wordt ingegaan op de wijze waarop bij de verschillende typen toestellen metingen moeten worden uitgevoerd om tot een zorgvuldig oordeel te komen.

Bij de meer praktische vragen die zijn gesteld (tijdsduur en ventilatiecondities bij het meten) merk ik op dat de eisen die hieraan worden gesteld door de sector zelf kunnen worden ingevuld in de op te stellen certificatieschema’s. Binnen de sector is de kennis aanwezig om daar op een betrouwbare wijze invulling aan te geven. Met betrekking tot de te gebruiken meetapparatuur en de meetonzekerheid waarop wordt gewezen merk ik op dat het aan de sector is om gebruik te maken van apparatuur die geschikt is voor het uitvoeren van de in het kader van dit stelsel vereiste metingen en controles. In certificatieschema’s kunnen hier ook eisen aan worden gesteld. Daarbij wordt onderkend dat de in de handel beschikbare meetapparatuur een meetonzekerheid hebben. Aanbevolen wordt gebruik te maken van meetapparatuur met een meetonnauwkeurigheid van maximaal 5 ppm. De op het apparaat aangegeven concentratie koolmonoxide is leidend voor de in het kader van onderhavig stelsel te zetten stappen.

4.3.7 Concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel

Zowel Kiwa als Techniek Nederland wijzen erop dat, naast het belang van het meten van de concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel, het ook van belang is om de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel te meten en controleren. Daarbij wordt aangegeven dat de samenstelling van deze gassen een betrouwbare indicatie is voor de veilige werking van de installatie. Gevraagd wordt deze meting en controle toe te voegen aan artikel 1.19 van de consultatieversie van de regeling of aan de artikelsgewijze toelichting daarbij. Daarnaast vraagt Kiwa ook bij de meldplicht (bijna-)ongevallen een waarde op te nemen die betrekking heeft op de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel.

Het voorstel om ook het meten en controleren van de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel (veelal gemeten in de verbrandingsgasafvoer) te verplichten heb ik overgenomen. Hierbij heb ik mij gebaseerd op de waarden zoals die voor specifieke toestellen zijn opgenomen in de norm NEN 8025.

Het voorstel van Kiwa om hiervoor ook bij de meldplicht (bijna-)ongevallen een waarde op te nemen heb ik niet overgenomen. De aanwezige concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel geeft weliswaar een indicatie voor de veilige werking van het toestel maar vormt zolang deze concentratie niet vrijkomt in ruimten waarin zich personen kunnen bevinden geen risico voor de gezondheid. De meldplicht (bijna-)ongevallen heeft betrekking op koolmonoxide die vrijkomt in ruimten waarin zich personen kunnen bevinden.

4.3.8 Periodiek onderhoud

In twee reacties wordt gepleit voor verplicht periodiek onderhoud aan gasverbrandingstoestellen. Techniek Nederland geeft daarnaast aan dat het belangrijk is dat de certificaathouder de klant wijst op het belang van regelmatig onderhoud.

In reactie op vragen bij de internetconsultatie van de bovenliggende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en eerder in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van dit stelsel, heb ik aangegeven dat ik er in overeenstemming met de aanbeveling van de OvV voor heb gekozen om periodiek onderhoud aan gasverbrandingstoestellen niet te verplichten. Uit het onderzoek van de OvV blijkt namelijk dat een dergelijke verplichting grote praktische implicaties met zich brengt en een aanzienlijke lastenverzwaring. Daarbij is het zo dat veel bewoners en eigenaren hun verantwoordelijkheid nu al nemen door regelmatig onderhoud te laten plegen aan hun gasverbrandingsinstallatie. Daarnaast, zo geeft de OvV in haar onderzoeksrapport aan, zal door onderhavig stelsel de veiligheid van gasverbrandingsinstallaties al sterk toenemen.

Omdat ik het wel belangrijk vind om consumenten te (blijven) wijzen op het belang van periodiek en goed onderhoud door een gecertificeerd bedrijf heb ik de voorzitter en leden van de Tweede Kamer in het kader van de voorhangprocedure van het ontwerpbesluit laten weten hieraan in de voorlichtingscampagne van het stelsel nadrukkelijk aandacht te zullen besteden.

4.3.9 Verkoop toestellen aan particulieren

Techniek Nederland geeft aan van mening te zijn dat de wettelijke certificeringsregeling moet samengaan met een verbod op de vrije verkoop van cv-ketels en dat uitsluitend gecertificeerde bedrijven (of zzp’ers) in de gelegenheid moeten zijn om cv-ketels aan te schaffen. Hiermee kan worden voorkomen dat niet-gecertificeerde bedrijven of personen alsnog cv-ketels installeren waarmee de kans op koolmonoxideongevallen zou blijven bestaan. Ook in een andere reactie wordt dit opgemerkt.

Net zoals bij de internetconsulatie van onderliggende wijzing van de Woningwet en van de bijbehorende wijziging van het Bouwbesluit 2012merk ik hierover op dat verkoop van gasverbrandingstoestellen aan alleen gecertificeerde bedrijven de mogelijkheid belemmert om als particulier of anderszins een toestel te kopen en een gecertificeerd bedrijf in te huren om dit toestel te laten plaatsen en in bedrijf te stellen. Deze belemmering is niet redelijk en gaat ook verder dan nodig is om het beoogde doel, dat gasverbrandingsinstallaties zodanig worden geplaatst en onderhouden dat deze veilig kunnen worden gebruikt, te bereiken.

4.3.10 Rol verzekeraars

Techniek Nederland pleit er in haar reactie voor de mogelijkheid te bekijken om verzekeraars bij het stelsel te betrekken. Techniek Nederland denkt dat wanneer verzekeraars uitsluitend eventuele schade vergoeden wanneer een gecertificeerd bedrijf is ingeschakeld, niet-gecertificeerde installateurs eerder van de markt zullen worden geweerd. Hierbij merk ik op dat het verzekeraars vrij staat om een dergelijke verplichting in de polisvoorwaarden van een inboedelverzekering op te nemen. Het is echter aan de markt zelf om hier het gesprek over aan te gaan en om hier invulling aan te geven.

4.3.11 Melding (bijna-)ongevallen

Bij de meldplicht voor (bijna-)ongevallen wordt gevraagd wie de te hoge waarde moeten hebben vastgesteld, de inbedrijfsteller of de certificerende instelling. In dat verband wordt ook opgemerkt dat een certificerende instelling zich niet zou moeten bezighouden met registratie en melding van (bijna-)ongevallen. Ook wordt gevraagd of een melding nodig is wanneer de oorzaak is weggenomen en waarom met 20 ppm gekozen is voor een strengere waarde dan NEN 8025, die uitgaat van 25 ppm.

Hierbij merk ik op dat wanneer sprake is van een (bijna-)ongeval (koolmonoxideconcentratie hoger dan 20 ppm) de monteur of inbedrijfsteller dit moet melden aan de bewoner of gebruiker en eigenaar van het gebouw, het bevoegd gezag en de certificerende instelling. De certificerende instelling vermeldt deze meldingen in het verslag dat zij jaarlijks aan de minister stuurt. Op grond daarvan ontstaat een goed landelijk beeld van het aantal (bijna-)ongevallen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de aanbeveling van de OvV om het aantal (bijna-)ongevallen te monitoren. Daarbij is het belangrijk dat alle (bijna-)ongevallen worden gemeld en geregistreerd, dus ook wanneer de oorzaak is of wordt weggenomen. Zoals in de toelichting bij onderhavige regeling aangegeven, volgt de waarde van 20 ppm uit de Europese richtlijn voor werknemers uit 201713 en de daarop gebaseerde Arbeidsomstandighedenregeling. Het kabinet is van mening dat met deze waarde de veiligheid van consumenten en andere gebruikers goed wordt geborgd.

4.3.12 Koolmonoxidemelders

Met betrekking tot de in de consultatieversie van de regeling opgenomen verplichting om ook een koolmonoxidemelder te controleren wanneer deze in of nabij de opstellingsruimte van het gasverbrandingstoestel aanwezig is, wordt een aantal suggesties voor aanvullingen gedaan. Ook wordt opgemerkt dat een koolmonoxidemelder een goedkopere en eenvoudiger te realiseren oplossing is dan het wettelijk stelsel.

De verplichting om ook een koolmonoxidemelder te controleren is op verzoek van de sector in de consultatieversie opgenomen. Door ATR is over deze verplichting opgemerkt dat het een nieuwe verplichting betreft die niet eerder is opgenomen. In de definitieve regeling is deze verplichting niet opgenomen omdat de grondslag hiervoor in het wettelijk stelsel onvoldoende is. Het stelsel richt zich namelijk op het borgen van de veiligheid van de installatie zelf, door het stellen van eisen aan de uit te voeren werkzaamheden. De in het kader van de internetconsultatie gedane suggesties voor aanvullingen op dit punt zijn daarom niet overgenomen. Verder merk ik met betrekking tot koolmonoxidemelders op dat deze niet verplicht zijn omdat ze in veel gevallen onvoldoende betrouwbaar zijn en ze in de praktijk vaak niet juist worden gebruikt. In haar hiervoor genoemde rapport heeft de OvV hier aandacht aan besteed. De beste manier om ongevallen met koolmonoxide te voorkomen is ervoor te zorgen dat de installaties die gebruikt worden veilig zijn. Het wettelijk stelsel voorziet hierin. Koolmonoxidemelders kunnen hier hooguit een aanvulling op zijn. Dat neemt niet weg dat koolmonoxidemelders vrijgekomen koolmonoxide kunnen detecteren. Het kabinet stimuleert daarom wel de vrijwillige plaatsing van betrouwbare en effectieve koolmonoxidemelders, onder andere via de landelijke publiekscampagne 'Stop CO-vergiftiging' van Brandweer Nederland, de Veiligheidsregio's en de Nederlandse Brandwonden Stichting.

4.3.13 Beeldmerk

Stichting NHK merkt op dat het in het kader van het wettelijk stelsel voorgeschreven beeldmerk passend dient te zijn voor de diverse sectoren en daarmee neutraal voor alle typen gastoestellen. Techniek Nederland geeft aan verheugd te zijn dat hiervoor het beeldmerk ‘OK CV’ is doorontwikkeld. Daarbij geeft Techniek Nederland aan dat het belangrijk is dat er een streng regime komt om misbruik van het beeldmerk te voorkomen.

Bij het ontwikkelen van het beeldmerk is er rekening mee gehouden dat het toepasbaar is voor alle typen gasverbrandingsinstallaties en voor alle in de sector werkzame bedrijven. De Staat is eigenaar van het beeldmerk en kan optreden tegen misbruik van het beeldmerk, bijvoorbeeld wanneer een niet gecertificeerd bedrijf het beeldmerk voert.

4.3.14 Openbaar register

Gevraagd wordt of het openbaar register een administratieve verplichting betreft of dat het kabinet hiermee een consumentgerichte ontsluiting van gecertificeerde bedrijven beoogt. Techniek Nederland wijst op het belang van goede ontsluiting van deze informatie naar de consument en pleit ervoor hiervoor aan te sluiten bij een zoekfunctie van Qbis.

Het wettelijk stelsel voorziet in een openbaar register met certificerende instellingen en certificatieschema’s die zijn aangewezen, en met bedrijven die zijn gecertificeerd om werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties uit te voeren (certificaathouders). Dit register ondersteunt consumenten en andere opdrachtgevers bij het zoeken naar een gecertificeerd bedrijf om werkzaamheden te laten uitvoeren. Bij het opzetten van dit register wordt rekening gehouden met de toegankelijkheid daarvan en het gebruiksgemak.

4.3.15 Afmelden werkzaamheden

In twee reacties wordt ingegaan op de registratie van door het gecertificeerde bedrijf uitgevoerde werkzaamheden. Wat opvalt is dat de ene reactie pleit voor het centraal registreren van deze informatie en de andere reactie er juist voor pleit deze informatie niet centraal te registreren.

Met het wettelijk stelsel wordt erin voorzien dat uitgevoerde werkzaamheden bij de afzonderlijke certificerende instellingen worden geregistreerd. Op basis hiervan kunnen certificerende instellingen steekproeven doen bij de door hen gecertificeerde bedrijven om de uitgevoerde werkzaamheden te controleren. Een centrale landelijke registratie is niet nodig om het beoogde doel van de wettelijke verplichting te bereiken. Wanneer daar in de sector behoefte aan is, dan staat het de sector vrij om – binnen de wettelijke grenzen van de privacywetgeving – zelf een centrale registratie van installaties en uitgevoerde werkzaamheden op te zetten.

4.3.16 Campagne

Techniek Nederland vraagt of in de communicatiecampagne of los daarvan nogmaals aandacht kan worden geschonken aan het infoblad en de handreiking voor collectieve rookgasafvoeren bij VvE’s. Daarbij wijst Techniek Nederland ook op de mogelijkheid van het instellen van een onderzoeksplicht wanneer VvE’s onvoldoende doen aan de veiligheid van hun gasverbrandingsinstallaties.

Met betrekking tot het verzoek van Techniek Nederland merk ik op dat er in de communicatiecampagne specifieke aandacht zal zijn voor VvE’s. Bij VvE’s met individuele verbrandingstoestellen is sprake van een bijzondere situatie vanwege het gedeelde eigendom van de gasverbrandingsinstallatie. De verbrandingstoestellen zijn dan eigendom van de individuele eigenaren en de collectieve rookgasafvoer is gemeenschappelijk eigendom van de gezamenlijke eigenaren. Het is daarom belangrijk dat er binnen de VvE goede afspraken worden gemaakt over het onderhoud en vervanging van verbrandingstoestellen door de individuele eigenaren en het onderhoud en de vervanging van de collectieve rookgasafvoer. Daarbij is het belangrijk dat een specialist voor de VvE in kaart brengt welke rookgasafvoer in het gebouw aanwezig is en welk gasverbrandingstoestel daarop kan worden aangesloten. De individuele eigenaren dienen op hun beurt de VvE op de hoogte te brengen wanneer aanpassing of vervanging van een bestaand verbrandingstoestel aan de orde is.

De op 1 januari 2018 inwerking getreden wet Verbetering functioneren verenigingen van eigenaars (Stb 2017, 241) verplicht VvE’s voldoende middelen voor groot onderhoud, zoals collectieve rookgasafvoeren, te reserveren.14 In aanvulling op de hiervoor genoemde wet is het van belang dat de kennis en het bewustzijn binnen VvE’s over de gevaren van koolmonoxide en het risico van verspreiding van koolmonoxide binnen het gebouw door niet goed aangelegde of onderhouden installaties waaronder de collectieve rookgasafvoer wordt vergroot. Met de communicatiecampagne wordt hierin voorzien. Daarbij worden ook het eerder opgestelde infoblad en de handreiking voor VvE’s geactualiseerd. Een onderzoeksplicht zoals door Techniek Nederland genoemd is niet aan de orde.

4.4 Advies ATR

ATR heeft op 28 mei 2020 advies uitgebracht. In haar advies merkt het college op dat bij de uitwerking van de wet, de AMvB en de regeling veelvuldig is overlegd met de belangrijkste stakeholders en dat in het voorbereidend traject aandacht is besteed aan de werkbaarheid en uitvoerbaarheid van het nieuwe stelsel. Het college constateert ook dat in de regeling een verplichte activiteit voor gecertificeerde installateurs/monteurs is opgenomen die eerder nog niet in de wet of AMvB was opgenomen. Het betreft hier de bepaling dat een gecertificeerd installateur/monteur ook de plaatsing en werking van een aanwezige koolmonoxidemelder moet controleren. Daarbij wijst het college op de eerdere keuze om koolmonoxidemelders niet verplicht te stellen. Het college geeft aan dat voor de beoordeling van de proportionaliteit van de voorgenomen nieuwe verplichting nut en noodzaak en de kosten nadere inhoudelijke onderbouwing behoeven. Daarnaast constateert het college dat in de toelichting bij de regeling wordt verwezen naar een aantal NEN-normen. Het college adviseert te verduidelijken of deze normen juridisch (dwingend) worden voorgeschreven en wanneer dat het geval is de omvang van de regeldrukeffecten te berekenen en toe te lichten waarom niet voor een minder belastend alternatief zoals vrijwillige toepassing van de norm is gekozen. Het college adviseert ook normen kosteloos ter beschikking te stellen, indien kennis van de inhoud ervan volgens de bindende regelgeving vereist is en in de regeling de versie van deze normen aan te geven.

De constatering van ATR dat in de regeling met de verplichting een koolmonoxidemelder te controleren een nieuwe niet eerdergenoemde activiteit is opgenomen is juist. Zoals hiervoor (paragraaf 4.3.12) aangegeven is deze verplichting op verzoek van de sector in de consultatieversie opgenomen. In de definitieve regeling heb ik deze verplichting niet meer opgenomen omdat de grondslag hiervoor in het wettelijk stelsel onvoldoende is. Er is daarmee geen aanleiding meer om uitvoering te geven aan het advies van ATR om nut, noodzaak en kosten van deze activiteit te onderbouwen.

Zoals ATR aangeeft wordt in de toelichting bij de regeling verwezen naar NEN-normen. Aangezien de regeling zelf niet naar deze normen verwijst gaat het hier niet om een verplichting. Om dit te verduidelijken is de tekst van de toelichting aangepast. Daar wordt nu niet meer gesproken over vereiste normen maar worden deze normen alleen nog als voorbeeld genoemd. Wanneer de verwijzing naar een norm niet dwingend is, is er ook geen sprake van dat de norm kosteloos beschikbaar moet zijn en door het Rijk moet worden afgekocht.15 Uitgangspunt in de bouwregelgeving is dat bij een niet dwingende verwijzing ook voor een gelijkwaardige oplossing kan worden gekozen. Het advies van ATR op dit punt staat niet op zichzelf. Ook bij andere aanpassingen in de bouwregelgeving heeft ATR hierop gewezen. In de afgelopen jaren is de bouwregelgeving hierop getoetst en in een aantal gevallen zijn artikelen aangepast zodat duidelijk is dat ook voor een gelijkwaardige oplossing kan worden gekozen. Bij toekomstige nieuw in de bouwregelgeving aan te wijzen normen zal hier uiteraard ook op worden toegezien. De bouwsector (bedrijfsleven, handhavers, consumentenpartijen) is betrokken in dit proces via het OPB. Met betrekking tot de versies van de in de in de toelichting bij de regeling genoemde NEN-normen merk ik tenslotte op dat deze in bijlage I van de Regeling Bouwbesluit 2012 zijn aangegeven.

4.5 Notificatie

De normen betreffende de aanwijzing door de Minister van BZK van CBI’s en certificatieschema’s moeten worden beschouwd als vergunningstelsels in de zin van artikel 1 van de Dienstenwet. In dit kader dient de onderhavige regeling op grond van de Dienstenrichtlijn onverwijld na vaststelling te worden voorgelegd aan de Europese Commissie. Deze notificatie kent geen standstill periode.

5. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Het moment van inwerkingtreding van deze regeling is gelijk aan het moment waarop de wijzigingen aan het Bouwbesluit 2012, op grond van het Besluit houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties, in werking treden. Er wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn. De sector is reeds geruime tijd op de hoogte van de aanstaande inwerkingtreding, ook gelet op eerder uitstel van inwerkingtreding. Bovendien is sprake van een gefaseerde inwerkingtreding. Vanaf inwerkingtreding van het stelsel krijgen bedrijven nog anderhalf jaar de tijd om zich voor te bereiden op de verbodsbepaling en de vakbekwaamheidseisen die in het kader van het stelsel worden gesteld.

II. Artikelsgewijs deel

Artikel I (nieuwe paragraaf 1.7)

Artikel 1.14

Alleen door de Minister van BZK aangewezen certificerende instellingen mogen de in de regelgeving opgenomen conformiteitsbeoordeling uitvoeren. Dit artikel stelt nadere regels voor de wijze waarop een aanvraag voor aanwijzing als certificerende instelling moet worden ingediend.

Het tweede lid bevat gegevens en bescheiden die in ieder geval bij een aanvraag moeten worden verstrekt. Naast de vestigingsplaats van de aanvrager en een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel dient ook het certificatieschema waarop de accreditatie betrekking heeft alsmede het bewijs van accreditatie voor dat schema verstrekt te worden. Een aanwijzing is dus verbonden aan een specifiek certificatieschema. De gegevens en bescheiden genoemd in dit lid vormen een aanvulling op hetgeen bepaald is in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het derde lid regelt dat wanneer een aanvrager nog niet geaccrediteerd is, in plaats van het bewijs van accreditatie een bewijs kan worden verstrekt dat de procedure voor het verkrijgen van accreditatie is aangevangen. Dit bewijs zal de vorm hebben van het ontvangstbewijs dat een aanvrager ontvangt van de Raad voor Accreditatie wanneer de aanvraag ontvangen en compleet is. Dit zijn ook werkzaamheden die juist verricht worden om een certificaat of accreditatie te verkrijgen mogelijk te maken. Deze bepaling ziet op de op grond van het bovenliggende besluit geldende overgangsperiode van 18 maanden vanaf inwerkingtreding van het besluit. In deze periode geldt de eis dat een certificerende instelling geaccrediteerd moet zijn nog niet.

Artikel 1.16

De artikelen 1.16 e.v. stellen nadere regels over de aanwijzing en inhoud van certificatieschema’s en het indienen van een aanvraag voor een aanwijzing van een certificatieschema. Procesvereiste daarbij is dat het schema door de RvA is geëvalueerd, zoals is bepaald in artikel 1.37, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012. De RvA toetst hierbij op eisen die in NEN-EN-ISO/IEC 17065 worden gesteld.

Artikel 1.16 noemt enkele inhoudelijke eisen die certificatieschema’s in ieder geval moeten bevatten. Het moet voor een gebruiker van een certificatieschema duidelijk zijn waarvoor het schema kan worden toegepast. Een certificatieschema vermeldt daarom in ieder geval voor welk type of welke typen gasverbrandingsinstallaties het schema is bedoeld (onderdeel a). Een certificatieschema kan worden beperkt tot een specifiek type gasverbrandingstoestel, zoals een gashaard of een cv-ketel. In het Bouwbesluit 2012 is al bepaald dat een schema vermeldt op welke van de in artikel 1.35, tweede lid, van dat besluit genoemde werkzaamheden het schema ziet. Ook is bepaald dat vermeld moet worden welke van de in het certificatieschema opgenomen eisen voor certificaathouders voorgeschreven zijn door het wettelijk stelsel, zowel voor duidelijkheid aan de kant van de gebruiker van het schema als aan de kant van de Minister van BZK.

Artikel 1.17

In onderdeel a van dit artikel is opgenomen dat de concentratie koolmonoxide moet worden gemeten, voorafgaand aan de werkzaamheden aan de gasverbrandingsinstallatie. Hiermee kunnen onveilige situaties, voor de gebruiker of bewoner en de monteur, vroegtijdig gesignaleerd worden. Bovendien dient deze meting als nulmeting, ter vergelijking na afloop van de werkzaamheden. In onderdeel b is opgenomen dat bij een gemeten concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel van 5 ppm of hoger de certificaathouder de installatie niet in bedrijf mag stellen. Ook voor de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel gelden, afhankelijk van het type toestel, waarden waarboven de installatie niet in bedrijf mag worden gesteld. Bij de op grond van deze regeling uit te voeren metingen en controles geeft de installateur tevens uitvoering aan de voor het toestel gebruikelijke meetmethode zoals in de specificaties van de fabrikant vermeld. Zie voor een verdere toelichting hierop paragraaf 1.6 van het algemeen deel van de toelichting. Ook moet een installateur een gebruiker of bewoner op grond van dit artikel wijzen op het ontbreken van het gebruiksvoorschrift van het toestel. Dit zal in de praktijk vaak een gebruikershandleiding en onderhoudsschema van het toestel zijn. Hierbij kan de certificaathouder tevens wijzen op het belang van regelmatig onderhoud om de veilige en betrouwbare werking van de installatie te bevorderen. Tot slot moet een certificaathouder de werkzaamheden uitvoeren conform de instructies van de fabrikant of verkoper. Ten overvloede wordt opgemerkt dat altijd voldaan moet worden aan de bepalingen uit afdeling 3.8 van het Bouwbesluit 2012. Deze afdeling bevat voorschriften over de toevoer van verbrandingslucht en afvoer van rookgas voor zowel nieuwbouw als bestaande bouw.

Artikel 1.18

Dit betreft de verdere uitwerking van de eisen aan de vakbekwaamheid van de persoon die de inbedrijfsstelling van de gasverbrandingsinstallatie uitvoert. Op grond van dit artikel moet een vakbekwaam persoon onder andere in staat zijn de toevoer van verbrandingslucht te beoordelen, de veiligheid van de gasverbrandingsinstallatie te beoordelen voor zover het gaat om het vrijkomen van koolmonoxide en de gasverbrandingsinstallatie in bedrijf te stellen. Ook dient deze persoon de in het kader van dit stelsel vereiste metingen en controles te kunnen uitvoeren en de resultaten daarvan te kunnen beoordelen. Tot slot dient degene die de inbedrijfsstelling uitvoert aantoonbaar in staat te zijn voorlichting te geven aan de gebruiker van de installatie over het functioneren van de gasverbrandingsinstallatie. De vakbekwaamheid kan bijvoorbeeld worden aangetoond door het met goed gevolg doorlopen van opleidingen, het afleggen van examens en het uitvoeren van praktijktoetsen.

Artikel 1.19

Dit artikel stelt nadere regels over de aanvraag tot aanwijzing van een certificatieschema. Het tweede lid noemt enkele gegevens en bescheiden die in ieder geval bij een aanvraag moeten worden verstrekt. De gegevens en bescheiden genoemd in dit lid vormen een aanvulling op hetgeen bepaald is in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.20

Op grond van artikel 1.38 van het Bouwbesluit 2012 geldt een meldplicht voor (bijna-)ongevallen. Er is sprake van een (bijna-)ongeval wanneer een installateur bij het uitvoeren van de werkzaamheden constateert dat een gasverbrandingsinstallatie een verhoogde concentratie koolmonoxide produceert en deze concentratie vrijkomt in een ruimte waar zich mensen kunnen bevinden. Een (bijna-)ongeval moet worden gemeld bij de bewoner of gebruiker en eigenaar van het gebouw waarin de installatie bevindt, het bevoegd gezag en de certificerende instelling. Op grond van voornoemd artikel uit het Bouwbesluit 2012 wordt bij ministeriële regeling vastgesteld boven welke concentratie deze meldplicht geldt. Middels de onderhavige bepaling is deze concentratie vastgesteld op 20 ppm. Zie voor een verdere toelichting hierop paragraaf 1.5 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 1.22

Op grond van artikel 1.40 van het Bouwbesluit 2012 is een landelijk openbaar register ingesteld van aangewezen certificeringsinstellingen, aangewezen certificatieschema’s en van gecertificeerde bedrijven, zodat dit voor iedereen eenvoudig is na te gaan. In het openbare register wordt in ieder geval vermeld welke certificerende instellingen en certificatieschema’s zijn aangewezen. Ook wordt opgenomen welke bedrijven beschikken over een certificaat. In het tweede lid van art. 1.22 zijn gegevens van en informatie over certificaathouders opgesomd die een certificerende instelling ten behoeve van het register aan de minister moet aanleveren.

Artikel 1.23

Het beeldmerk, bedoeld in artikel 1.41, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, is met dit artikel vastgesteld. Het beeldmerk moet gevoerd worden omwille van de herkenbaarheid van gecertificeerde bedrijven in de markt. Zie voor een verdere toelichting op het beeldmerk paragraaf 1.9 van het algemeen deel van deze toelichting.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
2

Kamerstukken II 2017/18, 35 022, nr. 3.

X Noot
3

Implementatie van Richtlijn (EU) 2017/164.

X Noot
4

Rapport 609300009/2009 met verwijzing naar waarden WHO en Gezondheidsraad.

X Noot
5

Zie advies Gezondheidsraad ‘Gezondheidsrisico’s door lage concentraties koolmonoxide’ d.d. 10 juli 2019.

X Noot
6

GGD-richtlijn medische milieukunde: koolmonoxide in woon- en verblijfsruimten (RIVM rapport 609330006/2008).

X Noot
9

Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 35 022, nr. 12.

X Noot
10

Kamerstukken II 2017/18, 35 022, nr. 3.

X Noot
11

Sira Consulting (december 2017), Erkenningsregeling Installateurs gasverbrandingsinstallaties, Onderzoek naar de lasten van de wettelijke verplichting voor Installateurs van gasverbrandingsinstallaties. https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bouwregelgeving/documenten/rapporten/2018/03/15/erkenningsregeling-installateurs-gasverbrandingsinstallaties.

Sira Consulting (2019), Aanvullend onderzoek certificeringsregeling Installateurs gasverbrandingsinstallaties.

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/12/13/nader-onderzoek-naar-regeldrukeffecten-installatiebedrijven.

X Noot
15

Kabinetsreactie op kenbaarheid van normen en normalisatie (Kamerstukken II 2010/11, 27 406, nr. 193).

Naar boven