35 000 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2019

Nr. 9 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 oktober 2018

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 28 september 2018 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 12 oktober 2018 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Ziengs

De waarnemend griffier van de commissie, Hendrickx

1

Op welke manier worden Nederlandse staatsburgers die woonachtig zijn in de landen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten betrokken bij wetgeving die ook hen raakt (zoals rijkswetten)?

Antwoord:

Nederlandse staatsburgers die woonachtig zijn in de Caribische landen van het Koninkrijk worden op dezelfde wijze betrokken bij de totstandkoming van dergelijke wetsvoorstellen als de in Nederland woonachtige staatsburgers. Zo kan een ieder in voorkomende gevallen gebruik maken van de mogelijkheid om in het kader van de internetconsultatie te reageren op dergelijke voorstellen. Bij de totstandkoming van rijksregelgeving zijn daarnaast op grond van het Statuut ook vertegenwoordigers van de Caribische landen van het Koninkrijk betrokken.

2

Wat zijn de concrete vervolgstappen die gezet worden i.h.k.v. het uitwerken van het IBP? Kan per thema uit het IBP dit nader worden toegelicht voor het jaar 2019?

Antwoord:

Uw Kamer ontvangt eind dit jaar een voortgangsrapportage van de maatschappelijke opgaven uit het Interbestuurlijk Programma (IBP). In die rapportage zal ook worden ingegaan op de concrete vervolgstappen voor het jaar 2019.

3

Wie zijn «we» in de zin «Als één overheid zorgen we met medeoverheden...»?

Antwoord:

Met «we» wordt gedoeld op de verschillende departementen die betrokken zijn bij de maatschappelijke opgaven uit het Interbestuurlijk Programma (IBP).

4

Kunt u een overzicht geven van alle city deals?

Antwoord:

In bijlage 5 treft u een overzicht van de 19 City Deals1. Op de website www.agendastad.nl treft u meer informatie per deal aan.

5

Wat is de precieze juridische status van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)? Bindt de NOVI alleen de rijksoverheid of ook mede overheden en/of anderen?

Antwoord:

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is instrument in het kader van de Omgevingswet. De Omgevingswet treedt in werking in 2021. De nationale Omgevingsvisie krijgt tot die tijd de status van structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

Hoewel de NOVI op basis van de Omgevingswet zelfbindend is voor het Rijk, vindt het kabinet het essentieel dat de NOVI een nationale visie wordt en niet alleen een visie van de rijksoverheid. De opgaven vereisen dat de gezamenlijke overheden als één overheid opereren, samen met bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en de inwoners van dit land.

De Omgevingswet voorziet, zoals ik ook onlangs in mijn Kamerbrief «het Kabinetsperspectief NOVI» heb aangegeven, niet in juridische doorwerking van de NOVI naar omgevingsvisies van andere overheden (Kamerstukken II 2018–2019 34 682, nr. 6). Andere overheden, burgers en bedrijven zijn dan ook niet juridisch aan de NOVI gebonden, maar wel aan regels en normen die op basis van de NOVI wordt opgesteld. Het is wel belangrijk dat de omgevingsvisies van Rijk, provincies en gemeenten op elkaar aansluiten, ook voor de onderbouwing van keuzes die in provincies en gemeenten worden gemaakt. Provincies en (samenwerkende) gemeenten zullen in hun eigen omgevingsvisies uiting geven aan hun verantwoordelijkheid en keuzes in de fysieke leefomgeving. Goed bestuur betekent dat zij rekening houden met de NOVI, net als het Rijk bij het vaststellen van de NOVI rekening zal houden met het beleid van andere overheden.

6

Wat wordt bedoeld met de impact van digitalisering op de nationale en lokale democratie en op welke wijze wordt die onderzocht?

Antwoord:

Door digitalisering is het tempo waarin en de schaal waarop informatie wordt uitgewisseld enorm toegenomen en is de diversiteit aan communicatiemiddelen veel groter geworden. Dit biedt kansen voor participatie aan democratische processen. Burgers verenigen zich snel en eenvoudig via online middelen rondom voor hen relevante problemen. Ook politici maken gebruik van sociale media met een grotere transparantie en benaderbaarheid.

Digitalisering kan echter ook een keerzijde hebben. De juistheid en betrouwbaarheid van informatie is niet altijd duidelijk. Digitale platforms kunnen individuen gericht sturen in hun meningsvorming door het aanbieden van eenzijdige of gekleurde informatie.

Uit onderzoek blijkt dat de voortschrijdende digitalisering zal leiden tot nog meer innovaties die mogelijk een disruptieve werking hebben op onze democratie. Dat is voor mij reden dat ik in februari van dit jaar de Raad voor het Openbaar Bestuur heb gevraagd om onderzoek te doen naar de kansen en bedreigingen van digitalisering voor de Nederlandse democratie en op het handelingsperspectief voor de verschillende maatschappelijke sectoren, in het bijzonder het openbaar bestuur. Het onderzoeksrapport wordt begin 2019 verwacht.

7

In hoeverre wordt de Gemeentewet gewijzigd om meer ruimte voor lokale keuzes en maatwerk mogelijk te maken? Of wordt deze wet daarvoor niet gewijzigd?

Antwoord:

In het Plan van Aanpak Versterking Lokale Democratie en Bestuur van 5 juli 2018 heb ik aangegeven stappen te zullen zetten om de institutionele context waarbinnen gemeenten werken aan hun democratie en bestuur, te verbeteren (Kamerstukken II 2017–2018, 34 775-VII, nr. 69). Voor 1 maart 2019 zal ik de Kamer met de agenda «Ruimte in regels» informeren over de eerste bevindingen en mogelijke voorstellen om ruimte te creëren voor meer lokale keuzes en maatwerk. Een uitkomst daarvan kan inderdaad zijn dat het nodig is om de Gemeentewet te wijzigen.

8

Kan een nader tijdschema worden gegeven voor wat betreft de kabinetsreactie op de Staatscommissie parlementair stelsel?

Antwoord:

Zoals ik bij de behandeling van het wetsvoorstel tot intrekking van de Wet raadgevend referendum in de Eerste Kamer heb opgemerkt, worden binnen het Ministerie van BZK voorbereidingen getroffen om een voortvarende reactie van het kabinet op het eindrapport van de Staatscommissie parlementair stelsel te faciliteren (Kamerstukken I 2017–2018, 34 854, nr. B). Op welke termijn de kabinetsreactie gereed kan zijn, is mede afhankelijk van de vraag welke aanbevelingen de Staatscommissie zal doen in haar eindrapport. Dat is op dit moment nog niet bekend. Ik streef er uiteraard naar de kabinetsreactie zo spoedig mogelijk na ontvangst van het eindrapport aan uw Kamer aan te bieden.

9

Kan nader toegelicht worden op welke manier «nauw samengewerkt» wordt met andere Europese landen en organisaties t.a.v. digitalisering?

Antwoord:

Vorig jaar hebben de Europese ministers de Tallinn e-government verklaring aangenomen met gemeenschappelijke doelstellingen op het gebied van de digitale overheid. Deze komen terug in de Agenda Digitale Overheid: NL DIGIbeter. Ook wordt op ambtelijk niveau in meerdere Europese programma's en pilots samengewerkt. Gezocht wordt naar bestuurlijke verbinding met een aantal toonaangevende landen om samen te werken op gemeenschappelijke vraagstukken rond de digitalisering van de overheid.

10

Wat wordt precies bedoelt met «meer afstemmingsruimte» voor overheden i.h.k.v. de doelen in de leefomgeving?

Antwoord:

Met bestuurlijke afwegingsruimte wordt gedoeld op de mogelijkheden die de regelgeving aan bestuursorganen biedt om bij het nemen van besluiten binnen een zekere bandbreedte een balans te vinden tussen de uiteenlopende af te wegen belangen. Met de Omgevingswet wordt de afwegingsruimte voor bestuurs-organen vergroot. Op deze manier wordt de gelegenheid geboden om betere en meer samenhangende afwegingen te maken. Dat sluit aan bij opgaven waarvoor de samenleving staat en de regionale verschillen in Nederland. De geboden afwegingsruimte is steeds gericht op het dienen van de doelen van de wet- dus om de fysieke leefomgeving goed te beschermen en doelmatig te benutten. De geboden afwegingsruimte is overigens niet onbegrensd. Het Rijk heeft gezorgd voor goede waarborgen met het oog op de rechtszekerheid en de kwaliteit van de leefomgeving.

11

Hoeveel gebruik is er inmiddels gemaakt door burgers, maatschappelijke organisaties, overheden en bedrijven van het Informatiepunt Omgevingswet?

Antwoord:

Het Informatiepunt Omgevingswet geeft uitleg over stabiele wet- en regelgeving en over het invoeringsprogramma. Het gebruik van het Informatiepunt Omgevingswet wordt sinds de start gemonitord. Sinds oktober 2016 zijn er 106.325 unieke gebruikers geweest die gezamenlijk 1,2 miljoen pagina’s bezocht hebben. Daarnaast zijn er 1.131 vragen gesteld via email en telefoon: overheden (62%), bedrijven (23%), burgers (8%) en maatschappelijke organisaties (7%). Er is een toenemende informatiebehoefte over de Omgevingswet zichtbaar. Het aantal gebruikers per kwartaal van de website is in de afgelopen twee jaar verdubbeld van 10.286 naar 20.494. In 2018 zijn tot 1 oktober 10% meer vragen gesteld dan in heel 2017. De klanten waarderen de vraagbeantwoording met een 7,2. Het aantal paginaweergaven in het derde kwartaal van 2018 (204.689) is bijna verdrievoudigd ten opzichte van het laatste kwartaal van 2016 (74.082).

12

Wat wordt bedoeld met «persoonlijker» in de zin «We maken de dienstverlening persoonlijker»? Wordt daarmee bedoeld dat er een mens van vlees en bloed aanspreekbaar is op de dienstverlening door de overheid?

Antwoord:

De Staatssecretaris van BZK werkt aan het verbeteren van de gebruikservaring van de overheidsdienstverlening door deze te ontwikkelen vanuit het perspectief van de gebruikers. Daarbij wordt bijvoorbeeld ook de specifieke situatie waarin iemand zich bevindt meegenomen. Door daar waar mogelijk aan te sluiten op die specifieke situatie en behoeften van gebruikers, zoals de keuze om wel of niet digitaal bereikbaar te willen zijn, maken we de dienstverlening gebruiksvriendelijker en persoonlijker. Met MijnOverheid en Regie op Gegevens willen we op korte termijn mensen meer controle geven over bijvoorbeeld het hergebruik van hun gegevens. Burgers kunnen dan per dienstaanbieder bepalen welke gegevens zij verstrekken. Het wordt daarmee (ook voor derden) gemakkelijker om gepersonaliseerde dienstverlening te kunnen aanbieden.

Wat een adequate persoonlijke ondersteuning is hangt af van de specifieke situatie en de beoordeling van uitvoeringsorganisaties. Dat kan een balie zijn, maar bijvoorbeeld ook een belafspraak of een chat.

13

Wat is de stand van zaken in het gesprek met de initiatiefnemers van het wetsvoorstel Open overheid?

Antwoord:

Zoals afgesproken in het regeerakkoord vindt overleg plaats met de indieners van de Wet open overheid (Woo) hoe de verruiming van openheid gestalte kan krijgen zonder hoge kosten voor de organisatie en uitvoering. Ik zal uw Kamer na de afronding daarvan informeren.

14

Op welke wijze wordt de samenleving (proactief) voorbereid op de stelselherziening die door de Omgevingswet straks gaat plaatsvinden?

Antwoord:

Het interbestuurlijke implementatieprogramma Aan de Slag met de Omgevingswet bereidt sinds 2015 overheden en de samenleving voor op de stelselherziening. Teams van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Interprovinciaal Overleg (IPO), Unie van Waterschappen (UvW) en het Rijk werken in dit programma samen en bereiden ook hun eigen achterbannen voor. Met bijeenkomsten, informatiemateriaal en een informatiepunt met een uitgebreide website en telefonische bereikbaarheid worden op dit moment vooral overheden in staat gesteld zich te verdiepen in de inhoud van de Omgevingswet en de veranderende werkprocessen die dit met zich meebrengt. Dit jaar en vorig jaar zijn overheden zich volop aan het verdiepen in wat de wet concreet betekent – hierbij krijgen ze steun door bijvoorbeeld de pilots Omgevingsvisies en staalkaarten voor het Omgevingsplan. En provincies hebben bijvoorbeeld een handreiking ontwikkeld voor de provinciale verordening. Bij de ontwikkeling van het nieuwe Digitale Stelsel Omgevingswet worden bevoegde gezagen en leveranciers intensief betrokken, en met name volgend jaar, als het basisniveau van de landelijke voorziening van het digitale stelsel wordt opgeleverd, zal er volop ondersteuning worden aangeboden bij het leren werken met het nieuwe systeem. Ook is er contact met het bedrijfsleven om te inventariseren waar daar behoefte aan ondersteuning bestaat. Met uw Kamer heb ik afgesproken de voortgang nauwkeurig te monitoren om waar nodig bij te kunnen sturen. Dit gebeurt in de Monitor Implementatie Omgevingswet, die ik elk half jaar aan uw Kamer stuur.

15

Kunt u uitleggen hoe meer ruimte in regels de leefomgeving centraal zet? Is het niet zo dat dit betekent dat er meer ruimte is voor overheden om juist initiatieven tegemoet te komen?

Antwoord:

De Omgevingswet gaat over de leefomgeving en over activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. De wet kent een tweeledige maatschappelijke doelstelling: 1) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. 2) het doelmatige beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving, gericht op de vervulling van maatschappelijke behoeften. Beide doelen moeten in onderlinge samenhang worden bereikt. Bestuursorganen hebben ruimte nodig om dit te kunnen doen. In de tweede doelstelling is de ruimte om tegemoet te komen aan initiatieven vervat. Een aantal keuzes binnen het stelsel zijn erop gericht om beter aan initiatiefnemers tegemoet te komen. Denk aan kortere procedures, de mogelijkheid om als initiatiefnemer te kunnen bepalen in welke volgorde vergunningen worden aangevraagd en het vergemakkelijken van uitnodigingsplanologie. Daar staan een aantal andere waarborgen tegenover, ten behoeve van een veilige en gezonde leefomgeving. Zo geldt het uitgangspunt van een gelijkwaardig beschermingsniveau ten opzichte van het huidige recht. Daarmee is er balans aangebracht in het stelsel. De Omgevingswet biedt op deze manier de mogelijkheid om bij nieuwe initiatieven uiteenlopende belangen met elkaar te verbinden. Denk bijvoorbeeld aan klimaatadaptief bouwen, de aanleg van gasloze wijken of het realiseren van duurzaamheidsdoelen van bedrijven.

16

Wat wordt er gedaan om de dienstverlening voor mensen persoonlijker te maken?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 12.

17

Hoe krijgt het versturen van berichten door burgers naar de overheid, in plaats van dat burgers alleen berichten ontvangen van de overheid, vorm? Naar welke overheid kunnen berichten aan de overheid worden gestuurd?

Antwoord:

Zoals de Staatssecretaris van BZK ook al heeft vermeld in de nota NL DIGIbeter is het de ambitie dat burgers straks in MijnOverheid berichten kunnen beantwoorden. Het versturen van berichten door burgers naar de overheid is een complex vraagstuk en vraagt nauwe afstemming met de verzendende (en derhalve ook potentieel berichten ontvangende) overheidsorganisaties.

De vorm waarin burgers berichten kunnen versturen of beantwoorden wordt nader onderzocht. Er zullen daarbij verschillende mogelijkheden zijn, bijvoorbeeld met gestructureerde formulieren. Dit is ook het geval bij fysieke brieven, bijvoorbeeld bij aanvraag kwijtschelding gemeente- of waterschapsbelasting-formulieren die op dit moment al vaak fysiek worden meegezonden met de heffing.

18

In hoeverre, en welk forum, wordt er gewerkt aan standaardisatie bij open data, opdat er in dezen (meer) eenheid is bij de diverse overheidsorganisaties?

Antwoord:

Gestandaardiseerde open data zijn gemakkelijker herbruikbaar en hebben daarom een hogere maatschappelijke meerwaarde. Het bevorderen van standaardisatie bij open data is daarom een belangrijk onderdeel van het open data beleid voor de komende jaren. In samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) werkt de Staatssecretaris van BZK aan het landelijk standaardiseren van gemeentelijke high value datasets. Tevens werkt hij aan een standaard om de vindbaarheid van open datasets op data.overheid.nl te vergroten. Deze standaard wordt afgestemd met de andere Europese lidstaten.

19

Wat wordt bedoeld met «onbedoelde gevolgen van de informatiesamenleving»?

Antwoord:

Technologische ontwikkelingen en de toepassingen daarvan kunnen publieke waarden en mensenrechten zowel versterken als onder druk zetten. Naast evidente voordelen van technologie (zoals snellere en betere dienstverlening) zijn onbedoelde gevolgen bijvoorbeeld dat technologieën ingezet kunnen worden voor digitale spionage, sabotage en ongewenste buitenlandse inmenging. Ook bestaat het risico dat in technologische ontwikkelingen en toepassingen, zoals die van artificiële intelligentie (AI), belangrijke rechten zoals het verbod van discriminatie, recht op een eerlijk proces en menselijke waardigheid onvoldoende worden meegenomen. Het Ministerie van BZK ontwikkelt beleid om belangrijke publieke waarden en mensenrechten te borgen; zo stimuleert het een brede maatschappelijke dialoog over de impact van technologie op publieke waarden en werkt het aan een beleidsvisie op AI en ethiek.

20

Hoe en bij welke ministeries maakt de rijksoverheid gebruik van big data in de bedrijfsvoering van het rijk?

Antwoord:

Binnen de bedrijfsvoering wordt (voor zover bekend bij het Ministerie van BZK) geen gebruik gemaakt van big data, wel van gestructureerde data voor de verantwoording van beleid.

21

Wat is de actuele situatie m.b.t. de toegankelijkheid van overheidsgebouwen? Kan hier specifiek onderscheid gemaakt worden tussen toegankelijkheid van rijksoverheidsgebouwen en gebouwen van mede-overheden?

Antwoord:

Met de Kamerbrief van 15 februari 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de acties die ik in gang heb gezet voor de rijkshuisvesting (Kamerstukken II 2017–2018 33 990, nr. 64). Bij zeven grote rijkskantoren zijn toegankelijkheidsscans uitgevoerd. De scans laten zien dat de onderzochte rijkskantoren voldoen aan het wettelijk kader, maar ook dat een aantal aanvullende maatregelen kan worden genomen om een hoger kwaliteitsniveau te realiseren. Zo worden er maatregelen genomen ter verbetering van de bereikbaarheid en zichtbaarheid van routes (bijvoorbeeld het aanpassen van bedieningsknoppen van deuren en het aanbrengen van automatische deurdrangers) en maatregelen ten aanzien van de aanwezigheid van voorzieningen voor mensen met een beperking (bijvoorbeeld duidelijk gemarkeerde parkeerplaatsen en een voorziening die ervoor zorgt dat slechthorenden met een hoortoestel het geluid in een vergaderzaal kunnen beluisteren zonder storend omgevingsgeluid).

De ervaringen die het Rijksvastgoedbedrijf in de zeven rijkskantoren opdoet, worden gebruikt om te onderzoeken of in de rest van de gebouwenportefeuille die de dienst beheert ook maatregelen moeten worden genomen.

Voor wat betreft de gebouwen van medeoverheden krijg ik signalen dat in veel gemeenten wordt gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid, onder meer van lokale overheidsgebouwen, door middel van inclusieagenda’s. Het kan daarbij gaan om het verbeteren van de toegankelijkheid van bijvoorbeeld een schouwburg, bibliotheek of het gemeentehuis zelf. In dit kader wijs ik ook op het programma van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ter ondersteuning van de invoering bij gemeenten van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, met het in juni ondertekende Manifest «Iedereen doet mee!» door 25 koplopergemeenten. Dit soort initiatieven wordt toegejuicht.

22

Voor wie zal de nationale data agenda gaan gelden? Wie wordt betrokken bij de samenstelling van de agenda? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

Antwoord:

De Nationale Data Agenda (NDA) gaat gelden voor de gehele overheid. Voor de ontwikkeling van de NDA werkt de Staatssecretaris van BZK samen met een breed palet aan vertegenwoordigers van Rijkspartijen en medeoverheden. Ik ben voornemens de agenda in het najaar van 2018 naar uw Kamer te sturen.

23

In hoeverre gaat de Rijksdienst haar inkoopkracht benutten om bedrijven waar het mee samenwerkt aan te zetten om mee te doen aan het plan om meer banen voor mensen met een arbeidsbeperking te realiseren? Wat gaat de Rijksdienst concreet doen?

Antwoord:

Sinds 1 juli 2011 zet het Rijk haar inkoopkracht in voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt om hen te laten participeren in de samenleving door perspectief te bieden op werk en inkomen. Voor wie dit niet op eigen kracht kan, heeft de overheid de taak ondersteuning te geven om tot de arbeidsmarkt toe te treden. Social return is een aanpak om via de opdrachten die het Rijk verstrekt aan bedrijven meer werkgelegenheid te creëren voor mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt.

In de praktijk blijkt instroom en behoud van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (waaronder arbeidsbeperkten) niet altijd eenvoudig. Sinds 1 januari 2018 werken Inkoop en HR binnen het Rijk daarom nauw samen aan de doorontwikkeling van social return. Arbeidsparticipatie staat centraal en de uitvoering van de Quotumregeling/Banenafspraak en de invulling van het social returnbeleid binnen de inkoop van het Rijk worden vanuit die hoedanigheid in samenhang benaderd. In de praktijk verkennen het Rijk en gecontracteerde leveranciers nieuwe, creatieve mogelijkheden om mensen naar werk te begeleiden: dit is Maatwerk voor Mensen. De eerste praktijkvoorbeelden staan op maatwerkvoormensen.nl. Er worden op dit moment meerdere praktijkvoorbeelden verzameld.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) stelde onlangs een breed offensief voor om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Onderdeel van het brede offensief is vereenvoudiging van de Wet Banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Dit geeft mij de ruimte tot het beter benutten van de inkoopkracht van de overheid door in gesprek te gaan met leveranciers over hoe meer banen voor arbeidsbeperkten kunnen worden gerealiseerd. Er zijn daarvoor meerdere toepassingsvarianten. Het kan gaan om afspraken in nieuwe contracten, maar ook om samenwerking/partnerschappen op basis van bestaande inkoopcontracten. Ook kan de ruimte bij de invulling van de social return-verplichting van de leverancier maximaal worden benut.

24

Hoeveel potentiele bouwlocaties zijn in bezit van de rijksoverheid (oppervlakte)?

Antwoord:

Het aantal beschikbare kadastrale vierkante meters voor potentiele bouwlocaties dat momenteel in de verkoopportefeuille zit is € 35,3 mln., verspreid over 79 locaties.

De door de gemeente gewenste bouwdichtheid bepaalt hoeveel, de bestemming en of er gebouwd zou kunnen worden. Ook zijn niet alle vierkante meters direct beschikbaar.

25

Kan aangegeven worden hoe in het opstellen van de NOVI rekening wordt gehouden met duurzame landbouw? Hoe draagt de NOVI bij aan de transitie naar een kringlooplandbouw die circulair is en natuurinclusief en aansluit bij de recent gepresenteerde visie op landbouw van dit Kabinet?

Antwoord:

De toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied is één van de vier prioriteiten in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De verduurzaming van de landbouw – inclusief kringloop- en natuurinclusieve landbouw – is daarbinnen een zeer belangrijk thema, zoals ik ook onlangs in mijn brief «het Kabinetsperspectief NOVI» heb aangegeven (Kamerstukken II 2018–2019 34 682, nr. 6). De NOVI sluit aan bij de landbouwvisie, en legt waar nodig de verbinding met andere thema’s die relevant zijn voor het landelijk gebied en werkt dit verder uit in samenspraak met o.a. het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).

26

Hoeveel geld is in 2019 beschikbaar voor de wijkenaanpak?

Antwoord:

In 2019 is er vanuit het Rijk voor een integrale gebiedsgerichte wijkenaanpak voor gemeenten geen geld begroot, zoals eerder wel het geval was bij het grotestedenbeleid en de 40-wijkenaanpak. Het Ministerie van BZK blijft wel inzetten op kennisontwikkeling en -verspreiding ter versterking van het handelingsperspectief van het lokaal bestuur (o.a. via het Netwerk Weerbaar Bestuur, kennisbijeenkomsten voor de inzet van de Wet aanpak woonoverlast, voor de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, een leerkring aanpak ondermijnende criminaliteit, de Leefbaarometer, en via de City Deal «Zicht op ondermijning»). Verder is specifiek in het kader van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid uit de Regio-envelop € 130 mln. beschikbaar voor de periode 2018–2021.

27

Hoeveel fte zijn er belast met de interne of externe communicatie op de verschillende ministeries?

Antwoord:

In totaal werken er 694 fte bij de directies Communicatie van de ministeries.

In bijlage 6 is een overzicht gepresenteerd van de fte in 2018 bij de directies Communicatie2.

28

Wie gaan via cursussen en ondersteuning mensen helpen die moeite hebben met digitalisering?

Antwoord:

Er bestaat in Nederland een breed netwerk van ondersteuning voor mensen die moeite hebben met digitalisering. Samen met maatschappelijke organisaties en taalorganisaties zoals de Koninklijke Bibliotheek en de Stichting Lezen & Schrijven gaan we het huidige cursusaanbod om mensen wegwijs te maken in de digitale wereld verder ontwikkelen en ondersteunen. Ook vanuit de private sector wordt grote betrokkenheid gevoeld bij mensen die moeite hebben met digitalisering. We zijn daarom momenteel de mogelijkheden aan het verkennen hoe de overheid kan samenwerken met bedrijven op de ondersteuning van minder digitaal vaardige mensen. Voor de mogelijke invulling kijken we naar voorbeelden uit bijvoorbeeld Groot-Brittannië.

29

Op welke wijze worden inwoners en ondernemers actief betrokken bij het verbeteren en ontwikkelen van de overheidsdienstverlening? Wat wordt precies bedoeld met «actief»?

Antwoord:

Burgers en bedrijven zijn betrokken bij onze dienstverlening, zowel in het ontwikkelstadium als in de beheerfase. Dit geven we op verschillende manieren vorm. In de ontwikkelfase is bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar de behoeften van ondernemers en betrekken we ondernemers actief bij de ontwikkeling van MijnOverheid voor Ondernemers. In de beheerfase worden onder andere via klanttevredenheidsonderzoeken, feedback mogelijkheden en gebruikerstesten input opgehaald. Zo hebben we met het ondernemersplein ruim 26.000 keer feedback gekregen het afgelopen jaar, waarvan ruim 81% positief. We hechten ook belang aan het betrekken van de minder digitaal vaardigen. Zo hebben we het traject bij de Belastingdienst en Logius; «Omdenken vanuit het Perspectief van Laaggeletterden» (OPL). Binnen dit traject denkt een groep (voormalig) laaggeletterden mee met een organisatie over haar dienstverlening aan laaggeletterden. Op die manier ontstaat er bewustwording binnen de organisatie en kunnen er mooie oplossingen vanuit de doelgroep ontstaan. Gebruikerstesten zijn binnen MijnOverheid en het toekomstige MijnOverheid voor Ondernemers structureel ingebed in het voortbrengingsproces. Bij het nieuwe activeringsproces van MijnOverheid hebben zowel na de ontwerp als de testfase gebruikerstesten plaatsgevonden, waarna de uitkomsten daarvan zijn verwerkt. Ook sinds het nieuwe activeringsproces live is gegaan worden de gebruikerservaringen actief gemonitord.

Het nieuwe activeringsscherm van MijnOverheid heeft, in combinatie met de herinneringspop-ups, gezorgd voor een aanzienlijk hoger aantal geverifieerde e-mailadressen bij nieuwe gebruikers.

Ingezet wordt op een actieve betrokkenheid van burgers en bedrijven bij de vraagstukken waar de digitale overheid mee zit. Daarom worden burgers en ondernemers actief geconsulteerd met gebruikmaking van focusgroepen.

Met «actief betrokken» wordt bedoeld dat wij actief gebruikers benaderen voor input bij de ontwikkeling en ze gericht de mogelijkheid geven te reageren op onze dienstverlening.

30

Hoeveel huizen staan er nog «onder water», in absolute aantallen?

Antwoord:

Het aandeel huiseigenaren met een waarde van de woning lager dan de hypotheekschuld daalt sterk. Dit aandeel daalde van 35% (ongeveer 1,29 miljoen) van de huiseigenaren in 2013 naar 6% (ongeveer 210.000) in het tweede kwartaal van 2018 (Overzicht Financiële Stabiliteit najaar 2018, De Nederlansche Bank).

Het is niet mogelijk om een uitsplitsing per inkomensgroep te geven. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in 2014 geconcludeerd dat het onder water staan van hypotheken niet samenhangt met het bruto huishoudensinkomen. Lage, midden en hoge inkomens kenden nagenoeg vergelijkbare potentiële restschulden. Leeftijd is wel een onderscheidend kenmerk. Onderwaterhypotheken kwamen veel meer voor bij jongere eigenaar-bewoners dan bij oudere eigenaar-bewoners. Jongere huishoudens hebben vaker vlak voor de crisis een woning gekocht, ouderen hebben waardeontwikkeling doorgemaakt en afgelost.

31

Hoeveel bouwvergunningen zijn er afgegeven in 2017? Hoeveel zijn er afgegeven in 2018, tot nu toe? Wat is de verwachting hoeveel er nog afgegeven worden? Wat is de verwachting voor het aantal vergunningen dat in 2019 worden afgegeven?

Antwoord:

In 2017 zijn er 53.600 vergunningen afgegeven voor nieuw te bouwen woningen. In het huidige jaar is het aantal vergunde woningen opgelopen tot 37.000 voor de maanden tot en met juli 2018. De verwachting voor heel 2018 ligt tussen de 65.000 en 70.000 op basis van het aantal afgegeven bouwvergunningen in het afgelopen jaar. In de rapportage «Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2018» verwacht het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat het aantal vergunde woningen voor 2018 tot aan 2023 jaarlijks 80.000 bedraagt.

32

Wat is het juridisch kader voor de huurprijsontwikkeling in de gereguleerde sector als er geen sociaal huurakkoord wordt gesloten?

Antwoord:

Het vorige sociaal huurakkoord is in de wetgeving opgenomen:

  • maximale huursomstijging per kalenderjaar voor woningcorporaties is inflatie + 1 procentpunt, inclusief huurharmonisatie (huurverhoging bij huurderswisseling);

  • maximale huurverhoging per woning is inflatie + 2,5 procentpunt;

  • (niet in het sociaal huurakkoord, maar wel in de wet opgenomen:) voor hogere inkomens (hoger dan de toewijzingsgrens voor woningen van woningcorporaties, nu ca. € 41.000) is de maximale huurverhoging inflatie + 4 procentpunt (m.u.v. huishoudens van vier of meer personen en huishoudens met een of meer AOW-gerechtigden).

De huidige wet- en regelgeving blijft gelden totdat die is aangepast, al dan niet aan de hand van een nieuw sociaal huurakkoord.

33

Hoeveel woningen zijn er de afgelopen 4 jaar, per jaar opgeleverd?

Antwoord:

In onderstaande tabel zijn het aantal gerealiseerde nieuwbouwwoningen per jaar vanaf 2014 weergegeven. Voor het jaar 2018 is het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen tot en met augustus bekend, namelijk 36.816. Dit wordt uiteraard nog meer.

Jaar

Aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen

2014

45.170

2015

48.381

2016

54.849

2017

62.883

34

Hoe is de migratie geweest van koopwoningen, sociale huurwoningen, middenhuurwoningen en dure huurwoningen, inclusief nieuwbouw en sloop, in 2016 en 2017?

Antwoord:

In 2016 was de mutatie van de woningvoorraad als volgt. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onderscheidt in de huursector alleen corporatie-woningen van huurwoningen van particuliere verhuurders. Het onderscheid tussen sociale, midden- en dure huur kan daarom niet gemaakt worden.

Mutaties 2016 (x 1.000)

Koop

Particuliere huur

Corporaties

Stand 1-1-2016

4.297

994

2.253

Nieuwbouw

29

13

10

Sloop

–1

–2

–6

Overige toevoeging/onttrekking

3

–2

–0

Van/naar koop

17

–7

Van/naar particuliere huur

–17

–1

Van corporaties

7

1

Van / naar onbekend

2

4

–1

Totaal mutaties 2016

22

30

–4

Stand 1-1-2017

4.319

1.025

2.249

Bron: CBS

Voor 2017 zijn de onderverdelingen naar eigendomscategorieën nog niet bekend. Wel zijn er totalen voor nieuwbouw, sloop en overige toevoegingen/onttrekkingen beschikbaar:

Ontwikkeling woningvoorraad (x 1.000)

Stand 1-1-2017

7.686

Nieuwbouw

63

Sloop

–13

Overige toevoeging / onttrekking

4

Administratieve correcties

0

Stand 1-1-2018

7.741

Bron: CBS

35

Hoeveel projecten zijn geholpen door de drie verschillende Expertteams? Hoeveel meer projecten zijn er door het Expertteam Versnellen geholpen, nu deze meer aanbodgestuurd zouden gaan werken?

Antwoord:

Sinds dit voorjaar is het nieuwe Expertteam Woningbouw actief. In dit team is de expertise van de expertteams Versnellen, Transformatie en Eigenbouw, alsmede de Juridische Expertpool Planschade (JEP) geïncorporeerd. Binnenkort ontvangt uw Kamer de eindrapportage van de expertteams Transformatie en Eigenbouw, zoals eerder toegezegd. Het nieuwe Expertteam Woningbouw borduurt voort op de reeds bestaande, succesvolle aanpak van zijn voorgangers en richt zich op vraagstukken van medeoverheden en marktpartijen rondom de versnelling van concrete bouwlocaties en gebiedsontwikkeling. Inzet van het expertteam kan zowel op aanvraag als proactief, naar aanleiding van signalen via bijvoorbeeld de regiogesprekken met de meest gespannen regio’s. In het voorjaar van 2019, wanneer het nieuwe Expertteam Woningbouw een jaar actief is, ontvangt u een voortgangsrapportage over de activiteiten.

36

Wat is de verdeling van het aantal koopwoningen, sociale huurwoningen, middenhuurwoningen en dure huurwoningen in Nederland?

Antwoord:

Op basis van het Woononderzoek Nederland (WoON) 2015 (datum 1-1-2014) is de verdeling van de Nederlandse woningvoorraad als volgt. Daarbij is ervan uit gegaan dat huurwoningen met een huurprijs van meer dan € 950 tot het dure segment behoren. In april 2019 komt het WoON 2018 beschikbaar.

Segment

Aantal

(x 1.000, datum 1-1-2014)

Percentage

(datum 1-1-2014)

Gereguleerde huur (<710)

2.481

34%

Middensegment (710–950)

372

5%

Dure huursegment (> 950)

98

1%

Koopwoning

4.328

59%

Totaal

7.278

100%

(onbekend)

380

 

Eindtotaal

7.658

 

Bron: WoON2015

37

Wat zullen de inkomsten van de vennootschapsbelasting zijn die betaald wordt door woningcorporaties? Kunt u dat per jaar uitsplitsen tot 2021?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 158.

38

Kunt u een overzicht geven van de totale belastingdruk voor woningcorporaties, dus inclusief de vennootschapsbelasting, verhuurderheffing, btw-verhoging en ATAD? Kunt u dit uitsplitsen per jaar tot 2025?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 158.

39

Is het juist dat corporaties die weinig winst maken relatief meer geraakt worden door de renteaftrekbeperking zoals volgt uit ATAD? Is dat ook de bedoeling van de regering?

Antwoord:

De stelling is op voorhand niet eenduidig te beantwoorden. Het is afhankelijk van feiten en omstandigheden waarin de individuele belastingplichtige zich bevindt. Corporaties die weinig winst uit reguliere verhuur maken (zogeheten «EBITDA») kunnen minder saldo aan renten ten laste van de winst brengen. Het wetsvoorstel Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking biedt wel de mogelijkheid om het niet aftrekbaar saldo aan renten onbeperkt voor te wentelen.

40

Kunt u uitleggen hoe het kan dat woningcorporaties die hun derivatenportefeuille hebben afgekocht hierdoor harder geraakt worden door ATAD, omdat de afschrijving op deze afkoop meetelt als betaalde rente? Hoeveel woningcorporaties worden hierdoor geraakt?

Antwoord:

Het is niet bekend hoeveel corporaties dit momenteel betreft. Bij afkoop van derivaten (renteswaps) wordt de contante waarde van het renteverschil tussen derivaatrente en (lagere) marktrente ineens of in delen (de afkoop) betaald. Deze betaling wordt – terecht – gezien als betaalde rente, omdat toekomstige rentebetalingen naar voren worden gehaald. Tegenover de extra rentelasten nu (met een mogelijk sterker ATAD 1-effect) staan dus lagere rentelasten (met een mogelijk lager ATAD 1-effect) in de toekomst. Het wetsvoorstel Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking biedt daarnaast de mogelijkheid om het niet aftrekbaar saldo aan renten onbeperkt voor te wentelen.

41

Hoeveel overdrachtsbelasting betalen woningcorporaties per jaar? Wat is de raming voor 2019?

Antwoord:

Op grond van de aankopen van woningen e.a. (€ 554 mln. met 2% overdrachtsbelasting (OVB)) en van grond (€ 106 mln. met 6% OVB) in 2017 kan de OVB worden geraamd op ca. € 17 mln. Voor 2019 is geen betrouwbare raming te geven, maar de orde van grootte zal naar verwachting vergelijkbaar zijn met die van 2017.

42

Kunt u schematisch laten zien hoe de belastingdruk is bij woningcorporaties in vergelijking tot de belastingdruk van private en institutionele vastgoedbeleggers?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 158.

43

Hoeveel bouwvakkers werken momenteel als zzp’ers in de bouw?

Antwoord:

In 2018 werken er 197.000 ZZP-ers in de bouw (bron: Centraal Bureau voor de Statistiek)

44

Wat doet de regering eraan om meer vaklieden en bouwvakkers aan het werk te krijgen om de bouw vlot te trekken?

Antwoord:

In het kader van de bouwagenda werkt het kabinet samen met de sector en andere partijen zoals het onderwijs (MBO-Raad, Vereniging van Hogescholen en de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs, Bedrijfsleven) om meer mensen naar de bouwsector te krijgen.

Daarnaast is belangrijk dat de bouwsector via innovatie en standaardisering productiviteitsstijging bewerkstelligt. Daarom zet het kabinet in op innovatie in de renovatieketen en digitalisering in de bouw.

45

Hoeveel banen in de bouw zijn er bijgekomen in 2019? En wat is de verwachting voor 2019? Om wat voor soort banen gaat het?

Antwoord:

Het aantal banen is in 2018 met 6.000 toegenomen. Het betreft vooral werknemers. Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Voor 2019 verwacht het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid een groei van 2.5%, wat in aantallen neerkomt op ongeveer 12.000 banen.

46

Wat is de actuele stand rondom het aardgasvrij maken van wijken? Hoeveel geld is er inmiddels hiervoor uitgegeven en hoeveel budget is er nog?

Antwoord:

Voor het starten van proeftuinen om bestaande wijken aardgasvrij te maken is vanuit de Klimaatenveloppe in 2018 € 85 mln. beschikbaar. In 2019 is nog eens € 40 mln. beschikbaar. Op 1 oktober 2018 heb ik 27 wijken geselecteerd die in aanmerking komen voor een bijdrage aan een proeftuin (bijlage bij Kamerstukken II 2018–2019, 32 847, nr. 429). Met een rijksbijdrage aan deze 27 proeftuinen zullen de beschikbare budgetten uit de Klimaatenveloppe voor 2018 en 2019 zijn toegekend.

47

Wat is de gemiddelde verhuurprijs van sociale huurwoningen van corporaties? Wat is de gemiddelde verhuurprijs van sociale huurwoningen van corporaties per woningmarktregio?

Antwoord:

Deze informatie is op het niveau van woningmarktregio’s niet beschikbaar. In onderstaande tabel vindt u de meest recente informatie over de regionale verdeling van huurprijzen van corporaties. Het betreft de gemiddelde huur per gereguleerde corporatiewoning per 1 juli 2017, ontleend aan de huurenquête 2017.

 

2017

Groningen

€ 495

Friesland

€ 475

Drenthe

€ 508

Overijssel

€ 514

Flevoland

€ 568

Gelderland

€ 527

Utrecht

€ 531

Noord-Holland

€ 514

Zuid-Holland

€ 520

Zeeland

€ 517

Noord-Brabant

€ 519

Limburg

€ 515

Amsterdam

€ 496

Den Haag

€ 525

Rotterdam

€ 510

Utrecht

€ 519

Totaal

€ 518

48

Wat is de gemiddelde nieuwbouwprijs van sociale huurwoningen van corporaties? Wat is de gemiddelde nieuwbouwprijs van sociale huurwoningen van corporaties per woningmarktregio?

Antwoord:

De stichtingskosten bedragen in 2018 gemiddeld € 166.000 per woning inclusief BTW, volgens de benchmark Watkostdebouwvaneenhuurwoning, (Staat van de Volkshuisvesting 2018). De stichtingskosten per woningmarktregio kunnen niet worden bepaald met deze benchmark. Uit de vorige benchmark bleek dat de grondkostencomponent per regio beperkte verschillen kende. De overige onderdelen van de stichtingskosten (bouwkosten en bijkomende kosten) hangen af van de samenstelling van de productie (eengezins- of meergezinswoning) en de spanning op de regionale bouwmarkt (Staat van de volkshuisvesting 2017).

49

Wat is de gemiddelde bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs (met huurtoeslag) van sociale huurwoningen van corporaties? Wat is de gemiddelde bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs (met huurtoeslag) van sociale huurwoningen van corporaties per woningmarktregio?

Antwoord:

In onderstaande tabel staan de gemiddelde huur en de gemiddelde huurtoeslag van huurtoeslagontvangers in sociale huurwoningen van corporaties. Hierbij is gebruik gemaakt van cijfers uit het Woononderzoek Nederland (WoON) 2015, dat de stand per 1-1-2015 weergeeft. Nieuwe cijfers zijn komend voorjaar beschikbaar met de publicatie van het WoON 2018.

 

Gemiddelde maandhuur huurtoeslagontvangers

Gemiddelde huurtoeslag per maand

Amersfoort/Veluwe

€ 555

€ 168

Arnhem/Nijmegen

€ 505

€ 170

Drechtsteden

€ 525

€ 191

Food Valley

€ 513

€ 165

Friesland

€ 472

€ 171

Groningen/Drenthe

€ 481

€ 141

Holland-Rijnland

€ 502

€ 173

Limburg

€ 510

€ 169

MRA

€ 514

€ 167

MRE

€ 515

€ 180

MRZH

€ 508

€ 170

NO Brabant

€ 520

€ 181

Noord-Holland Noord

€ 501

€ 175

Twente/Achterhoek

€ 505

€ 161

U16

€ 532

€ 178

WM Brabant

€ 520

€ 175

Woongaard

€ 526

€ 177

Zeeland

€ 510

€ 180

Zwolle/Stedendriehoek

€ 518

€ 173

Nederland

€ 510

€ 169

50

Welke instrumenten hebben lagere overheden om structurele milieucriminaliteit door bedrijven aan te pakken?

Antwoord:

Om te komen tot eenduidige interventies bij bevindingen van overtredingen van het omgevingsrecht is in 2014 de Landelijke handhavingsstrategie vastgesteld. De strategie bevat een duidelijke visie op handhaven en een uitgeschreven en geïnstrumenteerde aanpak. Uitgangspunt is dat bestuur en Openbaar Ministerie (OM), elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid, hun handelen afzonderlijk en in combinatie richten op de naleving van wet- en regelgeving. De instrumenten en bevoegdheden zijn in de Landelijke handhavingsstrategie samengebracht in de zogenaamde interventiematrix (zie onderstaand). Milieucriminaliteit valt in deze matrix in de zwaarste categorie. In die situaties kan een combinatie van instrumenten uit het strafrecht en bestuursrecht worden toegepast. Werken volgens de Landelijke handhavingsstrategie bevordert het onderling afgestemd en effectief handelen van alle instanties die een rol hebben in de handhaving van het omgevingsrecht. De Landelijke handhavingsstrategie is in 2014 vastgesteld door het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het OM. Dit samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Unie van Waterschappen (UvW), het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM), de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW), de Politie en de vereniging van omgevingsdiensten (OmgevingsdienstNL).

Interventiematrix

Interventiematrix

51

Welke budgetten zijn er beschikbaar (geweest) voor de Omgevingsdiensten, in de jaren 2014, 2015, 2016, 2017 en 2018?

Antwoord:

De financiering van de Omgevingsdiensten vindt plaats op grond van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen en geschiedt door de eigenaren die deelnemen, zijnde de betreffende gemeenten en de provincies. Vanuit het Rijk worden geen structurele middelen verstrekt aan de omgevingsdiensten. In 2012 is ten behoeve van de opstart van de omgevingsdiensten eenmalig € 25 mln. verdeeld via het Gemeentefonds en het Provinciefonds. In de jaren 2014 tot en met 2018 zijn er op incidentele basis subsidies verstrekt aan omgevingsdiensten die verband houden met het beheer van het Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) stelsel. Deze subsidies zijn jaarlijks variërend in orde van grootte tot een maximum totaalbedrag van € 0,3 mln. verstrekt.

52

Hoeveel fte is er binnen de Omgevingsdiensten beschikbaar voor toezicht op de naleving van voorschriften en regels in de veehouderij, en andere milieutaken, als bodemsanering?

Antwoord:

Het aantal medewerkers van Omgevingsdiensten dat betrokken is bij de naleving van de milieuregelgeving, waarvan de uitvoering aan deze diensten is overgedragen, is circa 1.400.

53

Heeft u signalen opgevangen dat er onvoldoende capaciteit beschikbaar zou zijn bij de Omgevingsdiensten om vergunningen te verlenen, toe te zien op naleving van voorschriften en regels, en andere milieutaken, als bodemsanering?

Antwoord:

Hoewel geen expliciet signaal is opgevangen dat Omgevingsdiensten over onvoldoende capaciteit beschikken, is wel bekend dat sommige Omgevingsdiensten op de arbeidsmarkt problemen ondervinden met het vinden van voldoende goed opgeleid personeel. Verschillende Omgevingsdiensten hebben daarom inmiddels hun krachten gebundeld en zijn gestart met opleidingsprogramma’s voor jongprofessionals. Aan de jongprofessionals wordt vervolgens de gelegenheid geboden binnen de organisatie door te stromen.

54

Heeft dit andere signalen opgeleverd, als te hoge werkdruk?

Antwoord:

Nee. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) gaat er van uit dat het management van de Omgevingsdiensten serieus omgaat met signalen als die zich voordoen.

55

Wat is het verloop onder het personeel, over de afgelopen jaren?

Antwoord:

Er zijn geen signalen die wijzen in de richting van een significant afwijkende mobiliteit van medewerkers van Omgevingsdiensten in vergelijk met andere onderdelen van de overheid.

56

Hoe wordt er op toegezien dat het kennisniveau bij de omgevingsdiensten op peil blijft?

Antwoord:

Het kennisniveau is gekoppeld aan een set kwaliteitscriteria die conform de Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH)-wetgeving zijn opgenomen in provinciale – en gemeentelijk verordeningen. Daarin staat onder andere beschreven aan welk opleidingsniveau moet worden voldaan voor het uitvoeren van een bepaalde taak. Naar de kwaliteit van uitvoering van de VTH-taken (de wettelijk verplichte basistaken en de niet-basistaken) wordt tweejaarlijks onderzoek uitgevoerd.

In het meest recente onderzoek, wat in 2017 aan de Kamer is gezonden, wordt het volgende geconcludeerd (Bijlage bij kamerstuk II 2016–2017 33 872, nr. E):

«Provincies dragen zorg voor een goede kwaliteit van uitvoering van de niet-basistaken, door ook voor deze taken – naast de basistaken – in een verordening regels over de kwaliteit te stellen. Hiermee wordt invulling gegeven aan het zorgplichtartikel 5.5 van de Wabo. De wijze waarop gemeenten invulling geven aan de zorgplicht is nog niet geheel uitgekristalliseerd. Wel zijn gemeenten bewust met kwaliteit bezig en geven ze aan binnen afzienbare tijd de zorgplicht nader te concretiseren».

Bij het onderzoek van 2019 kan worden vastgesteld of de zorgplicht m.b.t. de kwaliteit van uitvoering van de niet-basistaken – naast de basistaken – voldoende is geborgd.

57

Hoeveel mensen met een arbeidsbeperking hebben een arbeidsovereenkomst bij de rijksoverheid? Hoeveel hiervan hebben een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd?

Antwoord:

Eind eerste kwartaal 2018 hebben 843 mensen met een arbeidsbeperking een arbeidsovereenkomst bij de rijksoverheid. Dit zijn 888 banen van 25,5 uur per week. Een baan in de zin van de banenafspraak is 25,5 uur per week. Het verschil tussen 843 personen en 888 banen is gelegen in het aantal uren dat men meer/minder werkt.

Van deze 843 personen hebben 320 personen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (38,0%). Daarnaast hebben 89 personen (11%) een proeftijdaanstelling, die bij geschiktheid na 2 jaar wordt omgezet in een vaste aanstelling.

De overige personen hebben een tijdelijke aanstelling (44%), een stage-overeenkomst (2%) of de contractvorm is onbekend (6%).

58

Wat wordt precies bedoeld met «Effectiviteit staat daarbij voorop, niet de departementale grenzen»? In welke gevallen geldt dit uitgangspunt?

Antwoord:

De overheid ziet zich gesteld voor steeds complexere en andersoortige problemen in een snel veranderde samenleving. Technologische en internationale ontwikkelingen doen zich in een rap tempo voor. Het aantal belanghebbenden in verschillende rollen neemt toe. Sommige verantwoordelijkheden zijn gedecentraliseerd en burgerinitiatieven zijn in opkomst. Dit vraagt om een overheid die niet vanuit de organisatiestructuur, maar vanuit de maatschappelijke opgave samen met burgers en bedrijven problemen tegemoet treedt. Maatschappelijke opgaven raken steeds vaker beleidsterreinen van meerdere departementen. Migratie, digitalisering en de energietransitie zijn daar voorbeelden van. Om effectief te zijn, is dan een integrale en departement overstijgende aanpak nodig.

59

Voor wie is het aanbod van de RijksAcademie voor Digitalisering en Informatisering Overheid (RADIO) precies bedoeld? Wat is het verschil tussen beleidsambtenaren en «doelgroep beleid»?

Antwoord:

Het aanbod van de RijksAcademie voor Digitalisering en Informatisering Overheid (RADIO) is in eerste instantie bedoeld voor beleidsambtenaren die werkzaam zijn in de beleidskernen van departementen, bij uitvoering- en toezichtsorganisaties. De organisatie RADIO is vanaf eind 2017 in opbouw en is gestart met generieke basisopleidingen die als maatwerkaanbod aan de kerndepartementen worden gegeven. RADIO ontwikkelt momenteel een vervolgaanbod dat ook toegankelijk wordt voor andere doelgroepen (projectleiders, bedrijfsvoering, uitvoering, toezicht). In een later stadium wordt beoogd het aanbod te verbreden naar de andere overheden; gemeenten, provincies en waterschappen. Er is geen verschil tussen «beleidsambtenaren» en «ambtenaren in de doelgroep beleid».

60

Wat wordt bedoeld met «We verbeteren de samenwerking en het versterken rol van de medewerker in de informatiehuishouding»?

Antwoord:

Het Rijksbrede programma Rijk aan Informatie kent diverse projecten die veelal hun oorsprong vinden in de rapportages van de Erfgoedinspectie. Denk aan de bevindingen op het gebied van webarchivering, emailarchivering en hoe je informatie die onder een vernietigingstermijn valt ook daadwerkelijk digitaal kunt vernietigen. De projecten zijn te allen tijde gericht op de verbetering van de Rijksbrede informatiehuishouding. In die projecten wordt steeds zichtbaar dat alhoewel zaken in toenemende mate met ICT beter kunnen worden aangepakt de rol van de medewerker ook van belang is. Uit de projecten en onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat er behoefte bij medewerkers is om meer te weten hoe op de juiste wijze met informatiehuishouding moet worden omgaan. Daarom bereidt het programma Rijk aan Informatie concrete producten voor die de medewerker moeten helpen om beter met informatiehuishouding om te gaan.

61

Wat wordt bedoeld met «Steeds meer springt in het oog dat de bedrijfsvoering op afstand van het primaire proces is geplaatst»? Is het doel van shared service organisaties niet, dat de bedrijfsvoering op afstand van het primaire proces wordt geplaatst?

Antwoord:

Met de vorming van Shared Service Organisaties (SSO's) is efficiëntere en kwalitatief betere dienstverlening door standaardisatie en bundeling van taken en expertise beoogd. Hierop zijn ook resultaten geboekt. Het op afstand plaatsen van de bedrijfsvoering heeft wel tot gevolg dat de opdrachtgevende departementen minder zicht hebben op de inspanningen die hiertoe vanuit de SSO’s worden geleverd. Een optimale ondersteuning van de primaire processen van de rijksoverheid vraagt om een goede verbinding tussen bedrijfsvoering en de opdrachtgevers, zowel op operationeel als op bestuurlijk niveau. Een mogelijkheid om dit te realiseren is het instellen integrale klantteams. Voorts is het van belang om in gezamenlijkheid tussen opdrachtgevers en SSO’s continu het gewenste kwaliteitsniveau vast te stellen en te werken aan stabiliteit via meerjarige tarief- en volumeafspraken.

62

Wat wordt bedoeld met «Dit heeft consequenties voor de ervaren kwaliteit van dienstverlening»? Wordt hiermee bedoeld dat de kwaliteit vooruitgaat? Of dat men de indruk heeft dat de kwaliteit vooruitgaat?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 61.

63

Hoeveel ambtenaren hebben tot nu toe gebruik gemaakt van de RijksAcademie voor Digitalisering en Informatisering Overheid (RADIO)? Hoeveel zullen hier nog gebruik van kunnen maken komende jaren?

Antwoord:

Tot op heden heeft de RijksAcademie voor Digitalisering en Informatisering Overheid (RADIO) in 2018 150 deelnemers aan 9 cursussen. Drie departementen namen deel aan de pilotfase van de basiscursus. De pilotfase is succesvol afgerond; de verbeterde basiscursus wordt uitgerold over de andere ministeries. Het aantal deelnemers zal in 2018 en 2019 zodoende verder oplopen door deelname aan nieuwe sessies en modules.

Daarnaast zal een deel van de gegeven modules worden omgezet in een digitaal aanbod (video-registraties en e-learning); die zijn door alle ambtenaren binnen het Rijk en bij de andere overheden te volgen. Tevens worden drie webinars uitgezonden, waarop alle ambtenaren binnen het Rijk kunnen inschrijven. Het cursusaanbod zal de komende jaren zowel klassikaal als digitaal verder worden ontwikkeld. RADIO beoogt alle ambtenaren met haar aanbod te bereiken.

64

Wat wordt bedoeld met «We werken aan meer voorspelbare en transparante tarieven en integrale dienstverlening in klantnabijheid»?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 61.

65

Hoeveel woningen met een middenhuur zijn gerealiseerd in 2017 en 2018? En wat zijn de verwachtingen voor 2019?

Antwoord:

De beschikbare cijfers gaan over het aantal woningen dat is toegevoegd aan de particuliere huursector. Cijfers over het aantal gerealiseerde middenhuurwoningen zijn niet beschikbaar. Het aantal nieuwbouwwoningen is gespecificeerd naar woningtype (eengezins- en meergezinswoning) en naar eigendom (Koop, huur). Voor het jaar 2016 is via het Centraal Bureau voor de Statistiek (Basisregistraties Adressen en Gebouwen, BAG) deze onderverdelingen beschikbaar, maar voor recentere jaren nog niet. In 2016 zijn in totaal 13.325 nieuwbouwwoningen aan de particuliere huursector toegevoegd. We verwachten dat dit aandeel van nieuw gerealiseerde huurwoningen voor de jaren erna eenzelfde omvang zal behouden of verder groeit.

66

Wat wordt er in 2019 in totaal (extra) geïnvesteerd door het Rijk om de bouw van a. sociale huurwoningen b. middeldure huurwoningen en c. koopwoningen te stimuleren?

Antwoord:

In het licht van de oplopende fiscale lasten voor woningcorporaties en de uitdagingen op de woningmarkt, heeft het kabinet in de begroting van 2019 een structurele verlaging van de verhuurderheffing van € 100 mln. per jaar voorgesteld. Deze tariefsverlaging resulteert in een vergroting van de investeringscapaciteit van woningcorporaties met € 2 tot 3 mld. Dat geeft de sector meer ruimte om de komende jaren bij te dragen aan de woningmarktambities van dit kabinet.

Ook heb ik heb in totaal € 38 mln. beschikbaar gesteld om woningbouw op binnenstedelijke locaties in gebieden met een gespannen woningmarkt te stimuleren. Woningbouw komt nu vaak traag op gang op deze locaties, bijvoorbeeld omdat investeringen in de voorfase moeilijk financierbaar zijn. De inzet van de middelen heeft tot doel om de ontwikkeling van transformatielocaties te versnellen. Aan het eind van het jaar wordt u hier nader over geïnformeerd.

67

Hoeveel woningen staan momenteel «onder water», en hoe is deze ontwikkeling geweest sinds 2014? Kunt u dit uitsplitsten per inkomensgroep en per jaar.

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 30.

68

Hoeveel is er in 2018 binnengekomen aan verhuurderheffing en hoeveel wordt er in 2019 en verder aan inkomsten uit de verhuurderheffing verwacht?

Antwoord:

De vermoedelijke opbrengst in 2018 aan verhuurderheffing is € 1.714 mln. In 2019 wordt een opbrengst van € 1.720 mln. verwacht. Voor de jaren na 2019 is geen raming bekend, maar zal de opbrengst van de verhuurderheffing naar huidige inzichten volledig afhankelijk zijn van endogene factoren zoals een verandering in de WOZ-waarde en het aantal woningen dat onder de verhuurderheffing valt.

69

Is de 100 miljoen euro uit het regeerakkoord voor verduurzaming een korting op het totaal van de verhuurderheffing? Of is dit een vorm van subsidie in de verhuurderheffing die geen gevolg heeft voor de totale opbrengst van de heffing?

Antwoord:

De heffingsvermindering voor verduurzaming zal leiden tot een lagere opbrengst van de verhuurderheffing. Net als voor de bestaande heffingsverminderingen in de verhuurderheffing geldt dat verhuurders die de heffing betalen, aanvragen kunnen indienen in het kader van verduurzaming. Indien een aanvraag definitief goedgekeurd is, kunnen de verhuurders de verkregen heffingsvermindering aftrekken van het te betalen heffingsbedrag. Het tarief van de verhuurderheffing wordt niet verhoogd ter financiering van deze heffingsvermindering.

70

Is er sprake van 200 miljoen euro korting op de verhuurderheffing zoals de heer Buma uitsprak tijdens de algemene beschouwingen, of 100 miljoen zoals in de begroting staat?

Antwoord:

In totaal is er sprake van € 204 mln. aan structurele korting op de verhuurderheffing. Ten eerste wordt als uitwerking van het regeerakkoord een heffingsvermindering voor de verduurzamingsopgave geïntroduceerd voor een bedrag oplopend naar structureel € 104 mln. vanaf 2022. Daar staat geen stijging van het heffingstarief tegenover. Ten tweede is er, zoals aangekondigd in de Miljoenennota 2019, via een generieke daling van het tarief sprake van een structurele verlaging van de opbrengst van € 100 mln. Deze verlaging wordt vormgegeven middels een generieke verlaging van het heffingstarief met 0,03%-punt.

71

Hoe verhoudt de 100 miljoen korting op de verhuurderheffing zich tot de zinnen in de Miljoenennota waaruit blijkt dat de opbrengsten van de verhuurderheffing sowieso stijgen? In hoeverre is de 100 miljoen korting dan een daadwerkelijke korting, of een rekentruc?

Antwoord:

De verwachte opbrengst van de verhuurderheffing is in 2019 € 6 mln. hoger dan 2018. Deze stijging wordt veroorzaakt vanwege endogene factoren zoals een verandering in de WOZ-waarde en het aantal woningen dat onder de verhuurderheffing valt (+ € 132 mln.). Daartegenover staat een daling van € 126 mln. vanwege beleidsmaatregelen in 2019 (€ 100 mln. generieke verlaging + € 26 mln. eerste jaar heffingsvermindering verduurzaming). Zonder de beleidsmaatregelen zou de verwachte opbrengst in 2019 dus € 132 mln. hoger liggen in plaats van € 6 mln.

72

Kunt u aan de hand van berekeningen uitleggen waarom een korting van 100 miljoen op de verhuurderheffing een investeringscapaciteit van 3 miljard geeft?

Antwoord:

Het effect van een verlaging van de verhuurderheffing op de investeringscapaciteit hangt af van de specifieke omstandigheden van de corporatie en de specifieke kenmerken van de investering. In zijn algemeenheid zal het effect, door het structurele karakter van de verlaging, liggen tussen de 20 en 30 keer de verlaging. Hieronder zal ik in een voorbeeldberekening aangeven, hoe dit effect berekend kan worden.

De investeringsruimte van woningcorporaties wordt grotendeels bepaald door de financiële eisen die de toezichthouder en de borgsteller stellen. Voor de meeste corporaties is de zogeheten LTV (loan-to-value) de ratio die een grens stelt aan hun investeringscapaciteit. Voor de DAEB-tak van corporaties mag de LTV niet hoger zijn dan 75%.

De «value» uit de loan-to-value is de bedrijfswaarde. De bedrijfswaarde wordt bepaald uit de kasstromen van de woning tot aan het einde van de levensduur (zoals huren, onderhoudskosten en verhuurderheffing, en eventueel een restwaarde). Een structurele verlaging van de verhuurdersheffing heeft dan ook een positief effect op de bedrijfswaarde van woningcorporaties. Een structurele verlaging van de verhuurderheffing met € 100 mln. heeft op sectorniveau een effect op de bedrijfswaarde van circa € 1,8 mrd. (factor x18) door de doorwerking tot aan het einde van de levensduur van het bezit. Dit waarde-effect geeft extra leenruimte voor corporaties.

Hoeveel extra geleend kan worden hangt af van de investering. Hoe meer nieuwe inkomsten gegenereerd worden, hoe meer geleend kan worden. Afhankelijk van de rentabiliteit van de investeringen kan dit leiden tot een (eenmalige) extra investeringscapaciteit van € 2 tot € 3 mrd. bij een structurele korting van € 100 mln. per jaar.

Het onderstaande rekenvoorbeeld laat zien hoe bovengenoemd mechanisme in de praktijk werkt. In de werkelijkheid kan de specifieke uitwerking per corporatie en soort investering verschillen. De uitgangspunten voor de berekeningen:

De corporatie zit nu al aan het maximum met zijn LTV, de LTV is gelijk aan 75% (L/V=0,75)

De corporatie krijgt een structurele verlaging van de verhuurderheffing van ΔVH. Het waarde-effect hiervan is te berekenen door de factor van de bedrijfswaarde (x18) te vermenigvuldigen met de verandering van de verhuurderheffing voor de betreffende corporatie oftewel: 18*ΔVH.

De extra ruimte zet de corporatie maximaal in en wel voor nieuwbouwinvesteringen. De verandering van investeringen wordt aangeduid met ΔI. De bedrijfswaarde van een dergelijke investering ligt door de sociale huur lager dan de investering zelf. Op basis van de parameters die zijn gebruikt voor het bepalen van de IBW 2018, is de bedrijfswaarde 45% van de investering, dus 0,45*ΔI.

Deze maatregelen leiden tot een nieuwe omvang van de leningportefeuille van L’ en een nieuwe bedrijfswaarde van de vastgoedportefeuille van V’. Hierbij geldt L’= L + ΔI en V’= V + 1,8 miljard + 0,45 ΔI. Ook geldt weer L’/V/ = 0,75. Deze combinatie van vergelijkingen is eenvoudig op te lossen en leidt tot ΔI = 20,2 *ΔVH.

Het effect van een structurele verlaging van de verhuurderheffing met 100 miljoen leidt in dit geval dus tot ruimte voor investeringen ter hoogte van 20,2 x 100 miljoen, oftewel 2,02 miljard euro.

73

Hoeveel extra sociale huurwoningen met een huurprijs tot de aftoppingsgrenzen kunnen gebouwd worden van 100 miljoen euro?

Antwoord:

Indien het een structurele objectgebonden kasstroom betreft, (zoals huurinkomsten, onderhoudskosten of verhuurderheffing) dan is hiermee een investering van circa € 2 mld. mogelijk, dit komt overeen met 11.765 woningen. Zie ook het antwoord op vraag 72.

74

In hoeverre komt de 100 miljoen korting uit de begroting ten goede aan de extra belasting Anti-Tax Avoidance Directiv (ATAD)?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 156.

75

Waarom wordt in de begroting 2019 gesproken over 100 miljoen voor verduurzaming als in de memorie van toelichting van de Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (35 030) staat dat het over 26 miljoen gaat? Hoe is dat verschil te verklaren?

Antwoord:

In het regeerakkoord staat een oplopende heffingsvermindering van € 25 mln. in 2019 met stappen van € 25 mln. tot € 100 mln. structureel van 2022. Door prijsindexatie is de reeks verhoogd, naar € 26 mln. in 2019 tot € 104 mln. structureel vanaf 2022. De € 100 mln. (door prijsindexatie € 104 mln.) is dus het budget wat jaarlijks structureel beschikbaar is vanaf 2022. Voor het jaar 2019 gaat het over € 26 mln., als eerste stap van de oplopende reeks.

76

Wat zijn de meerjarig (tot 2021) geraamde inkomsten voor de Vennootschapsbelasting die betaald wordt door woningcorporaties?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 158.

77

Wat is de achtergrond van de structurele bijdrage van het Ministerie van OCW aan de stelselkosten eID? Waar is deze bijdrage terug te vinden in de begroting van het Ministerie van OCW?

Antwoord:

Over de structurele beheerkosten van het eID stelsel is afgesproken dat deze door de betrokken departementen worden gedragen. Hiervoor hebben de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Financiën (FIN), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie en Veiligheid (JenV) vorig jaar allen € 2 mln. overgeheveld naar de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). BZK draagt zelf ook € 2 mln. bij. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is het laatste departement dat nog een bijdrage moest leveren.

De bijdrage aan de stelselkosten eID maakt onderdeel uit van de mutaties «overboeking met andere departementen» op het centraal apparaatsartikel 95 (blz. 155) van het Ministerie van OCW.

78

Waarom is deze bijdrage eID OCW veranderd? Hoe verhoudt deze zich tot de bijdrage van de andere ministeries? Wat is de top drie in bijdragen van derden(zoals OCW) en hoeveel dragen die eID bij aan de stelselkosten eID?

Antwoord:

De bijdrage van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is niet veranderd en gelijk aan de bijdrage van de andere betrokken departementen; namelijk € 2 mln. structureel. De bijdrage aan de stelselkosten van eID is gelijk voor alle betrokken departementen, in die zin is er dus geen «top 3». De betrokken departementen zijn de Ministeries van OCW, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Financiën (FIN), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie en Veiligheid (JenV).

79

Is de zeggenschap van BZK veranderd door de «»Desaldering ontvangsten GDI»»? Kan zij uitvoerders verplichten kosten door te belasten, bij de investeringsbeslissing dan wel structureel?

Antwoord:

Nee, de zeggenschap van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is door de desaldering ontvangsten Generieke Digitale Infrastructuur (GDI) niet veranderd. De desaldering is een administratieve mutatie.

De financiering van uitvoeringsorganisaties is afhankelijk van hun kostprijsmodel. Doorbelasting, of tarieffinanciering, is daarin één mogelijke optie. Of hiervoor wordt gekozen is afhankelijk van de afspraken tussen uitvoerder, eigenaar en opdrachtgever(s). In het geval van de voorzieningen van de GDI is de afspraak dat de beheerkosten op basis van het profijtbeginsel worden doorbelast naar de afnemers.

80

Wat voor soort posten vallen onder «»Doorontwikkeling en innovatie digitale overheid»» (56.943)? Kunt u voorbeelden geven en bedragen? Graag drie juridische verplichte en drie niet juridische verplichte voorbeelden?

Antwoord:

Het gaat hier om de Investeringspost digitale overheid. De investeringspost is bedoeld voor uitgaven in het kader van de Agenda Digitale Overheid: NL DIGIbeter en het Programmaplan Basisinfrastructuur. Over de definitieve bestemming van de middelen wordt in het najaar van 2018 besloten op basis van een advies dat via de governance van de digitale overheid wordt uitgebracht (Stcrt. 2018, 9728). De leidraden daarbij zijn de actielijnen uit de Agenda Digitale Overheid: NL DIGIbeter. Op dit moment zijn er geen juridisch verplichte posten. Niet-juridisch verplichte uitgaven waar het Rijk zich wel bestuurlijk aan heeft gebonden, voor zover reeds bekend, zijn bijvoorbeeld de ontwikkeling van een generieke machtigingsvoorziening (€ 7,6 mln.), het eID stelsel (bedrag is nog niet vastgesteld) en de kosten van eIDAS voorzieningen (€ 4,4 mln.).

81

Kunt u de getallen uit de tabel 2 op bladzijde 24 uit de MvT van de Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (35 030) toelichten in vergelijking tot de Begroting 2019?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 156.

82

Hoeveel geld wordt er in 2019 uitgegeven aan hypotheekrenteaftrek? Kunt u aangeven per inkomenscategorie hoe deze aftrek tussen verschillende huishoudens wordt verdeeld?

Antwoord:

Het geraamde budgettaire belang van de hypotheekrenteaftrek in 2019 bedraagt € 9,8 mrd. Er is geen raming van de verdeling over inkomenscategorieën beschikbaar over 2019.

Over het jaar 2016 (het meest recente beschikbare realisatiejaar) bedroeg het budgettaire belang van de hypotheekrenteaftrek € 12,5 mrd. en was de verdeling van het budgettaire belang van de hypotheekrenteaftrek over de schijven van de inkomstenbelasting als volgt:

Schijf inkomstenbelasting

Budgettair belang 2016 (€ mln.)

Negatief inkomen

0

Schijf 1

369

Schijf 2

2.680

Schijf 3

5.729

Schijf 4

3.771

Totaal

12.549

83

Hoeveel huishoudens en in welke inkomenscategorie krijgen hypotheekrenteaftrek in 2019?

Antwoord:

Over het jaar 2016 was het aantal belastingplichtigen dat recht had op hypotheekrenteaftrek en de inkomenscategorieën waarin deze belastingplichtigen vielen als volgt:

Schijf inkomstenbelasting

Aantal belastingplichtigen met hypotheekrenteaftrek in 2016

Negatief inkomen

47.818

Schijf 1

658.331

Schijf 2

1.663.053

Schijf 3

2.256.168

Schijf 4

719.267

Totaal aantal huishoudens

3.727.122

Let op! De som van de aantallen belastingplichtigen per schijf is groter dan het totaal aantal huishoudens met hypotheekrenteaftrek, doordat fiscale partners beiden een deel van de aftrek eigen woning aan zichzelf kunnen toedelen (waardoor beide partners meetellen) en doordat de hypotheekrenteaftrek in meerdere schijven kan vallen.

84

Hoeveel huishoudens en in welke inkomenscategorie krijgen huurtoeslag in 2019?

Antwoord:

Op basis van de in de ontwerpbegroting 2019 opgenomen raming worden in 2019 circa 1,3 miljoen huurtoeslaggerechtigden verwacht3. Van de huurtoeslaggerechtigden heeft circa 65% een minimuminkomen.

85

Hoeveel geld voor de isolatie en andere verduurzaming van woningen is er beschikbaar in 2019 en hoe is dit verdeeld in verschillende potjes?

Antwoord:

Op de BZK-begroting zijn in 2019 de volgende bedragen beschikbaar. Er is € 13 mln. beschikbaar voor isolatie door Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) in de Subsidie energiebesparing eigen huis. De nieuwe heffingsvermindering verduurzaming in de verhuurderheffing wordt ingevoerd, waarmee in 2019 voor € 75 mln. aan verplichtingen kan worden aangegaan. Voor de proeftuinen aardgasvrije wijken is in 2019 € 40 mln. beschikbaar, waarvan € 35 mln. voor gemeenten en € 5 mln. voor een programma-aanpak. De gemeenten die hieruit geld ontvangen zijn inmiddels geselecteerd en bekend gemaakt (bijlage bij Kamerstukken II 2018–2019, 32 847, nr. 429). Tot slot is in 2019 € 35 mln. op de begroting bestemd voor het Nationaal Energiebespaarfonds (€ 5 mln. in 2018), dat met dit geld en middelen van banken laagrentende leningen verstrekt aan eigenaar-bewoners en VvE’s voor de verduurzaming van hun woningen.

86

Kunt u voorbeelden geven (3) van projecten die vallen onder de «»Investeringspost digitale overheid»»? Wordt er bij de genoemde evaluatie ook gekeken naar de besteding van de middelen, de resultaten en de doelmatigheid? Wanneer is de genoemde evaluatie klaar en wanneer komt deze naar de Kamer?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 80. Bij de genoemde evaluatie wordt gekeken naar de besteding van de middelen, de resultaten en de doelmatigheid. Het streven is om de evaluatie in 2021 naar de Kamer te sturen.

87

Hoeveel huishoudens hebben een aflossingsvrije hypotheek? En hoeveel van deze huishoudens zijn boven de 55 of 65 jaar?

Antwoord:

De Nederlandsche Bank (DNB) heeft in haar Overzicht Financiële Stabiliteit (OFS) van het najaar 2017 aangegeven dat 55% van de Nederlandse hypotheekschuld bestaat uit aflossingsvrije hypotheken. Dit betreft zowel huishoudens die een volledig aflossingsvrije hypotheek hebben als huishoudens die deels een aflossingsvrije hypotheek hebben. DNB geeft in dit onderzoek aan dat in de periode 2013–2017 met name huishoudens die qua leeftijd in de veertig of vijftig zijn een deels aflossingsvrije hypotheek afsloten en met name zestigplussers kozen in deze periode voor een volledig aflossingsvrije hypotheek. DNB geeft verder in een bulletin aan dat in 2015 bij de vier grootbanken 23% van de huishoudens een volledig aflossingsvrije hypotheek heeft en 38% een deels aflossingsvrije hypotheek.

De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is onlangs een landelijke informatiecampagne gestart om klanten te informeren over de mogelijke risico’s van de aflossingsvrije hypotheek en hen te adviseren om samen met hun bank of adviseur te onderzoeken of er nog aanvullende acties nodig zijn.

88

Hoeveel huishoudens hebben te weinig gespaard om hun hypotheek aan het einde van de looptijd af te lossen? Welke andere betaalrisico’s in de koopsector kunnen worden verwacht vanaf 2019 en later?

Antwoord:

De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft eind augustus gepubliceerd hoe groot het aandeel klanten in de portefeuille van de vier grootbanken is die problemen kunnen ondervinden bij het aflossen van de hypotheek aan het einde van de looptijd. Uit de analyse volgt dat ongeveer 10% van hun klanten (265.000 klanten) aan het eind van de looptijd mogelijk in de problemen komt met de betaalbaarheid van een nieuwe hypotheek op basis van deze criteria. Deze klanten hebben nog beperkte tijd om in actie te komen en/of een relatief hoge loan-to-value (LTV). Om de daadwerkelijke risico’s in kaart te brengen hebben kredietverstrekkers op basis van een gemeenschappelijk kader een toets ontwikkeld om de toekomstige betaalbaarheid van een klant vast te stellen. De 10% klanten die een potentieel hoog risico lopen worden door hun kredietverstrekker met prioriteit benaderd om te onderzoeken of deze klanten daadwerkelijk risico lopen.

Sinds 2013 is het verplicht om een hypothecaire lening in maximaal 30 jaar annuïtair af te lossen als de hypotheekgever aanspraak wil maken op hypotheekrenteaftrek. Per 12 december 2012 is de Regeling hypothecair krediet bij ministeriële regeling vastgesteld. Het doel van deze regeling is het voorschrijven van de inkomenscriteria (loan-to-income, LTI-ratio) en het bepalen van het maximale hypothecair krediet in verhouding tot de marktwaarde van de woning (LTV-ratio). De maximale LTV is per 1 januari 2018 100%. Het hanteren van inkomenscriteria verkleint de betaalrisico’s voor de toekomst en voorkomt dat consumenten een hogere hypotheek aangaan dan op grond van hun inkomen verantwoord wordt geacht. Gegeven deze maatregelen worden er geen andere betaalrisico’s vanaf 2019 en later verwacht.

89

Hoeveel sociale huurwoningen worden gebouwd in 2019? Graag uitgesplitst per jaar. En hoe is de ontwikkeling van de bouw van sociale huurwoningen geweest sinds 2014? Graag in concrete aantallen en afgegeven bouwvergunningen.

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 167.

90

Wat is de reden van de afbouw van de achterborgstelling van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw de komende jaren?

Antwoord:

Op pagina 27 van de begroting wordt een overzicht gegeven van de achterborgstellingen die onder mijn verantwoordelijkheid vallen. Voor het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) is te zien dat de achterborgstelling toeneemt van € 81 mrd. per eind 2017, tot naar verwachting € 82,8 mrd. eind 2018 en € 85,7 mrd. eind 2019.

Inmiddels is het jaarverslag over 2017 van WSW vastgesteld en daaruit blijkt dat de verwachting licht is bijgesteld. De verwachting is dat eind 2018 de achterborgstelling stijgt tot € 83,1 mrd. eind 2018 en € 84,1 mrd. eind 2019.

Het Rijk staat samen met gemeenten achterborg voor de borgstelling die WSW afgeeft aan financiers die geld lenen aan woningcorporaties voor hun DAEB-activiteiten. De achterborgstelling van het Rijk wijzigt voor de helft van de mate waarin de totale borg van het WSW wijzigt. In 2019 verwacht WSW meer leningen te borgen aan woningcorporaties in verband met meer investeringen in onder andere woningbouw. Met een stijging van het geborgd volume stijgt de achterborgstelling mee.

91

Hoeveel sociale huurwoningen zijn verkocht sinds 2013 aan derden, dus niet aan de zittende huurder of andere toegelaten instellingen? Hoeveel sociale huurwoningen zullen naar verwachting worden verkocht in 2019?

Antwoord:

In onderstaande tabel vindt u het aantal door corporatie verkochte huurwoongelegenheden voor de periode 2013–2019.

 

2013

2014

2015

2016

2017

Toekomstige bewoners

14.700

17.000

15.300

11.300

8.600

* Zittende huurders

2.900

3.900

3.400

2.500

2.100

* Overige particuliere personen

11.800

13.100

11.900

8.800

6.500

Beleggers en overige partijen

2.000

5.900

3.500

3.300

2.700

Totaal verkopen uit de sector

16.700

22.900

18.700

14.600

11.300

Op basis van de eind vorig jaar door corporaties ingediende voornemens (dPi 2017) verwacht ik dat het aantal verkopen aan toekomstige bewoners in 2019 op een vergelijkbaar niveau zal uitkomen als in 2016 en 2017. Complexgewijze verkopen aan beleggers en overige partijen worden in het algemeen kort na besluitvorming ook uitgevoerd, zij zijn dus niet goed terug te vinden in de ingediende voornemens van corporaties voor 2019.

92

Hoeveel woningen zijn gesloopt sinds 2014? Graag een overzicht per woningsoort; sociale huurwoningen, particuliere huurwoningen en koopwoningen.

Antwoord:

Op grond van de CBS-registraties ontwikkelden de sloopaantallen naar eigendomscategorie zich als volgt. Voor 2017 is de uitsplitsing naar eigendomscategorie nog niet beschikbaar. In dit verband zijn ook de overige onttrekkingen aan de woningvoorraad relevant, bijvoorbeeld door functieverandering.

Sloop

2014

2015

2016

2017

Koop

1.214

1.123

1.130

 

Corporatie

6.502

7.711

5.744

 

Particuliere verhuurders

1.778

1.620

2.011

 

Onbekend

1.495

1.065

1.253

 

Totaal sloop

10.989

11.519

10.138

12.862

Overige onttrekkingen1

16.151

14.005

31.169

23.154

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)

X Noot
1

Om andere redenen dan sloop onttrokken aan de voorraad, zoals samenvoeging of verandering van gebruiksfunctie.

93

Hoeveel geld geven we per Nederlander uit aan de democratie?

Antwoord:

Een sluitende definitie van het begrip democratie is er niet. Maar begrepen onder de term «democratie» is hiervoor in 2019 op artikel 1.2 € 46,5 mln. gereserveerd. Hiervan is onder meer € 17,8 mln. bestemd voor de subsidiëring van de politieke partijen en € 10,5 mln. voor verbinding inwoner en overheid (waaronder € 2 mln. kosten verkiezingen). Verder ontvangen gemeenten via het Gemeentefonds een bedrag voor het organiseren van verkiezingen. Dit bedrag is niet geoormerkt, maar blijkens een onderzoek uit 2013 kost de organisatie van een Tweede Kamerverkiezing circa € 43 mln. Een ander voorbeeld van kosten die betrekking hebben op onze democratie is de Staten-Generaal. De begroting van de Staten-Generaal bedraagt in 2019 € 146 mln. Uiteraard zijn er nog veel meer voorbeelden en zijn bovengenoemde kosten zeker niet volledig.

94

Hoeveel gemeenschappelijke regelingen zijn er in Nederland (bij benadering)?

Antwoord:

Een compleet overzicht van gemeenschappelijke regelingen wordt door BZK niet bijgehouden. In 2017 is een inventarisatie gemaakt waaruit blijkt dat gemeenten, provincies en waterschappen deelnemen aan 877 samenwerkingsverbanden. Niet in alle gevallen gaat het om een gemeenschappelijke regeling op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Uit eerder onderzoek onder gemeenten bleek dat het in circa 70% van de gevallen om een samenwerkingsverband op basis van de Wgr gaat. De rest kent een privaatrechtelijke grondslag.

95

Hoe zien de hoofdlijnen van de strategische agenda voor de toekomst van het interbestuurlijk en financieel toezicht op de overheden eruit?

Antwoord:

Ik verwacht u dit najaar de strategische agenda voor de toekomst van het toezicht te kunnen sturen. Ik heb u bij brief van 20 juni 2018 (Kamerstukken II 2017–2018 29 362, nr. 273) geïnformeerd dat ik deze agenda opstel samen met Interprovinciaal Overleg (IPO) en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) conform afspraak uit het Interbestuurlijk Programma (IBP).

96

Hoe krijgt een grotere directe invloed van inwoners en ondernemers op de beleids- en besluitvorming vorm?

Antwoord:

In het Plan van Aanpak Versterking Lokale Democratie en Bestuur dat ik op 5 juli 2018 aan uw Kamer heb verzonden, staan de hoofdlijnen van de impulsen die het Rijk neemt om de invloed van (individuele en georganiseerde) inwoners te vergroten (Kamerstukken II 2017–2018 34 775 VII, nr. 69). De noodzaak hiervoor zijn onder andere de implementatie van de Omgevingswet, de decentralisaties in het sociaal domein en de energietransitie. Het gaat er daarbij niet om dat dezelfde mensen meer mogelijkheden krijgen, maar dat meer mensen betere mogelijkheden krijgen. Ik ga daartoe de komende jaren onder andere investeren in lokale experimenten en innovaties, waarbij instrumenten gebruikt worden om mensen te betrekken die nu nog niet meedoen in de lokale democratie. Daarnaast ga ik gemeenten stimuleren om inwonersinitiatieven te ondersteunen, bijvoorbeeld via een «Right to Challenge» of een zogenaamd recht op overname (van exploitatie en beheer van maatschappelijk vastgoed). Verder zijn er eerste stappen gezet met de proeftuin digitale democratie waarbij gemeenten experimenteren met digitale participatietools waardoor op een laagdrempelige manier meer bewoners kunnen worden betrokken bij de beleids- en besluitvorming (zie ook vraag 105 en 109). Ook zet ik in op uitwisselingen om lokale ambtenaren te scholen richting een responsieve, faciliterende houding, democratisch vakmanschap en hun rol in democratische processen.

97

Welke subsidies worden er onder artikel 1.1 er stopgezet?

Antwoord:

Er worden geen subsidies stopgezet. Door aanpassing van de begrotingsstructuur eindigt in de tabel onder het kopje subsidies de reeks «diverse subsidies» na 2018 en wordt deze per 2019 vervolgd in de nieuwe reeks «Bestuur en regio».

98

Waaraan wordt de € 2 mln. extra voor bestuur en regio uitgegeven?

Antwoord:

Het betreft geen extra uitgaven. Door het aanpassen van de begrotingsstructuur start onder het kopje subsidies de reeks Bestuur en Regio per 2019. Deze reeks is een vervolg op de reeks «diverse subsidies» die per 2018 eindigt.

99

Waarom is er geen geld meer beschikbaar voor communicatie, kennisdeling en onderzoek? Zijn deze middelen verplaatst binnen de begroting?

Antwoord:

De structuur van de begroting is aangepast. Dit maakt dat in de tabel onder het kopje opdrachten de reeks «communicatie, kennisdeling en onderzoek» na 2018 eindigt en per 2019 wordt vervolgd in de nieuwe reeks «Bestuur en regio».

100

Wat wordt verstaan onder «ondemocratische tendensen» in verband met de controlerende rol van gemeenteraadsleden?

Antwoord:

Onder ondemocratische tendensen versta ik de aantasting van de democratische rechtsorde. De democratische rechtsorde bestaat enerzijds uit wet- en regelgeving en de instituties van onze democratische rechtsstaat en anderzijds uit de democratische cultuur met de daarbij behorende waarden, gedragingen en competenties.

101

Waarom is er voor 2019 voor verkiezingen geen geld begroot?

Antwoord:

Er is wel geld voor verkiezingen begroot in 2019. Het budget voor verkiezingen in 2019 en verder valt onder de post opdrachten in kader van Verbinding inwoner en overheid.

102

Waarom is er slechts incidenteel sprake van een verhoging van de vergoeding van raadsleden in kleine gemeenten?

Antwoord:

Met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ben ik over de raadsledenvergoeding in gesprek. We zijn het er over eens dat het belangrijk is de raadsverhoging in kleine gemeenten te verhogen zodat zij meer tijd kunnen vrijmaken voor het raadswerk. Het vraagt nog enige tijd om tot een overeenkomst te komen over de uitwerking, zowel wat betreft de hoogte als de reikwijdte van de aanpassing. In 2018 is vanuit het Ministerie van BZK incidenteel € 10 mln. beschikbaar. Mijns inziens is er in het Gemeentefonds voldoende ruimte aanwezig voor het verhogen van de raadsledenvergoeding door eerdere versoberingen in de uitkeringen van politieke ambtsdragers.

103

Hoeveel gemeenten, provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen waren over het jaar 2017 te laat met het aanleveren van een jaarrekening met een goedkeurende verklaring?

Antwoord:

De jaarstukken moeten op grond van de Financiële verhoudingswet uiterlijk op 15 juli worden aangeleverd. Op 15 juli 2018 waren van de volgende aantallen decentrale overheden de jaarstukken nog niet ontvangen: 33 gemeenten, 1 provincie en 3 gemeenschappelijke regelingen. De tijdigheid van de verantwoording staat overigens los van de strekking van de controleverklaring. Ik verwacht uw Kamer voor de begrotingsbehandeling te informeren over de uitkomsten van de verantwoording over het verslagjaar 2017.

104

Wat doet u om de werkdruk bij raadsleden te verminderen?

Antwoord:

Om de werkdruk bij raadsleden te verminderen zet ik in op extra toerusting van raadsleden en een sterke lokale democratie. Samen met onder meer decentrale overheden, bestuurlijke koepels, beroepsverenigingen en politieke partijen werk ik aan een duurzaam inwerk-, opleidings- en ondersteuningsaanbod voor raadsleden. Concreet werk ik aan:

  • De randvoorwaarden die het mogelijk maken het politieke ambt uit te oefenen, zoals een passende raadsvergoeding en politiek verlof.

  • Voldoende mogelijkheden om te leren, reflecteren en ontwikkelen als raadslid. Zo investeer ik in de doorontwikkeling van de digitale leeromgeving voor raadsleden, zowel op de inhoud als op de gebruiksvriendelijkheid.

  • Goede inhoudelijke ondersteuning voor raden en fracties vanuit griffie, rekenkamer en het ambtenarenapparaat. Ik investeer in de professionalisering van griffiers en rekenkamers. Daarnaast ga ik met gemeenteraden aan de slag om te bezien wat zij aan fractie ondersteuning en ambtelijke bijstand nodig hebben.

105

Kunt u voorbeelden geven van digitale proeftuinen waar ICTU mee experimenteert om inwoners meer invloed te geven op besluitvorming?

Antwoord:

Via een proeftuin lokale digitale democratie wordt er tot eind 2019 bij vijftien gemeenten geëxperimenteerd met digitale participatiemiddelen om inwoners meer directe invloed uit te laten oefenen op de beleids- en besluitvorming. Het gaat daarbij onder andere om de van oorsprong Spaanse digitale participatietool Consul. Dit instrument biedt inwoners de gelegenheid om discussies te starten, voorstellen in te dienen, participatief te begroten en te stemmen op voorstellen. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van Your Priorities (uit IJsland) dat zich richt op het in kaart brengen van prioriteiten van burgers, mensen in staat stelt inhoud te delen en te bespreken en tevens overleg op grote schaal mogelijk maakt. Verder wordt de Stem van West (uit Amsterdam) ingezet. Met dit internetinstrument kunnen bewoners voorstellen of ideeën om hun eigen buurt te verbeteren direct indienen voor op de agenda van de raad.

Deze digitale participatiemiddelen worden open source aangeboden, zodat het proces en de uitkomsten open en controleerbaar zijn. Het Ministerie van BZK ondersteunt – samen met stichting ICTU – (proeftuin)gemeenten bij het inzetten en gebruiken van deze digitale participatiemiddelen.

106

Wanneer heeft een herdenking (zoals dodenherdenking, de Indiëherdenking en Keti Koti) het predicaat «nationale herdenking»? En hoe is de financiering van deze herdenkingen specifiek geregeld?

Antwoord:

Het predicaat «nationale herdenking» is geen afgebakend begrip en de financiering van de genoemde herdenkingen is verschillend geregeld.

In het veld van oorlogsgetroffenen kent Nederland een drietal nationale herdenkingen: de Nationale Dodenherdenking van 4 mei wordt georganiseerd door het Nationaal Comité 4 en 5 mei; de Indië Herdenking door de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 en de Nationale Holocaust Herdenking door het Auschwitz Comité. Deze organisaties ontvangen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een subsidie.

De jaarlijkse herdenking bij het Nationaal Monument Slavernijverleden op 1 juli in het Oosterpark in Amsterdam heeft een nationaal karakter. Het Nationaal Instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNSee) organiseert deze herdenking. Via het Mondriaan Fonds stelt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) jaarlijks budget beschikbaar aan het NiNSee voor de herdenking. Daarnaast heeft Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in 2016, 2017 en 2018 subsidie beschikbaar gesteld voor het NiNSee.

Het Ministerie van BZK verstrekt geen subsidie voor nationale herdenkingen, maar wel een subsidie aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei in het kader van de bevordering van kennis en bewustzijn over burgerschap, democratie en rechtsstaat op de bevrijdingsfestivals tijdens de Nationale Viering van de Vrijheid op 5 mei.

Naast de financiële bijdragen van de rijksoverheid, zijn er ook financiële bijdragen van andere organisaties voor deze herdenkingen.

107

Kan u de agenda Open overheid van 1 juli 2018 aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord:

Het derde Actieplan Open Overheid is geïntegreerd in het Actieplan versterking lokale democratie, dat ik bij de brief van 5 juli 2018 aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstukken II 2017–2018 34 775 VII, nr.69).

108

Wat wordt bedoeld met het «versterken van de transparantie van de financiering van politieke partijen in het decentraal bestuur»? Wat wordt daar aan gedaan?

Antwoord:

De Wet financiering politieke partijen verplicht lokale partijen en de lokale afdelingen van landelijke partijen om een vormvrij openbaar toegankelijk giftenreglement te hebben. In tegenstelling tot de landelijke politieke partijen zijn zij echter niet verplicht om jaarlijks een financieel verslag en een overzicht van giften en schulden openbaar te maken. Transparantie over hun geldstromen is echter wel van belang voor het versterken van het vertrouwen van burgers in de democratie. Ik ben daarom voornemens om in overleg met vertegenwoordigers van decentrale politieke partijen en decentrale overheden een instrument te ontwikkelen, dat decentrale politieke partijen op vrijwillige basis kunnen benutten om de transparantie over hun geldstromen te vergroten.

109

Wat gebeurt er concreet als het gaat om digitale participatiemiddelen? Hoe wordt daar vorm aan gegeven?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 105.

110

Wat is een webscrape tool?

Antwoord:

Webscraping is simpel gezegd niets meer dan het kopiëren van content van andere websites. De webscrape tool zal worden gebruikt om in beeld te brengen met welke beleidsonderwerpen overheden actief zijn.

111

Wat voor programma’s bestaan er die zich richten op het wegnemen van ondermijningsgedrag?

Antwoord:

Het tegengaan van «ondermijning» vergt een breed palet aan maatregelen: preventie, toezicht en handhaving en repressie. In de brief van 28 november 2017 (Kamerstukken II 2017–2018 29 911, nr. 175) hebben de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) en ik richting uw Kamer aangegeven, dat ik mij primair richt op de preventief-bestuurlijke aanpak en de Minister van JenV op de repressieve aanpak van ondermijning. Het wegnemen van de voedingsbodem voor ondermijning is een cruciaal onderdeel van deze aanpak. Voor een overzicht van de ambities en maatregelen verwijs ik in de eerste plaats naar de brief van de Minister van JenV van 11 juli 2018 (Kamerstukken II 2017–2018 29 911, nr. 207).

Zoals aangegeven in de BZK-begroting (pag. 39) ondersteunt mijn ministerie een aantal gemeenten waarin nieuwe aanpakken worden toegepast ter bevordering van de leefbaarheid, handhaving en toezicht, het tegengaan van ondemocratische beïnvloeding van de lokale besluitvorming en het wegnemen van voedingsbodems in ondermijningsgevoelige gebieden. Concreet ondersteunt mijn ministerie in het kader van het Interbestuurlijk Programma (IBP) 24 gemeenten met een financiële impuls door middel van een decentralisatie-uitkering via het Gemeentefonds. De gemeenten zelf dragen ook financieel bij.

Een ander voorbeeld van de inzet van mijn ministerie op ondermijningsgevoelige gebieden en het wegnemen van voedingsbodems is de integrale aanpak van vakantieparken. In het kader van het IBP bereidt mijn ministerie samen met de andere betrokken ministeries, decentrale overheden en maatschappelijke instellingen een actie-agenda aanpak vakantieparken voor. Vanwege de samenhangende problematiek wordt daarbij niet alleen ingegaan op het thema veiligheid/ondermijning, maar ook op de thema’s economie, ruimte, en wonen/sociaal. Eind november 2018 zal deze actie-agenda tijdens een bestuurlijke top worden gepresenteerd.

Over de uitwerking en planning van de acties en maatregelen op het gebied van versterking integriteit lokaal bestuur en aanpak bestuurlijke problemen informeer ik uw Kamer voorafgaand aan de begrotingsbehandeling schriftelijk.

112

Gegeven het feit dat er niets meer aan de inhoud is veranderd, wat is de reden dat het overtuigen van andere buitenlandse diensten, het onderstrepen van transparantie en het bespreken van bezwaren gevolgen heeft voor de publicatiedatum van een CTIVD rapport?

Antwoord:

Zoals ik in mijn brief van 10 april 2018 (Kamerstukken II 2017–2018 29 924, nr. 161) en 26 september 2018 (Kamerstukken II 2018–2019 29 924, nr. 169) aangaf, heb ik mij ingespannen voor maximale transparantie en het zo snel mogelijk afronden van het proces tot publicatie van het rapport, zonder dit ten koste te laten gaan van de zorgvuldigheid. In dit proces is allereerst contact gezocht met de betrokken buitenlandse diensten over de inhoud van het rapport. Op 9 februari 2018 is de definitieve versie van het rapport vervolgens door de CTIVD vastgesteld. Pas op dat moment moest door mij een principiële beslissing worden genomen over het al dan niet witten van passages waarbij ook bezwaren van de buitenlandse diensten en het belang van internationale samenwerking enerzijds en het belang van openbaarmaking en transparantie anderzijds, zorgvuldig moesten worden gewogen.

Het was deze principiële beslissing die vervolgens moest worden afgestemd met de buitenlandse partners. In deze laatste fase voorafgaand aan publicatie draaide het contact met buitenlandse diensten dus niet om de inhoud van het rapport maar om hun bezwaren tegen integrale openbaarmaking van het rapport. Onderling vertrouwen is in het inlichtingendomein van cruciaal belang en dus was er na mijn beslissing tijd nodig om aan de betrokken buitenlandse diensten het belang van transparantie te onderstrepen, te overtuigen en bezwaren van openbaarmaking te bespreken. Dit heeft ertoe geleid dat het rapport uiteindelijk niet voor het raadgevend referendum maar enkele dagen daarna kon worden verstuurd.

113

Wat zijn de gevolgen van het niet tijdig publiceren van een CTIVD rapport?

Antwoord:

De termijn van verzending van een CTIVD rapport is wettelijk vastgesteld op 6 weken. De CTIVD heeft het rapport op 9 februari 2018 aan mij aangeboden met het verzoek uiterlijk 23 maart 2018 dit, alsmede mijn reactie, aan beide Kamers der Staten-Generaal te zenden conform deze wettelijke termijn. Uiteraard streef ik er bij ieder toezichtsrapport van de CTIVD naar om deze zo snel mogelijk te publiceren. De ervaring leert dat het bestuderen van deze rapporten en het opstellen van een passende beleidsreactie altijd een grote inspanning vergt. Het is derhalve gebruikelijk dat de hele termijn benut wordt.

Het rapport nummer 56 over gegevensuitwisseling is een bijzonder rapport omdat het niet alleen ingaat op het handelen van de diensten zelf, maar ook de samenwerkingsverbanden waaraan de AIVD en MIVD deelnemen. In deze samenwerkingsverbanden ben ik slechts één van de deelnemers. Ook hier heb ik getracht het rapport zo snel mogelijk te publiceren. Echter, snelheid mag zoals gezegd niet boven zorgvuldigheid gaan. De zorgvuldige afstemming met de buitenlandse diensten binnen deze samenwerkingsverbanden vormde een tijdrovend proces. Deze zorgvuldigheid heeft ertoe geleid dat het rapport uiteindelijk op 28 maart verstuurd, dus vijf dagen na het aflopen van de wettelijke termijn. Naar mijn oordeel heeft deze vertraging geen bijzondere gevolgen gehad.

114

Heeft de CTIVD op enig moment aangedrongen op publicatie van CTIVD rapport 56 binnen de gestelde termijn? Wat was de respons?

Antwoord:

Op 9 februari 2018 heeft de CTIVD het vastgestelde rapport 56 aan mij aangeboden met het verzoek uiterlijk 23 maart 2018 dit, alsmede mijn reactie, aan beide Kamers der Staten-Generaal te zenden, conform de gebruikelijke wettelijke termijn.

Logischerwijs wenst de CTIVD bij ieder toezichtsrapport een zo snel mogelijke publicatie, in ieder geval binnen de wettelijke termijn. Zoals gezegd is dit ook altijd mijn streven. Echter, gezien de benodigde tijd voor zorgvuldige afstemming is het rapport uiteindelijk enkele dagen na 23 maart aan uw Kamer verstuurd.

115

Hoe is de ontwikkeling van de huurtoeslag ten opzichte van de stijging van de huurprijzen geweest sinds 2010?

Antwoord:

Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling aan van de huurprijs en de huurtoeslagbijdrage van huurtoeslagontvangers over de jaren 2010 tot en met 2016. Huurtoeslagjaren waarbij meer dan 90% van de toekenningen door de Belastingdienst definitief zijn vastgesteld, worden geacht voldoende betrouwbaar te zijn. Dit geldt op dit moment voor de jaren tot en met 2016. Het huurtoeslagjaar 2017 is nog niet voor 90% definitief toegekend en kan nog sterk wijzigen. Deze is dus niet meegenomen.

In vrijwel alle jaren lag de huurtoeslagontwikkeling hoger dan de huurontwikkeling. Alleen in 2012 daalde de huurtoeslag vanwege de in dat jaar doorgevoerde aanpassing in de kwaliteitskortingen en de verhoging van de eigen bijdrage. Ondanks de verdere verhoging van de eigen bijdrage in 2013 is de huurtoeslagstijging in dat jaar vrijwel gelijk aan de huurstijging.

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Huurontwikkeling huurtoeslagontvangers

2,9%

2,4%

3,0%

4,0%

5,0%

3,6%

1,8%

Huurtoeslagontwikkeling

3,6%

3,2%

–1,9%

4,1%

6,7%

6,6%

3,4%

Bron: administratieve bestande huurtoeslag Belastingdienst

116

Indien in de loop van 2019 blijkt dat corporaties fors meer kwijt zijn aan de ATAD-heffing dan de raming die de regering geeft op pagina 42 van het implementatievoorstel van ATAD, gaat de regering deze lastenverzwaring dan compenseren?

Antwoord:

Het kabinet acht het van belang dat de financiële positie van corporaties en hun opgaven op de woningmarkt met elkaar in balans zijn. Juist daarom heeft het kabinet, in het licht van de oplopende fiscale lasten en de uitdagingen op de woningmarkt, naast de al voorziene heffingsvermindering voor verduurzaming in de verhuurderheffing een extra verlaging van de verhuurderheffing van € 100 mln. voorgesteld. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking beschreven, leidt het geheel aan lastenverlichtingen en -verzwaringen van dit kabinet in elk geval in deze kabinetsperiode tot een lastenverlichting voor corporaties ten opzichte van de aan het begin van de kabinetsperiode geraamde lastenontwikkeling voor corporaties. Het kabinet is dan ook niet voornemens bij een andere lastenontwikkeling dan geraamd (negatieve) compensatie te bieden.

117

Wat hebben de inspanningen om in het buitenland op zoek te gaan naar investeerders voor de Nederlandse woningmarkt opgeleverd, en wat staat er op dat gebied te gebeuren in 2019?

Antwoord:

Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over de resultaten van de reis van mijn ambtsvoorganger naar het buitenland, waaronder Zuidoost-Azië. Deze reis heeft ertoe geleid dat Nederlandse partijen met een aantal Aziatische investeerders in gesprek zijn. De verwachting is dat meer Aziatische beleggers zullen toetreden tot de Nederlandse woningmarkt, aangezien met name investeerders uit Japan, Korea en Singapore zich al langer aan het oriënteren zijn op de Nederlandse woningmarkt. Het gaat daarbij om investeringen namens staatsfondsen, verzekeraars en Aziatische pensioenfondsen. In 2019 staan geen reizen op de planning door mij of mijn ambtenaren, specifiek gericht op het aantrekken van buitenlandse investeerders.

118

Wordt er in 2019 actief gelobbyd naar buitenlandse investeerders om sociale huurhuizen aan te kopen? Zo ja, hoe?

Antwoord:

In zowel de huur- als de koopsector is sprake van schaarste in het betaalbare woningaanbod. De komende jaren zijn daarom veel extra woningen nodig, in het bijzonder in het middenhuursegment. Nederland kent daarnaast een omvangrijke, groeiende hypotheekschuld. Voor beiden is financiering nodig. Marktpartijen kunnen via hun investeringen een bijdrage leveren aan het realiseren van deze extra woningen of de funding van nieuwe hypotheken. Het is belangrijk dat er voldoende financiering beschikbaar is en blijft voor de woningmarkt: daar kunnen zowel binnen- als buitenlandse marktpartijen voor zorgen. Er is geen lobby richting buitenlandse investeerders voorzien.

Op dit moment staan er geen bezoeken naar het buitenland op de planning door mij of mijn ambtenaren. De informatie over de mogelijkheden op en de werking van de Nederlandse woningmarkt op de Engelstalige website www.investingindutchhousing.nl acht ik op dit moment als voldoende informatie.

119

Waar worden de opbrengsten van de verhuurderheffing aan besteed in 2019? En hoe verschilt dat met voorgaande jaren?

Antwoord:

De opbrengsten van de verhuurderheffing kennen geen geoormerkt doel, maar maken onderdeel uit van het totaal aan belastingontvangsten van het Rijk. Hierin verschilt 2019 niet van eerdere jaren.

120

Is in de begroting rekening gehouden met gederfde inkomsten uit vennootschapsbelasting, in het geval fiscale verliezen van woningcorporaties worden overgenomen door andere woningcorporaties?

Antwoord:

In de BZK-begroting is geen sprake van inkomsten uit de vennootschapsbelasting. De Rijksbegroting is gebaseerd op macro-realisatiecijfers, aangepast voor beleid en economische ontwikkelingen. Dergelijke specifieke effecten worden als zodanig niet mee-gemodelleerd.

121

Hoe groot is de kostenbesparing bij de administratieve lastenvermindering voor corporaties?

Antwoord:

Vorig jaar heb ik uw Kamer een brief gestuurd over de administratieve lasten en samenwerking binnen de corporatiesector (Kamerstukken II 2017–2018 29 453, nr. 461) In deze brief constateer ik, op basis van een onderzoek dat in opdracht van Aedes is uitgevoerd, dat de administratieve lasten na herziening van de Woningwet met € 60 mln. zijn gestegen. Vervolgens heb ik aangegeven welke van de zestien genoemde verbetermaatregelen uit het onderzoek reeds in gang zijn gezet en welke nog opgepakt zouden worden om de administratieve lasten te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn onder andere een vereenvoudiging van de markttoets die recent naar uw Kamer is gestuurd, een vermindering van het aantal wettelijke vereiste waarderingsgrondslagen en een vereenvoudiging van het accountantsprotocol. Op dit moment wordt in opdracht van BZK een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de administratieve lasten bij woningcorporaties en naar de besparing op de administratieve lasten van de doorgevoerde verbetermaatregelen. Ik verwacht uw Kamer daar in het najaar verder over te kunnen informeren.

Naast genoemde verbetermaatregelen ten aanzien van de Woningwet, is er vorig jaar het convenant «Verbeteren informatiestromen woningcorporaties» gesloten tussen de Autoriteit Woningcorporaties (Aw), het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), Aedes en BZK. Een belangrijk doel van het convenant is om in vijf jaar de wettelijk verplichte informatie-uitvraag aan corporaties met vijftig procent te reduceren. Deze reductie zal ook leiden tot lagere administratieve lasten. Op korte termijn wordt de nieuwe uitvraag voor prognose-informatie gepubliceerd. Daarbij zal ook ingegaan worden op de reductie in administratieve lasten van de actualisatie. De uitkomsten worden in het najaar in d eerdergenoemde brief aan uw Kamer nader toegelicht.

122

Op welke manier wordt gegarandeerd dat het bouwen in het groen slechts in de «rafelranden» plaatsvindt?

Antwoord:

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staat dat vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen nodig is om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio’s leefbaar te houden en de ruimte zorgvuldig te benutten (Kamerstuk II 2011–2012 32 660, nr. 50). Om deze doelen te bereiken introduceert de SVIR de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder is een procesvereiste. Dit houdt in dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De Ladder is vorig jaar juli aanzienlijk vereenvoudigd, waarbij stappen uit de motiveringsplicht zijn geschrapt. De Ladder stimuleert dus het binnenstedelijk bouwen en vraagt om een zorgvuldige afweging. De Ladder geeft echter niet aan dat bouwen buiten de steden moet plaatsvinden aan de randen van de steden. Uitgangspunt is dat provincies en gemeenten een zorgvuldige afweging maken.

123

Wat voor activiteiten worden ondernomen om te komen tot een versnelling van de bouw van tiny houses?

Antwoord:

Om het woningtekort terug te dringen zet het kabinet in op versnelling van de woningbouw. Daarbij kan ook behoefte zijn aan tijdelijke en flexibele woonoplossingen. Bijvoorbeeld omdat er op de korte termijn sprake is van een woningtekort, maar de behoefte op de langere termijn weer afneemt. Tiny houses kunnen onderdeel zijn van de oplossingen die het woningtekort terugdringen. Het is aan regionale partijen om te bepalen aan welk type woningen er behoefte is, en wat de regionale mogelijkheden zijn om daar invulling aan te geven. Wel hebben we kunnen constateren dat steeds meer gemeenten ruimte bieden voor tiny houses.

124

Hoeveel woningcorporaties hebben een juridische scheiding tussen DAEB en niet-DAEB bezit? Hoeveel woningcorporaties hebben een administratieve scheiding tussen DAEB en niet-DAEB bezit?

Antwoord:

In onderstaande tabel is weergegeven op welke wijze corporaties een scheiding tussen hun Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB)- en niet-DAEB-activiteiten hebben aangebracht. In het geval van de hybride scheiding gaat het om een combinatie van de administratieve en juridische scheiding. Voor kleinere corporaties bestaat een verlicht regime, waarin zij geen vermogensscheiding hoeven toe te passen maar wel de lasten en baten van DAEB en niet-DAEB moeten scheiden om kruissubsidiëring te voorkomen. Dit geldt voor corporaties met een jaaromzet van maximaal € 30 mln. gedurende twee boekjaren, een aandeel van maximaal 5% in de jaaromzet uit niet-DAEB, en investeringen in de niet-DAEB van maximaal 10% van de totale jaarinvesteringen.

Vormen van scheiden/splitsen

Aantal corporaties

Administratieve scheiding

201

Verlicht regime

124

Hybride scheiding

8

Juridische scheiding

3

125

In hoeverre is het eigen woningbezit de afgelopen jaren toegenomen? Wat is de verdeling van de toename onder verschillende inkomens- en leeftijdsgroepen?

Antwoord:

Het eigen woningbezit is tussen 1 januari 2014 en 1 januari 2017 toegenomen met 88.000 woningen. Omdat de woningvoorraad als geheel ook groeit, is het aandeel koopwoningen constant gebleven op 56,5%.

De meest recente beschikbare informatie over de verdeling van eigenaar-bewoners naar inkomens- en huishoudensgroepen dateert uit het Woononderzoek Nederland (WoON) 2015 (peildatum 1-1-2014). In april 2019 komt het WoON 2018 beschikbaar.

In de publicatie Wonen in Beweging wordt de ontwikkeling van het eigen woningbezit tussen 1994 en 2015 in beeld gebracht. Gedurende die periode zijn er bij alle huishoudenstypen meer eigenaren-bewoners. De enige uitzondering: alleenstaanden jonger dan 25 jaar. Dit is een groep met veel en steeds meer studerende jongeren. De grootste toename van het eigenwoningbezit vond plaats bij paren van 45 jaar en ouder en gezinnen. Gezinnen en paren van 45–65 jaar hebben verhoudingsgewijs de meeste eigenaren bewoners. Het aandeel huurders is het grootst onder alleenstaanden en eenoudergezinnen.

Het eigenwoningbezit onder ouderen nam ook toe. De nieuwe generaties ouderen zijn hoger opgeleid en maakten een grotere welvaartsontwikkeling door. Zij hebben in een eerdere fase van hun leven vaker een woning gekocht.

126

Welke gemiddelde huurprijs van sociale huurwoningen wordt verwacht voor 2019? En welke huurverhogingen horen daarbij?

Antwoord:

De gemiddelde huurprijs voor 2019 is afhankelijk van welke huurverhogingen de verhuurders gaan toepassen. De gemiddelde huurprijs per 1 juli 2017 was € 518, die per 1 juli 2018 wordt bekend gemaakt in de Staat van de Woningmarkt 2018 die in november 2018 naar uw Kamer wordt gezonden. Ten aanzien van de mogelijkheid van huurverhoging gelden thans voor woningcorporaties de volgende wettelijke parameters:

  • 1) maximale huursomstijging per kalenderjaar voor woningcorporaties is inflatie + 1 procentpunt, inclusief huurharmonisatie (huurverhoging bij huurderswisseling);

  • 2) maximale huurverhoging per woning is inflatie + 2,5 procentpunt;

  • 3) voor hogere inkomens (hoger dan de toewijzingsgrens voor woningen van woningcorporaties, nu ca. € 41.000) is de maximale huurverhoging inflatie + 4 procentpunt (m.u.v. huishoudens van vier of meer personen en huishoudens met een of meer AOW-gerechtigden).

127

Hoeveel publiek geld wordt er in 2019 precies uitgegeven aan de sociale huursector?

Antwoord:

In de BZK-begroting is opgenomen dat in 2019 voor € 4.063.600.000 aan huurtoeslag wordt uitgekeerd aan huishoudens die hier recht op hebben. Dit zijn per definitie huishoudens in gereguleerde huurwoningen van woningcorporaties of andere verhuurders in de gereguleerde huursector. Vanuit de Rijksbegroting worden er geen gelden specifiek uitgegeven aan woningcorporaties en andere verhuurders in de gereguleerde huursector. Wel kunnen verhuurders gebruik maken van generieke maatregelen, zoals de subsidieregeling voor de huisvesting van statushouders. Ook zullen corporaties nog subsidie kunnen ontvangen uit de STEP-regeling (Stimuleringsregeling energieprestatie huursector) voor gereguleerde huurwoningen, al zijn in 2019 geen nieuwe aanvragen meer mogelijk omdat de regeling op 31 december 2018 sluit. De saneringsbijdrage voor de Woonstichting Geertruidenberg (WSG) wordt door de corporatiesector zelf opgebracht via een saneringsheffing. Saneringsbijdragen en bijdragen voor projectsteun worden door de sector zelf opgebracht. Ten slotte hebben de woningcorporaties een belangrijk rentevoordeel vanwege de achtervangfunctie van het Rijk en gemeenten bij het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Hier zijn echter in de BZK-begroting voor 2019 geen uitgaven aan de sociale huursector mee gemoeid.

128

Klopt het dat de uitgaven aan de huurtoeslag in 2021 ongeveer even groot zijn als de belastingen die woningcorporaties betalen via de Verhuurderheffing, de BTW en de vennootschapsbelasting inclusief ATAD?

Antwoord:

Betrouwbare cijfers inzake de door corporaties betaalde BTW ontbreken om deze vergelijking precies te kunnen maken. Indicatieve ramingen suggereren echter dat de uitgaven aan huurtoeslag in 2021 hoger zijn dan de som van de genoemde belastingen. Dat geldt ook wanneer enkel het deel van de huurtoeslag voor huishoudens die bij een woningcorporaties huren in beschouwing wordt genomen.

129

Hoe wordt het bedrag van 38 miljoen euro voor binnenstedelijke transformatie precies verdeeld?

Antwoord:

Vanuit het Rijk is € 38 mln. beschikbaar gesteld om woningbouwontwikkeling op een aantal binnenstedelijke transformatielocaties te versnellen. De middelen worden ingezet voor projecten die zich in de voorfase bevinden en worden gericht op de meest gespannen woningmarktregio’s. Ik voer momenteel gesprekken met verschillende partijen over cofinanciering en nadere voorwaarden. Na afronding van deze gesprekken zal ik u nader over het fonds informeren.

130

Hoeveel extra studentenwoningen komen er naar verwachting bij in 2019? Hoeveel daarvan zijn onzelfstandige woonruimten?

Antwoord:

Via de landelijke monitor studentenhuisvesting worden de ontwikkelingen in de vraag naar studentenhuisvesting gevolgd. Het aanbod is echter niet goed meetbaar omdat er geen eenduidige definitie is van een studentenwoning. Met het nieuwe actieplan studentenhuisvesting 2018–2021 wordt het inzicht in het aanbod vergroot. Het Ministerie van BZK zal in dat kader een onderzoek financieren waarmee het bestaande aanbod aan studentenhuisvesting nauwkeuriger in kaart wordt gebracht. Daarbij wordt aandacht besteed aan de wijze waarop het onzelfstandige kameraanbod kan worden bepaald en worden toegerekend aan studenten.

131

Zijn er al mede overheden die mee willen financieren in projecten voor binnenstedelijke transformatie?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 129.

132

Hoeveel vergunninghouders moesten gemeenten tussen 2015 en 2017 huisvesten? Hoeveel daarvan zijn naar sociale huurwoningen gegaan? Hoeveel daarvan zijn naar sobere huisvesting gegaan, met behulp van de subsidieregeling? Hoeveel daarvan zitten nog in asielzoekerscentra? Hoeveel gemeenten hebben vergunninghouders nog als urgentiecategorie voor sociale huurwoningen, in plaats van sobere huisvesting te realiseren met de subsidie van de rijksoverheid? Hoeveel aanvragen zijn er geweest voor de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting statushouders, uitgesplitst per maand?

Antwoord:

Hoeveel vergunninghouders moesten gemeenten tussen 2015 en 2017 huisvesten?

Tussen 2015 en 2017 moesten de volgende aantallen vergunninghouders door gemeenten conform de daarvoor geldende taakstelling per half jaar worden gehuisvest:

2015: 14.000 + 14.900 = gehele jaar: 28.900

2016: 20.000 + 23.000 = gehele jaar: 43.000

2017: 13.000 + 10.000 = gehele jaar: 23.000

Hoeveel daarvan zijn naar sociale huurwoningen gegaan?

Zoals ik bij de beantwoording van Kamervragen van 26 januari 2018 heb aangegeven, heb ik geen inzicht in hoeveel sociale huurwoningen momenteel worden bewoond door statushouders (Kamerstukken II 2017–2018, Aanhangselnummer 981). Wel is het aannemelijk dat het merendeel van de statushouders instroomt in de sociale huurwoningmarkt.

Hoeveel daarvan zijn naar sobere huisvesting gegaan, met behulp van de subsidieregeling?

Tot en met september 2018 zijn 497 vergunninghouders gehuisvest via de Tijdelijke Regeling Stimulering Huisvesting Vergunninghouders.

Hoeveel daarvan zitten nog in asielzoekerscentra?

Op 1 januari 2018 was het totale aantal vergunninghouders dat conform de taakstelling gehuisvest moest worden ook daadwerkelijk gehuisvest in de gemeenten en derhalve niet meer aanwezig in de asielzoekerscentra.

Hoeveel gemeenten hebben vergunninghouders nog als urgentiecategorie voor sociale huurwoningen, in plaats van sobere huisvesting te realiseren met de subsidie van de rijksoverheid?

Uit onderzoek van het onderzoeksbureau RIGO van afgelopen zomer blijkt dat op dit moment in 174 van de 176 gemeenten met een urgentieregeling vergunninghouders worden aangemerkt als urgentiecategorie.

Hoeveel aanvragen zijn er geweest voor de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting statushouders, uitgesplitst per maand?

Er zijn tot en met augustus 2018 bij RVO 660 projecten aangemeld voor de Tijdelijke Regeling Stimulering Huisvesting Vergunninghouders, voor een totaalbedrag van € 41,1 mln. Na beoordeling van deze aanmeldingen is door RVO € 23.231.250 aan budget gereserveerd voor de realisatie van huisvestingsvoorzieningen waarmee ongeveer 6.500 vergunninghouders zouden kunnen worden gehuisvest. Inmiddels is bekend dat een aantal projecten geen doorgang zal vinden; tenminste € 7.487.500 zal niet tot uitbetaling komen omdat de aanmelding is ingetrokken.

De bulk van de aanmeldingen van projecten is gedaan in (het begin) van 2016.

Aanvragen ontvangen per maand

Maand

Aantal

Som aangevraagde budgetreservering

feb-16

335

€ 16.018.750

mrt-16

8

€ 1.043.750

apr-16

26

€ 5.168.750

mei-16

134

€ 4.712.500

jun-16

27

€ 2.581.250

jul-16

7

€ 2.187.500

aug-16

13

€ 643.750

sep-16

6

€ 1.000.000

okt-16

13

€ 631.250

nov-16

21

€ 550.000

dec-16

3

€ 825.000

jan-17

6

€ 337.500

feb-17

17

€ 762.500

mrt-17

3

€ 156.250

mei-17

1

€ 2.187.500

jun-17

23

€ 1.137.500

sep-17

3

€ 162.500

dec-17

1

€ 43.750

jan-18

1

€ 31.250

feb-18

1

€ 62.500

mrt-18

4

€ 200.000

apr-18

3

€ 506.250

jun-18

2

€ 100.000

jul-18

2

€ 50.000

Totaal

660

€ 41.100.000

133

De bijdrage aan de Huurcommissie wordt voor 2019 ongeveer gehalveerd. Wat wordt er met die besparing gedaan? Komt dit geld ten goede aan huurdersrechten?

Antwoord:

Het in de tabel budgettaire gevolgen van beleid opgenomen bedrag voor de bijdrage aan de Dienst Huurcommissie daalt van € 17,7 mln. in 2018 naar € 6,9 mln. in 2019. Dit wordt verklaard doordat in 2018 de begroting incidenteel hoger ligt vanwege een eenmalige reservering van in totaal € 10 mln. om mogelijke transitiekosten als gevolg van de Wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Kamerstukken II 2016–2017 34 652, nr. 2) op te kunnen vangen en daarbij de continuïteit van de Dienst Huurcommissie te garanderen (zie ook Kamerstukken II 2016–2017 34 730 XVIII, nr. 2 en Kamerstukken II 2017–2018, 34 960 VII, nr. 2.). De resterende daling van circa € 0,8 mln. is het resultaat van de neerwaartse bijstelling van de Rijksbegroting van de afgelopen jaren. Vanaf 2019 neemt de reeks niet verder af. De afwijking tussen de in de tabel opgenomen meerjarenreeks en de meerjarenreeks in de agentschapsparagraaf is te verklaren doordat in de reeks van het agentschap nog geen rekening is gehouden met de genoemde reservering en met de tranche voor loon- en prijsbijstelling 2018.

134

Hoeveel moeten verhuurders betalen voor de diensten van de Huurcommissie?

Antwoord:

De totale verhuurderbijdrage voor 2019 is begroot op ca. € 5,4 mln.

135

Hoelang is de gemiddelde doorlooptijd van een zaak bij de Dienst Huurcommissie?

Antwoord:

De Huurcommissie werkt met twee verschillende doorlooptijden. In de eerste plaats met doorlooptijden die gebaseerd zijn op de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Uhw). Deze telt vanaf het moment dat de verzoeker de leges heeft betaald tot en met het moment waarop de uitspraak wordt verstuurd. In de tweede plaats met doorlooptijden die gebaseerd zijn op de Implementatiewet voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten.

Voor de Uhw-doorlooptijd zijn de cijfers voor 2017: 64% van de huurprijsgeschillen is binnen vier maanden afgehandeld, 47% van de servicekostengeschillen is binnen 5 maanden afgehandeld, 90% van de huurverhogingsgeschillen is binnen 4 maanden afgehandeld (bron: Jaarverslag 2017 Huurcommissie, blz. 17).

97% van de huurprijsgeschillen is binnen de doorlooptijd uit de Implementatiewet afgehandeld, 92% van de servicekostengeschillen en 96% van de huurverhogingsgeschillen (inclusief inkomensafhankelijke huurverhoging).

Om de komende jaren de doorlooptijden structureel te kunnen verbeteren werkt de Huurcommissie aan een verandertraject om de organisatie beter in te richten voor de nieuwe dienstverlening als gevolg van de gewijzigde Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte. Naast opleidingen voor de versterking van de competenties van medewerkers wordt sinds dit jaar ook steeds meer bedrijfsmatig gewerkt, met bijvoorbeeld targets per medewerker en tijdmetingen. Ter ondersteuning van de veranderingen wordt bij de Huurcommissie een reorganisatie voorbereid.

136

Hoeveel geliberaliseerde huurwoningen zijn in bezit van institutionele beleggers?

Antwoord:

In het Woononderzoek Nederland (WoON) 2015 wordt geen scherp onderscheid gemaakt tussen de institutionele en particuliere categorieën beleggers. Er waren op de peildatum van het WoON 2015 (1-1-2014) circa 470.000 geliberaliseerde huurwoningen, waarvan ongeveer 270.000 in het bezit van institutionele en particuliere beleggers.

De Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (IVBN) rapporteert op haar website dat de leden, de institutionele beleggers, in totaal circa 135.000 woningen bezitten, waarvan circa 55% geliberaliseerd zou zijn. De IVBN-leden zouden dan circa 74.000 geliberaliseerde huurwoningen bezitten en particuliere beleggers de overige 196.000. Een sluitende registratie is echter niet beschikbaar.

137

Hoeveel geliberaliseerde huurwoningen zijn in bezit van particuliere beleggers?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 136.

138

Hoeveel huurprijzen zijn gedaald op basis van de inkomensafhankelijke huurverhoging sinds de invoering ervan? En wat is de verwachting voor 2019?

Antwoord:

Over het aantal huurverlagingen wegens inkomensdaling heb ik geen gegevens. Uit een enquête onder woningcorporaties in najaar 2016 bleek wel dat twee derde van de woningcorporaties huurverlaging-wegens-inkomensdaling (na eerdere inkomensafhankelijke hogere huurverhogingen) op verzoek van huurders had toegepast.

139

Wat is de gemiddelde woonquote van huishoudens in de sociale huursector?

Antwoord:

De gemiddelde woonquote van huishoudens in de sociale huursector bedraagt: 35,5%.

Deze woonquote is berekend op basis van de resultaten van het meest recente Woononderzoek Nederland (WoON 2015). Deze woonquote beschrijft het percentage van het netto besteedbaar huishoudinkomen dat wordt besteed aan de netto woonuitgaven – de som van de kale huur, de subsidiabele servicekosten en lokale heffingen en energielasten, met aftrek van de huurtoeslag.

De resultaten van het WoON 2015 zijn gepubliceerd in het rapport «Wonen in beweging» dat in april 2016 naar uw Kamer is gestuurd (Bijlage bij Kamerstuk II 2015–2016, 32 847, nr. 223). Op dit moment is het WoON 2018 in uitvoering. De resultaten van het WoON 2018 worden gepubliceerd in april 2019.

140

Wat is de gemiddelde huurquote van huishoudens in de geliberaliseerde huursector?

Antwoord:

De gemiddelde huurquote van huishoudens in de geliberaliseerde huursector, hier gedefinieerd als huurwoningen met een huur boven de liberalisatiegrens, ofwel hoger dan € 710,68 bedraagt: 33,8%. De huurquote beschrijft hierbij het percentage van het netto besteedbaar huishoudeninkomen dat wordt besteed aan de netto huur – de som van de kale huur en de subsidiabele servicekosten, met aftrek van de huurtoeslag.

Deze huurquote is berekend op basis van de resultaten van het meest recente Woononderzoek Nederland (WoON 2015). De resultaten van het WoON 2015 zijn gepubliceerd in het rapport «Wonen in beweging» dat in april 2016 naar uw Kamer is gestuurd (Bijlage bij Kamerstuk II 2015–2016, 32 847, nr. 223. Op dit moment is het WoON 2018 in uitvoering. De resultaten van het WoON 2018 worden gepubliceerd in april 2019.

141

Wat is de gemiddelde woonquote van mensen in een koopwoning?

Antwoord:

De gemiddelde woonquote van huishoudens in een koopwoning bedraagt: 27,2%.

Deze woonquote is berekend op basis van de resultaten van het meest recente Woononderzoek Nederland (WoON 2015). De resultaten van het WoON 2015 zijn gepubliceerd in het rapport «Wonen in beweging» dat in april 2016 naar uw Kamer is gestuurd (Bijlage bij Kamerstuk II 2015–2016, 32 847, nr. 223. Op dit moment is het WoON 2018 in uitvoering. De resultaten van WoON 2018 worden gepubliceerd in april 2019.

142

Hoe vordert de ambitie om circa 50.000 nieuwbouwwoningen aardgasloos op te leveren?

Antwoord:

Het is de ambitie van het kabinet dat aan het eind van de kabinetsperiode circa 50.000 nieuwbouwwoningen per jaar aardgasloos worden opgeleverd. Het vervallen van de plicht voor netbeheerders om nieuwbouw op het aardgasnet aan te sluiten is op 1 juli 2018 ingegaan. Nieuwbouw waarvan de bouwvergunning op of na 1 juli 2018 is aangevraagd wordt daardoor niet meer standaard op het aardgasnet aangesloten. De gemiddelde tijd tussen het verkrijgen van een vergunning tot oplevering is 22 maanden. Daardoor draagt deze maatregel in grote mate bij aan het behalen van de ambitie, nog voor het einde van de kabinetsperiode. Voorts zijn aan de sectortafel gebouwde omgeving van het klimaatakkoord vrijwillige afspraken gemaakt om lopende bouwprojecten die mét aardgas ontworpen zijn toch zoveel mogelijk aardgasvrij op te leveren. Met die twee maatregelen samen ligt het kabinet op koers om deze ambitie uit het regeerakkoord te halen.

143

Is er een isolatie-norm op komst en zo ja, hoe ziet deze eruit?

Antwoord:

Op 5 oktober heeft uw Kamer de kabinetsreactie op het voorstel voor hoofdlijnen van het Klimaatakkoord ontvangen (Kamerstukken II 2018–2019 32 813, nr. 220).

In het voorstel op hoofdlijnen voor de gebouwde omgeving is door de sectortafel het voorstel gedaan om voor (koop)woningen een niet verplichtende norm te ontwikkelen die particulieren bij natuurlijke momenten, zoals mutatie en renovatie, kan verleiden te investeren in verduurzaming. Het kabinet steunt deze uitwerkingsrichting. Voor deze norm zullende komende periode door de sectortafel voorstellen worden uitgewerkt.

144

Wat is het totale gasverbruik van de bebouwde omgeving?

Antwoord:

Het gasverbruik in de gebouwde omgeving bedraagt in 2017 424 PJ. (13,4 mrd. m3) (Bron: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland)

145

Wat is het maximale gas besparingspotentieel in de bebouwde omgeving?

Antwoord:

Het maximale aardgas besparingspotentieel is gelijk aan het actuele verbruik in de gebouwde omgeving en is derhalve 13,4 mrd m3. Het is niet realistisch dat in de 2050 gasvormige energiedragers – zoals waterstof of hernieuwbaar gas – in de gebouwde omgeving geen enkele rol meer speelt.

146

Wat is het maximale CO2-besparingspotentieel in de bebouwde omgeving?

Antwoord:

In de gebouwde omgeving wordt nu ongeveer 23 megaton CO2 uitgestoten. Zonder beleid zou de CO2 uitstoot in 2030 uitkomen op 18.7 megaton CO2. Door het Klimaatakkoord-pakket van 3.4 megaton komt de CO2 uitstoot naar verwachting uit op 15.3 megaton CO2 in 2030. Een 95% reductie van CO2 uitstoot betekent dat in 2050 nog een uitstoot van 1.5 megaton resteert. Het maximale CO2 besparingspotentieel is daarmee 21,5 megaton.

147

Hoeveel nieuwbouwhuizen gaan in 2018 en 2019 alsnog worden aangesloten op aardgas ondanks het afschaffen van de aansluitplicht?

Antwoord:

Het vervallen van de plicht voor netbeheerders om nieuwbouw op het aardgasnet aan te sluiten is op 1 juli 2018 ingegaan. Zie hierover ook het antwoord op vraag 142. Voor een belangrijk deel van de woningen die in 2018 en 2019 worden opgeleverd zal de vergunning al voor 1 juli 2018 zijn aangevraagd. Op 30 april 2018 heb ik u de Staat van de Volkshuisvesting 2018 gestuurd (als bijlage bij Kamerstukken II 2017–2018 32 847, nr. 363). Hierin is aangegeven dat het in 2017 bij 48% van alle bij de aanvraag voor een bouwvergunning ingediende ontwerpen om aardgasloze nieuwbouw gaat. Voor de eerste drie maanden van 2018 lag het aandeel gasloos al hoger: 56% van de ontwerpen is zonder gasaansluiting. Voorts zijn aan de sectortafel gebouwde omgeving van het klimaatakkoord vrijwillige afspraken gemaakt om lopende bouwprojecten die mét aardgas ontworpen zijn toch zoveel mogelijk aardgasvrij op te leveren.

148

Hoeveel Nederlandse woningen zijn aangesloten op restwarmte van kolencentrales?

Antwoord:

Momenteel levert alleen de Amercentrale in Geertruidenberg restwarmte aan huishoudens. Met de restwarmte van de Amercentrale worden 33.000 particuliere woningen verwarmd.

149

Hoeveel Nederlandse woningen zijn aangesloten op restwarmte van afvalverwerkingsinstallaties?

Antwoord:

Er zijn ca. 80.000 woningen aangesloten op een warmtenet dat gevoed wordt door een afvalenergiecentrale.5

150

Hoeveel woningen kunnen er op welke termijn naar verwachting gebruik maken van geothermie?

Antwoord:

Dat is op dit moment nog niet bekend. Zoals eerder aangegeven, zet het kabinet in op 15 PJ in 2030. Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) heeft een puur indicatieve en globale technische inschatting gemaakt ten aanzien van de bijdrage van geothermie aan de totale warmtevraag. ECN schat in dat de geothermiebijdrage, met de huidige stand van de techniek kan groeien van 3 PJ nu naar circa 80 PJ in 2050 voor de glas- en tuinbouw en de gebouwde omgeving. Technologische innovaties en innovatieve concepten zouden het potentieel nog verder kunnen verhogen. De inzet van geothermie in de gebouwde omgeving is daarnaast afhankelijk van de ontwikkeling van warmtenetten. Welke gemeenten gaan kiezen voor een warmtenet wordt zichtbaar in de warmteplannen die gemeenten gaan opstellen.

151

Welke biogassen hebben welk potentieel voor het verwarmen van Nederlandse bebouwde omgeving?

Antwoord:

Biogas wordt geproduceerd door vergisting of vergassing van biogene grondstoffen. Er zit een grens aan de beschikbaarheid van deze grondstoffen in Nederland en daarmee aan de beschikbaarheid van biogas. Het potentieel voor de productie van Groen gas hangt af van veel zaken. De branche geeft zelf aan dat er 2,2 BCM (Billion Cubic meter gas = 1 miljard kubieke meter aardgas) uit vergisting kan komen in 2030. Dat is niet alleen mestvergisting, maar ook vergisting van GFT en zeewier. Groen gas uit vergassing is ook interessant, maar dat potentieel is nu nog niet goed in te schatten. Ter vergelijking de gebouwde omgeving gebruikt nu 10 BCM per jaar.6

152

Hoeveel nieuwbouw huizen worden in 2018 en 2019 energieneutraal opgeleverd?

Antwoord:

Er is geen plicht tot registratie van energieneutrale woningen vanuit de overheid. Ik heb hierover dus geen gegevens. Bouwers en ontwikkelaars kunnen op vrijwillige basis woningen ontwikkelen die energiezuiniger zijn dan de huidige eis, de Energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van 0,4. Van het platform Zeer Energiezuinige Nieuwbouw heb ik begrepen dat de aangesloten bedrijven per 1 januari 2018 in totaal 2.872 vergaand energiezuinige woningen in verschillende typen (waaronder ook gestapelde projecten) in aanbouw hebben of opgeleverd. Voor 2019 zijn er geen gegevens beschikbaar, maar de aantallen zullen oplopen, zo heb ik van het platform vernomen.

Op dit moment wordt verder in het kader van de Crisis- en herstelwet geëxperimenteerd met meer energieneutrale woningen. Voor zes gebieden is, op aanvraag van de betreffende gemeenten, een EPC eis van 0,2 vastgesteld. Hieronder vallen Binckhorst in Den Haag en Havenstad Amsterdam. Daar worden binnenkort nog vier gebieden aan toegevoegd. Daarnaast zal aan vijf gemeenten (o.a. Amsterdam) de mogelijkheid worden geboden zelf, voor de gehele gemeente, een EPC lager dan de 0,2 vast te stellen voor woningbouw.

In de onderstaande tabellen is het overzicht te zien van de vergunde woningen met een EPC tot en met 0 en de woningen die onder 0 zitten (–0,3 en lager) (bron: Bouwtrend).

Te verwachten woningen met EPC tot en met 0 uit Bouwtrend:

Verwacht bouwjaar / EPC

Totaal woningen

-2 TM 0

2018

22.815

2.332

2019

60.269

7.895

2020

30.456

3.392

2021

3.884

882

Totaal

117.424

14.501

Te verwachten woningen met EPC lager dan 0 uit Bouwtrend:

Verwacht bouwjaar / EPC

Totaal woningen

-2 TM -0,30

2018

22.626

526

2019

60.595

1.975

2020

27.888

488

2021

3.884

0

Totaal

114.993

2.989

153

Op welke wijze wordt lage-temperatuur warmte gestimuleerd voor (nieuw)bouw?

Antwoord:

Er is geen specifieke stimulering van lage-temperatuur warmte voor nieuwbouw of voor bestaande bouw. Wel wordt de toepassing van duurzame warmte gestimuleerd. Zo worden bijvoorbeeld warmtepompen gestimuleerd met een subsidie bij aanschaf, zowel bij nieuwbouw als in bestaande bouw. Dit gaat via de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) regeling.

Daarnaast worden er eisen ontwikkeld voor energiezuinige nieuwbouw (Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)) per 1 januari 2020. Hierbij geldt dat bij het zo energiezuinig mogelijk ontwerpen van een gebouw, er in de praktijk gekozen wordt voor lage-temperatuur verwarmingsinstallaties omdat deze het meest efficiënt zijn.

154

Welke warme temperatuurbronnen worden gelabeld als duurzaam en welke niet?

Antwoord:

Hernieuwbare warmtebronnen zijn warmtebronnen die opgewekt worden door hernieuwbare energie. In de richtlijn hernieuwbare energie van de Europese Unie en het protocol monitoring hernieuwbare energie is vastgelegd wat deze bronnen zijn. Op dit moment zijn voor warmtenetten de belangrijkste hernieuwbare bronnen: het biogene deel van de warmte uit afvalverbranding (ca. 56%), biomassa, geothermie en Warmte Koude Opslag (WKO). Duurzame bronnen omvatten alle CO2-vrije of CO2-arme bronnen. Het gaat hier om hernieuwbare bronnen, maar een CO2-arme bron kan bijvoorbeeld ook (industriële) restwarmte zijn.

155

Wat is de potentie van zeewier en algen voor de productie van warmte?

Antwoord:

Zeewier en algen zullen niet direct ingezet worden voor de productie van warmte. In de roadmap hernieuwbaar gas is aangegeven dat zeewier gebruikt kan worden voor vergisting tot biogas. Algen en zeewier kunnen ook een belangrijke rol spelen in de biobased economy voor bijvoorbeeld grondstoffen voor plastics of biobrandstoffen.

Een recentere studie van Gasunie komt op een potentieel van ca. 200 PJ voor biomassa, waaronder zeewier (ca. 30% hiervan). Deze schattingen zijn nog erg afhankelijk van de ontwikkelingen in die sector en het overheidsbeleid.7

156

Nu de verhuurderheffing wordt verlaagd als compensatie voor de extra Vpb die corporaties moeten betalen vanwege de ATAD richtlijn en er zodoende iets meer dan € 22 mln. van deze korting verdampt, rijst de vraag of er er wel rekening mee is gehouden dat de € 100 mln. verlaging deels wordt opgegeten vanwege ATAD?

Antwoord:

De onderstaande tabel, met dezelfde bedragen als tabel 2 uit de MvT van de Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (35 030), geeft de mutatie op de geraamde lasten weer van verschillende door dit kabinet voorgestelde maatregelen voor zover zij betrekking hebben op woningcorporaties. De implementatie van ATAD1 (rij 1) heeft een lastenverzwarend effect voor corporaties. Tegenover de lastenverzwaring als gevolg van de implementatie van ATAD1, stelt het kabinet ook een aantal lastenverlichtende maatregelen. In het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020 wordt de stapsgewijze verlaging van het vennootschapsbelasting-tarief naar 22,25% in 2021 geregeld, waar ook corporaties van profiteren (rij 2). In het wetsvoorstel Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019 wordt de in het regeerakkoord afgesproken oplopende vermindering in de verhuurderheffing voor investeringen in verduurzaming geregeld (rij 3). Ten slotte heeft het kabinet in de Wet bronbelasting 2020 voorgesteld de verhuurderheffing met € 100 mln. te verminderen door middel van een tariefsverlaging. Dit geheel aan lastenverzwaringen en -verlichtingen leidt in elk geval binnen deze kabinetsperiode tot een lastenverlichting ten opzichte van de aan het begin van de kabinetsperiode geraamde lastenontwikkeling van corporaties (rij 5).

Rij

Maatregel

2019

2020

2021

Struc

1

ATAD1

102

144

193

353

2

Tariefsverlaging vennootschapsbelasting

–7

–13

–39

–65

3

Verduurzaming in verhuurderheffing

–26

–52

–78

–104

4

Tariefsverlaging verhuurderheffing

–100

–100

–100

–100

5

Totaal

–31

–21

–24

84

157

Als het zo is dat de € 100 mln. vermindering van de verhuurderheffing via een financiële hefboom een investeringscapaciteit van circa € 3 mrd. losmaakt, dan zou bij een netto lastenverhoging met meer dan € 1 mrd., zoals richting 2021 gebeurt, dat via deze zelfde hefboom toch ten koste moeten gaan van tot wel € 30 mrd. investeringscapaciteit?

Antwoord:

Zoals uit de beantwoording van vraag 158 blijkt, herkent het kabinet de genoemde lastenstijging van € 1 mld. tot en met 2021 niet. Verder kan de in de vraagstelling aangehaalde hefboom niet automatisch voor alle verschillende lasten gehanteerd worden. Dat komt doordat niet alle belastingen op dezelfde manier doorwerken op de financiële ratio’s en, daarmee, op de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW). Woninggebonden belastingen, zoals de verhuurderheffing, werken door op meerdere voor corporaties relevante financiële ratio’s en kennen daardoor een grotere hefboom dan belastingen die zien op de rechtspersoon als geheel (waaronder de vennootschapsbelasting, incl. ATAD1).

Verder dienen corporaties bij het opstellen van hun meerjarenplannen (dPi) rekening te houden de voorziene lastenontwikkeling, voor zover de achterliggende fiscale maatregelen en effecten bekend zijn op het moment van indiening van de meerjarenplannen bij de toezichthouder (15 december van elk jaar). Door corporaties verwachte hogere afdrachten in de vennootschapsbelasting en een oploop in de verhuurderheffing door stijgende WOZ-waardes zijn daarmee ingerekend. Dit heeft dan ook geen invloed op de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties 2018 (IBW), zoals dit voorjaar aan uw Kamer gestuurd. Additionele lastenverzwaringen of – verlichtingen die corporaties nog niet hadden ingeboekt in de meerjarenplannen hebben effect op de gepresenteerde IBW-cijfers. Het betreft bijvoorbeeld de invoering van de ATAD1-richtlijn en de tariefsverlaging in de verhuurderheffing. Deze zullen door corporaties eind 2018 in meerjarenplannen worden verwerkt.

158

Kunt u een meerjarig beeld geven, tot in ieder geval 2021, van hoe de totale belastingdruk op woningcorporaties zich ontwikkelt, met daarin in ieder geval de Vpb (incl. ATAD) en de Verhuurderheffing? Kunt u daarbij ook een meerjarig beeld geven, tot in ieder geval 2021, van hoe de totale belastingdruk op particuliere verhuurders en institutionele beleggers /verhuurders zich ontwikkelt als het om de Vpb (incl. ATAD) en de verhuurderheffing?

Antwoord:

De implementatie van ATAD1 (rij 1) heeft een lastenverzwarend effect voor corporaties. Tegenover de lastenverzwaring als gevolg van de implementatie van ATAD1, stelt het kabinet ook een aantal lastenverlichtende maatregelen. In het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020 wordt de stapsgewijze verlaging van het vennootschapsbelastingtarief naar 22,25% in 2021 geregeld, waar ook corporaties van profiteren (rij 2). In het wetsvoorstel Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019 wordt de in het regeerakkoord afgesproken oplopende vermindering in de verhuurderheffing voor investeringen in verduurzaming geregeld (rij 3). Ten slotte heeft het kabinet in de Wet bronbelasting 2020 voorgesteld de verhuurderheffing met € 100 mln. te verminderen door middel van een tariefsverlaging. Daarmee worden de effecten van de invoering van de ATAD1-richtlijn deze kabinetsperiode gecompenseerd (rij 5).

Rij

Maatregel

2019

2020

2021

Struc

1

ATAD1

102

144

193

353

2

Tariefsverlaging vennootschapsbelasting

–7

–13

–39

–65

3

Verduurzaming in verhuurderheffing

–26

–52

–78

–104

4

Tariefsverlaging verhuurderheffing

–100

–100

–100

–100

5

Totaal

–31

–21

–24

84

De bovengenoemde maatregelen hebben ook gevolgen voor de ontwikkeling van de totale lastendruk. In de onderstaande tabel is aan de hand van ramingen weergegeven hoe de lasten uit de invoering van de Wet implementatie eerste EU-richtlijn (hierna: ATAD1), de vennootschapsbelasting (Vpb) en de verhuurderheffing zich de komende jaren ontwikkelen voor corporaties. Voor de BTW zijn geen betrouwbare cijfers beschikbaar over de afdrachten van specifiek woningcorporaties.

In de tabel zijn de effecten van de invoering van ATAD1 geïsoleerd van de vennootschapsbelasting, al betreft het dezelfde heffing. Ten aanzien van de verhuurderheffing is ingeschat dat 95% van de geraamde totaalopbrengsten afkomstig zullen zijn van woningcorporaties, tegenover 5% van andere verhuurders met meer dan 50 zelfstandige gereguleerde huurwoningen. Voor de jaren na 2019 zijn geen ramingen van de verhuurderheffing beschikbaar, omdat de opbrengst afhankelijk van minder nauwkeurig te voorspellen endogene factoren zoals een verandering in de WOZ-waarde en het aantal woningen dat onder de verhuurderheffing valt. Geschat wordt dat de opbrengsten uit de verhuurderheffing voor zover deze door de corporatiesector wordt opgebracht in 2021 ongeveer € 0,2 mld. hoger zal zijn dan in 2018. Daarmee zou de totale belastingdruk op woningcorporaties, exclusief BTW, in 2021 ongeveer € 0,4 mld. hoger liggen dan in 2018.

Rij

Maatregel

2018

2019

2020

2021

Struc

1

ATAD1

2

102

144

193

353

2

Vennootschapsbelasting

128

135

141

126

174

3

Verhuurderheffing

1.628

1.634

1

1

1

4

Totaal

1.758

1.871

     
X Noot
1

Voor deze jaren zijn geen ramingen beschikbaar.

Op verhuurderheffingplichtige particuliere verhuurders en institutionele beleggers zal naar verwachting circa 5% van de lasten van de verhuurderheffing drukken, ofwel ca. € 86 mln. in zowel 2018 als in 2019. Verder inzicht in hoe de belastingdruk voor deze specifieke groep verhuurders ontwikkelt is niet beschikbaar. Die zijn namelijk afhankelijk van meerdere factoren, zoals het werkgebied (alleen woningverhuur of ook andere activiteiten) en organisatievorm (vennootschapsbelastingplichtig of inkomstenbelastingplichtig).

159

Beoogt de regering, in het licht van de doelstelling van ATAD, volgens het regeerakkoord, om de verhouding tussen vreemd en eigen vermogen gezonder te maken, dat wil zeggen dat organisaties een financiële prikkel krijgen om zich meer met eigen vermogen en minder met leningen te financieren, dat ook corporaties hun leningenportefeuille afbouwen, terwijl woningcorporaties zich binnen het stelsel waarvoor u verantwoordelijk bent zich toch vooral met vreemd vermogen met WSW-borging financieren?

Is het waar dat een afbouw van de leningportefeuille moeilijk samengaat met een toename van de investeringen zoals in de Woonagenda afgesproken?

Indien de regering niet beoogt dat corporaties hun leningen afbouwen, wat beoogt de regering dan met de financiële prikkel die uitgaat van ATAD?

Antwoord:

De earningsstrippingmaatregel zoals opgenomen in het wetsvoorstel Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking is niet specifiek gericht op woningcorporaties. De doelstelling van het regeerakkoord is om eigen vermogen en vreemd vermogen meer gelijk te behandelen voor alle vennootschapsbelastingplichtigen. Dat levert stabielere bedrijven en gezondere economische verhoudingen op, zeker bij tegenslag. Ook woningcorporaties vallen onder het bereik van de earningsstrippingmaatregel. Een specifieke uitzondering voor woningcorporaties in de vennootschapsbelasting is juridisch niet mogelijk vanwege het risico op het verlenen van verboden staatssteun. Naast de extra vennootschapsbelastinglasten die woningcorporaties hierdoor zullen ondervinden zijn er ook lastenverlichtingen door verlaging van het vennootschapsbelastingtarief, verlaging van het tarief voor de verhuurderheffing en extra aftrekmogelijkheden bij de verhuurderheffing (zie vraag 156), die een positief effect hebben op de leenruimte en de investeringsmogelijkheden van corporaties. Van een significante afbouw van de leningenportefeuille hoeft derhalve geen sprake te zijn.

160

Wat is de geraamde opbrengst van de verhuurderheffing tot 2021?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 68.

161

Kunt u uitleggen hoe een fictieve heffingsvermindering toch gaat leiden tot meer investeringen in duurzaamheid, nu op pagina 42 van de bijlage bij de Miljoenennota staat dat de opbrengst van de verhuurderheffing in 2018 € 1.714 mln. was en in 2019 toeneemt tot € 1.720 mln., de heffing met € 100 mln. wordt verlaagt, terwijl de verwachte opbrengst toeneemt?

Antwoord:

Door de invoering van de heffingsvermindering verduurzaming en de generieke verlaging van de verhuurderheffing stijgt de opbrengst van de verhuurderheffing slechts met € 6 mln. komend jaar. Zonder deze beleidsmaatregelen zou de verhuurderheffing voor komend jaar met € 132 mln. stijgen, in plaats van € 6 mln. Hierdoor blijven verhuurders de mogelijkheid houden te investeren in onder meer duurzaamheid.

162

Klopt het dat juist corporaties die weinig winst maken relatief meer geraakt worden door de renteaftrekbeperking zoals volgt uit ATAD? Beoogt de regering dat?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 39.

163

Wat zou de opbrengst van de verhuurderheffing zijn indien deze vanuit een level playing field gedachte niet alleen gold voor verhuurders met meer dan 50 woningen tot de liberalisatiegrens maar voor alle huurwoningen?

Antwoord:

Het afschaffen van de heffingsvrije voet van 50 huurwoningen binnen de verhuurderheffing zou leiden tot een verbreding van de grondslag met ongeveer 110.000 woningen. Bij een gemiddelde WOZ-waarde van € 137.000 en gelijkblijvend heffingspercentage zou dat in 2018 bijna € 90 mln. extra aan heffing betekenen.

Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waren er in 2017 bijna 3,3 miljoen huurwoningen. Indien alle huurwoningen meegenomen worden in de verhuurderheffing, betekent dit een extra verbreding van de grondslag van nog eens ongeveer 970.000 woningen. Deze extra woningen zullen de gemiddelde WOZ-waarde van een woning onder de verhuurderheffing laten stijgen, omdat het hier vaak gaat om een woning met een huur boven de liberalisatiegrens die veelal een hogere WOZ-waarde hebben. Bij een aanname van een gemiddelde WOZ-waarde van € 140.000 en een gelijkblijvende heffingspercentage zou dit (bovenop de € 90 mln.) een extra heffing zijn van ongeveer € 800 mln.

164

Klopt het dat een stijgende WOZ-waarde zich direct door vertaald in een stijgende verhuurderheffing zonder dat dat dit tot een stijging van de inkomsten voor corporaties leidt?

Antwoord:

Omdat de WOZ-waarde deel is van de grondslag van de verhuurderheffing, leidt een stijging van de WOZ-waarde tot een stijgende verhuurderheffing. De stijgende WOZ-waarde leidt niet automatisch tot een stijging van de huurinkomsten. Ten behoeve van de betaalbaarheid van het wonen worden corporaties door regelgeving beperkt in hun mogelijkheden om huren te verhogen. Het gaat bijvoorbeeld om de maximale huurverhoging per contract per jaar, de huursombenadering waarmee de stijging van de totale huuropbrengsten van de corporaties worden beperkt tot 1% boven inflatie, en het passend toewijzen waarmee huishoudens met een inkomen dat recht geeft op huurtoeslag een woning toegewezen moeten krijgen met een huur tot de aftoppingsgrens. De stijgende WOZ-waarde kan wel leiden tot hogere opbrengsten uit de verkoop van woningen. Over de ontwikkeling van het bezit, waaronder de verkoop van woningen en de nieuwbouw van passende woningen, maken corporatie, gemeente en huurdersorganisatie lokaal prestatieafspraken.

165

Hoeveel sociale huurwoningen zijn er in Nederland (op basis van de meest actuele cijfers)? Kan ook een overzicht gegeven worden over de jaren 2015, 2016 en 2017?

Antwoord:

In onderstaande tabel staan het aantal woongelegenheden (huurwoningen en onzelfstandige woongelegenheden) in het bezit van corporaties ultimo 2015, 2016 en 2017. Voor 2017 betreft het voorlopige cijfers, waarbij voor een vijftal corporaties gebruik gemaakt is van data van 2016 of eerdere jaren.

 

31-12-2015

31-12-2016

31-12-2017

Aantal woongelegenheden in bezit van corporaties

2.394.300

2.388.500

2.385.000

166

Hoeveel huishoudens zouden op basis van hun inkomen in aanmerking komen voor een sociale huurwoning (op basis van de meest actuele cijfers)? Kan ook een overzicht gegeven worden over de jaren 2015, 2016 en 2017?

Antwoord:

De meest recente informatie over het aantal huishoudens naar inkomenscategorieën ten behoeve van de toewijzing van sociale huurwoningen dateert uit het Woononderzoek Nederland (WoON) 2015 (peildatum 1-1-2014). Daaruit blijkt dat puur op grond van het inkomen circa 3,6 miljoen huishoudens (47% van het totaal aantal huishoudens) in aanmerking zouden komen voor een sociale huurwoning.

Van deze 3,6 miljoen huishoudens woonde 1,1 miljoen in een koopwoning en 2,5 miljoen in een huurwoning. Van de huurders huurde driekwart van een woningcorporatie of gemeentelijk woonbedrijf.

In april 2019 komt het WoON 2018 beschikbaar.

167

Hoeveel sociale huurwoningen staan gepland om in 2019 gebouwd te worden?

Antwoord:

Ik kan u geen betrouwbare prognose voor het aantal nieuwbouw huurwoongelegenheden van corporaties voor 2018 en 2019 geven. In onderstaande tabel vindt u het aantal woongelegenheden dat in de periode 2014–2017 aan nieuwbouw is gerealiseerd in de corporatiesector.

 

2014

2015

2016

2017

Aantal nieuwbouw huurwoongelegenheden corporaties

17.200

15.000

15.300

14.400

In de voornemens die corporaties eind 2017 hebben verstrekt aan toezichthouder Autoriteit woningcorporaties (Aw) en borgsteller Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), zijn voor 2018 ruim 23.000 en voor 2019 bijna 30.000 woongelegenheden opgenomen. Deze voornemens worden echter in de praktijk niet gerealiseerd, doordat niet of onvoldoende rekening wordt gehouden met vertraging in het bouwproces. Zo is de prognose voor 2017 van eind 2016 maar voor 63% gerealiseerd.

Ook de bouwvergunningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geven geen goede basis voor een prognose. Volgens de bouwvergunningstatistieken van het CBS hebben corporaties in de periode 2012–2017 jaarlijks voor ruim 6.000 woongelegenheden een bouwvergunning aangevraagd, terwijl zij nooit minder dan 14.000 woongelegenheden per jaar hebben opgeleverd. Waarschijnlijk wordt voor de bouwvergunningen voor corporaties vaak een andere opdrachtgever of opdrachtgeverscategorie gehanteerd.

Op basis van een licht toegenomen investeringsbedrag in 2017 en op basis van stijgende aantallen in de voornemens van corporaties, verwacht ik een toename van het aantal nieuwbouwwoningen van corporaties, maar ik kan nog niet goed aangeven hoe groot deze toename is.

168

Wat is het gemiddelde energielabel van sociale huurwoningen?

Antwoord:

Volgens de labelregistratie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is per ultimo 2017 label C het gemiddelde energielabel in de sociale huursector. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de labels van sociale en geliberaliseerde huurwoningen, aangezien RVO alleen de eigenaar van de woningen kent en niet de huurprijs. Deze sectorindeling is een goede benadering hiervan. In de koopsector is het gemiddelde label C. Het gemiddeld labelniveau C kent een verschillende verdeling per sector. In onderstaande grafiek is de verdeling van energielabels weergegeven. Hierbij is de labelregistratie – dat op dat moment 45% van de woningvoorraad betreft – geëxtrapoleerd naar de hele woningvoorraad en daarmee is er sprake van een schatting.

169

Wat is het gemiddelde energielabel van geliberaliseerde huurwoningen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 168.

170

Wat is het gemiddelde energielabel van koopwoningen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 168.

171

Wat is de status met betrekking tot het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen? Wat zijn de scenario’s hoe aan de nog levende zorgpunten ten aanzien van het wetsvoorstel tegemoet kan worden gekomen?

Antwoord:

Het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen ligt sinds februari 2017 bij de Eerste Kamer. De Eerste Kamer heeft op verzoek van de regering de stemmingen over het wetsvoorstel aangehouden. Per brief van 29 juni jl. (Kamerstukken I 2017–2018 34 453, I) heb ik beide Kamers geïnformeerd over de stand van zaken rondom het wetsvoorstel en heb ik geschetst hoe aan de betreffende zorgpunten tegemoet kan worden gekomen. In deze brief heb ik de Eerste Kamer verzocht de behandeling van het wetsvoorstel te hervatten. De Eerste Kamer heeft besloten de behandeling van de brief aan te houden totdat het door uw Kamer aangekondigde overleg over dit onderwerp is gehouden.

172

Wat is de rol van de Omgevingsdiensten geweest in de situatie dat de varkenshouderij in met name Brabant zo groot is geworden dat het gebied daardoor overbelast is en er nu 200 miljoen euro belastinggeld wordt uitgetrokken om varkenshouders uit te kopen?

Antwoord:

De Omgevingsdiensten zijn uitvoerende diensten die in opdracht van gemeenten of provincies werken. Wanneer vergunningaanvragen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) binnenkomen, dan behandelen zij deze. De gemeenten en provincies besluiten uiteindelijk over de vergunningaanvragen en krachtens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) of bepaalde bedrijfsactiviteiten ruimtelijk inpasbaar zijn.

173

Heeft er een evaluatie plaatsgevonden van de vergunningverlening aan varkenshouders naar aanleiding van de aangekondigde warme sanering van de varkenshouderij? Zo ja, mag de Kamer de opzet daarvoor ontvangen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Per brief van 7 juli 2018 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) uw Kamer geïnformeerd over de hoofdlijnen van de aangekondigde sanering van de varkenshouderij en het Hoofdlijnenakkoord dat zij daarover heeft gesloten met betrokken provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de ketenpartijen uit de Coalitie Vitale Varkenshouderij (Kamerstukken II 2017–2018 28 973, nr. 200). Doel van de sanering is het op korte termijn terugdringen van de meest acute geuroverlast door varkenshouderijen in veedichte gebieden. Zoals in genoemde brief aangegeven zijn bestaande instrumenten, waaronder het instrument van de omgevingsvergunning, ontoereikend om de geconstateerde geuroverlast snel en effectief aan te pakken. De aanpak van de sanering staat daarmee los van het proces van vergunningverlening. Er heeft om die reden geen evaluatie van de vergunningverlening aan varkenshouders plaatsgevonden.

174

In hoeverre vindt er landelijke afstemming plaats over de vergunningverlening aan veehouderijen, om te garanderen dat plaatselijke en landelijke milieunormen niet worden overschreden?

Antwoord:

Gemeenten en provincies die verantwoordelijk zijn voor de milieuvergunningverlening zijn ook verantwoordelijk voor het daarbij toetsen aan landelijke en plaatselijke milieunormen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Rijkswaterstaat) informeert provincies, gemeenten en Omgevingsdiensten over relevante aspecten bij vergunningverlening, bijvoorbeeld in de vorm van handreikingen en het geven van overzichten van relevante regelgeving en jurisprudentie.

175

Hebben de omgevingsdiensten een rol in het toezicht op de dieraantallen in de veehouderij, in relatie tot het aantal dieren dat volgens de vergunning mag worden gehouden? Zo ja, hoe is dit toezicht vormgegeven en hoeveel controles vonden op jaarbasis in dit kader plaats in de periode 2013–2017 en bij hoeveel bedrijven?

Antwoord:

Omgevingsdiensten zorgen voor toezicht op en handhaving van de milieuvergunningen. In milieuvergunningen worden onder andere de dieraantallen opgenomen, zodat hierop toegezien kan worden. Gemeenten en provincies bepalen zelf hoe het toezicht wordt vormgeven en hoeveel controles op jaarbasis plaats vinden. Zij hebben hiervoor een handhavingsstrategie. Omgevingsdiensten hebben informatie over aantallen controles. Er is geen landelijk overzicht.

176

Hoe is de financiering van het Digitaal Stelsel Omgevingswet precies opgebouwd (bijdrage rijksoverheid en mede overheden)?

Antwoord:

De afspraken over de financiering van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) zijn in 2015 vastgelegd in het Bestuursakkoord Implementatie Omgevingswet en nader onderbouwd ten behoeve van het Hoofdlijnenakkoord «financiële afspraken stelselherziening omgevingsrecht in 2016 (Kamerstukken II 2016–2017, 33 118, nr. G). Hierbij zijn de volgende kosten voor het DSO onderscheiden:

  • Eenmalige investeringskosten: eenmalige kosten/uitgaven die betrekking hebben op de centrale, landelijke voorziening die voor invoering en uitvoering van de wet worden gebouwd. Deze worden door de rijksoverheid gedragen. In de BZK-begroting zijn hiervoor in artikel 5.2 onder het programma Aan de Slag middelen opgenomen onder andere voor een bijdrage aan de ontwikkelpartners van het DSO (Kadaster, GeoNovum, KOOP, Rijkswaterstaat en RIVM) en algemene kosten voor de uitvoering van de wetgeving en het DSO.

  • Transitiekosten: partijen hebben afgesproken dat in deze specifieke situatie de transitiekosten die samenhangen met de aanpassing aan de wet- en regelgeving, de digitalisering en de invoering worden gedragen door de bevoegde gezagen (de «eigen» organisatie»). Hiertoe behoren de kosten voor aanpassing van de eigen zaaksystemen, en de aansluiting daarvan op de landelijke voorziening. Deze kosten verschillen per individueel bevoegd gezag.

  • Structurele kosten en besparingen

    • Uitvoeringskosten: over jaarlijks terugkerende kosten die samenhangen met het gebruik, onderhoud en doorontwikkeling van het digitale stelsel is afgesproken dat bevoegde gezagen deze dragen aan de hand van een procentuele verdeelsleutel. Deze verdeelsleutel is berekend aan de hand van de huidige werklast in het «domein» van de Omgevingswet van betrokken overheden. Dit leidt tot de volgende verdeelsleutel: Rijk: 19%, Provincies: 6%, Gemeenten: 70%, Waterschappen: 5%.

    • Besparingen of bespaarde kosten: tegenover bovengenoemde kosten staan besparingen of vermeden kosten bij burgers, bedrijven en overheden. Deze hangen samen met het gebruik van de wet en het digitale systeem. Hoewel het gebruikelijk is dat besparingen (deels) worden teruggehaald, hebben partijen in deze specifieke situatie afgesproken dat de besparingen die samenhangen met de invoering van de Omgevingswet ten gunste komen van ieder van de betrokken partijen. Deze (toekomstige) jaarlijkse besparingen kunnen, voor zover ze partijen ten deel vallen, kunnen worden ingezet als dekking voor te maken kosten als gevolg van de stelselwijziging. Het kabinet zal deze besparingen niet korten op het Gemeentefonds of Provinciefonds of in rekening brengen bij de waterschappen.

  • Naast de investeringskosten voor de centrale/landelijke voorzieningen Digitale Stelsel is overeengekomen dat de rijksoverheid middelen ter beschikking stelt in de ontwikkeling van een informatiepunt en een programma voor interbestuurlijke ondersteuning van de invoering van de Omgevingswet.

177

Is het de bedoeling dat de gebiedsagenda’s die nu onderdeel zijn van het MIRT voortaan verbreed gaan worden tot omgevingsagenda’s? Wat wordt de status van die omgevingsagenda’s?

Antwoord:

Ja. Onder de Omgevingswet is het logisch dat de omgevingsagenda’s de status krijgen van programma waarin het Rijk, bestuurlijke partners en maatschappelijke partijen samen werken aan ruimtelijke opgaven. In landsdeel Oost loopt nu een pilot Omgevingsagenda waarbij wordt gekeken hoe de verbreding van een gebiedsagenda naar een omgevingsagenda kan plaatsvinden. Resultaten uit de pilot zullen worden ingebracht bij de aanpak van omgevingsagenda’s in de andere landsdelen.

178

Is het de bedoeling dat de Nationale Omgevingsvisie die omgevingsagenda’s stuurt of andersom?

Antwoord:

De omgevingsagenda’s zullen worden gevoed door de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) voor wat betreft de inbreng vanuit de nationale invalshoek en door de provinciale en gemeentelijke Omgevingsvisies. Zie ook antwoord op vraag 179.

179

Betekent die verbreding naar omgevingsagenda’s dat er straks tussen de Nationale omgevingsvisie, provinciale en gemeentelijke omgevingsvisies nog een omgevingsagenda «hangt»? Wat is het verschil tussen de omgevingsagenda’s en de omgevingsvisies?

Antwoord:

Nee, in de omgevingsagenda’s wordt de nationale invalshoek samengebracht met de regionale en lokale. Zo vormen de omgevingsagenda’s de schakel tussen de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de provinciale en de gemeentelijke visies.

180

Wat is en wordt de juridische status van de gebiedsagenda’s en straks de omgevingsagenda’s?

Antwoord:

De huidige gebiedsagenda’s kennen geen juridische status op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De omgevingsagenda's krijgen de status van programma onder de Omgevingswet.

181

Wordt de kwaliteit van het milieu (waaronder de lucht- en waterkwaliteit) ook betrokken bij het maken van de gebiedsagenda’s? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord:

Zodra het bereiken van de normen voor milieukwaliteit zich vertaalt in ruimtelijke maatregelen in bepaalde gebieden kunnen zij ook onderdeel uitmaken van gebiedsagenda’s, straks de omgevingsagenda’s.

182

Wat wordt er concreet bedoeld met «de inbreng van ontwerp in ruimtelijke projecten en programma’s»? Kunnen hier voorbeelden van worden gegeven?

Antwoord:

Ontwerp wordt bij projecten en programma’s ingezet als instrument voor het opstellen van integrale ruimtelijke analyses, het visualiseren van opgaven en belangen, het verkennen en verbeelden van samenhangende perspectieven. Hierbij worden verschillende expertises bij elkaar gebracht en de integrale afweging inzichtelijk gemaakt. Recente voorbeelden van het effectief inzetten van ontwerp zijn de klimaattafels (Klimaatakkoord), de pilots regionale energiestrategieën, een lange termijn verkenning rivieren, regionale strategie krimpgebieden en een verkenning t.b.v. de gebiedsagenda’s nieuwe stijl.

183

Hoe verhouden de nationale ruimtelijke visies zich tot de op te stellen Nationale Omgevingsvisie? Moet het zo gezien worden dat deze visies een verdiepingsslag zijn op wat er straks in de Nationale Omgevingsvisie terecht gaat komen? Zo nee, hoe zit het dan?

Antwoord:

De Omgevingswet geeft aan dat het instrument Omgevingsvisie in de plaats komt van gebiedsdekkende structuurvisies, de relevante delen van de natuurvisie, verkeers- en vervoerplannen en strategische gedeelten van waterplannen en milieubeleidsplannen. Dat betekent dat de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in elk geval in de plaats zal komen van de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In de ontwerpNOVI zal worden aangegeven hoe andere nationale ruimtelijke visies, zoals de Structuurvisies Ruimte voor de Rivier, Derde Nota Waddenzee, en Ondergrond (STRONG), zich verhouden tot de NOVI. Een model waarin deze uitwerkende ruimtelijke visies, evenals andere uitwerkende nationale visies en nota’s, als een verdiepingsslag aan de kapstok onder de NOVI hangen is logisch. Deze krijgen dan de status van programma, conform de Omgevingswet.

184

Betekent de zin «Het opstellen, onderhouden en coördineren van nationale en Europese kaders en wet- en regelgeving op ruimtelijk gebied en ten aanzien van interbestuurlijke geo-informatie en de bijbehorende informatievoorziening», dat het ministerie ook geo-informatie bijhoudt op het gebied van landschap en natuur (waaronder de provinciale landschappen en de NNN)? Zo ja, welke informatie en is deze voor burgers inzichtelijk? Zo nee, wat betekent deze zin dan?

Antwoord:

Nee. Het Ministerie van BZK beheert zelf geen geo-informatie op het gebied van landschap en natuur. Deze informatie wordt onder meer door Provincies en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (in opdracht van mijn collega van Landbouw, Natuur en Visserij) via diverse portals voor burgers en andere belanghebbenden inzichtelijk gemaakt.

Ik ben de coördinerende Minister voor beleidsontwikkeling en toepassing van geo-informatie. Mijn belangrijkste doelstelling is de instandhouding en verdere ontwikkeling van een stabiele infrastructuur voor geo-informatie. De kern van deze infrastructuur wordt gevormd door de geo-basisregistraties, zoals de basisregistraties voor adressen, gebouwen, (grootschalige) topografie, ondergrond en kadaster. Via het loket Publieke Dienstverlening op de Kaart wordt dit alles ontsloten.

Wetgeving, kaders en (internationale) standaarden op het terrein van geo-informatie, zowel nationaal als Europees (waaronder de richtlijn Inspire), zorgen voor hoge kwaliteit en uitwisselbaarheid van de geo-informatie. Binnen de geo-informatie infrastructuur blijven (bestuurlijke) organisaties zelf verantwoordelijk voor de eigen geo-informatie, maar deze informatie is breed (her)bruikbaar voor overheden, bedrijfsleven en burgers. Dit geldt ook voor geo-informatie over landschap en natuur.

185

Loopt de planning van de invoering van de Omgevingswet nog op schema? Zo nee, wat is het geactualiseerde tijdpad?

Antwoord:

De invoering van het stelsel van de Omgevingswet loopt volgens planning. De beoogde invoeringsdatum is 1 januari 2021.

186

Wat wordt er concreet bedoeld met «de inhoudelijke inbreng vanuit het ruimtelijk beleid»? Welke informatie(bronnen) heeft/gebruikt het ministerie om op het gebied van ruimtelijke ordening en landschap kwantitatieve en kwalitatieve inhoudelijke inbreng te leveren?

Antwoord:

Met inhoudelijke inbreng wordt bedoeld de inbreng van kennis over ruimtelijke ontwikkelingen en de werking van het ruimtelijk instrumentarium.

De informatiebronnen die het Ministerie van BZK gebruikt op het gebied van ruimtelijke ordening en landschap zijn divers. Er kan hierbij een onderscheid gemaakt worden in wetenschappelijke kennis, databronnen, evaluatie en monitoring van beleid en inbreng vanuit de maatschappij. Ten aanzien van wetenschappelijke kennis wordt gebruikt gemaakt van een netwerk van kennisinstellingen waar onder planbureaus (in het bijzonder het Planbureau voor de Leefomgeving), universiteiten en onderzoeksinstellingen. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van (digitale) informatie zoals het Landelijk Informatiemodel Vastgoedgebruik (LIV), Basisregistraties, het CBS Bestand Bodemgebruik en informatie uit het dataportaal «Publieke Dienstverlening op de Kaart». De Monitor Infrastructuur en Ruimte houdt de vinger aan de pols ten aanzien van de ruimtelijke doelstellingen. Deze monitor maakt hiervoor gebruik van CBS statistieken en andere bestaande, landsdekkende bestanden. Verder wordt gebruik gemaakt van informatie van provincies, gemeenten en waterschappen. De Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur is het belangrijkste strategische adviescollege, waarbij de Raad als doel heeft bij te dragen aan de verdieping van het maatschappelijk debat en aan de kwaliteit van de besluitvorming. De inbreng van burgers en andere maatschappelijke partijen vindt, bijvoorbeeld, plaats in werksessies, vaak door middel van ontwerpend onderzoek.

187

Hoe wordt de uitvoering van de Nationale Omgevingsvisie verzekerd? Komt er een uitvoeringsparagraaf in de visie?

Antwoord:

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zal een uitvoeringsparagraaf bevatten. In deze uitvoeringsparagraaf zullen uitvoeringsinstrumenten aan de beleidsambities van de NOVI worden gekoppeld. Het gaat dan onder meer om de instrumenten die in de Omgevingswet worden genoemd, waaronder gebiedsgerichte en thematische programma’s. Daarnaast worden omgevingsagenda’s opgesteld om als Rijk en regio samen te werken aan de uitvoering.

188

Is het waar dat het vernieuwen van het beleid aangaande de open ruimten alleen kan resulteren in een hoger beschermingsniveau (en niet een lager beschermingsniveau) voor belangrijke open ruimtes zoals het Groen Hart, de Waddenzee en de Veluwe (conform het regeerakkoord)?

Antwoord:

Nee, dat is niet waar. Het regeerakkoord geeft aan dat het beschermen van belangrijke open ruimtes zoals het Groene Hart, de Waddenzee en de Veluwe een belangrijk onderdeel blijft van het nationaal ruimtelijk beleid. Voor specifieke gebieden hebben Rijk en regio samen afspraken gemaakt over het beschermingsniveau (structuurvisie Waddenzee) of de wijze waarop omgegaan wordt met de kwaliteiten van het landschap (Kustpact). Gezien de opgaven voor de energietransitie, de woningbouw en de landbouw zal de druk op de open ruimten in bepaalde gebieden verder toenemen. Het kabinet kan in gebieden waar dat zinvol is gebiedsspecifieke arrangementen met andere overheden en maatschappelijke partijen voorbereiden. Naar voorbeeld van het Kustpact kan zo’n arrangement afspraken bevatten over hoe wordt omgegaan met de kwaliteiten van het landschap.

189

Hoeveel procent van de wetsvoorstellen die door de regering worden gedaan worden voor internetconsultatie aangeboden? Wat zijn argumenten om geen internetconsultatie te houden?

Antwoord:

Het uitgangspunt is dat alle wetgeving in principe in internetconsultatie wordt gebracht, tenzij.

Redenen om niet over te gaan tot internetconsultaties kunnen zijn:

  • niet wenselijk in verband met de staatsveiligheid;

  • het gaat om spoed/noodwetgeving;

  • het betreft een aanpassing als gevolg van rechterlijke uitspraken;

  • het gaat om een technische implementaties zonder beleidsruimte.

Een exact percentage is niet te geven. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), dat verantwoordelijk is voor het rijksbrede gebruik van internetconsultaties schat in dat 70% van alle wetgeving in internetconsultatie wordt gebracht.

190

Wat is de huidige rol van «»I-Kaders»» bij het stellen van kaders door BZK op het gebied van de digitale overheid?

Antwoord:

De kaderstellende rol van het Ministerie van BZK op het gebied van de digitale overheid wordt ingevuld met behulp van een groot aantal instrumenten, zoals afsprakenstelsels, architectuurkaders, ICT-standaarden en voorzieningen, die waar nodig ook in wetgeving opgenomen worden. Binnen deze kaders geven departementen, uitvoeringsorganisaties en medeoverheden invulling aan hun digitale interactie met burgers en bedrijven en aan hun onderlinge digitale samenwerking.

Binnen de rijksoverheid zijn afspraken gemaakt over de Rijksbreed te hanteren kaders voor de inrichting en ontwikkeling van de informatievoorziening van het Rijk. Deze afspraken worden «I-kaders» genoemd en zijn opgenomen in de Kaders Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk, het zogenaamde Kaderboek. Een voorbeeld hiervan zijn beveiligingsvoorschriften, zoals de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR). Voor de Rijkspartijen zijn deze I-kaders onderdeel van het kader dat zij gebruiken om te komen tot een veilige en samenhangende digitale basisinfrastructuur.

In mijn brief van 11 oktober jl. over de sturing op informatiebeveiliging en ICT binnen de Rijksdienst heb ik de rol van BZK binnen dit domein nader toegelicht.

191

Wat zijn de totale kosten van de operatie BRP geweest?

Antwoord:

De gemaakte kosten voor de operatie BRP, de voorbereiding van de inbeheername en het stoppen van de operatie bedragen samen € 104 mln., waarvan € 77 mln. voor de ontwikkeling van de BRP en € 27 mln. voor de voorbereiding van de inbeheername. Het betreft de periode 2009–2017. (Kamerstukken II 2017–2018 34 950 VII, nr. 5).

192

Hoeveel is er nu voor het uitgestelde onderhoud BRP begroot?

Antwoord:

Binnen de geraamde kosten voor de Health Check BRP is ca € 10,1 mln. gemoeid met uitgesteld onderhoud. Het totaal voor de Health Check voor de jaren 2018 tot en met 2020 bedraagt € 14,7 mln. waarvan € 6,8 mln. voor 2019 en € 6,4 mln. voor 2020.

193

Hoeveel levert het doorbelasten van de GDI-voorzieningen op? Wordt dit direct uitgegeven aan de digitale overheid?

Antwoord:

Het doorbelasten van de beheerkosten van de GDI-voorzieningen betekent voor de BZK-begroting dat er op artikel 6 middelen vrijvallen. In 2019 gaat het om een bedrag van € 15 mln. dat zal worden ingezet voor beleid en doorontwikkeling van de digitale overheid. Daarbij worden de middelen van de Aanvullende Post GDI (€ 57 mln.) vanaf 2019 ingezet als Investeringspost digitale overheid. Hieruit worden de uitgaven in het kader van de Agenda Digitale Overheid: NL DIGIbeter en het Programmaplan Basisinfrastructuur gefinancierd. Zie voor de bestemming van de Investeringspost het antwoord op vraag 80.

194

Hoeveel gaat dit GDI-doorbelasten kosten voor gemeenten?

Antwoord:

Aan gemeenten worden beheerkosten voor DigiD en MijnOverheid doorbelast. De tarieven voor 2019 zijn nog niet vastgesteld, dus het exacte bedrag is nog niet bekend. Een indicatie van het bedrag (op basis van de doorbelasting in 2018) is € 3 mln. voor alle gemeenten samen. Daarnaast dragen de gemeenten op basis van een verdeelsleutel bij aan de beheerkosten van een aantal overige voorzieningen, een indicatie van dat bedrag voor 2019 is € 2 mln.

195

Hoeveel geld is er om nog meer te investeren in de digitale basisinfrastructuur (dus het totale bedrag voor het programmaplan basisinfrastructuur)?

Antwoord:

Het Programmaplan Basisinfrastructuur bevat een weergave van de digitale basisinfrastructuur (beheer en exploitatie) en de ontwikkeling daarvan. Voor investeringen in de digitale basisinfrastructuur is onder andere de Investeringspost digitale overheid (€ 57 mln.) beschikbaar. Daarnaast zijn er reguliere ontwikkelbudgetten van departementen, uitvoeringsorganisaties en medeoverheden. De verantwoordelijkheid voor de bestemming daarvan ligt bij deze organisaties zelf. Het totale bedrag van het Programmaplan is nog niet bekend.

196

Hoe ziet de invulling van de investeringspost doorontwikkeling en innovatie van de digitale overheid eruit?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 80.

197

Aan welke instellingen/uitvoeringsinstanties/departementen zal de GDI vanaf 2019 worden doorbelast?

Antwoord:

De GDI-voorzieningen worden doorbelast aan organisaties die gebruik maken van of belang hebben bij de voorzieningen, dat kan per voorziening verschillen. Het gaat om alle departementen, de medeoverheden, uitvoeringsorganisaties zoals de Belastingdienst, het UWV en het CJIB, en semi-publieke organisaties zoals zorg- en onderwijsinstellingen en pensioenfondsen.

198

Zitten alle kosten voor «»digitale dienstverlening»» nu in de post overheidsdienstverlening? Is dit verdeeld voor meerdere overheden of is dit verdeeld door middel van meerdere potten?

Antwoord:

De regeling «digitale dienstverlening» heet vanaf 2019 «overheidsdienstverlening». De uitgaven hiervoor zijn inderdaad in deze nieuwe post opgenomen. Het gaat hier om beleidsuitgaven die het Ministerie van BZK doet ten behoeve van de dienstverlening van de overheid, het budget wordt niet verdeeld over overheden. Iedere overheidsorganisatie is zelf verantwoordelijk voor zijn dienstverlening en de daarvoor benodigde middelen.

199

Worden er kosten gemaakt voor BRP (bijv. om kennis en kunde in dienst van de overheid te houden)? Zo ja, hoeveel en zitten die kosten dan in de post identiteitstelsel?

Antwoord:

Ja, in 2019 worden er kosten gemaakt voor de BRP. De geraamde beheer- en exploitatiekosten bedragen € 31,6 mln. (zie hiervoor de agentschapsparagraaf van RvIG, pagina 104). Deze worden deels betaald vanaf de BZK-begroting onder de post «bijdrage aan agentschap RvIG» van artikel 6.5. Daarnaast worden er kosten gemaakt voor het achterstallig onderhoud van de BRP (zie daarvoor het antwoord op vraag 192) en is er budget gereserveerd voor beleidsuitgaven, waaronder beleid BRP, onder de post «Identiteitsstelsel».

200

Hoeveel geld is er beschikbaar voor het programma «regie op gegevens»?

Antwoord:

Voor 2019 is circa € 3 mln. begroot.

201

Kunt u het geld dat onder art 6.6 gereserveerd staat uitsplitsen? Waar zal dit precies aan worden uitgegeven onder de agenda Digitale Overheid?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 80.

202

Wat is het beleid ten aanzien van het bevorderen van open data? Stelt de rijksoverheid bijvoorbeeld als eis dat data die betrekking hebben op zaken die (deels) publiek gefinancierd worden als open data beschikbaar gesteld moeten worden?

Antwoord:

Het kabinet hecht veel belang aan het goed vindbaar en toegankelijk maken van onze overheidsinformatie, in de vorm van open data. De afgelopen jaren lieten een sterke toename zien in het aantal beschikbare datasets in het centrale register data.overheid.nl, van circa 6.000 in 2015 tot meer dan 13.000 in 2018. Dit resultaat is bereikt door goede interbestuurlijke afstemming en samenwerking en via de ondersteuning van het Leer- en Expertisepunt Open Overheid (LEOO). Het LEOO helpt met publicaties, lezingen en individuele gesprekken overheidsorganisaties bij het als open data beschikbaar stellen van data. Technische ondersteuning bij het openen en publiceren van open data wordt geboden door het Nederlands Open Data portaal data.overheid.nl. Specifieke wet- of regelgeving is niet nodig gebleken.

Het openstellen van data leidt echter alleen tot maatschappelijke meerwaarde, wanneer deze data ook (her)gebruikt wordt. Het open data beleid richt zich de komende periode dan ook, naast het openstellen, op het bevorderen van de herbruikbaarheid van open data. Er wordt geïnvesteerd in de verbetering van het centrale dataregister, het vergroten van de interoperabiliteit tussen datasets door standaardisatie en in het uitvoeren van onderzoek naar hergebruikers en hun wensen.

203

Waaruit bestaat het programma digitale inclusie en hoeveel geld is daarvoor gereserveerd?

Antwoord:

Uw Kamer ontvangt in het najaar een samenhangend plan voor de bevordering van digitale inclusie. In die brief zet de Staatssecretaris van BZK de sporen en de daarbij horende financiering uiteen waarlangs het kabinet werkt aan digitale inclusie in Nederland.

204

Wat zijn tot nu toe de resultaten voor burgers van het programma Regie op gegevens?

Antwoord:

Het programma stimuleert initiatieven en pilots, laat haalbaarheidsstudies uitvoeren en ontwikkelt een generiek normenkader (uniforme set van eisen – USvE), dat de randvoorwaarden rondom gegevensdeling beschrijft, zowel als basis voor de ontwikkeling van afsprakenstelsels/ vertrouwensinfrastructuren, als voor toepassingen.

Rondom initiatieven en pilots is in 2018 onder meer gewerkt binnen de domeinen schuldhulpverlening, zorg en het ontsluiten van overheidsgegevens. Op deze domeinen zijn 1) coalities ingericht van maatschappelijke initiatieven die op hetzelfde thema actief zijn, 2) binnen deze coalities in gezamenlijkheid de mogelijkheden verkend en ontwikkeld voor het ontsluiten van gegevens en het ontwikkelen van toepassingen, 3) haalbaarheidsonderzoeken voor toepassingen uitgevoerd, inclusief een eerste indicatie voor een maatschappelijke kosten-batenanalyse, 4) analyses uitgevoerd t.a.v. vraagstukken binnen deze coalities, 5) kennisgroepen ingericht voor het actief delen van kennis en ervaringen binnen en buiten de overheid, 6) hackathons georganiseerd waarbinnen toepassingen (verder) vorm worden gegeven, 7) met experts en werksessies generieke bouwstenen voor de Uniforme Set van Eisen (USvE) voor gegevensuitwisseling ontwikkeld.

De uitgangspunten voor de USvE wordt eind 2018 opgeleverd. Dit vormt de basis voor de uitwerking in 2019, wat moet resulteren in een eerste kader (USvE) voor gegevensuitwisseling. De resultaten zullen getoetst en waar nodig bijgesteld worden aan de hand van experimenten waar het concept «regie hebben op je gegevens» een rol speelt.

205

Kunt u voorbeelden geven van «nationale en internationale dialogen om te komen tot nieuw beleid en waar nodig wetgeving» ten bate van meer kennis over de effecten van nieuwe technologieën?

Antwoord:

Het doel van de maatschappelijke dialoog is het voeden van het beleid, het uitwisselen van kennis en ervaring en het creëren van bewustzijn, begrip en (maatschappelijk) draagvlak. Anders gezegd: de dialoog maakt bewust, biedt inspiratie, informeert en geeft antwoord op (concrete) vragen. De maatschappelijke dialoog is onderdeel van de Agenda Digitale Overheid NL DIGIbeter.

Internationaal zien we dat een dialoog over de effecten van nieuwe technologieën, bijvoorbeeld artificial intelligence (AI), steeds vaker op de agenda staat van wetenschappers, beleidsmakers en belanghebbenden. De Europese Commissie heeft dit voorjaar een «High Level Expert Group Artificial Intelligence» in het leven geroepen, waarin wetenschappers nadenken over onder meer de ethische consequenties van nieuwe technologieën. De Council of Europe is bij deze High Level Expert Group aangesloten en heeft parallel hieraan een «committee of experts on human rights dimensions of automated data processing and different forms of artificial intelligence». In het verlengde van de Europese ontwikkelingen werken alle lidstaten aan eigen digitaliseringsstrategieën. Bij multinationale samenwerkingsverbanden als de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, Internet Governance Forum en de Verenigde Naties wordt de invloed van dit soort ontwikkelingen ook steeds vaker op de agenda gezet.

206

Kunt u voorbeelden geven van de onder 1,2 en 3 genoemde activiteiten van het ICTU programma om mensen meer regie op gegevens te geven?

Antwoord:

Het programma werkt in de eerste plaats aan generieke afspraken. Een voorbeeld daarvan is het generieke normenkader (uniforme set van eisen – USvE), dat de randvoorwaarden rondom gegevensdeling beschrijft, om tot benodigde vertrouwensinfrastructuren te komen. Alleen dan kunnen gebruikers, gegevenshouders en dienstenaanbieders met vertrouwen mee doen aan het ontsluiten en uitwisselen van gegevens. De USvE omvat afspraken op semantisch, organisatorisch, technisch en juridisch vlak. Deze afspraken zijn gebaseerd op bestaande wet- en regelgeving en bestaande normenkaders rondom onder andere informatiebeveiliging, maar bijvoorbeeld ook de uitkomsten rondom de dialoog over artificial intelligence (AI) en geautomatiseerde besluitvorming meeneemt. Een eerste overzicht van de uitgangspunten hiervoor wordt eind 2018 opgeleverd. Op basis daarvan zal in 2019 een eerste kader (USvE) voor gegevensuitwisseling opgesteld worden. De resultaten zullen in 2019 getoetst en waar nodig bijgesteld worden in Living Labs rondom het concept Regie op Gegevens.

Als tweede wordt gewerkt aan ondersteuning van de (her)inrichting van het gegevenslandschap van de overheid. Ambitie van NL DIGIbeter is om MijnOverheid om te vormen tot een plek waar inwoners zelf regie op hun (persoons)gegevens kunnen voeren. De basisregistraties vormen hiervoor de bron en leveren op die manier de gegevens die mensen kunnen gebruiken om zaken in hun leven te regelen, onder hun eigen regie. In veel gevallen is hiervoor wel een moderniseringsslag wenselijk of zelfs noodzakelijk, zeker met het oog op de versterking van de autonomie van mensen. Dit raakt het stelsel van basisregistraties, maar ook voorzieningen voor digitale identiteit en digitaal machtigen zijn daarbij cruciaal.

Tot slot ondersteunt het programma de ontwikkeling van toepassingen binnen domeinen door het inrichten van coalities van maatschappelijke initiatieven die op hetzelfde thema actief zijn. Binnen deze coalities wordt in gezamenlijkheid de mogelijkheden verkend en ontwikkeld voor het ontsluiten van gegevens en het ontwikkelen van toepassingen, worden haalbaarheidsonderzoeken voor toepassingen uitgevoerd, inclusief een eerste indicatie voor een maatschappelijke kosten baten analyse en laten we analyses uitvoeren t.a.v. vraagstukken binnen deze coalities. Om dit te ondersteunen worden ook kennisgroepen ingericht voor het actief delen van kennis en ervaringen binnen en buiten de overheid.

207

Hoeveel geld wordt geïnvesteerd in het toegankelijk maken van de dienstverlening van de overheid?

Antwoord:

Het toegankelijker maken van de dienstverlening van de overheid heeft een impuls gekregen met de inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid op 1 juli 2018. Overheidsinstanties zijn zelf verantwoordelijk voor het nemen van de noodzakelijke maatregelen en de daarmee gepaard gaande kosten. Op 4 oktober 2018 heeft uw Kamer de voortgangsbrief webtoegankelijkheid ontvangen waarin de Staatssecretaris van BZK nader op dit onderwerp en zijn betrokkenheid daarbij ingaat (Kamerstukken II 2018–2019 26 643, nr. 569).

208

Hoe ziet de «digitale identiteit» eruit? Wat wordt bedoeld met een «digitale identiteit»? Hoe verhoudt dit zich tot de digitale identiteit voorgesteld in de initiatiefnota van de leden Middendorp en Verhoeven van 13 juli 2018?

Antwoord:

Met digitale identiteit wordt bedoeld dat de burger zich op een digitale manier via een smartphone kan identificeren of zijn identiteit digitaal kan laten verifiëren in de fysieke wereld. De ontwikkeling van zo een digitale identiteit heeft als doel de burger meer regie te geven op persoonsgegevens. Hij kan daarmee digitaal de gegevens uitwisselen die nodig zijn voor een bepaalde transactie. Hoe deze identiteit zich verder verhoudt tot de initiatiefnota van de leden Middendorp en Verhoeven heeft de Staatssecretaris van BZK in zijn Kamerbrief van 28 september 2018 toegelicht (Kamerstukken II 2018–2019 34 993, nr. 3).

209

Hoeveel wordt er geïnvesteerd in het aantrekken van extra ICT experts bij de overheid?

Antwoord:

Het aantrekken van (extra) ICT-experts is een eigen verantwoordelijkheid van alle kerndepartementen en uitvoeringsorganisaties van het Rijk. Zij maken zelfstandig een afweging om daar eventueel (extra) investeringen op te plegen. Wel is in 2018 een rijksbreed programma «Versterking HR ICT Rijksdienst» opgezet, waar het aantrekken van ICT-expertise bij het Rijk een belangrijk onderdeel van uitmaakt. Het programma zet vanuit een faciliterende en aanjagende rol concrete initiatieven op waar rijksonderdelen in kunnen participeren. Die initiatieven richten zich niet alleen op het aantrekken van ICT-experts en trainees in bepaalde expertises zoals datascience, maar ook op het gezamenlijk ontwikkelen en behouden van ICT-expertise bij het Rijk. Voor de periode 2019–2021 wordt dit programma interdepartementaal bekostigd (€ 7,3 mln.).

210

Wat wordt er gedaan om te werken aan grotere diversiteit (vrouwen, mensen met migratieachtergrond) binnen het Rijk? Hoeveel geld is daarvoor beschikbaar?

Antwoord:

De rijksoverheid hecht waarde aan een inclusieve werkomgeving, met aandacht voor bewustwording en het voorkomen van (onbewuste) vooroordelen. Het Rijk streeft naar een diverse samenstelling van haar personeelsbestand. Er is behoefte aan verschillende perspectieven, achtergronden en inzichten die de denkkracht van de rijksoverheid vergroten.

Op departementaal niveau is beleid ontwikkeld ten aanzien van diversiteit en inclusie. Alle ministeries tekenden het Charter Diversiteit. Met ondertekening van het Charter Diversiteit zegt een werkgever toe een effectief diversiteitsbeleid te bevorderen. Departementen ondernemen verschillende acties om een grotere diversiteit binnen het Rijk te realiseren. Dit wordt gedaan vanuit een brede invalshoek; het betreft diversiteit op de dimensies etnische diversiteit, gender, seksuele oriëntatie, leeftijd en arbeidsbeperking. Maatregelen die worden ondernomen zijn onder andere mentoring, het organiseren van bijeenkomsten en trainingen en het meten van diversiteit en inclusie in medewerker(tevredenheids)onderzoeken.

Tevens wordt een aantal rijksbrede acties ondernomen. In het kader van het Strategisch Personeelsbeleid 2025 van de rijksoverheid wordt een aantal nieuwe maatregelen uitgewerkt om een inclusieve werkomgeving en diversiteit te bevorderen. Voorbeelden hiervan zijn een verplichte workshop voor selecteurs gericht op het voorkomen van vooringenomenheid en het voeren van het goede gesprek en diversiteit en inclusie een vast onderdeel maken van managementleergangen.

Het Ministerie van BZK heeft geen inzicht in hoeveel geld beschikbaar is voor het bevorderen van een grotere diversiteit wat betreft vrouwen en mensen met een migratieachtergrond bij het Rijk.

211

Hoeveel geld wordt er geïnvesteerd in het verduurzamen van de rijksgebouwen?

Antwoord:

Bij renovatie, onderhoud en nieuwbouw neemt het Rijksvastgoedbedrijf diverse beleidsaspecten, technische aspecten en functionele aspecten mee, waaronder duurzaamheid. Duurzaamheid vormt daarmee integraal onderdeel van de investeringsopgave. In het kader van de totstandkoming van het klimaatakkoord worden besluiten genomen over routekaarten die leiden tot de verdere verduurzaming van rijksgebouwen. Deze routekaarten, die onder andere de financiële consequenties bevatten, dienen nog formeel vastgesteld te worden. Het streven is om dat uiterlijk in mei 2019 af te ronden.

212

Voert de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RVIG) onderzoek uit naar het meer gebruiken van biometrische gegevens op identiteitskaarten, paspoorten, of om online in te loggen?

Antwoord:

De Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) doet onderzoek naar het gebruik van biometrie op identiteitskaarten en paspoorten om de betrouwbaarheid te verhogen. De RvIG doet geen onderzoek naar het gebruik van biometrie om online in te loggen.

213

Welke percentage is extern ingehuurd bij de RVIG?

Antwoord:

In de Rijksbegroting is rekening gehouden met een percentage externe inhuur van 21,5. De Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) is een uitvoeringsorganisatie met een hoge ICT component waarvoor veel specialistische kennis uit de markt nodig is.

214

Klopt het dat de RVIG er financieel aanzienlijk op achteruit gaat? Waardoor komt dit? Hoe vangen zij dit op?

Antwoord:

Voor 2019 is er een budgetneutraal resultaat geprognosticeerd. Dit is het eerste jaar waarin het voor de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) merkbaar is dat de paspoorten 10 jaar geldig zijn. De omzet daalt hierdoor significant. Dit zou leiden tot grote fluctuaties in de tarieven van reisdocumenten, omdat een groot deel van kosten bestaat uit vaste kosten. Om dit te voorkomen is gelijktijdig met de invoering van de langere geldigheidsduur van de reisdocumenten ook een egalisatiereserve gevormd. Tot en met 2018 is de egalisatiereserve opgebouwd en vanaf 2019 zal per jaar een deel van de egalisatierekening vrijvallen om de stijging van de tarieven als gevolg van langere geldigheidsduur te beperken. In 2019 gaat het om een bedrag van € 20,4 mln.

215

Wat is het percentage vrouwen, en het percentage mensen met een niet-westerse migratieachtergrond in het openbaar bestuur in Nederland? Kunt u dit uitsplitsen per bestuurslaag?

Antwoord:

Percentage vrouwen in het openbaar bestuur (2017):

Openbaar bestuur – totaal

47,9%

Rijk

45,9%

Gemeenten

50,7%

Provincies

44,9%

Rechtelijke Macht

58,8%

Waterschappen

29,0%

Aandeel personen niet-westerse migratieachtergrond (2017):

Openbar bestuur – totaal

9,7%

Rijk

10,3%

Gemeenten

10,1%

Provincies

4,6%

Rechtelijke Macht

2,7%

Waterschappen

2,7%

De cijfers met betrekking tot het percentage vrouwen en het aandeel personen met een niet-westerse migratieachtergrond zijn afkomstig uit de jaarlijkse rapportage Trends en Cijfers, waarin aandacht wordt besteed aan arbeidszaken in de 14 overheid- en onderwijssectoren.

Politieke ambtsdragers – percentage vrouwen:

Alle burgemeesters in gemeenten

25%

Waarnemend burgemeesters

34%

Wethouders

26%

Raadsleden

31%

   

Commissarissen der Koning in de provincies

8%

Gedeputeerden

28%

Statenleden

32%

   

Waterschappen:

 

Dijkgraven

15%

Leden van het dagelijks bestuur

19%

Leden van het algemeen bestuur

21%

   

Staten-Generaal:

 

Tweede Kamer

33%

Eerste Kamer

38%

De cijfers met betrekking tot de politieke ambtsdragers zijn afkomstig uit OverheidInNederland, meetdatum 1 oktober 2018.

Gegevens met betrekking tot etniciteit en migratieachtergrond van politieke ambtsdragers worden niet geregistreerd.

216

Hoe groot is de arbeidsmobiliteit (intern bij de overheid en extern) onder de 90 genoemde managers? Hoeveel van deze groep hebben ICT opleiding of achtergrond?

Antwoord:

Voor de hoogste managementfuncties binnen het Rijk geldt dat een benoeming altijd plaatsvindt voor een periode van maximaal zeven jaar. Mede daardoor is de mobiliteit in deze groep vrij hoog. Gemiddeld zitten TMG’ers (topmanagementgroep) iets minder dan vijf jaar op een functie wanneer zij van functie wisselen. Van alle TMG’ers had ongeveer 20% hiervoor een functie buiten de rijksoverheid.

Ik kan niet aangeven hoeveel topambtenaren een ICT-achtergrond hebben. Het Nederlandse systeem van benoemingen is een open systeem gericht op het vinden van de beste kandidaat voor de juiste positie (merit based). Bij een vacature voor een TMG-functie wordt per keer bekeken wat de specifieke vereisten zijn die aan een potentiële kandidaat worden gesteld. Indien kennis en ervaring op het gebied van ICT-vraagstukken essentieel zijn, dan wordt dat opgenomen in het functieprofiel en is dat een belangrijke factor bij de beoordeling of een kandidaat geschikt is.

Tevens is de afgelopen jaren actief ingezet op het vergroten van de kennis over ICT-vraagstukken. Het leer- en ontwikkelaanbod van de Algemene Bestuursdienst (ABD) is uitgebreid, van een enkele bijeenkomst in 2016 naar bijna 40 (meerdaagse) modules en verdiepingssessies in 2018. Aan de orde komen thema’s zoals besturing en management van ICT-projecten, opdrachtgeverschap bij ICT-projecten, big data en andere actuele onderwerpen. Meer dan de helft van de TMG’ers heeft dit jaar of vorig jaar deelgenomen aan een meerdaagse training over ICT.

217

Hoe realistisch is de afname van de totale lasten van de Dienst Huurcommissie in het licht van de overschrijding van het begrote bedrag dit jaar?

Antwoord:

De wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, de aanwijzing als buitengerechtelijke geschillenbeslechter en de verbetering van de dienstverlening leiden tot aanpassingen in de organisatie. De Huurcommissie zit dit jaar dan ook in een verandertraject waarvan een reorganisatie van de ambtelijke Dienst van de Huurcommissie (DHC) deel uitmaakt. Om de organisatie gereed te maken voor deze wijzigingen worden er dit jaar extra kosten gemaakt. Er is hier geen sprake van overschrijding van het begrote bedrag, maar van incidentele extra kosten voor de reorganisatie en transitie naar de nieuwe organisatie.

218

Is het negatief resultaat op grond waarvan in de voorjaarsnota het eigen vermogen bij SSC ICT aangevuld met € 37.5mln. eenmalig of structureel? Als het negatief resultaat structureel is, wat wordt er aan gedaan om dit te op te lossen?

Antwoord:

Het negatief resultaat is toegelicht in het betreffende jaarverslag 2017, kamerstuk 34950 XVIII Jaarverslag van Wonen en Rijksdienst. Veruit de belangrijkste oorzaak van het negatieve resultaat 2017 betreft de boekhoudkundige verwerking van de extra licenties die in 2017 zijn aangeschaft. Dit was eenmalig. Ook is in 2017 het Programma Migratie ICT-diensten (dat de migratie naar het nieuwe moderne datacenter in Rijswijk uitvoerde) afgerond, maar met een incidenteel tekort. Daarvan is een belangrijk deel gerealiseerd in 2017 en is ten laste van het resultaat tevens een bedrag gestort in een voorziening voor de afwikkeling van het restant in 2018.

Het is uiteraard essentieel dat SSC ICT kan voorzien in een goedlopende ICT-dienstverlening met verscherpte aandacht voor informatiebeveiliging. Er vindt daarom momenteel een analyse plaats van wat nodig is om dit, inclusief goed budgettair en financieel beheer, structureel te kunnen realiseren.

219

Hoeveel gevallen van identiteitsfraude heeft de CMI geregistreerd in 2017 en 2018? Hoeveel daarvan hebben een digitale component? In hoeveel gevallen betreft het puur fysieke identiteitsbewijzen?

Antwoord:

In 2017 heeft het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI) 2.965 meldingen ontvangen, waarbij in 1.130 gevallen een (kopie van het) identiteitsbewijs (paspoort, ID-kaart of rijbewijs) betrokken was. In 2018 zijn tot en met augustus 2.239 meldingen ontvangen waarbij in 974 gevallen een (kopie van het) identiteitsbewijs betrokken was. Veel meldingen hebben een digitale component (telefoon of mail).

220

Waar in de AVG staat geformuleerd dat bedrijfsnamen dezelfde status hebben als persoonsgegevens als het gaat om privacybescherming? Past het geheim houden van bedrijfsnamen in de geest van de AVG?

Antwoord:

Onder de AVG zijn persoonsgegevens «alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.» Bedrijfsgegevens kunnen persoonsgegevens bevatten als zij dus herleidbaar zijn naar een persoon, zoals bij een eenmanszaak, een KvK-nummer of als het gaat om een individuele bestuurder.

221

Is er een bepaling in de AVG die verbiedt om als extra voorwaarde voor deelname aan door de overheid geïnitieerde handelsmissies op te nemen dat de bedrijfsnamen openbaar worden gemaakt?

Antwoord:

Naar aanleiding van vragen tijdens het AO Landbouw- en Visserijraad van 12 juni 2018 wordt door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) meer algemeen nog bezien of het mogelijk is en er in juridische zin ruimte bestaat om de gegevens van deelnemers bij handelsmissies openbaar te maken.

222

Hoeveel corporatiebestuurders en hoeveel managers/ medewerkers bij corporaties verdienen boven de norm van de WNT in 2017, 2018 en 2019?

Antwoord:

De Autoriteit woningcorporaties (Aw) houdt toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) en de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting (regeling) bij woningcorporaties. De laatst beschikbare rapportage over de bezoldigingen boven de normen van de WNT en de regeling betreft het jaar 2016. Deze is te vinden op: https://www.ilent.nl/documenten/rapporten/2018/03/16/woningcorporaties-en-de-wnt-in-2016.

Hieruit blijkt dat er in 2016 217 topfunctionarissen waren die het voor hun toepasselijke bezoldigingsmaximum overschreden (op ruim 2.500 topfunctionarissen bij woningcorporaties). De Aw heeft daarbij geconstateerd dat nagenoeg altijd een legitieme reden (meestal overgangsrecht) aan de overschrijding ten grondslag lag. Voor zeven topfunctionarissen was er sprake van een onverschuldigde betaling. In april jl. is Uw kamer geïnformeerd dat vijf van deze functionarissen de onverschuldigde betaling hebben terugbetaald (Kamerstukken II 2017–2018 Aanhangselnummer 1797). Voor de twee anderen was er op dat moment nog sprake van onderzoek. In de eerstvolgende WNT-jaarrapportage wordt u geïnformeerd of er handhavingsmaatregelen openstaan. Van de niet-topfunctionarissen had niemand in 2016 een bezoldiging hoger dan de WNT-norm (toen € 179.000). Wel waren er 14 niet-topfunctionarissen met een hogere ontslagvergoeding dan de WNT-norm. Hiervoor waren redenen op grond van de wet.

Op dit moment wordt door de Aw gewerkt aan de rapportage over 2017. Deze zal rond het eind van dit jaar beschikbaar zijn. De rapportages over jaren 2018 en 2019 komen beschikbaar in respectievelijk 2019 en 2020, steeds in het vierde kwartaal.

223

Waarom worden de moties en toezeggingen niet uitgesplitst naar beleidsonderwerp?

Antwoord:

Het overzicht van moties en toezeggingen is op chronologische volgorde opgesteld.

224

Waarom wordt het Kamerstuknummer van de moties niet vermeld?

Antwoord:

De Kamerstuknummers zijn per abuis niet vermeld. Ik zal zorgdragen dat in de toekomst de Kamerstuknummers worden vermeld.

225

Op welke wet heeft de evaluatie betrekking waarvan sprake is in de motie van het lid Visser?

Antwoord:

Het Bouwbesluit. Het betref de aanscherping van de brandveiligheidsvoorschriften voor nieuwe veestallen als onderdeel van het Actieplan Stalbranden 2012–2016. De evaluatie van het Actieplan Stalbranden 2012–2016 is door de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken op 30 augustus 2017 aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2016–2017, 34 550-XIII, nr. 138).

226

Waarom wordt bij de aanduiding «Kamerdebat» niet verwezen naar de betreffende Handelingen?

Antwoord:

Dit is per abuis niet gebeurd. Ik zal zorgdragen dat in de toekomst wordt verwezen naar de betreffende Handelingen.

227

Hoe wordt uitvoering gegeven aan de motie Ronnes c.s. (34 775 XVIII, nr. 21) om meeropbrengsten van de verhuurderheffing in te zetten voor de woningmarkt, de verduurzamingsopgave van de sociale woningen en instrumenten voor de doorstroming?

Antwoord:

De motie Ronnes c.s. vraagt om de meeropbrengsten van de verhuurderheffing in te zetten op de woningmarkt. Inmiddels is besloten tot een verlaging van de heffing met structureel € 100 mln. Dit leidt tot meer mogelijkheden voor corporaties om te investeren in de woningmarkt. Over de motie Ronnes c.s. en andere moties omtrent de verhuurderheffing zal ik u voor het wetgevingsoverleg inzake het begrotingsonderdeel Wonen en Ruimte (verder) informeren.

228

Waarom verwijst de brief van 26 april 2018 (30 950, nr. 156) niet naar de motie van het lid Öztürk c.s., terwijl die wel is afgedaan met deze brief?

Antwoord:

Er is door de leden Öztürk c.s. een motie ingediend die betrekking heeft op de werking van de gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Kamerstukken II 2016–2017, 30 950, nr. 122) met daarin een verzoek tot gesprekken tussen de regering en gemeenten over de werking van de antidiscriminatievoorzieningen. De uitvoering van deze motie is nog gaande.

Er is door de leden Öztürk c.s. ook een motie ingediend die de regering verzoekt om met grote inzet op blijvende wijze te werk te gaan in het creëren van bewustzijn over wat discriminatie is (Kamerstukken II 2017–2018 30 950, nr.123). Deze motie is niet genoemd in de brief van 26 april 2018, maar in bijlage 1 bij deze brief, op p. 2 (Bijlage 1 bij Kamerstukken II 2017–2018 30 950, nr. 156). Ik beschouw deze motie daarmee als afgedaan.

229

Waar is de uitvoering van de motie-Yesilgöz-Zegerius en Jasper van Dijk terug te vinden in de begroting van het Ministerie van VWS?

Antwoord:

In 2017 is de motie overgedragen van het Ministerie van BZK naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). De motie is in datzelfde jaar afgedaan door Minister van VWS (Kamerstukken II 2017–2018 30 234, nr. 167).

230

Hoeveel gemeentelijke herindelingen waren er de afgelopen 10 jaar? Hoeveel herindelingen zijn er nog gepland?

Antwoord:

Op 1 januari 2008 telde Nederland 443 gemeenten. Op dit moment (per 1 januari 2018) telt Nederland 380 gemeenten. Dit betekent een afname van 63 gemeenten in tien jaar tijd.

Ook op 1 januari 2019 vinden enkele gemeentelijke herindelingen plaats en dan telt Nederland 355 gemeenten. Voor 2020 zijn er geen herindelingsvoorstellen.

Voor 2021 en verder is er nog geen definitieve duidelijkheid over welke herindelingsvoorstellen worden ingediend. Uiterlijk anderhalf jaar voorafgaand aan de beoogde fusiedatum dienen gemeenten (of provincies) een herindelingsadvies aan de Minister van BZK te zenden.

Voor herindeling per 1 januari 2021 is dat dus uiterlijk 1 juli 2019. Wel zijn enkele gemeenten en provincies met een herindelingsprocedure gestart, welke (mogelijk) kunnen leiden tot indiening van een herindelingsadvies.

231

Hoeveel gedoogvergunningen lopen er in 2018?

Antwoord:

Voor alle aanvragen voor bouwvergunningen die voor 1 juli 2018 zijn ingediend heeft de netbeheerder een aansluitplicht. Deze woningen kunnen nog met aardgas gebouwd worden. In de praktijk passen bouwers en ontwikkelaar ook voor deze woningen al regelmatig andere technieken toe, zoals warmtenetten en warmtepompen. Zie ook het antwoord op vraag 147.

Voor woningen waar de bouwvergunning op of na 1 juli 2018 is aangevraagd geldt dat deze in beginsel geen aansluiting op het aardgasnet krijgen. Zie ook het antwoord op vraag 142. In de Gaswet is ruimte gelaten voor uitzonderingen. Ik ga ervanuit dat u doelt op bouwvergunningen die onder deze uitzonderingssituaties vallen. Uitzonderingslocaties dienen bij de Autoriteit Consument en Markt gemeld te worden. Volgens het gasregister, bijgewerkt tot 28 September, hebben tot nu toe vijf gemeenten uitzonderingen gemaakt. Het precieze aantal vergunningen kan ik u niet geven. Per gebied kunnen meerdere bouwvergunning zijn aangevraagd of nog worden aangevraagd. Overigens kan een bouwvergunning ook voor een of meerdere woningen zijn.

232

Hoeveel mensen in Nederland zijn dakloos? En hoeveel hiervan zijn dakloos omdat zij geen betaalbare woning kunnen vinden?

Antwoord:

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) schatte dat er op 1 januari 2016 30.500 daklozen8 in Nederland waren (laatst bekende cijfers). Hoeveel mensen hiervan dakloos zijn omdat zij geen betaalbare woningen kunnen vinden is onbekend. De oorzaken van dakloosheid worden zijn divers. De meeste cliënten van de maatschappelijke opvang ervaren volgens onderzoek van Federatie Opvang problemen op meerdere leefgebieden. Het gaat meestal om complexe problematiek, zowel qua gezondheid als qua sociaal economische situatie. Een veel voorkomende oorzaak is het hebben van schulden, maar bijvoorbeeld ook verslaving, psychiatrische problemen of een echtscheiding kunnen reden van dakloosheid zijn.

233

Op welke datum vond het VAO Toerisme plaats?

Antwoord:

Het VAO Toerisme vond plaats op 14 maart 2018.

234

Welk deel van de kosten van de financiële problemen bij Vestia, Woonbron, Humanitas en WSG kwamen rechtstreeks terug op de Begroting en welk deel is via het woningcorporatiestelsel door de sociale huurder betaald?

Antwoord:

Indien financiële steun wordt verstrekt ten behoeve van het voortzetten van noodzakelijke corporatiewerkzaamheden, dan worden de financiële lasten gedragen door de corporatiesector. Dat kan lopen via een saneringssubsidie die bekostigd wordt via een saneringsheffing voor alle woningcorporaties en/of via een beroep op de onderlinge waarborg van corporaties bij het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Het zekerheidsstelsel is terug te vinden op de toelichting op de BZK-begroting. De opbrengsten uit een eventuele saneringsheffing en eventuele betalingen uit het saneringsfonds lopen via de BZK-begroting. Indien er mutaties plaatsvinden in dit fonds zijn deze zichtbaar in de begroting.

De financiële problemen bij de genoemde woningcorporaties zijn deels via de sanering opgebracht en deels via de borging. Vestia zit in de sanering en met het saneringsbesluit van 2012 is er € 675 mln. aan saneringssubsidie toegekend. Woonbron heeft geen middelen ontvangen via de sanering, maar draagt bij aan de oplossing voor de financiële problemen bij Stichting Humanitas huisvesting (SHH). De financiële problemen bij SHH worden opgelost door middel van de fusie met Woonbron en via een beroep op de onderlinge waarborg bij het WSW. Via het WSW zullen de kosten van circa € 130 mln. afgewikkeld worden. Woonstichting Geertruidenberg (WSG) is een saneringscorporatie die reeds in 2013 € 117,8 mln. via het saneringsfonds ontving. Met het jongste saneringsbesluit van 29 juni 2018 is besloten om de kosten van circa € 554 mln. voor 55% via saneringssubsidie te laten lopen. 45% loopt via de onderlinge waarborg bij het WSW.

235

Hoeveel sociale huurwoningen zijn geliberaliseerd sinds 2013? Hoeveel sociale huurwoningen zullen naar verwachting worden geliberaliseerd in 2019?

Antwoord:

In onderstaande tabel staan op basis van de huurenquête het aantal door corporaties nieuw geliberaliseerde huurwoningen per jaar weergegeven.

 

1-7-2013/1-7-2014

1-7-2014/1-7-2015

1-7-2015/1-7-2016

1-7-2016/1-7-2017

1-7-207/1-7-2018

Aantal woningen

10.000

15.000

6.000

8.000

9.000

Ik heb geen betrouwbare informatie over het aantal woningen dat corporaties in 2019 willen liberaliseren. Uit de door corporaties verstrekte prognoseinformatie (dPi 2017) blijkt wel dat het aantal niet-DAEB woningen met een huur boven de liberalisatiegrens stijgt van 85.000 in 2017 tot 90.000 in 2019. Het totaal aantal geliberaliseerde woningen van corporaties zal iets lager liggen dan deze aantallen, doordat er ook gereguleerde woningen met een huur boven de liberalisatiegrens zijn. Op basis hiervan concludeer ik dat corporaties in 2019 een beperkt aantal woningen zullen liberaliseren.

236

Hoeveel wordt er uitgegeven aan anti-discriminatiebeleid?

Antwoord:

Ieder departement geeft zelf vorm en invulling aan antidiscriminatiebeleid op de eigen beleidsterreinen. Mijn ministerie geeft jaarlijks geld uit aan verschillende activiteiten die invulling geven aan het antidiscriminatiebeleid. Het komend jaar bijvoorbeeld aan een onderzoek naar het bestaan van zogenaamde homolijsten bij gemeenten en een onderzoek naar de toegevoegde waarde van een wijziging van de terminologie in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) aangaande seksuele gerichtheid (motie van Dijk) en diverse rapportages. De precieze omvang van uitgaven in 2019 is nog niet te geven, maar verwacht wordt dat de genoemde activiteiten ongeveer tussen de € 250.000 en € 350.000 gaan kosten.

Op gemeentelijk niveau is een concreter antwoord te geven, omdat sinds de invoering van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen in 2009 het Gemeentefonds structureel is opgehoogd met € 6 mln. per jaar, als niet-geoormerkte bijdrage voor de inrichting van de antidiscriminatievoorzieningen. Dit bedrag is gebaseerd op een richtbedrag van ongeveer € 0.35 per inwoner. De hoogte van het richtbedrag fluctueert conform de indexatiemethodiek van het Gemeentefonds.

237

Hoe veel geld investeert het ministerie in grensoverschrijdende samenwerking?

Antwoord:

Het Ministerie van BZK geeft in nauwe interdepartementale en interbestuurlijke samenwerking invulling aan het wegnemen van grensbelemmeringen en het verzilveren van kansen in grensregio’s. De financiering hiervan verloopt via uiteenlopende kanalen, zoals de begrotingen van departementen, regionale en lokale overheden en de Europese Unie. Een aantal voorbeelden:

  • De Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en BZK hebben uw Kamer op 24 september 2018 bericht dat de financiering van de grensinformatiepunten voor grensarbeiders vanaf 2019 voor de helft structureel gefinancierd wordt vanuit de begroting van SZW (Kamerstukken II 2018–2019 32 851, nr. 52).

  • Voor het opzetten en uitvoeren van initiatieven en projecten voor grensoverschrijdende samenwerking investeren de Europese Unie, de Nederlandse rijksoverheid, regionale overheden en de overheden in de buurlanden via de vier INTERREG A-programma’s gezamenlijk € 1 mld. in grensoverschrijdende economie in de periode 2014–2020. Uw Kamer wordt regulier over de voortgang geïnformeerd middels de Bijlage Europese geldstromen in de jaarlijkse begroting en verantwoording van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK).

  • Regionale proposities uit de grensgebieden kunnen aanspraak maken op bijdragen uit de Regio Envelop.

  • Vanuit de BZK-begroting is gedurende deze kabinetsperiode in totaal € 2 mln. beschikbaar voor grensoverschrijdende samenwerking.

238

Wat is de actuele stand van zaken ten aanzien van de financiering van de Grensinformatiepunten?

Antwoord:

Op 24 september 2018 is uw Kamer hierover per brief geïnformeerd door de Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en BZK (Kamerstukken II 2018–2019 32 851, nr. 52).

239

In welke 3 gemeenten zijn de langste wachtlijsten voor sociale huurwoningen en waar de kortste?

Antwoord:

In 2016 is onderzoek gedaan in opdracht van het Ministerie van BZK (Wachten zoeken vinden, Rigo, 2016). De data zijn uit 2014. De inschrijfduur tot het vinden van een woning is gemeten per Woningnetregio, dat is een regio met een gezamenlijk woonruimteverdeelsysteem. De drie woningnetregio’s met de langste wachttijd zijn:

  • 1. Woningnetregio Amsterdam: 8,7 jaar

  • 2. Woningnetregio Utrecht: 7,4 jaar

  • 3. Woningnetregio Den Bosch 6,2 jaar.

De wachttijden in delen van Nederland waar in 2014 geen gezamenlijk woonruimteverdeelsysteem bestond (vooral in Noord en Oost Nederland) zijn niet onderzocht. Aangenomen mag worden dat in krimpgebieden kortere wachttijden bestaan.

240

Kunt u de wachtlijsten voor sociale huurhuizen uitsplitsen per woningmarktregio?

Antwoord:

In het rapport genoemd in antwoord op vraag 239 zijn de volgende wachttijden voor regio’s met een gezamenlijk woonruimteverdeelsysteem (in 2014) opgenomen:

Regio

Wachttijd in jaren

Amsterdam

8,7

Utrecht

7,4

Den Bosch

6,2

Maastricht

6,1

Zuid Kennemerland

5,8

Arnhem-Nijmegen

5,8

Tilburg

4,8

Woongaard

4,8

Noord Kennemerland

4,6

Zwolle

4,5

Olst, Wijhe en Raalte

4,4

Hengelo

4,1

West Brabant

3,8

Drechtsteden

3,8

Groningen

3,5

Rotterdam

3,3

Kop van Noord-Holland

2,9

Haaglanden

2,8

Walcheren

2,5

Lelystad

2,3

De wachttijd is de periode tussen inschrijving en acceptatie van een woning. Bij de cijfers kunnen de volgende kanttekeningen worden geplaatst:

  • Een deel van de personen die zich inschrijven doet dit uit voorzorg en heeft geen urgente verhuiswens. De effectieve zoekduur, gemeten vanaf de eerste reactie op een geadverteerde woning tot acceptatie van een woning, is daarom korter dan de wachttijd. In Amsterdam en Utrecht bedraagt de effectieve zoekduur circa de helft van de inschrijfduur.

  • Wachttijden zijn deels afhankelijk van de keuzes die woningzoekenden maken: de wachttijd kan per wijk of gemeente sterk verschillen.

  • In de meeste regio’s worden woningzoekenden met een urgentiestatus niet meegenomen in de berekening van de inschrijfduur. Tevens wordt de inschrijfduur alleen berekend over de woningen die via het aanbodmodel zijn verhuurd. Daarmee worden woningen die verloot zijn niet meegenomen, terwijl de inschrijfduur bij verhuring in het lotingmodel veel lager ligt.

241

Hoeveel sociale huurwoningen zijn opgekocht door beleggers in 2018, en wat is de verwachting voor 2019?

Antwoord:

De meest recente cijfers over verkoop van corporatiewoningen aan beleggers betreffen 2016. In 2016 verkochten corporaties 2.530 DAEB-woningen en 645 niet-DAEB-woningen aan beleggers.

In de periode 2012–2015 werd er geen onderscheid gemaakt in de verkopen van zelfstandige DAEB- en niet-DAEB-woningen door woningcorporaties aan beleggers. Het betrof de volgende aantallen:

 

2012

2013

2014

2015

Verkoop andere instelling: beleggers

238

487

4.174

1.691

Bron: dVi 2016

Corporaties verwachten de komende jaren de volgende aantallen woningen te verkopen voor verhuur. Daarbij is niet bekend of dit verkopen aan andere corporaties, aan eigen verbindingen of aan beleggers betreft.

 

2018

2019

2020

2021

2022

Verkoop voor verhuur huurwoongelegenheden

1.587

877

937

1.009

596

Bron: dPI 2016

242

Wat is het Kamerstuknummer van de brief van de Staatssecretaris van BZK van 30 mei 2018?

Antwoord:

Het betreft aanhangselnummer 2252 bij de Handelingen 2017–2018 (Kamerstukken II 2017–2018, aanhangselnummer 2252).

243

Wat is het percentage dure scheefwoners onder sociale huurders?

Antwoord:

Het percentage dure scheefwoners onder sociale huurders bedraagt 18%. Dit percentage dure scheefwoners is berekend op basis van de resultaten van het meest recente Woononderzoek Nederland (WoON 2015). De resultaten van het WoON 2015 zijn gepubliceerd in het rapport «Wonen in beweging» dat in april 2016 naar uw Kamer is gestuurd (Bijlage bij Kamerstuk II 2015–2016, 32 847, nr. 223. Op dit moment is het WoON 2018 in uitvoering. De resultaten van WoON 2018 worden gepubliceerd in april 2019.

244

Wat is het percentage goedkope scheefwoners onder sociale huurders?

Antwoord:

Het percentage goedkope scheefwoners onder sociale huurders bedraagt 19%. Dit percentage goedkope scheefwoners is berekend op basis van de resultaten van het meest recente Woononderzoek Nederland (WoON 2015). De resultaten van het WoON 2015 zijn gepubliceerd in het rapport «Wonen in beweging» dat in april 2016 naar uw Kamer is gestuurd (Bijlage bij Kamerstuk II 2015–2016, 32 847, nr. 223. Op dit moment is het WoON 2018 in uitvoering. De resultaten van WoON 2018 worden gepubliceerd in april 2019.

245

Wat is het percentage grote scheefwoners onder sociale huurders?

Antwoord:

Van de 2 miljoen huishoudens in een sociale huurwoning (gereguleerde corporatiewoning, WoON 2015) bestaan 1,7 miljoen huishoudens uit 1 of 2 personen. Hiervan hebben 0,7 miljoen een woning met 4 of meer kamers (42%).

246

Wat is het percentage kleine scheefwoners onder sociale huurders?

Antwoord:

Het aantal klein gehuisveste huishoudens (3 of meer personen in 1 of 2 kamers) in de gereguleerde corporatievoorraad is enkele duizenden. De precieze omvang kan op basis van het WoON 2015 steekproefonderzoek niet betrouwbaar worden vastgesteld.


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
3

In het verleden werden huurtoeslagontvangers die in de loop van het jaar van woning wisselden twee keer geteld (voor iedere woning als aparte aanvraag). Het gemiddeld aantal maanden aan ontvangen huurtoeslag was dan navenant kleiner, zodat dit voor de totaalsom van gemiddelde huur en ontvangen bijdrage geen effect heeft.

X Noot
8

Onder daklozen verstaat zij «personen zonder vaste verblijfplaats die slapen in de open lucht, zoals in overdekte openbare ruimten, zoals portieken, fietsenstallingen, stations, winkelcentra of een auto, binnen in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang en eendaagse noodopvang, of op niet-structurele basis bij vrienden, kennissen of familie.

Naar boven