TOELICHTING
Algemeen
1. Inhoud van de regeling
Met deze wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 worden nadere voorschriften gesteld
voor de bepalingsmethode van het geluidsniveau van buiten opgestelde installaties
voor warmte- en koudeopwekking. Deze wijzigingen houden verband met de wijziging van
het Bouwbesluit 20121, waarin geluidsvoorschriften zijn opgenomen voor nieuw te plaatsen installaties voor
warmte- en koudeopwekking in de buitenruimte. In het Bouwbesluit 2012 (hierna: het
Bouwbesluit) is het geluidsniveau bepaald waarvan sprake mag zijn op de perceelgrens
met een ander (bouwwerk)perceel of op de te openen deuren of ramen op hetzelfde perceel.
In de Regeling Bouwbesluit 2012 is vervolgens opgenomen hoe het geluidsniveau van
de installaties bepaald moet worden.
Het vaststellen van het geluidsniveau gebeurt aan de hand van de Handleiding Meten
en Rekenen Industrielawaai (hierna: HMRI), genoemd in artikel 3.8, tweede lid, en
artikel 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit. Hierbij wordt uitgegaan van de HMRI 1999
(internetuitgave 2004) en de afwijkende of aanvullende de bepalingsvoorschriften opgenomen
in deze wijziging.
Bij het opstellen van de bepalingsmethode is gebruik gemaakt van het LBPsight-rapport
‘Meetmethode geluid van buiten opgestelde installatie voor warmte- of koudeopwekking’2.
De wettelijke bepalingsmethode is een meting op locatie, zoals gebruikelijk is bij
geluidseisen in de bouw- en milieuregelgeving. Dat de wettelijke bepalingsmethode
een meetmethode op locatie is, betekent overigens niet dat bij buiten opgestelde installaties
daadwerkelijk moet worden gemeten. In de praktijk kan namelijk op basis van akoestische
berekeningen of praktijkrichtlijnen aannemelijk worden gemaakt dat voldaan zal worden
aan de geluidseis. Dit wordt nu ook al gedaan bij andere geluidseisen uit het Bouwbesluit
en de milieuregelgeving. Naast de wettelijke meetmethode laat het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) in overleg met de installatiesector een
praktische rekentool hiervoor maken. Deze rekentool zal aansluiten bij de rekentool
die thans al in Duitsland wordt gehanteerd en waarvoor de leveranciers van installaties
al de benodigde productinformatie hebben.
2. Administratieve en bestuurlijke lasten
De regeldrukeffecten van de invoering van de geluidseisen voor buiten opgestelde installaties
voor warmte- en koudeopwekking zijn in kaart gebracht in het onderzoeksrapport ‘Effectmeting
wijzigingen Bouwbesluit 2012, Zelfsluitendheid deuren, installatiegeluid warmtepompen,
veiligheidsafstanden’ (Sira Consulting, 12 april 2019)3. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de nota van toelichting bij het bovenliggende
Besluit tot wijziging van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving
in verband met het verbeteren van de veiligheid bij het bouwen en de veiligheid en
gezondheid in bouwwerken en enkele andere wijzigingen4. Hierbij zijn ook de kosten voor de bepaling van de geluidseisen opgenomen. In haar
rapport gaat Sira uit van 50 tot 300 euro voor het maken van een berekening. Sira
gaat er verder vanuit dat bij 1% van de gevallen sprake kan zijn van daadwerkelijk
meten van het geluid op locatie. Dit is dan werk voor een gespecialiseerd bureau en
zal gemiddeld 1.150 euro kosten. Deze kosten worden gemaakt door diegene die de installatie
voor warmte- of koudeopwekking wil plaatsen.
De bestuurlijke lasten van de invoering van de geluidseisen zijn naar verwachting
in totaal eenmalig 176.000 euro. Dit zijn kosten voor gemeenten die kennis moeten
nemen van de nieuwe regels. Voor het overige wordt verwezen naar het hierboven genoemde
rapport van Sira Consulting en paragraaf 4.3 van de voormelde nota van toelichting.
De regels in de onderhavige regeling zijn de uitwerking van de geluidseisen die met
het bovengenoemde besluit worden opgenomen in het Bouwbesluit. Omdat het een uitwerking
betreft leidt deze regeling op zichzelf niet tot (extra) administratieve of bestuurlijke
lasten.
3. Verhouding tot ander recht
Deze wijzigingsregeling houdt verband met de bovenliggende wijziging van het Bouwbesluit.5 Qua inhoud en voorziene inwerkingtreding zijn de wijzigingen daarom op elkaar afgestemd.
Daarnaast zal onderhavige wijzigingsregeling ook effect hebben op de Omgevingsregeling6; de regeling op basis van de Omgevingswet die de Regeling Bouwbesluit 2012 in de
toekomst zal vervangen. De bepalingsmethode voor het geluidniveau van installaties
voor warmte- en koudeopwekking zal ook worden opgenomen in de Omgevingsregeling. Dit
wordt gedaan door middel van een losse wijzigingsregeling waarin ook andere wijzigingen
van de Omgevingsregeling, gerelateerd aan de bouwregelgeving, zijn opgenomen.
4. Uitvoering en handhaving
De geluidseisen zoals opgenomen in het Bouwbesluit gelden als er buitenshuis een nieuwe
installatie voor warmte- of koudeopwekking wordt geplaatst. Het vervangen van een
bestaande installatie valt daar ook onder. Deze regels in het Bouwbesluit, en dus
de regels over het bepalen van het geluidsniveau, gelden voor een ieder die de installatie
wil (laten) plaatsen. De bestuursrechtelijke handhaving van de regels is belegd bij
de gemeente. Het is primair aan de initiatiefnemer om zich er van te vergewissen dat
voldaan wordt aan geluidseisen voorafgaande aan de ingebruikneming. Als de installatie
(of het bouwwerk waarvan de installatie deel uit maakt) bouwvergunningplichtig is,
zal richting bevoegd gezag aannemelijk moeten worden gemaakt dat voldaan wordt aan
de geluidseisen. Zoals in paragaaf 1 is aangegeven kan dit met de in deze regelgeving
gegeven bepalingsmethode (die een meetmethode op locatie is) of met akoestische berekeningen
of praktijkrichtlijnen. Bij vergunningplichtige bouw is daarmee altijd sprake van
een rapportage die ter beoordeling wordt voorgelegd aan de gemeente. Hoewel het publiekrechtelijk
niet verplicht is, ligt in de rede dat initiatiefnemers ook bij niet-vergunningplichtige
installaties een rapportage (laten) opstellen om zich er zelf van te verzekeren dat
wordt voldaan aan de geluidseisen. Bij toezicht of handhaving achteraf door de gemeente,
kan zo’n rapportage door de initiatiefnemer worden ingebracht. Ook kan de gemeente
zelf achteraf metingen of berekeningen uitvoeren. Het is aan gemeenten invulling te
geven aan dit toezicht en handhaving. Dit geldt ook voor de behandeling van klachten
of verzoeken tot handhaven van bijvoorbeeld buren. De gemeente (College van Burgemeester
en Wethouders) kan bij overtreding van de regels handhaven door middel van het opleggen
van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom.
5. Advies en inspraak
5.1. Juridisch-Technische Commissie en het Overlegplatform Bouwregelgeving
De ontwerpregeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het
Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). In het OPB zijn op bestuurlijk niveau de organisaties
van ontwerpende, uitvoerende en toeleverende bouw alsmede belangenorganisaties van
beheerders en gebruikers van gebouwen en organisaties van toezichthouders vertegenwoordigd.
Het JTC bestaat uit vertegenwoordigers van de organisaties die deel uitmaken van het
OPB, die zich vooral bezighouden met de meer juridisch/technische vraagstukken. Door
twee organisaties binnen de JTC zijn beperkt vragen gesteld over de bepalingsmethode.
Dit heeft geleid tot enige aanvulling in de artikelsgewijze toelichting.
5.2. Internetconsultatie
De conceptregeling is voorgelegd in een internetconsultatie. Hierop zijn reacties
van 27 particulieren en 18 bedrijven of organisaties ontvangen.
De meeste reacties hadden betrekking op de geluidseisen zelf. In reactie hierop wordt
opgemerkt dat de geluidseisen geen onderwerp zijn van de wijzigingsregeling. De geluidseisen
zijn vastgelegd in het bovenliggende wijzigingsbesluit7 en zijn daarin toegelicht en onderbouwd. Verder zijn de geluidseisen nader toegelicht
in reactie op vragen van de Tweede Kamer in het kader van de voorhang van dat besluit8.
De reacties die betrekking hadden op de bepalingsmethode hebben geleid tot aanpassingen
in de artikelteksten. Het gaat hierbij met name om de volgende zaken.
-
• Toegevoegd is dat bij installaties voor tapwaterproductie en ruimteverwarming die
bij het ontdooien geen gebruik maken van de aanwezige warmte in de woning of een speciaal
warmtebuffer, de meting ook worden uitgevoerd bij het ontdooien.
-
• De correctie met - 5 dB van het gemeten geluidsniveau bij een gemeenschappelijke,
geheel gesloten erfafscheiding is beperkt tot situaties waarbij de bescherming van
de buitenruimte maatgevend is.
-
• De correctie voor de reflectie tegen een achterliggende constructie (gevel) is aangepast
en beperkt tot situatie waarbij geen sprake is van een buitenruimte.
Daarnaast hebben de reacties geleid tot aanvullingen in de toelichting bij de wijzigingsregeling.
5.3. Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft geen formeel advies uitgebracht.
Dit omdat regeldrukgevolgen van de wijzigingen in de regeling bij het bovenliggende
wijzigingsbesluit middels het Sira onderzoek naar de lasteneffecten in beeld zijn
gebracht en daar door ATR advies over is uitgebracht.
6. Code interbestuurlijke verhoudingen
De ontwerpregeling is voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)in
het kader van de formele adviesbevoegdheid als bedoeld in de Code interbestuurlijke
verhoudingen. De VNG vindt dat de geluidseisen onvoldoende bescherming geven en vraagt
om lokaal maatwerk voor gemeenten. In reactie hierop wordt opgemerkt dat de geluidseisen
zelf geen onderwerp zijn van de wijzigingsregeling maar alleen de bepalingsmethode.
De geluidseisen zijn vastgelegd in het bovenliggende wijzigingsbesluit en zijn daarin
toegelicht en onderbouwd. Verder zijn de geluidseisen nader toegelicht in reactie
op vragen van de Tweede Kamer in het kader van de voorhang van het wijzigingsbesluit9. Bij de geluidseisen is in het wijzigingsbesluit geen maatwerk mogelijk voor gemeenten.
Dit betreft zowel voor het Bouwbesluit 2012 als het Besluit Bouwwerken Leefomgeving
(Bbl). Beide besluiten gaan namelijk uit van landelijke uniforme bouwvoorschriften.
Dit principe van landelijke uniforme bouwvoorschriften is geen onderwerp van de onderhavige
internetconsultatie die namelijk alleen gaat over bepalingsmethode. Ten aanzien van
de bepalingsmethode zelf maakt de VNG een opmerking betreffende de tonaliteitsbepaling
die afwijkend is van de HMRI. In reactie hierop wordt opgemerkt de HMRI voor de bepaling
van tonaal geluid niet aansluit bij de meest actuele norm NEN-ISO 1996-2. Daarnaast
sluit deze HMRI-methode niet aan op de productinformatie die de meeste leveranciers
van installaties hebben over tonaal geluid. Deze productinformatie is al beschikbaar
voor de Duitse markt en is gebaseerd op de Zwitserse norm DIS47315/150257. De meeste
leveranciers opereren internationaal en hebben een groot aantal installatietypen.
Het voorschrijven van de Nederlandse HMRI-methode voor de bepaling van tonaliteit,
zou betekenen dat de leveranciers op korte termijn veel laboratoriumonderzoeken (opnieuw)
moeten laten uitvoeren. Om invoeringsproblemen te voorkomen is daarom gekozen toe
te staan dat deze Duitse methode tot 1 januari 2024 gebruik kan worden voor de bepaling
van de tonaliteit. Daarnaast is voor de tonaliteitsbepaling de NEN-ISO 1996-2 aangewezen.
Tot 1 januari 2024 kan men zowel deze norm gebruiken als de methode die gebaseerd
is op de genoemde Zwitserse norm.
7. Notificatie
Deze regeling is genotificeerd bij de Europese Commissie van 8 september tot en met
8 december 2020 (nr. 2020/0552/NL). De notificatie heeft niet geleid tot opmerkingen
of wijzigingen.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A (Artikel 3.11)
De geluidseisen in artikel 3.8, tweede lid, en artikel 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit
zijn alleen van toepassing op woningen. De eisen hebben betrekking op installaties
die buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een woning zijn opgesteld. Zoals
een warmtepomp die een tuin staat of een airco die aan een gevel hangt. De eisen hebben
dus geen betrekking op installaties die in de woning staan of bijvoorbeeld in een
bij de woning behorende schuur of garage. Een installatie die in de uitwendige scheidingsconstructie
zit valt ook niet onder de eisen, net als toe- of afvoeropeningen. Een buiten opgestelde
installatie kan zijn voorzien van een geluidwerend omkapping. Deze geluidwerende omkapping
is geen uitwendige scheidingsconstructie zoals bedoeld in het Bouwbesluit. De eis
in het Bouwbesluit wordt gesteld aan iedere afzonderlijke installatie.
In artikel 3.11 van de Regeling Bouwbesluit, in combinatie met de nieuwe bijlage VIII,
is aangegeven waar moet worden gemeten en onder welke omstandigheden. Ook wordt aangegeven
hoe de gemeten waarden moeten worden gecorrigeerd. De gecorrigeerde meetwaarden moeten
voldoen aan de eis (40 dB) die is opgenomen in het Bouwbesluit.
Het vaststellen van het geluidsniveau gebeurt aan de hand van de Handleiding Meten
en Rekenen Industrielawaai (hierna: HMRI). In bijlage VIII zijn de afwijkende of aanvullende
bepalingsvoorschriften opgenomen. Het uitvoeren van een geluidsmeting volgens de HRMI
vereist deskundigheid op het gebied van akoestiek. Bij de voorschriften in bijlage
VIII is eveneens toepassing door een akoestisch deskundige veronderstelt.
Onderdeel B (Bijlage VIII)
Onderdeel a. Meetgrootheid en meetduur
Gemeten wordt het equivalent A gewogen immissieniveau Li voor bedrijfstoestand i, over een meetperiode van minimaal 1 minuut. Met equivalent
wordt bedoeld een energetisch gemiddelde over deze meetperiode. Dit is afwijkend van
de HMRI, waarbij gewerkt wordt met het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT,
die het gemiddelde geluiddrukniveau weergeeft over een hele dag, avond of nacht op
basis van een zogeheten representatieve bedrijfssituatie. In plaats daarvan is hier
conform de overige geluidseisen in het Bouwbesluit gekozen voor het A-gewogen equivalente
immissieniveau Li over een meetperiode van minimaal 1 minuut. Het werken met een karakteristieke A-gewogen
geluidniveau (Ll,A,k), zoals bij de andere geluidseisen in het Bouwbesluit, wordt hier niet gedaan, omdat
er sprake is van het meten van een geluidsniveau buiten een woning en niet in een
ruimte van een woning. De HMRI geeft aanwijzingen hoe moet worden omgegaan met stoorgeluid
en de meetnauwkeurigheid.
De bedrijfstoestanden waarbij wordt gemeten staan genoemd in onderdeel b van bijlage
VIII. De meetwaarde wordt vervolgens gecorrigeerd zoals beschreven in onderdelen c,
d of f van bijlage VIII. De gecorrigeerde meetwaarden moeten voldoen aan de eis (40
dB) in het Bouwbesluit.
Onderdeel b. Bedrijfstoestand waarbij wordt gemeten
Het geluidsniveau wordt gemeten bij de maximale geluidemissie van de installatie die
kan optreden. Installaties kunnen worden onderscheiden in installaties met een vast
toerental, die bij warmte/koudevraag aan gaan en bij wegvallen van de warmtevraag
uit gaan, en modulerende machines. Deze laatste hebben een variabel toerental van
compressor en/of ventilator, en zijn veelal voorzien van een stille instelling (silent
mode) die ingezet wordt om het geluid in de avond- en nachtperiode te beperken.
Bij installaties met een vast toerental zal de geluidemissie constant zijn: de installaties
staan aan of niet. Bij modulerende installaties hangt het af van het merk en type
hoe de situatie met maximale geluidemissie zo goed mogelijk kan worden benaderd, teneinde
deze te kunnen toetsen.
Indien op de installatie de toerentallen via het bedieningspaneel handmatig kunnen
worden ingesteld, dan dienen de toerentallen ingesteld te worden op die maximale waarden.
Dit moet dan gedaan worden voor de toerentallen die horen bij de maximale toepassing
van de installatie in de dagperiode, en in de avond- en nachtperiode, binnen de geprogrammeerde
instellingen. Daarbij dient men er uiteraard voor te zorgen dat de geproduceerde warmte
of koude kan worden afgegeven aan het aangesloten systeem zonder de installatie te
beschadigen. Dit kan voor warmteproductie bijvoorbeeld gerealiseerd worden door -
indien aanwezig - de warmwatervoorraad leeg te laten lopen, of door de woning de avond
van tevoren op een lagere temperatuur in te stellen. Bij deze handmatige instelling
zal de installatie zodanig geactiveerd moeten worden dat deze tijdens meting een maximale
geluidemissie zal geven.
Als het instellen van het maximale toerental bij een installatie niet mogelijk is,
wordt de meting uitgevoerd bij in de tabel 1 beschreven omstandigheden. Deze omstandigheden
zijn zo gekozen dat de installatie wordt geactiveerd tot het maximale toerental en
aannemelijk is dat een maximaal geluidsniveau optreedt. Bij een installatie die voor
verschillende gebruikstoestanden wordt gebruikt (bijvoorbeeld warm tapwater en verwarmen)
moet worden gemeten bij de gebruikstoestand waarbij het hoogste geluidsniveau optreedt.
Hierbij moet dan ook rekening worden gehouden met een mogelijk afzonderlijke instelling
voor de dag- en de avond- en nachtperiode. Er moet worden gemeten bij bepaalde buitentemperaturen,
waarbij gewerkt wordt met onder- of bovengrenzen van de buitentemperatuur. Deze grenzen
zijn zo gekozen dat het aannemelijk is dat in combinatie met de uit te voeren actie
er geen hoger geluidsniveau optreedt bij een hogere respectievelijk lagere buitentemperatuur.
De in de tabel 1 genoemde wachtperiode van 15 minuten is nodig, omdat de betreffende
installaties er op gebouwd zijn om rustig te reageren op veranderingen van de instelling.
Het duurt daarom 10 tot 15 minuten voordat de effecten van de gewijzigde instelling
merkbaar zijn aan de installatie.
Bij een hybride installatie zal bij een buitentemperatuur lager dan 5°C de warmtelevering
van de buiteninstallatie worden overgenomen door de binnen opgestelde verwarmingsinstallatie
(gas of elektrisch). Dit wordt bij de hybride installatie geregeld met de zogenaamde
T-bivalent instelling. Bij het meten moet dan de hybride functie (gas of elektrisch)
worden uitgeschakeld.
Naast de genoemde omstandigheden in tabel 1 moet bij installaties voor tapwaterproductie
en ruimteverwarming die bij het ontdooien geen gebruik maken van de aanwezige warmte
in de woning of een speciaal warmtebuffer, de meting ook worden uitgevoerd bij het
ontdooien. Ontdooien (‘de-icen’) gebeurt bij installaties als op de verdamper teveel
rijp is aangevroren. Het ontdooien treedt op bij een buitentemperatuur tussen circa
2 en 5°C en hoge luchtvochtigheid. Bij installaties die voor dit ontdooien gebruik
maken van de aanwezige warmte in de woning of een speciaal warmtebuffer, is het geluid
tijdens het ontdooien lager dan tijdens normaal bedrijf. Bij de meeste installaties
is dit het geval. Voor installaties die op een andere wijze ontdooien, kunnen mogelijk
hogere geluidniveaus optreden en moet ook bij deze bedrijfssituatie worden gemeten.
De geluidmetingsmetingen moeten dus worden uitgevoerd bij maximale bedrijfstoestanden
uitgaande van het beoogde gebruik van de installatie in de praktijk. Uit de zorgplicht
in artikel 1.16 van het Bouwbesluit volgt dat men de installatie ook daadwerkelijk
moet gebruiken zoals beoogt bij plaatsen. Een stille instelling voor de avond/nacht
mag men niet onklaar maken. Ook volgt uit de zorgplicht dat men adequaat onderhoud
aan de installatie moet uitvoeren.
Onderdeel c. Correctie dagperiode
De eis van 40 dB in het Bouwbesluit is afgestemd op de avondsituatie. Indien de installatie
is voorzien van een zogenoemde ‘silent mode’ wordt hiermee rekening gehouden door
van de meetwaarde (in de niet-silent mode overdag) 5 dB af te trekken. Toepassing
van deze reductie van 5 dB sluit aan op de milieuregelgeving, die overdag 5 dB meer
geluid toestaat dan in de avond. Deze reductie maakt voorzetting van de bestaande
praktijk mogelijk waarbij veel installaties werken met een stille instelling. Bij
een installatie met een silent mode wordt dan twee keer gemeten: een keer als de silent
mode is ingesteld en een keer zonder. De niet-silent mode is hierbij alleen ingesteld
in de dagperiode van 7.00 tot 19.00 uur.
Onderdeel d. Correctie tonaalgeluid
Tonaal geluid bevat één of meer zuivere tonen, wat bijvoorbeeld klinkt als fluiten,
piepen, gieren, janken of brommen. Dit heeft extra hinder tot gevolg. Daarom wordt
bij tonaalgeluid een correctie toegepast.
De bepalingsmethode voor de tonaliteit is de NEN-ISO 1996-2:2017. Deze norm is de
meest actuele norm om de tonaliteit te meten. Om invoeringsproblemen te voorkomen
van de nieuwe geluidseisen is er voor gekozen dat de tonaliteit vooralsnog ook mag
worden bepaald met de DIS47315/150257, April 2004 (BfE Basel), samen met de in onderdeel
d genoemde bepaling van tonaliteitscorrectie. Deze methode geldt in Duitsland voor
de bepaling van de tonaliteit. Op die wijze kunnen leveranciers gebruik maken van
de informatie die zij al hebben over de tonaliteit van hun installaties. Deze informatie
is bijvoorbeeld vastgelegd op www.waermepumpe.de/schallrechner. Na 2024 is alleen de ISO-methode nog toegestaan. Indien beide bepalingsmethoden
worden toegepast, dan geldt de laagst bepaalde tonaliteitscorrectie.
Onderdeel e. Plaats waar gemeten wordt op de perceelgrens (artikel 3.8, tweede lid
van het besluit)
Er moet worden gemeten op de perceelgrens. De perceelgrens is ruimtelijk gezien een
plat vlak. De plaats waar gemeten moet worden heeft een verticale positie (hoogte)
en een horizontale positie in dit vlak. Hierna wordt steeds aangegeven hoe deze plaats
moet worden bepaald. De betreffende geluidseisen in het Bouwbesluit zijn alleen van
toepassing op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie. Er hoeft
dus niet te worden gemeten op de perceelgrens met openbaar terrein of gebied zoals
een parkeerplaats of een brandgang. De perceelgrens bij woonfuncties is in het algemeen
de in het kadaster vastgelegde grens tussen percelen.
De installatie staat op het maaiveld
De verticale positie (hoogte) waar gemeten wordt op de perceelgrens is 1,5 meter boven
het maaiveld. Op basis van akoestische deskundigheid wordt nagegaan op welke horizontale
positie het hoogste geluidsniveau is te verwachten en op deze positie wordt gemeten.
Dit zal veelal op de kortste afstand van de installatie zijn. Hierbij wordt uitgegaan
van het zogenaamde invallende geluid. Dit is het geluid zoals het vanuit het perceel
waarop de installatie staat optreedt ter plaatse van de perceelgrens. Dit geluid is
direct afkomstig van de geluidbron (de installatie) en mogelijk versterkt door reflectie
van het geluid door op dit perceel gelegen gebouwdelen. Reflectie door gebouwdelen
op het naastgelegen perceel wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
Als sprake is van een gemeenschappelijke geheel gesloten erfafscheiding met een massa
van ten minste 10 kg/m2 (bijvoorbeeld halfsteens metselwerk) die ten minste 1,8 m hoog is, wordt 0,5 meter
boven deze erfafscheiding gemeten. De meetwaarde wordt daarbij met -5 dB gecorrigeerd.
Met gemeenschappelijk wordt, conform artikel 1.4 van het Bouwbesluit, bedoeld dat
de erfafscheiding ten dienste staat van beide percelen. Uit de systematiek van het
Bouwbesluit volgt dat men in de gebruiksfase een eenmaal gerealiseerde situatie niet
actief mag verslechteren. Dit betekent dat men deze erfafscheiding in stand moet houden
bij het gebruik van de installatie.
De correctie van -5 dB is mogelijk omdat de zware erfafscheiding een goede akoestische
afscherming geeft voor het geluid van de direct achter de erfafscheiding geplaatste
installatie. Deze correctie geldt echter alleen als de geluidbescherming van de tuin
op het naastgelegen perceel bepalend is. Voor toepassing van de correctie moet daarom
worden nagegaan of op het naastgelegen perceel nergens anders een geluidsniveau optreedt
groter dan 40 dB. Of dit mogelijk is zal men veelal op basis van akoestische deskundigheid
kunnen nagaan. Bij twijfel zou men ook hiervoor op het naastgelegen perceel kunnen
meten. Bij een bestaande woning op het naastgelegen perceel, of als bekend is welke
woning wordt gebouwd op het naastgelegen perceel (bijvoorbeeld als hiervoor een omgevingsvergunning
is verleend), moet dit worden nagegaan voor de posities ter plaatse van het midden
van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden. Als op het naastgelegen perceel
nog geen andere woning is gebouwd of gepland, dan is een soortgelijke aanpak mogelijk.
Veelal zijn namelijk in bestemmingsplannen de maximale bouwblokken en -hoogten vastgelegd.
Uitgaande hiervan kan worden bepaald waar ten opzichte van de perceelgrens de dichtstbijzijnde
gevels en daken mogelijk zijn en nagegaan moet dan worden op hier de geen hoger geluidsniveau
dan 40 dB kan optreden. Dit voorwaardelijke geluidsniveau van 40 dB moet men dan net
als de bij het geluidsniveau op de perceelgrens corrigeren met genoemde correcties.
Indien op de perceelgrens een erfafscheiding aanwezig is lichter dan 10 kg/m2 of dichte beplanting, dan moet op basis van akoestische deskundigheid besloten worden
waar te meten en hoe de meetwaarden te corrigeren.
De installatie staat op een vloer van een buitenruimte, op een dak of hangt aan een
gevel
De verticale positie (hoogte) waar gemeten wordt op de perceelgrens is 1,5 meter boven
de onderkant van de installatie. Op basis van akoestische deskundigheid wordt nagegaan
op welke horizontale positie het hoogste geluidsniveau te verwachten is en op deze
positie moet worden gemeten. Dit zal veelal op de kortste afstand van de installatie
zijn. Hierbij wordt weer uitgegaan van het invallende geluid.
De in het Bouwbesluit gestelde eis op de perceelgrens is in beginsel onafhankelijk
van wat er daadwerkelijk op het aangrenzend perceel is of wordt gebouwd. De gekozen
hoogte van 1,5 meter boven de onderkant van de installatie is in lijn hiermee. Deze
meethoogte zorgt voor geluidsbescherming ongeacht de daadwerkelijk plaats van de buitenruimte
of de te openen ramen of deuren op het andere perceel. Het kan echter zo zijn dat
op deze hoogte op het naastgelegen perceel geen sprake is of zal zijn van personen
die beschermd moeten worden tegen het geluid van de installatie. Dit kan er toe leiden
dat akoestisch relatief gunstige plaatsing van installaties op bijvoorbeeld daken
niet positief wordt gewaardeerd. Men mag daarom als alternatief meten op de perceelgrens
op een hoogte van 1,5 m boven het maaiveld als sprake is van een bestaande woning
op het naastgelegen perceel of als men weet wat er voor een woning op het naastgelegen
perceel wordt of kan worden gebouwd. Het is dan wel nodig dat men nagaat dat op het
naastgelegen perceel ook geen hoger geluidsniveau dan 40 dB kan optreden. Of dit mogelijk
is zal men veelal op basis van akoestische deskundigheid kunnen nagaan. Bij twijfel
zou men ook hiervoor op het naastgelegen perceel kunnen meten.
Bij een bestaande woning op het naastgelegen perceel, of als bekend is welke woning
wordt gebouwd op het naastgelegen perceel (bijvoorbeeld als hiervoor een omgevingsvergunning
is verleend, zoals bij rijtjeshuizen), moet het geluidsniveau worden nagegaan voor
alle plaatsen op 1,5 m boven het maaiveld en de posities ter plaatse van het midden
van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden. Als op het naastgelegen perceel
nog geen andere woning is gebouwd of gepland, dan is een soortgelijke aanpak mogelijk.
Veelal zijn namelijk in bestemmingsplannen de maximale bouwblokken en -hoogten vastgelegd.
Dit speelt vooral bij kavelbouw. Uitgaande hiervan kan worden bepaald waar ten opzichte
van de perceelgrens de dichtstbijzijnde gevels en daken mogelijk zijn en nagegaan
moet dan worden of hier geen hoger geluidsniveau dan 40 dB kan optreden.
Dit voorwaardelijke geluidsniveau van 40 dB moet men dan net als de bij het geluidsniveau
op de perceelgrens corrigeren met genoemde correcties.
Onderdeel f. Plaats waar gemeten wordt bij een te openen raam of deur (artikel 3.9,
derde lid van het besluit).
Deze bepaling heeft betrekking op appartementengebouwen, waarbij de woningen (appartementen)
gelegen zijn op één perceel. In het Bouwbesluit is de eis hiervoor gesteld bij een
te openen raam of deur van een aangrenzende woning (appartement). Er wordt daarbij
gemeten bij het raam of de deur van deze woning waar het hoogste geluidsniveau te
verwachten is. Bij het raam of de deur wordt op twee plaatsen gemeten op de verticale
middellijn van het raam of de deur: één plaats op een hoogte van een kwart en één
plaats op een hoogte van driekwart van het raam of de deur. Er wordt gemeten op een
afstand van maximaal 2 cm van het raam of de deur. De beide meetwaarden worden energetisch
gemiddeld en dan gecorrigeerd met -5 dB vanwege de reflectie tegen de achterliggende
constructie. Hierbij is uitgegaan van een reflectiefactor van 0,8. Deze correctie
mag niet worden toegepast als sprake is van een buitenruimte (balkon) voor de deur
of het raam. Als men gebruik maakt van deze buitenruimte zal men namelijk wel het
hogere gereflecteerde geluid ervaren en daarom ligt reductie niet in de rede.
Veelal zal sprake zijn van meerdere aangrenzende woningen. De eis in het Bouwbesluit
geldt dan voor elke woning afzonderlijk. De metingen kan echter worden beperkt tot
de woning waarbij een hoogste geluidsniveau is te verwachten op een te openen raam
of deur.
Artikel II
Deze wijzigingsregeling treedt tegelijk in werking met het bovenliggende artikel in
het Besluit tot wijziging van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving
in verband met het verbeteren van de veiligheid bij het bouwen en de veiligheid en
gezondheid in bouwwerken en enkele andere wijzigingen. De inwerkingtreding van dat
artikel in het wijzigingsbesluit is voorzien per 1 april 2021. Dit sluit aan bij de
vaste verandermomenten. De publicatie van het bovenliggende besluit en deze regeling
zal naar verwachting plaatsvinden drie maanden voor de inwerkingtreding, waarmee ook
de minimuminvoeringstermijn in acht is genomen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren