14 Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2015 ( 34000-VII ).

De voorzitter:

Ik heet de minister en de staatssecretaris van harte welkom. 

De algemene beraadslaging wordt hervat. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Terwijl wij hier staan, organiseert LinkedIn in een groot aantal landen "Bring In Your Parents Day". Wereldwijd, in veertien landen, ook in Nederland, worden ouders uitgenodigd op het werk van hun kinderen. Een op de drie ouders heeft volgens LinkedIn geen idee wat de baan van hun kinderen inhoudt. Beroepen veranderen in heel hoog tempo. Mevrouw Lucas refereerde daaraan. We hebben eigenlijk toekomstvoorspellers nodig, want we leiden op voor banen voor de toekomst. Beroepen veranderen en verdwijnen en er komen nieuwe beroepen bij. Wie had er bijvoorbeeld tien jaar geleden gehoord van een gamedesigner, een data-analist, een socialmediamanager of een lichaamsdeeldesigner? Die dynamiek zien we ook terug in Nederland in veel sectoren. Nog geen tien jaar geleden had Zweden een sterke auto-industrie, heerste Finland in de mobiele telefonie en was Nederland een wereldspeler in internationaal zakenbankieren. Nu is dat anders, maar daarmee doen zich nieuwe kansen voor. Want wie had voorzien dat de creatieve industrie op dit moment een van de snelst groeiende sectoren in de Nederlandse economie en de snelst groeiende exportsector is? 

Een nieuwe technologische golf van digitalisering en robots — mevrouw Lucas verwees daarnaar — kan ons werk en ons leven de komende jaren sterk gaan veranderen. Robots worden tegenwoordig al ingezet in apotheken. De robot haalt de medicijnen op, plakt een etiket en stuurt ze naar de balie. De apothekersassistent heeft hierdoor meer tijd voor voorlichting aan een klant. Er zitten dus ook voordelen aan deze ontwikkeling. We vragen vooral een nieuwe dynamiek, dus ook van het onderwijs. We moeten onze leerlingen van nu toerusten voor de banen die nog niet bestaan, voor nieuwe technologie en voor slimme robots, en de studenten en de leerlingen daarop voorbereiden. Zij moeten dus bagage meekrijgen om de uitdaging van de toekomst aan te gaan, eigenlijk "to know what to do if you don't know what to do". Als beroepen snel veranderen, moeten mensen kunnen meebewegen door tijdig verder te leren en nieuwe kansen te zien. 

Het is een opgave om alle leerlingen in het onderwijs maximaal toe te rusten op de veranderende wereld van morgen, niet alleen om die aan te kunnen maar ook om die vorm te geven. Vele woordvoerders, die van de PvdA, het CDA, de SGP en de VVD, hebben daarnaar verwezen. Dat vraagt om onderwijs waarin kennis, vaardigheden en vorming in balans zijn. In de samenleving en de beroepspraktijk hebben we mensen nodig die niet alleen kennis bezitten, maar ook de vaardigheid om die toe te passen. Ik ben het met de heer Van Dijk eens dat dit een brede opdracht aan het onderwijs is, zoals ook mevrouw Jadnanansing het formuleerde. Mensen moeten goed kunnen samenwerken, kritisch zijn, creatief kunnen analyseren en onverwachte paden kunnen inslaan. Ze moeten ook de persoonlijke vorming in het onderwijs meekrijgen om de uitdagingen van de toekomst aan te kunnen, om initiatief te kunnen nemen, om een actieve bijdrage te kunnen leveren aan de samenleving en om de moed hebben om tegen heersende meningen in te gaan. Bovendien moeten zij maatschappelijk bewustzijn hebben, zoals mevrouw Jadnanansing zei. 

Een voorbeeld van wat onze studenten en leerlingen tegenwoordig al kunnen en hoe ze al die vaardigheden en kennis met elkaar kunnen combineren, zag ik deze zomer bij de Shell Eco-marathon in Rotterdam. Dat is een van 's werelds meest uitdagende studentenwedstrijden op het gebied van innovatie, techniek en duurzaamheid die jaarlijks wordt gehouden in Europa, Noord- en Zuid-Amerika en Azië. Naar mijn mening is dat een geweldig initiatief dat discussie stimuleert over het vinden van duurzame oplossingen voor het mondiale energievraagstuk. 3.000 jongeren van mbo, hbo en wo uit heel Europa bouwden met elkaar de grootste werkplaats van Europa en gingen met elkaar de uitdaging aan wie het meest energiezuinige voertuig wist te bouwen. Kennis, creativiteit, innovatie en technologie zijn de sleutel tot het ontsluiten van de energie die vandaag de dag en in de toekomst nodig is. Ik was blij om te horen dat die combinatie van kennis, vaardigheden en creativiteit in de inbreng van de Kamer door velen werd genoemd. Deze brengt nieuwe uitdagingen voor het onderwijs mee, maar ook heel mooie perspectieven. 

Dat betekent niet dat we alleen aan vernieuwing of alleen aan de beste koppen moeten denken. Het gaat er ook om dat we blijven nadenken, ook in die nieuwe wereld, hoe we ongelijkheden in kansen tegengaan. Het onderwijs heeft ook als opdracht om sociale ongelijkheid te voorkomen. De uitdaging is om alle leerlingen een brede kijk op leren geven, en die leerlingen op te leiden tot de creatieve dwarsdenkers en doeners die we nodig hebben in de wereld van morgen. Dat geldt niet alleen voor de hoger opgeleiden, maar ook voor vakmensen op mbo-niveau. 

Dat is belangrijk, want anders dreigt een nieuwe sociale ongelijkheid. Dat is geen denkbeeldige zorg. Scholen moeten verbinden, zoals mevrouw Jadnanansing zei. Dat doen ze ook en dat moet ook zo blijven. In de verkenning van de WRR en het SCP die vorige week verscheen, wordt gewaarschuwd voor een dreigende tweedeling in de samenleving tussen lager en hoger opgeleiden. Vaardigheden die het minst kwetsbaar zijn voor technologische ontwikkeling, zoals creativiteit, kritisch denken en sociale vaardigheden, zijn nu nog te vaak het geprivilegieerde domein van hoger opgeleiden. Het onderwijs biedt de kans om dat te verbreden. De heer Klaver zei dat de school ook een fundament is voor gelijke kansen. Ik vond dat mooi gezegd en ik sluit me daar graag bij aan. 

Als we willen voorkomen dat er echt gescheiden werelden tussen lager en hoger opgeleiden ontstaan, dan moeten de vaardigheden van de toekomst op ieder niveau in het onderwijs aandacht krijgen. Ik ben het zeer eens met de woordvoerder van de PvdA dat we ons niet moeten neerleggen bij ongelijke kansen, maar dat we ons daartegen moeten verzetten. Ik ben het ook zeer met de heer Van Meenen eens dat we de overgangen in het onderwijs moeten blijven stimuleren en dat we ervoor moeten zorgen dat in die nieuwe wereld ook de verbinding tussen onderwijsniveaus en met de buitenwereld blijft bestaan. 

Een mooi voorbeeld daarvan heb ik gezien bij het Amsterdam University College. Dat zou vroeger een geprivilegieerde groep studenten zijn, maar dat is niet meer zo, omdat zij extra hun best doen om daarvoor ook andere scholieren te interesseren. Zij hebben een samenwerkingsverband met de Open Scholengemeenschap in de Bijlmer, omdat daar de leerlingen zitten die niet vanzelf aan een university college denken. Dat zijn de voorbeelden die mij inspireren. Een ander inspirerend voorbeeld is van de Radboud Universiteit, waar hoogleraren in de bètavakken naar alle scholen in de regio toe gaan, met name naar scholen waar niet veel ouders zitten die hoogleraar zijn, om jongeren te interesseren voor de fantastische mogelijkheden die de techniek biedt, om ze daarmee ook te enthousiasmeren om hun kansen volop te benutten. 

Dat is wat mij inspireert als minister van Onderwijs. Dat doen we ook op andere manieren. Vorige week heb ik het plan Leven Lang Leren gepresenteerd. Daar zit onder andere ook de modularisering in. Ik denk dat die vooral van belang is voor scholieren en studenten die op het mbo zitten, met name op mbo-2- en -3-niveau, want dat zijn de banen die ook kwetsbaar zijn in de toekomst. 

Nu we het daar toch over hebben: kwetsbare jongeren hebben we ook nu. We hebben ook nu jongeren die moeite hebben om een baan te vinden. Door mevrouw Lucas, maar ook door mevrouw Jadnanansing, de heer Rog en anderen is gesproken over de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Het is van heel groot belang dat we maximaal optrekken met het bedrijfsleven om die aansluiting te verbeteren. Ik heb een aantal maatregelen genomen in het kader van macrodoelmatigheid. Ik heb samen met mijn collega Van Rijn een aantal sessies belegd om te kijken hoe we in het onderwijs de veranderingen in de zorg beter kunnen opvangen. Ook daarvoor geldt dat we moeten opleiden voor de banen van de toekomst. We hebben dus andere zorgverleners nodig dan die we gewend waren op te leiden. Het vraagt veel van de scholen, veel van ons en met name ook van de groepen kwetsbare jongeren. Recent hebben we daarover een overleg gehad. Ik zal er nu niet op ingaan, omdat de Kamer voor het eind van het jaar nog een plan van aanpak krijgt met betrekking tot kwetsbare jongeren. Dit geldt met name voor de mogelijkheden om verbeteringen voor hen te creëren op het lagere mbo-niveau. 

De heer Van Meenen vroeg naar de doorstroom naar het hoger onderwijs. Ik hecht er zeer aan dat die voor iedereen mogelijk blijft. Ik vond het mooi dat de heer Klaver naar de debatten van gisteren en eergisteren over het studievoorschot verwees. Wij proberen de schakelklassen te stimuleren en het ook voor mbo-leerlingen mogelijk te blijven maken om naar het hbo te gaan. Toegankelijkheid is voor mij een heel groot goed, maar wat mij betreft mag die breder; die geldt dus ook voor mbo en hbo. Maar zoals de heer Van Meenen zei, moeten studenten die doorstroom wel aankunnen en moet er een vakrelatie zijn; anders stuur je mensen het bos in, met de boodschap: ga maar naar het hbo en zoek het maar uit. 

In Kwaliteit in verscheidenheid hebben wij vastgelegd hoe wij dat doen. De doorstroom vanuit het mbo naar het hoger onderwijs is zo aangepast, dat mbo'ers met verwante opleidingen een toelatingsrecht tot het hoger onderwijs hebben. Het gaat daarbij om de doorstroom naar opleidingen en om een meer vergelijkbare vakinhoud. Bij niet-verwante doorstroom en lage rendementen is er sprake van toelaatbaarheid. Het kan dan zijn dat iemand een extra test moet doen. Ook hierbij gaat het om de balans tussen toegankelijkheid en toelaatbaarheid. Op regionaal niveau is echt steeds meer aandacht voor de samenwerking tussen mbo en hbo, waardoor de toegankelijkheid wordt bevorderd en bevorderd blijft, om het ook in die nieuwe wereld met nieuwe banen en nieuwe uitdagingen voor iedereen mogelijk te maken om het beste uit zichzelf te halen. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat is natuurlijk altijd goed om te horen, maar mijn punt was net anders. Als het aan mij ligt — en volgens mij ook als het aan de staatssecretaris ligt — gaan we naar een meer in het niveau waarop in verschillende vakken examen wordt gedaan gedifferentieerde uitstroom uit het voortgezet onderwijs. Dát bedoelde ik met die vakgerelateerde doorstroom: je kunt dan vakken op vmbo-, havo- en vwo-niveau doen. Daarvoor moet je natuurlijk nog steeds kijken naar de aansluiting. Misschien moet de staatssecretaris hierop ingaan, maar mijn vraag was: hoe gaan we dat organiseren? 

Minister Bussemaker:

Dat is een ingewikkelde kwestie, die niet zomaar in het algemeen is op te lossen. We hebben de Kamer recent een brief gestuurd over overgangen in het onderwijs. Daarin is een aantal uitdagingen geformuleerd, evenals de wijze waarop we daarmee kunnen omgaan. Het is nu natuurlijk eenvoudig om te zeggen dat je met een havodiploma recht hebt op vervolgonderwijs in het hbo. Ik hecht daaraan vanuit het perspectief van toegankelijkheid. Daar kunnen wel profieleisen of andere extra eisen voor worden gesteld, bijvoorbeeld bij kunstvakopleidingen. Ik wil er echter wel voor waken dat we overal extra selectie zouden krijgen, want dat zou de toegankelijkheid in gevaar brengen. Ik denk dat we met de overgang van mbo naar hbo en met de verwante opleidingen een goede eerste stap hebben gezet. We moeten er samen naar kijken hoe een en ander zich vertaalt vanuit het voortgezet onderwijs. Ik denk dat ik daarvoor recent één maatregel heb genomen: het afschaffen van de loting. Daarvoor in de plaats kwam de bevordering van de decentrale selectie; die kan heel erg helpen bij een gerichte doorstroom vanuit het vo naar het hoger onderwijs. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik begrijp heel goed dat het overzichtelijk is dat je met een havo-diploma toegang hebt tot het hbo. We zien echter ook dat er een enorme uitval is. Die heeft mogelijk te maken met een onvoldoende differentiatie in de vakken naar verschillende niveaus. Ik vraag het kabinet om daar nog eens goed naar te kijken, ook omdat die differentiatie naar niveaus in het voortgezet onderwijs zal plaatsvinden. 

Minister Bussemaker:

Ik denk dat we daarom de differentiatie in het voortgezet onderwijs goed moeten volgen. We moeten bekijken wat dit betekent voor het vervolgonderwijs. De studiekeuzegesprekken die we nu hebben, bieden daar volgens mij heel goede mogelijkheden voor. Deze gesprekken gaan over de vraag wat iemand beweegt om een bepaalde opleiding te volgen. Heb je daar de juiste bagage voor? Het gaat daarbij wat mij betreft niet alleen om vakken, hoewel die ook belangrijk zijn, en niet alleen om cognitieve kennis. Het gaat ook om de vraag of je weet waar je aan begint. Ik zie regelmatig studenten die psychologie willen studeren omdat ze iets met mensen hebben. Dat gaat niet altijd goed. Er zijn mensen die fysiotherapie gaan studeren en niet weten dat dit betekent dat je heel veel aan de lichamen van anderen zit. Dat zijn twee voorbeelden. Dat moet je wel beseffen. Daarom gaf ik ook dat voorbeeld van de Radboud Universiteit. Dat is een heel goede manier om te weten waaraan je begint, om vakken en opleidingen aantrekkelijk te maken en om duidelijk te maken wat er van iemand verwacht wordt. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Doorstroom is een interessant en belangrijk punt. U hebt het nu over de doorstroom van mbo naar hbo. Kunnen we die doortrekken naar vmbo-mbo-hbo? De laatste tijd bereikt ons het signaal dat het stokt tussen het vmbo en het mbo. In het vmbo komen er nieuwe examenprofielen, maar die schijnen niet aan te sluiten op het mbo. Wat ze leren en aan vakken krijgen op het vmbo, sluit dus niet aan op het mbo. Daar begint het eigenlijk al. Het gaat dus niet alleen om de overgang van mbo naar hbo. Ik pleit ervoor dat de staatssecretaris en de minister kijken naar de hele beroepskolom. 

Minister Bussemaker:

Dat is een terecht punt. Daar zijn we ook mee bezig. Een van de achterliggende ideeën voor alle veranderingen in het mbo is om juist die beroepsroute aantrekkelijker te maken, zodat studenten die nu op het vmbo zitten, niet denken dat de volgende stap de havo moet zijn. Ze kunnen ook in het mbo een uitdagende opleiding volgen die gericht is op de toekomst. Doordat we het programma uitdagender en korter maken, wordt het ook aantrekkelijker om naar het mbo te gaan in plaats van naar de havo. 

We zijn ook met andere experimenten bezig, zoals de vakmanschapsroute en de technologieroute en de vervroegde aanmelding bij het mbo. Zo raak je leerlingen ook niet meer kwijt. We weten namelijk ook dat er in de overgang tussen vmbo en mbo veel schoolverlaters zitten. Dit zijn allemaal maatregelen die we samen met de twee onderwijssectoren nemen. De Onderwijsraad heeft daar overigens ook zinvolle adviezen over gegeven. 

Ik kom bij mijn volgende thema, sturing en stelsel. Er is een aantal vragen gesteld over onze rol als bewindslieden in het vormgeven van het hele stelsel. Het gaat over de inspectie, de governance, maar ook over het rapport van de Onderwijsraad naar aanleiding van het advies en het rapport van de commissie-Dijsselbloem. De heer Voordewind heeft bijvoorbeeld gevraagd wat we hiermee doen. Ik zeg op voorhand dat wij zoals altijd bij adviezen van de Onderwijsraad nog met een uitgebreide brief komen. Ik wil wel aangeven wat ik aantrekkelijk vind in dit rapport. Als eerste is dat de aanbeveling dat de overheid zich krachtiger moet richten op haar stelselverantwoordelijkheid. Dit advies is een stimulans voor zowel het departement als voor de Kamer om goed na te denken over de vraag of voorstellen passen bij de stelselverantwoordelijkheid van de overheid en over de vraag of ze wel uitvoerbaar zijn. Daar ga ik graag later uitgebreider het debat met u over aan. 

Het tweede advies van de raad om permanent te investeren in goede verhoudingen met het onderwijsveld vind ik ook interessant. Daarbij is het vanzelfsprekend om te praten met onderwijskoepels en vakbonden, maar ook met anderen, zoals schoolleiders, leraren, ouders en leerlingen. We hebben daar enige ervaring mee, want we hebben dit heel uitgebreid gedaan bij het opstellen van de lerarenagenda. Ik moet zeggen dat dit is ons heel goed is bevallen, omdat je daarmee echt doorgrondt wat de ervaringen zijn van docenten die voor de klas staan of die een lerarenopleiding volgen en bijna voor de klas staan. Naar mijn mening moeten we het vaker op die manier en in die vorm toepassen. Wij volgen het advies van de Onderwijsraad op dit punt dan ook graag op. Dat betekent overigens niet dat de overheid niets meer mag doen als het beleid niet breed gedragen wordt. Er is natuurlijk altijd wel een partij die het ergens niet mee eens is. We kunnen niet wachten tot we de laatste tegenstander aan onze zijde hebben. We moeten ons echter wel van die spanning bewust zijn. Ik constateer dat gesteld wordt dat de overheid zich sinds het onderzoek van de commissie-Dijsselbloem niet meer met de grotere vraagstukken binnen het onderwijs heeft durven bemoeien. Ik vind dat we dit juist wel moeten doen en ik denk dat we dat de afgelopen week met de behandeling van het studievoorschot wel gedaan hebben. Je kunt er veel van zeggen, je kunt het ermee eens of oneens zijn, maar het is in ieder geval een grote stelselwijziging. 

De heer Voordewind refereerde ook aan het onderscheid tussen het "hoe" en het "wat". Ik vind dat de Onderwijsraad daar verstandige dingen over zegt. De raad geeft namelijk aan dat het eigenlijk niet om deze vraag gaat. Het gaat om het stelsel. Wat valt onder de verantwoordelijkheid voor het stelsel valt en wat niet? De frase van het hoe en wat is natuurlijk een korte samenvatting geweest voor ons allemaal, denk ik. Het is een frase die makkelijk blijft hangen. Ook bij de sturing met betrekking tot het onderwijsstelsel is het uitgangspunt dat de minister stelselverantwoordelijk is en dat de onderwijsinstellingen primair verantwoordelijk zijn voor goed onderwijs en goed bestuur. De onderwijsinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de governance en de juiste checks-and-balances. De instrumenten die wij inzetten voor het bewaken en verbeteren van de onderwijskwaliteit, sluiten ook aan op deze verantwoordelijkheidsverdeling. Scholen en onderwijsinstellingen zijn zelf primair verantwoordelijk voor goed onderwijs en worden daarin scherp gehouden door ouders, leerlingen en studenten. Bij die verantwoordelijkheidsverdeling past ook dat de sectoren zelf regels voor de governance opstellen. Die regels stellen wij dus samen met de sectoren op in de govenancecodes. Transparantie is van heel groot belang. 

Daarmee kom ik op de vraag van mevrouw Straus. Zij vroeg naar de openbaarheid van de jaarrekening. Met de sectorraden heb ik afgesproken dat zij de publicatie van het jaarverslag op zullen nemen in hun branchecode. Dat wil zeggen dat het jaarverslag gepubliceerd zal worden, wat leidt tot transparantie. De MBO Raad heeft deze aanpassing al doorgevoerd in zijn recente versie van de govenancecode, die vanaf augustus jongstleden van kracht is. In het mbo is openbaarmaking van jaarverslagen overigens verplicht, overeenkomstig de WEB. Daarnaast publiceren de Vereniging Hogescholen en de VSNU via hun websites al directe links naar de jaarverslagen. Datzelfde geldt voor de jaarrekeningen in het hoger onderwijs en het mbo. Soms constateren wij dat het praktisch gezien nog weleens sneller en beter zou kunnen, maar de principes zijn naar mijn idee duidelijk geformuleerd. In dat verband zullen wij nagaan, zo zeg ik tegen de heer Van Meenen, of een vorm van Vensters voor Verantwoording ook nuttig kan zijn in het mbo en ho. Dat vind ik een interessante suggestie, want dan heb je heel veel informatie bij elkaar. Je hebt dan overigens ook heel veel andere interessante informatie over een school. 

Er gebeurt dus veel. Het werkt beter als de verantwoordelijkheid gevoeld wordt door degenen die het moeten doen. Dat betekent dat ik nu wil kijken hoe het gaat en dat ook de inspectie overweegt om zelf een meer actieve rol te gaan spelen, ook bij die openbaarmaking. Mocht het allemaal niet goed gaan, dan kunnen we altijd alsnog een wettelijke verplichting overwegen. Maar dat vind ik voor nu te snel, ook omdat ik weet dat dingen beter werken als men zelf die verantwoordelijkheid voelt. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wil nog even naar de lessen uit het prachtige rapport dat de commissie-Dijsselbloem een aantal jaren geleden heeft geschreven. Een belangrijke conclusie was dat onderwijsvernieuwingen werden ingevoerd zonder draagvlak in het onderwijs. Het draagvlak in de politiek was belangrijker. Nu is de minister trots op de Lerarenagenda en op de sectorakkoorden, maar in hoeverre worden die nu alleen met werkgevers gesloten, en niet met leraren? 

Minister Bussemaker:

Die worden ook met leraren gesloten, want de werknemers en de leraren zijn zeer uitgebreid betrokken geweest bij de totstandkoming van het Nationaal Onderwijsakkoord. De uitwerking van het Nationaal Onderwijsakkoord vindt voor een heel groot deel plaats in de cao's en in de diverse sectoren. Daar is de overheid geen partij in. Wij zijn geen partij bij cao-afspraken. Dat zijn werknemers en werkgevers natuurlijk wel. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Over die sectorakkoorden bestaat nogal wat ergernis. Die zijn niet met werknemersorganisaties afgesloten. Daarmee wekt de minister toch de indruk dat het ministerie als een soort bestuurderslaag samen met bestuurders afspraken maakt. Dat gaat dus in tegen de les van de commissie-Dijsselbloem. Is het niet veel verstandiger om leraren, vakbonden et cetera daar actief bij te betrekken? 

Minister Bussemaker:

Ik vind dit een te snelle conclusie over het rapport-Dijsselbloem. Daarin wordt gezegd dat het juist van belang is om niet alleen met de reguliere, gevestigde partijen van gedachten te wisselen, met de koepels, de werkgevers en de bonden, maar vooral ook met groepen leraren. Ik geef net aan dat wij dat gedaan hebben en dat we dat ook zullen blijven doen. Ik heb de indruk dat we met die drietrap van Nationaal Onderwijsakkoord, sectorakkoorden en cao's nu ook echt stappen kunnen zetten waarbij iedereen met een eigen verantwoordelijkheid goed samenwerkt. Die eigen verantwoordelijkheid is van belang bij zo'n stelsel. 

Mevrouw Straus (VVD):

De minister geeft met betrekking tot de publicatie van het inspectierapport over het jaarverslag aan, dat het met name over mbo, hbo en wo gaat. Ik heb ook vragen gesteld over het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Mag ik ervan uitgaan dat de staatssecretaris daar straks nog op terugkomt? 

Minister Bussemaker:

Ja, de staatssecretaris komt daar nog op terug. Ik beantwoord hier de algemene vragen over het stelsel, over de governance en over de sectoren waarvoor ik verantwoordelijkheid draag. De staatssecretaris zal bij al deze thema's de meer specifieke vragen die voor po en vo op die terreinen zijn gesteld, beantwoorden. 

Ik kom te spreken over de instrumenten voor kwaliteitsverbetering. Om kwaliteitsverbetering te stimuleren, zetten we in op twee sporen. Het eerste spoor voor kwaliteitsverbetering betreft de afspraken die we gemaakt hebben met de onderwijssectoren. Daarbij gaat het om het Nationaal Onderwijsakkoord, de sectorakkoorden en de kwaliteitsafspraken in het mbo. Ik meld in reactie op de woorden van de heer Van Dijk dat het, anders dan hij denkt, naar mijn idee wel goed werkt en dat we daar nu ook echt stappen kunnen zetten. Het tweede spoor gaat via het onderwijstoezicht. Daarin proberen we ook de inspectie op een andere manier naar de kwaliteit van onderwijs te laten kijken door kwaliteiten en goede resultaten beter zichtbaar te maken en verbeterkansen van scholen met de school te bespreken. Dat inzicht in prestaties en ambities van scholen is belangrijk voor scholen zelf, maar vooral voor ouders, leerlingen en studenten. 

Zoals verschillende sprekers hebben gezegd, is het doel dat scholen de inspectie meer gaan zien als een kritische vriend en als onderdeel om te komen tot een verbetercultuur. Een inspectie die wel als het nodig is de waarheid zegt maar die weet hoe het is om, als het moet, een kritische leermeester te zijn maar als het kan een kritische vriend die meedenkt. Zo'n constructief-kritische blik van de onderwijsinspectie moeten scholen dan ook vooral zien als een belangrijke feedback waarmee zij zelf in staat worden geacht en gestimuleerd worden om de kwaliteit van onderwijs te verbeteren. 

Uw Kamer heeft ons de ruimte geboden om te experimenten met gedifferentieerd toezicht. Het slagen daarvan hangt ervan af of wij met deze nieuwe manier van werken ook inderdaad in staat zijn om scholen in beweging te krijgen, zodat men daar zelf de ervaring heeft dat men bezig is met een verbetertraject en niet alleen met lijstjes. 

Wij willen dus dat er een waarderingskader komt dat flexibel is om die verandering te stimuleren. Het verbeteren van het onderwijs is immers maatwerk, maar wat wij willen, is meer verbetering en stimulansen van onderop. Dat vraagt veel van scholen. Dat vraagt ook meer om toezicht dat zich direct verbindt met docenten en docenten. En het vraagt overigens ook veel van de inspectie en van de inspecteurs, want die zullen ook op een andere manier moeten gaan werken. 

Wat het mbo, de inspectie en accreditaties betreft … 

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Van Dijk een vraag. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit was voor mij een belangrijk punt, dat ook wel vaak terugkwam in het debat van vanmiddag over de afrekencultuur. De inspectie als kritische vriend lijkt mij uitstekend, een inspectie die overleg voert met scholen en leraren, maar als je dat gaat uitwerken met de predicaten "voldoende", "goed", "excellent" et cetera en dat ook naar buiten gaat brengen vanuit een soort doorgeslagen drang naar transparantie, dan zit je eigenlijk die afrekencultuur te formaliseren. Erkent de minister die vrees, die zorg bij veel scholen, nog los van het feit dat het ook veel nieuwe administratieve rompslomp gaat opleveren? 

Minister Bussemaker:

Het hoeft helemaal geen administratieve rompslomp op te leveren, want wij zeggen ook dat scholen die het goed doen, zoals wij ook bij accreditatiekaders doen, juist minder last moeten hebben van een inspectie. Zij moeten meer ruimte hebben om zelf na te denken over hun onderwijsvisie. Dat brengen wij ook in praktijk. Zo ben ik met de inspectie in het mbo tot een andere eis rond de urennorm gekomen, door niet meer strak een urennorm vast te stellen, maar alleen in die gevallen waarin het onderwijs van onvoldoende kwaliteit is. Waar dat onderwijs wel van voldoende kwaliteit is, goed wordt samengewerkt met de medezeggenschap en studenten het gevoel hebben dat zij goed onderwijs krijgen, ontstaat er meer vrijheid voor een school. Ik vind dat een heel goede manier om juist die rol van kritische vriend vorm te geven. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Kritische vriend, prima, maar ook nog stickers op op die scholen plakken met "voldoende", "goed" of "excellent" is toch een competitie organiseren tussen die scholen? Dat past toch niet bij deze minister? Dat is toch scholen tegen elkaar opzetten in een nodeloze concurrentiestrijd? Minister, ik snap niet dat u niet ziet dat dat een dwaalspoor is waar wij zo gauw mogelijk van af moeten. Bent u bereid om na die pilots te zeggen: dit gaat het niet worden, we doen het niet? 

Minister Bussemaker:

Ik krijg een beetje een déjà vu-gevoel naar aanleiding van gisteren en eergisteren, want u gaat er altijd van uit dat dingen mislukken. Dat vind ik echt zo zonde! U gaat er bij voorbaat van uit dat het niks gaat worden. Ik ben in die zin misschien een iets optimistischer mens. Ik denk dat het wel wat gaat worden. Daarom starten wij met pilots, omdat wij willen weten wat het gaat opleveren. Ik hoor ook heel veel scholen zeggen dat zij op die manier juist veel meer gemotiveerd zijn. Als zij alleen maar weten dat het voldoende is, terwijl zij eigenlijk beter willen worden, helpt het enorm dat er mensen zijn die met hen meedenken over hoe dat kan. Ik ben het met u eens dat het niet tot meer bureaucreatie moet leiden. Ook daartoe nemen wij overigens maatregelen. 

De heer Beertema (PVV):

Ik ga nog heel even door op die rol van de inspectie als kritische vriend. Dat is wat ik ook graag hoor, maar in de bijdrage van een aantal collega's hoor ik een tegengesteld geluid. Zij doen een oproep aan u: die inspecteur is aan het afvinken en gaat de school niet in, terwijl ik weet dat er op een groot aantal scholen de inspectie gewoon een hele dag meeloopt met een klas en ook behoorlijk onverwacht binnenkomt, juist om meer op de hoogte te raken van het hele onderwijsleerproces, het pedagogisch klimaat enzovoort. Misschien is het goed als de minister daar iets meer over zegt, om dat soort misverstanden uit de weg te ruimen. Hoe kan het dat er bij collega's nog steeds het beeld heerst van welhaast Stasi-achtige invallen in scholen en van kille inspecteurs die alleen maar vinkjes zetten? Dat beeld moet echt verdwijnen. 

Minister Bussemaker:

Ik ben blij dat de heer Beertema dat zegt. Ik vind dat onze inspecteurs beter verdienen dan alleen maar verwijten over het afvinken van lijstjes. Inspecteurs ken ik over het algemeen als zeer betrokken mensen, die zich verdiepen in het onderwijs, die vaak een hele dag meelopen en die geïnteresseerd zijn in de visie van een school en van de docenten. Maar als zij dingen vinden die echt niet goed zijn, dan moeten zij dat zeggen. Als je bepaalde dingen vindt en er klachten zijn omdat scholen helemaal niet meer ervaren wat er precies gebeurt, dan moet je daarover het gesprek voeren. Ik ben nu het gesprek aan het voeren over het mbo en het nieuwe toezichtkader. We weten bijvoorbeeld dat scholen zich niet goed herkennen in het onderscheid tussen "slecht" en "zeer slecht". Je kunt slecht en je kunt echt nog slechter zijn. Dat onderscheid hangt samen met heel specifieke indicatoren. Als je op een heel klein onderdeel onvoldoende scoort, dan is alles onvoldoende. Dat is niet motiverend. Dat is demotiverend. Dit is nu precies een onderdeel waarin we — het is vrij technisch — de toezichtkaders aanpassen. Scholen moeten zich er namelijk wel in herkennen. We willen dat dit een bijdrage levert aan de verbetercultuur. Ik ben heel blij dat velen van u hier hebben gesproken over professionele scholen en over professionele leerculturen. Daar heeft de inspectie zelf een belangrijke rol in, maar ook de inspectie zal moeten leren om op een andere manier te werken. We moeten allemaal een leven lang leren. 

Wat betreft het mbo ben ik overigens ook blij dat de sector zelf heel actief is. Er zijn onderlinge visitaties, peer reviews en audits, waar mbo in bedrijf ook een rol bij speelt. Ik zal nader ingaan op het accrediteren van opleidingen in de mbo-sector in de reactie op de motie- Lucas/Jadnanansing. Mevrouw Lucas vroeg daar namelijk naar. 

Bij het accreditatiestelsel is er een grote nadruk op de kwaliteitszorg van instellingen. Voordat je een dergelijke stip op de horizon gaat zetten — mevrouw Lucas had het daarover — vind ik dat je mbo-scholen, meer dan nu het geval is, eigenaar moet maken van die kwaliteitszorg. Dat is nu volgens het Onderwijsverslag van de inspectie nog onvoldoende het geval. Bij maar zo'n 30% van de opleidingen is die kwaliteitszorg op orde. Hetzelfde geldt voor de examenkwaliteit. Die is bij 51% van de opleidingen op orde. Daar moet dus nog wel een flinke slag gemaakt worden. 

De heer Rog vroeg wanneer we een concreet plan voor het mbo kunnen krijgen, waarbij het ook gaat over de inspectie en de regeldruk. In het kader van de NOA-afspraken is er een werkgroep opgericht met daarin OCW, de MBO Raad én de vakbonden, zeg ik tegen de heer Van Dijk in het bijzonder. Het doel is om te komen tot een regeldrukagenda voor de komende jaren. Die werkgroep brengt in kaart welke knelpunten zich binnen de sector voordoen. Ik wil niet meer alleen bekijken wat er formeel allemaal in papieren te vinden is. Ik wil vooral bekijken waar men het meeste last van heeft en wat ervaren wordt als regeldruk. Natuurlijk zullen we nooit iedereen helemaal tevreden kunnen stellen. Maar ik constateer dat de manier van werken wordt herkend, dat de controle en het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs erbij wordt betrokken en dat de inventarisatie uiterlijk aan het einde van dit jaar klaar is. Op grond daarvan gaan we bekijken of we als extra aanvulling op het bestuursakkoord nog andere maatregelen kunnen nemen. Een deel van die punten overstijgt de mbo-sector. Het gaat bijvoorbeeld ook over de btw-heffing, een thema dat tevens bij andere sectoren speelt. 

Ik kom te spreken over regelluwte. In het mbo hebben we die al toegepast. Dat heb ik al gedaan bij onderwijstijd. Ik heb het daar al over gehad. Zo bieden we meer mogelijkheden voor scholen om eigen kwaliteiten te bieden. We hebben ook experimenten voorbereid met de crossovers. Ook dat betekent meer vrijheid. Ik ben er zeer voor om dat samen met de scholen verder vorm te geven. Het gaat om een eigen visie, waarin horizontaal werken, met de medezeggenschap en met stakeholders daaromheen, wordt beloond door de instelling. Dat geldt overigens ook voor het hoger onderwijs, maar daarover hebben wij recentelijk uitgebreid met elkaar gesproken. 

Ik kom bij de leraren en ga het daar kort over hebben, want volgende week hebben wij met elkaar een algemeen overleg over de Lerarenagenda. Wij kunnen daar heel lang heel veel mooie woorden aan wijden. Ik ben blij dat de woordvoerders dat hier hebben gedaan. Uiteindelijk zijn leraren de belangrijkste spil bij het verbeteren van het onderwijs en het inspireren van jonge mensen. Zij spelen daarin een cruciale rol. De kwaliteit staat of valt dus met de kwaliteit van de leraren voor de klas. De persoonlijke vorming in het onderwijs en de directie relatie tussen leraar en leerling, docent en student, zijn van het allergrootste belang. Ik ben heel blij dat leraren steeds meer zelf het initiatief in handen nemen. Vorig jaar ging het hier over het boek Het Alternatief. Dit jaar hebben wij het over het initiatief van de twee coalitiefracties gehad, die ook heel direct met leraren hebben gesproken. Ik vind al die initiatieven ontzettend belangrijk. Ik kan leraren niet snel genoeg weer in de positie te zien waarin zij zelf de agenda bepalen en zelf het initiatief nemen tot verbetervoorstellen. 

Dit geldt ook voor de lerarenopleidingen. Daar ligt nog een enorme taak. Het is een belangrijk onderdeel van de Lerarenagenda. Daar komen wij volgende week vast nog uitgebreider over te praten. Ik beperk mij daarom tot de beantwoording van de specifieke vragen die zijn gesteld. Die betreffen met name de toelating, vooral tot de pabo. De heer Rog had het daarover: moeten er niet aanvullende selectiemogelijkheden komen? Welnu, ik zeg weleens dat de lerarenopleidingen misschien wel de belangrijkste opleidingen zijn die wij in het hoger onderwijs hebben. Zij leiden mensen op om alle toekomstige generaties op te leiden. Als ergens de kwaliteit van het onderwijs begint, is het daar wel. Wij hebben met elkaar geconstateerd, ook in de Lerarenagenda, dat de kwaliteit beter kan en beter moet. Wij hebben ondertussen ook al veel maatregelen genomen. Zo worden per 2015/2016 extra kenniseisen gesteld voor de instroom op de pabo voor de vakken aardrijkskunde, geschiedenis en natuur en techniek. Dat is nogal een eis, want scholieren hebben daarmee nog geen rekening kunnen houden bij hun profielkeuze. Zij worden dus echt met extra eisen geconfronteerd. Ik heb een paar opgaven van die kennisbasis gemaakt en ik kan u zeggen dat ze niet gemakkelijk zijn. Er wordt dus echt wat gevraagd. 

Daarnaast gebruiken de pabo's al enkele jaren de entreetoetsen voor taal en rekenen. Een voldoende voor deze toetsen is nodig voor het behalen van de propedeuse. De resultaten zijn bij veel pabo's gekoppeld aan het bindend studieadvies. Als je de reken- en taaltoetsen niet haalt, kun je na het eerste jaar niet verder. Ook dat is scherp, en daarbij moeten wij ook rekening houden met de reken- en taaltoetsen die wij in het voortgezet onderwijs en het mbo invoeren. Die betekenen daar ook een verzwaring. Naarmate dat beter lukt, hebben wij daarna bij de pabo's minder problemen. 

Ook hebben wij de studiekeuzecheck ingevoerd met Kwaliteit in Verscheidenheid. Daarvan kunnen alle hogescholen en universiteiten, dus ook de lerarenopleidingen, gebruikmaken. Die check is weliswaar niet selecterend, maar het bijbehorende advies maakt het beginniveau van de aspirant-student wel inzichtelijk. 

Daarbij kom dat wij de wenselijkheid en de mogelijkheid van instroomeisen voor tweedegraadslerarenopleidingen onderzoeken, alsmede de selectie op de geschiktheid voor het beroep. Het NRO doet onderzoek naar de voorspellende waarde van selectie-instrumenten. Het gaat daarbij vooral om de persoonskenmerken en om de vraag of iemand geschikt is voor de lerarenopleiding. De onderzoeksresultaten zullen eind december 2014 beschikbaar komen. 

Kortom, er gebeurt al heel veel waar aspirant-studenten zich op voor moeten bereiden. Ik acht het toevoegen van meer selectiemogelijkheden risicovol, zeker als het gaat om selectiemogelijkheden die allemaal cognitief zijn. We stellen hier immers ook met elkaar vast dat jongeren ook andere dingen moeten leren, zoals creativiteit, vaardigheden, ondernemerschap. Ook dat moeten die leraren straks allemaal overbrengen. Alleen cognitieve vaardigheden en kennis lijkt mij niet wenselijk. 

Ik zeg er nog iets bij, ook vanwege de opmerking die de heer Voordewind heeft gemaakt. Hij redeneert eigenlijk de andere kant op en vraagt of het niet allemaal veel te zwaar wordt en of we het niet adviserend moeten doen. Ik ben het wel met hem eens: we hebben natuurlijk nog wel studenten nodig. We moeten het niet zo erg maken dat er straks helemaal niemand meer de pabo haalt. Anders hebben we straks stoere praat laten horen en veel gedaan, maar hebben we straks ook alleen nog maar onbevoegde docenten voor de klas staan, omdat we ze geen goede opleiding hebben kunnen geven. Die balans zoeken we een beetje. 

De heer Rog (CDA):

De minister heeft uitvoerig betoogd wat er op de pabo gebeurt en dat weten we. Dat wordt, denk ik, gedeeld, behalve dat je je kunt afvragen of het tempo wel overal goed is. Mijn vraag ging heel concreet over de lerarenopleidingen. Volgens mij heeft de minister een probleem. Vorig jaar heb ik hier gevraagd of er ook aanvullende eisen kunnen komen voor de lerarenopleiding. Toen zei de minister nee. Eigenlijk hoor ik de minister nu weer nee zeggen. Ik heb hier het pamflet Samen leren. Dat gaat de VVD samen met de Partij van de Arbeid uitvoeren. Er is een meerderheid die wil dat er een strenge toelating komt op de lerarenopleidingen. Hoe reageert de minister daarop? 

Minister Bussemaker:

Ik wil best herhalen wat ik net heb gezegd. Wij onderzoeken de wenselijkheid en de mogelijkheid van instroomeisen voor tweedegraadslerarenopleidingen en van de selectie op geschiktheid voor het beroep voor alle lerarenopleidingen. Het NRO heeft hiertoe onderzoek uitgezet naar de voorspellende waarde van selectie-instrumenten. De onderzoeksresultaten zijn in december 2014 beschikbaar. U wordt op uw wenken bediend. 

De heer Rog (CDA):

Ik vind dat ook heel goed. De conclusie is al duidelijk. Wat er ook uit dit rapport komt, het zal gebeuren, want dat blijkt uit Samen leren. Ik wil even serieus een vraag stellen over de pabo. De minister heeft andermaal gezegd dat ze daar goed op dreef is. Ik denk dat daar breed draagvlak voor is in de Kamer, niet alleen bij de Samen-lerencoalitie, zeg ik maar even. Ik hoor ook van de pabo's dat het misschien wel zo voortvarend gaat dat ze weer met een ander probleem te maken krijgen, namelijk dat het met de opsomming die de minister heeft gegeven, niet volgend jaar al lukt. Komt er nog een vorm van clementie voor deze opleidingen? Is het mogelijk om daar met hen naar te kijken? 

Minister Bussemaker:

Ik ben voornemens om echt vast te houden aan de kennisbasistoetsen. Daar is lang over gesproken. Dat moet nu gaan gebeuren. We gaan in 2015, 2016 die kenniseisen stellen. Ik vind het raar om, nog voordat we begonnen zijn, alweer een terugtrekkende beweging te maken. Wat we wel doen, is de studenten die daarvoor in aanmerking komen, extra ondersteunen. Er zijn leermiddelen ontwikkeld, specifiek voor de voorbereiding van de pabo-toelatingseisen. Die zijn gratis beschikbaar zowel als tegen betaling. Die middelen zijn ook geschikt voor zelfstudie. Ik kan ze iedereen aanraden, ze staan op: www.goedvoorbereidnaardepabo.nl. Dat betekent dat ook bij het mbo, in overleg met het departement, extra ondersteuningstrajecten zijn opgezet. Per half oktober hebben zich al rond 1.000 mbo'ers voor zo'n traject aangemeld. Dat is allemaal belangrijk. Ik weet dat er bij de hogescholen nog een discussie gaande is over de vraag hoeveel herkansingen hiervoor gecreëerd moeten worden. Zij gaan daar zelf over. Dat is natuurlijk ook een manier om wel de kennisbasis overeind te houden en tegelijkertijd studenten een eerste en wellicht ook een tweede kans te geven als ze niet direct slagen. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat klinkt vanaf de tekentafel heel redelijk. We horen echter negen pabo's zeggen dat ze verwachten dat 40% van de studenten straks een jaar nadat het besluit is genomen mogelijk die instaptoets niet gaat halen. Dat signaal moeten we toch serieus nemen. Er is één jaar om je voor te bereiden op de extra vakken die nu zijn toegevoegd. Dan heb ik het alleen maar over de havisten en niet over het mbo en de doorstroming van daaruit. Daar heb je helemaal geen mogelijkheid om dit soort vakken er alsnog bij te voegen. Is de minister toch niet bereid om te bekijken, in overleg met die negen pabo's, of dit geleidelijk en vloeiend kan verlopen? 

Minister Bussemaker:

Ik heb hier overleg over gehad met de Vereniging Hogescholen, want het was de Vereniging Hogescholen zelf die er bij mij op heeft aangedrongen om strengere eisen te mogen stellen en om die kennisbasis in te voeren. Wij hebben uiteindelijk met steun van de Kamer, en ook wel op aandringen van de Kamer, gezegd dat we dat zouden gaan doen. Ik zie gaan aanleiding om daar nu op terug te komen. Ik stel wel vast dat scholen zelf mogelijkheden hebben om daar meer of minder clementie in te tonen. Zij bepalen bijvoorbeeld hoe ze met herkansingen omgaan en ook wat zij doen aan die intensivering van die ondersteuningstrajecten. Daar liggen volgens mij echt manieren om studenten goed voor te bereiden en tegelijkertijd ook die kwaliteitsimpuls te blijven vragen die we willen voor de lerarenopleidingen. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Die voorbereidingsfase ligt gewoon heel lastig. Daar moet je flexibel mee omgaan. Ze moeten een toelatingsexamen doen. Als ze daar niet voor slagen, worden ze gewoon niet aangenomen op die opleidingen. Dat geldt vooral voor de mensen die van het mbo afkomen. Ik begrijp dat de minister heeft gesproken met de Vereniging Hogescholen. Is zij ook nog bereid om specifiek met de negen pabo-opleidingen te praten over de vraag of dit haalbare kaart is? 

Minister Bussemaker:

Er zijn veel meer dan negen pabo-opleidingen, dus ik zou niet weten waarom ik dan alleen met een aantal pabo-opleidingen daar aparte afspraken over zou moeten maken. Ik maak een afspraak met de Vereniging Hogescholen, die zelf zegt dat ze strengere eisen wil stellen. Dan moet de opleidingen dat ook wel waar gaan maken. Ze hebben zelf nog allerlei middelen in handen om daar meer of minder coulant mee om te gaan. Ze vragen mij een halfjaar geleden om vooral veel strenger te zijn. Dan zou het toch heel raar zijn om dan nu onmiddellijk te zeggen: nou ja, het wordt misschien toch wel lastig, dus we doen het maar niet? Ik heb overigens geen gegevens waaruit blijkt dat 40% van de studenten af zou vallen. 

De heer Bisschop (SGP):

Hier ligt toch een knelpunt. Ik denk dat we even een onderscheid moeten maken tussen de wens om een steviger toelatingsbeleid te voeren, stevigere eisen te stellen, en de procedure die ertoe leidt. Het probleem zit niet in de stevigere toelatingseisen ten aanzien van aardrijkskunde, biologie en N&T. Daar zit het probleem niet, dat zit in de procedure. Als in mei de toelatingseisen worden geformuleerd en ze worden met ingang van het collegejaar 2015 van kracht, kunnen toeleverende scholen zich daar niet op voorbereiden. Dat heeft eenvoudig te maken met profiel- en vakkenkeuze. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag? 

De heer Bisschop (SGP):

De vraag is of de minister het met mij eens is dat het niet redelijk is om van studenten die toegelaten willen worden tot de pabo en die geen aardrijkskunde, biologie en N&T hebben gehad, te vragen die drie vakken op examenniveau middelbare school, havo bijvoorbeeld, af te ronden in een beperkt aantal studiepunten. Het is een kwestie van voorbereiding. 

Minister Bussemaker:

Ik moet er echt op wijzen dat we die toelatingseisen voor de pabo in overleg met het veld en met de Kamer hebben vastgelegd in de Wet kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs. Die heb ik ook met deze Kamer besproken, met de Kamerleden in deze periode zitting hebben. Vervolgens is dat wettelijk vastgelegd. Daar is een AMvB over gemaakt die afgelopen juli is gepubliceerd. Die is met instemming van het veld en de Kamer goedgekeurd. Nu zouden we dat niet door moeten laten gaan omdat men ergens opeens denkt dat er toch een probleem is. Dat zou ik geen behoorlijke manier van besturen vinden. We hebben dit met elkaar afgesproken. Er is aan alle kanten gezegd dat de eisen omhoog moesten. Laten we er dus nu gewoon voor gaan om dit met elkaar op een goede manier uit te voeren, en wel zo dat we de studenten die het betreft maximaal ondersteunen met initiatieven zoals extra onderwijs, hulpmiddelen en de site waar ik naar verwees. We kunnen de studenten ook ondersteunen door te bekijken of er nog herkansingsmogelijkheden zijn bij de stap naar de pabo die zij zetten. De pabo's staan nu namelijk maar één herkansingsmogelijkheid toe. Het staat de pabo's vrij om daarin een andere keuze te maken. 

De heer Bisschop (SGP):

Ik heb niet helemaal scherp of er in die AMvB en in aanverwante beleidsinstrumentaria iets staat over de procedure. Ik zeg echter nogmaals dat het mij niet gaat om de wens om strakkere eisen te stellen, maar vooral om de zorgvuldigheid waarmee die eisen worden geïmplementeerd. Om zoiets echt goed in te laten dalen, heb je in principe gewoon een paar jaar nodig. Je bent er dan niet met het bieden van een extra herkansing als daarna, als het niet lukt, de toegang tot de pabo wordt afgesloten. Het is niet reëel om van een aankomend student een voldoende te eisen voor drie vakken op eindexamenniveau. Dat is geen reële extra eis voor toelating tot de pabo. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag, mijnheer Bisschop? 

De heer Bisschop (SGP):

Daarvoor moeten we een zorgvuldiger procedure vinden. Ik nodig de minister hartelijk uit om daarnaar te zoeken. Negen pabo's hebben aan de bel getrokken, maar ik ben ervan overtuigd dat dit probleem bij alle pabo's speelt. 

Minister Bussemaker:

Ja, maar ik zeg nogmaals dat we dit met elkaar hebben afgesproken. Dit is op initiatief van de Kamer gebeurd. We vonden allemaal dat die eisen omhoog moesten. We hebben dat dus afgesproken en vastgelegd in een AMvB. Ik kan het ook gewoon niet meer veranderen. Ik kan niet aan het verzoek van de heer Voordewind tegemoetkomen door die toetsen dan maar een adviserend karakter te geven. Dat kan gewoon niet op grond van de regelgeving. Ik zou het eerlijk gezegd ook niet wenselijk vinden. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Laat ik de minister daarin steunen. Het zou heel raar zijn als wij nu zouden terugkomen op afspraken die wij nog maar een paar maanden geleden volgens mij bijna Kamerbreed hebben gemaakt. Toch kan de minister er niet aan voorbijgaan als pabo's stellen dan men bang is voor daling van de instroom. Als duidelijk is wat de instroomcijfers zijn en als blijkt dat ze fors dalen, is de minister dan bereid om de Kamer daarover te informeren? Dan kunnen we namelijk met elkaar het gesprek aangaan over de vraag hoe we daarmee zouden moeten omgaan. We zouden dan bijvoorbeeld kunnen besluiten om extra in te zetten op zijinstroomtrajecten. Het gevaar bestaat namelijk dat er hierdoor tekorten op de arbeidsmarkt ontstaan. Als dat zou gebeuren, bijten we onszelf in de staart. Als we dit niet goed opvangen, gaat de kwaliteit niet omhoog, maar misschien juist verder omlaag. Is de minister dus bereid om de Kamer daarover te informeren, zodat we met elkaar op tijd kunnen bespreken hoe we moeten ingrijpen? Dan zou een conclusie kunnen zijn dat we misschien toch iets meer tijd moeten nemen. 

Minister Bussemaker:

Ja, ik ben er graag toe bereid om dat te doen. Op die manier houden we ook een vinger aan de pols. Ik ben hierover overigens niet heel pessimistisch. Ik zie namelijk dat zich eind oktober al rond de 1.000 mbo'ers voor zo'n overgangstraject hebben aangemeld. Daarbij gaat het dus om mensen die écht naar de pabo willen en ook bereid zijn om extra te investeren in de voorbereiding tot die toelating. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik ben heel blij met deze toezegging, omdat we volgens mij zo tegemoetkomen aan zorgen die men zich maakt, maar tegelijkertijd vasthouden aan de afspraken die we hebben gemaakt. Wanneer zal de minister die informatie kunnen leveren? 

Minister Bussemaker:

Daarop zal ik in de tweede termijn terugkomen. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik hoor de minister zeggen dat de toelatingseisen die we voor de pabo momenteel verhogen, met name cognitief zijn. Ik ben dat met haar eens. Momenteel werken er echter ook al pabo's met andere manieren van toelating, nog voordat mensen zich hebben ingeschreven. Ik doel op bijvoorbeeld motivatiegesprekken en het uitwisselen van motivatiebrieven. Ook staan in dit kader aspirant-leraren bijvoorbeeld een dag voor de klas. Zo kunnen ze bekijken of het überhaupt iets voor hen is. Neemt de minister dit soort zaken ook mee in het onderzoek van het NRO waarvan we de resultaten in december zullen ontvangen? Vindt de minister dit verder zelf ook waardevolle toevoegingen aan het selectieproces bij lerarenopleidingen en pabo's, en waardevolle manieren om dat proces te verbeteren? 

Minister Bussemaker:

Jazeker. Sterker nog, dit zijn goede voorbeelden van dingen die plaatsvinden in het kader van de studiekeuzecheck. Hogescholen en universiteiten kunnen zo'n check doen op een manier die zij zelf goed achten. De een doet dat inderdaad door een uitgebreide intake, de ander doet het door een persoonlijkheidstest en de derde doet het door een week proefstuderen. Dat kan allemaal. Ik weet niet of dit in het NRO-onderzoek mee wordt genomen, want dat komt al eind van dit jaar. Daar kan ik dan ook niet meer iets aan veranderen. 

Mevrouw Straus (VVD):

Zou het niet een idee zijn om deze voorbeelden van waar in de praktijk al met dit soort zaken wordt gewerkt, wat nader te volgen, zodat we kunnen zien wat de verschillende methoden nu uiteindelijk opleveren? Dan kunnen we misschien niet nu, maar wel over een tijdje, bekijken wat de meest effectieve manieren zijn om dit selectieproces te doen. 

Minister Bussemaker:

Ik weet dat het in zijn algemeenheid al gebeurt. Dit geldt namelijk niet alleen voor lerarenopleidingen, want het gebeurt bij alle opleidingen. Ik weet dat instellingen vaak intern al kijken wat ze daarvan kunnen leren, want niet alle opleidingen doen het op dezelfde manier. Ik zeg echter toe dat ik, voor zover ik dat kan vragen zonder extra regeldruk en administratieve lasten, dat aan de pabo's zal vragen en zal kijken hoe ik het mee kan nemen in de rapportage die ik de heer Klaver net heb beloofd. 

Ik kom nu bij het mbo en de drievoudige kwalificatie. Die brede opdracht van het onderwijs komt bij het beroepsonderwijs tot uiting in zowel het opleiden voor een bepaald beroep, de doorstroom naar een hoger onderwijsniveau, het hbo, en het functioneren in de maatschappij. Die drievoudige kwalificatie voorkomt een te eenzijdige gerichtheid op de beroepseisen van vandaag en is een stimulans om studenten ook voor te bereiden op de wereld van morgen en overmorgen. Ik denk dat juist bij het mbo — mevrouw Lucas en mevrouw Jadnanansing zeiden dat al — de persoonlijke vorming van jonge mensen extra aandacht vraagt, ook vanwege die snel veranderende arbeidsmarkt. We zijn weleens geneigd om bij het mbo te praten over het opleiden voor de vacature van vandaag en morgen, maar wij zeggen altijd: het is de verantwoordelijkheid van het onderwijs om ook op te leiden voor een carrière die het leven lang duurt. Dat zijn natuurlijk niet enorme tegenstellingen, want ze hangen met elkaar samen. Persoonlijke vorming vindt in het beroepsonderwijs juist plaats door het ontwikkelen van een eigen beroepsidentiteit en een zelfstandige drijfveer om goed werk te leveren. Het SCP laat ook zien hoe betekenisvol dat is voor de ontwikkeling van een eigen en zelfbewuste identiteit van jonge mensen. Ook burgerschapsvaardigheden kunnen goed aangeleerd worden in het beroepsonderwijs. 

Mevrouw Jadnanansing vroeg of we dat burgerschapsonderwijs een meer prominente plek kunnen geven. Het heeft tot op zekere hoogte al een prominente plek, want het is grondig uitgewerkt in de kwalificatiedossiers. Leerlingen maken kennis met onze samenleving op politiek, juridisch, economisch, sociaal en maatschappelijk vlak. Met de huidige herziening van de kwalificatiestructuur wordt ook burgerschap opnieuw geactualiseerd in de dossiers. Het staat mbo-instellingen verder natuurlijk vrij om, al dan niet samen met veldpartijen, een meer specifieke invulling te geven aan het burgerschap. Ik wil dat ook echt van onderop laten gebeuren, dus door de instellingen zelf, die dat dan op hun eigen manier kunnen doen. Ze hoeven dat niet allemaal op een soortgelijke wijze te doen. Dat betekent dat het ook verbonden moet worden met zowel de praktische als de cognitieve vaardigheden. 

De voorzitter:

Bent u klaar met dit punt? 

Minister Bussemaker:

Nee, voorzitter. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Dan wacht ik nog even. 

Minister Bussemaker:

Er zijn ook veel vragen gesteld over flexibilisering van het beroepsonderwijs. Ik voelde me erg aangesproken door de opmerking van mevrouw Lucas dat ik meer Maarten Luther moet worden en minder Erasmus. Die zal ik op me in laten werken. Ik heb waardering voor het pamflet van mevrouw Lucas, hoewel ik het niet in alles met haar eens ben, maar ik denk dat we daar nog uitgebreid met elkaar over zullen spreken. 

Voor mij is van belang — de heer Rog verwees daar ook naar — dat het mbo flexibel in kan spelen op de veranderende vraag van de arbeidsmarkt. Dat geldt met name voor het middensegment, mbo 2 en 3, dat kwetsbaar is voor die grote veranderingen waar ik het eerder over had. Dus mbo-instellingen moeten innovatiever en kleinschaliger zijn, zeg ik tegen de heer Rog. Ze moeten zich gaan oriënteren op de regio. Ik heb toevallig vanochtend nog een gesprek gehad met de raden van toezicht en de besturen van de Rotterdamse instellingen Albeda en Zadkin om te praten over hun beweging naar kleinschaligheid. We zetten in gezamenlijkheid stappen met entreeopleidingen en het techniekcollege. We zijn het misschien niet eens over de stip aan de horizon, maar wel over wat er de komende jaren moet gebeuren. 

In het mbo moet de kwalificatiestructuur flexibel kunnen inspelen op de arbeidsmarkt. Mevrouw Lucas vroeg of de kwalificatiestructuur niet veel te log is. Ik denk dat we maatregelen nemen die leiden tot een flexibeler structuur. Het aantal kwalificatiedossiers is verminderd met 25% en het aantal kwalificaties met 20%. Ieder jaar zijn er aanpassingen mogelijk op de kwalificatiedossiers, dus niet pas eens in de zeven jaar. We kiezen er ook voor om keuzedelen mogelijk te maken, dus meer flexibiliteit. Dat kan vier keer per jaar. Dat creëert snelheid. Die keuzedelen betreffen zo'n 15% van het onderwijsaanbod. Dat zorgt voor innovatie, omdat dat een manier is om direct in te spelen op actuele ontwikkelingen. Ik denk aan robotisering, 3D-printen, zelfrijdende auto's, wijkgericht werken, zorg en technologie. Dat zijn allemaal thema's waarvoor nieuwe vakken worden ontwikkeld. Dat is in eerste instantie een keuzedeelonderdeel, maar dat kan ook een onderdeel worden van de beroepskwalificatie, dus van het kwalificatiedossier. 

Ik krijg af en toe signalen dat de kwalificatiestructuur soms knellend kan zijn. Ik verwacht met de herziening meer ruimte te geven aan innovaties, maar ik zal een vinger aan de pols houden en nagaan hoe een en ander in de praktijk uitwerkt en of er toch nog meer tempo nodig is. 

Met de nieuwe vormgeving van de SBB en de sectorkamers wordt er meer flexibiliteit gecreëerd en komen er minder heel specialistische onderdelen in de kwalificatiedossiers te zitten. Naar analogie van een aanpak in het Verenigd Koninkrijk wil ik een experiment inrichten waarbij een school met steun van minimaal vijf werkgevers een nieuw kwalificatiedossier kan opstellen. We zetten dus echt wel een aantal stappen. Ik kom hier uitgebreider op terug naar aanleiding van mijn reactie op de motie van de leden Lucas en Jadnanansing. 

Er is gevraagd naar de Maker Movement en het mbo. Ik vind dat een heel interessante beweging. Veel thema's waarmee ik me bezighoud, komen hier samen: onderwijs, creatieve industrie, bibliotheekwezen en cultuur. Het sluit ook heel goed aan bij de pleidooien voor meer creatief vakmanschap en 21st century skills. We zien dat door nieuwe technologie, zoals 3D-printers, de afstand tussen idee en uitvoering klein wordt. Het is een soort learning by making. In Nederland zijn er al veel enthousiaste initiatieven. Denk aan fablabs en makerspaces, waar samenwerking tussen onderwijs, culturele instellingen en bibliotheken wordt gezocht. Zo kan ook een verbinding worden gelegd met cultuureducatie en kwaliteits- en creativiteitsontwikkeling. 

Een mooi voorbeeld — dit gaat eigenlijk steeds over de combinatie van creativiteit en technologie — is het centrum voor creatieve industrie in Amsterdam. Doel van het centrum is het begeleiden van jonge, goed opgeleide vakmensen die ideeën kunnen omzetten in producten en diensten. Dat centrum richt zich op drie onderdelen: een pas geopende state-of-the-art opleidingsfaciliteit, Blue TalentLab geheten, opgezet in het Denim City Headquarters in de Hallen in Amsterdam-West, een opleidingsfaciliteit gericht op evenementen en muziek en een centrum rond film, tv en de Tolhuistuin in Amsterdam-Noord. Dat is maar één voorbeeld en zo zijn er nog veel meer. Ik zeg graag toe dat ik een rondetafelgesprek zal organiseren met vertegenwoordigers van de Maker Movement en het mbo om te bezien hoe wij die beweging verder kunnen stimuleren. Dat laat ik aansluiten bij het beleid dat ik ontwikkel rond cultuur en creatieve industrie. Dit is bij uitstek een goede combinatie daarvan. 

Mevrouw Jadnanansing vroeg naar de Skills. Het is fantastisch dat we daar zo veel prijzen hebben binnengehaald. Onderdeel van het excellentieprogramma dat ik in het mbo ontwikkel, zijn de ondersteuning en uitvoering van vakwedstrijden. Dat is bij uitstek een manier om dat verder te ontwikkelen, maar het kan ook via de meester-gezel, zoals de heer Rog bepleitte. 

Er zijn nog twee amendementen. Op het amendement over het passend onderwijs gaat de staatssecretaris in. Daarnaast is er een amendement dat ook bij andere begrotingen een rol heeft gespeeld, namelijk dat over het groen onderwijs. Dat amendement is ingediend bij de begroting van EZ, maar het heeft ook een spiegelbeeld bij de begroting van OCW. Het betreft het amendement-Harbers/Koolmees (34000-VIII, nr. 6), dat is ingediend bij de Algemene Financiële Beschouwingen. De minister van Financiën heeft daar al op gereageerd. Ook de staatssecretaris van EZ heeft daar met de Kamer over gediscussieerd. Het gaat om een tegemoetkoming aan groen onderwijs bij EZ, waarvan de dekking in de OCW-begroting wordt gevonden. Dit houdt in dat er 10 miljoen gekort zal worden op de totale bekostiging van alle hogescholen en universiteiten die onder de verantwoordelijkheid van OCW vallen. Zoals gezegd, ook door mijn collega's, is dit een oplossing voor 2015. Het kabinet heeft reeds aangegeven dat het in het voorjaar zal komen met een nadere brief over de relatie tussen groen onderwijs en de rest van het onderwijs. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter, hoeveel vragen mogen we stellen? 

De voorzitter:

Het liefst één interruptie. Een interruptie bestaat uit een vraag en een vervolgvraag. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Dan moet ik even heel slim opereren. Ik heb een lans gebroken voor leren in de beroepspraktijkvorming. Ik heb de minister andere prachtige dingen horen zeggen, maar niet daarover. Ik kan mijn vraag concreter maken. Er loopt op dit moment een internetevaluatie over het leren in de beroepspraktijk wat betreft het experimenteren met de bol en de bbl. Hoe staat het daarmee? Ziet de minister mogelijkheden om dit veel breder dan nu op de scholen toe te staan? Heel veel scholen geven namelijk aan dat ze heel graag de aansluiting op de arbeidsmarkt willen maken. Tegelijk worden ze wat betreft het heel snel reageren belemmerd door wet- en regelgeving vanuit Den Haag. 

Minister Bussemaker:

Dat is een terechte vraag. Mevrouw Jadnanansing en mevrouw Lucas hebben hierover gesproken. Ik ben het met hen eens dat het zeer wenselijk is dat we dit verder stimuleren. In de mbo-brief Ruim baan voor vakmanschap heb ik daarvoor een aantal maatregelen aangekondigd. Ik zag vorige week nog een mooi voorbeeld van een roc dat eigenlijk de hele opleiding in de zorgpraktijk doet. Het zei wel tegen regelgeving aan te lopen. We gaan daarbij naar de casuïstiek kijken om te achterhalen waaraan dat ligt. Soms werkt regelgeving belemmerend, maar soms zijn er ook ideeën dat dingen niet mogen. Indachtig de bedrijfsopleidingen, waarover mevrouw Lucas het heeft, ben ik heel erg voor die samenwerking. Er kan veel meer dan men vaak denkt. Een heel groot deel van de opleiding kan op de werkvloer. De bol- en bbl-trajecten starten overigens volgend jaar. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik ben blij met dit antwoord. De BPV wordt vaak gezien als iets heel anders dan het theoretische deel, terwijl je in zo'n experiment veel breder zou kunnen kijken, bijvoorbeeld door het bij elkaar op te tellen. Daarover wordt vaak geklaagd. 

Minister Bussemaker:

Je kunt eigenlijk alles in de beroepspraktijk doen. Ik ben twee weken geleden nog bij het TT Instituut in Assen geweest. Men doet daar de hele opleiding, tot en met taal en rekenen, aan de racebaan. Het hoeft echt helemaal niet op school. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Bij een coalitie maak je compromissen en kom je tot een akkoord. In dit geval is het een coalitie van de Partij van de Arbeid en de VVD. Ik heb geluisterd naar de minister. Dan hoor ik eigenlijk dat zij heel erg veel VVD-beleid uitlegt: vooral akkoorden sluiten met bestuurders, die afrekencultuur doorzetten, gedifferentieerd toezicht, ranking the schools. En dan denk ik: waar is nu het PvdA-deel in dit verhaal? Is dat soms dat het prestatieloon er niet gaat komen? Kan de minister ons daarmee blij maken? 

Minister Bussemaker:

Ik sta hier als minister van Onderwijs en ik probeer een beleid te voeren dat gericht is op het stimuleren van gelijke kansen voor iedereen, waarover ik zeer uitgebreid heb gesproken, net als over het ontwikkelen van talenten van iedereen en het stimuleren dat scholen echte professionele leergemeenschappen worden. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat was geen antwoord op mijn vraag. Ik heb deze gisteren ook gesteld en toen gaf de minister ook geen antwoord. Toen zei ze: we praten nu over het leenstelsel, dus ik ga niet over het prestatieloon praten. Nu praten we over de begroting. Dat gaat over alles. Er is wat verwarring over dat punt. Kan de minister ons geruststellen en zeggen: dat gekke idee van dat prestatieloon uit Rutte I, onder leiding van Halbe Zijlstra, destijds, dat doen we niet meer in Rutte II? 

Minister Bussemaker:

Volgens mij wordt er nergens in de begroting over prestatiebeloning gesproken. In het plan van de twee coalitiefracties wordt wel gesproken over het stimuleren van kwaliteit bij docenten. Daarvoor hebben we ook een heel goed instrument: de functiemix. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Laat ik vooropstellen dat ik blij ben dat er geld naar groen onderwijs gaat. Ik vond het erg opvallend dat het van de Onderwijsbegroting moest komen, terwijl het onder de verantwoordelijkheid valt van het ministerie van Economische Zaken. Ik heb daarover een heel eenvoudige vraag. Gaat de minister zich ervoor inspannen dat er niet volgend jaar als structurele oplossing geld van OCW naar EZ gaat? 

Minister Bussemaker:

Hierover is een amendement ingediend door de Kamerfracties van VVD en D66. Volgens mij is daarover voldoende gewisseld bij de Algemene Politieke Beschouwingen, de Algemene Financiële Beschouwingen en de Landbouwbegroting van het ministerie van EZ. Als ik het goed heb, is er afgelopen dinsdag nog een motie over aangenomen. Het kabinet neemt dat allemaal mee en zal de Kamer daarover in het voorjaar berichten. 

De heer Klaver (GroenLinks):

De minister heeft geluk dat ik de behandeling van de Algemene Beschouwingen en van de begroting voor Landbouw en Natuur heb gedaan. Van al die bewindspersonen heb ik een reactie gehoord, dus die vraag ik ook van de minister van Onderwijs. Nogmaals, ik begrijp dat het dit jaar een incidentele oplossing is, maar ik zou het heel raar vinden als er structureel geld zou verschuiven van de Onderwijsbegroting naar de EZ-begroting. Gaat de minister zich ervoor inspannen dat dit niet gebeurt? Als Onderwijs daarvoor moet opdraaien, is het logischer dat het groen onderwijs naar het ministerie van OCW verhuist. 

Minister Bussemaker:

Er is een amendement voor een jaar ingediend, met daarbij het verzoek van de Kamer om te kijken naar de verhouding tussen een deel bij EZ en de rest van het onderwijs bij OCW. Het kabinet gaat daar als geheel naar kijken. In het voorjaar hoort u meer. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan schors ik de vergadering voor enkele ogenblikken. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Nederland is een van de rijkste landen ter wereld. Je mag verwachten dat we in zo'n land ook het beste onderwijs bieden. Ik zou haast zeggen: wij kunnen het ons niet veroorloven om dat niet te doen. Kennis, kunde, talent, durf en doorzettingsvermogen zijn uiteindelijk de grondstoffen voor onze economie, al was het maar omdat we het niet moeten hebben van olie of gas in onze grond. Kennis is onze sterkste troef. Daarom hebben we mensen nodig die zelfbewust en creatief in het leven staan, die ondernemend zijn, die hun talenten maximaal hebben gevoed en ze tot volle bloei hebben laten komen. En wat hebben we een talent in huis! Deze zomer was er de Wiskunde Olympiade, in Kaapstad in Zuid-Afrika. Een Nederlands team was daar enorm succesvol. Het was heel bijzonder dat Michelle Sweering uit Rotterdam op die Wiskunde Olympiade als het beste meisje uit de bus kwam. Dat is hartstikke mooi. We hebben fantastische talenten in huis. 

De heer Bisschop vroeg naar mijn visie op aantrekkelijk onderwijs. Goed onderwijs is eigentijds onderwijs, dat leerlingen optimaal voorbereidt op de samenleving en op de arbeidsmarkt; dat hun helpt hun talenten te ontdekken en te ontwikkelen; dat hun helpt hun karakter en identiteit te vormen. Goed onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen alles uit zichzelf halen en dat zij een stap extra durven te zetten. Het inspireert en laat leerlingen uitblinken. Het zorgt ervoor dat leerlingen hun grenzen durven te verleggen in de vakken waar ze goed in zijn, maar ook in de disciplines waarin ze juist helemaal niet goed in zijn. Goed onderwijs is ook zo flexibel en op maat dat leerlingen alle kansen krijgen om zich te ontwikkelen. Dat is uitdagend onderwijs. 

Uitdagend onderwijs begint bij goede en inspirerende leraren, die in staat zijn om hun enthousiasme over te brengen aan hun leerlingen en hen weten te motiveren; die hoge verwachtingen hebben van leerlingen; die heldere doelen stellen en steeds nagaan waar de leerlingen staan. Uitdagend onderwijs vraagt om leraren die oog hebben voor individuele verschillen tussen leerlingen; of de leerling nu cognitief sterk is, praktisch, technisch, creatief of sociaal vaardig. Verschillende leden van de Kamer hebben dat terecht benadrukt. Ieder kind is anders. Onderwijs dat inspeelt op het talent van individuele leerlingen vraagt om sterke teams, die de ambitie hebben om zich steeds te verbeteren. Verschillende leden van de Kamer gebruikten de slogan die ikzelf ook vaak gebruik: iedere dag een beetje beter. Die mentaliteit moet in het onderwijs bij iedereen tussen de oren zitten. 

Als we kritisch kijken naar ons onderwijs, niet alleen binnen scholen maar ook op stelselniveau, moeten we toegeven dat er ruimte is voor verbetering. De prestaties van leerlingen worden lang niet overal in het onderwijs erkend en beloond. Enerzijds zijn we heel goed in het boven water houden van kwetsbare leerlingen; geen land evenaart ons als het gaat om het wegwerken van onderwijsachterstanden. Aan de andere kant zie ik soms dat talenten te veel worden verwaarloosd. In het onderwijs is vaak weinig ruimte om te excelleren. Ik zie veel leerlingen die onder hun kunnen presteren, die zich niet uitgedaagd voelen op school. Een kwart van de leerlingen in het voortgezet onderwijs verveelt zich. Het gevolg: ongemotiveerde leerlingen en verspild talent. Ook internationaal bekeken blijven onze best presterende leerlingen achter bij hun leeftijdsgenoten in de landen om ons heen. Dat geldt zeker voor het basisonderwijs. 

Gelukkig zie ik dat veel schoolleiders en leraren dat ook vinden, en ook vinden dat er op dit punt wat te verbeteren valt. Ik denk dat wij in een korte tijd een enorm grote slag hebben kunnen maken. Het plan van aanpak voor toptalenten, dat ruim een jaar geleden werd gepresenteerd, heeft in het onderwijs veel weerklank gevonden. Inmiddels laten veel initiatieven zien dat deze ambitie steeds meer in het Nederlandse onderwijs thuishoort. In dat verband vind ik het voorbeeld dat de minister zojuist kort aanhaalde, erg interessant. Het kwam ook aan de orde in het betoog van mevrouw Jadnanansing en mevrouw Lucas uitgebreid: de Maker Movement. Leerlingen gebruiken de nieuwste technieken om dingen te maken. Dat doet een beroep op verschillende talenten, die we hard nodig hebben. Het gaat niet alleen om kennis maar ook om technische vaardigheden en creativiteit. 

Ik heb al eens eerder gesproken met Arjan van der Meij en Per-Ivar Kloen, de twee initiatiefnemers van de Populier in Den Haag. Ik heb hen in contact gebracht met andere partijen om de beweging voort te zetten. Zoals de minister zojuist al zei, zijn wij beiden enthousiast over dit initiatief. We bekijken graag hoe we dit voort kunnen zetten. 

Een ander voorbeeld is de pre-university colleges, waar getalenteerde en gemotiveerde leerlingen uit 5-vwo en 6-vwo alvast een tweejarig onderwijsprogramma aan de universiteit volgen. Op die manier maken ze alvast kennis met verschillende disciplines binnen de wetenschap. 

Niet alleen binnen het vwo, maar ook binnen het vmbo en het havo zie ik prachtige initiatieven. Deze week verscheen er een mooi boekje over talentontwikkeling op het havo, waarin je ziet dat ook de pragmatische talenten van de leerlingen worden aangesproken, bijvoorbeeld in international business colleges en via skillswedstrijden. 

We zijn er echter nog niet. Als je een stap wilt zetten, is er meer nodig. Ik zeg dit ook tegen de heer Van Meenen. Ik denk dat we hierin een gedeelde passie hebben. Er is meer differentiatie nodig tussen de silo's, zoals hij dat zo mooi zei. Er moeten meer mogelijkheden zijn voor flexibiliteit in het voortgezet onderwijs maar ook in het basisonderwijs. Er moet meer uitdagend onderwijs zijn. Een aantal dingen loopt op dit moment. Er is bijvoorbeeld het experiment met de vakmanschapsroute en de technologieroute. Leerlingen worden hierbij in staat gesteld om sneller door te stromen. Daarnaast zijn we bezig om leerlingen de kans te geven om ook het vwo versneld te doorlopen. Bovendien is er het wetstraject rond onderwijstijd in het voortgezet onderwijs, waarmee straks veel meer maatwerk mogelijk wordt. 

Ik zal mijn inbreng aan de hand van vier blokjes doen. Ik begin met de verbetercultuur. Dan kom ik op het curriculum. Vervolgens kom ik op de Lerarenagenda en ik sluit af met het passend onderwijs. 

De voorzitter:

Ik neem aan dat u dit in een hoog tempo zult doen. 

Staatssecretaris Dekker:

Laat ik beginnen met de verbetercultuur. Uitdagend onderwijs is niet alleen een kwestie van goede voorbeelden en aandacht voor toptalenten. Uitdagend onderwijs vraagt om een cultuur van continue verbetering op alle scholen en voor alle leerlingen, zoals verschillende fracties hebben benadrukt. In mijn ogen kun je zo'n cultuur niet van bovenaf opleggen. Het vraagt om een gezamenlijke overtuiging en inzet van alle leraren en schoolleiders. De overheid kan zo'n cultuur wel stimuleren en daarvoor ook de mogelijkheid scheppen. Dat hebben we ook gedaan met de sectororganisaties. We hebben afspraken gemaakt over de wijze waarop we de komende jaren bestaande en extra middelen zo zullen investeren dat alle leerlingen en hun ouders ervan overtuigd kunnen zijn dat ze op een school zitten die steeds bekijkt of het onderwijs nog beter kan. 

In reactie op de opmerking van mevrouw Straus zeg ik dat het ook heel goed is als scholen van elkaar leren. Wij helpen scholen bij het uitwisselen van goede voorbeelden. Dat doen we niet alleen maar met publicaties en via websites, we doen het ook meer systematisch via netwerken. Kijk bijvoorbeeld naar het initiatief voor excellente scholen. Het gaat niet alleen om de jaarlijkse feestelijke dag als die predicaten worden uitgereikt. We verwachten ook van die scholen dat ze andere scholen laten zien hoe ze het doen, zodat daarvan kan worden geleerd. 

Het tot stand brengen van een verbetercultuur op scholen is ook een zaak van lange adem. Dat vraagt om stabiliteit en om duurzaamheid. Daarom heb ik met de sector afspraken gemaakt voor de lange termijn. De sectorakkoorden lopen tot 2020. In de sectorakkoorden hebben we gezamenlijk ambitieuze doelen gesteld. Ik zeg "ambitieus" omdat ik vind dat het primair en het voortgezet onderwijs echt enorm hun nek uitsteken. Dat wil ik hier toch wel kwijt. De concrete doelen die wij in de sectorakkoorden hebben afgesproken met de onderwijssectoren gaan echt heel ver en zullen een enorme inspanning van de scholen vragen in de komende jaren. 

Mevrouw Ypma vroeg of het op verschillende onderdelen niet versneld kan worden. Ik denk dat wij dat allemaal wel willen: hoe sneller, hoe beter. Als de doelstellingen voor 2020 eerder zouden worden gehaald, zou dat hartstikke mooi zijn. We hoeven niet te wachten tot het allerlaatste moment. Tegelijkertijd moeten wij echter nagaan wat een realistisch tijdpad is. We hebben de beschikbare middelen naast de vele ambities in de sectorplannen gelegd. Ik denk dat dit een goed en samenhangend pakket is. Wij moeten realistisch zijn over de afspraken die wij hebben gemaakt. Het kost tijd om een duurzame verandering tot stand te brengen. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor zijn reactie. Wij zouden inderdaad graag zien dat al in 2017 100% van de leerkrachten aan peer review doet. Mag ik uit de woorden van de staatssecretaris opmaken dat hij wel de ambitie heeft om in 2020 100% peer review te bereiken? 

Staatssecretaris Dekker:

Absoluut. Dat hebben wij in de voortgangsrapportage over leraren al aangegeven. Vorige week hebben wij bij de technische behandeling van de begroting gezegd dat het een concrete doelstelling wordt die we zullen opnemen in de begroting. Daar streven wij absoluut naar. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Is het dan misschien mogelijk om een tussenstreefdoel voor 2017 te formuleren? Dan kunnen wij werken aan het streefdoel voor 2020, zodat het een haalbare zaak is, maar weten wij ook wat we in 2017 graag zouden willen bereiken. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik vind dat een uitstekende suggestie. Als je ergens naartoe wilt, is het goed om na te gaan waar je dan in de tussenliggende jaren ongeveer wilt staan. Je kunt namelijk niet in al die jaren je positie stabiel houden en dan in het laatste jaar een inhaalslag maken. Ik neem dit punt mee, zodat wij het in de begroting voor volgend jaar kunnen verwerken. 

De heer Beertema (PVV):

Voor de peer review wil ik toch even terug naar nul, zal ik maar zeggen. De PvdA heeft altijd een heel grote mond over de zegeningen van de commissie-Dijsselbloem en het verschil tussen het wat en het hoe. Is het niet aan de scholen zelf om over peerreview na te denken? Het is toch niet aan ons om dwingend op te leggen dat in 2017 100% van de leraren aan peer review doet? We gaan dan toch op een gigantische manier op de stoel van de directeuren en managers zitten? Daar hebben wij toch niets te zoeken? Dan zijn we toch op een verschrikkelijke manier bezig om ons vanuit de kaasstolp weer met het hoe te bemoeien? Hoe staat de staatssecretaris daartegenover? 

Staatssecretaris Dekker:

Dit wordt niet van bovenaf opgelegd. Het is een sectorakkoord tussen verschillende partijen. Het zijn afspraken tussen de overheid en de sector. Dit punt wordt ook door de sector als belangrijk ervaren. Ik vind dat ook niet gek. Veel leraren geven zelf aan dat zij hier veel van leren. Ook uit heel veel internationaal onderzoek blijkt dat een van de meest effectieve interventies gelegen is in het bij elkaar in de klas kijken en elkaar daar feedback op geven, zodat men daarvan kan leren. Dit is dus niet van bovenaf opgelegd, maar het is een gezamenlijke ambitie. 

De heer Beertema (PVV):

Waarom is er dan toch die dwingende eis om het op deze manier van hieruit af te hechten? Waarom wordt geëist dat het in 2017 100% is? 

Staatssecretaris Dekker:

Wij steken de komende jaren vreselijk veel extra geld in het onderwijs. Waar in heel veel andere sectoren bezuinigd moet worden, gaat er zo'n 1,2 miljard extra naar het onderwijs. Deels is dat het herlabelen van bestaande middelen, maar voor een heel groot deel — vele honderden miljoenen — is dat ook nieuw extra geld. Ik vind het niet zo gek dat als je dat doet, we dan ook met z'n allen afspraken maken over wat wij er precies voor terug verwachten. Waar willen we dan in 2017 en in 2020 staan? Het zou natuurlijk raar zijn als wij in 2020 moeten concluderen dat wel 1,2 miljard extra naar het onderwijs is gegaan, maar dat er niets is veranderd. 

De heer Bisschop (SGP):

Als er geld in wordt geïnvesteerd, dan wil je uiteraard ook zeker weten dat dat het gewenste resultaat oplevert. Toch heeft de heer Beertema een punt. Hoe verdraagt het zich met de vrijheid van onderwijs die geldt voor alle denominaties, dat wij hier in Den Haag zouden voorschrijven dat scholen hun professionaliseringslag wel moeten maken via peer review? Misschien hebben scholen dat wel helemaal niet nodig. Misschien verzinnen scholen wel heel andere oplossingen. Wie zijn wij om vanuit Den Haag voor te schrijven hoe zij het moeten doen? 

Staatssecretaris Dekker:

We weten dat de verbetercultuur op scholen de kwaliteit van het onderwijs ten goede komt. Scholen zijn continu bezig om te leren, waarbij leraren zich niet kunnen verschuilen maar ook in contact met hun andere vakgenoten in de school kijken hoe ze het iedere dag een beetje beter kunnen doen. Ik ben blij dat wij dat niet alleen zeggen, maar dat ook de onderwijssectoren dat zelf inmiddels inzien en zelf ook hebben aangegeven dat zij hiermee aan de slag willen. En dat dat dan leidt tot een sectorakkoord met een aantal concrete doelstellingen die we in de komende jaren gaan volgen om het onderwijs in Nederland beter maken, is alleen maar goed voor de kinderen die dat onderwijs krijgen. 

De heer Bisschop (SGP):

Dat tekent misschien ook de positie van de sectorraden. We moeten ons afvragen wie actief betrokken zijn bij het sluiten van die sectorakkoorden. Ik denk dat wij als Den Haag er goed aan doen om te zoeken naar vormen waardoor wij de professionals aanspreken op hun vaardigheden om datgene te doen wat we eigenlijk allemaal delen: gewoon kwalitatief goed onderwijs leveren. Maar als wij dat vanuit Den Haag gaan voorschrijven, dan kan ik de staatssecretaris verzekeren dat we in 2020 zuchtend moeten constateren dat de kwaliteit gedaald is. Zo werkt het namelijk niet. 

Staatssecretaris Dekker:

De tijd zal het leren. Ik denk dat de heer Bisschop ongelijk heeft. Ik denk dat wij in 2020 kunnen constateren dat de kwaliteit in het onderwijs is verbeterd, omdat er meer tijd en geld zijn uitgetrokken voor leraren om met elkaar mee te denken en gezamenlijk lessen voor te bereiden. Dat zijn alleemaal vormen van werk waarvan we, ook op basis van onderzoek en goede ervaringen in andere landen, weten dat dat het onderwijs met stappen vooruit brengt. 

De heer Rog (CDA):

Het streven is om straks 100% peer review te hebben op al die scholen. Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel uur per week die leraren aan peer review moeten doen? 

Staatssecretaris Dekker:

Wij gaan niet concreet voorschrijven om hoeveel uur het gaat. De agenda's van leraren zijn al behoorlijk vol. Ik zie dat wij nu met extra investeringen wel een eerste stap hebben kunnen maken, waarbij mede door het afschaffen van de ouderenregeling, de bapo, er ook voor jonge leraren tijd vrijkomt die in dit soort dingen kan worden gestoken. Die tijd kan worden gestoken in bij- en nascholing en in de samenwerking met andere leraren in de eigen school of in een andere school. 

De heer Rog (CDA):

De vraag stelde ik natuurlijk omdat ik wil blootleggen dat het wel erg ingewikkeld is om dit precies vanuit de overheid vast te leggen. Dat neemt overigens niet weg dat ik zelf ook denk dat de peer review Samen leren ontzettend belangrijk is. Ik begrijp ook dat er negen onderwijsvernieuwers zijn die daar heel enthousiast over zijn. Dat geeft dus ook al heel wat bodem hiervoor, maar de vraag is wel in hoeverre wij dit nu moeten gaan opleggen. Of kunnen wij zeggen dat wij dit aan de scholen laten? Gaan wij bij scholen die op een goede manier bezig zijn met het ontwikkelen van een verbetercultuur ook eens even weg, zodat zij ruim de tijd hebben om dat op een goede manier te realiseren? 

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat het maken van dit soort concrete afspraken enorm helpt, omdat het commitment van schoolbesturen en schooleiders om dit te realiseren heel belangrijk is, ook als stok achter de deur om te zorgen dat zij daar de leraren de tijd voor gunnen. Dit soort dingen schiet er vaak bij in. Het vraagt dus ook van schoolleiders en van bestuurders dat zij hun medewerkers, hun leraren daartoe bewust in staat stellen. Dat wij nu het commitment van die schoolbestuurders hebben met die sectorakkoorden vind ik een heel goede eerste stap. 

De heer Rog vroeg verder hoe het zit met de financiering van de sectorakkoorden, want daarover is enige discussie als het gaat om de begrotingsafspraken van 2014 en de daarbij beschikbaar gekomen middelen, in totaal zo'n 600 miljoen. Deze middelen worden ingezet in het onderwijs voor specifieke doelen, zoals meer en betere handen in de klas, het voorkomen van zittenblijven, het samenwerkingsverband passend onderwijs, technische opleidingen, excellent vakmanschap et cetera. De rest van het budget was voor een lumpsumreeks van 150 miljoen, vooral ook bedoeld om de prijscompensatie in het onderwijs ongedaan te maken. 

Deze reeks is bij deze begrotingsafspraken al aangeboord. Dat heeft vooral te maken met een lagere inflatie, waardoor ook minder geld nodig was om in die prijscompensatie te voorzien. Ongeveer 90% van de middelen die scholen krijgen, ontvangen zij via de lumpsum. Scholen kunnen zelf beslissen hoe zij dat het beste kunnen besteden om de kwaliteit van hun onderwijs te verbeteren. 

In relatie tot de sectorakkoorden kan ik zeggen dat over de doelen geen misverstand kan bestaan. Die hebben wij samen in die sectorakkoorden vastgelegd en gaan wij wat mij betreft ook volgen. Maar op weg daar naartoe is het aan het professionele oordeel van leraren, schoolleiders, bestuurders om in overleg met de betrokkenen in en rond school daaraan goed invulling te geven. Dat vraagt ook in medezeggenschapsraden, waarbij begrotingen en jaarrekeningen worden besproken, een kritische blik van ouders en van leraren om te kijken wat er nu precies gebeurt met het extra geld dat scholen krijgen. 

Wat daarbij kan helpen — dat ben ik met verschillende sprekers eens — is dat de documenten daarvoor niet alleen bij die medezeggenschap bekend zijn maar dat jaarverslagen en jaarrekeningen eigenlijk door iedereen kunnen worden ingezien. Dan hebben wij het over transparantie. Dat geldt wat mij betreft ook voor de rapporten van de inspectie. Mevrouw Straus vroeg daarnaar. Het is gewoon goed dat we daar niet geheimzinnig over doen, dat scholen daar niet geheimzinnig over doen maar dat gewoon laten zien. 

In het primaire onderwijs is een onderzoek gehouden waaruit blijkt dat in 2013 al zo'n 80% van de schoolbesturen zijn jaarverslag openbaar maakte. Ik ben momenteel in gesprek met de PO-Raad en de VO-raad om ervoor te zorgen dat dit 100% wordt. De sectorraden hebben daarbij aangegeven in de komende ledenvergadering aan hun leden — dan hebben we het over alle schoolbesturen — een voorstel te doen om die openbaarmaking van de jaarverslagen ook in de Code Goed Bestuur op te nemen. Ik zal ook met hen in gesprek gaan over de vraag of datzelfde zou kunnen voor de rapporten van de inspectie. Ik verwacht dat de openbaarmaking van de jaarverslagen door de sectororganisaties daarmee actief wordt bevorderd en dat we op korte termijn ook echt die 100% gaan bereiken. Als dat niet het geval is, dan moeten we kijken naar andere middelen. Dat zeg ik ook hier; dat is wat mij betreft de stok achter de deur. Dan kom je al gauw op de aanpassing van wet- en regelgeving. 

Ik krijg ook signalen van scholen dat ze meer ruimte willen en dat ze sommige regels te beperkend vinden. Ik kom daar graag aan tegemoet. Zo is er vanochtend een brief uitgegaan over de pilot regelluwe scholen. Bij een aantal scholen die het heel erg goed doen, naar volle tevredenheid van leerlingen, van ouders en van leraren, en die goede resultaten laten zien, durven we het wel aan om onze handen ervan af te trekken als het gaat om inspectietoezicht en bepaalde regelgeving. We doen dit ook om te zien wat er dan gebeurt en of dat leidt tot vernieuwing en ondernemerschap. 

De heer Rog vroeg waarom we hierbij alleen kiezen voor excellente scholen. Ik vind dat we, als we zover gaan dat we allerlei zekerheden onderuithalen die we in wet- en regelgeving hebben vastgelegd om ervoor te zorgen dat scholen niet door het ijs heen zakken, er wel van uit moeten gaan dat scholen dat ook aankunnen. Dan ga ik uit van het principe van verdiend vertrouwen. Dan moet je niet kiezen voor scholen die misschien net voldoende zijn. Dan vind ik het risico te groot. Het gaat hier om scholen die goede leerresultaten laten zien. Een van de criteria bij excellente scholen is dat er gekeken is naar de cultuur van continue verbetering. Dat vind ik heel erg belangrijk. Het betreft scholen die hun eigen kwaliteitszorg goed op orde hebben en die constant aan de verbetercultuur werken. 

Als het gaat om de verbetercultuur, helpt het ook als de inspectie goed en stimulerend toezicht toepast. 

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Rog een interruptie. 

De heer Rog (CDA):

Ik zeg nu alvast toe dat ik het kort zal houden in tweede termijn. Ik wil de zaken nu opgehelderd hebben. We hebben nu wel een relevant punt aan de orde. We hebben het gehad over de verbetercultuur en over het terugtrekken van de inspectie, maar waarom wordt dit alleen toegestaan op scholen waarvan de staatssecretaris of de inspectie zegt dat ze excellent zijn? Is het niet veel relevanter om in het kader van een gelijk speelveld te zeggen: dit is mogelijk voor scholen die alleen basistoezicht krijgen en die bijvoorbeeld al twee jaar bezig zijn met een verbetercultuur? Waarom moet het staatsoordeel over de kwaliteit van die school een rol spelen? Is dat niet iets waar we juist vanaf moeten om ook als politiek het vertrouwen te verdienen vanuit het onderwijsveld? 

Staatssecretaris Dekker:

Als je kijkt naar de pilot en de brief leest, zie je dat wat we voor ogen hebben, zeer ver gaat. Dit zijn scholen waar gedurende de looptijd van de pilot bij wijze van spreken de inspectie niet langs hoeft te komen, waarbij alle voorschriften in het kader van het inspectietoezicht niet dwingend worden voorgeschreven en waarbij allerlei wet- en regelgeving op het gebied van onderwijstijd, de taken van scholen, plannen, papieren et cetera allemaal nageleefd worden. Ik vind dat je dit moet doen bij scholen die je echt kunt vertrouwen, die al jarenlang heel goede resultaten laten zien, die bewezen hebben dat ze het kunnen, waar ouders en leerlingen echt tevreden over zijn en waar de verbetercultuur en de kwaliteitszorg goed op orde zijn. Dat zijn de criteria waaraan excellente scholen worden getoetst. Bij die scholen durf ik het aan. Dat doe ik op basis van verdiend vertrouwen en niet op basis van blind vertrouwen in scholen die misschien wel net in het basisarrangement zitten, maar die niet op alle punten even goed scoren. 

De heer Rog (CDA):

Ik ben echt blij met de brief van de staatssecretaris. Ik ben echt blij met de toezegging die hij heeft gedaan, maar ik wijs echt die excellente school af. Daarover verschillen de staatssecretaris en ik ernstig van mening. Ik zeg erbij: juist uit al die andere voorwaarden, zoals de medezeggenschapsraad en de ouders, zou het vertrouwen moeten blijken. Maar goed, hierover verschillen wij van mening. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik zou rond dit punt ook een klein gedachtenexperiment met de staatssecretaris willen doen, want de redenering van de staatssecretaris is: ik ga excellente scholen regelvrij maken. Daar komt het op neer. Je zou wellicht ook andersom kunnen redeneren. Zou het, om scholen weer excellent te krijgen, niet helpen om ze weer regelvrij te maken? met andere woorden, leidt regelvrijheid niet tot excellentie? 

Staatssecretaris Dekker:

Als het gaat om regeldruk in het onderwijs, denk ik dat de heer Van Meenen in mij een partner heeft om te bezien waar wij regels kunnen schrappen die niet nuttig zijn voor kwalitatief goed onderwijs. Dat is een exercitie die de minister en ik doen. Ik heb het nu over de hele operatie waarbij wij van bovenaf op basis van wet- en regelgeving bezien waar het minder kan. Dat geeft ruimte aan scholen en dat helpt. Dit is van onderop, waarbij wij aan een aantal excellente scholen het aanbod doen om het zonder allerlei wet- en regelgeving te doen, om te zien wat er dan ontstaat. 

De vraag is of scholen die verbetering behoeven, automatisch enorm verbeteren als wij stoppen met inspectietoezicht of met allerlei wet- en regelgeving. Er was een tijd dat we in Nederland heel veel zwakke en zeer zwakke scholen hadden. Ik geloof niet dat die scholen zijn verbeterd omdat wij zeiden: we laten ze even met rust. Die scholen zijn verbeterd, omdat er een inspectie was die haar tanden liet zien, die er bovenop zat en zei: dit moet beter, en als het niet beter wordt, dan sluiten wij de tent. Dit is misschien een onderwerp waarover de heer Van Meenen en ik van mening verschillen. 

De heer Van Meenen (D66):

Hier kunnen we lang over stoeien. De vraag is of de regels in de weg hebben gestaan aan het excellent worden van die scholen. Maar goed, ik laat dat maar even lopen. De staatssecretaris wijst terecht op het feit dat zelfs in het regeerakkoord staat dat er een zogenaamde Operatie Stofkam komt, waarbij naar al die regels wordt gekeken. Wij zijn nu ruim twee jaar na het opstellen van het regeerakkoord, en ik vraag mij af hoe het er nu mee staat. Wanneer gaan wij nu echt de resultaten zien van die Operatie Stofkam, waarmee al die onnodige en overbodige regels worden opgeruimd? 

Staatssecretaris Dekker:

De heer Van Meenen wordt op zijn wenken bediend. Voor het einde van het jaar komt er een gezamenlijk stuk van de minister en mij over het hele onderwijs — van basisonderwijs tot hoger onderwijs — uw kant op. 

Ik had het over stimulerend toezicht. Ik kom nu op het gedifferentieerde toezicht waar ook de heer Voordewind naar vroeg. Als wij het hebben over verbetercultuur, kan dat toezicht enorm helpen om te laten zien waar scholen staan. Nu is het in Nederland zo dat wij alleen maar kijken naar de onderkant, in de trant van "wanneer zakken scholen door het ijs?" Wij geven echter aan scholen aan de bovenkant niet terug waar zij staan. Als je aan scholen kunt aangeven "u bent weliswaar boven de streep, maar nog niet goed", dan geef je ook duidelijker aan waar de ruimte voor verbetering zit. Dat kan in mijn ogen enorm helpen. 

Mevrouw Ypma vroeg of scholen ook kunnen worden beloond in plaats van gestraft als zij hun best doen voor leerlingen met problemen. Het antwoord is ronduit ja. In de eerste plaats zou ik een misverstand willen wegnemen. Het is niet zo dat scholen worden afgerekend via de rendementsberekening. De inspectie betrekt die leerlingen uiteindelijk ook bij het bepalen van de opbrengsten, dus daar vindt al een belangrijke correctie plaats. Verder kunnen scholen die vinden dat ze in bijzondere omstandigheden verkeren met de inspectie bespreken of ze mogen afwijken van bepaalde beslisregels. Dat gaat dan nog een stap verder. Zeker nu het passend onderwijs per 1 augustus is ingegaan, vind ik dat er echt oog moet zijn voor de werkelijke bijdrage die scholen leveren. 

Mevrouw Ypma zei ook dat het niet moet gaan om data alleen. Dat ben ik volledig met haar eens. De inspectie moet — en dat doet ze nu ook wel — breder kijken naar opbrengsten. Daarom was ik het ook wel eens met wat de heer Beertema zei en wat de minister bevestigde in haar eerste termijn. De inspectie kijkt niet alleen naar taal en rekenen, maar ook naar andere opbrengsten, en ze kijkt breder dan naar de opbrengsten alleen. Ze kijkt door middel van observaties ook naar wat er gebeurt in klassen. Ze kijkt wat er gebeurt op het vlak van de verbetercultuur. Is een school nu echt bezig? Ik zeg zelf wel eens dat ik liever een school heb die weet waar het aan mankeert en die gestructureerd bezig is om dat te verbeteren, dan een school die zegt dat het allemaal wel oké is, maar dat niet goed kan overleggen of aantonen. 

Als we het dan toch over leeropbrengsten hebben, is het misschien ook goed om even stil te staan bij toetsen. Toetsen is een vanzelfsprekend onderdeel van een ambitieuze leercultuur waarin recht wordt gedaan aan verschillen. Toetsing levert inzicht op in waar leerlingen staan en waar ze goed in zijn. Toetsing vindt dagelijks op allerlei manieren plaats in het onderwijs, vooral met het doel om ervan te leren, zoals verschillende leden van de Kamer hebben ingebracht. Leerlingen kunnen leerstrategieën veranderen; leraren kunnen hun lessen aanpassen; ze kunnen de aandacht anders verdelen en ze kunnen en moeten de informatie die bestaande toetsen opleveren, beter benutten, zodat die informatie echt een goede bijdrage levert aan een merkbare en aantoonbare verbetering van het onderwijs. 

Dat betekent ook dat we zorgvuldig moeten omgaan met het gebruik van toetsresultaten als instrument voor beleid en toezicht. Meerdere leden hebben daarop gewezen. Er is ook gewaarschuwd dat het niet mag leiden tot een doorgeslagen toetscultuur. Niet dat ik trouwens de indruk heb dat daar sprake van is, maar dat terzijde. Ik ben in ieder geval zeer terughoudend. Alleen toetsing op de schakelpunten in het onderwijs is landelijk voorgeschreven, aan het einde van het voortgezet onderwijs met de centrale examens en aan het einde van de basisschool, met de centrale eindtoets die dit jaar voor het eerst voor alle scholen gaat gelden. Daarbij moeten we ons in ieder geval niet blindstaren op toetsresultaten. Dat geldt voor de overheid, maar ook voor scholen en voor ouders. Ik vind het belangrijk dat scholen het brede verhaal goed voor het voetlicht weten te brengen en dat zij ook zichtbaar maken op welke manier leerlingen gewerkt hebben aan de brede voorbereiding op hun toekomst. 

Toetsen op het schakelpunt zijn essentieel. Dat geldt ook voor de eindtoets in het basisonderwijs. Een paar woordvoerders zeiden in eerste termijn naar mijn mening volledig terecht dat zo'n toets de functie heeft van een tweede objectieve set van gegevens, een second opinion. Het selecteren door scholen van leerlingen op basis van toetsgegevens van Cito of alternatieve toetsen in groep 6 of 7 is — en dan kijk ik mevrouw Ypma aan — inderdaad strijdig met de wet- en regelgeving die vanaf dit jaar geldt, zoals vastgesteld in het wetsvoorstel centrale eindtoets en bij het onderwijsvolgsysteem primair onderwijs. Als wij signaleren dat daarvan wordt afgeweken of dat scholen zich daar niet aan houden, dan wordt er wat mij betreft ingegrepen. 

De voorzitter:

Bent u klaar met dit blokje? 

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben nog bezig met wat vragen over toetsen, maar met de eindtoets en de vraag of scholen in het voortgezet onderwijs daarop kunnen selecteren ben ik klaar. 

De voorzitter:

Hoe lang denkt u nog nodig te hebben? 

Staatssecretaris Dekker:

Een minuut of twintig. 

De voorzitter:

Dan ga ik u daaraan houden, staatssecretaris. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Een minuut of twintig voor die andere drie blokjes? 

De voorzitter:

Ja. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is wel heel optimistisch. Ik hoop dat dat lukt. 

De voorzitter:

Nee, daar houden we de staatssecretaris aan. Dan geef ik nu de heer Van Dijk het woord voor een interruptie. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Laat ik eens met een compliment beginnen. De staatssecretaris heeft een goede pers. Ik heb een paar artikelen over hem gelezen deze week en ik dacht: nou, dat is niet verkeerd. Ik heb zelfs gelezen dat hij akkoorden kan spelen op een basgitaar. Nou, dat is knap werk. Dat stond in de Volkskrant. 

De voorzitter:

Wat wilt u vragen, mijnheer Van Dijk? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wilde vragen of u dat ook een goed interview vond, voorzitter. Er stond ook in … Mag dat? 

De voorzitter:

Ja hoor. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Er stond ook in dat de staatssecretaris zichzelf in een bandje heeft gepraat waarin hij helemaal niet nodig was. Er waren genoeg muzikanten, maar het is hem toch gelukt. Dat vind ik nou echt excellent onderwijs. 

Voorzitter, terug naar de orde van de dag: die afrekencultuur. Volgens mij is er brede consensus over dat die niet moet doorslaan. Ook de staatssecretaris zegt het nu in woorden als "we moeten niet afrekenen" et cetera. Toch zijn er de verplichte Cito-toets, gedifferentieerd toezicht, de rekentoets en prestatieafspraken. Hoe gaat de staatssecretaris die gekte nu wegnemen? Hij weet toch ook wel dat de media het maar al te leuk vinden om die scholen lekker te gaan ranken via lijstjes? 

Staatssecretaris Dekker:

De vraag is hoe we dat kunnen wegnemen. Heel onconventioneel zou natuurlijk zijn om dat te doen door iedereen die alleen maar heel erg druk bezig is om een spookbeeld neer te zetten niet al te veel spreektijd te geven. Ik had het over de heer Van Dijk. 

Laat ik er dan toch op ingaan. Hij heeft het over de rankings, de lijstjes in de kranten. Het gaat dan eigenlijk over het openbaar maken van die gegevens. Ook daarover heeft een aantal leden vragen gesteld en eigenlijk stond ik net op het punt om die te gaan beantwoorden. Misschien dat de heer Van Dijk mij daar even de mogelijkheid toe wil geven. Ik denk dat we dat enigszins kunnen relativeren. In het basisonderwijs maken scholen inmiddels zelf ook al de resultaten van die Cito-toets openbaar. De vraag is dan waarom we dan een stap terug zouden moeten doen door dat vervolgens weer geheim te maken. Het gaat hier om onderwijs. Ik denk dat we open kunnen zijn. Daarbij moeten we niet pretenderen dat de resultaten op de eindtoets alles zeggen over de kwaliteit van het onderwijs. Het is veel breder dan dat. Aan de andere kant zou het ook heel erg gek zijn om iets te zeggen over de kwaliteit van het onderwijs zonder te kijken naar de leeropbrengsten en de leerresultaten van leerlingen. Het gaat om een goede balans en het in perspectief plaatsen van die gegevens. In mijn ogen gebeurt dat in Vensters voor Verantwoording, waarin scholen dat op hun eigen manier kunnen doen, heel erg goed. 

De heer Rog ging nog een stap verder. Hij stelde voor om de resultaten van de eindtoets niet langer te verstrekken aan de inspectie en aan DUO, maar slechts ter inzage te geven. Dat zou ik echt ten stelligste willen afraden, om twee redenen. In de eerste plaats is dit voorstel in mijn ogen volstrekt onuitvoerbaar. Nu hebben we risicogestuurd toezicht. Als er niets aan de hand is en als de leerontwikkeling van leerlingen vrij stabiel is, hoeft de inspectie slechts periodiek, om de vier jaar, langs te gaan. Dit voorstel zou beteken dat de inspectie ieder jaar op bezoek moet bij scholen om die gegevens te beoordelen. Dat lijkt me zeer onwenselijk. Vervolgens moet die inspectie rapporten maken en die ook weer onderbouwen. Dan moet je op z'n minst ook iets overnemen van wat je daar ziet. Dat is vervolgens weer volledig WOB-baar. Het is dus een illusie om te denken dat dit daarmee bedekt kan blijven. Het maakt het ook onmogelijk voor zowel scholen zelf als voor de inspectie om de opbrengstinformatie in de goede context te plaatsen, om die bijvoorbeeld te vergelijken met landelijke gemiddeldes, met landelijke cijfers of met de trend over tijd. Door op die manier vergelijkingen te maken, kun je ook echt iets afleiden uit die leeropbrengsten. 

Verder is het in mijn ogen ook niet nodig. Het merendeel van de scholen verstrekt nu zonder bezwaar de gegevens aan de inspectie. De meeste scholen publiceren de gemiddelde eindscores nu ook al op hun website. Het merendeel van de scholen vindt het ook niet bezwaarlijk als deze informatie in geanonimiseerde vorm wordt gebruikt in Venster PO en Vensters VO, een initiatief van de sector zelf. 

De voorzitter:

Bent u klaar met dit blokje, staatssecretaris? 

Staatssecretaris Dekker:

Ja. 

De voorzitter:

Dan wil de heer Van Dijk nog een vraag stellen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is heel moeilijk om te geloven dat de staatssecretaris tegen de afrekencultuur is. Hij zegt immers net in feite dat het vergelijkbaar maken van scholen wat hem betreft best prima is. Ik ben daar erg bezorgd over. Voor deskundigen zoals de mensen van de inspectie et cetera, is zo'n vergelijking misschien heel handig, maar als die informatie naar buiten toe gaat, leidt dat dus tot een reductie van scholen. Dat doen media. Ouders kijken daar dan weer naar. Dat leidt volgens mij tot een heel nare, toch wat Angelsaksische cultuur. Wil de staatssecretaris werkelijk die kant op en, zo nee, hoe gaan we dan voorkomen dat we scholen op deze manier gaan rangschikken? 

Staatssecretaris Dekker:

Ik sta ook niet te springen om ranglijstjes in kranten, maar volgens mij moeten we niet de illusie hebben dat we die nog kunnen voorkomen. We zien zulke lijstjes ook verschijnen over ziekenhuizen en in tal van andere sectoren. Het enige wat we daartegenover kunnen plaatsen, is het schetsen van een wél goed beeld van hoe scholen ervoor staan. Dat beeld kunnen we schetsen door het een en ander in een context te plaatsen en door niet alleen maar te kijken naar leerresultaten, maar ook naar allerlei andere factoren die belangrijk zijn in het onderwijs en die de brede kwaliteit van scholen laten zien. Als het gaat om de kwaliteit van scholen verwijs ik altijd naar Vensters voor Verantwoording, waarin scholen zelf een heel palet aan gegevens publiceren over hun school. Dat doet in mijn ogen veel meer recht aan de totale kwaliteit van scholen. 

De heer Rog (CDA):

Volgens mij willen de staatssecretaris en een belangrijk deel van de Kamer hetzelfde, namelijk in context gegevens delen, zodat bijvoorbeeld de ouders weten naar welke school hun kinderen gaan. De staatssecretaris zegt echter ook nog iets anders, namelijk dat hij deze opbrengsten kennelijk uiteindelijk ook wil gebruiken voor het vergelijken van scholen. Dat is nu precies het punt waarover de staatssecretaris en in ieder geval de CDA-fractie van mening verschillen. Dat is nu juist wat we niet willen en daarom heb ik de staatssecretaris gevraagd of hij bereid is om eens te bekijken of we dat weg kunnen houden van WOB-bare gegevens. Ik dacht dat de staatssecretaris vorig jaar nog een poging heeft gedaan om ons daarin tegemoet te komen. 

Staatssecretaris Dekker:

Toen wij vorig jaar dat WOB-verzoek kregen, heb ik zorgvuldigheid willen betrachten. Daarom hebben we toen het rechtstraject helemaal doorlopen. Ook toen heeft de rechter gezegd dat het belang van openheid en openbaarheid hierbij zwaarder weegt dan de eventuele schade door het openbaar maken van die gegevens. De rechter vond overigens ook dat er geen sprake zou zijn van schade. 

De heer Rog (CDA):

Maar dat hield wel verband met het feit dat die gegevens op dat moment in staatshanden waren. Daardoor kon zo'n WOB-verzoek plaatsvinden. Daarom wil ik de staatssecretaris ook vragen om te onderzoeken of we ervoor kunnen zorgen dat dat niet meer gebeurt. Voor de rest moet het natuurlijk op een contextrijke manier gebeuren, gericht op horizontale verantwoording en gericht op de keuzemogelijkheid van ouders die andere gegevens beschikbaar houden. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik gaf zojuist al aan dat dat voor de inspectie tot een onmogelijke situatie leidt. Sterker nog, dit betekent dat scholen niet eens in de vier jaar bezoek krijgen van de inspectie, maar dat we weer teruggaan naar jaarlijkse bezoeken. Ik denk dat het wel belangrijk is om de vinger aan de pols te houden. Wanneer grijpt de inspectie nu bijvoorbeeld in bij een school? Dat doet ze als we zien dat de resultaten van de eindtoets plotseling heel snel naar beneden gaan. Dan is er wat aan de hand op zo'n school en dan moeten we kunnen ingrijpen. Als de inspectie die gegevens niet meer heeft, kan dat niet meer. Ik vind dit voor de kwaliteit van het onderwijs echter van groot belang. Als we dan zeggen: we gaan het allemaal afschermen, dan vrees ik dat het medicijn erger is dan de kwaal. 

De heer Van Meenen (D66):

Dit gaat nog steeds uit van de veronderstelling dat de gemiddelde Cito-score ook maar iets zegt over de kwaliteit van de school. Ik vraag daarom nog een keer aan de staatssecretaris of hij dat ook werkelijk meent. 

Staatssecretaris Dekker:

Als je de eindtoetsscores in perspectief plaatst, gecorrigeerd voor de populatie die er is en rekening houdend met heel veel feiten, dan zeggen die scores iets over de kwaliteit van de school. 

De heer Van Meenen (D66):

Dan zou het een idee kunnen zijn dat de school die correctie op voorhand aanbrengt, dus voordat er überhaupt sprake is van overhandiging aan de inspectie. Is dat een gedachte waar de staatssecretaris in mee kan gaan? 

Staatssecretaris Dekker:

De scholen doen dit al als ze gegevens presenteren in Vensters voor Verantwoording. 

De heer Bisschop stelde nog een vraag over het initiatiefvoorstel dat hij heeft ingediend. Wij zullen dat uiteraard eerst goed bestuderen en vervolgens zullen we dat bepreken in de ministerraad. 

Tot slot wil ik op dit punt nog iets tegen de heer Van Meenen zeggen over de onderwijstijd. Hij suggereerde dat het misschien goed zou zijn om terug te gaan naar maximaal 20 uur lesgeven voor een leraar. Ik weet niet of dat onmiddellijk de weg is die we zouden moeten opgaan. Met de huidige onderwijstijd krijgen leerlingen gemiddeld zo'n 5 uur per dag les. Als wij zijn plan gaan volgen, gaat dat naar gemiddeld zo'n 3,5 uur les per dag. Ik denk dat goed onderwijs ook vraagt om uren. Sommige leerlingen hebben nu eenmaal meer tijd nodig om de stof goed tot zich te nemen. 

De heer Van Meenen (D66):

Die rekensom kan ik niet volgen, want die suggereert dat er één docent is op één klas. Het gaat mij echter om het uitgangspunt dat internationaal vergeleken, bijvoorbeeld met Finland, het aantal contacturen echt aanzienlijk hoger is in dit land, zonder dat dat het effect heeft dat de kwaliteit beter is. Sterker nog, Finland doet het minstens zo goed. Dat was mijn uitgangspunt. Dat voeg ik dan bij de ultieme wens, die de staatssecretaris ook heeft, evenals een grote meerderheid in deze Kamer, om de docent echt de ruimte te geven voor ontwikkeling. 

Staatssecretaris Dekker:

Dat is natuurlijk selectief shoppen bij de verschillende landen en stelsels. De leraar in Finland verdient ook minder dan de leraar in Nederland. Dan zouden we ook kunnen zeggen: weet je wat, we verlagen de salarissen van leraren in Nederland, want dan wordt het onderwijs beter. Dat is toch een beetje raar. 

De heer Van Meenen (D66):

Het PISA-onderzoek, het grote OECD-onderzoek, wijst uit dat er geen correlatie is tussen onderwijstijd en kwaliteit. Ik blijf even buiten salaris. Het lijkt me evident dat dat geen directe relatie heeft met onderwijskwaliteit. Maar onderwijstijd heeft die relatie in ieder geval niet. We geven in dit land heel veel onderwijs. Het gaat niet om de hoeveelheid tijd maar om de inhoud van de lessen. Is de staatssecretaris het met mij eens dat dat de cruciale factor is, dus dat kwaliteit cruciaal is en niet tijd? 

Staatssecretaris Dekker:

Ook ik ga voor kwaliteit boven kwantiteit. Maar het is geen ijzeren wet dat de kwaliteit van lessen beter wordt als je de kwantiteit vermindert. Bovendien komen we met het wetsvoorstel onderwijstijd tegemoet aan een wens in de Kamer — naar ik meen twee jaar geleden is hierover ook een motie ingediend — om die te versoepelen. We zetten daarmee een eerste stap. Daardoor ontstaat er enorm veel flexibiliteit op schoolniveau. U wilt het vervolgens helemaal loslaten, maar dat is weer een hele stap verder. 

De voorzitter:

Heel kort, mijnheer Klaver. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik wil me aansluiten bij het punt van de heer Van Meenen. Ik denk dat het onverstandig is om het voorbeeld van de heer Van Meenen gelijk in te voeren, omdat we geen idee hebben van de effecten ervan. Ik ben benieuwd of de staatssecretaris een aantal opties in kaart kan brengen. Het is evident waar dat onderwijssystemen waarin minder les worden gegeven, ook heel goed presteren. Hoe kunnen we dat vertalen naar de Nederlandse situatie? Kan de staatssecretaris een aantal scenario's schetsen, overigens niet in dit debat? Dan kunnen we daarover in debat gaan. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik wil best eens in kaart brengen wat er aan internationaal onderzoek beschikbaar is over kwaliteit en kwantiteit van lessen. De heer Klaver zegt "het is evident waar dat", maar daar durf ik kanttekeningen bij te plaatsen. 

De voorzitter:

Tot slot. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik wil niet zeggen dat het ook voor de Nederlandse situatie geldt, maar we zien dat sommige landen met een kortere onderwijstijd goed presteren. Ik heb niet zo veel behoefte aan een overzicht van internationaal onderzoek. Ik vraag of we voor de Nederlandse situatie kunnen nagaan wat verkorting van de lestijden betekent voor de ruimte die docenten krijgen. Welk effect heeft dat op de kwaliteit? Kan er een simulatie worden gemaakt? 

Staatssecretaris Dekker:

Dat lijkt mij schier onmogelijk. Hoe moeten we dat doen? Hoe weten we of de kwaliteit toeneemt als er minder lessen worden gegeven? Het is geen wiskundige formule of exacte wetenschap. Ik ken de stelsels waarin minder les wordt gegeven. De kwaliteit van het onderwijs is goed, maar die stelsels hebben vaak andere dingen, bijvoorbeeld 100% academisch opgeleide docenten. Dat hebben we niet in Nederland. Het is heel moeilijk om een en ander te vergelijken. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Is er al niet heel veel mogelijk binnen de nieuwe wet op onderwijstijd? 

Staatssecretaris Dekker:

Daarom hoop ik ook dat dit wetsvoorstel zo snel mogelijk wordt behandeld en aangenomen in de Kamer. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Klopt het dat in de sectorakkoorden is afgesproken dat er nu al in de geest van de wet gehandeld mag worden? Volgens mij komen we dan heel erg tegemoet aan wat breed wordt gedeeld, namelijk dat scholen hier wat flexibeler mee om kunnen gaan. 

Staatssecretaris Dekker:

Dat is volledig correct, maar dat doet niets af aan het feit dat het goed zou zijn om de staande praktijk in lijn te brengen met de wet- en regelgeving. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik kom op het curriculum. Goed onderwijs moet ook bij de tijd zijn. Ik streef naar eigentijds onderwijs, onderwijs dat voorbereidt op de uitdagingen waarvoor onze samenleving zich nu en in de toekomst gesteld ziet. Onderwijs moet, zoals mevrouw Lucas aangeeft, meegaan met zijn tijd en inspelen op de wereld die verandert. De centrale vraag hierbij is hoe we de kinderen die bij wijze van spreken vandaag voor het eerst naar groep 1 van de basisschool gaan, kunnen voorbereiden op 2032, het jaar waarin zij waarschijnlijk hun eerste sollicitatiebrief zullen uitsturen. Ik merk op dat deze vraag leeft, niet alleen vandaag in de Kamer, maar ook onder leraren en schoolleiders. Het is ook een gesprek dat energie losmaakt omdat het gaat om de kern van het onderwijs: wat willen we leerlingen meegeven? Dat is het hart van het onderwijs. 

Meerdere Kamerleden hielden een pleidooi om talent breder te zien dan alleen taal en rekenen. Dat onderschrijf ik van harte. Taal en rekenen vormen weliswaar de basis, maar het gaat om de brede opdracht in het onderwijs. De heer Van Meenen pleitte ervoor om het vak voor de toekomst in te voeren. Ik begrijp wat hij bedoelt. Hij wil meer aandacht voor internationalisering, digitalisering en duurzaamheid. Het gaat eigenlijk om de vraag of ons onderwijs voldoende toekomstgericht is en of het onze kinderen voorbereidt op de uitdaging waar ze voor staan. 

Met de heer Beertema vind ik burgerschapsvorming belangrijk als opdracht aan scholen. Het gaat daarbij om de kernwaarden van onze democratische rechtsstaat. 

Mevrouw Jadnanansing en mevrouw Ypma pleitten ervoor om in het onderwijs meer aandacht te besteden aan creativiteit en cultuur. Zij vroegen of er niet te veel nadruk ligt op harde kennis en te weinig op vaardigheden. Eigenlijk wordt in al dit soort vragen gevraagd om een goed gesprek over de brede opdracht van het funderend onderwijs in zijn totaliteit en in zijn samenhang. Wat zouden onze kinderen moeten kennen en kunnen aan het einde van hun schoolperiode? Ik denk dat die vraag in Nederland te weinig aandacht heeft gehad. Het gesprek gaat te vaak fragmentarisch over specifieke onderdelen of is ad hoc, als er weer wat opspeelt. Dat is ook wat ik terugkrijg van leraren en schoolleiders. Er is behoefte aan een meer stabiele, samenhangende en heldere opdracht aan scholen. Dat is ook precies de reden waarom ik binnenkort een brede dialoog wil starten over het curriculum in het funderend onderwijs. De Kamer ontvangt daarover binnenkort een brief. 

Ik kan al wel heel kort een aantal thema's aanstippen waarvan de Kamer heeft gezegd die belangrijk te vinden, niet alleen inhoudelijk, maar ook wat het proces betreft. Worden leraren daarbij voldoende betrokken, vroegen de heer Van Meenen en mevrouw Straus. Ja. Sterker nog, ik vind het belangrijk dat leraren meer dan nu eigenaar worden en zich eigenaar voelen van de onderwijsinhoud en zij beter in positie worden gebracht om invulling te geven aan curriculumvernieuwing van onderaf. Daarbij gaat het enerzijds om de formulering van het kerncurriculum, de kerndoelen, maar anderzijds nadrukkelijk om de vertaling van die kerndoelen naar de dagelijkse lespraktijk. 

We moeten het niet bij één debat houden, bij één keer grondig kijken naar het curriculum. Om het onderwijs bij de tijd te houden is het belangrijk om dat periodiek te doen. Dat moet niet al te vaak gebeuren, want dan wordt iedereen in het onderwijs helemaal horendol, maar wel in een periode van vijf tot tien jaar. Dat wil ik graag oppakken. Ook de Onderwijsraad heeft daarover geadviseerd. 

De heer Van Meenen verwees naar het initiatief van de Stichting Leermiddelen Keuze. Ik duik daar eens in. Ik vind het in ieder geval een interessant idee omdat het gaat om leraren die zelf actief aan de slag gaan met het ontwikkelen van leermateriaal. In de Nederlandse context wordt de inhoud van het onderwijs bepaald door methodes die gemaakt worden door drie grote uitgeverijen in Nederland. Ook voor de beroepsgroep zou het in mijn ogen goed zijn als er tussen vakgenoten veel meer wordt nagedacht over de wijze waarop je een en ander inhoud kunt geven en hoe je dat kunt uitwerken naar concrete methodes en leervormen. 

Ik kom bij het volgende blokje: de Lerarenagenda. Er zijn een paar onderdelen die ik daar graag even uitlicht, bijvoorbeeld de vraag … 

De voorzitter:

… van mevrouw Straus. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik heb nog een heel korte vraag over het vorige blokje. De staatssecretaris zegt dat hij leraren wil betrekken bij de curriculumdiscussie. Dat vind ik heel positief, maar er zijn nog veel meer stakeholders die een inbreng hebben in het onderwijs. In het beroepsonderwijs wordt bijvoorbeeld heel nadrukkelijk een rol gegeven aan de werkgevers. Is het ook mogelijk om andere partijen, zoals oud-leerlingen, want dat zijn er een heleboel in Nederland, maar ook andere mensen die potentieel werkgever zijn van die jongeren, een rol te laten spelen in de curriculumdiscussie? 

Staatssecretaris Dekker:

Ik vind de discussie over de kern van ons curriculum te belangrijk om over te laten aan de overheid of aan de scholen zelf. Dit gaat om een maatschappelijke opdracht, die we met z'n allen meegeven aan het onderwijs. Er is al zo'n curriculumdiscussie geweest in Schotland, Finland en Noorwegen. Ik zou ook graag zien dat er net als in die landen een brede uitnodiging uitgaat om mee te denken. Het vervolgonderwijs, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, ouders en leerlingen zelf moeten daarbij betrokken worden, net als oud-leerlingen, die vaak heel goed kunnen terugblikken op hun schoolperiode en die kunnen aangeven wat zij belangrijk vonden en wat zij misschien hebben gemist. Wat mij betreft trekken we dat echt breed. 

Dan zal ik ingaan op een paar punten met betrekking tot de Lerarenagenda. Mevrouw Ypma en de heer Voordewind hebben gevraagd hoe het zit met de vele miljoenen die beschikbaar zijn gesteld. Wat is het effect daarvan op de werkgelegenheid? We hebben een overbrugging mogelijk gemaakt, doordat scholen dit jaar 150 miljoen euro hebben ontvangen als opmaat naar intensivering in de komende jaren. Je zou grofweg kunnen zeggen dat daarvoor 300 jonge leerkrachten kunnen worden aangesteld of behouden, in de zin van niet worden ontslagen. Er is geld beschikbaar gesteld voor ongeveer 1.200 voltijdse conciërges. Er is ook sprake van indirecte effecten. Als we inzetten op professionalisering en betere begeleiding van startende leraren, leidt dat ook tot een hogere vervangingsgraad. Als iemand een of twee dagen in de week naar de universiteit gaat, moet er een andere leraar voor terugkomen. Ook dat leidt tot meer werkgelegenheid. 

Deze middelen worden ingezet via de lumpsum. Het was een heel nadrukkelijke wens van de Kamer om deze niet te verschotten en te werken op basis van uurtje-factuurtje, maar om scholen het vertrouwen te geven dat zij deze middelen op een verstandige en eerlijke manier aanwenden. Daarmee is op voorhand niet concreet te zeggen tot hoeveel extra werkgelegenheid deze middelen hebben geleid, maar er is wel een goede indicatie te geven. Ik wil alle leraren in het land oproepen om in de medezeggenschapsraden bij de schoolbesturen en de directeuren heel kritisch te zijn over waar dat extra geld naartoe gaat. Wordt dat aangewend voor het soort dingen waarvoor het is bedoeld? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Een helder betoog van de staatssecretaris. Natuurlijk is dit een dilemma. Enerzijds willen we het in de lumpsum, anderzijds willen we ook kunnen zien dat het werkelijk op de werkvloer, bij de leraren en de conciërges, terechtkomt. Ik begrijp de rekensom van de staatssecretaris, maar ik heb de volgende vraag. We hebben gezien dat de leraar/leerling-ratio in de afgelopen jaren in het hbo, in het wo en het beroepsvoorbereidend onderwijs voor volwassenen afneemt, maar dat deze in het primair en voortgezet onderwijs nog toeneemt. Dat is een trend waar ik mij zorgen over maak, want we willen graag klassenverkleining, werkdrukverlaging, et cetera. Is de staatssecretaris bereid om flink in die leraar/leerling-ratio te duiken, samen met de sector, en te bekijken hoe het komt dat deze niet afneemt, ondanks al dat extra geld dat we in het onderwijs stoppen? Is dat een haalbare kaart? 

Staatssecretaris Dekker:

De ontwikkelingen die u schetst, zijn uit het verleden. Dat was de tijd voordat het extra geld kwam, onder andere de 150 miljoen bedoeld voor deze leraren. Wat mij betreft blijven we de leraar-leerlingratio echt volgen om een vinger aan de pols te kunnen houden en te kunnen blijven bekijken hoe het zit. Er is een stijging geweest. Die had te maken met het feit dat scholen de tering naar de nering hebben moeten zetten. Een aantal jaren zijn de reserves wat uitgeput. Het geld is in extra personeel gestoken, maar op een gegeven moment moet alles weer landen. Dat verklaart deze ontwikkeling. Ik denk echter dat het goed is om die ratio ook in de toekomst goed te volgen, om te kunnen zien hoe het zit; net zo goed als we bijvoorbeeld jaarlijks volgen hoe het zit met de klassengrootte. Ik zie de heer Van Dijk opstaan, maar wellicht kan ik hem met mijn opmerking weerhouden van een interruptie. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ben heel blij met de toezegging dat we beter naar de outcome gaan kijken, oftewel naar de leraar-leerlingratio. Mag ik de staatssecretaris nog vragen hoe hij dat concreet wil gaan invullen en wanneer ik de eerste rapportage daarover kan verwachten, waarin ook de ervaren werkdruk en de klassengrootte zijn meegenomen? 

Staatssecretaris Dekker:

De outcome van het onderwijs vind ik weer wat anders dan de aantallen leraren. Leraren zijn het middel om het doel van goed onderwijs te bereiken. Er zijn scholen die een keuze daarvoor maken. Sommige scholen stoppen alles in leraren, maar hebben dan weer geen klassenassistenten en misschien niet eens een conciërge. Er zijn ook scholen die het doen met iets minder leraren, maar wel weer met extra veel klassenassistenten en een fulltime conciërge. Ook in die zin is het dus riskant om te gaan sturen op aantallen fte in het onderwijs. Ik heb wel behoefte aan een beter zicht op resultaat en outcome. Vorige week hebben we met de Kamer de afspraak gemaakt dat de huidige gesprekken met het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs moeten leiden tot een goede, representatieve set outcome-indicatoren. We zullen daar in het voorjaar mee naar de Kamer komen, zodat we het, voordat de begroting wordt gemaakt, eens kunnen worden over hoe we het onderwijs in de komende jaren in de gaten houden. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dit gaat mij iets te snel. De staatssecretaris heeft het over 300 nieuwe leraren die zijn aangenomen of wier banen zijn behouden. 

Staatssecretaris Dekker:

3.000 leraren. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

U had het net over "300", maar u bedoelde "3.000"? 

Staatssecretaris Dekker:

Correct. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik zou daar toch graag een wat betere onderbouwing van krijgen. De afspraak was inderdaad dat er 3.000 nieuwe — en dat zeg ik er bewust bij — jonge leraren zouden worden aangenomen. We horen nu rondzingen dat het om het behoud van banen zou zijn gegaan en niet om de instroom van nieuwe leraren. Kan ik daar duidelijkheid over krijgen? Die afspraken waren wel degelijk onderdeel van de akkoorden met de onderwijssector. 

Staatssecretaris Dekker:

Allereerst is het mij om het even of het gaat om het opnieuw aannemen van jonge leraren of het behouden van leraren die anders zouden worden ontslagen; het gaat immers om het behoud van werkgelegenheid. Van de 150 miljoen die we ter overbrugging aan het onderwijs hebben gegeven, zouden we grosso modo die jonge leraren in dienst kunnen nemen of houden. Ik wijs de heer Voordewind er wel op dat we er allemaal voor hebben gekozen om dit te doen op basis van lumpsum, en niet op basis van een declaratiestelsel. Wij kunnen dus niet exact per school tellen waar dit toe heeft geleid. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Hoe kan het dan dat het CNV vanmorgen zo boos in de media reageerde en zich afvroeg waar die 3.000 jonge leraren zijn gebleven? We hadden een jaar geleden met elkaar, althans u en de sector, afgesproken dat die banen er ter overbrugging zouden komen, tot de jaren 2016 en 2017, wanneer er vergrijzing zou gaan optreden. Deze mensen moesten worden behouden voor het onderwijs en moesten we niet zien verdwijnen in andere banen. Waar zit nu het gat? 

Staatssecretaris Dekker:

Het CNV is wel vaker boos. Ik vraag me met de heer Voordewind af waar het dan precies boos over is. Ik heb totaal geen aanleiding om niet te veronderstellen dat dit geld door scholen goed wordt aangewend voor het behoud van werkgelegenheid. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik snap het dilemma ook goed. Aan de ene kant wil je natuurlijk het liefste zeggen: hier is het geld; besteed het zo goed mogelijk; wij vertrouwen daarop. Aan de andere kant is het ook wel aardig als de politiek kan zeggen: we hebben dit geld geïnvesteerd en dit is ermee gedaan. U hebt zelf bij de presentatie gezegd dat er 3.000 leraren bij komen. Dat is prachtig. U snapt dat we op zoek zijn naar een oplossing daarvoor. Dat kan via de leerlingratio. Ik heb voorgesteld om één eenvoudige vraag te stellen, namelijk: hoeveel geld van het onderwijsbudget op uw school gaat er naar leraren? Is de staatssecretaris bereid om mee te denken over de vraag hoe we hier meer inzicht in krijgen? 

Staatssecretaris Dekker:

Dit lijkt heel erg op een discussie die we vorige week hebben gehad. Ik ga het kort proberen. Het antwoord was toen ontkennend. Het kan gewoon niet. Dan ga je namelijk toch weer allerlei schotten zetten en dat leidt tot enorme administratieve lasten. Misschien kan ik de heer Van Dijk toch nog overtuigen. Het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs hebben een enorme personeelscomponent. Vrijwel al het geld dat in het po en het vo omgaat, gaat naar personeel. Bij nieuwbouw worden de gebouwen betaald door de gemeente. Er zijn wel wat onderhoudskosten, energiekosten en dat soort zaken. Voor de rest zit alles in het personeel. Het onderwijs hoeft zich niet te schamen voor de overhead. Deze is niet heel hoog. Dat geeft mij ook vertrouwen. Ik durf er mijn hand voor in het vuur te steken dat het overgrote deel van de scholen hier netjes mee omgaat. Het zal verschillen per schoolniveau. Daar komt de medezeggenschapsraad om de hoek kijken. Die moet de schoolleiders en schoolbestuurders scherp houden en moet vragen of het geld wordt besteed aan de goede dingen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wil eerst een misverstand wegnemen: vorige week had ik een ander voorstel. Vorige week vroeg ik te bekijken welk deel van het budget naar het primaire onderwijsproces gaat. Ik wil de scholen absoluut niet belasten met allerlei administratieve rompslomp. Ik wil slechts inzicht krijgen op de eenvoudigste manier. 80% gaat naar het personeel. Dat klopt, maar dan heb je alles bij elkaar. Ik blijf vragen naar een oplossing om te weten te komen welk deel van het geld naar onderwijzend personeel gaat. 

De voorzitter:

Een kort antwoord graag. 

Staatssecretaris Dekker:

Dan denk ik dat ik de heer Van Dijk op dit punt moet teleurstellen. Het leidt tot heel veel administratie en tot heel veel discussie over de vraag wat onderwijzend personeel is. Laten we de scholen hierin een beetje vertrouwen. Laten we erop vertrouwen dat ze hier samen met de medezeggenschapsraden goede beslissingen over nemen. 

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, ook voor u geldt: een korte vraag. 

De heer Van Meenen (D66):

Het is evident dat het niet duidelijk is of die 3.000 leraren er nu wel of niet bijgekomen zijn. Ik vraag de staatssecretaris om daarover meer duidelijkheid te geven. Er zijn allerlei indicatoren waardoor je er een beeld van kunt krijgen. Denk bijvoorbeeld aan de klassengrootte. Daarnaast zitten er ook nog steeds zomaar duizenden leraren thuis, terwijl de werkende docenten omkomen in de plofklassen. Kan er niet een schepje bovenop? Kan er niet iets meer ambitie getoond worden? 

Staatssecretaris Dekker:

Volgens mij toont het kabinet enorm veel ambitie door fors te investeren in het onderwijs. Dat komt terecht bij leraren. Het leidt tot meer werkgelegenheid en meer banen. Ik denk dat dit uiteindelijk ook goed is voor de kwaliteit van ons onderwijs. Ik constateer dat we bij het basisonderwijs even over een hobbel heen moeten. Door het verlaten van de pensioengerechtigde leeftijd zijn er veel oudere leraren die wat langer in het onderwijs blijven. We weten echter ook dat die er vanaf 2016 uitgaan en dat het overschot aan leraren dan omslaat in een tekort. Dan is weer volop werkgelegenheid. Om die periode te overbruggen, hebben we het onderwijs voor dit jaar een forse zak geld gegeven met 150 miljoen euro erin, waarmee men alvast, vooruitlopend op de intensiveringen die er komen, leraren kan aannemen. 

De heer Van Meenen (D66):

Is de staatssecretaris bereid om samen met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid na te gaan of er creatieve plannen gemaakt kunnen worden om alsnog meer werkloze docenten bij te staan? Zij zitten nu thuis, terwijl hun collega's in de school omkomen in plofklassen. Is de staatssecretaris bereid om ook op die manier een brug te slaan naar de tijd waarin we die docenten heel hard nodig zullen hebben? 

Staatssecretaris Dekker:

Het lijkt haast een wedstrijdje: wie toont de meeste compassie met de leraren en wie strijdt het hardst voor banen? De heer Van Meenen doet net alsof hetgeen hij vraagt, nog niet gebeurt. Wij zijn bijvoorbeeld bezig met Vierslagleren om combinaties te maken tussen ervaren leraren en leraren die anders misschien hadden thuisgezeten om ervoor te zorgen dat zij nu alvast ervaring kunnen opdoen in de praktijk. Er zijn sectorplannen — ik denk aan de banenplannen van Sociale Zaken — om ook in de komende jaren leraren te behouden voor het onderwijs. Het kabinet is gewoon met al deze zaken bezig. 

Voorzitter. Ik ben groot voorstander van het gedachtegoed achter een innovatiefonds voor leraren, zoals voorgesteld in het plan Samen leren: aanbevelingen uit het onderwijs, waar de leden Straus en Ypma naar verwezen. Dat plan gaat over leraren die zelf voorstellen doen om innovatie in een school tot stand te brengen. Daarmee vindt vernieuwing van de onderwijssector van onderaf plaats en ligt het eigenaarschap van die vernieuwing direct bij de leraar. Ik zie daarin een goede kans voor de verdere verbetering van de kwaliteit en het versterken van de beroepsgroep van leraren in Nederland. Ik ben dan ook bereid om voor 2015 voor het opstarten van een dergelijk fonds 5 miljoen beschikbaar te stellen. In 2015 zullen wij bij het opstellen van de voorjaarsnota moeten nagaan hoe dit in de toekomst zal worden gefinancierd. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor zijn toezegging. Kan hij mij duidelijk maken waar dit het komende jaar, in 2015, uit gefinancierd kan worden? 

Staatssecretaris Dekker:

Ja, dat kan ik. Er is een meevaller. Die heeft te maken met afspraken rond het onderwijsakkoord. Er was een bonus afgesproken voor het vroegtijdig afsluiten van de cao's. Dit is niet in alle sectoren gelukt, waardoor er een klein bedrag vrijkomt dat hiervoor kan worden aangewend. 

De voorzitter:

Ik zie allerlei Kamerleden bij de interruptiemicrofoon staan, maar ik stel voor dat de staatssecretaris even zijn blokje over de Lerarenagenda afmaakt. Daarna krijgen de leden de gelegenheid om te interrumperen. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik kom op het lerarenregister. Daar hebben verschillende leden naar gevraagd. Voor een succesvol register — dat komt overigens ook terug in het plan Samen leren — is een aantal zaken van belang. Het register moet van de leraren zijn. Zij moeten het zelf kunnen beheren. Zij moeten zich daar ook in herkennen: het is een register voor en door de leraren. Dat is een-op-een gekoppeld aan de zeggenschap die elke geregistreerde leraar in mijn ogen moet hebben over dat register. Tegen mevrouw Straus zeg ik dat die individuele zeggenschap inderdaad los moet staan van de getrapte zeggenschap, zoals het lidmaatschap van een vakbond. Bij de inrichting van het wettelijk verplichte register en het ontwerp van het wetsvoorstel zal dit ook aan de orde moeten komen. 

De heer Rog heeft op het punt van het lerarenregister om een bevestiging gevraagd. Ik kan zeggen dat onbevoegde leraren niet worden opgenomen in het lerarenregister. Ik zeg het nog een keer: níét opgenomen in het lerarenregister. Hiermee voorkomen we een motie! Er wordt momenteel hard gewerkt aan het wetsvoorstel. Daarin wordt ervan uitgegaan dat in het lerarenregister alleen bevoegde leraren zitten. Dan moet je voor onbevoegde leraren ook wat doen, om ervoor te zorgen dat we het ook op de een of andere manier bijhouden voor bijvoorbeeld de leraar in opleiding die nog niet een bevoegdheid heeft. Dat gebeurt echter niet in het lerarenregister. 

De rechten en plichten moeten in mijn ogen in balans zijn. Het register gaat op dit moment uit van een scholingsnorm van zo'n 40 uur per jaar. Het valt binnen de nu al bestaande ruimte voor persoonsgebonden scholing die leraren op basis van de verschillende cao's hebben. Ik zeg tegen mevrouw Ypma dat dit inderdaad iets anders is dan een indirecte koppeling tussen registratie en het recht op een individueel scholingsbudget. Het register regelt wat een leraar minimaal aan scholing moet doen. De randvoorwaarden hiervoor, de wijze waarop tijd en geld beschikbaar komen, worden geregeld bij cao. Dat is dus een zaak van de sociale partners. Daar gaat de overheid in principe niet over. 

Dan moet het register ook kunnen rekenen op draagvlak, allereerst bij de leraren maar ook bij de schoolleiders. Er valt op het punt van de betrokkenheid van leraren best nog het een en ander te winnen. Dat kan gebeuren met goede voorlichting, pilots, campagnes, ambassadeurs en noem het allemaal maar op. Ik zal dit ook nog eens extra onder de aandacht brengen in de gesprekken die ik daarover voer met de onderwijscoöporatie die de kar trekt en er de verantwoordelijkheid voor heeft. Als we het tot een succes willen maken, zullen we er op dit vlak echt een schepje bovenop moeten doen. 

Ik wil overgaan naar passend onderwijs. Dat is het laatste blokje. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik heb een vraag gesteld over het draagvlak voor het register. De staatssecretaris is daarop ingegaan. Ik vind het jammer dat de staatssecretaris het met name heeft over de communicatie in de richting van leerkrachten. Hij heeft het niet zozeer over wat er dan in die communicatie zou moeten staan. Ik denk dat het heel belangrijk is dat de leraren in het land beseffen dat het register voor hen van toegevoegde waarde is. Daarvoor is het belangrijk dat we niet alleen maar zeggen dat er een register komt en dat dat goed voor hen is, maar dat we ook uitleggen waarom dat het geval is en wat het register kan betekenen voor leraren. Bedoelde de staatssecretaris dat ook, maar heb ik dat niet goed gehoord? Of bedoelt hij inderdaad alleen maar een soort communicatie zonder dat de inhoud daadwerkelijk aan de orde komt? 

Staatssecretaris Dekker:

Communicatie is meer dan alleen maar zender en ontvanger, daar zit ook inhoud tussen. Ik ga hier met het oog op de tijd niet gedetailleerd een hele communicatiestrategie uitleggen. Dit is uiteraard een punt dat daarin terug moet komen. Waarom is het nuttig? Waarom zouden leraren dit ook zelf graag moeten willen? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Er wordt nu vaak gezegd dat als je je gaat registreren in het register, wel je plichten worden vastgelegd maar niet je rechten. Kan de staatssecretaris iets bedenken waardoor we ook de rechten via het register neerleggen en het wat meer in evenwicht brengen? 

Staatssecretaris Dekker:

Jazeker. Daarom ben ik ook zo enthousiast over dat register. Met een register ontstaat niet alleen de plicht voor de leraar om zich te registreren en om zijn vakkennis bij te houden, maar krijgt die leraar ook zeggenschap over zijn eigen scholingsaanbod. Dat staat los van wat de werkgever vraagt. Dit is iets van de beroepsgroep zelf, waarbij vakgenoten ook onderling kijken of datgene wat je doet, datgene wat je onderhoudt, voldoende is om ook door de beroepsgroep geaccepteerd te worden. Daarmee vergroten we in mijn ogen ook de rechten van leraren. 

Dan ga ik nu naar het passend onderwijs. Ik geloof dat we daar in dit jaar van invoering forse stappen in hebben gezet. De resultaten van het SP-onderzoek lijken in mijn ogen ook nog heel sterk gericht op verwachtingen, bijvoorbeeld de verwachting dat er ineens veel meer kinderen met een ondersteuningsaanbod naar reguliere scholen gaan. Eerlijk gezegd heb ik dat beeld niet. We zijn nu begonnen, we zijn drie jaar bezig. Het fijne is dat we onze meningsvorming over passend onderwijs niet meer hoeven te baseren op verwachtingen, maar dat we kunnen kijken hoe het er concreet aan toegaat in de praktijk. 

Dan zie ik heel mooie dingen. Dan zie ik dat scholen gebruikmaken van de ruimte die ze krijgen. Dan zie ik dat er binnen het reguliere onderwijs nieuwe vormen van ondersteuning ontstaan, integratieklassen, plusklassen, klassen voor kinderen met een bepaald vorm van autisme, om ervoor te zorgen dat zij niet naar een school voor speciaal basisonderwijs gaan maar gewoon naar een school in de buurt, waar ze vriendjes en vriendinnetjes ontmoeten die om de hoek wonen. 

Wat ik ook niet herken in dat onderzoek is het beeld dat één op de drie leerlingen door scholen wordt geweigerd. We hebben met de invoering van het passend onderwijs een zorgplicht gekregen, waarbij alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een passende plek moeten krijgen. Dat kan op de school van aanmelding, maar in overleg met de ouders kan dat ook op een andere reguliere of speciale school. Als ouders het niet eens zijn met de geboden plek, kunnen zij terecht bij de onderwijsconsulenten. Als dat ook geen goede oplossing biedt, is er uiteindelijk de Geschillencommissie passend onderwijs. Daar hebben de eerste zaken inmiddels gediend, die in mijn ogen ook een heel nuttig effect hebben gehad. 

De heer Voordewind vraagt aandacht voor 7.000 leerlingen met een ernstige meervoudige handicap. Zij zijn via cluster 3 in het stelsel van passend onderwijs terechtgekomen. Deze groep zal nooit in het regulier onderwijs meedraaien en dreigt, zoals de heer Voordewind zegt, gekort te worden. Ik zie dat niet onmiddellijk. Ik vind het ook niet, zoals hij voorstelt, wenselijk om nu net als bij cluster 1 of cluster 2 ook deze doelgroep apart te bekostigen. Ten eerste heeft dat ermee te maken dat er geen onderscheid te maken is tussen wanneer een leerling ernstig meervoudig gehandicapt is en wanneer een leerling gewoon meervoudig gehandicapt is. Dat is lastig definieerbaar en als je dat dan in een aparte bekostiging stopt, lokt dat ook weer allerlei onwenselijk strategisch gedrag uit dat we nu juist met het passend onderwijs wilden voorkomen. 

Mevrouw Straus vroeg naar de gewichtenregeling, wat weliswaar geen passend onderwijs is, maar ze deed wel een suggestie voor passend onderwijs en de samenwerkingsverbanden. Zij vroeg of we nu niet ook de gewichtenregeling op een zodanige manier kunnen organiseren dat je die aan de samenwerkingsverbanden geeft, in plaats van een ingewikkelde regeling waarover, ook in termen van rechtmatigheid, ieder jaar wel weer een hoop gedoe is. Ik merk op dat op dit moment een onderzoek loopt naar de verbetermogelijkheden van die gewichtenregeling en dat ik bereid ben om de suggestie van mevrouw Straus daarin mee te nemen. In het onderzoek naar die gewichtenregeling zal dan ook worden ingegaan op de consequenties van de verschillende scenario's. Hoe pakken die praktisch uit? Waar leiden zij tot herverdelingseffecten? Het is natuurlijk wel altijd een punt als je daar zorgvuldig in moet wegen. 

Naar aanleiding van het artikel in Trouw heb ik de Kamer op 5 november een brief gestuurd. Ook de minister heeft van het weekend in een tv-programma aangegeven dat wij geen concrete signalen hebben dat vo-scholen op grote schaal hun vmbo-afdelingen afstoten om wit te blijven. Dat laten we zien aan de hand van een aantal ontwikkelingen en een aantal vestigingen, maar wij blijven uiteraard alert. 

Mevrouw Ypma vroeg naar leerlingen met problemen. Zij vroeg om meer maatwerk, met name om het voor thuiszitters mogelijk te maken om toch naar school te gaan. Ik denk dat mevrouw Ypma helemaal gelijk heeft als zij zegt dat er wettelijke mogelijkheden zijn, waar wij in debatten al een aantal keren over hebben gediscussieerd, maar dat hier in de praktijk nog onvoldoende gebruik van worden gemaakt. Dit is typisch een punt waarbij we moeten bekijken of we de mogelijkheden die wet- en regelgeving bieden, niet veel meer tussen de oren kunnen krijgen van scholen, ouders en leerplichtambtenaren, die uiteindelijk hun medewerking hieraan moeten verlenen. Ik neem dit daarom mee. 

De voorzitter:

U moet echt gaan afronden. 

Staatssecretaris Dekker:

Dat komt goed uit, want ik kom bij de laatste vraag. De heer Van Dijk vroeg om de leerwerktrajecten van De Kapstok te behouden. In zijn optiek zou voor een doelgroep oudere leerlingen geen bekostiging meer ontvangen worden. Ik denk dat dit berust op een misverstand. Het traject kan in het vso bekostigd blijven worden voor leerlingen tot 20 jaar. Uiteraard is het wel aan het samenwerkingsverband om te bekijken welke voorzieningen in stand worden gehouden. Het lijkt mij niet goed om daarin te interveniëren. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Hartelijk dank voor de reactie van de staatssecretaris op het gebied van de thuiszitters. Afgelopen tijd heb ik mij daar hard voor gemaakt en hebben ongeveer 150 thuiszitters zich via de mail bij mij gemeld. Een groot deel daarvan heb ik doorgestuurd naar het ministerie. Het ministerie is daarmee aan de slag gegaan. Ik wil daarvoor graag mijn dank uitspreken. Is het mogelijk om inzicht te geven in de gevonden oplossingen of datgene wat er vanuit ministerie gedaan kon worden voor deze kinderen? Dat kan misschien ter inspiratie helpen voor vergelijkbare en nog niet opgeloste situaties. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik vind dat een uitstekend idee, want de best practices of in ieder geval good practices laten zien dat het wel degelijk kan als alle partijen daar een inspanning voor leveren. Daar ga ik dus mee aan de slag. 

De voorzitter:

De heer Voordewind heeft een interruptie. U was toch al klaar, staatssecretaris, of niet? 

Staatssecretaris Dekker:

Ik zou nog een reactie kunnen geven op twee amendementen. 

De voorzitter:

Dat is prima. Dan geef ik eerst de heer Voordewind het woord. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik kom even terug op mijn vraag over ernstig meervoudig gehandicapten. De staatssecretaris zegt eigenlijk dat het moeilijk te bepalen is. De groepen zijn heel duidelijk afgebakend: 3.400 tot 12 jaar en 3.600 vanaf 12 jaar. Het betreft wel degelijk een heel aparte categorie van mensen die alleen maar in het speciaal onderwijs zitten en die dus, menselijkerwijs, nooit zullen doorstromen naar het regulier onderwijs. Dat is anders voor enkelvoudig gehandicapten. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag? 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wil de staatssecretaris toch nog nadenken over die ernstig meervoudig gehandicapte kinderen? Nu moeten zij namelijk via een omweg, via het passend onderwijs en de samenwerkingsverbanden, hun financiering regelen. 

Staatssecretaris Dekker:

Als de heer Voordewind daarom vraagt, wil ik daar uiteraard nog een keer goed naar kijken, maar dat is iets anders dan nu toe te zeggen dat we het gaan verschotten, want dan gaan we iets doen wat helemaal indruist tegen het idee van passend onderwijs, waarbij we die schotten juist hebben weggehaald. Bij cluster 1 en cluster 2 heb je te maken met goed identificeerbare, af te bakenen groepen, maar dat is bij cluster 3 een stuk lastiger. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan wacht ik de reactie af. Ik neem aan dat we hierover geïnformeerd worden. Misschien kan de staatssecretaris contact hebben met het betreffende overlegorgaan om te zien dat dit toch een heel afgebakende groep is, zoals ik het gepresenteerd heb gekregen. 

Staatssecretaris Dekker:

Wij spreken elkaar regelmatig over passend onderwijs. Er is nu weer een voortgangsrapportage in de pen. Ik denk dat wij het niet halen om het daarin mee te nemen, maar ik zeg de heer Voordewind toe dat wij dit punt van hem zullen betrekken bij de daaropvolgende voortgangsrapportage. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik vind het antwoord rond de vmbo-scholen iets te mager. Ik heb de staatssecretaris vijf vragen gesteld en krijg als antwoord dat een en ander niet op grote schaal plaatsvindt en dat het in de gaten wordt gehouden. Ik vraag hem om daar een iets uitgebreider antwoord op te geven. Dit is een groot probleem. Het gaat niet alleen om het feit, maar met name om het signaal dat hiermee wordt gegeven, en dat in een week waarin het Sociaal en Cultureel Planbureau met een rapport komt waarin staat: wij moeten echt gaan opletten met de scheiding tussen hoogopgeleiden en laagopgeleiden. Daarbij werden de gescheiden werelden genoemd. In de context van de vmbo's maak ik mij daarover zorgen. Ik vraag de staatssecretaris, wat hij hieraan gaat doen. 

Staatssecretaris Dekker:

Als het probleem er inderdaad zou zijn, zou ik dat zeer ernstig vinden. Dat is ook precies de reden waarom de minister en ik hebben gezegd: wij houden de vinger aan de pols en wij zijn zeer alert op wat er nu precies gebeurt. Er zijn echter geen signalen dat er vmbo-afdelingen worden afgestoten om witte scholen te behouden, behalve het artikel dat ik net als u in de krant heb gelezen. Het beste wat wij kunnen doen, is alert zijn en bezien wat er nu precies gebeurt. Als wij dit soort dingen zien, moeten wij ook aan de bel trekken. Als wij het niet kunnen staven op basis van de ontwikkelingen die wij zelf zien bij scholen, waarbij wij niet de indruk hebben dat dit gebeurt, dan wordt het lastig om ertegen op te treden. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Op dit late tijdstip komen wij niet uit deze discussie. Tegelijkertijd zeg ik er twee dingen over. Ten eerste stond in het artikel dat, waar het gebeurt, mensen er niet over zullen praten. Dus zal het signaal ons niet snel bereiken. Ten tweede wil ik over het grotere verhaal, de "bigger picture" hier omheen echt wel een uitspraak van de staatssecretaris. Nogmaals, de tweedeling tussen hoogopgeleid en laagopgeleid is er een die wij met elkaar in deze samenleving niet moeten willen. Het onderwijs is een belangrijke plaats waar die twee werelden bij elkaar moeten komen. Wij moeten in ieder geval hier, in dit huis, met elkaar besluiten dat dit niet zomaar kan. 

Staatssecretaris Dekker:

Een tweedeling is nooit goed. In mijn ogen is zo goed mogelijk onderwijs het beste wat je kinderen kunt meegeven om een tweedeling te voorkomen. Dat helpt hen verder en emancipeert hen echt. 

De heer Beertema (PVV):

Ik had drie vragen gesteld, maar ik heb er niets van terug gehoord. Of ik moet het totaal gemist hebben. Het late tijdstip maakt mij echter niet doof, volgens mij. 

De voorzitter:

Weet u de vragen nog? 

De heer Beertema (PVV):

Weet de staatssecretaris de vragen? Dat is veel belangrijker. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat wij op uw vragen hebben gereageerd in de schriftelijke beantwoording. 

De heer Beertema (PVV):

Schriftelijke beantwoording? 

Staatssecretaris Dekker:

Er is heel hard gewerkt in de schorsing van drie uur tussen uw inbreng en die van ons. Naast alles wat wij hier hebben gezegd, hebben wij u kortheidshalve ook het een en ander schriftelijk doen toekomen. Ik weet zeker dat een aantal van uw vragen daarin zijn beantwoord. 

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, het is inderdaad een beetje laat, waardoor bepaalde dingen ons ontgaan. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik kom nog even terug op passend onderwijs, met name op de meervoudig gehandicapte kinderen. wij hebben al vaker aandacht gevraagd voor kinderen die op die tyltylscholen zitten. De directeuren daarvan moeten vaak met tientallen samenwerkingsverbanden contracten sluiten. In de motie-Elias/Ferrier — zo lang geleden — is hiervoor al aandacht gevraagd. Het zou een vast onderdeel van de voortgangsrapportage vormen. Dat vormt het ook elke keer, maar de desbetreffende alinea is vaak erg summier. Wij hebben nog vijf weken te gaan tot het algemeen overleg over de voortgangsrapportage passend onderwijs. Ik vraag de staatssecretaris om hierop een extra inspanning te plegen, zodat hij kan zeggen of deze problematiek inderdaad iets is waar wij serieus naar moeten kijken. 

Staatssecretaris Dekker:

De motie-Elias vraagt om een verbetering in de samenwerking tussen zorg en onderwijs. Ik geloof dat dat de motie is waar mevrouw Straus aan refereert. Dat is iets waar we heel actief mee bezig zijn. Laat ik een voorbeeld geven. Per 1 januari wordt de Wet langdurige zorg ingevoerd. Daar staat in dat het onderwijs niet langer een voorliggende voorziening voor het onderwijs is. Dat betekent dat er geen aftrek van zorg in onderwijsuren meer is. Dat is een heel belangrijke stap ter verbetering van het onderwijs van deze doelgroep. Er zijn echt diverse grote doorbraken, zeker straks met de decentralisaties, die op het snijvlak van onderwijs en zorg leiden tot enorme verbetering. 

Mevrouw Straus (VVD):

Dat ontken ik ook zeker niet. We hebben al in de vorige periode, toen de systematiek van het passend onderwijs besproken werd, specifiek gevraagd om deze bovenregionale voorziening. Die is er nu, maar ze dreigt nu toch in de knel te komen. Het lijkt mij belangrijk om precies te weten wat daar aan de hand is en of we daar iets aan moeten doen. 

Staatssecretaris Dekker:

Laat ik het dan zo doen dat ik dat echt even goed naga. Dan kom ik daarop terug in de voortgangsrapportage. 

De voorzitter:

Korte interrupties graag, want jullie hebben ook nog een tweede termijn. 

De heer Rog (CDA):

Ik was van plan om alleen een motie voor te lezen in tweede termijn. Ik heb een vraag gesteld over het voordrachtsrecht raden van toezicht. Ik weet niet of ik bij de staatssecretaris of de minister moet zijn, maar nu de minister de vraag niet heeft beantwoord en de staatssecretaris ook niet, en gezien het feit dat die vraag ook schriftelijk niet is beantwoord, dacht ik: ik neem mijn kans. 

Staatssecretaris Dekker:

Daarop moet ik het antwoord even schuldig blijven. Als u uw vraag wilt herhalen in tweede termijn, dan weet ik zeker dat u antwoord krijgt. 

De heer Bisschop (SGP):

Ik wil graag herinneren aan een vraag die ik gesteld heb en die aansluit bij het punt dat mevrouw Straus zojuist aanroerde, kwetsbare leerlingen die zich op het snijvlak van zorg en onderwijs bevinden, in relatie tot hun leerplichtverplichtingen. Het kan zijn dat het antwoord mij ontgaan is, maar ik heb het in ieder geval niet scherp. 

Staatssecretaris Dekker:

Op kinderen die soms zorg nodig hebben en die niet fulltime naar school toe kunnen, moet je maatwerk toepassen. De vraag lijkt erg op de vraag van mevrouw Ypma die ik zojuist heb beantwoord. Als ik kijk naar de wet, dan is in mijn ogen de ruimte voor dat maatwerk er wel. Ik zie echter ook dat daar in heel veel gemeenten en samenwerkingsverbanden nog onvoldoende gebruik van wordt gemaakt. Het is in mijn ogen zaak, en ik ga daar ook echt werk van maken, om te bezien of we dat veel meer kunnen laten zien aan scholen en aan leerplichtambtenaren, bijvoorbeeld door de goede voorbeelden te laten zien waar adequate en passende oplossingen zijn gevonden. 

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Bisschop. 

De heer Bisschop (SGP):

Dat is een heldere toezegging. Ik zou zeggen dat ook een inspectie hierin een heel actieve rol zou kunnen vervullen, in de zin van: hebben jullie in de gaten, scholen, wat jullie kunnen betekenen voor die leerlingen? Dus the critical friend waar wij warm voor pleiten, zou een belangrijke plaats kunnen innemen. Op welke termijn mogen we dat tegemoetzien? Ik denk namelijk dat het enige urgentie heeft. 

Staatssecretaris Dekker:

Dit heeft zeker urgentie. We komen nog voor het einde van het jaar te spreken over de aanpak thuiszitters en de volgende stap in het passend onderwijs. 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Ik heb in mijn eerste termijn nog gewezen op de publieke omroep, die voor ongeveer 1 miljard drukt op de begroting van OCW. Ik wil graag van de staatssecretaris horen in hoeverre hij van mening is dat het maken van televisie onderdeel is van de kerntaak van de Staat. 

Staatssecretaris Dekker:

Fijn om de heer Van Klaveren ook weer te zien. Ik denk dat er wel degelijk bestaansrecht is voor de publieke omroep, alleen moet die zich dan ook wel beperken tot de dingen waar die voor in het leven is geroepen. Dan heb ik het over taken als goede nieuwsvoorziening, educatie en cultuur. Dat is precies wat de kern is van het plan dat ik eerder deze maand aan de Kamer heb gestuurd. 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Ik vind het heel bijzonder om van een liberale staatssecretaris te horen dat het maken van televisie een onderdeel is de kerntaken van de Staat en dat hij niet meer gericht is op het verlagen van belastingen. We hebben het hier immers over 1 miljard. 

De voorzitter:

Dat was een opmerking, geen vraag. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik begrijp dat we allemaal zin hebben om naar huis te gaan om naar de publieke omroep te kijken, maar desondanks heb ik nog een allerlaatste vraag. Die gaat over een belangrijk onderwerp, namelijk de differentiatievaardigheden van leraren. In 2013 hebben we alle leraren gemeten en gekeken hoeveel van hen al die vaardigheden beheersen. Dat gaan we in 2020 weer doen. Dan gaan we het echter niet bij alle leraren doen, maar alleen bij de leraren met ruime werkervaring. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik heb twee vragen. Is de staatssecretaris bereid om niet alleen voor 2020, maar ook voor 2017 een streefdoel op te nemen? Is de staatssecretaris bereid om in 2020 naar alle leraren te kijken in plaats van slechts naar een beperkt aantal? 

De voorzitter:

Een kort antwoord graag, staatssecretaris. 

Staatssecretaris Dekker:

Het antwoord op de eerste vraag is ja. Ten aanzien van de tweede vraag wil ik het volgende voorstellen. We zitten binnenkort om de tafel over het lerarenbeleid. Misschien mag ik de Kamer nog een brief sturen waarin ik iets meer toelicht over wat die complexe vaardigheden eigenlijk vragen en hoe dat zich verhoudt tot hetgeen leraren kunnen als ze bijvoorbeeld net van de pabo komen. In de gesprekken die we hebben met lerarenopleidingen — dat wordt bevestigd door scholen — horen we dat een leraar die net van de pabo afkomt, nog niet al die vaardigheden in één keer onder de knie heeft. Dat is misschien ook niet zo gek, want je moet gewoon vlieguren maken om daar te komen. In dit debat is misschien op dit tijdstip net niet genoeg tijd om daar wat dieper op in te gaan. Daarom wil ik het daarheen verplaatsen. 

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Ypma. Kort graag. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat is prima. Ik zou alleen graag zien dat in de monitor — die hoort bij de begroting, vandaar dat ik het nu aan de orde stel — een percentage wordt opgenomen. Ik heb liever dat de staatssecretaris zegt dat 95% van alle leraren die vaardigheden dan moet beheersen dan dat we alleen naar de leraren met ruime werkervaring kijken. 

Staatssecretaris Dekker:

Laat ik dit punt daarin meenemen. Het voert te ver om daar nu heel erg tot in detail op in te gaan. Ik begrijp wat mevrouw Ypma wil. Ze wil geen appels met peren vergelijken en ze wil precies zien hoe het gaat. Het is voor haar een belangrijk onderwerp. Ik vind het ook belangrijk. Het heeft ook iets te maken met personeelsbestanden om dat op een goede en eerlijke manier te doen. De Kamer krijgt van mij een brief. 

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, ik zie dat u de antwoorden ondertussen hebt. 

De heer Beertema (PVV):

Ja, ik heb de antwoorden inmiddels gezien. De vraag over het oormerken van de huisvestingsgelden zie ik inderdaad beantwoord. Op vraag over het herijken van het kerndoel oriëntatie op jezelf en op de wereld gaat de staatssecretaris verder niet in, net zo min als op mijn vraag waarom toch die consequente focus op die islam en dan ook nog eens alleen de positieve kanten daarvan. Het lijkt me toch tamelijk urgent om daar wat aan te doen. Ik heb ook nog gevraagd of de staatssecretaris erkent dat de toestroom van asielkinderen toch enigszins ontwrichtend werkt op de scholen die ze opvangen en of de staatssecretaris daarover in gesprek wil gaan met zijn verantwoordelijke collega's in het kabinet. 

Staatssecretaris Dekker:

Laat ik bij de laatste vraag beginnen. Ik heb niet de indruk dat kinderen van asielzoekers ontwrichtend werken op scholen en op het onderwijs. Dat komt doordat wij allerlei voorzieningen hebben, ook financiële, om die kinderen die vaak met een vreemde taal en soms met een trauma hier binnenkomen op een goede manier op te vangen. Aan die financiering kan het een en ander verbeteren. Dat staat volgens mij ook allemaal in de schriftelijke beantwoording. 

Een andere vraag betrof de kerndoelen, bijvoorbeeld rond burgerschap. Ik dacht dat ik daar even kort aan gerefereerd had in het hele betoog over het curriculum. Ik vind, ik denk met de heer Beertema, dat we goed moeten kijken hoe invulling wordt gegeven aan de burgerschapsopdracht. We mogen en moeten daarbij ook helder zijn over de fundamentele waarden die ten grondslag liggen aan onze open democratie en aan onze rechtsstaat. Dat is een wezenlijk onderdeel van het onderwijs. Volgens mij verschillen de heer Beertema en ik daarover niet van mening. 

Wij verschillen wel van mening over het beeld dat hij schetst over scholen waar men het alleen maar zou hebben over de positieve kanten van de islam. Volgens mij worden op scholen heel goede discussies gevoerd over wat er in de wereld gebeurt, waarbij er respect is voor de geloven die mensen kunnen hebben en de belangrijke rol die het geloof in het privéleven van mensen kan spelen. Maar volgens mij heeft men het daarbij ook altijd over de verdraagzaamheid en de gelijkheid die daarbij horen. 

De heer Beertema (PVV):

Diezelfde verdraagzaamheid geldt dan ook voor onze tradities, dus bijvoorbeeld voor het sinterklaasfeest? Dat feest zal vanaf nu tot in de eeuwigheid gecorrumpeerd zijn door een groepering van mensen die dat respect kennelijk niet opbrengen. Wat is het oordeel van de staatssecretaris daar dan over? Heeft het onderwijs daarin volgens hem nog een rol te spelen? 

Staatssecretaris Dekker:

Ik hoop dat een prachtig kinderfeest als sinterklaas niet wordt overschaduwd door een politieke discussie. Ik denk weleens dat die discussie over de hoofden van kinderen wordt gevoerd. 

De voorzitter:

Volgens mij moet u nog op twee amendementen reageren, staatssecretaris. Klopt dat? 

Staatssecretaris Dekker:

Ja. Die amendementen komen van de SP. Het amendement op stuk nr. 20 wil ik ontraden. Het ondersteuningsbudget van de samenwerkingsverbanden voldoet gewoon. Bovendien wordt er met het amendement geld weggehaald bij een heel belangrijke afspraak uit de sectorakkoorden, namelijk over excellent onderwijs. 

Het amendement op stuk nr. 21 wil ik ook ontraden. Leerlingen mogen tot hun twintigste met bekostiging worden ingeschreven in het vso. Ook daarna is inschrijving met bekostiging mogelijk indien zij daarvoor toestemming krijgen van de inspectie. Bovendien gaat het hierbij om een van de groepen kwetsbare jongeren waarover ook het plan van aanpak gaat dat de minister en ik aan het einde van dit jaar naar de Kamer zullen sturen. Dit amendement lijkt mij dus niet nodig. 

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de regering. 

De vergadering wordt van 00.06 uur tot 00.12 uur geschorst. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik zal niet lang spreken. Ik vind het wel erg onbevredigend dat de onderwijsbegroting in deze dag is weggestopt. Er zijn ook nog allerlei andere dingen besproken. De reden waarom dat zo is gegaan, weet iedereen wel, maar ik vind dat we dat de volgende keer beter moeten bedenken, want de begrotingsbehandeling is toch het belangrijkste debat van het jaar. Nu zit het een beetje in de randen van de nacht weggestopt. 

Over wetenschap heb ik niets gezegd in mijn eerste termijn, omdat ik graag had willen reageren op de visie die het kabinet zou opstellen. Die zou na de zomer komen, maar is er nog niet. Daarom heb ik daar nog niets over gezegd. Wordt dus vervolgd. 

Dan de afrekencultuur. Dat is voor mij een centraal thema. Het is gek dat er een breed draagvlak is om leraren meer ruimte te geven en te stoppen met het wantrouwen, maar dat de administratieve rompslomp door allerlei maatregelen toch alleen maar toeneemt. En dat is juist ergernis nummer 1. Je moet dus stoppen met dat afrekenen, verplichte toetsen, gedifferentieerd toezicht, de rekentoets en nu ook weer een verplichte peer review van alle scholen. Dat is volstrekt in tegenspraak met de commissie-Dijsselbloem, die zei dat je niet over het hoe moet oordelen, maar over het wat. Hoe legt de regering dat uit? Ik doe het voorstel om hier langer op door te gaan in een apart debat en daarom dien ik daarover nu geen moties in. 

Ik heb wel moties op andere punten. De eerste gaat over die vele tijdelijke contracten. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat flexibele contracten en payrolling onwenselijk zijn voor de continuïteit van het onderwijs; 

verzoekt de regering, flexibele contracten en payrolling op scholen zo veel mogelijk terug te dringen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 23 (34000-VIII). 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dan de ongoing discussie over de besteding van het onderwijsgeld. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat niet exact duidelijk is waar onderwijsgeld in scholen aan wordt besteed; 

verzoekt de regering, in kaart te brengen welk deel van het onderwijsgeld in de scholen daadwerkelijk aan leraren wordt besteed en de Kamer hierover uiterlijk in het voorjaar van 2015 te berichten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 24 (34000-VIII). 

De heer Jasper van Dijk (SP):

De regering mag uiteraard van de motie vinden wat ze wil, maar moet niet gaan zeggen dat die tot allerlei extra rompslomp zal leiden, want dat is echt niet zo. 

Tot slot passend onderwijs. De staatssecretaris zei dat ons rapportje vooral uit zou gaan van verwachtingen. Ik denk dat het ook is ingevuld door mensen die het gewoon hebben over de dagelijkse praktijk op hun scholen en dat de conclusies dus zeer serieus genomen moeten worden. Een zorg is die verevening. Vandaar de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de regering heeft besloten om over te gaan tot de zogenaamde verevening van de budgetten voor passend onderwijs, waarbij een gelijke verdeling van geld plaatsvindt over de diverse samenwerkingsverbanden; 

overwegende dat samenwerkingsverbanden die historisch gezien meer kinderen met een beperking hebben, hier forse negatieve financiële consequenties van ondervinden; 

verzoekt de regering, samenwerkingsverbanden die kunnen aantonen met het beschikbare budget niet alle kinderen met een beperking de zorg op school te kunnen bieden die nodig is, te compenseren en de Kamer hierover voor 1 maart 2015 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 25 (34000-VIII). 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Tot slot het punt van de twintig lesuren. Ik vind dat een heel goed voorstel. Is een pilot mogelijk? Ik weet nog wel een school die daaraan graag wil meedoen. 

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Ik ga een aantal moties indienen. Dat doe ik mede namens mevrouw Lucas die dit debat wel via de livestream volgt, maar verhinderd is om hier aanwezig te zijn. 

Mijn eerste motie gaat over het lerarenregister. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in het regeerakkoord is afgesproken dat het lerarenregister in 2017 formeel wordt; 

overwegende dat het register gebaat is bij breed draagvlak in de beroepsgroep; 

constaterende dat een sterke beroepsgroep van leraren een voorwaarde is voor beter onderwijs; 

roept de regering op, ervoor te zorgen dat het register gaat functioneren naar het voorbeeld van het register in de zorg en dat ook leraren die niet bij vakorganisaties zijn aangesloten, zich herkennen in het lerarenregister en zich eigenaar voelen van het register, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Straus en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 26 (3400-VIII). 

Mevrouw Straus (VVD):

Mijn tweede motie gaat over transparantie en verantwoording. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat niet alle scholen hun jaarverslagen, jaarrekeningen en de rapporten van de Onderwijsinspectie op de eigen website publiceren; 

overwegende dat ouders en leerlingen, als "klant van het onderwijs" de informatie uit de rapporten van de onderwijsinspectie, de jaarverslagen en de jaarrekeningen van de school kunnen gebruiken om een weloverwogen keus voor de school te maken; 

overwegende dat scholen midden in de samenleving dienen te staan; 

overwegende dat deze informatie vaak ook bij medewerkers niet bekend is; 

verzoekt de regering, scholen verplicht te stellen hun jaarverslagen, jaarrekeningen en inspectierapporten op hun website te publiceren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Straus en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 27 (3400-VIII). 

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb, zoals inmiddels bekend, een vergelijkbare motie. Ik vraag me af of deze motie betrekking heeft op álle onderwijsinstellingen door het hele onderwijs heen. De mijne namelijk wel. 

Mevrouw Straus (VVD):

We hebben het niet nader gespecificeerd. In eerste instantie zijn we uitgegaan van po, vo en mbo. Daarnaar hebben we specifiek gevraagd in het debat. Laten we even afwachten hoe de minister en de staatssecretaris op onze motie en op die van u reageren. Dan kunnen we bezien of we wellicht tot elkaar kunnen komen. 

De heer Van Meenen (D66):

Dan zal ik mijn motie straks ook indienen. 

Mevrouw Straus (VVD):

De volgende motie gaat over de verbetercultuur. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de inspectie voor het onderwijs werkt aan gedifferentieerd toezicht; 

constaterende dat er in het onderwijs steeds meer scholen werken aan een cultuur waarbinnen leraren gezamenlijk het onderwijs verbeteren; 

constaterende dat het hebben van een verbetercultuur een belangrijke factor is in de kwaliteitsverbetering van een school; 

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat het aantoonbaar hebben van een verbetercultuur een voorwaarde wordt voor gedifferentieerd toezicht boven basiskwaliteit van de inspectie voor het onderwijs, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 28 (34000-VIII). 

Mevrouw Straus (VVD):

De volgende motie gaat over de pabo's en de lerarenopleidingen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat voor jonge mensen en zij-instromers het leraarschap op dit moment een laag aanzien kent en een cultuur heeft die voor hen onvoldoende ambitieus is; 

overwegende dat diegenen die voor het onderwijs kiezen, gemotiveerd en gestimuleerd moeten worden dankzij of door hoogwaardige docentenopleidingen en pabo's waar de beste vakdocenten les geven; 

voorts overwegende dat deze lerarenopleidingen vakinhoud, beroepseer en het werken in een verbetercultuur zouden moeten bijbrengen; 

verzoekt de regering om de lerarenopleidingen en pabo's te versterken door de mogelijkheid te creëren om studenten streng te bevragen op kennis, vaardigheden en motivatie voordat toelating tot de lerarenopleiding plaatsvindt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Straus en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 29 (34000-VIII). 

Mevrouw Straus (VVD):

Mijn laatste motie gaat over de cao's in relatie tot de bbl. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er een tekort aan leerwerkplekken is; 

constaterende dat het Rijk subsidies beschikbaar stelt om dit tekort aan leerwerkplekken aan te pakken via de sectorplannen en de regionale investeringsplannen voor het mbo; 

overwegende dat door afspraken in cao's over aanvullende looneisen en baangaranties voor leerlingen, werkgevers minder bbl-plekken aanbieden en het Rijk vervolgens deze cao's algemeen verbindend verklaart, terwijl ze het eigen beleid rondom meer bbl-plekken ondermijnen; 

verzoekt de regering, te onderzoeken in welke cao's aanvullende afspraken zijn gemaakt over salaris en baangaranties voor bbl-leerlingen en de bepalingen in deze cao's niet langer algemeen verbindend te verklaren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 30 (34000-VIII). 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat resultaten van eindtoetsen in het primair onderwijs bedoeld zijn om te meten waar leerlingen staan op het gebied van rekenen en taal en niet bedoeld zijn om scholen met elkaar te vergelijken; 

constaterende dat de jaarlijkse rankings van scholen in hoge mate bijdragen aan het ongewenste fenomeen van "teaching to the test" en kan leiden tot verschraling van het curriculum; 

van mening dat het belangrijk is om ouders van (toekomstige) leerlingen een goed inzicht te geven in verschillende kwalitatieve en kwantitatieve gegevens van een school; 

overwegende dat met contextrijke cijfermatige informatie, zoals vensters voor verantwoording, verschillende kwaliteitsaspecten van scholen inzichtelijk worden gemaakt aan (toekomstige) ouders; 

verzoekt de regering, te onderzoeken of het niet langer verstrekken van eindtoetsresultaten aan de inspectie en DUO, maar het slechts ter inzage te geven, ervoor zorgt dat deze resultaten niet meer onder de Wet openbaarheid van bestuur vallen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog, Jasper van Dijk, Voordewind, Bisschop en Van Meenen. 

Zij krijgt nr. 31 (34000-VIII). 

De heer Rog (CDA):

Ik vraag de staatssecretaris nog even antwoord te geven in tweede termijn op mijn vraag over de raden van toezicht. Mocht dat een onbevredigend antwoord zijn, dan zal ik vast een ander moment vinden in het parlementaire jaar om daar nog eens een uitspraak over te vragen, maar misschien verrast de staatssecretaris mij positief. 

Dank u wel, voorzitter, griffie, collega's en bewindspersonen voor dit debat. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Hartelijk dank aan de bewindspersonen voor hun uitgebreide antwoorden. Ik dien vijf moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat individuele docenten die bij willen dragen aan onderwijsvernieuwing onze steun verdienen; 

constaterende dat hiervoor een innovatiefonds voor leerkrachten beschikbaar moet zijn dat echt aan de beroepsgroep toebehoort en waar docenten die ingeschreven staan in het lerarenregister aanspraak op kunnen maken als zij een plan hebben om het onderwijs in hun klas te verbeteren; 

verzoekt de regering om voor 2015 5 miljoen euro in te zetten voor een innovatiefonds dat ambitieuze leerkrachten die het onderwijs willen vernieuwen in staat stelt om dit te doen; 

verzoekt de regering tevens om hiervoor vanaf 2015 met structurele dekking te komen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma en Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 32 (34000-VIII). 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik vind dit een heel mooi punt, maar vraag mij af waar de dekking vandaan moet komen. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Daarover hebben we het gehad in het debat. De staatssecretaris is daarop ingegaan. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik vraag de indiener van deze motie waar volgens haar de dekking vandaan moet komen. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Wij steunen het voorstel van de staatssecretaris. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Waarom geeft u zo'n raar antwoord? U kunt toch gewoon vertellen wat de dekking is? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

De staatssecretaris kan dat uit zijn hoofd zeggen en ik niet. Ik heb alleen moties voor mij liggen omdat we hebben afgesproken dat we elkaar geen vragen meer zouden stellen, maar dat hebben jullie misschien niet gehoord. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dan moeten we dus vaststellen dat mevrouw Ypma een motie indient met een voorstel om ergens geld aan te besteden terwijl zij niet weet waar dat geld vandaan komt. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Nee, ik heb gezegd dat wij de dekking delen die de staatssecretaris zojuist heeft genoemd. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het toelaten van kinderen volgens de wet gebaseerd moet zijn op het schooladvies van de leraar primair onderwijs; 

overwegende dat scholen de wet moeten naleven; 

verzoekt de regering, voortgezet onderwijs-scholen te sanctioneren die het toelaten van leerlingen niet baseren op het schooladvies van de leerkracht, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 33 (34000-VIII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat het beroep van leraar een beschermd beroep is en het lerarenregister bijdraagt aan de professionalisering van het beroep; 

van mening dat het lerarenregister een register is voor én door de beroepsgroep; 

constaterende dat bij- en opscholing ook in het lerarenregister wordt bijgehouden; 

van mening dat het scholingsbudget bedoeld is voor docenten die werk maken van hun professionaliteit en bewust investeren in hun bevoegdheid en bekwaamheid; 

verzoekt de regering om te zorgen dat het lerarenregister echt voor én door docenten is en het instemmingsrecht van werkgevers om te zetten in adviesrecht; 

verzoekt de regering tevens om in gesprek te gaan met de vakbonden om erop aan te dringen dat het recht op persoonlijk budget voor bijscholing enkel toegankelijk wordt gemaakt voor docenten die ingeschreven staan in het lerarenregister, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma en Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 34 (34000-VIII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er leerbare kinderen zijn die thuiszitten met een vrijstelling van leerplicht, waardoor de ontwikkelingskansen van deze kinderen worden beperkt; 

constaterende dat deze leerbare thuiszitters deels of geen vijf dagen per week klassikaal les kunnen krijgen; 

overwegende dat in samenwerking met scholen leerbare thuiszitters zowel thuis als deels op school onderwijs moeten kunnen krijgen; 

verzoekt de regering, de definitie van leerplicht, rekening houdend met de situatie van leerbare thuiszitters, te versoepelen; 

verzoekt de regering tevens, te voorkomen dat scholen worden afgerekend op schoolverzuim in relatie tot leerbare thuiszitters die onderwijs deels (of geheel) thuis moeten volgen; 

verzoekt de regering voorts, mogelijk te maken dat het budget dat de school krijgt voor kinderen die niet fulltime op school onderwijs kunnen volgen, naar rato van aanwezigheid verdeeld kan worden over de school en de maatwerkoplossing voor onderwijs buiten de school, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 35 (34000-VIII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de inspectie een rol kan spelen om de verbetercultuur te bevorderen; 

verzoekt de regering, de inspectie te vragen de inspectiebezoeken op scholen niet drie maanden van te voren aan te kondigen; 

verzoekt de regering tevens, de inspectie te vragen in eerste instantie het gesprek met docenten over de verbetercultuur op de school aan te gaan en de lesobservaties centraal te stellen; 

verzoekt de regering voorts, bij de inspectie erop aan te dringen pas in tweede instantie de gecorrigeerde resultaten van de centrale eindtoets te beschouwen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma en Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 36 (34000-VIII). 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. Ik heb vier moties. Ik ga meteen over tot voorlezing. Ik hoop dat mijn stem het nog houdt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat het zaak is om jongeren, ongeacht hun achtergrond of afkomst, in staat te stellen om het maximale uit hun talent te laten halen; 

constaterende dat het CPB laat zien dat niet-westerse allochtone jongeren met een hoog opleidingsniveau bijna drie keer zo vaak werkloos zijn als autochtone jongeren met een gelijk opleidingsniveau; 

van mening dat dit een punt van grote zorg is en het zaak is er actief werk van te maken, zoals ook de werkgevers benadrukken via VNO-NCW, om iedere jongere in staat te stellen het maximale uit zijn of haar talent halen; 

verzoekt de regering om samen met het onderwijs en werkgevers de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren, de huidige knelpunten voor jongeren te definiëren, oplossingen aan te dragen en deze uit te voeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jadnanansing en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 37 (34000-VIII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat het wenselijk en noodzakelijk is om lastige thema's zoals radicalisering, democratische waarden, geloof en racisme in de klas bespreekbaar te maken en dat vooral in het beroepsonderwijs het gesprek over deze thema's te weinig wordt gevoerd; 

constaterende dat de Onderwijsraad stelt dat burgerschapsvorming voor scholen een complexe opgave voor scholen blijkt, wetgeving onduidelijk is en er weinig effectieve methoden zijn; 

van mening dat juist binnen het kader van burgerschapsvorming moeilijke thema's bespreekbaar gemaakt moeten worden en op een goede en zorgvuldige manier besproken moeten worden; 

verzoekt de regering om bij de herziening van de kwalificatiedossiers extra goed toe te zien op de eisen aan burgerschap en in een goede samenwerking met veldpartijen ervoor te zorgen dat er samenwerking en uitwisseling ontstaat op het gebied van materialen en methoden om burgerschapsvorming onderdeel van het onderwijs te maken, bijvoorbeeld door het opzetten van een (online) platform; 

verzoekt de regering tevens om hierbij nadrukkelijk aandacht te besteden aan burgerschapsvorming in het beroepsonderwijs en bij het vernieuwen van de curricula dit thema nadrukkelijk mee te nemen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jadnanansing. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 38 (34000 VIII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat creativiteit, samenwerken en probleemoplossend vermogen belangrijke vaardigheden zijn in een veranderende arbeidsmarkt; 

overwegende dat dat makersonderwijs leerlingen helpt zich te ontwikkelen tot competente, zelfstandige, creatieve en kritische burgers met de vaardigheden om in de wereld van morgen succesvol te kunnen functioneren; 

overwegende dat de Maker Movement ook in Nederland pioniert en dat deze beweging ook in het onderwijs opkomt om leerlingen nieuwe vaardigheden mee te geven; 

verzoekt de regering expliciet ruimte te geven aan initiatieven die het makersonderwijs ontwikkelen en uitbreiden; 

verzoekt de regering tevens, onderzoek te doen naar het opzetten van een samenwerkingsverband dat in het pionierskarakter dat hoort bij deze makersbeweging, de sterke lokale initiatieven verbindt en makersonderwijs op de kaart zet van Nederland, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jadnanansing en Lucas. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 39 (34000 VIII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er jaarlijks nog altijd bijna 30.000 jongeren zijn die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten; 

overwegende dat het hier vaak gaat over jongeren met multiproblematiek; 

van mening dat gezien deze problematiek nauwe samenwerking tussen betrokkenen, zoals (jeugd)hulpverlening, onderwijs, leerplichtambtenaar en justitie, van groot belang is bij het voorkomen van schooluitval onder deze jongeren; 

verzoekt de regering om bij de uitvoering van het (nog te verschijnen) plan van aanpak kwetsbare jongeren afspraken te maken met de genoemde organisaties. En juist ook op regionaal niveau in te zetten op betere samenwerking en een gezamenlijke inzet om het aantal vroegtijdige schoolverlaters verder terug te dringen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jadnanansing. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 40 (34000 VIII). 

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Dit is een verbazingwekkende vloed moties van de PvdA en de VVD, die nota bene hun eigen bewindslieden in het kabinet hebben zitten. Ik zou zeggen: praat wat vaker met elkaar, dan hoeven we niet zo veel moties in te dienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de islam onderscheid maakt tussen man en vrouw, homo- en heteroseksueel, gelovige en geloofsverlater en haaks staat op vrijheid en democratie; 

overwegende dat de islam jihadgang stimuleert om andersdenkenden met terreur te bestrijden en te vervolgen en ons daarmee de oorlog heeft verklaard; 

van mening dat ons onderwijs zich al decennia kenmerkt door deze kwalijke kanten van de islam consequent niet te benoemen; 

verzoekt de regering om in het onderwijs expliciet aandacht te besteden aan de gevaren die de islamitische ideologie met zich meebrengt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Beertema en Wilders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 41 (34000 VIII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat scholen in het primair en voortgezet onderwijs in het curriculum onvoldoende aandacht schenken aan de Nederlandse identiteit, cultuur en geschiedenis; 

verzoekt de regering, het kerndoel Oriëntatie op jezelf en de wereld zodanig aan te passen dat de tekst komt te luiden: "In dit leergebied oriënteren leerlingen zich op zichzelf, op hoe mensen met elkaar omgaan, hoe ze problemen oplossen en hoe ze zin en betekenis geven aan hun bestaan. Leerlingen oriënteren zich op de natuurlijke omgeving en op verschijnselen die zich daarin voordoen. Leerlingen oriënteren zich op de Nederlandse identiteit, cultuur en geschiedenis. Leerlingen oriënteren zich daarnaast vanuit dat Nederlandse perspectief op de wereld, dichtbij, veraf, toen en nu en maken daarbij gebruik van cultureel erfgoed met nadruk op de wereldeconomieën", 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 42 (34000 VIII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de overheid een taak heeft om nationaal erfgoed als hagelslag en pindakaas te beschermen; 

verzoekt de regering, te stoppen met betutteling van de burgers en daartoe als eerste de subsidie in te trekken van het Nationale Schoolontbijt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 43 (34000-VIII). 

De heer Beertema (PVV):

Tot slot heb ik een waarschuwing. De focus op kwaliteitsverbetering door weer een mal op te leggen, namelijk die van het intensief samenwerkende team met zelfs een peer review van 100%, verhoudt zich niet tot het adagium dat ik vandaag heb gehoord van "laat 1.000 bloemen bloeien". Er zijn leraren die heel goed zijn maar liever alleen werken. De staatssecretaris laat op deze manier maar één bloem bloeien, namelijk de bloem van het team. Laat het alsjeblieft over aan de scholen zelf en aan de schoolleider. Deze kent zijn eigen mensen veel beter en kan hen "assessen", waarderen en in hun eigen kracht zetten. Het is een vreselijke term, moet ik zeggen. Hiermee wordt echt diep ingegrepen in het hoe, en dat moeten we niet willen. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Dank voor de toezegging over het herijken van het curriculum. Dat scheelt me een motie. Er resteren er vijf. Mijn eerste motie gaat over tijd voor de docent. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat onderwijsvernieuwing en ontwikkeling van de docent van groot belang zijn voor de kwaliteit van het onderwijs; 

overwegende dat onderwijsvernieuwing en -verbetering vanuit de school en de docent dienen te ontstaan; 

overwegende dat bij een professionele en volwassen invulling van het beroep van docent ontwikkeling, onderwijsvernieuwing en -verbetering en peerreview essentiële elementen zijn; 

overwegende dat docenten in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs voldoende tijd nodig hebben om dit op een hoog niveau vorm te geven; 

overwegende dat voor het beste onderwijs de kwaliteit van de lessen boven de kwantiteit gaat; 

verzoekt de regering, in overleg met alle relevante betrokken partijen te komen tot maatregelen om scholen de mogelijkheid te geven de lestaak van hun docenten dusdanig te reduceren dat voldoende tijd ontstaat om in hun werk systematisch aan de vernieuwing en -verbetering van het onderwijs, eigen ontwikkeling en peerreviews toe te komen; 

verzoekt de regering tevens, de Kamer hierover in het voorjaar van 2015 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 44 (34000-VIII). 

De heer Van Meenen (D66):

Dan de al aangekondigde motie over het openbaar maken van jaarrekening en jaarverslag. 

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Van Dijk nog een interruptie. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb een verhelderende vraag. Vanochtend werd er nog gezegd dat het 20 uur moet worden en nu gaat het om de mogelijkheid hiertoe te bieden. Ik heb echter begrepen dat dit al kon. Gaat deze motie iets toevoegen? 

De heer Van Meenen (D66):

Het kan absoluut niet. Deze motie gaat veel toevoegen. Er staan namelijk allerlei regels in de weg om dit mogelijk te maken, bijvoorbeeld de regels over onderwijstijd. Ik heb met deze motie bewust geen discussie willen oproepen over de vraag of het 20 uur, 19 uur of 21 uur moet worden. Het moet substantieel zijn ten opzichte van de huidige situatie bij een fulltime baan, met 25 tot 28 lesuren in het vo. 20 vind ik substantieel. Dat wil ik er nog wel bij zeggen, maar als het 19 wordt, vind ik het ook niet erg. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat onderwijsinstellingen zich over de besteding van hun middelen dienen te verantwoorden; 

overwegende dat horizontale verantwoording naar personeel, ouders, leerlingen, studenten en andere direct betrokkenen en de samenleving als geheel van groot belang is; 

verzoekt de regering, alle onderwijsinstellingen te verplichten hun jaarrekening en jaarverslag openbaar te maken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 45 (34000-VIII). 

De heer Van Meenen (D66):

Dan over de publieke verantwoording van het mbo en het hoger onderwijs. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat publieke verantwoording van onderwijsinstellingen van groot belang is; 

constaterende dat er reeds een succesvol model is voor zulke verantwoording in het primair en voortgezet onderwijs, namelijk "Scholen op de kaart"; 

verzoekt de regering, zorg te dragen voor een vergelijkbare vorm van publieke verantwoording in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 46 (34000-VIII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat op dit moment docenten te weinig zeggenschap hebben over de keuze van het door hen te gebruiken lesmateriaal en de bijbehorende lesmethode; 

constaterende dat deze keuze bovendien beperkt is door een sterke positie van enkele grote educatieve uitgeverijen; 

overwegende dat door docenten veel kwalitatief hoogwaardig lesmateriaal wordt ontwikkeld; 

overwegende dat een professionele docent in staat moet zijn om zelf een keuze te maken over het te gebruiken lesmateriaal; 

overwegende dat het gebruik van door docenten ontwikkeld lesmateriaal kan leiden tot een forse reductie van kosten voor onderwijsinstellingen; 

overwegende dat het voor de kwaliteit van het onderwijs en de professionele invulling van het beroep docent goed is als dit materiaal beschikbaar en bereikbaar wordt gemaakt voor alle docenten; 

verzoekt de regering, te komen tot een adequaat systeem van uitwisseling van door docenten ontwikkeld lesmateriaal, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 47 (34000-VIII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat meer aandacht voor onderwijs, kennis en innovatie in de Europese Unie zorgt voor een sterker Europa en de concurrentiekracht van Europa kan vergroten; 

constaterende dat de prioriteiten van dit kabinet voor het voorzitterschap van de Europese Unie in de eerste helft van 2016 nog niet vaststaan; 

verzoekt de regering, onderwijs als prioriteit te stellen voor het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie in de eerste helft van 2016, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 48 (34000-VIII). 

De heer Van Meenen (D66):

Om dat te bekrachtigen, wil ik graag onze notitie Van koeien naar kennis, die inmiddels door de minister is omgedoopt tot Van koeien en keien naar kennis, aan de bewindspersonen aanbieden. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil drie moties indienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de Onderwijsraad in het advies Onderwijspolitiek na de commissie-Dijsselbloem adviseert om de overheid zich te laten beperken tot haar kerntaken in het onderwijsbeleid en het invoeren van nieuw beleid voldoende te onderbouwen; 

overwegende dat het toetsingskader van de commissie-Dijsselbloem voorwaarden voor een zorgvuldig beleidsproces bevat, bijvoorbeeld dat overtuigend is aangetoond dat overheidsinterventie noodzakelijk is en dat er voldoende draagvlak is; 

overwegende dat de Onderwijsraad de volgende drie aanbevelingen doet: 

  • -laat de overheid zich beperken tot de hoofdlijnen; 

  • -maak gebruik van nieuwe vormen van representatie, zoals schoolleiders, leraren, ouders en leerlingen; en 

  • -maak beter gebruik van informatie uit wetenschap en onderwijsveld; 

  • -verzoekt de regering nieuwe onderwijsvoorstellen aan het toetsingskader van de commissie-Dijsselbloem en de "Onderwijsraadtoets" te laten voldoen en dit inzichtelijk te maken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Rog, Van Meenen en Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 49 (34000-VIII). 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Omdat ik mij nog steeds grote zorgen maak over de instroom van nieuwe pabostudenten, dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat vanaf het studiejaar 2015-2016 nieuwe toelatingseisen voor de pabo-opleiding worden gesteld op het gebied van aardrijkskunde, geschiedenis, natuur en techniek; 

overwegende dat de vooropleidingen in mbo en havo onvoldoende hebben kunnen aansluiten op de nieuwe eisen en dat scholieren nog geen rekening hebben kunnen houden met de nieuwe eisen bij het kiezen van hun vakkenpakket; 

verzoekt de regering, vanaf het studiejaar 2015-2016 de toetsen tijdelijk een adviserend karakter te geven en na twee jaar een selecterend karakter, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 50 (34000-VIII). 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging dat hij nogmaals zal kijken naar de begeleiding van en het onderwijs aan ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen. Ik wil op dit punt toch een motie indienen om hierover een duidelijk standpunt in te nemen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat begeleiding van en onderwijs aan leerlingen met een ernstige meervoudige handicap (EMG) in de huidige situatie worden bekostigd door de samenwerkingsverbanden passend onderwijs; 

overwegende dat de ongeveer 7.000 kinderen recht hebben op een plek in het speciaal onderwijs, dat de bekostiging niet ter discussie mag staan en dat jaarlijkse herindicatie onnodig en onwenselijk is voor de EMG-leerlingen; 

verzoekt de regering, het onderwijs aan leerlingen met een ernstige meervoudige handicap afzonderlijk en landelijk te financieren, vergelijkbaar met de clusters 1 en 2, en de uitvoeringsafspraken in overleg met het onderwijsveld uit te werken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 51 (34000-VIII). 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Tot slot doe ik nog een oproep aan de staatssecretaris om duidelijk te maken waar de 3.000 extra banen vandaan zouden moeten komen. In het onderwijsakkoord wordt echt gesproken over extra banen, en niet over het behoud van banen. Ik hoor daar dus nog graag een reactie van de staatssecretaris op. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ben misschien vanavond een beetje een buitenbeentje, want ik ga één motie voorlezen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat scholen in het primair en voortgezet onderwijs voor de opvang van vluchtelingenkinderen na 1 oktober niet voor het volledige schooljaar bekostiging krijgen; 

overwegende dat bij de opvang van vluchtelingenkinderen het gaat om een kwetsbare groep die veel aandacht behoeft; 

overwegende dat scholen hiervoor voldoende bekostiging moeten krijgen om deze kinderen goed onderwijs te kunnen geven; 

verzoekt de regering, te onderzoeken op welke wijze scholen in het primair en voortgezet onderwijs voor de opvang van vluchtelingenkinderen na 1 oktober voor het volledige schooljaar bekostiging kunnen krijgen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klaver. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 52 (34000-VIII). 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik heb nog een korte vraag aan de staatssecretaris over de motie van mevrouw Ypma. Het is een heel goede motie die mijn fractie graag steunt. De vraag gaat over de dekking. In het debat werd helder dat de staatssecretaris daar ruimte voor wist te vinden op zijn begroting. Daar ben ik ook blij om, want het is een heel goed voorstel. Ik zou het wel fijn vinden als de staatssecretaris de Kamer een overzicht zou kunnen sturen van de ruimte die hij nog meer ziet op zijn begroting. Als hij op één avond 5 miljoen kan vinden, dan ben ik benieuwd wat hij in een week kan. Het zou mooi zijn als de Kamer daarover wordt ingelicht. Het is belangrijk dat als je hier voorstellen doet, die voorstellen gedekt zijn. Een beter inzicht zou de oppositie heel erg helpen om kwaliteitsoppositie te kunnen leveren. 

De voorzitter:

Ik geef ten slotte het woord aan de heer Van Klaveren. Ik zie dat de heer Bisschop ook nog iets wil zeggen, maar hij heeft helemaal geen spreektijd meer. Ik geef hem toestemming om een heel korte verklaring af te leggen. 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Laat ik mijn verklaring beginnen met het spreken van waardering voor de grondige beantwoording van de bewindslieden en voor de schriftelijke beantwoording. Daarbij zijn de medewerkers van de bewindslieden nadrukkelijk betrokken. 

Er blijven een paar graatjes in de keel steken. Daarom hebben wij ook een drietal moties mee-ingediend. Ik noem de motie inzake de pabo-overgangsregeling. Er komen nu nieuwe studenten tussen de wielen terecht, maar de trein mag geen vaart minderen. Dat is uiterst onverstandig. 

Er is nog een punt waar ik in een later stadium op terug wil komen. Ik heb niet de indruk dat we de subsidiestromen die via NWO lopen, optimaal ingericht hebben. Het gaat om een organisatie van 2.800 fte's die allerlei budgetten moet toekennen. Ik kondig maar alvast aan dat ik daar nog uitvoeriger naar zal kijken. Ik zal daar in een later stadium op terugkomen. 

Voorzitter. Ik dank u zeer voor uw welwillende toestemming. 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Voorzitter. Ik heb in eerste termijn twee punten ingebracht, te weten de privatisering van het hoger onderwijs en het stoppen met de publieke omroep. Die vormen tezamen een besparing van ongeveer 7 miljard. Ik heb enige tijd geleden al een motie ingediend om het hoger onderwijs te privatiseren, dus ik beperk mij vandaag tot de publieke omroep. Ik dien de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er jaarlijks nog bijna 1 miljard euro belastinggeld wordt uitgegeven aan het in stand houden van het Nederlandse publieke omroepbestel; 

overwegende dat het Nederlandse publieke omroepbestel een relikwie is uit de tijd van de verzuiling; 

voorts overwegende dat het maken van televisie niet tot de kerntaken van de Nederlandse overheid behoort en prima vervuld kan worden door marktpartijen; 

verzoekt de regering, het Nederlandse publieke omroepbestel af te schaffen en het vrijvallende geld te gebruiken voor lastenverlichting voor de burger; 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 53 (34000-VIII). 

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik schors de vergadering voor vijf minuten. 

De vergadering wordt van 00.50 uur tot 00.58 uur geschorst. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Het zijn nogal wat moties. Zo goed en zo kwaad als het gaat, hebben we geprobeerd ze te verdelen. Ik hoop dat we alle moties hebben. 

Ik zeg tegen de heer Van Dijk, die er niet meer is … 

De voorzitter:

Hij is er wel en komt er zo aan. 

Minister Bussemaker:

… dat hij de wetenschapsvisie binnenkort kan verwachten waarnaar hij vroeg. 

Dan kom ik bij de moties. De heer Van Dijk vroeg in de motie op stuk nr. 24 om in kaart te brengen waaraan het onderwijsgeld wordt besteed. Die motie ontraad ik. Kortheidshalve verwijs ik naar hetgeen ik vorige week bij het wetgevingsoverleg daarover heb gezegd en wat ook de staatssecretaris er vanavond weer over heeft gezegd. De heer Van Dijk wil het niet horen, maar zijn voorstel levert veel bureaucratie op. 

Dan parkeer ik even de motie op stuk nr. 27 over jaarverslagen. Daarop kom ik terug als ik ook de motie van de heer Van Meenen behandel. 

Ik kom bij de motie op stuk nr. 29 van de leden Straus en Ypma, over de pabo's. Het oordeel daarover laat ik aan de Kamer. Ik verwijs daarbij naar het onderzoek dat eind 2014 komt en dat naar ik verwacht ook inzicht kan geven in de manier waarop wij studenten kunnen bevragen op kennis, vaardigheden en motivatie. 

De keer Klaver was ik nog een antwoord schuldig op de vraag hoe wij kunnen gaan kijken wat nu de uitwerking is van de strengere eisen en de kennisbasis. Ik kan hem zeggen dat wij de cijfers over de instroom 2015 goed kunnen hebben weergegeven in januari 2016. Dan hebben wij betrouwbare gegevens. Ik zeg de Kamer daarom toe dat zij in januari 2016 een rapportage krijgt en dat wij daarbij ook de ervaringen met de studiekeuzecheck bij de lerarenopleidingen betrekken, maar dat wij dat op een zodanige manier doen dat het geen extra lasten voor de lerarenopleidingen oplevert. 

De motie op stuk nr. 30 van het lid Straus over de cao's ontraad ik, want cao's zijn, zoals ik omstandig heb uitgelegd, toch echt afspraken tussen werkgevers en werknemers. Ik ben wel bereid om er met de mbo-instellingen over te praten of er nu onwenselijke effecten zijn, want ik heb dit thema ook al vaker gehoord, maar niet om niet te AVV'en. 

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 37 van mevrouw Jadnanansing en de heer Van Meenen, om de aansluiting tussen onderwijs en werkgevers te verbeteren. Daarmee zijn wij op een heleboel manieren bezig en daarover hebben we ook vaak discussies, maar ik zie dit eigenlijk als een aansporing om daarvoor nog meer ons best te doen. Daarmee laat ik het oordeel aan de Kamer. 

De motie op stuk nr. 38 over burgerschapsvorming in het beroepsonderwijs sluit aan bij hetgeen ik daarover heb gezegd in mijn eerste termijn. Daarom laat ik het oordeel aan de Kamer. Het gaat dan wat mij betreft met name ook om uitwisseling van goede voorbeelden en het presenteren daarvan voor de scholen, zonder dat we weer iets groots optuigen. 

Over de motie op stuk nr. 39 van de leden Jadnanansing en Lucas over de Maker Movement laat ik het oordeel aan de Kamer. Ik zeg er wel bij dat daarin staat "een onderzoek doen". Dat moet wat mij betreft niet een heel groot onderzoek worden, maar vooral een verkenning met een aantal veldpartijen, met name uit het onderwijs maar ook uit de creatieve industrie en de cultuursector die daarbij betrokken zijn, om te kijken of we deze initiatieven kunnen opschalen. 

Over de motie op stuk nr. 18 van mevrouw Jadnanansing over de taskforce VSV laat ik het oordeel aan de Kamer, met dien verstande dat er niet een hele taskforce moet worden opgezet maar dat het echt moet aansluiten bij wat we al doen met VSV-beleid, met onze eigen medewerkers die naar de gemeenten en naar de scholen toe gaan. Dit lees ik dus als een aansporing om daar nog meer te doen. 

Ik kom bij de motie op stuk nr. 17 van de leden Beertema en Wilders die de regering vraagt, expliciet aandacht te besteden aan de gevaren die de islamitische ideologie met zich meebrengt. Die ontraad ik. Wij hechten zeer aan gelijke kansen voor iedereen, overigens ook zeer aan gelijkheid tussen man en vrouw, homo, heteroseksueel et cetera, maar we denken dat de vrijheid van onderwijs ook een groot goed is en dat dat elkaar niet hoeft te bestrijden. 

De voorzitter:

Was dat de motie op stuk nr. 41? 

Minister Bussemaker:

Ja, dat was de motie op stuk nr. 41. 

De motie-Beertema op stuk nr. 43 gaat over nationaal erfgoed en hagelslag. We hebben een organisatie die gaat over immaterieel erfgoed. Zij doet voorstellen aan mij, die ik op een gegeven moment weer voordraag aan UNESCO. Dat gaat allemaal van onderop, dus ik doe daar nu geen uitspraken over. Dat is iets van de samenleving zelf. 

Ik kom op de motie-Van Meenen op stuk nr. 45, waarin wordt gevraagd om alle onderwijsinstellingen te verplichten hun jaarrekening en jaarverslag openbaar te maken. De staatssecretaris en ik hebben gezegd dat wij erg hechten aan transparantie, onderwijsbreed, van bo tot wo, maar dat het wel het beste werkt als het vanuit de organisaties en de sectoren zelf komt. Wij willen hen stimuleren om daarmee aan de slag te gaan. We overwegen wel om de inspectie een actieve rol te laten spelen bij de openbaarmaking. Daarover zullen wij met de brancheorganisaties spreken, indien het nodig is. We willen dus niet direct tot een verplichting overgaan. 

Als in de motie-Straus/Ypma op stuk nr. 27 en de motie-Van Meenen op stuk nr. 45 de woorden "verplicht" en "verplichten" wat anders geformuleerd zouden kunnen worden, dan kunnen wij de moties beschouwen als een aansporing om er alles aan te doen, ook samen met de inspectie, en om in het aller-, alleruiterste geval over te gaan tot een wettelijke verplichting, maar dan wel stapsgewijs. Mijn suggestie aan de leden is overigens om te bekijken of deze moties samengevoegd kunnen worden, want ze liggen wel heel dicht bij elkaar. Als in de moties blijft staan dat het nu verplicht moet worden in de wet, dan ontraad ik beide moties. 

In de motie-Van Meenen op stuk nr. 46 wordt gevraagd om zorg te dragen voor een vergelijkbare vorm van publieke verantwoording in het middelbaar beroepsonderwijs en in het hoger onderwijs. Ik laat het oordeel over die motie aan de Kamer. We zijn de mogelijkheden aan het verkennen, maar we moeten wel voorkomen dat we verantwoordingssystemen gaan stapelen. We zullen bekijken waar het nuttig is om een en ander samen te voegen. 

De heer Van Meenen (D66):

Even voor de helderheid: mijn motie op stuk nr. 45 houdt inderdaad een verplichting in. Dat laat ik ook zo. 

Minister Bussemaker:

Dan ontraad ik die motie. 

Ik kom op de motie-Van Meenen op stuk nr. 48 over het Nederlands voorzitterschap in 2016. Het kabinet moet nog met een brief komen over de prioriteiten, maar los daarvan hebben we al met elkaar vastgesteld dat we prioriteit geven aan thema's waarbij Europa ook wettelijke bevoegdheden heeft. Voor onderwijs is dat niet het geval. Dat willen we ook zo houden. In die zin ontraad ik de motie, want het is niet wenselijk dat dit wel een Europese bevoegdheid wordt. 

Ik kom op de motie op stuk nr. 49 van de leden Voordewind, Rog, Van Meenen en Bisschop over een reactie op het advies van de Onderwijsraad. Ik zou willen verzoeken om deze motie aan te houden, omdat ik al heb aangegeven dat wij nog met een uitgebreide reactie komen, zoals wij altijd doen bij een advies van de Onderwijsraad. Ik heb nu een paar algemene noties weergegeven, maar het debat hierover volgt nog. 

Ik kom op de motie-Voordewind/Bisschop op stuk nr. 50 over de lerarenopleidingen, de pabo's, en de toetsen. Die motie ontraad ik. Zij is ook niet uitvoerbaar. In de AMvB die we nu hebben, kan ik niet zomaar van het verplichtende karakter van de toetsen een adviserend karakter maken. Ik heb ook al aangegeven dat ik andere mogelijkheden zie om met deze problematiek om te gaan. 

Daarmee heb ik de moties op mijn terrein behandeld. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nog even voor de administratie: ik begreep de reactie op de motie van de heer Beertema op stuk nr. 43 niet helemaal. De minister zei dat zij daar geen uitspraken over deed. Is dat juist of heeft zij een ander oordeel over de motie? 

Minister Bussemaker:

Ik ontraad deze motie. Ik heb aangegeven dat hierin wordt voorgesteld om hagelslag als nationaal erfgoed te beschouwen. We hebben een organisatie voor immaterieel erfgoed, die in de samenleving ophaalt wat er zoal aan immaterieel erfgoed wordt gezien. Die organisatie geeft aan mij een aantal voorbeelden die ik vervolgens presenteer aan UNESCO. Iedereen die hagelslag als nationaal erfgoed wil beschouwen, kan daarvoor terecht bij het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Alvorens ik inga op de moties, beantwoord ik kort drie vragen. De eerste vraag betreft die van heer Klaver. Hij vroeg naar mee- en tegenvallers. In het voorjaar hebben wij het volledige beeld. Dan zullen wij precies aangeven waar het Innovatiefonds uit wordt gedekt. 

De heer Bisschop vroeg naar het aantal fte's bij NWO. Ik denk dat hij volledig gelijk zou hebben als alle 2.800 medewerkers bezig zouden zijn met de selectie van wetenschapsvoorstellen. Gelukkig is dat niet zo. NWO is ook de werkgever van vele wetenschapsinstituten. Het overgrote deel van deze mensen betreft gewoon wetenschappers die bezig zijn met het doen van onderzoek. 

Er was ook een vraag blijven liggen van de heer Rog, over medezeggenschap. Er is reeds een voordrachtrecht van de medezeggenschap, zoals de heer Rog zelf aangeeft. Binnen de medezeggenschap heb je natuurlijk altijd een personeels- en een oudergeleding. Het lijkt mij op dit moment iets te veel van het goede om daar apart wettelijk twee voordrachten van te maken voor beide geledingen. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Er wordt bij deze begrotingsbehandeling al een claim gelegd op de meevallers die in het voorjaar verdeeld zouden moeten worden. Dat is mijn eerste constatering. Ik zie dat als een precedent. Dat is fijn; ik kom er vaker op terug als ik een dekking voor voorstellen zoek. Het tweede punt is dat ik mij niet kan voorstellen dat de staatssecretaris geen idee heeft van de orde van grootte waarover wij spreken voor het voorjaar, want anders zou hij hier niet de ruimte geven. Is de staatssecretaris bereid om, zodra hij inzicht heeft in alle meevallers, voordat hij ze gaat verdelen en uitgeven, de Kamer daarvan een overzicht te geven? Dan kunnen wij meehelpen om ze uit te geven. 

Staatssecretaris Dekker:

Dat gaan we niet doen. Dat doen wij bij de voorjaarsnota. Daarbij volgen wij de normale procedure. Het gaat om een speciaal geval, waarbij geld was gekoppeld aan het nationaal onderwijsakkoord. Er was een bonus op het realiseren van cao's voor een bepaalde datum. Daaraan is niet voldaan. Ik denk dat het niet meer dan redelijk is om te bezien of het geld linksom of rechtsom op een andere manier toch aan het onderwijs ten goede kan komen. Ik vind dit een interessante manier, omdat je het daarmee niet in de reguliere bekostiging van het onderwijs doet, maar het echt apart zet voor leraren, zodat zij niet de dupe worden van het feit dat de sociale partners er te lang over hebben gedaan. 

De heer Klaver (GroenLinks):

De staatssecretaris zegt nu al waar de meevaller vandaan gaat komen. Dan weet hij ook al hoe groot die meevaller in totaal zal zijn. Ik hoor dan graag of die met die 5 miljoen volledig is benut, of dat er misschien nog meer ruimte zit. Het is misschien een klein puntje, zeker voor dit late tijdstip, maar het gaat wel over de informatiepositie van de Kamer. Het is belangrijk dat alle fracties hier dezelfde informatie hebben over dekkingsvoorstellen. We doen allemaal ons best om goed gedekte voorstellen te doen. Als de ene fractie dat gemakkelijker kan omdat voor die fractie wel duidelijk is waar meevallers zitten, maar voor andere fracties niet, is er geen sprake van een gelijke positie. Daar heb ik echt problemen mee. 

Staatssecretaris Dekker:

Iedereen die het nationaal onderwijsakkoord heeft gelezen, had dit kunnen weten. Ik heb zelf aan het po en het vo gevraagd om na te denken en te komen met goede voorstellen. Die liggen er ook. Het zijn in mijn ogen zeer redelijke voorstellen. Wij hebben het dan bijvoorbeeld over het invoeren van nieuwe examenprogramma's in het vmbo. Op dat punt moet echt nog wat gebeuren. Wij bezien dus of dat goed terecht komt. Ik vind innovatie echter ook een mooie bestemming. Daarom zou ik de desbetreffende motie willen ondersteunen. Dat ga ik straks ook doen bij de behandeling van de moties. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Prima, maar de vraag is zeer terecht. Het gaat nu om 5 miljoen. Waar komt dit bedrag vandaan? Hoe hoog is het bedrag waaruit op dit moment wordt geput? 

Staatssecretaris Dekker:

Ik zeg uit mijn hoofd dat er voor po en vo een bedrag van 17 of 18 miljoen beschikbaar is, waarvoor overigens nog heel goede plannen en bestemmingen zijn te vinden. Dat zou ook het geval zijn geweest als het geld in de lumpsum was uitgekeerd. Dat gaan wij niet doen; afspraak is afspraak. Dan hadden de sociale partners daarvoor eerder de handen op elkaar moeten krijgen. Ik heb nu de afspraak gemaakt met het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs dat we dat op een andere manier gaan inzetten, net zo goed als de minister dat heeft gedaan voor het aandeel binnen het mbo. 

De voorzitter:

Tot slot de heer Van Dijk. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is helder. Er is dus ca. 17 miljoen beschikbaar, omdat de sociale partners hun cao niet op tijd hebben afgesloten, waarvan nu 5 miljoen besteed kan gaan worden. 

Staatssecretaris Dekker:

Dan kom ik bij de moties. De motie op stuk nr. 23 gaat over flexibele contracten en payrolling. Ik zie die motie als ondersteuning van beleid. Ook bij het sociaal akkoord werd hierop ingezet, dus ik kan het oordeel aan de Kamer laten. Er moet altijd gezegd worden dat enige flexibiliteit wel gewenst is in het onderwijs, daar waar sprake is van krimp of van behoefte aan vervanging. 

De motie op stuk nr. 25 gaat over de verevening en compensaties daarvoor. Ik wil die motie ontraden. Er liggen uitgebreide onderzoeken die laten zien dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat kinderen die in Nederland zorg nodig hebben, onevenredig over het land zouden zijn verspreid. 

De motie-Straus en Ypma op stuk nr. 26 gaat over de herkenbaarheid en het eigenaarschap van het Lerarenregister. Ik ben het daarmee eens en wil het oordeel daarover aan de Kamer laten. 

De motie op stuk nr. 27 is, geloof ik, al beantwoord door de minister, in ieder geval in haar reactie op de motie van de heer Van Meenen. 

De motie-Straus en Ypma op stuk nr. 28 gaat over de verbetercultuur. De vraag is of die meegenomen kan worden bij de invoering van het gedifferentieerde toezicht. Ik vind dat een goed idee en wil het oordeel aan de Kamer laten. 

Ik kom op de motie-Rog c.s. op stuk nr. 31, die gaat over de eindtoetsresultaten. De indieners willen dat die alleen nog maar ter inzage worden gelegd. Wij hebben daar uitvoerig over gedebatteerd. Ik wil die motie ontraden. Met het gevraagde draait alles in de soep en wordt het ook echt voor de inspectie onuitvoerbaar. Dit is typisch een geval waarin het medicijn erger is dan de kwaal. 

Over de motie op stuk nr. 27 hadden we het net al. Het innovatiefonds. Het oordeel daarover wil ik aan de Kamer laten. 

De motie op stuk nr. 33 betreft het optreden als scholen in het voortgezet onderwijs de toelating van leerlingen niet baseren op schooladvies. Een punt van mevrouw Ypma. Ik ben het volstrekt met haar eens en laat het oordeel over deze motie aan de Kamer. 

De motie op stuk nr. 34 vind ik ingewikkeld. Er wordt gesproken over instemmingsrecht en adviesrecht. Het is mij niet helemaal duidelijk waar dat instemmings- en adviesrecht precies betrekking op heeft. In het tweede deel van het dictum loop ik ertegenaan dat erom gevraagd wordt, het persoonlijke scholingsbudget te koppelen aan het register. Dat ligt ingewikkeld. Het gaat hier om een cao-afspraak. Dat kan ik dus niet afdwingen. Wat ik wel kan doen is bijvoorbeeld de lerarenbeurs koppelen aan inschrijving in het lerarenregister. Of ik kan ervoor zorgen dat je geregistreerd moet zijn om gebruik te kunnen maken van het innovatiefonds, als dat er komt. Daarmee vergroten we de intrinsieke motivatie van leraren om in dat register te staan. Wellicht dat de leden Ypma en Straus de motie na deze toezegging kunnen intrekken? 

De voorzitter:

Een korte vraag. Niet uitgebreid. Geen discussie. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik wil de motie niet intrekken, maar ik wil wel graag zeggen dat het erom gaat dat het register ván en vóór de leraren is, en dat daarom werkgevers alleen maar adviesrecht kunnen hebben en geen instemmingsrecht. Dat is daarmee bedoeld. Daarnaast vragen we de staatssecretaris om in gesprek te gaan met de vakbonden. Hij kan dan verder de interpretatie aan de motie geven die hij zojuist gaf, namelijk met die lerarenbeurs en het innovatiefonds. 

Staatssecretaris Dekker:

Kan mevrouw Ypma toelichten waarop ze dan adviesrecht wil hebben? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Het gaat ons meer om het principe dat als het van en voor de leraren is, de werkgevers niet meer dan adviesrecht kunnen krijgen op welk onderwerp dan ook. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat dat in lijn is met wat echt wordt bedoeld met het register. Daarbij is het vooral de beroepsgroep die onderling over bijvoorbeeld herregistratie-eisen beslissingen moet nemen. Dat gezegd hebbend en met de interpretatie die ik eraan mag geven van mevrouw Ypma, zou ik het oordeel hierover aan de Kamer kunnen laten. 

De motie op stuk nr. 35 van mevrouw Ypma gaat over aanpassing van de Leerplichtwet. Misschien mag ik haar vragen om deze aan te houden. Er zit een aantal elementen in. Allereerst wordt gevraagd om de leerplicht te versoepelen. In mijn ogen gaat het er niet zozeer om dat de formele wet versoepeld moet worden, als wel om de manier waarop die wordt toegepast in de praktijk. Ik dacht dat we het daarover eens waren in het debat, maar ik lees hier nu toch wat anders. Met het tweede punt ben ik het volledig eens. Het derde punt is heel fundamenteel en grijpt ook heel erg in in het reilen en zeilen op scholen. Dat betekent gewoon dat een deel van de bekostiging daar weggaat. Dat ondergraaft de manier waarop een school extra begeleiding en ondersteuning van de leerling, die hij waarschijnlijk ook als hij op school zit nodig heeft, goed kan verzorgen. Ik denk dat ik met de motie in deze vorm niet goed uit de voeten kan en haar moet ontraden. Wellicht dat we er later naar aanleiding van het debat op terug kunnen komen, het debat over passend onderwijs. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ook deze behandeling maakt deel uit van wetsgeschiedenis. Wij willen graag helder maken dat de leerplicht niet in beton gegoten is en niet betekent vijf dagen per week fulltime naar school gaan. Dat is de bedoeling met de definitie van de leerplicht. Over het afrekenen zijn we het eens. Dan het budget. Het is inderdaad de bedoeling dat als een kind twee dagen naar school gaat en drie dagen thuis op een andere manier of bij een instelling onderwijs krijgt, het budget naar rato, dus drie vijfde, daaraan kan worden besteed. Dat is wel een fundamenteel punt dat ik heel graag wil handhaven. Ik vind het niet meer dan logisch. 

De voorzitter:

Goed. U houdt uw motie niet aan. 

Staatssecretaris Dekker:

Dan ga ik deze motie toch ontraden, want het is vrij fundamenteel. Wie houdt er dan toezicht op dat budget? Naar wie gaat dat budget toe? Gaan we dan dat geld overmaken aan ouders en, zo ja, hoe leggen die daar dan vervolgens verantwoording over af? Dat zijn allemaal heel fundamentele vragen. Het gaat mij echt veel te snel om daar nu ja op te zeggen. 

De voorzitter:

Echt heel kort, mevrouw Ypma. We gaan de discussie niet opnieuw voeren. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik krijg graag een brief over de oplossingen die de staatssecretaris ziet om dat te regelen, dat toezicht en de verantwoording. Ik hoor graag hoe hij om zou kunnen gaan met deze motie. 

De voorzitter:

Houdt u uw motie aan of niet? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Nee, ik wil haar handhaven. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik gaf al aan dat ik niet een-twee-drie inzie hoe we dat moeten regelen, dus ik ontraad de motie. Ik zie dan wel of zij het haalt bij stemming. Het lijkt me uiterst onverstandig om het op deze manier te doen. 

De motie op stuk nr. 36 wil ik ontraden om de volgende reden. Het is soms heel erg handig om aan te kondigen dat de inspectie langskomt, al was het maar om ervoor te zorgen dat degenen die de inspectie graag wil spreken, ook aanwezig zijn. Eigenlijk wordt in deze motie gevraagd om dat niet langer te doen. Dat lijkt mij niet verstandig. Verder wordt gevraagd om niet alleen maar naar de resultaten te kijken, maar breder en dus ook klassenobservaties te doen. Dat lijkt mij op zich verder geen probleem, als maar duidelijk is dat ook leerresultaten wel een belangrijk onderdeel uitmaken van het inspectieonderzoek. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ben het met de staatssecretaris eens. Natuurlijk mag een inspectiebezoek wel worden aangekondigd, maar als dat drie maanden van tevoren wordt aangekondigd, is zo'n school drie maanden in rep en roer. Dat is wat de indieners met deze motie hebben bedoeld. Er staat dus niet in de motie dat inspectiebezoeken helemaal niet meer mogen worden aangekondigd, maar er staat in dat ze niet drie maanden van tevoren moeten worden aangekondigd. Ik hoop dat ik daarmee een drempel weghaal bij de staatssecretaris. Het gaat verder in de motie ook duidelijk om in eerste instantie de verbetercultuur en de lesobservaties en in tweede instantie om de gecorrigeerde resultaten. Die resultaten horen er dus inderdaad ook bij. 

Staatssecretaris Dekker:

In de motie wordt echter een soort volgordelijkheid bepaald. Misschien mag ik een voorbeeld geven? Het kan heel zinvol zijn dat de inspectie kijkt naar leerresultaten. Stel dat zij constateert dat die resultaten op bijvoorbeeld rekenen achterblijven. Vervolgens kan de inspectie in haar lesobservaties bekijken waar dat dan precies aan ligt. Ligt het aan degene die het rekenen geeft, ligt het aan het rekenonderwijs of aan het materiaal dat wordt gebruikt? Volgens de motie moeten we dat echter omdraaien. Ik vind dat gewoon ook praktisch niet handig. Dat grijpt heel erg in op de werkprocessen bij de inspectie. 

De voorzitter:

Gaat u verder, staatssecretaris. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik kom op de motie op stuk nr. 42 van de heer Beertema. Daarin wordt gevraagd om kerndoelen nu al op voorhand te veranderen. Dat lijkt mij niet goed. Als we een brede discussie gaan voeren over het curriculum, moeten we niet aan één enkel kerndoel nu al gaan sleutelen. 

De motie op stuk nr. 44, van de heer Van Meenen wil ik ontraden. Het gaat daarbij ook om een cao-kwestie. Je kunt vinden van de jaartaak van docenten wat je wilt, maar ik wijs er maar eens even op dat die jaartaak in het voortgezet onderwijs 1659 uur omvat. Daarbij betreft het maximaal 750 uur lestijd. Dat is dus minder dan 50%. Hoeveel willen we dat dus nu nog verder gaan reduceren? Laat onverlet dat dit ook raakt aan alle dingen die ik al eerder noemde en dat de nieuwe wet over de onderwijstijd al enorm veel ruimte biedt. 

De voorzitter:

Houdt u uw opmerking kort, mijnheer Van Meenen. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat laatste waag ik te bestrijden. Die 750 klokuren leiden in ieder geval tot een gemiddelde van 25 à 28 lesuren. 

De voorzitter:

Gaat u verder, staatssecretaris. 

Staatssecretaris Dekker:

In de motie op stuk nr. 47 van de heer Van Meenen wordt gevraagd om een uitwisselingssysteem voor zelf ontwikkeld lesmateriaal. Die motie is in mijn ogen overbodig. Zoiets bestaat namelijk al. Daarom ontraad ik de motie. Het heet Wikiwijsleermiddelenplein.nl. Dat is een digitaal platform waar leraren het materiaal dat ze hebben ontwikkeld, kunnen uploaden. 

Ik kom bij de motie op stuk nr. 51, van de leden Voordewind en Siderius. Ook over het onderwerp van die motie hebben we uitvoerig gedebatteerd. Ik dacht eerlijk gezegd dat ik het indienen van deze motie had voorkomen met mijn toezegging dat ik dit zou meenemen in de voorgangsrapportage. Niets is echter minder waar. Daarom wil ik deze motie toch echt ontraden om de redenen die ik eerder al heb gegeven. Dit druist echt in tegen het systeem van passend onderwijs. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik vind het jammer dat de staatssecretaris deze conclusie al trekt, want hij zou dat nog een keer nagaan. Ik zal de motie echter aanhouden. Ik wacht de reactie van de staatssecretaris af. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Voordewind stel ik voor, zijn motie (34000-VIII, nr. 51) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Staatssecretaris Dekker:

Dan de motie-Klaver op stuk nr. 52. Ik begrijp denk ik wel wat de heer Klaver bedoelt, maar zoals hij het heeft opgeschreven, zit er een addertje onder het gras. Hij verzoekt de regering namelijk om te onderzoeken op welke wijze scholen in het po en het vo voor de opvang van leerlingen na 1 oktober voor het volledige schooljaar bekostiging kunnen krijgen. Ik erken dat er een probleem is rond die teldatum van 1 oktober en ik ben ook bereid om daarnaar te kijken, maar het is een beetje raar om te zeggen dat een school dan automatisch voor het volledige schooljaar bekostiging krijgt. Stel namelijk dat een kind van een asielzoeker in maart binnenkomt, dan is het misschien logisch dat men voor de restende maanden wordt betaald, maar niet voor het volledige jaar. We kunnen nu twee dingen doen. De heer Klaver zou de motie dusdanig aan kunnen passen dat ik ermee uit de voeten kan en dan kan ik het oordeel aan de Kamer laten, maar hij kan de motie misschien ook intrekken als ik de toezegging doe dat ik dit ga oppakken. Ik laat dat aan hem over. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik was even bang dat er een dekkingsprobleem zou zijn en dan had ik nu graag een dekking willen aandragen. Ik heb nog even tot de stemmingen. Ik zal de motie zo aanpassen dat de staatssecretaris daarmee uit de voeten kan. 

Staatssecretaris Dekker:

Vriendelijk dank. 

Tot slot de motie-Van Klaveren op stuk nr. 53. Ik ontraad die motie, om de doodeenvoudige reden dat ik wel kritisch ben op de publieke omroep en vind dat ze zich meer moeten toeleggen op hun kerntaken, maar de publieke omroep niet zou willen afschaffen. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

De stemmingen over de ingediende moties zullen volgende week dinsdag plaatsvinden. Over de begroting zal later dit jaar worden gestemd. 

Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun antwoorden. 

Naar boven