29 924 Toezichtsverslagen AIVD en MIVD

Nr. 161 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 april 2018

Hierbij kom ik tegemoet aan het verzoek van uw Kamer van 29 maart jl. om een brief naar aanleiding van de publicatie, inclusief de beleidsreactie, van het CTIVDrapport nummer 56 inzake multilaterale gegevensuitwisseling door de AIVD over (vermeende) jihadisten (Kamerstuk 29 924, nr. 160). In de bijlage van deze brief beantwoord ik ook de gestelde vragen van het lid Kuiken (PvdA) Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1728). Omdat het rapport ook een samenwerkingsverband beschrijft waaraan zowel AIVD als MIVD deelnemen, stuur ik deze brief mede namens de Minister van Defensie.

De CTIVD stelt jaarlijks meerdere toezichtsrapporten vast over diverse onderwerpen met betrekking tot het werk van de diensten. Overeenkomstig artikel 79 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv2002) worden deze rapporten, inclusief beleidsreactie, binnen zes weken aan beide Kamers der Staten-Generaal gestuurd. De termijn van verzending aan de Kamer van rapporten is dus wettelijk vastgelegd. Hierbij betracht ik altijd maximale transparantie voor zover dat gegeven het onderwerp mogelijk is. De ervaring leert dat het bestuderen van deze rapporten en het opstellen van een passende beleidsreactie altijd een grote inspanning vergt. Het is derhalve gebruikelijk dat de hele termijn benut wordt.

Het rapport nummer 56 over gegevensuitwisseling is bijzonder omdat het zowel ingaat op de uitvoering van de Wiv2002 als op de samenwerkingsverbanden waaraan de AIVD en de MIVD deelnemen. Doorgaans wordt gedurende een onderzoek alleen het handelen van de diensten zelf beschouwt. Meer specifiek heeft de CTIVD onderzoek verricht naar de juridische grondslag van bepaalde samenwerkingsvormen en bekeken hoe de multilaterale samenwerking als geheel is ingericht en functioneert. Voor de uitvoering van de Wiv2002 door de AIVD draag ik uiteraard de volledige politieke verantwoordelijkheid, terwijl ik in de samenwerkingsverbanden slechts één van de deelnemers ben en daarover dus beperkte zeggenschap heb.

De CTIVD heeft het rapport op 9 februari jl. aan mij aangeboden met het verzoek uiterlijk 23 maart 2018 dit, alsmede mijn reactie, aan beide Kamers der Staten-Generaal te zenden conform de gebruikelijke wettelijke termijn.

De zorgvuldige afstemming met de buitenlandse CTG-partners betrof een precair en tijdrovend proces, te meer omdat de geïntensiveerde samenwerking nog maar kort geleden is aangevangen en dit de eerste keer betrof dat een toezichthouder zich hier zo nadrukkelijk over heeft uitgesproken. Ondanks de nog steeds staande bezwaren van de buitenlandse partners heb ik besloten, na zorgvuldige weging van de belangen van openbaarmaking en transparantie enerzijds en die van de internationale samenwerking anderzijds, om geen passages in het rapport onleesbaar te maken. Ik heb het rapport, inclusief beleidsreactie, kort na de deadline op woensdag 28 maart jl. naar de Kamer gestuurd.

Ik heb mij ingespannen om maximale transparantie te bieden en dit proces zo snel als mogelijk af te ronden. Ik hecht zeer aan transparantie en snelheid, maar dit mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid. Hierbij moest ik zoveel als mogelijk rekening houden met de wensen van onze internationale partners. De duur van dit proces stond los van het referendum op 21 maart jl. In aanloop naar het referendum heb ik op 13 februari nog het CTIVD-rapport over het verwerven van door derden op internet aangeboden bulkdatasets door de AIVD en de MIVD (nr. 55) naar de Kamer gestuurd, inclusief mijn beleidsreactie (Kamerstuk 29 924, nr. 155).

Wat betreft toezichtsrapport nr. 56 merk ik op dat de CTIVD in het rapport het handelen van de AIVD in de periode begin 2015 tot medio 2017 getoetst heeft aan de Wiv2002, de huidige wet. In die zin ziet het rapport dus op de huidige wet. Op één punt is tevens getoetst aan de Wiv2017, namelijk op het punt van de wegingsnotities.

De CTIVD is van oordeel dat de huidige praktijk van gegevensuitwisseling grotendeels binnen de kaders van de wettelijke vereisten blijft. De CTIVD heeft geen door de AIVD multilateraal verstrekte persoonsgegevens aangetroffen die niet voldeden aan de vereisten van noodzakelijkheid, behoorlijkheid en zorgvuldigheid. De CTIVD constateert dat sprake is van een structurele onrechtmatigheid vanwege het niet maken van een risicoweging aan de hand van de (wettelijke) criteria die gelden voor de samenwerking met buitenlandse diensten. Ik hecht eraan te benadrukken dat de AIVD bij de aangegane samenwerking wel degelijk risicowegingen heeft gemaakt, zoals de Wiv2002 vereist. Zoals ik u tijdens het Algemeen Overleg van 15 maart 2018 heb laten weten, zijn de wegingsnotities met daarin de risicoweging voor de landen behorend tot de Counter Terrorism Group (CTG) inmiddels gereed. De wegingsnotities voor de leden van het Sigint samenwerkingsverband zullen voor de inwerkingtreding van de Wiv2017 gereed zijn. Het door de CTIVD geconstateerde risico zal zich dan niet meer voordoen. Ook ten aanzien van de andere structurele onrechtmatigheid (aanduiding betrouwbaarheid gegevens) en de incidentele onrechtmatigheid (ontbreken van toestemming op het juiste niveau) worden maatregelen genomen zodat deze niet meer voor komen.

Voorts is het goed om op te merken dat de CTIVD op 27 februari jl., dus na vaststelling van rapport nr. 56, in haar eindbalans al had aangegeven dat de Wiv2017 in voldoende mate recht doet aan de balans tussen enerzijds de noodzakelijke uitbreiding van de bevoegdheden, en anderzijds de toereikende waarborgen. De CTIVD heeft in de bovengenoemde eindbalans aangegeven dat de wet een werkbare basis biedt voor zowel de bescherming van de nationale veiligheid als de rechtsbescherming van de burger en dat er voldoende sprake is van mogelijkheden van effectief toezicht.

Mijns inziens werpt het CTIVD-rapport inzake multilaterale gegevensuitwisseling door de AIVD over (vermeende) jihadisten geen ander licht op de Wiv2017. De nieuwe wet biedt extra waarborgen hieromtrent. Volledigheidshalve verwijs ik ook naar de brief d.d. 6 april jl. verzonden naar uw Kamer omtrent de uitkomst van het referendum (Kamerstukken 34 588 en 34 270, nr. 70).

Mede namens de Minister van Defensie,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven