BIJLAGE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL F, VAN DE REGELING VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE
ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES VAN 6 MAART 2020, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE REGELING
BOUWBESLUIT 2012 EN DE REGELING ENERGIEPRESTATIE GEBOUWEN INZAKE DE IMPLEMENTATIE
VAN DE TWEEDE HERZIENING VAN DE RICHTLIJN ENERGIEPRESTATIE GEBOUWEN
Bijlage III, behorende bij artikel 3.3 van de Regeling Bouwbesluit 2012
1. Verwarmingssysteem
De waarde voor de energieprestatie wordt voor ieder verwarmingssysteem bepaald volgens
de volgende formule:
EHeatingSystem = (EH – EH;WKK) / QH;nd;
Waarbij
EHeatingSystem
|
de indicator voor de waarde voor energieprestatie van het systeem voor ruimteverwarming
|
[-]
|
EH
|
de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor ruimteverwarming, voor alle
betrokken toestellen en inclusief hulpenergie
|
[kWh]
|
EH;WKK
|
de naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit
door een WKK-installatie die het gevolg is van de productie van warmte ten behoeve
van ruimteverwarming
|
[kWh]
|
QH;nd
|
de netto warmtebehoefte voor ruimteverwarming, met verrekening van interne warmtelast
(QH;int) en zonnewarmtewinst (QH;sol), maar zonder verrekening van terugwinbare verliezen
van het ruimteverwarmingssysteem (QH;ls)
|
[kWh]
|
1.1. Hoeveelheid primaire energie (EH)
Voor de bepaling van de hoeveelheid primaire energie wordt verwezen naar hoofdstuk
7 van de NTA8800, waarbij:
QH;nd → energiebehoefte voor verwarming volgens paragraaf 7.2.1 van de NTA8800
QH;int → interne warmtewinst volgens paragraaf 7.5 van de NTA8800
QH;sol → warmtewinst door opvallende zonnestraling volgens paragraaf 7.6 van de NTA8800
QH;ls → bepaling van terugwinbare verliezen van alle subsystemen volgens paragraaf
9.2.5.1 van de NTA8800
1.2 De naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit
door WKK (EH;WKK)
Voor de bepaling van de bijdrage van (micro)warmtekracht wordt verwezen naar paragraaf
16.4 van de NTA8800
1.3. Netto warmtebehoefte voor ruimteverwarming (QH:nd)
De netto warmtebehoefte voor ruimteverwarming is te bepalen op basis QH-getallen.
Als (γH <=0 en QH;gn >0) of γH > 2 dan QH;nd = 0
In andere gevallen:
QH;nd = Q;H;ht -η;H;gn * Q;H;gn
γH → warmtebalansverhouding volgens paragraaf 7.8.2 van de NTA8800
Q;H;gn→ totale warmtewinst voor verwarming volgens paragraaf 7.2.3 van de NTA8800
Q;H;ht → totale warmteoverdracht voor verwarming volgens paragraaf 7.2.3 van de NTA8800
η;H;gn → benuttingsfactor voor warmtewinst volgens paragraaf 7.8.2 van de NTA8800
2. Koelsysteem
De waarde voor de energieprestatie wordt voor ieder koelsysteem bepaald volgens de
volgende formule:
ECoolingSystem = EC / QC;nd
Waarbij
ECoolingSystem
|
de indicator voor de waarde voor energieprestatie van het systeem voor ruimtekoeling
|
[-]
|
EC
|
de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor ruimtekoeling, voor alle betrokken
toestellen en inclusief hulpenergie
|
[kWh]
|
QC;nd
|
de koudebehoefte voor ruimtekoeling, met verrekening van interne warmtelast (QC;int)
en zonnewarmtewinst (QC;sol),
maar zonder verrekening van terugwinbare verliezen van het ruimteverwarmingssysteem
(QC;ls)
|
[kWh]
|
2.1. Hoeveelheid primaire energie (EC)
Voor bepaling van de primaire energie wordt verwezen naar hoofdstuk 10 van de NTA8800
2.2. Koudebehoefte (QC:nd)
Voor bepaling van de koudebehoefte wordt verwezen naar paragraaf 7.2.2 van de NTA8800
3. Warmtapwatersysteem
De waarde voor de energieprestatie wordt voor ieder warmtapwatersysteem bepaald volgens
de volgende formule:
EDomesticHotWater = (EW – EW;WKK) / QW;nd
Waarbij
EDomesticHotWater
|
de indicator voor de waarde voor energieprestatie van het systeem voor warm tapwater
|
[-]
|
EW
|
de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor warm tapwater, voor alle betrokken
toestellen en inclusief hulpenergie
|
[kWh]
|
EW;WKK
|
de naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit
door een WKK-installatie die het gevolg is van de productie van warmte ten behoeve
van warm tapwater
|
[kWh]
|
QW;nd
|
de netto warmtebehoefte voor warm tapwater
|
[kWh]
|
3.1 Hoeveelheid primaire energie (EW)
Voor de bepaling van de hoeveelheid primaire energie wordt verwezen naar hoofdstuk
13 van de NTA8800
3.2 De naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit
door WKK (EW;WKK)
Voor de bepaling van de bijdrage van (micro)warmtekracht wordt verwezen naar paragraaf
16.4 van de NTA8800.
3.3 Netto warmtebehoefte voor warmtapwater (QW:nd)
Voor de bepaling van de netto warmtebehoefte voor warmtapwater wordt verwezen naar
paragraaf 13.2.2 van de NTA8800.
4. Ventilatiesysteem
De waarde van de energieprestatie wordt voor ieder ventilatiesysteem bepaald volgens
de volgende formule:
EVentilationSystem = EV / qv;ODA;req
Waarbij
EVentilationSystem
|
de indicator voor de waarde voor energieprestatie van het ventilatiesysteem
|
[kWh/(m3/s)]
|
EV
|
de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor het ventilatiesysteem
|
[kWh]
|
qv;ODA;req
|
benodigde luchtvolumestroom van buitenlucht
|
[m3/u]
|
4.1. Hoeveelheid primaire energie (EV)
Voor bepaling van de primaire energie wordt verwezen naar hoofdstuk 11 van de NTA8800.
4.2. Benodigde luchtvolumestroom van buitenlucht (qv:ODA:req)
Voor bepaling van de benodigde luchtvolumestroom van de buitenlucht wordt verwezen
naar paragraaf 11.2.2 t/m 11.2.5 van de NTA8800.
5. Ingebouwde verlichting
De waarde van de energieprestatie wordt voor ieder ventilatiesysteem bepaald volgens
de volgende formule:
ELighting = EL / Ag [kWh/m2]
Waarbij
ELighting
|
de indicator voor de waarde voor energieprestatie van het systeem voor verlichting
|
[-]
|
EL
|
de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor verlichting, inclusief parasitair
energiegebruik
|
[kWh]
|
Ag
|
gebruiksoppervlakte
|
[m2]
|
5.1. Hoeveelheid primaire energie (EL)
Voor de bepaling van de primaire energie wordt verwezen naar hoofdstuk 14 van de NTA8800.
5.2. Gebruiksoppervlakte (Ag)
Voor bepaling gebruiksoppervlakte wordt verwezen naar paragraaf 6.6 van de NTA8800.
TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Met deze wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 wordt een invulling gegeven aan
een aantal onderdelen van het besluit houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012
en van enkele andere besluiten inzake de implementatie van de tweede herziening van
de richtlijn energieprestatie gebouwen (hierna ook: besluit EPBD III). Met dit besluit
EPBD III zijn de verplichtingen geïmplementeerd die voortvloeien uit richtlijn 2018/844/EU
van het Europees parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn
2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende
energie-efficiëntie (PbEU 156/75) (hierna: tweede herziening van de richtlijn energieprestatie
gebouwen of EPBD III).
In de voorliggende wijzigingsregeling zijn ter implementatie van het besluit EPBD
III opgenomen:
-
• de bepalingsmethode voor energieprestatie van technische bouwsystemen;
-
• eisen aan de documentatie van de energieprestatie van technische bouwsystemen;
-
• een nadere uitwerking van de systeemeisen voor het adequaat dimensioneren, installeren,
inregelen en de instelbaarheid van technische bouwsystemen;
-
• een uitwerking van de keuring van verwarmingssystemen en airconditioningsystemen.
-
• In paragraaf 2 van dit algemeen deel, hoofdlijnen van de regeling, en in de artikelsgewijze
toelichting zijn deze onderwerpen verder toegelicht.
Met het besluit EPBD III is de verplichte keuring voor airconditioningsystemen van
het Besluit energieprestatie gebouwen overgeheveld naar het Bouwbesluit 2012. Daarmee
wordt ook de gemeente het bevoegd gezag voor het handhaven van deze keuringsverplichting.
Zie voor een toelichting daarop het algemeen deel van de toelichting opgenoemd besluit
EPBD III.
Ook bevat het besluit EPBD III eisen voor de keuring van verwarmingssystemen.
Onder EPBD III verandert de keuringsplicht. De veranderingen in de keuring zijn echter
niet geïmplementeerd via het Activiteitenbesluit milieubeheer, omdat de herziene keuring
uit de EPBD III niet goed meer past in de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer
over stookinstallaties. Dit komt met name door het toepassingsbereik van de keuringsplicht
uit de EPBD III; het gaat daarbij voortaan niet alleen om stookinstallaties, maar
om alle verwarmingssystemen. Deze herziene keuring is daarom opgenomen in bovengenoemde
wijziging van het Bouwbesluit 2012. Hiermee wordt vooruitgelopen op de situatie onder
de Omgevingswet, waarin de keuring in de opvolger van het Bouwbesluit 2012, het Besluit
bouwwerken leefomgeving, is opgenomen. De keuring in het Activiteitenbesluit milieubeheer
wordt in afwachting van de Omgevingswet vooralsnog niet aangepast. Dit betekent dat
gebouwgebonden stookinstallaties met een vermogen van meer dan 100 kW onder zowel
de keuring uit het Bouwbesluit 2012 als onder het Activiteitenbesluit milieubeheer
vallen.
EPBD III moet uiterlijk 10 maart 2020 volledig geïmplementeerd zijn.
2. Hoofdlijnen van de regeling
2.1. Bepalingsmethode energieprestatie technische bouwsystemen
Op grond van het besluit EPBD III moeten technische bouwsystemen die nieuw worden
geïnstalleerd, vervangen of verbeterd voldoen aan minimum energieprestatie-eisen.
Er gelden minimum energieprestatie-eisen voor systemen voor ruimteverwarming, ruimtekoeling,
ventilatie, warm tapwater en ingebouwde verlichting.
In deze regeling is voorgeschreven welke methoden gebruikt moeten worden om energieprestatie
van systemen voor ruimteverwarming, ruimtekoeling, ventilatie, warm tapwater en ingebouwde
verlichting vast te stellen. Deze methoden zijn afgeleid van de bepalingsmethode voor
energieprestatie van gebouwen, NTA 8800, en laten zien hoeveel primaire fossiele energie
de technische bouwsystemen nodig hebben ten opzichte van de netto behoefte. Om de
lasten voor installateurs zo beperkt mogelijk te houden, wordt een digitale tool ontwikkeld,
waarmee de energieprestatie van technische bouwsystemen kan worden uitgerekend.
2.2 Eisen documentatie energieprestatie technische bouwsystemen
Op grond van het besluit EPBD III moeten installateurs die de onder 2.1 bedoelde technische
bouwsystemen installeren, vervangen of verbeteren de energieprestatie van deze systemen
documenteren en deze stukken overhandigen aan de gebouweigenaar.
In deze regeling zijn de eisen gesteld waaraan deze documentatie tenminste moet voldoen.
Het gaat hierbij onder meer om het verstrekken van gegevens over de opsteller van
de documentatie en gegevens over het technisch bouwsysteem en het gebouw waartoe het
technisch bouwsysteem behoort. De installateur is vrij om deze gegevens aan te vullen
met andere informatie die hij of zij wil overhandigen aan de gebouweigenaar. Er zijn
geen eisen gesteld aan het format of de vormgeving van de documentatie. Er wordt echter
een standaardformat ontwikkeld dat installateurs desgewenst kunnen gebruiken. Dit
standaardformat wordt ook opgenomen in de digitale tool die wordt ontwikkeld om installateurs
te ontzorgen.
2.3 systeemeisen voor het dimensioneren, installeren, inregelen en de instelbaarheid
van technische bouwsystemen
In artikel 6.55 van het besluit EPBD III is bepaald dat een technisch bouwsysteem
adequaat gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar moet zijn. In deze
regeling is per type technisch bouwsysteem nader uitgewerkt wat hiermee wordt bedoeld.
2.4 Keuringen voor verwarmings- en airconditioningsystemen
In EPBD III wordt de keuringsverplichting voor verwarmings- en airconditioningsystemen
herzien. Zo verschuift de grens waarboven deze verplichting geldt van een nominaal
vermogen van respectievelijk 20 en 12 kW naar 70 kW. Ook valt de combinatie van verwarmings-
en ventilatiesysteem en airconditioning- en ventilatiesysteem voortaan onder de keuringsverplichting.
De verwarmingskeuring is voortaan van toepassing op alle verwarmingssystemen en niet
alleen op stookinstallaties. Het is daarnaast een keuring die niet is beperkt tot
de opwekker, maar het hele systeem betreft. Het gaat daarbij om de prestatie onder
typische (meest voorkomende) werkingsomstandigheden; een systeem zal in de praktijk
vaker onder deellast functioneren dan onder vollast. In EPBD III is er een grotere
nadruk op de prestatie in werkelijke situaties, het is namelijk van belang dat een
systeem efficiënt en effectief functioneert onder alle condities. De keuring moet
evenals voorheen leiden tot een keuringsrapport met advies voor de kostenefficiënte
verbetering van de energieprestatie van het systeem, dat aan eigenaar of huurder wordt
overhandigd. De uitwerking van de eisen aan de keuringen is in een nieuw hoofdstuk
3a opgenomen. In dit hoofdstuk zijn wat betreft het onderdeel keuring van airconditioningsystemen
de eisen opgenomen die eerder in paragraaf 3 van de Regeling energieprestatie gebouwen
waren te vinden. Zie hierna de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel
E.
3. Procedure en inspraak
3.1. Juridisch-Technische Commissie en het Overlegplatform Bouwregelgeving
De ontwerpregeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het
Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). In het OPB zijn op bestuurlijk niveau de organisaties
van ontwerpende, uitvoerende en toeleverende bouw alsmede belangenorganisaties van
beheerders en gebruikers van gebouwen en organisaties van toezichthouders vertegenwoordigd.
Het JTC bestaat uit vertegenwoordigers van de organisaties die deel uitmaken van het
OPB, die zich vooral bezighouden met de meer juridisch/technische vraagstukken. Door
de JTC zijn vragen gesteld over het inregelen van verwarmingssystemen, de digitale
tool voor het berekenen van de energieprestatie van technische bouwsystemen en de
documentatie van de energieprestatie van technische bouwsystemen. Naar aanleiding
van deze vragen is de artikelsgewijze toelichting verduidelijkt.
3.2. Internetconsultatie
De conceptregeling is voorgelegd in een internetconsultatie. Hierop zijn twaalf reacties
van acht verschillende partijen binnengekomen. Hierna is een reactie ingetrokken.
Alle reacties zijn inhoudelijk beoordeeld en conceptregeling is op enkele punten aangepast.
In artikel 3a.2 is bij de keuring van airconditioningsystemen de grenswaarde van 70
kW toegevoegd. Ook is de verwijzing naar de Ecodesign richtlijn met daarin een klasse-indeling
van thermostaten aangepast en zijn enkele omschrijvingen van eisen aan technische
bouwsystemen anders geformuleerd om onduidelijkheden weg te nemen. Mede naar aanleiding
van opmerkingen over de keuringen, is onderzocht in hoeverre verduidelijking van de
bijlagen bij dat onderdeel mogelijk is. Dit heeft geleid tot redactionele aanpassing
van de bijlagen, waarbij het aantal bijlagen over de keuring van airconditioningsystemen
is teruggebracht tot drie. Zie hiervoor ook de artikelsgewijze toelichting op onderdeel
E.
Ook is de toelichting op een aantal onderdelen verduidelijkt.
3.3. Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft geen formeel advies uitgebracht bij
deze wijzigingsregeling omdat deze vergeleken met wijziging van het Bouwbesluit 2012
en van enkele andere besluiten inzake de implementatie van de tweede herziening van
de richtlijn energieprestatie gebouwen praktisch geen nieuwe regeldrukgevolgen bevat.
De regeldrukeffecten van genoemde wijziging van het Bouwbesluit 2012 zijn door de
ATR getoetst. Zie ook paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting bij genoemde
wijziging van het Bouwbesluit 2012.
3.4. MKB-toets
Bij de totstandkoming van de ontwerpregeling is evenals bij het ontwerpbesluit in
alle stadia overleg gepleegd met het MKB teneinde het inhoudelijke doel van de MKB-toets,
het midden- en kleinbedrijf beter betrekken bij de totstandkoming van nieuwe wet-
en regelgeving, te realiseren. Het was in dit geval niet mogelijk om alle processtappen
van de MKB-toets zoals die zijn beschreven in de brief van de Staatssecretaris van
Economische Zaken en Klimaat van 18 april 2018 (Kamerstukken II 2018/19, 32 637, nr. 360) uit te voeren, omdat de MKB-toets ten tijde van de onderhandelingen over EPBD III
nog niet was ingevoerd. De MKB-toets moet vanaf 1 mei 2019 voor nieuwe wetgeving worden
toegepast. De ontwerpregeling was toen al in een vergevorderd stadium, waardoor het
niet mogelijk was om alle processtappen uit te voeren. Omdat het Europese regelgeving
betreft geldt er een strikte implementatietermijn. EPBD III moet uiterlijk op 10 maart
2020 in Nederland zijn geïmplementeerd.
3.5. Code interbestuurlijke verhoudingen
De ontwerpregeling is voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
in het kader van de formele adviesbevoegdheid als bedoeld in de Code interbestuurlijke
verhoudingen. Door de VNG is aandacht gevraagd voor een aantal aspecten met betrekking
tot toezicht en handhaving van de bepalingen door gemeenten en omgevingsdiensten,
waaronder de toegang van bevoegd gezag tot gegevens in het afmeldregister voor keuringen.
Hier zal samen met de VNG nader naar worden gekeken in het kader van het opstellen
van een handhavingsprotocol. De reactie van de VNG op de ontwerpregeling heeft overigens
niet geleid tot aanpassing van de regeling.
4. Financiële gevolgen voor burgers en bedrijven
Regeldruk
In het besluit houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere besluiten
inzake de implementatie van de tweede herziening van de richtlijn energieprestatie
van gebouwen ofwel het besluit EPBD III is in paragraaf 4 van het algemeen deel van
de toelichting een uitgebreid overzicht opgenomen van de verwachte regeldruk voor
burgers en bedrijven. De regeldruk is berekend door onderzoeksbureau SIRA Consulting
(Sira Consulting, Lastenmeting implementatie van de herziene EPBD, Eindrapport 9 juli
2019). Voor het onderzoek zijn interviews gehouden met Techniek Nederland, FME, Alfen,
Sources Trading, W/E adviseurs, VNG, SCIOS en EnergiePartners. De totale eenmalige
regeldruk zal naar verwachting stijgen met een bedrag tussen de € 35 en € 135 miljoen
voor burgers en met een bedrag tussen € 432,7 en € 513,3 miljoen voor bedrijven. De
totale structurele regeldruk zal naar verwachting stijgen met een bedrag tussen € 35,9
en € 47,9 miljoen per jaar voor burgers en dalen met een bedrag tussen € 18,7 en € 23
miljoen per jaar voor bedrijven.
In het onderzoek van Sira is al rekening gehouden met de gevolgen van de voorliggende
wijzigingsregeling. Dit betekent dat er een uitzondering daargelaten geen sprake is
van extra financiële gevolgen. Deze uitzondering betreft de regeldruk die voortkomt
uit de verplichte afmelding van keuringen van airconditioningsystemen in een keuringsregister.
Reden hiervoor is dat deze afmeldingsverplichting pas na het uitvoeren van het lastenonderzoek
is toegevoegd. Uit nader overleg met gemeenten en de installatiesector is namelijk
gebleken dat een afmeldsysteem voor keuringen, zoals al bestond voor verwarmingssystemen,
ook voor airconditioningsystemen een belangrijk element is voor effectieve en efficiënte
controle op naleving van eisen.
De regeldruk die uit deze nieuwe afmeldplicht voorkomt is naar verwachting beperkt.
Voor de circa 15.000-30.000 airconditioningssystemen die gekeurd moeten worden is
de verplichting om daarna af te melden dus nog niet opgenomen in het eerdergenoemde
lastenonderzoek. Deze afmelding moet eens in de vijf jaar plaatsvinden en zal naar
verwachting dan maximaal vijf minuten tijd vergen. Het tarief van de keurder bedraagt
volgens het lastenonderzoek van SIRA Consulting € 54 per uur. Daarnaast moet rekening
worden gehouden met administratieve kosten van € 5 per afmelding.
De verwachte extra regeldruk als gevolg van het afmeldregister komt daarmee op: 15.000
tot 30.000 systemen x € 5 met een keuring eens per 5 jaar = op jaarbasis € 15.000
tot € 30.000 5 min x € 54 per uur x 15.000 tot 30.000 systemen met een keuring eens
per 5 jaar = op jaarbasis € 13.500 tot € 27.000.
Dit betekent dat de extra regeldruk als gevolg van de afmelding van de keuring van
airconditioningsystemen naar verwachting € 28.500 tot € 57.000 op jaarbasis zal bedragen.
Hiermee zal de in het rapport van 9 juli 2019 berekende totale structurele regeldruk
voor bedrijven minder zal dalen. In plaats van € 18,7 tot € 23 miljoen per jaar zullen
de totale structurele lasten voor bedrijven dalen met een bedrag tussen € 18,7 en
€ 22,9 miljoen per jaar.
Besparingen
In het besluit EPBD III is ook een voorzichtige inschatting opgenomen van de verwachte
energiebesparingen en CO2-reductie. De verwachte besparingen en CO2-reductie voor
zover deze direct zouden zijn toe te rekenen aan deze wijzigingsregeling zijn hier
al in meegenomen.
5. Bestuurlijke lasten en financiële gevolgen voor de rijksoverheid
Uitvoering van de implementatie van de tweede herziening van de richtlijn Energieprestatie
van Gebouwen kan voor gemeenten extra kosten meebrengen. Door SIRA Consulting zijn
de bestuurlijke lasten in beeld gebracht. De eenmalige kosten voor kennisname van
regelgeving bedragen € 17.000 en de structurele handhavingskosten € 1,8 miljoen per
jaar. De bestuurlijke lasten als gevolg van de voorliggende regeling zijn hier al
in meegenomen. De verplichting om keuringen af te melden die na het lastenonderzoek
van SIRA Consulting is toegevoegd, heeft naar verwachting geen effect op de bestuurlijke
lasten. Door het afmeldregister blijft de verwachte werklast gelijk, maar kan de handhaving
gerichter worden ingezet op gebouweigenaren die niet aan de keuringsverplichting hebben
voldaan.
6. Notificatie
De ontwerpregeling is op 28 november 2019 ingevolge artikel 5, eerste lid, van Richtlijn
(EU) 2015/1535 van het Europees parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende
een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende
diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L241) voorgelegd
aan de Europese Commissie (notificatienummer 2019/0596 /NL). De bepalingen van deze
regeling bevatten mogelijk technische voorschriften in de zin van deze richtlijn.
Deze bepalingen zijn verenigbaar met het vrije verkeer van goederen; zij zijn evenredig
en waar nodig voorzien van een gelijkwaardigheidsbepaling met het oog op de wederzijdse
erkenning. Zie voor deze gelijkwaardigheidsbepaling artikel 1.3 van het Bouwbesluit
2012.
Van de Europese Commissie zijn geen opmerkingen ontvangen.
Melding aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie ingevolge artikel 2,
negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake
technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) heeft niet plaatsgevonden nu in casu geen sprake is van significantie voor de handel.
7. Transponeringstabel
In de tabel hieronder is per artikel van EPBD III ofwel richtlijn 2010/31/EU van het
Europees parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van
gebouwen (herschikking) (PbEU 2010, L 153/13), zoals gewijzigd door richtlijn (EU)
2018/844 van het Europees parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van de
Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU
betreffende energie-efficiëntie (PbEU 2018, L 156/75), aangegeven hoe dit is geïmplementeerd.
Artikelen gewijzigd door EPBD III
|
Bepaling in het Bouwbesluit 2012 en de Regeling Bouwbesluit 2012
|
Toelichting
|
Artikel 2
|
Artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012
|
Implementatie conform richtlijn, geen beleidsvrijheid. De definitie van ‘geïsoleerd
microsysteem’ is niet overgenomen, omdat deze situatie zich niet voordoet in Nederland
|
Artikel 2bis
|
–
|
Artikellid behoeft naar zijn aard geen implementatie in regelgeving; implementatie
via de lange-termijnrenovatiestrategie
|
Artikel 6
|
Wijziging Bouwbesluit 2012 inzake bijna energieneutrale nieuwbouw (BENG)
|
Wijziging BENG is voorzien per 1 juli 2020
|
Artikel 7
|
|
Artikellid behoeft naar zijn aard geen implementatie; richt zich tot de lidstaat,
uitvoering via beleid
|
Artikel 8, eerste lid
|
Artikel 6.55 en 6.55a van het Bouwbesluit 2012 en uitwerking in artikel 3.3, 3.3a
en bijlage III van deze wijzigingsregeling
|
De eisen zijn evenals voorheen op besluitniveau gesteld en uitgewerkt bij ministeriële
regeling
|
Artikel 8, tweede lid
|
Artikel 5.15, tweede lid, en artikel 5.16, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012
|
Implementatie conform richtlijn, er is aangesloten bij de minimumvereisten uit de
richtlijn
|
Artikel 8, derde lid
|
Artikel 5.15, derde lid, van het Bouwbesluit 2012
|
Implementatie conform richtlijn, er is aangesloten bij de minimumvereisten uit de
richtlijn
|
Artikel 8, vierde lid
|
–
|
Artikellid is facultatief en niet geïmplementeerd
|
Artikel 8, vijfde lid
|
Artikel 5.15, eerste lid, en artikel 5.16, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012
|
Implementatie conform richtlijn, er is aangesloten bij de minimumvereisten uit de
richtlijn
|
Artikel 8, zesde lid, onder a
|
–
|
Dit artikelonderdeel biedt de mogelijkheid om de verplichtingen uit artikel 8, tweede
lid, en artikel 8, vijfde lid, pas in te laten gaan bij bouwvergunningen die vanaf
10 maart 2021 worden ingediend. Van deze uitzonderings-mogelijkheid wordt geen gebruik
gemaakt, omdat hiervoor geen noodzaak is gebleken
|
Artikel 8, zesde lid, onder b
|
–
|
Niet van toepassing in Nederland, behoeft geen implementatie
|
Artikel 8, zesde lid, onder c
|
5.16, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012
|
Dit artikelonderdeel biedt de mogelijkheid om de verplichtingen uit artikel 8, tweede
lid, en artikel 8, vijfde lid, niet toe te passen in het geval dat de kosten voor
de laadinfrastructuur meer zijn dan 7% zijn van de kosten van de ingrijpende renovatie.
Van deze uitzonderingsmogelijkheid is gebruik gemaakt om te voorkomen dat de aanleg
van laadinfrastructuur tot hoge extra kosten leiden
|
Artikel 8, zesde lid, onder d
|
–
|
Behoeft geen nadere implementatie
|
Artikel 8, zevende lid
|
–
|
Artikellid behoeft naar zijn aard geen implementatie in regelgeving; beleidsdoelstelling
|
Artikel 8, achtste lid
|
–
|
Artikellid behoeft naar zijn aard geen implementatie in regelgeving; beleidsdoelstelling
|
Artikel 8, negende lid
|
Artikel 6.55b van het Bouwbesluit 2012 en artikel 3.3b van deze wijzigingsregeling
|
|
Artikel 8, tiende lid
|
–
|
Artikellid behoeft naar zijn aard geen implementatie; richt zich tot de Europese Commissie
|
Artikel 8, elfde lid
|
–
|
Artikellid behoeft naar zijn aard geen implementatie; richt zich tot de Europese Commissie
|
Artikel 10, zesde lid
|
–
|
Artikellid behoeft geen implementatie, omdat het geldt voor nieuwe financiële regelingen.
Bij het opstellen van nieuwe regelingen wordt hier rekening mee gehouden.
|
Artikel 14, eerste lid, eerste alinea
|
Artikel 6.61, eerste en tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 en hoofdstuk 3a en bijlage
IV van deze wijzigingsregeling
|
Implementatie conform richtlijn, er is aangesloten bij de minimumvereisten uit de
richtlijn
|
Artikel 14, eerste lid, tweede alinea
|
Artikel 6.61, derde lid, van het Bouwbesluit 2012
|
Dit lid biedt de mogelijkheid om de keuring niet te laten zien op de dimensionering
van het systeem als er sinds de laatste keuring geen wijziging heeft plaatsgevonden
aan het systeem of de verwarmingsbehoeften. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt
om extra lasten te voorkomen
|
Artikel 14, tweede lid
|
Artikel 6.61, zesde lid, onder a, van het Bouwbesluit 2012
|
Dit lid biedt de mogelijkheid om systemen die vallen onder een energieprestatiecriterium,
een energieprestatiecontract, of een nutsbedrijf- of netwerkexploitant, uit te zonderen
van de keuringsplicht als deze hetzelfde resultaat leveren als een keuring. Er is
gebruik gemaakt van de mogelijkheid om systemen onder een energieprestatiecontract
uit te zonderen, om lasten te beperken
|
Artikel 14, derde lid
|
–
|
Dit lid biedt de mogelijkheid om als alternatief voor de keuring de gebruikers te
adviseren over energiezuinige ruimteverwarming, als deze aanpak hetzelfde globale
resultaat oplevert als de keuring. Daar wordt niet (langer) voor gekozen, omdat er
in het verleden voor verwarmingssystemen van 20 tot 100 kW niet voldoende aangetoond
kon worden dat er sprake is van een gelijkwaardig resultaat
|
Artikel 14, vierde lid
|
Artikelen 6.63 en 6.64 van het Bouwbesluit 2012
|
Implementatie conform richtlijn, er is aangesloten bij de minimumvereisten uit de
richtlijn
|
Artikel 14, vijfde lid
|
–
|
Dit lid biedt de mogelijkheid voor lidstaten om voorschriften vast te stellen om ervoor
te zorgen dat voor bewoning bestemde gebouwen uitgerust zijn met elektronische monitoring.
Hier is niet voor gekozen, omdat dit naar verwachting tot extra lasten leidt voor
gebouweigenaren zonder dat daar, in de meeste gevallen, duidelijke voordelen tegenover
staan zoals ontheffing van de verplichting tot het regelmatig laten keuren van installaties
|
Artikel 14, zesde lid
|
Artikel 6.61, zesde lid, onder b, van het Bouwbesluit 2012
|
Dit lid biedt de mogelijkheid om installaties in een gebouw met een gebouwautomatisering
en -controlesysteem uit te sluiten van de keuringsplicht. Van deze uitzonderingsmogelijkheid
is gebruik gemaakt om de extra lasten te voorkomen
|
Artikel 15, eerste lid, eerste alinea
|
Artikel 6.62, eerste en tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 en hoofdstuk 3a en bijlage
IV van deze wijzigingsregeling
|
Implementatie conform richtlijn, er is aangesloten bij de minimumvereisten uit de
richtlijn
|
Artikel 15, eerste lid, tweede alinea
|
Artikel 6.62, derde lid, van het Bouwbesluit 2012
|
Dit lid biedt de mogelijkheid om de keuring niet te laten zien op de dimensionering
van het systeem als er sinds de laatste keuring geen wijziging heeft plaatsgevonden
aan het systeem of de koelingsbehoeften. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt
om extra lasten te voorkomen
|
Artikel 15, eerste lid, derde alinea
|
–
|
Artikelonderdeel behoeft naar zijn aard geen implementatie; richt zich tot de lidstaat
|
Artikel 15, tweede lid
|
Artikel 6.62, zesde lid, onder a, van het Bouwbesluit 2012
|
Dit lid biedt de mogelijkheid om systemen die vallen onder een energieprestatiecriterium,
een energieprestatiecontract, of een nutsbedrijf- of netwerkexploitant, uit te zonderen
van de keuringsplicht als deze hetzelfde resultaat leveren als een keuring. Er is
gebruik gemaakt van de mogelijkheid om systemen onder een energieprestatiecontract
uit te zonderen, om lasten te beperken
|
Artikel 15, derde lid
|
–
|
Dit lid biedt de mogelijkheid om als alternatief voor de keuring de gebruikers te
adviseren over energiezuinige ruimteverwarming, als deze aanpak hetzelfde globale
resultaat oplevert als de keuring. Daar is niet voor gekozen, omdat er niet voldoende
aangetoond kan worden dat er sprake is van een gelijkwaardig resultaat
|
Artikel 15, vierde lid
|
Artikelen 6.63 en 6.64 van het Bouwbesluit 2012
|
Implementatie conform richtlijn, er is aangesloten bij de minimumvereisten uit de
richtlijn
|
Artikel 15, vijfde lid
|
–
|
Dit lid biedt de mogelijkheid voor lidstaten om voorschriften vast te stellen om ervoor
te zorgen dat voor bewoning bestemde gebouwen uitgerust zijn met elektronische monitoring.
Hier is niet voor gekozen, omdat dit naar verwachting tot extra lasten leidt voor
gebouweigenaren zonder dat daar, in de meeste gevallen, duidelijke voordelen tegenover
staan zoals ontheffing van de verplichting tot het regelmatig laten keuren van installaties
|
Artikel 15, zesde lid
|
Artikel 6.62, zesde lid, onder b, van het Bouwbesluit 2012
|
Dit lid biedt de mogelijkheid om installaties in een gebouw met een gebouwautomatisering
en -controlesysteem uit te sluiten van de keuringsplicht. Van deze uitzonderingsmogelijkheid
is gebruik gemaakt om extra lasten te voorkomen
|
Artikel 19
|
–
|
Artikel behoeft naar zijn aard geen implementatie in regelgeving; richt zich tot de
Europese Commissie
|
Artikel 19bis
|
–
|
Artikel behoeft naar zijn aard geen implementatie in regelgeving; richt zich tot de
Europese Commissie
|
Artikel 20, tweede lid
|
–
|
Artikellid behoeft naar zijn aard geen implementatie in regelgeving; wordt uitgevoerd
door middel van feitelijke handelingen
|
Artikel 23
|
–
|
Artikel behoeft naar zijn aard geen implementatie in regelgeving; richt zich tot de
Europese instellingen
|
Artikelen 24 en 25
|
–
|
Artikel behoeft naar zijn aard geen implementatie in regelgeving; vervallen artikelen
richtten zich tot de Europese Commissie
|
Artikel 26
|
–
|
Artikel behoeft naar zijn aard geen implementatie in regelgeving; richt zich tot de
Europese instellingen en lidstaten
|
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
De definitie van minister is van Minister voor Wonen en Rijksdienst aangepast naar
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Onderdeel B
In artikel 1.2, eerste lid, is de verwijzing naar de in het Bouwbesluit 2012 en de
Regeling Bouwbesluit 2012 aangewezen normen geregeld. Voor de inwerkingtreding van
het besluit EPBD III en de voorliggende wijzigingsregeling ging het daarbij alleen
om normen van de categorieën NEN, NEN-EN, NVN, en V. Voortaan gaat het ook om de NTA
en de BRL. Het begrip NTA is in het besluit EPBD III gedefinieerd.
Deze wijziging betekent ook dat de van toepassing zijnde versie van de NTA of een
BRL voortaan in bijlage I bij de Regeling bouwbesluit 2012 is opgenomen.
Onderdeel C
Met de wijziging van artikel 3.2 is geregeld hoe bij toepassing van artikel 5.16,
eerste lid, van het besluit EPBD III moet worden bepaald of er sprake is van ingrijpende
renovatie als bedoeld in artikel 2 van de herziene richtlijn energieprestatie gebouwen.
Hiermee is evenals al eerder voor de ingrijpende renovatie als bedoeld in artikel
5.6, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012 gekozen voor de optie van artikel 2, tiende
lid, onderdeel b, van de richtlijn. Van een ingrijpende renovatie als bedoeld in artikel
5.16, eerste lid, is sprake wanneer meer dan 25% van de oppervlakte van de gebouwschil,
bepaald volgens ISSO 75.1, uitgave juli 2014, wordt vernieuwd, veranderd of vergroot
en deze vernieuwing, verandering of vergroting de integrale gebouwschil betreft.
Onderdeel D
Artikel 3.3
Met het gewijzigde artikel 3.3 is invulling gegeven aan de artikelen 6.55 en 6.55a
van het Bouwbesluit 2012. De waarde van de energieprestatie van een technisch bouwsysteem
wordt bepaald op basis van de als bijlage III bij deze regeling opgenomen rekenmethodiek.
Het begrip waarde van de energieprestatie is daarbij in de plaats gekomen van het
begrip systeemrendement. Met deze rekenmethodiek kan worden berekend wat de waarde
voor de energieprestatie van technische bouwsystemen is en of deze waarde voldoet
aan de minimumeisen uit de artikelen 6.55 en 6.55a. Deze rekenmethodiek kan worden
toegepast met behulp van een digitale tool.
Artikel 3.3.a
Met het nieuwe artikel 3.3a is invulling gegeven aan de eisen voor een adequaat gedimensioneerd,
geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar technisch bouwsysteem zoals bedoeld in de
artikelen 6.55, tweede lid, en 6.55a, tweede lid.
Deze invulling van de eisen aan technische bouwsystemen zijn per soort bouwsysteem
opgenomen. Hierbij is de indeling in soorten bouwsystemen van tabel 6.55 van het besluit
aangehouden. Per soort technisch bouwsysteem is beschreven hoe het systeem zodanig
moet worden gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar moet zijn dat
het systeem zo energiezuinig mogelijk kan functioneren.
Bij de dimensionering van ruimteverwarmings-, ruimtekoelings-, ventilatie- en warm
tapwatersystemen en systemen voor ingebouwde verlichting dient goed te worden gekeken
naar de vraag naar ruimteverwarming, ruimtekoeling, ventilatie, warm tapwater en verlichting
van het gebouw. Bij ruimteverwarmingssystemen mag de capaciteit van het ruimteverwarmingssysteem
niet groter zijn dan nodig voor de warmtevraag van het gebouw. Daarnaast moet de temperatuur
in het warmtedistributie- en afgiftedeel op de laagst mogelijke temperatuur worden
afgesteld, waarmee nog kan worden voorzien in de warmtevraag van het gebouw. Ook voor
ruimtekoelingssystemen geldt dat de capaciteit niet groter mag zijn dan nodig voor
de koudevraag van het gebouw. De temperatuur in het koudedistributie- en afgiftedeel
van het systeem dient daarbij afgesteld te worden op de hoogst mogelijke temperatuur
waarbij het ruimtekoelingssysteem kan voldoen aan de benodigde koudecapaciteit van
het gebouw.
Bij de installatie van alle hiervoor genoemde technische bouwsystemen geldt dat die
systemen moeten worden geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften
van de fabrikanten van de onderdelen. Dit is voor de verschillende technische bouwsystemen
telkens in het tweede lid opgenomen. Voor ruimteverwarmingssystemen geldt dat deze
zodanig moeten worden ingeregeld dat er een energetisch optimale stooklijn is en dat
het systeem hydraulisch in balans is. De inregeling mag niet ten koste gaan van het
comfort en het systeem moet optimaal kunnen presteren bij typische (meest voorkomende)
gebruiksomstandigheden. Bij ruimtekoelingssystemen is het systeem afgesteld op de
energetisch optimale condensor- en verdampertemperaturen en is hydraulisch in balans
(voor hydraulische systemen) of heeft geoptimaliseerde luchtstromen (voor lucht-distributiesystemen).
Ook bij ruimtekoelingssystemen mag de inregeling geen afbreuk doen aan het comfort
en moet het systeem optimaal presteren bij typische (meest voorkomende) gebruiksomstandigheden.
Bij ventilatiesystemen is het ventilatiedebiet geoptimaliseerd voor laag energieverbruik
met behoud van comfort en luchtkwaliteit. Bij warm tapwatersystemen is de tapwatertemperatuur
zodanig ingeregeld dat het energieverbruik zo laag mogelijk is, maar er geen risico’s
ontstaan ten aanzien van legionella-veiligheid.
Ruimteverwarmings-, ruimtekoelings-, ventilatie- en warm tapwatersystemen en systemen
voor ingebouwde verlichting moeten voldoende instelbaar te zijn. Ruimteverwarmingssystemen
moeten daarbij zijn voorzien van een ruimtethermostaat van klasse 2 of hoger als bedoeld
in verordening Nr. 1253/2014 van de Commissie van 7 juli 2014 tot uitvoering van Ecodesign
richtlijn 2009/125/EC en van thermostatische radiatorkranen waaronder kranen voor
vloerverwarming (PbEU 2014, L337/8). Bij vervanging of toevoeging van radiatoren binnen
een ruimteverwarmingssysteem moeten deze radiatoren te worden voorzien van thermostatische
radiatorkranen met ingebouwde flowregeling of thermostatische radiatorkranen zonder
flowregeling met een separaat voetventiel. Deze eisen zijn echter niet van toepassing
als de ruimteverwarmingssystemen al worden aangestuurd door een gebouwautomatiserings-
en controlesysteem waarmee een vergelijkbaar resultaat kan worden gerealiseerd (onderdeel
zes). Bij ruimtekoelingssystemen moet een centraal aangestuurd systeem een kamerthermostaat
te hebben. Bij individueel geregelde units moeten de ruimtekoelingssystemen een door
de gebruiker in te stellen thermostaat te hebben. Ook hier geldt dat deze vereisten
niet van toepassing zijn als de ruimtekoelingssystemen aangestuurd worden door een
gebouwautomatiserings- en controlesysteem waarmee een vergelijkbaar resultaat kan
worden gerealiseerd (onderdeel zes). Bij ventilatiesystemen moeten de systemen zijn
voorzien van passende regelapparatuur waarmee het ventilatievolume in drie of meerdere
standen of traploos aan te passen is aan de ventilatiebehoefte. Bij warm tapwatersystemen
dient de watertemperatuur op toegankelijke wijze te kunnen worden ingesteld. Bij ingebouwde
verlichting dient het systeem instelbaar te zijn door aan-uit schakelaars of aanwezigheidsdetectie.
Gebouwautomatiserings- en controlesystemen (GACS) moeten worden ingesteld op een energetisch
optimale prestatie onder typische (meest voorkomende) gebruiksomstandigheden en moeten
voor oplevering te worden getest.
Artikel 3.3b
Met artikel 3.3b is een invulling gegeven aan artikel 6.55b (verslaglegging) van het
besluit. In dat artikel staat dat de energieprestatie van de technische bouwsystemen
moet worden beoordeeld en gedocumenteerd door de installateur en deze stukken daarna
moet worden overhandigd aan de gebouweigenaar. In artikel 3.3b is een opsomming opgenomen
van de gegevens die moeten zijn opgenomen. Het gaat hierbij niet alleen om gegevens
zoals naam, adres en woonplaats van de opdrachtgever, maar bijvoorbeeld ook om de
functie van gebouw. Hierbij moet worden aangegeven of het een woning of een ander
soort gebouw is. Dit is relevant in verband met de minimumeisen die gelden voor de
waarde van de energieprestatie als bedoeld in de artikelen 6.55 en 6.55a van het besluit.
Ook moeten de stukken informatie bevatten over de opsteller van de documentatie. In
het geval van een professionele installateur moet de naam en het registratienummer
van de installateur te worden vermeld. In andere gevallen moet de documentatie de
naam, het adres en de woonplaats van de opsteller te bevatten.
Ook moet duidelijk vermeld worden om wat voor soort technisch bouwsysteem het gaat.
Betreft het een systeem voor ruimteverwarming, ruimtekoeling, ventilatie, warm tapwater
of ingebouwde verlichting? Verder moet worden aangegeven om welk systeem het gaat
door het type of serienummer van (componenten) van het technisch bouwsysteem te vermelden.
Als dergelijke gegevens ontbreken, dan volstaat een nauwkeurige omschrijving van de
plaats waar het technisch bouwsysteem zich in, aan, op of naast het gebouw bevindt.
De stukken moeten daarnaast ook een beschrijving bevatten van de verrichte werkzaamheden
aan het technisch bouwsysteem en de berekende waarde voor de energieprestatie, zoals
berekend volgens de rekenmethodiek in bijlage III van deze regeling. Tot slot dient
de documentatie de datum van de werkzaamheden te bevatten en een ondertekening door
de installateur, die het document opstelt. Dit kan bijvoorbeeld ook de gebouweigenaar
zijn als deze zelf het technisch bouwsysteem heeft geïnstalleerd.
Onderdeel E
Na hoofdstuk 3 is een nieuw hoofdstuk tussengevoegd. Dit hoofdstuk 3a bevat de uitwerking
van de eisen aan verwarmingssystemen en airconditioningsystemen, zoals deze met het
besluit EPBD III in de nieuwe afdeling 6.15 van het Bouwbesluit 2012 zijn opgenomen.
Artikel 3a.1
Met het besluit EPBD III is de EPBD-keuring voor verwarmingssystemen van Activiteitenregeling
milieubeheer, waarmee deze verplichting oorspronkelijk was geïmplementeerd, naar het
Bouwbesluit 2012 verplaatst. Hiervoor is gekozen omdat de keuring als gevolg van de
implementatie van EPBD III zodanig wordt gewijzigd dat deze niet langer in te passen
valt in de bepalingen over de keuring van stookinstallaties in de Activiteitenregeling
milieubeheer. Zo gaat bijvoorbeeld een andere grenswaarde gelden en heeft de keuring
voortaan niet alleen betrekking op verwarmingssystemen met een stookinstallaties als
opwekker. Zie hiervoor ook onderdeel 2 van het algemeen deel van de toelichting.
De organisatie rond de EPBD-keuring voor verwarmingssystemen (en verwarmingssystemen
gecombineerd met ventilatie) blijft echter wel dezelfde als eerder toen deze keuring
van stookinstallaties nog onder de Activiteitenregeling milieubeheer viel. De bedoeling
is ook dat in voorkomende gevallen beide keuringen tegelijk in één keuringsactiviteit
kunnen worden uitgevoerd. Om die reden is keuringsfrequentie zoals deze voortaan is
opgenomen in artikel 6.61, vierde lid, van het besluit EPBD III gelijk gehouden aan
de frequentie in de Activiteitenregeling milieubeheer (eenmaal per vier jaar).
De keuring voor verwarmingssystemen (en verwarmingssystemen in combinatie met ventilatie)
wordt uitgevoerd door bedrijven die, evenals bij de keuring voor stookinstallaties,
zijn gecertificeerd door een instantie die is geaccrediteerd om uitvoering te geven
aan de Deelregeling voor stookinstallaties die onderdeel uitmaakt van de Certificatieregeling
voor het kwaliteitsmanagementsysteem ten behoeve van het uitvoeren van onderhoud en
inspectie aan technische installaties, van de stichting SCIOS.
De bepaling van het nominaal vermogen moet uitgevoerd worden per installatie, bestaande
uit een opwekker, en een distributie- en afgiftesysteem. Waar meerdere opwekkers verbonden
zijn met hetzelfde systeem (bijvoorbeeld een warmtepomp met back-up verwarmingsketel
in een systeem) moeten de vermogens opgeteld worden. Waar opwekkers functioneren in
hun eigen systeem (bijvoorbeeld meerdere split-unit airconditioners in een gebouw,
of meerdere close-in boilers in een gebouw) worden de vermogens niet opgeteld.
Met het tweede lid is zeker gesteld dat het keuringsverslag tenminste zes jaar wordt
bewaard.
Artikelen 3a.2 tot en met 3a.8
Met de artikelen 3a.2 tot en met 3a.8 zijn de artikelen 7a tot en met 7l (paragraaf
3) van de Regeling energieprestatie gebouwen omgezet naar de Regeling Bouwbesluit
2012. Omdat met het besluit EPBD III de eisen aan de keuring van airconditioningsystemen
zijn overgeheveld van het Besluit energieprestatie gebouwen naar het Bouwbesluit 2012
zijn de eisen ter uitwerking van de keuringsverplichting met voorliggende wijzigingsregeling
eveneens verplaatst. De hier genoemde artikelen 7a tot en met 7l waren per 1 december
2013 in de Regeling energieprestatie gebouwen opgenomen ter implementatie van de eerdere
versie van de richtlijn energieprestatie gebouwen (richtlijn 2010/31/EU). Zie voor
de oorspronkelijke tekst en toelichting van de genoemde artikelen van de Regeling
energieprestatie gebouwen (hierna ook REG), Staatscourant 2013, 32499.
De artikelen 3a.2 tot en met 3a.8 bevatten vergeleken met de artikelen 7a tot en met
7l nauwelijks inhoudelijke wijzigingen. Wel is van de gelegenheid gebruik gemaakt
om de artikelen redactioneel aan te passen en is met het oog op de toegankelijkheid
ervoor gekozen de inhoud meer per onderwerp te groeperen. Als gevolg van het invoeren
van een nieuwe grenswaarde is voortaan geen sprake meer van een indeling in klassen
1, 2 en 3 voor airconditioningsystemen. Ook moeten airconditioningsystemen voortaan
na de keuring evenals dit voor stookinstallaties al eerder gold op grond van de Activiteitenregeling
milieubeheer, worden afgemeld (artikel 3a.8). Bij de eerder in de Regeling energieprestatie
gebouwen opgenomen artikelen over de eisen aan de keuring van airconditioningsystemen
waren vijf bijlagen gevoegd, de bijlagen IV tot en met VIII. Om de toegankelijkheid
van deze bijlagen te vergroten zijn deze bijlagen redactioneel aangepast. Ook zijn
om die reden enkele bijlagen samengevoegd. Bij de voorliggende tekst zijn nu drie
bijlagen opgenomen (onderdeel G), te weten de bijlagen IV tot en met VI. Bijlage IV
is samengesteld uit de bijlagen IV en V bij de REG. Deze bijlage bevat de eisen waaraan
de inspectie moet voldoen en geven aan welke bevoegdheid (deskundige EPBD-A of deskundige
EPBD-B) nodig is voor welke onderdelen van de inspectie. Daarbij zijn de eisen voor
inspectie en beoordeling samengevoegd, omdat deze grote overlap vertoonden. Bijlage
V bevat het format van het keuringsverslag en de lijst met adviezen. De inhoud van
deze bijlage is afkomstig uit VI bij de REG. Bijlage VI is samengesteld uit de bijlagen
VII en VIII bij de REG. In deze bijlage VI zijn de exameneisen voor de diploma’s EPBD-A
en EPBD-B, die eerder in twee verschillende bijlagen waren opgenomen naast elkaar
geplaatst. Op die manier is per exameneis direct te zien of het onderwerp onderdeel
uitmaakt van de eisen voor diploma EPBD-A of voor diploma EPBD-B.
In artikel 3a.2, keuring airconditioningsysteem, is de inhoud van de artikelen 7a
tot en met 7c opgenomen. In dit artikel is naar de bijlagen IV en V verwezen (zie
onderdeel G).
Artikel 3a.3, exameninstellingen, bevat de inhoud van de artikelen 7d en 7e.
Artikel 3a.4, examens, bevat de inhoud van de artikelen 7f en7g. In dit artikel is
verwezen naar bijlage VI (zie onderdeel G).
Artikel 3a.5, diploma’s, bevat de inhoud van de artikelen 7h tot en met 7j.
Artikel 3a.6, registratie diploma’s, bevat de inhoud van artikel 7k.
Artikel 3a.7, bijscholing deskundigen, bevat de inhoud van artikel 7l. Er wordt op
gewezen dat een bijscholingsexamen alleen kan worden afgelegd zolang het diploma nog
niet verlopen is.
Artikel 3a.8, afmelding verwarmingssystemen en airconditioningsystemen, bevat de verplichting
om binnen vier weken nadat een keuring is verricht deze keuring af te melden bij een
door de minister aangewezen instantie. Deze afmelding is voor wat betreft de airconditioningsystemen
nieuw. Zie ook paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting.
Onderdeel F
De gewijzigde bijlage III bevat de rekenmethodiek voor het berekenen van de waarde
voor de energieprestatie van een technisch bouwsysteem aangepast aan de gewijzigde
methodiek.
Bijlage III
Per technisch bouwsysteem staat beschreven hoe de waarde voor de energieprestatie
kan worden uitgerekend. In de rekenmethodiek is gebruik gemaakt van NTA8800, de rekenmethodiek
voor energieprestatie van gebouwen. Er wordt een digitale tool ontwikkeld waarmee
installateurs de waarde voor energieprestatie kunnen uitrekenen.
Bij ruimteverwarmingssystemen wordt de waarde voor de energieprestatie berekend door
de naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit
door een WKK-installatie die het gevolg is van de productie van warmte ten behoeve
van ruimteverwarming (EH;WKK) af te trekken van de hoeveelheid primaire energie die
wordt gebruikt voor ruimteverwarming voor alle betrokken toestellen en inclusief hulpenergie,
zoals voor elektronica en waakvlam (EH) en vervolgens te delen door de netto warmtebehoefte
voor ruimteverwarming (QH;nd). In de netto warmtebehoefte voor ruimteverwarming (QH;nd)
is de interne warmtelast (QH;int) en zonnewarmtewinst (QH;sol) verrekend. Terugwinbare
verliezen van het ruimteverwarmingssysteem (QH;ls) zijn hierin niet verrekend.
Bij ruimtekoelingssystemen wordt de waarde voor de energieprestatie berekend door
de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor ruimtekoeling voor alle betrokken
toestellen en inclusief hulpenergie zoals voor elektronica (EC) te delen door de koudebehoefte
voor ruimtekoeling (QC;nd). Bij de hoeveelheid primaire energie (EC), wordt gekeken
naar de primaire energie bij alle betrokken toestellen, inclusief de hulpenergie.
Bij de koudebehoefte voor ruimtekoeling (QC;nd) is de interne warmtelast (QC;int)
en zonnewarmtewinst (QC;sol) verrekend, maar de terugwinbare verliezen van het ruimteverwarmingssysteem
(QC;ls) niet.
Bij warm tapwatersystemen wordt de waarde voor de energieprestatie berekend door de
naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit door
een WKK-installatie die het gevolg is van de productie van warmte ten behoeve van
warm tapwater (EW;WKK) af te trekken van de hoeveelheid primaire energie die wordt
gebruikt voor warm tapwater voor alle betrokken toestellen en inclusief hulpenergie,
zoals voor waakvlam en elektronica (EW) en vervolgens te delen door de netto warmtebehoefte
voor warm tapwater (QW;nd).
Bij ventilatiesystemen wordt de waarde voor de energieprestatie berekend door de hoeveelheid
primaire energie die wordt gebruikt voor het ventilatiesysteem (EV) te delen door
benodigde luchtvolumestroom van buitenlucht (qv;ODA;req).
Bij systemen voor ingebouwde verlichting wordt de waarde voor de energieprestatie
berekend door de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor verlichting,
inclusief parasitair energiegebruik (EL) te delen door de gebruiksoppervlakte (Ag).
Onderdeel G
In onderdeel G zijn de bijlagen IV tot en met VI opgenomen. Deze bijlagen hebben betrekking
op de keuring van airconditioningsystemen, zoals opgenomen in de artikelen 3a.2 tot
en met 3a.8. Zie hierboven bij onderdeel E de toelichting op die artikelen.
Artikel II
Artikel II bevat de wijzigingen van de Regeling energieprestatie gebouwen.
Onderdeel A
De definitie van het begrip energieprestatie-indicator is nieuw. Dit begrip dat in
de plaats komt van de energie-index wordt gebruikt in de nieuwe systematiek zoals
deze voortvloeit uit de richtlijn energieprestatie gebouwen en de herziening van de
richtlijn (EPBD III).
Ook zijn een aantal definities vervallen. De begrippen, klasse 1 airconditioningsystemen,
klasse 2 airconditioningsystemen en klasse 3 airconditioningsystemen vervallen. Deze
begrippen spelen in de nieuwe systematiek geen rol meer.
De definitie van minister is van Minister voor Wonen en Rijksdienst aangepast naar
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Onderdeel B
Paragraaf 3 is vervallen. Deze paragraaf met de keuringseisen voor airconditioningsystemen
is nu verwerkt in de Regeling Bouwbesluit 2012. Zie ook artikel I, onderdeel E, van
deze wijzigingsregeling.
Onderdeel C
De bijlagen IV tot met VIII zijn vervallen. Deze bijlagen bij paragraaf 3 (zie hierboven
onderdeel B) zijn nu verwerkt in de Regeling Bouwbesluit 2012. Zie ook artikel I,
de onderdelen E en G, van deze wijzigingsregeling.
Artikel III
Deze wijzigingsregeling treedt gelijktijdig met het besluit EPBD III in werking met
ingang van 10 maart 2020. Deze afwijking van de vaste verandermomenten is noodzakelijk
vanwege de implementatiedeadline die is gesteld in de richtlijn EPBD III.
Gezien deze implementatiedeadline is ook afgeweken van de regels omtrent de voorbereidingstijd
voor het bouwbedrijfsleven. Er wordt daarbij overigens op gewezen dat de notificatietermijn
van drie maanden voorafgaande aan de vaststelling van deze regeling in zekere zin
ook is te beschouwen als voorbereidingstijd, omdat de regeling in het kader van notificatie
openbaar is gemaakt. Zie voor de notificatie ook onderdeel 6 van het algemeen deel
van de toelichting.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops