29 924 Toezichtsverslagen AIVD en MIVD

Nr. 169 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 september 2018

Naar aanleiding van de rapportage van Nieuwsuur op 16 september jl. over het tijdstip van publicatie van het CTIVD-rapport nr. 56, inzake multilaterale gegevensuitwisseling door de AIVD over (vermeende) jihadisten (Kamerstuk 29 924, nr. 160), in relatie tot het tijdstip van het raadgevend referendum over de Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten 2017 (Handelingen II 2018/19, nr. 2, Regeling van Werkzaamheden), informeer ik uw Kamer als volgt. In de bijlage bij deze brief beantwoord ik ook de vragen van het lid Kuiken (PvdA) (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 80).

Op verzoek van uw Kamer van 29 maart jl. schreef ik, op 10 april (Kamerstuk 29 924, nr. 161), mede namens de Minister van Defensie, al een brief naar aanleiding van vragen over het tijdstip van publicatie. In deze brief, waarnaar ik uw Kamer verwijs, schetste ik het formele proces van totstandkoming, afstemming en publicatie omtrent CTIVD-rapporten en ging ik in op het bijzondere karakter van CTIVD-rapport nr. 56, dat niet enkel de eigen diensten betrof maar ook de samenwerkingsverbanden met buitenlandse partnerdiensten.

Zoals ik uw Kamer informeerde, betrof de zorgvuldige afstemming met de buitenlandse partnerdiensten een precair en tijdrovend proces, te meer omdat de geïntensiveerde samenwerking nog maar kort geleden is aangevangen en dit de eerste keer betrof dat een toezichthouder zich hier zo nadrukkelijk over heeft uitgesproken. Na ontvangst van het definitieve rapport van de CTIVD op 9 februari met het verzoek om dit uiterlijk 23 maart naar de Kamer te sturen, heb ik ondanks de nog steeds staande bezwaren van de buitenlandse partners, na zorgvuldige weging van de belangen van openbaarmaking en transparantie enerzijds en die van de internationale samenwerking anderzijds, besloten om bij publicatie van het rapport geen passages daarin onleesbaar te maken.

Ik heb mij daarbij ingespannen om maximale transparantie te bieden en dit proces zo snel als mogelijk af te ronden, zonder dit ten koste te laten gaan van de zorgvuldigheid. Onderling vertrouwen is in het inlichtingendomein van cruciaal belang en dus was er, na de beslissing om het rapport integraal te publiceren, tijd nodig om binnen het internationaal samenwerkingsverband het belang van transparantie te onderstrepen, te overtuigen en bezwaren van openbaarmaking te bespreken. Dit zorgvuldige procedurele traject diende ertoe om te voorkomen dat de relatie, het vertrouwen en de samenwerking en daarmee uiteindelijk ook de effectiviteit van de diensten en de nationale veiligheid, zouden worden geschaad.

Uiteindelijk heb ik op 28 maart jl. het rapport aangeboden aan de Kamer en daarbij aangegeven welke maatregelen worden getroffen naar aanleiding van de aanbevelingen uit het rapport. Overigens is naar aanleiding van het raadgevend referendum ook bij brief van 6 april jl. aangekondigd dat een versnelde weging van de samenwerking met buitenlandse diensten zal plaatsvinden (Kamerstukken 34 588 en 34 270, nr. 70).

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven