11 Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2015 ( 34000-VIII ).

De voorzitter:

We zijn bezig met de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Ypma. 

De algemene beraadslaging wordt hervat. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Iedere ochtend als ik mijn kinderen naar school breng, ben ik dolgelukkig. In de eerste plaats natuurlijk met mijn twee prachtige dochters. Vaak ook omdat het me weer gelukt is om op tijd te komen met alle tasjes, boterhammetjes, gymspulletjes en dergelijke, maar zeker ook omdat ik weet dat ik ze kan overlaten aan juffen die weer met hart en ziel voor de klas staan om les te geven aan mijn dochters. Die ze het gevoel geven dat ze zich prettig kunnen voelen, dat ze welkom zijn op school en die mij het gevoel kunnen geven dat ze aan het werk zijn aan het talent van mijn kinderen. Ze bieden ondersteuning waar het nodig is en extra uitdaging of versnelling op gebieden waar mijn kinderen wat meer aan kunnen. Zulke juffen gun je eigenlijk ieder kind. 

Het onderwijs is en blijft de motor van de emancipatie. Het moet kansen bieden aan al onze kinderen om hun dromen waar te maken. Dat gaat niet vanzelf. De Partij van de Arbeid gaat voor het allerbeste onderwijs voor alle kinderen. Wat ons betreft, zijn er twee dingen belangrijk om dat allerbeste onderwijs nog dichterbij te brengen. Ten eerste meer ruimte, vertrouwen en beroepstrots voor de juffen, meesters en leerkrachten die het onderwijs elke dag weer beter vormgeven. Ten tweede extra steun voor de 16.000 kinderen in Nederland die dolgraag naar school zouden willen gaan, maar die thuis zitten en voor wie dat nog onvoldoende mogelijk is. Ik ben mij ervan bewust dat dit niet een-twee-drie geregeld is. Het is een toekomstvisie, maar de toekomst begint vandaag. Daarom zal ik vandaag voorstellen doen voor de begroting van 2015. Dat zijn voorstellen om docenten meer in hun kracht te zetten en voorstellen om alle kinderen mee te laten profiteren van ons onderwijsstelsel. 

Sinds dit jaar worden kinderen niet meer afgerekend op de Cito-toets. Dat is een mooi begin, want het onderwijs is zoveel meer dan alleen taal en rekenen. Het advies van de juf of meester, die veel breder kijken naar alle vakken en alle leerjaren, is weer leidend geworden voor het middelbareschooladvies van onze kinderen. En de Cito-toets is weer de objectieve second opinion, zoals die ooit ook bedoeld was. Dat is een van de mooiste resultaten die ikzelf heb binnengehaald hier in Den Haag. Zo halen we het beste uit ieder kind, zo doen we recht aan de brede ontwikkeling waar scholen aan werken en zo nemen we leerkrachten serieus. Die leerkrachten kunnen, zo oordeelt ook de inspectie, veel beter inschatten wat de potentie van het kind is. Maar de praktijk is natuurlijk weerbarstig en middelbare scholen hebben er een gewoonte van gemaakt om naar Cito-scores te kijken. Mijn eerste vraag aan de staatssecretaris is dan ook: hoe gaat hij middelbare scholen aanpakken die zich niet aan deze wet houden? 

Verbaasd was ik toen ik hoorde dat er scholen zijn die toch nog over toelatingstoetsen nadenken. Geïrriteerd raak ik als ik hoor over scholen in de Zaanstreek die kinderen minder kansen bieden door ze te selecteren op vervangende toetsen. Maar echt boos word ik als ik hoor dat er scholen zijn die kinderen op basis van de Cito-score van groep 6 of 7 selecteren. Door selectie op basis van toetsgegevens uit groep 6 onthouden we een groep kinderen die begonnen is met een achterstand en die heel hard aan het werk is om die zo snel mogelijk in te halen, de mogelijkheid om die laatste twee jaar daar ook nog voor te gebruiken. Dit kan niet en ik zal me blijven inzetten voor deze groep om ons ideaal van gelijke kansen verder te brengen. Ik zal altijd blijven knokken voor deze kinderen en al helemaal omdat juist zij die steun zo hard nodig hebben, maar hierdoor op achterstand dreigen te worden gezet. Ik zal er helder over zijn: deze scholen ontduiken een voor de Partij van de Arbeid heel belangrijk onderdeel van de wet en dat is onacceptabel. Het onderwijs is op aarde om kinderen kansen te bieden en niet om ze af te rekenen op een cijfer, omdat dat lekker gemakkelijk is. Daarom nogmaals de vraag wat de staatssecretaris hieraan gaat doen. 

De doorgeslagen focus op toetsen zit niet alleen leerlingen dwars. Ik sprak een docente. Zij was in tranen. Haar school is drie maanden lang in rep en roer omdat de inspectie langskomt. Het eerste wat ze willen zien, zijn de rode en groene vakjes, de toetsresultaten. Het voelt voor de docente alsof ze voor een rechtbank moet verschijnen en ze wordt doorgezaagd op futiliteiten. Ze is een ambitieuze, gemotiveerde lerares. Ze zei tegen me: het is toch belachelijk dat ik me zo voel als de inspectie langskomt? Ze is een deel van haar beroepstrots kwijtgeraakt door de afrekencultuur en de eenzijdige focus op scorelijstjes, zoals de Cito, die meer zeggen over de leerlingenpopulatie dan over de kwaliteit van het onderwijs. 

Dit krenkt de leerkrachten in hun enthousiasme en breekt hun passie voor het onderwijs. Het lerarenadvies weer centraal stellen bij de overgang naar het voortgezet onderwijs, is wat ons betreft goed voor de kinderen maar ook een eerste stap om leraren meer in hun kracht te zetten en hun beroepstrots weer te verhogen. Ik heb hiertoe nog een aantal aanvullende voorstellen. 

Als we het onderwijs ruimte willen bieden om goed en, nog beter, het allerbeste te zijn, moet het af van het dwingende keurslijf waarin op basis van kale cijfers bepaald wordt wat goed onderwijs is. We hebben heel lang gezegd dat we de docent centraal stellen, maar we moeten het nu ook echt aandurven en doen. Door meer vertrouwen en ruimte te geven, door stap voor stap een cultuur te stimuleren waarin leraren van en met elkaar leren om elke dag gezamenlijk het onderwijs te verbeteren en te innoveren van onderaf. Een cultuur waarin het normaal is om je klaslokaal open te zetten, niet om afgerekend te worden maar om collega's te vragen om mee te kijken naar de manier waarop je lesgeeft om zo beter te worden, om samen lessen voor te bereiden, materiaal uit te wisselen, elkaar aan te spreken en alles te benoemen. Elkaar de kans geven om fouten te maken om daarvan te leren, maar ook elkaar een pluim geven als dat kan. 

De voorzitter:

Dat was een punt. Er zijn twee interrupties voor u, in ieder geval een van de heer Van Dijk, die al enige tijd in de buurt van de interruptiemicrofoon staat. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zo is het, voorzitter, daar verblijf ik maar wat graag. 

Vanochtend stond er een mooi bericht op internet: Onderwijsinspectie moet af van focus op toetsresultaten. Mevrouw Ypma licht dat nu ook toe. Dat is verheugend, maar de grote vraag is of we ook echt stappen gaan zetten. Het zijn mooie woorden, maar gaan we ook echt stappen zetten? Ik denk dat het funest is als de inspectie de volgende stap gaat zetten in dit toetscircus richting het zogenaamde gedifferentieerde toezicht, waarbij scholen voldoende, goed of excellent zijn. Mevrouw Ypma geeft in het genoemde artikel aan dat scholen en leraren gek worden van al die mappen met administratie die ze moeten laten zien. Dat ben ik helemaal met u eens. Denkt u niet ook dat dit gedifferentieerde toezicht die administratieve rompslomp alleen maar doet toenemen? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Als dat het geval zou zijn, moeten we dat niet doen. Volgens mij zijn wij daar samen bij. De administratieve rompslomp voor scholen moet niet toenemen. In dat geval staan wij dus zij aan zij om te zeggen: dit is niet wat we willen; we willen de administratie juist terugbrengen. 

De voorzitter:

Ik vraag de heer Van Dijk om via de voorzitter te spreken. Als u "u" zegt, bedoelt u niet mij maar degene op het spreekgestoelte. Ik vraag u ook om vragen kort te formuleren. Dat kan beter. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Kijk aan, dat staat als een huis. Iedereen die het antwoord van mevrouw Ypma terugleest en het met mij eens is, kan daar heel positief van worden. Eigenlijk zei mevrouw Ypma immers: dat moeten we niet doen, die administratieve rompslomp. Maar we moeten wel iets preciezer zijn. Ik denk dat het gedifferentieerde toezicht meer administratieve rompslomp oplevert. Zullen we vandaag een grote stap vooruit zetten en de scholen bevrijden van dat onzalige idee van het gedifferentieerde toezicht? Dan zou mevrouw Ypma mij heel blij maken. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Volgens mij wordt dat op dit moment uitgewerkt. Nogmaals, ik wil geen toename van de administratieve rompslomp. Ik wil eerst de uitwerking van het kabinet afwachten. Die zullen we samen beoordelen op administratieve rompslomp. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik ga nog heel even terug naar de centrale eindtoets waarover mevrouw Ypma sprak. Ik ben het helemaal met u eens, mevrouw Ypma, dat het advies van de leerkracht heel belangrijk is. Ik ben het ook met u eens — ik vraag u om daar iets nader op in te gaan — dat die centrale eindtoets voor sommige leerlingen wel als tweede objectieve gegeven heel belangrijk kan zijn. Er kunnen immers leerlingen zijn die gewoon niet goed uit de verf komen in het onderwijs en die misschien meer hun mars hebben dan leraren tot dusver hebben gezien. Het kan ook heel nuttig zijn, bijvoorbeeld voor leerlingen die in hun basisschoolperiode wisselen, dat er via het leerlingvolgsysteem informatie beschikbaar is van acht jaar basisonderwijs. Dat kan een bijdrage leveren aan dat advies van de basisschool. Wat vindt mevrouw Ypma daarvan? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Natuurlijk gebruiken de leraren van groep acht van de basisschool al die informatie om hun advies te kunnen onderbouwen. Ik wil er echter heel duidelijk over zijn dat de middelbare school maar op één ding mag selecteren: het schooladvies dat de kinderen hebben gekregen van de juf of de meester van groep acht. Op niets anders dan dat mag worden geselecteerd. 

Mevrouw Straus (VVD):

Daarover ben ik het met mevrouw Ypma eens. Het leek er echter op dat ze suggereerde dat enkel het advies van de school belangrijk is en dat de centrale eindtoets geen belangrijk gegeven meer is. We hebben volgens mij net afgesproken dat het schooladvies heroverwogen moet worden als kinderen hoger scoren op de centrale eindtoets dan dat ze scoren op het schooladvies. Dat is juist omdat kinderen van wie je het misschien niet verwacht — leraren zijn ook maar mensen — dan toch beter presteren dan je had verwacht. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik pak er even mijn tekst bij. Ik heb letterlijk gezegd: de Cito-toets is zo weer de objectieve second opinion zoals hij bedoeld is. Mevrouw Straus en ik zijn het dus helemaal met elkaar eens. Voor 10% van de kinderen geldt dat het advies van de leerkracht lager is dan wat er uit de Cito-toets komt. Juist om dat te ontdekken, omdat lesgeven ook gewoon een vak is waarin je fouten kunt maken, en juist omdat onderwijs op aarde is om kinderen kansen te bieden, hebben we die second opinion nodig. We hebben die nu weer teruggebracht tot die rol van alleen maar een second opinion voor het schooladvies. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik reageer nog even op de berichten van vandaag. Ik zie verschillende uitspraken, zowel van mevrouw Straus als van mevrouw Ypma: "Een school is meer dan een verzameling toetsresultaten" en "De focus op de resultaten van leerlingen heeft bovendien het bijeffect dat scholen moeilijk lerende kinderen weigeren". Ik wil het even in de goede volgorde zien. Betekent dit dat een eindtoets nu door voortschrijdend inzicht minder waarde gaat krijgen voor de Partij van de Arbeid dan hij kreeg toen de verplichte eindtoets in de Kamer werd aangenomen? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Toevallig kan ik me dat debat nog ontzettend goed herinneren, want toen hield ik mijn maidenspeech. Ook toen heb ik heel helder aangegeven dat het onderwijs op aarde is om kinderen kansen te bieden. Daartoe moeten we het ook weer terugbrengen. De docent kan veel beter inschatten wat goed is voor een kind, omdat hij niet alleen kijkt naar de foto, de momentopname van de Cito-toets, maar ook naar de hele film van acht jaar lang onderwijs. Hij kijkt daarbij niet alleen naar taal en rekenen maar ook naar het onderwijs in veel bredere zin. De docent kan het dus veel beter bepalen. Dat heb ik toen al gezegd en dat herhaal ik nu. Het punt dat ik zojuist maakte, is dat scholen in het voortgezet onderwijs daar ook aan gehouden moeten zijn. Ze mogen alleen maar selecteren op basis van het schooladvies. Dat heb ik zojuist nogmaals uitgelegd. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Zegt mevrouw Ypma ook in de context van het passend onderwijs van nu, misschien met terugwerkende kracht: de eindtoets kan een richtlijn zijn, maar het belangrijkste is het advies van de leraar? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Altijd is het advies van de leraar het belangrijkste. Dat klopt. 

De heer Beertema (PVV):

Indertijd is voor het systeem van de Cito-toets gekozen juist omdat bleek dat de juf en de meester in groep acht nogal eens, in 11% van de gevallen zelfs, overadviseerde. Dat leidde tot enorme problemen in het voortgezet onderwijs. Mevrouw Ypma en de woordvoerders van alle andere partijen die nu weer naar dat advies van de juf en de meester terug willen, nemen een enorme verantwoording op zich: ouders zullen heel snel en op een heel assertieve wijze de school, de meester en de juf onder druk zetten om zo hoog mogelijk te adviseren. Dat gaat gebeuren. Daarvoor neemt mevrouw Ypma de verantwoording, evenals al die andere woordvoerders hier, die met haar de facto de Cito-toets hebben afgeschaft als matchingsinstrument. Zij legt die verantwoordelijkheid nu op de schouders van die juffen en die meesters en neemt daarvoor de verantwoording, ook als over vijf jaar blijkt dat het helemaal niet te doen is omdat die bijna omkomen in de druk van de ouders enzovoort. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik heb geen vraag gehoord en ik ben het totaal niet eens met de heer Beertema. 

De heer Beertema (PVV):

Er zat wel degelijk een vraag in. Die was of u bereid bent die verantwoording op uw schouders te nemen. Zo moeilijk is dat niet. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Kijk, wat we willen, is dat kinderen kansen krijgen, dat kinderen breed worden beoordeeld. De heer Beertema beargumenteert dat kinderen keihard geselecteerd moeten worden op basis van taal en rekenen. Dat is namelijk het enige wat getoetst wordt met die Cito-toets. Dat is toch veel te smal? Het is een momentopname in groep 8. Onderwijs is zoveel meer dan alleen taal en rekenen. De heer Beertema reduceert het onderwijs tot alleen dat punt. De Partij van de Arbeid en ook al die andere partijen die hiermee in hebben gestemd, willen graag dat kinderen de mogelijkheid krijgen om het voortgezet onderwijs te gaan volgen dat het beste bij hen past. Zelfs de onderwijsinspectie heeft onlangs geconcludeerd dat de leraar beter kan inschatten wat het goede vervolgonderwijs is, dan de Cito-toets. Volgens mij liggen alle feiten op tafel. Natuurlijk moeten leerkrachten professioneel zijn en het gesprek aankunnen met ouders die daarover willen spreken. Dat vraagt iets van leerkrachten. Het is best een ingewikkeld beroep. Ik wil leerkrachten echter niet onderschatten en ik denk dat zij dat kunnen. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik ben heel blij dat de PvdA nu aangeeft dat de Cito-toets bedoeld is om de voortgang van de leerling te meten en niet om een school te beoordelen. Dat is winst. Gaat de PvdA er ook voor zorgen dat deze toets niet ook nog openbaar wordt gemaakt en je een ranking of the schools krijgt? Anders nemen we de druk van de inspectie weg, maar kan er maatschappelijke druk komen door het vergelijken van scholen, omdat er met dit oneigenlijke gebruik van de toets kan worden doorgegaan. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat is een interessante vraag, waar ik nog geen antwoord op heb. Ik vraag me namelijk af of een verbod op het openbaar maken überhaupt mogelijk is. Via de WOB kun je altijd onderwerpen openbaar maken. Ik vind ook dat ouders als een volwaardige partner moeten worden gezien. Zij moeten inzicht kunnen krijgen in hoe het op een school gaat en wat de resultaten van een school zijn. Ze moeten niet alleen informatie krijgen over de Cito-toets, maar ze moeten ook die brede informatie krijgen, zoals die in Vensters PO staat. Ik vind dat ouders breed moeten kunnen bekijken hoe een school het doet. Hoe gaan ze op deze school met sociale veiligheid om? Waar geven ze extra aandacht aan? Daar moeten ouders op kunnen selecteren. Ik ben benieuwd of het mogelijk is om de Cito-gegevens te verbieden. Dat zou ik graag horen van de staatssecretaris. Volgens mij kan dat echter niet. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Op dit moment kan het niet. Daar is een wijziging voor nodig. Er zit iets dubbels in het verhaal van mevrouw Ypma. Zij wil geen teaching to the test en ze wil niet dat de inspectie hierop controleert. De inspectie kijkt echter naar veel meer dan de Cito-score. Waarom is zij er dan wel voor dat toekomstige ouders die vergelijking kunnen maken? Daar zit iets dubbels in. Wil mevrouw Ypma dat de wet wordt aangepast, zodat het straks mogelijk is voor de staatssecretaris om die toetsscores niet meer openbaar te hoeven maken? Ik zou het heel raar vinden als je die twee zaken niet aan elkaar koppelt en de inspectie niet meer zou mogen controleren op Cito-scores, maar de rest van de samenleving wel. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Wij hebben ook moeite met de ranking. Ik hoor daarom graag de reactie van de staatssecretaris op dit onderwerp. Ik zal hier nog op terugkomen in de tweede termijn. 

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan de heer Rog. Daarna ronden we dit onderwerp af en kunt u, mevrouw Ypma, uw betoog vervolgen. 

De heer Rog (CDA):

Wat zou mevrouw Ypma ervan vinden als we die Cito-scores en die eindtoetsscores niet aan de inspectie in bezit, maar slechts ter inzage geven, zodat zij daarmee naar bewind van zaken kan handelen? Daarmee maken we de scores ook niet WOB-baar. Wat vindt mevrouw Ypma van deze gedachte? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat vind ik een interessante gedachte, dus daar hoor ik ook graag de reactie van de staatssecretaris op. 

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Het beroep van leraar is een vak, een professie. Een vak waar de lat hoog ligt, maar waar je ook de ruimte moet krijgen om steeds verder te verbeteren, zodat iedere leraar kan blijven inspireren en stimuleren en het beste in kinderen naar boven kan halen. De politiek moet niet te veel in het domein van de leraar treden, om met Dijsselbloem te spreken, maar we moeten die leraar wel zo veel mogelijk in staat stellen de kansen van alle leerlingen te vergroten. Dat doen we niet door van bovenaf te zeggen dat in heel Nederland de Cito-score met anderhalf procentpunt moet toenemen. Dat doodt de creativiteit en ontneemt verantwoordelijkheid. In een groot deel van het onderwijs heerst nog wantrouwen, tussen bestuur en leerkrachten en tussen leerkrachten onderling. Sturen op cijfers is daar wat mij betreft debet aan. Er zijn echter initiatieven vanuit het onderwijsveld zelf, die wij als Partij van de Arbeid omarmen, zoals LeerKracht en Samen leren. Dat zijn initiatieven waardoor de cultuur van samen werken aan de kwaliteit van het onderwijs zich verder uitbreidt. Wij kunnen vanuit Den Haag bijdragen aan deze cultuur door meer aandacht te hebben voor samen het onderwijs verbeteren. Zo krijgen we een sterke beroepsgroep, die aan zichzelf hoge eisen kan stellen, om vervolgens de ruimte te krijgen om zelf een grote stap vooruit te zetten. 

Ik zal dat concreet maken. Ik zou graag zien dat in 2017 100% van de scholen aan peerreview doet. Doordat leraren bij elkaar binnenstappen en elkaar feedback geven en docenten van elkaar leren in plaats van van ingevlogen professionals, krijgen we professionele leergemeenschappen met verschillende leerkrachten. Dat kan een inspectie misschien moeilijk meten, maar ze kan echt wel toezien of dit gebeurt. Dit brengt ons een veel hogere kwaliteitsborging van het onderwijs, gericht op verbetering en met draagvlak onder leraren. Zo zetten we het hele onderwijssysteem in om te leren en de kwaliteit in de gaten te houden. Zo zetten we docenten in hun kracht en spreken ze elkaar aan op de kwaliteit. Zo creëren we eigenaarschap voor docenten zelf en zo creëren we ruimte en spreken we leerkrachten aan op hun motivatie. Wij zouden graag zien dat de staatssecretaris peerreview zo veel mogelijk gaat stimuleren. De ambitie kan ons niet hoog genoeg zijn. Mijn vraag is wat de ambitie is van de staatssecretaris. 

Scholen kunnen ook elkaar bezoeken en ervaringen uitwisselen. Het liefst zien wij dat zwakkere scholen gekoppeld worden aan sterkere scholen, om van elkaar te leren en beter te worden. 

De heer Van Meenen (D66):

Ja, peerreview, schoolbezoek, dat vind ik allemaal uitstekende LeerKracht-achtige initiatieven. Ik vind het heel goed als docenten met elkaar in gesprek gaan om het onderwijs beter te maken. Ik denk dat elke docent dat wil. De PvdA wil dat ook. Is mevrouw Ypma het met mij eens dat wij op dit moment vanuit Den Haag vooral heel veel andere dingen vragen van de scholen? Is zij het met mij eens dat docenten ook echt tijd nodig hebben om dat goed te kunnen doen? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik begrijp de vraag niet helemaal. Zegt collega Van Meenen dat wij vanuit Den Haag te veel vragen? 

De heer Van Meenen (D66):

Even ter verduidelijking, wij vragen aan docenten dat ze een minimaal aantal uur lesgeven. Wij vragen heel veel verantwoording en geven heel veel administratieve lasten. Is mevrouw Ypma ook bereid te kijken naar de mogelijkheid om docenten ook die tijd te geven om te werken aan de buitengewoon belangrijke dingen die zij noemt? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

We zijn altijd bereid om daarnaar te kijken. Wij zijn overigens ook altijd tegen de rigide 1.040 urennorm geweest. Die heeft D66, met onder meer onze steun, kunnen afschaffen. Dus het antwoord is volmondig ja. 

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, u mag interrumperen als het één zin is, één korte vraag. 

De heer Van Meenen (D66):

Bent u bereid daar verder in te gaan, met dit goede doel voor ogen? We hebben namelijk nog steeds een urennorm. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ja, dat heb ik zojuist al aangegeven. 

De heer Bisschop (SGP):

Hier zit onvermijdelijk een budgettaire consequentie aan. Heeft mevrouw Ypma dat overwogen? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat zou de heer Bisschop moeten onderbouwen, want volgens mij is dat niet waar. 

De heer Bisschop (SGP):

Laten we zeggen dat een collega bij peerreview eens in de twee weken twee lessen bezoekt, dus één les per week. Waar moet hij, gezien zijn volle weektaak met volle lessen, die tijd vandaan halen? Dan moet hij dus minder lesgeven. Dat betekent dat die lessen door anderen gegeven moeten worden. Dat heeft onvermijdelijk budgettaire consequenties. Peerreview is niet iets wat je budgettair neutraal kunt regelen; als je het tenminste serieus neemt. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat is een beetje ouderwets, als ik eerlijk mag zijn. Vroeger was het misschien zo dat je je eigen les voorbereidde, dat je je klaslokaal dichtdeed en dat je in je eigen koninkrijkje je les gaf. Ik wil juist stimuleren dat docenten samen, als team, elkaars lessen gaan bezoeken en bekijken. Niet om elkaar daar op af te rekenen, maar om elkaar te helpen de lessen beter te maken. Toen ik zelf lesgaf deden we dit — met alle jonge docenten die op die school lesgaven — op deze manier. Daar kregen we geen extra uren voor, maar we deden het omdat we ons vak beter wilden maken. 

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Zo worden docenten en besturen zelf verantwoordelijk voor de verbetercultuur. Dat vraagt om een andere houding en rol van de onderwijsinspectie. Is de staatssecretaris het met mij eens dat de verbetercultuur op een school centraal moet staan, en dat de inspectie haar bezoek niet drie maanden van tevoren moet aankondigen? Is de staatssecretaris het met mij eens dat de inspectie zich niet zou moeten beperken tot het doornemen van mappen met resultaten? De inspectie moet met iets anders beginnen: met het observeren van lessen en het voeren van gesprekken met leraren over de verbetercultuur in hun school. Dat zou de inspectie centraal moeten stellen tijdens het bezoek. De inspectie zou van een data-driven rol naar een veel positievere rol als critical friend moeten gaan, waarbij ze haar ervaring gebruikt. Zij moet niet optreden als protocollenfetisjist met afvinklijstjes, maar zij zou in een peerreviewteam, gekoppeld aan collega's, samen moeten kijken naar het proces van verbetering. 

De voorzitter:

Er is een vraag van de heer Beertema. Ik verzoek u allen om interrupties niet te snel achter elkaar te laten volgen, anders zijn we heel lang bezig met de eerste termijn. U hebt enorm veel vrijheden gekregen bij het aantal interrupties, heb ik van de Voorzitter doorgekregen. Als dit zo doorgaat, moet ik u beperken. Dan moet ik u zeggen dat u nog een of twee interrupties hebt voor de eerste termijn. Dat wilt u ook niet. Dus stel uw vragen kort en laat sprekers aan hun spreektijd toekomen. 

De heer Beertema (PVV):

Ik kom u tegemoet en stel de vraag die ik in gedachte had over de aperte onzin die ik net hoorde, niet. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Via het lerarenregister, door daar zelf hun verantwoordelijkheid voor te nemen, kunnen docenten weer een sterke beroepsgroep worden. Maar dan moeten de rechten en plichten wel in balans zijn. Kan het recht op een individueel scholingsbudget gekoppeld worden aan de registratie in het register, vraag ik aan de minister en de staatssecretaris. Want na- en bijscholing zijn belangrijk. Onderdeel daarvan is extra aandacht voor het omgaan met verschillen in de klas, zodat ieder kind de kansen in het onderwijs krijgt die het verdient, en zodat het maximale uit ieder kind gehaald kan worden. Wij ondersteunen de minister in haar acties om tot een stevige toelating aan de lerarenopleiding te komen, om de beste leraren voor de klas te krijgen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Is mevrouw Ypma al ingegaan op het punt dat de inspectie niet meer moet focussen op de resultaten van leerlingen, waardoor scholen leerlingen gaan weigeren? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Daar kom ik nog op. 

De heer Rog (CDA):

Weten wij waar de PvdA staat ten aanzien van het lerarenregister wat betreft de onbevoegde leraren? Alle lerarenorganisaties zouden het verafschuwen als politiek Den Haag zou verplichten dat onbevoegde leraren ook in dat lerarenregister komen. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Wij vinden dat er alleen bevoegde leraren voor de klas zouden moeten staan. Daar moet het lerarenregister aan bijdragen. Natuurlijk staan er ook mensen voor de klas die heel veel ervaring hebben en die graag hun bevoegdheid willen halen. Misschien moet je die ook al kunnen registreren, maar daar moet je wel voorwaarden aan verbinden. Ik zou niet vanuit Den Haag willen gaan opleggen wie er precies wel en niet in het lerarenregister mogen staan. Ik zou dat graag aan de beroepsgroep zelf overlaten. Dan geef je echt vertrouwen aan die sterke beroepsgroep. 

De heer Rog (CDA):

Dan stelt de PvdA dus, net als het CDA, dat de Onderwijscoöperatie, of wie in de toekomst ook de hoeder van dat lerarenregister is, niet door Den Haag verplicht zal worden om ook onbevoegde leraren te registreren. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik wil hen nergens toe verplichten. Dat lerarenregister zou echt van en voor leerkrachten moeten zijn. Daarin kunnen ze standaarden en eisen formuleren waaraan leraren moeten voldoen, bijvoorbeeld inzake de bekwaamheid. Ik wil dat eigenaarschap echt bij de leraren zelf neerleggen, voor zowel het onderwijskundig beleid als het curriculum, en ook voor allerlei andere zaken. Ik denk ook dat werkgevers geen vetorecht zouden moeten krijgen; wel adviesrecht, maar geen vetorecht. 

Leraren moeten aan hun lesmethoden en werkwijzen kunnen blijven werken. Innovatieve methoden kunnen in het onderwijs veel opleveren. Dat willen wij graag sterker stimuleren via een innovatiefonds van en voor docenten. We stellen concreet voor om in lijn met Samen leren een innovatiefonds in te stellen gericht op voorstellen van leraren zelf. Leraren hebben namelijk heel veel ideeën over hoe het onderwijs beter kan. We willen het unieke voorstel doen om direct geld bij leraren terecht te laten komen, waarmee ze zelf onderwijsinnovaties kunnen ontwikkelen, in de praktijk kunnen toepassen en die vervolgens vrij beschikbaar kunnen stellen voor collega's van andere scholen. Zo staat de docent aan het stuur bij onderwijsvernieuwingen. Zo zorgen we ervoor dat we niet vanuit Den Haag of vanuit het bestuur vertellen hoe het onderwijs beter moet, maar kunnen docenten zelf bepalen welke vernieuwende ideeën ze graag willen toepassen. 

In de begroting van 2015 maken we een eerste grote stap naar verbetering van de onderwijskwaliteit door voor het eerst sinds jaren weer fors te investeren. Nu is het van belang dat mensen in het komende jaar gaan merken wat deze investeringen opleveren. De nullijn is eindelijk van tafel, zoals ook de AOb ten positieve constateerde in zijn reactie op de onderwijsbegroting. Maar dat is niet genoeg. Zo zijn er nog genoeg zorgen met betrekking tot de werkgelegenheid in het onderwijs. Veel jonge leraren zitten thuis — volgens het UWV zo'n 18.000 — terwijl we juist het talent voor de klas willen hebben. Dat kan niet en dat mag niet. We hebben namelijk een groot deel van het budget van het NOA gericht op de werkgelegenheid van jonge docenten. Ons bereiken signalen dat er toch nog vaak met tijdelijke arbeidsconstructies wordt gewerkt, terwijl we juist meer vastigheid willen bieden aan jonge talentvolle docenten. Wat komt er komend jaar terecht van de 3.000 extra banen in het onderwijs? Wat merken docenten voor de klas en werkloze docenten hiervan? Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel extra banen er precies zijn gecreëerd? 

Daarnaast voelen scholen zich nog steeds afgerekend als ze kinderen met een beperking kansen bieden. Deze kinderen halen de gemiddelde score naar beneden en in de rendementsberekeningen wordt hier onvoldoende rekening mee gehouden. Zouden we die rendementsberekeningen in de onderbouw van het vo niet moeten aanpassen? Kan de staatssecretaris zich daarin vinden? Zo geven we kinderen die een dubbel advies hebben gekregen — iets wat wij graag in stand willen houden — bijvoorbeeld een vmbo-t/havoadvies, de kans om ook te proberen naar het havo toe te gaan. De school moet er dan niet op worden afgerekend als na een tijdje blijkt dat het kind weer moet afstromen. 

Nogmaals, het onderwijs is op aarde om kinderen kansen te bieden. Wij zouden dan ook graag zien dat het primair en voortgezet onderwijs en het mbo via de inspectie worden beloond als zij kinderen met problemen een kans bieden in plaats van het risico te lopen daarop afgerekend te worden. De focus op de resultaten van leerlingen heeft als bijeffect dat scholen moeilijk lerende kinderen weigeren. Wij willen daarom dat scholen een bonus krijgen als zij deze kinderen aannemen, niet in geld, maar in het inspectiekader. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister en de staatssecretaris. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is inderdaad waar ik naar vroeg. Nu hoor ik dat deze bonus niet in geld is, maar in fiches of iets wat we nog wel zullen horen. Toen ik dit vanochtend las, dacht ik: we moeten scholen gaan belonen als zij moeilijk lerende leerlingen aannemen, om te voorkomen dat deze leerlingen worden geweigerd door die focus op resultaten. 

De voorzitter:

En uw vraag is? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vind dit een goede analyse, maar een heel ingewikkelde oplossing. Waarom is het aannemen van leerlingen niet gewoon? We moeten af van die focus op resultaten. Maakt u het niet nodeloos ingewikkeld? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Volgens mij zijn wij het met elkaar eens. Het moet gewoon zijn om leerlingen aan te nemen, zoals de heer Van Dijk dat formuleert. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dan is het toch raar om scholen die dat soort leerlingen aannemen, te gaan belonen, zoals mevrouw Ypma wil, in welke vorm dan ook? Het moet gewoon zijn dat een school leerlingen aanneemt, zonder te kijken naar religieuze overwegingen of naar beperkingen. Mevrouw Ypma zegt dat er toch leerlingen worden geweigerd vanwege de focus op toetsresultaten. Dan moeten we toch af van die focus op toetsresultaten? De analyse is dat we daar iets aan moeten doen. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Daarover zijn we het eens. We moeten inderdaad af van die focus op toetsresultaten. Maar ik wil nog iets meer. Ik pleit voor maatwerk voor een groep kinderen die bijzondere problemen heeft, zoals een chronische ziekte, autisme, angststoornissen, dyslexie gecombineerd met hoogbegaafdheid, en die daarom thuis zit. Deze kinderen kunnen wel leren, maar door omstandigheden en gebrek aan maatwerk komen zij niet meer aan onderwijs toe. In Nederland zijn dat er 16.000. 

Tot 1 januari 2015 ziet de AWBZ het onderwijs als een voorliggende voorziening, waardoor ouders gedwongen worden om een ontheffing voor de leerplicht aan te vragen om in aanmerking te komen voor extra begeleiding. Vanaf 1 januari 2015 is dit gelukkig uit de wet. Passend onderwijs is een grote stap voorwaarts, maar het maakt niet aan alle problemen een einde. Volgens de staatssecretaris maakt de wetgeving het bieden van maatwerk al mogelijk. Ik zie in de praktijk echter een ander beeld. In het beste geval wordt in de uitvoering nog onvoldoende gebruikgemaakt van de mogelijkheden die de wet nu al biedt. Leerlingen met stoornissen als adhd of autisme moet je niet óf verplichten om vijf dagen op school te zitten óf volledig ontheffen van de leerplicht. Daar moet iets tussen zitten. Ik strijd al maanden voor deze thuiszitters, die best naar school zouden kunnen als er maatwerk mogelijk was. Door elke dag naar school te gaan zouden zij te veel prikkels krijgen, maar zij moeten wel toekomen aan hun eigen ontwikkeling en onderwijs genieten. 

Ik vraag daarom om de definitie van de leerplicht te versoepelen. Deze moet niet worden gehouden op vijf dagen per week, maar men zou ook een gedeelte daarvan les kunnen krijgen. De onderwijsinspectie zou scholen niet langer moeten afrekenen op schoolverzuimcijfers van kinderen die bijvoorbeeld maar twee dagen per week naar school gaan. Nu krijgen zij meteen een minnetje in de beoordeling, als zij een hoog verzuim hebben, terwijl zij juist een plusje zouden moeten krijgen omdat zij kinderen die misschien al maanden of jaren thuis zitten, kansen bieden. Kan de staatssecretaris dat toezeggen? 

Ook wil ik graag dat de staatssecretaris haast maakt met voorstellen om ervoor te zorgen dat thuiszitters zo snel mogelijk weer naar school kunnen gaan of onderwijs kunnen krijgen, doordat ouders niet langer met hun kind hoeven te leuren. Dan moeten we de samenwerkingsverbanden wel de instrumenten geven om passend onderwijs te leveren en dat betekent maatwerk. Van de zogenaamde miep-psy-contracten naar miep uniek-maatwerk. 

Er is vorig jaar door onze fractie veel aandacht besteed aan laaggeletterdheid. Er is ook extra geld naartoe gegaan. Een oude doelstelling is dat het aantal laaggeletterden tussen 2007 en 2015 teruggebracht zou moeten worden van 10% naar 4%, maar helaas zitten we nog steeds op 10%. 1,3 miljoen mensen in Nederland zijn laaggeletterd. Dit aantal stijgt nog steeds, voornamelijk bij ouderen en allochtonen. De periode van agenderen is nu wel voorbij. We moeten nu echt doorzetten met feitelijk bewezen en effectieve taalscholing. Wat is de ambitie van dit kabinet en wat is er met onze motie van vorig jaar gedaan? 

Ik rond af. Vanochtend heb ik alleen mijn oudste dochter naar school gebracht, want mijn jongste kroop vannacht als een heel warm pakketje tegen mij aan. Ze is hartstikke ziek en lag te hoesten. Water, hoestdrank, snoepjes, niets hielp. Vandaag is ze een dagje thuis bij papa, want mama had iets belangrijks op haar werk. Een dagje ziek zijn is niet zo erg en twee dagen ziek zijn is ook niet zo erg, maar er zijn nog steeds 16.000 kinderen in Nederland die dag in, dag uit thuiszitten. Kinderen zoals Jelle, een ontzettend lieve, hoogbegaafde, slimme jongen die echter wel te veel prikkels krijgt op school om vijf dagen per week naar school te gaan. Het zou mij een lief ding waard zijn als wij daar vandaag stappen in zetten en dat we ook kinderen als Jelle weer de kans geven om naar school te gaan. Want alleen maar boodschappen doen met je moeder of zelfs de hele dag gamen, komt een jongen van 15 jaar op een gegeven moment gewoon zijn neus uit. Hij wil ook gewoon naar school gaan met andere kinderen, werken aan zichzelf en aan zijn toekomst en niet zijn talent laten liggen. Dát wenst de Partij van de Arbeid voor alle kinderen. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik wens de dochter van mevrouw Ypma beterschap. 

De voorzitter:

Wij allemaal, denk ik. 

De heer Van Meenen (D66):

Zeker. Ik heb nog wel een vraag aan mevrouw Ypma over dat innovatiefonds. Dat komt uit Samen leren, dat is helder. Over welk bedrag hebben we het dan? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

We hebben het over een bedrag van 5 miljoen, waarmee je behoorlijk wat leraren in dat eerste jaar de mogelijkheid kan geven om hun ideeën daadwerkelijk in de praktijk te brengen. 

De heer Van Meenen (D66):

Helder. Nou hebben we geen gratis geld in het onderwijs. Het lijkt mij op zichzelf een goed idee maar waar komt het geld vandaan? Hebt u ook een dekking? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ja. Wij zullen netjes een motie indienen waarin we precies onze dekking aangeven. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb even meegeschreven tijdens het betoog van mevrouw Ypma. Zij heeft een aantal toezeggingen gedaan, wat vaak het geval is bij coalitiepartijen. Ze zeggen dan vaak: ik wacht even het antwoord van de regering af. Dat heeft mevrouw Ypma gezegd op het punt van de Cito-toetsen en de uitslagen die niet meer openbaar moeten worden gemaakt, wat overigens een hartstikke goed plan is, aangezien we daar inderdaad van af willen. Zij heeft het ook gezegd op het punt van het gedifferentieerd toezicht. Zij heeft een heel goede vraag gesteld over tijdelijke krachten, waar we inderdaad ook van af moeten. Van het prestatieloon waren we al af dankzij de VVD, dus dat is ook winst. We gaan dus echt opschieten vandaag; we gaan goede punten binnenhalen. Dan heb ik nog een puntje, dat extra onderwijsgeld. We willen zo graag dat dit in de klas terechtkomt. Is mevrouw Ypma het met mij eens dat we aan de scholen moeten vragen welk deel van het geld daadwerkelijk naar leraren gaat? Zullen we daar een mooi voorstel over maken, zodat we dat ook nog binnenhalen, mevrouw Ypma? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat is grappig, want de heer Van Dijk heeft tot nu toe al zo'n tien keer dat voorstel naar voren gebracht. Iedere keer hebben we er ook genuanceerde antwoorden van het kabinet op gekregen en ik weet zeker dat we die vandaag ook weer krijgen. Ik voel er meer voor om de jaarrekeningen openbaar te maken. Ik voel er ook voor om de medezeggenschapsraad meer mogelijkheden te geven. Binnenkort hebben we de wet versterken besturen hier aan de orde, waarbij ook dit onderwerp besproken zal worden. We hebben dit inmiddels geregeld in het hoger onderwijs. De heer Van Dijk weet dat de PvdA het ook interessant vindt om dit in het gehele onderwijs te regelen. Dat zullen we bespreken tijdens het debat over de wet versterken besturen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is interessant. Even terug: ik heb niet tien keer voorgesteld om het geld voor leraren te gaan bekijken, want zo gek ben ik niet. Ik hoor namelijk ook de antwoorden van de regering. Die is over mijn andere voorstellen nooit zo enthousiast. Dus ik dacht: laat ik het makkelijker maken. Wij kijken alleen naar het geld voor leraren en ik hoop op uw steun. Toen zei mevrouw Ypma: wij willen wel kijken of leraren en onderwijspersoneel meer inspraak kunnen krijgen in de besteding van het budget. Dat is een hartstikke goed punt. Dat wordt nu inderdaad in het hoger onderwijs geregeld. Begrijp ik dat mevrouw Ypma zegt dat wij in het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs een volwaardig instemmingsrecht op de begroting net zo goed moeten regelen? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Wij zouden graag zien dat wij dit zorgvuldig in alle lagen van het onderwijs regelen. Dus niet snelle slagen, gauw thuis, maar het op een zorgvuldige manier goed regelen. Wij willen daarover heel graag met de heer Van Dijk verder spreken in het AO Wet versterken besturen. 

De voorzitter:

Hartelijk dank voor uw bijdrage, mevrouw Ypma. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. Een school is een plek waar jongeren leren, waar ze samen horen te komen om kennis op te doen en zich te ontwikkelen. Een school is een plek die mensen verbindt. Over die verbinding wil ik het hier hebben. 

Eerst wil ik echter in dit huis opmerken dat die verbinding onder druk staat. Dit weekend opende het dagblad Trouw met de kop: Scholen stoten vmbo af om maar wit te blijven. Dat is een teken dat de verbinding in het onderwijs, de verbinding tussen jongeren van verschillende komaf en jongeren met een verschillende toekomst in het onderwijs, onder druk staat. Toen ik dat bericht las, schoot meteen de gedachte door mijn hoofd: hoe moet ik dit gesprek aangaan met mijn vmbo-klas die ik elke maandag lesgeef? Wat doet het met je zelfvertrouwen als jongere als een signaal wordt gegeven dat jouw schoolafdeling wordt afgestoten, dat jij wordt afgestoten, om te voorkomen dat je school verkleurt? Op het moment dat wij dit toelaten, staat de toekomst van ons onderwijs onder druk. Ik vraag daarom via u, voorzitter, aan de staatssecretaris wat hij gaat doen. Deelt hij mijn opvatting dat dit de verbindende functie in het onderwijs aantast? Is hij bereid om met onderwijswethouders en schoolbesturen om de tafel te gaan zitten om hier een stokje voor te steken? Is hij bereid om hen op hun verantwoordelijkheid te wijzen en erop te wijzen dat de school er is voor alle jongeren, om alle jongeren te onderwijzen? Is de staatssecretaris bereid om de bevindingen in het recente WRR-rapport over de tweedeling tussen hoog- en laagopgeleiden daarbij te betrekken? Deelt hij mijn zorg over een verlies aan verbinding en mijn zorg om deze tweedeling? Dit is serieus. Zodra wij ons gaan neerleggen bij een in tweeën gedeelde samenleving, leggen wij ons neer bij een samenleving die stil komt te staan. De verbinding wordt verstoord. Dat maakt samenwerken onmogelijk. Een van de krachtigste manieren om verschillende groepen aan elkaar te verbinden is door middel van onderwijs. Daarom is het zo belangrijk dat wij vandaag hierover spreken. Daarom is het zo belangrijk dat wij ons vandaag hiertegen uitspreken. Graag een reactie van de staatssecretaris. 

Zoals mijn collega Ypma net aankondigde, zal ik het hebben over beroepsonderwijs en een aantal punten aanstippen naast het feit dat wij al een enorme exercitie met elkaar hebben gedaan. Twee weken geleden was ik op werkbezoek bij het Mediacollege in Amsterdam. Daar liepen jongeren rond; niet zomaar, maar met pretlichtjes in hun ogen. Pretlichtjes binnen het onderwijs! Dat kan omdat ze het leuk vinden op school en omdat ze keihard werken aan hun toekomst. Zij krijgen les van docenten die dit deels doen omdat ze daarnaast gewoon in de praktijk bezig zijn. Ze krijgen daar voorlichting over wat hun te wachten staat na hun opleiding. Het is voorlichting die eerlijk is, waarin ook wordt aangegeven wat er kan gebeuren als je straks geen baan vindt. Ze leren de jongeren ondernemerschap, ze leren de jongeren creativiteit, ze leren de jongeren maatschappelijk bewustzijn. Dat inspireert, voorzitter. Dat inspireert. Daarom wil ik hier staan, terwijl ik snipverkouden en verschrikkelijk koortsig ben, om dat met u te delen. Want hoe mooi is het als wij niet de hele tijd kijken naar Finland en Duitsland, maar gewoon naar Nederland en naar de creativiteit die er ook in ons land is? Het klopt dat het niet overal even sprankelend is, maar het kan wel. Het beroepsonderwijs moet opleiden voor de beroepen van morgen, en niet voor die van eergisteren. Het klinkt logisch, maar het is niet vanzelfsprekend. Te vaak hoor ik nog dat jongeren een opleiding volgen zonder een goed baanperspectief. Daar wordt hun niet over verteld. Het gaat me niet alleen om vakkennis, maar ook om flexibiliteit. Het gaat me om ondernemersvaardigheden. Het gaat erom dat je klaar bent voor de arbeidsmarkt, om je te kunnen aanpassen aan de veranderende arbeidsmarkt, om wendbaar te zijn en om zelf initiatief te kunnen nemen. Welke stappen zet de minister op dit vlak? In de afgelopen uitzending van WNL Op Zondag zei ze al dat ze het heel belangrijk vindt, maar welke stappen gaat ze zetten? Ziet ze daarvoor ook nadrukkelijk ruimte in de nieuwe kwalificatiedossiers? 

We weten niet of het vak waarvoor we vandaag opleiden er morgen nog is. De tijd dat iemand een beroep leerde voor de rest van zijn leven is voorbij. Daar moeten we jongeren op voorbereiden. Zo leren we hen omgaan met een onzekere toekomst. Kortom, ik pleit hier voor burgerschapsonderwijs 3.0 — een sexyer naam kon ik niet verzinnen — waarin creativiteit en maatschappelijke issues samenkomen. Is de minister bereid om met partijen als ProDemos in gesprek te gaan over de manier waarop lessen burgerschapsvaardigheden kunnen worden vormgegeven? Zo sluiten de lessen daadwerkelijk aan bij de leefwereld van de deelnemers aan het beroepsonderwijs, zodat het er voor die jongeren toe doet en het past in hun beroepscontext. Zoals de heer Rog immers net al zei: het leren in de beroepspraktijk is belangrijk. Beroepsonderwijs Dutch design is dat onderwijs voor mij. Het gaat niet alleen om cognitieve vaardigheden. Het gaat om praktische vaardigheden én cognitieve vaardigheden. 

Laten we stoppen om onze jongeren in het beroepsonderwijs de "gouden handjes" te noemen. Ze kunnen veel meer dan dat. Ze kunnen denken en doen combineren. Het gaat erom dat we ze niet alleen met theorie bestoken, maar dat de theorie continu geplaatst wordt in de beroepspraktijk. In mijn visie staat de denkende doener centraal in het onderwijs. Dat verandert heel veel. Als we dat echt vinden, moeten we er nu een keertje echt stappen in zetten. Er moet dan niet alleen met koepels, raden en organisaties — hoewel hier de VO-raad zit, vind ik dat toch — maar ook met docenten, studenten en praktijkopleiders uit het bedrijfsleven gepraat worden. De minister en de staatssecretaris moeten zo snel mogelijk met een plan van aanpak komen van de manier waarop ze dat gaan doen. Daarbij moet niet worden uitgegaan van de denkbeelden van al die cognitief ingestelde ambtenaren en al die cognitief ingestelde politici hier. Het moet gaan over de kracht van het beroepsonderwijs. Het moet gaan over voldoende vaardigheden; aandacht voor vakvaardigheden en arbeidsmarktvaardigheden. Het moet gaan over het bijbrengen van sociale competenties. Dit geldt voor alle jongeren in het onderwijs, ook voor allochtone jongeren. Deze jongeren hebben van huis uit niet altijd meegekregen dat het hun makkelijk zou kunnen gaan en dat ze van alles zouden kunnen bereiken in hun leven. Zij hebben vanuit hun sociale omgeving vaak met negatieve stereotypering te maken. Graag ontvang ik een reactie daarop van de minister. 

Het beroepsonderwijs van de toekomst, het beroepsonderwijs Dutch design, heeft oog voor creativiteit, voor denken en doen. Daarom is het pamflet zo mooi dat net in Laser Cad-formaat door ons is aangeboden. Afgelopen dinsdag kwamen de jongeren ermee. Technologie, kunst, gedachten: ze komen allemaal bij elkaar. We kregen een demonstratie van jongeren van de school voor grafimedia, die met een 3D-printer de mooiste dingen maken. Het allermooiste was echter de smile op hun gezicht: leren is gewoon leuk mevrouw. Dat wil ik horen. Daar gaat het om. Het pamflet werd aan de staatssecretaris aangeboden. Ik wil echter vooral een reactie van de minister, want ik zie als het gaat om maker education ook heel veel ruimte voor het mbo, zoals in de combinatie met de creatieve industrie. Ik wil graag een reactie daarop. 

Het gaat om vakmanschap. Deze zomer was ik met een aantal collega's in Lille, in Frankrijk. Daar werd EuroSkills gehouden, een soort Olympische Spelen voor vakmanschap. Hoewel het niet op televisie kwam, sleepte team Nederland daar negen medailles in de wacht voor vakmanschap. Dat is fantastisch. Ik vind het belangrijk dat de minister in een van haar brieven skills zo ontzettend onderstreept. Ik wil van haar een reactie op het volgende. Ik wil dat zo veel mogelijk jongeren gaan meedoen met Skills, niet alleen om te winnen, maar juist ook om samen te werken aan één doel: trots zijn op jouw vakmanschap. 

Dat wil ik vandaag hier naar voren brengen, ondanks het feit dat ik 39 graden koorts heb. Ik wil de liefde voor het vakmanschap, de liefde voor het beroepsonderwijs naar voren brengen. Opleiden om wendbaar te zijn, om ondernemend te zijn, om stappen te zetten en je te kunnen ontplooien, om samen met anderen te bouwen aan de toekomst van dit land, om door de verbinding te maken via onderwijs dit land vooruit te helpen. 

De heer Van Meenen (D66):

Het is een hartverwarmend verhaal. Als mevrouw Jadnanansing een beetje koorts heeft, dan wordt het nog gloedvoller. Prachtig om te horen! Ik heb een kleine kanttekening. Mevrouw Jadnanansing wijst er terecht op: jongeren kunnen meer, gouden handjes; ik hoef dat allemaal niet te herhalen. Er zijn echter ook dingen die sommige jongeren in het mbo niet zo goed kunnen. Die liggen bijvoorbeeld op het gebied van taal en rekenen. Dat is de cognitieve kant waarop mevrouw Jadnanansing terecht wees. Mijn vraag is heel eenvoudig. Wanneer gaat zij nu eindelijk haar coalitiepartner de VVD loslaten, ook indachtig de warme woorden van mevrouw Ypma over die toetsen? Ik heb het uiteraard over de rekentoets voor het mbo. Wanneer gaan we echt daarmee stoppen voor die leerlingen die in hun toekomst wel gehinderd worden door deze toets? 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Dank voor deze heldere vraag. Volgens mij ben ik daar in elk debat heel helder over geweest, namelijk dat ik zeker niet tegen een toets ben, maar dat zo'n toets wel moet toetsen wat die moet toetsen en niet een taaltoets moet zijn. Ik heb steeds behoorlijk kritisch geageerd tegen de rekentoets. Al die kritiek is meegenomen door de staatssecretaris. Hij heeft gezegd dat hij, naar ik aanneem voor het eind van dit jaar, terugkomt met bevindingen van hoe het er nu mee staat en hoe het er nu mee gaat. Ik ga op heel veel werkbezoeken en hoor van heel veel mensen dat zij ontzettend hard bezig zijn om de rekenvaardigheid van die jongeren wel op niveau te krijgen. Ik vind het mooi dat zij er ook over nadenken: als we die jongeren moeten leren rekenen, laten we dat dan vooral kijken naar mogelijkheden om te leren in de beroepspraktijk. Dat is ook mijn pleidooi de hele tijd. Laten we ervoor zorgen dat die jongeren weten waarom zij dit moeten leren. Ik wacht nu nog heel even af. We hebben de staatssecretaris de ruimte gegeven om te bekijken wat er kan worden verbeterd en hoe. Nogmaals, het belang van de jongeren staat voorop. Als blijkt dat jongeren door die rekentoets daadwerkelijk in de knel komen, dan moeten wij het gesprek opnieuw voeren, klip-en-klaar. 

De heer Van Meenen (D66):

Mevrouw Jadnanansing wijst terecht op de arbeidsmarktrelatie. De ene beroepsrichting vraagt wellicht andere vaardigheden dan de andere, zeker op dit gebied. Dat verhoudt zich al heel slecht met een uniforme toets voor het mbo. Is mevrouw Jadnanansing dat met mij eens? Mag ik uit haar woorden opmaken dat als er niet op de een of andere manier een voorstel komt dat tegemoetkomt aan al haar bezwaren, het dan afgelopen is met de generieke rekentoets en het verhinderen van diplomering in het mbo? 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Het is voor mij afgelopen als jongeren in de knel geraken, als zij hun talent niet kunnen inzetten. Ik heb nu nog geen signalen. Ik heb nog niets gelezen, dus ik kan er op dit moment niet op reageren. Nogmaals, als dat zo is, dan moeten wij een heel goed gesprek met elkaar voeren. Ik heb te veel goede vakmensen ontmoet, de afgelopen weken ook weer, om dat over onze kant te laten gaan. Daar moeten wij niet onverschillig over zijn. 

De heer Rog (CDA):

60 tot 80% van de leerlingen haalt die eindtoets niet. Dat signaal zou mevrouw Jadnanansing bekend moeten zijn, dus het is een beetje vreemd dat zij dat signaal niet kent. 

Ik heb een vraag over Samen leren. Dat pamflet is met veel bombarie gepresenteerd. Wij hebben al vaker geprobeerd om er in de Kamer over te discussiëren met de PvdA en de VVD. Tot nu toe bleef het bij woorden, geen daden. We hebben nu twee concrete voorstellen gehoord: het initiatief voor een innovatiefonds van 5 miljoen en het initiatief om leraren in salaris terug te laten gaan. Dat tweede voorstel is gedaan door de coalitiepartner, de VVD. Wil de PvdA hier bevestigen dat zij, die samen een meerderheid hebben in de Kamer, dat plan gaan doorvoeren? 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

De woordvoerder hierop is mevrouw Ypma. Die vraag had u net aan haar moeten stellen, niet aan mij. Zo simpel is het. 

De voorzitter:

Iedereen gaat over zijn eigen antwoorden. 

De heer Rog (CDA):

Met alle respect, maar hier komt de Partij van de Arbeid, de een na grootste fractie in dit huis, met drie onderwijswoordvoerders, niet mee weg. Ik stel een vraag over Samen leren, waarvan iedere keer wordt gezegd: wij gaan dit uitvoeren. Eigenlijk wordt gezegd: het interesseert ons niet hoe de andere partijen daarover denken. Er wordt hier een concreet voorstel gedaan door de VVD: voortaan willen wij in de salarisontwikkeling ook de mogelijkheid hebben om een stap terug te doen. Ik denk dat het niet onredelijk is om aan de andere coalitiepartij te vragen hoe zij over dat voorstel denkt. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Nogmaals, die vraag moet u aan mevrouw Ypma stellen. Dat is mijn antwoord. Klaar. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Voor mevrouw Jadnanansing is bij reken- en taaltoetsen de grens als kinderen in de knel komen. Welke problemen bedoelt zij dan? Gaat het dan om het wel of niet halen van een diploma of om het uiteindelijke succes om een baan te vinden en succesvol te zijn in de rest van je leven? Wij hebben in 2011 van de Onderwijsraad het rapport "Maatschappelijke achterstanden van de toekomst" gekregen. Daaruit blijkt heel duidelijk dat de reken- en taalvaardigheden echt noodzakelijk zijn om succesvol te kunnen zijn in de toekomst. Is zij het met mij eens dat wij ervoor moeten zorgen dat jongeren straks ook een baan kunnen krijgen en dat wij dus echt moeten proberen dat zij die reken- en taaltoets wel degelijk gaan halen? 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Uw vraag is: wanneer komen jongeren in de knel? U was niet bij al die debatten die wij daarover hebben gevoerd, al weet ik dat niet zeker. Ik heb het voorbeeld genoemd van een bloembindster. Alle andere woordvoerders gaan nu echt huilen, want dit voorbeeld heb ik 100 keer genoemd. Toch wil ik het weer naar voren brengen. Er is een bloembindster die fantastisch kan bloemen binden. Zij is echt geweldig. Sterker nog, zij heeft een baan. Niet alleen op de plek waar ze stage loopt, willen ze haar aannemen. Op een andere plek willen ze haar ook aannemen. Die zeggen: wij vinden haar geweldig, mag zij alsjeblieft bij ons komen werken? De ellende is dat zij haar diploma niet zou halen als die rekentoets door zou gaan. Dan kan zij die baan dus niet gaan vervullen. Dat is voor mij de grens. Als je ziet dat iemand ontzettend goed in zijn vak is en toch zijn diploma niet kan halen, dan moeten wij toch achter onze oren krabben en ons afvragen of wij met het juiste bezig zijn. Ik vraag mij af of wij met het juiste bezig zijn als wij tegen iemand die twee banen kan krijgen, zeggen: "Weet je wat? Stik er maar in!" Dat kan natuurlijk niet. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Dat klinkt allemaal ontzettend sociaal. Dat snap ik ook, maar wij weten ook dat zulke meisjes die hun startkwalificatie niet halen, als zij hun fantastische baan als bloembindster een keer verliezen, juist degenen zijn die daarna niet meer aan de slag komen. Ik vraag aan de Partij van de Arbeid om ook dat mee te wegen. Volgens mij moet het gaan om je uiteindelijke succes op de arbeidsmarkt, niet alleen in je eerste baan maar ook daarna. Daar zijn die reken- en taaltoetsen echt heel belangrijk voor. Volgens mij moeten wij het diploma niet devalueren. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Op dit moment krijgt mijn lieve bloembindster dan helemaal geen diploma. Dan komt zij helemaal niet aan een baan. Dat is nog erger. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Is mevrouw Jadnanansing klaar met haar betoog? 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ja. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dan heb ik nog een vraag. De inleiding van het betoog van mevrouw Jadnanansing ging over de tweedeling tussen zwarte en witte scholen, tussen vmbo en havo/vwo. Het gaat om die discussie. Ik ben trouwens erg benieuwd op welke manier de PvdA wil voorkomen dat middelbare scholen hun vmbo-afdeling afsplitsen, waar van de week nieuws over was. Maar de grotere discussie die daarachter ligt, is de discussie over segregatie: zwarte en witte scholen. Dat is uiterst pijnlijk, maar ook uiterst taai om aan te pakken. Wij waren het altijd eens dat je daar wel pogingen toe moest doen. Dat is helaas door dit kabinet allemaal op een zijspoor gezet. Vindt mevrouw Jadnanansing niet dat gemeenten en scholen op z'n minst met elkaar in gesprek zouden moeten gaan, zoals ook in de wet staat die in 2005 onder anderen door mevrouw Hamer is ingevoerd? 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Daarom heb ik de staatssecretaris in mijn betoog opgeroepen het gesprek aan te gaan met de onderwijswethouders en de scholen. Ik denk dat u hebt gekozen voor de juiste formulering. We kunnen alles wel in wetgeving gieten, maar waar het om gaat is dat we voorkomen dat we in gescheiden werelden gaan leven. Daar ben ik doodsbang voor; dat moeten we willen voorkomen. Daar moeten we het gesprek over aangaan, ook vanuit "Den Haag", wat ook geldt voor deze staatssecretaris. We kunnen niet onverschillig onze schouders ophalen en denken: ach, het overkomt ons. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Helder, maar dan is natuurlijk wel de vraag wat wij hier concreet gaan doen om dat te bereiken. Want deze staatssecretaris heeft nog niet echt aangegeven dat hij daar trek in heeft. Hij zit meer op de lijn dat scholen dat lekker allemaal zelf moeten weten. Vindt u niet dat wij er veel meer de nadruk op moeten leggen dat die wet uit 2005 over integratie in het onderwijs veel meer wordt nageleefd en dat scholen en gemeenten jaarlijks moeten overleggen over hoe ze integratie bereiken? 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Die wet is aangenomen, wat wil zeggen dat we het hier met z'n allen goedvinden dat daarmee van alles wordt gedaan. Daarom heb ik de staatssecretaris uitgedaagd. Ik ben benieuwd hoe hij hierop in zijn termijn zal reageren. Dan kunnen we hem daar verder op bevragen. Mijn uitgangspunt ligt daar nog iets boven, namelijk bij de vraag hoe we zorgen voor een verbinding. Hoe zorgen we ervoor dat hoger en lager opgeleiden niet langs elkaar heen leven in gescheiden werelden? Dat is een doemscenario waar ik niet aan toe ben, waar ik nooit aan toe ben. 

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Beertema. Helder is hoelang hij gaat spreken. 

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik heb elf minuten voor twee termijnen. Er blijven volgens ons drie zaken in de begroting onderbelicht: de focus op cultuurrelativisme, de organisatorische problemen waar scholen tegenaan lopen die asielkinderen moeten opvangen en ten slotte de onderwijshuisvesting in het primair onderwijs. 

Wij vinden dat per traditie een van de kerntaken van het onderwijs is om burgers te verheffen, te emanciperen en ook te integreren. Niet alleen ten aanzien van de verheffing en de bevordering van de sociale mobiliteit laat deze regering het afweten — dat hebben we gisteren gezien bij de afschaffing van de studiefinanciering en de vervanging daarvan voor een neoliberaal leenstelsel — ook als het gaat om het integreren en het inleiden in onze westerse cultuur van allochtone leerlingen doet het onderwijs al dertig jaar niet veel anders dan onze eigen cultuur wegcijferen en relativeren en vooral niet voorhouden als nastrevenswaardig doel. Geen enkel zelfbewustzijn, geen enkele trots op onze eigen identiteit. Waar heeft dat toe geleid? Intussen is de islam ook in Nederland steeds manifester antiwesters geworden. De weg-met-onsmentaliteit in het onderwijs lijkt sterker dan ooit. Het diversiteitsdenken binnen het onderwijs heeft wat ons betreft geleid tot het failliet van de kerndoelen die zich richten op integratie. 

Waar hebben die decennia van integratieonderwijs toe geleid? Dat is geen mooi beeld. Al dat goedbedoelde onderwijs heeft volgens ons geleid tot massieve vormen van vrijwillige segregatie, tot een parallelle samenleving, tot vergaande islamisering en zelfs tot de jihadgang van jonge moslims en moslima's — hashtag bornhere — die hun leven willen geven in de strijd tegen het perfide westen, in de strijd tegen ons. Ons is daarmee de oorlog verklaard, dat kan ik niet anders duiden. Het laat regeringsverantwoordelijken, maar ook het overgrote deel van dit huis en van het onderwijs onverschillig. Ik zeg dat eigenlijk niet goed: het is geen onverschilligheid, het is onwetendheid, het is zelfbewuste, zelfgekozen onwetendheid. Want het onder ogen zien van de feiten is kennelijk veel te verontrustend. Maar die feiten komen dagelijks tot ons via YouTube. Praktisch hier om de hoek, in de Valkenboslaan, rouwden afgelopen zondag moslims wegens Asjoera om de dood van imam Hussein, door middel van zelfkastijding op straat. 150 man die zichzelf tot bloedens toe kastijdden. Keurig opgedeeld in leeftijdsgroepjes, beginnend met jongetjes tussen de 5 en 10 jaar. Hier en daar een vrouw in boerka. Het kan en het mag van de tolerante gemeente Den Haag en van bijna alle juffen en meesters in het onderwijs. Het mag van de morele elite, zo noem ik ze even, want het is culturele verrijking en wie zijn wij om onze Westerse manier van denken en leven superieur te vinden? Als ze al weten dat het hier gaat om mensen die een buitengewoon intolerante ideologie aanhangen, dan nog blijven ze tolerant ten opzichte van de intoleranten. Maar de PVV en onze kiezers willen dat niet meer. Onze kiezers vinden het onbegrijpelijk dat we van die morele elite en ook van het onderwijs dat daarbij hoort, kinderen wel mogen blootstellen aan een dergelijke sektarische, barbaarse vorm van zelfverminking, terwijl ons eigen erfgoed tot racisme wordt verklaard. En dat door onszelf; zie de zwartepietendiscussie die het kinderfeest dat Sinterklaas eeuwen was, voorgoed gecorrumpeerd heeft. 

Onze stelling is dat we de kerndoelen moeten herijken. Het kerndoel "oriëntatie op jezelf en de wereld" zou herzien moeten worden en dit kerndoel zou zich moeten richten op de Nederlandse identiteit, geschiedenis en cultuur. Scholen zouden leerlingen mee moeten nemen naar Kinderdijk, Volendam, de Keukenhof, de haven van Rotterdam, het Anne Frank Huis, Slot Loevestein, de Efteling voor mijn part, in plaats van naar moskeeën, iftar-maaltijden en een geschiedvervalsende Museon-tentoonstelling over de zogenaamde zegeningen van de Arabische cultuur in Al-Andalus. Daarom mijn vraag aan de staatssecretaris: waarom die focus op de islam? Waarom worden consequent de kwalijke aspecten van de islam, die ongehoord bedreigend zijn voor onze vrijheid en zelfs voor het leven en welzijn van een aantal van ons, waarom worden die aspecten van de islam in het onderwijs, van het basisonderwijs tot en met de universiteit, steeds maar weer verzwegen, gebagatelliseerd en goedgepraat zelfs? Waar is het gevoel van urgentie in de scholen? Er is namelijk nogal wat aan de hand. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Voelt hij er wat voor om expliciet aan scholen mee te geven om uit te leggen wat de ware aard is van de islam, al was het alleen maar om leerlingen een volledig beeld te geven, om het eerlijke verhaal te vertellen, zeg ik maar in politieke termen? 

Dan de problemen die de scholen ondervinden met de opvang van asielkinderen. Steeds meer scholen laten weten dat ze niet meer kunnen omgaan met het toenemend aantal asielkinderen. Een woordvoerster van de Landelijke Onderwijs Werkgroep voor Asielzoekers en Nieuwkomers laat aan de NOS weten dat het aantal telefoontjes van gemeenten en scholen over deze materie flink is gestegen. Scholen willen meer weten over de leerkrachten, het lesmateriaal, schoolruimte en het geld dat nodig is om kinderen goed te kunnen opvangen. Het moet vaak op stel en sprong gebeuren. Een onderwijsadviseur voegt daaraan toe dat scholen tegenwoordig echt met de handen in het haar zitten. Asielkinderen moeten binnen acht weken na aankomst onderwijs kunnen volgen. Dat is echter problematisch omdat de financiering er niet is en omdat scholen het lastig vinden om kinderen te helpen die helemaal geen Nederlands spreken. Dat is echt moeilijk. 

Het onderliggende probleem zijn het aantal asielzoekers en de open grenzen. In de eerste helft van het jaar krijgt de Nederlandse staat twee keer meer asielaanvragen te verwerken dan het jaar daarvoor. Dit kabinet van PvdA en nota bene de VVD is hiervoor rechtstreeks verantwoordelijk. Die wijd open grenzen leiden tot maatschappelijke ontwrichting en ook in het onderwijs is die ontwrichting nu te zien. Het onderwijs kan de instroom niet aan. Mijn vraag is of de bewindslieden de noodklok luiden bij hun politiek verantwoordelijke collega's. Wij willen de grenzen sluiten, liefst vandaag, maar dat willen deze bewindslieden niet en dat wil het kabinet niet. Maar erkennen zij in ieder geval wel dat de massa-immigratie die Nederland al jaren treft en nu vooral via de instroom van asielzoekers loopt, ontwrichtende effecten heeft op het onderwijsstelsel? 

Mijn laatste punt betreft de onderwijshuisvesting in het primair onderwijs. Po-schoolbesturen worden vanaf 2015 verantwoordelijk voor het totale onderhoud en voor aanpassingen aan hun schoolgebouw. Geluiden uit het veld maken ons duidelijk dat een geoormerkt onderhoudsbudget echt hard nodig is. Oormerking was al als zodanig opgenomen in de motie-Beertema van 2 november 2011, maar die komt niet meer terug in de uiteindelijke wetswijziging. Daardoor bestaat het risico dat onderwijsinstellingen het budget aanwenden voor andere doeleinden dan voor het onderhoud van het schoolgebouw. Dat hebben we ook gezien en dat blijkt onder andere uit het rapport Monitor kwaliteit onderwijshuisvesting po en vo. Vo-besturen hebben, ondanks dat ze de beschikking hadden over de benodigde middelen, niet altijd correct geïnvesteerd in de kwaliteit van schoolgebouwen. Dat zou anders zijn geweest als het budget voor het onderhoud van de huisvesting wel geoormerkt zou zijn geweest. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Vindt hij oormerken toch niet voor de hand liggen? 

De heer Klaver (GroenLinks):

Als je denkt dat je alles hebt gehoord van de PVV … Pleit de PVV ervoor dat asielzoekerskinderen geen recht hebben op het volgen van onderwijs? Pleit de PVV ervoor om het Verdrag voor de Rechten van het Kind, dat Nederland ook heeft geratificeerd, op te zeggen? 

De heer Beertema (PVV):

Dat heb ik nergens gezegd. De massa-immigratie als gevolg van een enorme toestroom van asielzoekers, werkt ontwrichtend. Dat heb ik gezegd. Die ontwrichting gaan we in allerlei maatschappelijke sectoren zien, nu ook in het onderwijs. Scholen die daarmee te kampen hebben, hebben aan de bel getrokken. Ik vind dat we dit signaal moeten oppikken. U kent ons programma. Wij willen de grenzen dicht. Wij willen dat asielzoekers in de eigen regio worden opgevangen. Wij willen niet dat asielzoekers uit allerlei gevaarlijke landen gevaarlijke reizen ondernemen om juist in Europa te komen, en niet zomaar in Europa, maar in Nederland, Engeland en Zweden, niet in Griekenland of Italië. Dat is het verhaal: Nederland en andere landen in Noordwest-Europa moeten ervoor opdraaien. Onze stelling is dat het ontwrichtend werkt. Ik heb gezien dat het onderwijs hieronder lijdt. Dat breng ik hier te berde. Ik vraag de bewindslieden of zij dat ontwrichtende karakter ook erkennen. U doet dat niet, kennelijk. U vindt het allemaal prima. Het zij zo, dat is dan een verschil van inzicht. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik vind dat ieder kind, waar het ook vandaan komt, recht heeft op het allerbeste onderwijs. Kinderen van asielzoekers die hier zijn, moeten we proberen de allerbeste toekomst mee te geven die mogelijk is. Onderwijs is daarin essentieel. Ik constateer ook dat er problemen zijn met de financiering. Voor leerlingen die na 1 oktober worden aangemeld, krijgen scholen geen financiering. Hoe gaan we ervoor zorgen dat scholen niet in de financiële problemen komen? Welke aanvullende maatregelen kunnen we op dat punt nemen? Steunt de PVV ons hierin? Zullen we er dan voor zorgen dat het onderwijs meer middelen krijgt om deze kinderen het juiste onderwijs te kunnen geven? 

De heer Beertema (PVV):

De oplossing van GroenLinks is dezelfde als altijd: meer geld naar die kinderen en het onderwijs. Dat geld moet ergens vandaan komen, ergens worden weggehaald. Dat zien wij en anderen gelukkig ook. Nu wordt het weggehaald bij de ouderenzorg, bij de zorg in het algemeen, bij ondernemers, bij weet ik wie allemaal. Allemaal om die linkse ideeën van u, van GroenLinks, te betalen. Dat is een kwestie van keuzes maken. Regeren en politieke wereldbeelden is een kwestie van keuzes maken ten aanzien van de vraag hoe het geld wordt besteed. Het is niet onze keuze om eindeloos geld weg te halen bij onze eigen zwakke groeperingen om dat vervolgens aan te wenden voor asielzoekers die ook in de eigen regio kunnen worden opgevangen. 

De voorzitter:

Voordat de heer Van Meenen begint aan zijn eigen betoog, heeft hij nog een vraag aan de heer Beertema. Ik verzoek de leden om korte vragen te stellen en ook korte antwoorden te geven. 

De heer Van Meenen (D66):

Het probleem van het interrumperen van de heer Beertema is dat hij hiermee extra spreektijd krijgt om zijn, in de ogen van mijn fractie, verwerpelijke ideeën te uiten, maar ik wil het toch proberen. Zoals gebruikelijk, lost de PVV niets op. Er wordt terecht gewezen op de lastige situatie van scholen die onderwijs moeten verzorgen voor deze zeer kwetsbare groep kinderen. Ze zijn veel kwetsbaarder dan wij ons überhaupt kunnen realiseren in Nederland. Volgens de PVV is de oplossing dat we ooit de grenzen moeten sluiten. Maar daar hebben de scholen op dit moment niks aan. Wat is zijn oplossing voor dit moment, voor deze docenten die met deze problematiek worden geconfronteerd? 

De heer Beertema (PVV):

Als ik in het kabinet zou zitten — wie weet gaat de heer Van Meenen dat nog meemaken — zou ik me verplicht voelen om hierop een pasklaar antwoord te hebben. Ik zit niet in het kabinet. Ik ben ervoor om problemen te signaleren en dit is een probleem van ontwrichting. Ik leg dat hier neer. Ik ben er niet bang voor. Straks zal ik het antwoord van de bewindslieden beluisteren. Ik ben bang dat het een antwoord wordt dat niet bevredigend is. In de eerste helft van vorig jaar ging het om een toestroom van 6.220 asielzoekers. In dezelfde periode van dit jaar gaat het om 12.280. Wij vinden dat een probleem. Wij vinden dat wij met onze bescheiden middelen, ook in het onderwijs, op een bepaald moment aan het eind van ons Latijn zijn. Andere partijen vinden dat niet. Zij denken dat er gratis geld is dat wij ergens vandaan kunnen halen. Dat is niet zo. Wij moeten daar zorgvuldig mee omgaan. 

De voorzitter:

Dank u wel. Nogmaals een vraagstelling en een antwoord. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb geen vraag meer. Ik kan alleen maar constateren dat net als altijd de PVV slechts problemen signaleert. Dat is blijkbaar de opvatting over het zijn van parlementariër: als je niet in de regering zit, ben je er om problemen te signaleren. Ik neem daar kennis van. 

De heer Beertema (PVV):

"Ik neem daar kennis van"? Daar neem ik toch niet helemaal genoegen mee. Ik hoor hier collega's van de linkse partijen verhalen vertellen over "de toetscultuur", "het toetscircus", "kille cijfers", "kleuterexamens" enzovoort. Dat zijn ook verhalen die alleen maar problemen signaleren. De enige oplossing die dan wordt aangedragen, is: afschaffen, geef de leraren de vrije teugel, haal de inspectie terug uit de scholen en laat het maar gaan. Dat is ook een politiek verhaal. Ik ga dan niet zeggen dat dat nergens op slaat. Ik respecteer dat dat uw politieke rol is, maar doet u dat ook bij mij. Ook ik heb een politieke rol, met een groot mandaat: twaalf zetels, en in de peilingen is het iets meer. Daar wil ik u toch even aan herinneren. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Asielkinderen hebben gewoon recht op onderwijs. Punt uit. Dat is helder. Ik wilde over die toetsen … 

De voorzitter:

… een vraag stellen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

In dit debat valt op dat de PVV als een soort handlanger van de VVD — ze doen het met zijn tweeën — de hele dag opkomt voor die toetsen. De rest van de Kamer is er al van overtuigd dat dat niet werkt. Ik wil u aanspreken op uw verleden als bestuurder van Beter Onderwijs Nederland, die als eerste punt had: de leraar op een voetstuk. Nu worden die leraren stapelgek van al dat wantrouwen vanuit het ministerie, vooral in het mbo — dat is uw eigen achtergrond — waar nu weer prestatieafspraken op worden losgelaten: zoveel leerlingen moeten in zoveel tijd afstuderen. Daarop worden die scholen afgerekend. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Bent u daar ook echt voor? Of kan ik u nog verleiden om in ons kamp te komen? 

De heer Beertema (PVV):

Ook dit vind ik veel te zwart-wit gesteld. Een heleboel van de regeldruk en regelbrei waarover hier naar mijn smaak tamelijk demagogisch wordt gesproken, komt niet bij de inspectie vandaan en komt niet bij deze bewindslieden vandaan, maar is geboren uit de angst van de bestuurders en managers in de scholen zelf om verantwoording af te leggen. Zij willen zo compleet mogelijk zijn. Zij zadelen al die leraren en al die juffen en meesters op met het bijhouden van al die gegevens. 

De voorzitter:

Wat is uw korte vervolgvraag, mijnheer Van Dijk? 

De heer Beertema (PVV):

Het is niet de staatssecretaris. U moet bij die anderen zijn. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Over die bestuurders en managers zijn we het eens. Daarover dus geen discussie. Echter, de verplichte Cito-toets komt niet daarvandaan. Die komt hiervandaan. 

De heer Beertema (PVV):

Gelukkig wel. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Prestatieafspraken komen hiervandaan. Daar ging mijn vraag over. Ook in het mbo worden leraren nu keihard afgerekend op het aantal diploma's. Als ik uw vroegere lijn zou volgen, dan zou ik zeggen dat u dat absoluut niet zou moeten blieven. En nu doet u het opeens wel. 

De heer Beertema (PVV):

Zonder prestatieafspraken gaan we terug. Ik erken natuurlijk dat prestatieafspraken perverse aspecten in zich hebben. Perverse aspecten worden altijd ingevuld met perverse prikkels. Dat weet ik. Daar moeten we echter mee leven. Iedere keer dat we dat constateren, moeten we hier vanuit de Kamer daarop ingrijpen. Zonder controle kan het echter niet anders dan dat scholen weer heel zelfgenoegzaam achterover gaan leunen en opleidingen gaan maken, pretopleidingen met mooie Engelse namen, die geen uitzicht bieden op banen. We moeten de vinger aan de pols houden. Het is niet anders. 

De heer Van Meenen (D66):

And now for something completely different! 

Voorzitter. D66 staat voor gelijke kansen voor iedereen, ongeacht wie je bent, waar je vandaan komt of van wie je houdt. Talent en inzet moeten centraal staan. Als sociaal-liberaal ben ik ervan overtuigd dat mensen het meest succesvol en gelukkig zijn als ze doen waarvoor ze talent hebben. Of je nu een groot technisch inzicht of een talenknobbel hebt, goed kunt rekenen, programmeren, sporten of dansen, of mooie dingen met je handen kunt doen: goed onderwijs is nodig om die talenten te ontdekken en tot bloei te laten komen, niet alleen op jonge leeftijd maar je hele leven lang. Zo komt zowel het individu als de samenleving vooruit. 

De kwaliteit van het onderwijs staat of valt met de leraar. Die wil ik vandaag centraal stellen. De leraar moet weer de tijd en de ruimte krijgen om zichzelf te ontwikkelen en het onderwijs te vernieuwen. Voor D66 staat bovenaan dat vernieuwing van onderwijs dringend noodzakelijk is, maar moet komen vanuit de leraren zelf. Het moet een structureel onderdeel van het leraarschap worden om bezig te zijn met vernieuwing. Vernieuwing — de Onderwijsraad heeft daar recentelijk ook weer op gewezen — moet niet vanuit Den Haag worden opgelegd. Om daar tijd voor te maken, kunnen we kijken naar onderwijstijd. Neem Finland; in de eerste negen jaar van het onderwijs in Finland krijgen leerlingen maar liefst 3.000 uur minder contact- en onderwijstijd. 3.000 uur! Dat zijn in Nederland drie complete lesjaren. Zitten die kinderen dan niet op school? Ja, ze zitten op school. Ze zijn bezig met ander zaken, ook na school. De resultaten van de Finse leerlingen zijn minstens zo goed als die van de Nederlandse. 

Kortom, minder onderwijstijd hoeft op zich geen ramp te zijn, zolang de tijd in de klas van hoge kwaliteit is. Het is goed dat we de 1.040 urennorm hebben afgeschaft, maar laten we hem nu helemaal begraven. Laten we niet weer moderniseren en scholen met nog meer regels opzadelen. Goed onderwijs krijg je niet door meer uren. Goed onderwijs krijg je niet door leraren met elkaar te laten concurreren. Goed onderwijs krijg je niet door Haagse normen voor vernieuwing. Goed onderwijs krijg je door leraren de tijd en de ruimte te geven om zichzelf en elkaar continu te verbeteren. Goed onderwijs krijg je als leraren veel individuele aandacht kunnen geven. Goed onderwijs krijg je als de leraar zijn beroep weer terugkrijgt. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Wat D66 zegt, komt me bekend voor. We horen de begrippen "ruimte" en "vertrouwen" vaker. De heer Van Meenen zegt dat vernieuwing niet door Den Haag moet worden opgelegd, maar de Onderwijsraad zegt dat de stelseldiscussies wel degelijk hier, in deze zaal, vaker gevoerd zouden moeten worden. Het is nu eenmaal zo dat sommige stelsels vernieuwing in de weg staan. Dus ik wil graag van de heer Van Meenen horen of hij bereid is heel kritisch naar het mbo-stelsel te kijken. Ik vraag dat, juist omdat dát stelsel de vernieuwing die docenten heel graag willen, soms echt in de weg staat. Dat komt door de kwalificatiedossiers, die veel te lang duren. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik ben tot elke discussie bereid, ook over het mbo. Ik wijs er wel op dat we net een stelselwijziging in het mbo achter de rug hebben. Rust en bekijken wat de resultaten zijn, is soms ook goed. Maar ik begrijp waar mevrouw Lucas op doelt. Dat heeft ze in haar bijdrage ook gezegd. Zij noemde versterkte relaties met het bedrijfsleven. Daar ben ik graag toe bereid. Ik beperk het ook helemaal niet tot het mbo. Ik ben bereid tot elke discussie die kan leiden tot beter onderwijs. Niets staat voor mij vast. Ik zal daar zo ook voor het voortgezet onderwijs nog het een en ander over zeggen. Ik ben het namelijk volledig met mevrouw Lucas eens dat het stelsel op een aantal punten de belangen van docenten, maar vooral van leerlingen, in hun ontwikkeling in de weg staat. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik ga als een gelukkig mens weer zitten. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat is een van de voornaamste doelen in mijn leven; mevrouw Lucas gelukkig maken. 

Ontwikkeling en vernieuwing moeten dus een structureel onderdeel worden van de werkweek van de docent. Dat zie ik als de grondtoon van het pamflet Samen leren. Het is één grote hartenkreet om de docent zijn beroep weer terug te geven. Je kunt daar van alles van vinden; sommige details bevallen meer en sommige minder. Maar dit is hoe ik het versta. Een aantal vernieuwers die ik zeer hoog heb zetten, hebben dat opgeschreven. Ze hebben dat gedaan in samenspraak met twee politieke partijen en dat vind ik prima. Ik weet niet waar dat exact toe geleid heeft, maar daar gaat het mij niet om. Het gaat mij om die hartenkreet. Die hartenkreet is een schreeuw om aandacht van de docent. Dit zijn ook niet de enige docenten in Nederland die met vernieuwing bezig zijn. Ik zie er heel veel. Om al die vernieuwingen een kans te geven, is er maar een ding als grondvoorwaarde nodig: tijd, tijd, tijd. Dat is wat docenten nodig hebben. Wij vragen ontzettend veel van onze docenten. Als we dit cruciale onderdeel voor de verbetering van het onderwijs van hen vragen, moeten we bereid zijn om hun daar tijd voor te geven. Daarom vindt mijn fractie dat het aantal lesuren van docenten naar beneden moet. Voor bijvoorbeeld het voortgezet onderwijs vind ik dat we uiterlijk in 2020 terug moeten zijn op maximaal twintig lesuren. Dat vind ik eigenlijk nog te veel. Dat is zo essentieel. Dat is overigens ook in andere sectoren van het onderwijs het geval. Daar is die ontwikkeling een structureel en substantieel onderdeel van het beroep van docent zijn. Dat levert ook enorm veel extra aanzien op. Je bent een volwassen professional als dat een onderdeel van je werk is. Dat is mijn pleidooi en ik ben heel benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris. 

Dan moeten we echter wel iets los durven laten. We kunnen dit er niet bij doen. Je moet dan durven kijken naar de taak. Uiteraard geldt dat voor de administratieve lasten. Daar kunnen we nog het een en ander in betekenen. We moeten echter ook kijken naar het aantal contacturen. Dat aantal is een van de hoogste ter wereld. Er zijn voorbeelden van landen die het ten minste net zo goed doen, maar met veel minder contacttijd toekunnen, omdat het niet gaat om de tijd, maar om de kwaliteit van wat er in die lesuren gebeurt. Het gaat niet om die 50 minuten. Tijd, dat is wat docenten nodig hebben. 

De voorzitter:

Daar heeft mevrouw Straus een vraag over, of in ieder geval over dit gedeelte van het betoog. 

Mevrouw Straus (VVD):

Eigenlijk heb ik een vraag over het onderwerp net voor dít betoog van de heer Van Meenen. Ik ben overigens erg benieuwd naar de verdere details van dit voorstel. Wat ik echter in ieder geval interessant vind, is dat de heer Van Meenen erkent dat de negen onderwijsvernieuwers met Samen leren een serieus voorstel hebben neergelegd met de elf aandachtspunten om het onderwijs in Nederland beter te maken. De heer Van Meenen is daar positief over. Ik heb al verschillende keren aangegeven dat Samen leren een startpunt van een dialoog is. Mag ik uit de woorden van de heer Van Meenen opmaken dat hij met ons mee gaat denken over de manier waarop wij deze agenda verder kunnen brengen? Of blijft hij kritisch aan de kant staan als wij deze thema's een stapje verder willen brengen? 

De heer Van Meenen (D66):

Ik wil nu eerst even een duidelijk onderscheid maken. Ik heb heel veel waardering voor deze vernieuwers. Ik heb ook nog waardering voor heel veel andere vernieuwers in het onderwijs. Dit zijn wat mij betreft niet de enige vernieuwers en ik hoop dat dat voor de VVD ook zo is. Daarnaast begint voor mij alles met die randvoorwaarde: tijd. Anders heeft het geen zin om welke agenda dan ook te maken. Dan kunnen we er meteen mee stoppen. Ik ben hier en daar kritisch over de invulling van de agenda. Als ik de agenda voor de toekomst zou maken, zou die er wellicht anders uitzien. En als deze negen vernieuwers de agenda zonder de VVD en de PvdA gemaakt zouden hebben, zou hij er misschien ook anders uit gezien hebben. Dat weet ik niet. Dan was het misschien niet over prestatiebeloning of iets in die geest gegaan. Laten we die discussie nu niet voeren. Dat hebben we net al gedaan. Daar gaat het mij niet om. Ik ken deze mensen als gedreven vernieuwers. Dat is de kern van waar het onderwijs beter van wordt. Dat uitgangspunt delen we helemaal. Ik weet niet waarom ik er niet vanaf het begin bij was, maar ik was er graag vanaf het begin bij geweest. Dat doet er echter nu verder niet toe. Mij gaat het erom dat dit soort initiatieven en dit soort vernieuwingen onderdeel worden van het werk van elke docent in Nederland. We moeten niet zeggen: goh, we hebben allerlei mensen die de hele dag staan te sloven voor die klassen en jaar in jaar uit ongeveer hetzelfde staan te doen en daarnaast hebben we gelukkig nog negen vernieuwers. Nee, dit moet een cruciaal onderdeel van het beroep van de docent worden. Een school moet een lerende organisatie zijn. Daar vinden we elkaar denk ik in. Ik denk dus graag mee, in welke vorm dan ook. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik zal ervoor zorgen dat de heer Van Meenen voor de volgende bijeenkomst een uitnodiging krijgt. 

De heer Van Meenen (D66):

Fijn! Anders nodig ik de vernieuwers zelf wel uit. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Gezellig dat u ook mee wilt denken, mijnheer Van Meenen. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat had u eerder moeten bedenken! 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik heb een vraag aan de heer Van Meenen, namelijk over zijn twintig uren. Dat kan je op twee manieren regelen. Of je moet een enorme zak geld regelen of kinderen krijgen minder les. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik kies voor het laatste. Mij gaat het niet om de hoeveelheid les, mij gaat het om de kwaliteit. Iedereen hier in de zaal heeft wel eens in een lesuur gezeten. En we weten allemaal dat die twee lesuren van 50 minuten of een uur even lang duren, maar in het een word je meegenomen en wordt er een vuur in je ontstoken — dan ontstaat er leren — en in het ander gebeurt er helemaal niets. Het gaat er mij om dat we durven te kijken naar de echte kwaliteit van alle lessen die gegeven worden. Dan weten we uit ervaringen elders in de wereld dat het ook met minder kan. Dat wil niet zeggen dat de kinderen korter op school moeten zijn. De school is nu echter, zeker in het basisonderwijs, deels een overblijfplaats geworden. Veel van onze onderwijstijd dient alleen maar om ervoor te zorgen dat de ouders kunnen werken. Dat moeten we ons goed realiseren. We moeten de aandacht van de docent echt focussen op heel goede lessen. Daaromheen, bijvoorbeeld in onze notitie Alles-in-één-school, kun je allerlei functies aan de school verbinden die de kinderen ook verrijken, soms op vlakken die helemaal niet in het onderwijs horen. Ik heb er een aantal genoemd, op cultureel gebied, op sportief gebied, noem het maar op. 

De voorzitter:

Ik heb aan de vragenstellers gevraagd om beknopt te zijn. Dat vraag ik bij dezen ook aan degene die antwoord geeft. 

De heer Van Meenen (D66):

Sorry, goed dat u het zegt. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik nodig de heer Van Meenen graag uit om dit te bespreken bij de volgende bijeenkomst die we hebben met een aantal mensen uit het onderwijsveld. Ik ben ook benieuwd of hij dit al met andere mensen heeft besproken en wat hun reactie was. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik blijf het niet herhalen: ik kom uit het onderwijs. Daar is tijd een groot probleem. Ik ben hier niet alleen maar om met die vernieuwers te spreken, ik spreek hier ook met de regering. Er is een aantal obstakels vanuit onze Haagse regelgeving dat dit soort keuzes, het aantal lesuren van de docent terugbrengen en het vrijgekomen deel inzetten voor vernieuwing, in de weg staat. Ik vraag het kabinet om daar goed naar te kijken, om in overleg te gaan met de PO-Raad, de VO-raad en de vakbonden om te zien hoe we dit zo snel mogelijk kunnen realiseren. 2020 klinkt mooi met die 20, maar het mag van mij ook veel eerder. 

De heer Rog (CDA):

Ik wil allereerst de heer Van Meenen complimenteren met het feit dat hij een uitnodiging heeft gekregen, dat hij samen met PvdA en VVD met de negen onderwijsvernieuwers mag spreken. Dat is echt fantastisch. 

De heer Van Meenen (D66):

Zal ik vragen of u mee mag? 

De heer Rog (CDA):

Mijn vraag gaat over wat hij zelf heeft voorgesteld, over die 20 uur. Ik spreek ook wel eens met die negen vernieuwers, maar ook wel eens met andere leraren. Er zijn ook leraren die zeggen: vroeger, toen ik nog 30 uur lesgaf, vond ik mijn leven eigenlijk leuker en ervoer ik minder werkdruk dan nu. 

De voorzitter:

En wat is uw vraag? 

De heer Rog (CDA):

Mogen die leraren straks nog wel 25 of 27 uur lesgeven? 

De heer Van Meenen (D66):

Dat is een goede vraag. De heer Rog kent mij goed: ik ben niet van de Haagse normen. Die 20 uur is geen norm, maar ik wil de mogelijkheid creëren voor scholen en die mogelijkheid ontbreekt nu, om allerlei redenen, ook vanuit hier. 

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog. 

De heer Rog (CDA):

Mag ik nog een korte vervolgvraag stellen? 

De voorzitter:

O ja, dat mag u. 

De heer Rog (CDA):

Laten we het even vanuit de andere kant bekijken, vanuit de leerlingen. Er zijn ook scholen die bijvoorbeeld vanuit de Experimentenwet werken met andere tijden. Kinderen zitten daar langere tijd op school en krijgen juist meer lesuren. Die hebben hartstikke goede resultaten. De kinderen zijn gelukkig, de ouders zijn gelukkig en zelfs de leraren zijn gelukkig, ook al werken ze soms een uurtje langer. Mag dat straks ook nog van de heer Van Meenen? 

De heer Van Meenen (D66):

U kent mij: ik ben een liberaal, dus van mij mag alles op dit gebied. Scholen moeten hun eigen keuze maken. Ik vind het wel cruciaal dat scholen weer lerende organisaties worden. Dat zijn ze te weinig. Er wordt in Nederland heel veel onderwijs gegeven en er wordt veel te weinig over gesproken en nagedacht. Dat is slecht, ook vanwege de toekomst waarop we deze jongeren willen voorbereiden. 

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog. U hebt nog bijna tien minuten over van de vijftien. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik ben blij dat ook in deze Kamer het besef is doorgedrongen dat we leraren meer ruimte en vertrouwen moeten geven. Ik sla even over wat hierbij de rol van de inspectie is. Ik verwijs slechts naar het wetsvoorstel dat ik samen met de heren Bisschop en Rog mag indienen. Dat richt zich op de rol van de inspectie en maakt een veel scherper onderscheid tussen waar we scholen werkelijk op beoordelen en waar we ze op willen stimuleren; de punten waarop de inspectie de critical friend is. Ik denk dat dit een enorme bevrijding zal zijn voor scholen en docenten, en dat dit helderheid zal geven. 

Voor D66 is het belangrijkste toezicht het dagelijkse toezicht van leerlingen, studenten, ouders en docenten. Wij willen hen via de medezeggenschap een belangrijker en steviger rol geven. Ik ben blij dat dankzij het studievoorschot in het hoger onderwijs het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting nu is geregeld. In de memorie van toelichting staat immers: "aangezien het gaat om hún onderwijs, moeten studenten kunnen meebeslissen over de manier waarop investeringen het hoger onderwijs moeten verbeteren". Maar geldt dat niet voor het hele onderwijs? Bij het notaoverleg over governance heb ik gevraagd in hoeverre de internetconsultatie op de Wet versterking bestuurskracht meer informatie op dit punt zou geven. De consultatie is inmiddels voorbij. Hoe is het met de inzichten op dit punt? 

Toezicht is gebaat bij transparantie: geen Haagse controle, maar een open verantwoording naar de samenleving. Daarom pleit mijn fractie voor het openbaar maken van de jaarrekening en het jaarverslag van scholen. Ook zou het goed zijn om in het hoger onderwijs en het mbo, net als in het voortgezet en primair onderwijs, iets in de sfeer van Vensters voor Verantwoording te introduceren. Ik hoor graag een reactie van de bewindspersonen op deze twee voorstellen, want mijn fractie wil naar horizontale in plaats van verticale verantwoording. 

Voor veel scholen in krimpregio's is het dalende leerlingenaantal een groot probleem. De Stichting Openbaar Onderwijs Marenland in Noordoost-Groningen is een mooi voorbeeld van de manier waarop scholen een sprong vooruit kunnen maken in de kwaliteit van het onderwijs en het aanbod van voorzieningen. Deze scholen kiezen bewust voor integrale kindcentra, of zoals wij dat bij D66 noemen: de alles-in-één-school. Peuterspeelzaal en kinderopvang zijn gekoppeld aan scholen. Er is veel ruimte voor culturele, sportieve en creatieve activiteiten. Ook in het wegwerken en voorkomen van ontwikkelingsachterstanden speelt de alles-in-één-school een belangrijke rol. Afgelopen dinsdag is de motie-Siderius over het ontwikkelrecht van kinderen aangenomen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe hij invulling wil geven aan deze motie? Is hij het ermee eens dat de alles-in-één-school ervoor kan zorgen dat dit een goede invulling krijgt? 

De Onderwijsraad heeft in het voorjaar geadviseerd werk te maken van vernieuwing van het onderwijscurriculum. Dat is zeer terecht, want eenentwintigste-eeuwse vaardigheden worden voor de toekomst van onze kinderen steeds belangrijker. Programmeren is hier een voorbeeld van, maar het gaat ook om probleemoplossend vermogen en creativiteit. Momenteel vindt er geen systematische vernieuwing van het curriculum plaats. De staatssecretaris is nu aan zet. Hoe gaat hij de vernieuwing van het curriculum vormgeven? Is de staatssecretaris bereid het opnemen van duurzaamheid in het curriculum te onderzoeken? Daarover is eerder een motie in de Kamer aangenomen met steun van D66. Wat D66 betreft moet dat in goed overleg met leraren gebeuren. Welke rol ziet de staatssecretaris voor de leraren? 

Bij vernieuwing van het curriculum kan ook het lesmateriaal niet vergeten worden. Het gaat mijn fractie erom dat leraren zelf kunnen kiezen welk materiaal ze gebruiken. Een mooi voorbeeld van zo'n initiatief is de Stichting Leermiddelen Keuze. De monopoliepositie van de grote uitgeverijen beperkt die keuze voor docenten. Deze kost heel veel geld, dat beter besteed kan worden. En dat moet doorbroken worden. Ik vraag de bewindspersonen om daarop in te gaan. 

Het huidige onderwijs richt zich vooral op normen en gemiddelden, daar is al veel over gezegd. Ik heb hier een heel verhaal over een bed van Procrustes, voor de classici onder ons. Dat is iemand die reizigers ontvangt en hun een bed aanbiedt. Als het bed te klein is voor die persoon, hakt hij er iets vanaf. Als het bed te groot is, verlengt hij ze. Dat is een beetje de manier waarop sommige partijen in mijn ogen naar het onderwijs kijken. 

Ik word erg hoopvol door het debat van vandaag. Ik denk echt dat we iets aan het vinden zijn wat meer ruimte gaat bieden voor de talenten van jonge mensen. Maar er is veel te doen, en dan kom ik op het punt van mevrouw Lucas. We moeten kinderen de ruimte geven om hun talent te ontplooien en ze niet gevangen houden in bijvoorbeeld de vaste silo's van vmbo, havo en vwo. Gelukkig komt er enige beweging in dit sjoelbakmodel, zoals ik het noem. Het is nu al mogelijk voor scholieren in het voortgezet onderwijs om op een hoger niveau examen te doen. D66 is een groot voorstander van dit soort flexibilisering en ziet graag dat deze wordt uitgebreid. 

Scholieren moeten eventueel ook op een lager niveau vakken kunnen volgen en examen kunnen doen, terwijl zij de andere vakken op een hoger niveau blijven doen. Er moet dus ruimte worden geboden voor een meer vraaggestuurd curriculum en flexibele vakkenpakketten. Daarmee kan veel meer recht worden gedaan aan de talenten van het individuele kind. Het is ook belangrijk om na te denken over wat dat betekent voor de doorstroom naar het hoger onderwijs. Dat zal veel meer vakgebonden moeten worden ingevuld. Ik vraag de bewindspersonen om in gesprek te gaan met het onderwijsveld om dit verder uit te werken. 

Onderwijs is de motor van onze economie, niet alleen in Nederland, maar in heel Europa. Het is dan ook logisch dat D66 onderwijs en Europa combineert. Mijn fractie presenteerde in september dit jaar de notitie getiteld Van koeien naar kennis. Ik zal deze in tweede termijn nog eens toesturen, want dat is een belangrijk document. In plaats van geld te verkwisten aan bestaande belangen, zoals landbouw en koeien, moet dit geld volgens ons vooral naar onderwijs, innovatie en kennis. Ik heb een waslijst aan concrete voorstellen: geld voor Europese topuniversiteiten, meer uitwisseling voor scholieren, studenten, docenten en onderzoekers, het stimuleren van toegepast en fundamenteel onderzoek. Ik hoor graag of de bewindslieden zich daarvoor binnen Europa willen inspannen. 

Dit kabinet heeft die mogelijkheid bij uitstek. Er is een unieke kans om onderwijs boven aan de internationale agenda te plaatsen. Dit kabinet heeft namelijk het voorrecht om invulling te geven aan het voorzitterschap van Nederland in de EU in de eerste helft van 2016. D66 zou graag zien dat onderwijs, kennis en innovatie bovenaan de prioriteitenlijst komen tijdens dat voorzitterschap. Graag een reactie. 

Mijn fractie maakt zich zorgen over de werkloosheid onder jonge, startende docenten. Hoe staat het met de resultaten van de inzet die gepleegd zou worden naar aanleiding van de motie-Voordewind/Ypma om de werkgelegenheid van leerkrachten in het basisonderwijs te behouden? De werkloosheid in deze groep is nog steeds schrikbarend hoog, terwijl de inzet van deze docenten benut kan worden, bijvoorbeeld om grote klassen, "plofklassen", kleiner te maken. Wij mogen deze mensen niet kwijtraken, maar volgens mij zijn we dat wel aan het doen. Mijn fractie maakt zich daar zorgen over. 

Een zeer belangrijk onderwerp is een leven lang leren, waarover we nog komen te spreken. Als ik meer tijd had, zou ik er uitgebreid op ingaan, maar dat doe ik niet. Ik blijf mijn hele leven lang leren en ik heb ook vandaag weer mooie dingen geleerd. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Van Meenen en ondergetekende zitten vaak op dezelfde lijn, en dat is alleen maar goed. Een voorbeeld is het tegengaan van de toetsgekte en de afrekencultuur. Helaas is D66 ook medeplichtig aan het Cito-akkoord. Zonder D66 was er ook geen verplichte Cito-toets gekomen. Hoe gaan we de schade van die wet zo veel mogelijk beperken? De media staan begrijpelijkerwijs te popelen om "ranking the schools" mogelijk te maken, in de zin van: al die Cito-scores openbaar en dan scholen erop afrekenen. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik dank de heer Van Dijk voor deze vraag, want die geeft mij de gelegenheid om nog eens heel duidelijk te maken dat deze wet zelf schadebeperkend werkt. Dit kabinet was namelijk samen met de PVV op weg om van de Cito-eindtoets het Cito-eindexamen van het basisonderwijs te maken. En dat hebben we weten te voorkomen. We zijn overgestapt op een Cito-toets die niet meer bepalend is voor de overgang, die later in het jaar plaatsvindt en die er nog slechts toe dient om voor leerlingen die ondergeadviseerd worden als herstel te werken. Ik vind dat een zeer goed resultaat vergeleken met waar we vandaan komen. 

Blijft over de vraag die de heer Van Dijk stelt. Er komen verschillende eindtoetsen omdat er ook meerdere aanbieders kunnen zijn. Hoe gaan we dan om met ranking? Het initiatiefwetsvoorstel van de heer Bisschop dat D66 en het CDA mede mogen indienen, gaat over dit soort vraagstukken. Waar ligt eigenlijk de bevoegdheid van de inspectie? Hoever reikt die? Wij willen terug naar de deugdelijkheidseisen, zoals in artikel 23 geformuleerd. Dat is de wettelijke grondslag. Daarin staat niets over ranglijsten die door de inspectie worden gefaciliteerd of aangeleverd en daar moeten we naar terug. De precieze juridische zoektocht om te voorkomen wat u en ik slecht vinden, onderneem ik graag met u. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het moet niet gekker worden. Nu zegt de heer Van Meenen dat hij een slechte wet heeft aangenomen om erger te voorkomen. 

De heer Van Meenen (D66):

Ja, dat moet je soms doen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

D66 heeft voor de verplichte eindtoets gestemd en daardoor is die er nu. Nu staan de media te popelen om al die scholen te gaan afrekenen via die ranglijstjes. Hoe gaan we dat voorkomen? Bent u het ermee eens dat we alles moeten doen om dat tegen te gaan? 

De heer Van Meenen (D66):

Als je zoals de SP nooit ergens aan meedoet, hoef je ook nooit ergens voor verantwoordelijk te zijn en kun je altijd heel gemakkelijk blijven roepen dat alles slecht is. Zo zit D66 niet in elkaar. Er was anders iets heel slechts gekomen — dan gaat het mij puur om het belang van kinderen en dat is nog iets anders dan ranglijstjes — en dat zou een Cito-eindexamen zijn geweest. Dat hebben we weten te voorkomen. Daar is deze wet voor in de plaats gekomen. Ik heb u dat net uitgelegd en misschien moet ik het nog honderd keer uitleggen, want dit is blijkbaar een heel leuk punt voor de SP. En die ranglijstjes willen wij samen voorkomen. Laten we daar onze energie in steken. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Cliffhangers zijn slecht voor mijn bloeddruk. 

De heer Van Meenen (D66):

Oh, dat is het laatste wat ik zou willen. 

Mevrouw Lucas (VVD):

De heer Van Meenen had het over een Leven Lang Leren. Is hij met ons van mening dat we zo snel mogelijk met de pilots en vooral ook met de experimenten rond vraagfinanciering moeten gaan beginnen? 

De heer Van Meenen (D66):

Natuurlijk moeten we van start. We moeten dat nog wel even precies bekijken en we zullen ongetwijfeld nog advies en bericht krijgen vanuit de hogescholen, het mbo et cetera. Wij zijn niet tegen die experimenten, zeker niet, maar we moeten ook wel een stip op de horizon hebben. Mevrouw Lucas is in staat om mij verleidelijk aan te kijken, waardoor ik de neiging heb om met haar mee te gaan, maar ik weet dat het haar agenda is om uiteindelijk maar helemaal te stoppen met dat publiek gefinancierde deeltijdonderwijs, en dat wil mijn fractie niet. Dus we zullen zien hoever we komen. Experimenten prima. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik ben blij dat we in ieder geval die experimenten gaan doen en ik hoop dat de heer Van Meenen zijn oren niet te veel laat hangen naar de HBO-raad, die waarschijnlijk allerlei vertragingstactieken zal gaan toepassen. Ik hoop dat hij standvastig blijft en dat we dit nu echt eindelijk een keer gaan doen, op weg naar vernieuwing in het onderwijs. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik laat mijn oren naar niemand hangen, zelfs niet naar mevrouw Lucas. 

De voorzitter:

Dank u wel voor uw bijdrage. Ik geef het woord aan de heer Voordewind namens de fractie van de ChristenUnie die tien minuten heeft voor zijn eerste termijn. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Van wie is de school en wie zorgt voor goed onderwijs? Als ik een klaslokaal binnenloop, is het antwoord eenvoudig: de leraar maakt het verschil. Een gezond pedagogisch klimaat is het belangrijkste voor de ontwikkeling van kinderen. Pedagoog Marcel van Herpen omschrijft het als volgt. De leerling wil van de leerkracht weten: wie ben jij? Toen ik vorige week een klaslokaal binnenliep, merkte ik dat die dynamiek er was tussen de leerlingen en een leraar op een hbo. Er was meteen sprake van chemie tussen hen, ook al waren ze nog maar acht weken bezig met elkaar. Docenten zijn sleutelfiguren in het onderwijs. Dat gegeven zet ook de politiek en de overheid meteen op hun plek. 

Afgelopen zaterdag presenteerde het wetenschappelijk instituut van de ChristenUnie een boek over onderwijsvrijheid in een participatiesamenleving. De titel daarvan is De school van de burger. In het boek wordt opgeroepen tot een heroverweging van de verhouding tussen overheid en samenleving. Er wordt eigenlijk in geadviseerd om al het onderwijs bijzonder te maken, zodat ook het openbaar onderwijs algemeen bijzonder kan worden. Onderwijs is niet neutraal. Dat moeten we ook niet willen. Ik ben benieuwd naar de visie van het kabinet op dit voorstel van ons wetenschappelijk instituut. Hoe wil het kabinet de uitgangspunten van de participatiesamenleving op het onderwijs toepassen? Van wie is de school nu uiteindelijk in de ogen van het kabinet? 

Een andere recente publicatie over dit onderwerp is opgesteld door de Onderwijsraad. Andere sprekers noemden deze publicatie al even. De titel van het rapport luidt Onderwijspolitiek na de commissie-Dijsselbloem. De conclusie van dat rapport is helder: de overheid bemoeit zich nog steeds intensief met de dagelijkse praktijk op scholen. Politici moeten ervoor waken om in te grijpen in de inrichting van het onderwijs, aldus het advies. De Onderwijsraad vindt ook dat het onderscheid tussen het "wat" en het "hoe" geen adequaat richtsnoer meer is. Het bepalen van het "wat" door de overheid heeft geleid tot forse ingrepen in de vrijheid van de inrichting van het onderwijs. De overheid beheerst veel kunsten, behalve de kunst van het loslaten. Professionals komen tot hun recht als zij de ruimte krijgen. De docenten die ik spreek, zeggen echter dat zij een verstikkende bemoeizucht en een gebrek aan vertrouwen ervaren. In een participatiesamenleving is het aan de burgers om verantwoordelijkheid te nemen, maar als de overheid zaken niet loslaat of zelfs de teugels aantrekt, wordt een school nooit van de samenleving: van docenten, van ouders, van leerlingen, van schoolbesturen. Ik hoor graag van de minister en de staatssecretaris op welke wijze zij invulling gaan geven aan de aanbevelingen van de Onderwijsraad. Is het kabinet bereid om nieuwe voorstellen te doen of om eerder aangenomen voorstellen te heroverwegen in het licht van het rapport van de Onderwijsraad? Hoe zit het met de aangekondigde regeldrukagenda, die met de vakbonden en de sectorraden wordt opgesteld? Hoe kijken de bewindspersonen aan tegen het gekunstelde onderscheid tussen het "wat" en het "hoe"? 

Over kwaliteitsindicatoren en toetsen lezen we het volgende. Via het zogenaamde "wat" heeft de staatssecretaris de laatste jaren een agenda uitgerold van prestaties, rendement en zelfs excellentie. Deze begroting — ik heb haar daar nog eens op nagelezen — kent drie pagina's met indicatoren. Dat getuigt naar mijn mening van een groot maakbaarheidsgehalte, zeker voor een liberaal. Vorig jaar heeft de Kamer de kleutertoets gelukkig afgeschoten. Nu krijgen we weer te maken met het toezicht in transitie. Het is een manier om de greep op het onderwijs nog verder te vergroten. Voor het predicaat "excellent" moeten nieuwe normen worden ontwikkeld voor het onderwijsproces, het schoolklimaat en de veiligheid. Dat gaat echt vele malen verder dan het bewaken van de deugdelijkheidseisen, dat in de Grondwet is opgenomen. Via het sturen op succesvol onderwijs perkt de staatssecretaris de professionaliteit van de docent verder in. Het streven naar goed onderwijs is ondergeschikt. De ChristenUnie pleit er dan ook voor om het toezicht in transitie te schrappen; zij is tegen een curriculum dat van bovenaf door de overheid wordt opgelegd. Is de staatssecretaris, gezien het advies van de Onderwijsraad, bereid om de invoering hiervan te heroverwegen? 

Ik kom op het passend onderwijs. Afgelopen zomer is het nieuwe stelsel van passend onderwijs ingevoerd. Gelukkig kan het passend onderwijs ook vanaf 2015 zonder bezuinigingen verder. Het handelen van andere partijen dan de coalitiepartijen was nodig om steeds maar weer de bezuinigingen die op de rit stonden, af te wentelen. Ook bij het herfstakkoord was het nodig dat andere partijen dan de coalitiepartijen de kortingen op het budget voor zorgleningen afwendden, nadat andere partijen, waaronder de ChristenUnie, eerder de bezuinigingen van 300 miljoen van het kabinet-Rutte I hadden kunnen afwenden. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ere wie ere toekomt, maar u bedoelt met "de coalitie" hoop ik wel de vorige coalitie, want de Partij van de Arbeid was erbij om de bezuiniging van 300 miljoen op passend onderwijs terug te draaien. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat klopt. Met die woorden ben ik ook geëindigd. Ten tijde van het kabinet-Rutte I hebben wij ons er samen met de PvdA hard voor gemaakt om die bezuiniging van 300 miljoen van tafel te krijgen. Dat is gelukt. 

Deze keer stonden er kleinere bezuinigingen op stapel, waar de PvdA wel verantwoordelijk voor was. Ook die hebben we gezamenlijk weten te neutraliseren, zal ik maar zeggen. 

De heer Rog (CDA):

Het is voor de geschiedschrijving, voor de Handelingen, misschien goed om duidelijk te maken dat in het lenteakkoord, zonder de PvdA, de gehele bezuiniging op passend onderwijs van tafel is geveegd. Dat is gedaan door een brede coalitie, waar de PvdA niet aan meedeed. Onder het kabinet-Rutte II hebben andere partijen de bezuiniging van 20 miljoen op passend onderwijs, die de PvdA en de VVD wilden doorvoeren, weten te voorkomen. Dat is goed om te weten, dus dat meld ik even voor de Handelingen. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Die beschouwing van de heer Rog is helemaal juist. 

Gelukkig zijn er nu dus geen bezuinigingen op het passend onderwijs. Er doet zich echter wel een aantal problemen voor nu we de invoering gaan meemaken. De ChristenUnie vraagt bijzondere aandacht voor de groep leerlingen met een ernstige meervoudige handicap. Ze zijn via cluster 3 in het stelsel van passend onderwijs terechtgekomen. Deze groep van ongeveer 7.000 kinderen zal menselijkerwijs nooit in het regulier onderwijs meedraaien. Let wel, ik heb het over ernstig meervoudig gehandicapten. Sterker nog, door de efficiencydoelstellingen in de samenwerkingsverbanden dreigt deze groep leerlingen ook nog financieel gekort te worden in hun ondersteuning, bijvoorbeeld omdat er tegenvallers zouden kunnen zijn in het budget voor de leerlingen met gedragsproblemen; ik noem cluster 4. Hoe groot hun beperking ook is, deze leerlingen hebben recht op onderwijs en ontwikkeling. De ChristenUnie wil dan ook dat de 7.000 ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen apart worden bekostigd, net als de leerlingen van cluster 1 en cluster 2. Daarover zijn eerder vragen gesteld door de SP. Ook vanuit het onderwijsveld krijg ik veel signalen van steun voor dit voorstel. Ik overweeg om hierover in tweede termijn een motie in te dienen, maar ik hoor graag eerst de reactie van de bewindspersonen. 

Mijn tweede onderwerp is het lerarenbeleid. De ChristenUnie maakt zich zorgen over de baankansen voor jonge leerkrachten. Als je net van de pabo komt, krijg je met een beetje geluk een baan als invalkracht. In 2013 heeft de Kamer dan ook een motie van de ChristenUnie en de PvdA aangenomen om 3.000 nieuwe leraren aan te nemen. Daarvoor is in 2013 zelfs een bedrag van 50 miljoen gereserveerd; dat zou moeten worden uitgegeven in 2014. Dat is ook in het onderwijsakkoord terechtgekomen, inderdaad met de doelstelling om 3000 extra banen voor jonge leraren te creëren. Ik zeg "extra banen", want inmiddels wordt ingezet op banen die niet meer verdwijnen door de leerlingenaantallen. Dat zijn dan geen extra banen, maar er gaan geen banen af als we nu het kabinet moeten volgen. Ik vraag het kabinet: waar zijn nu die 3000 extra banen gebleven? Kan het kabinet aangeven hoeveel banen er daadwerkelijk bij zijn gekomen dit jaar? 

Het tweede probleem bij de leraren is de instroom en de instromingseisen die zijn aangescherpt voor de pabo's vanaf het studiejaar 2015-2016. Ik wijs erop dat een deel van de havo-scholieren nog geen rekening heeft kunnen houden met deze nieuwe toelatingseisen. De mbo-scholieren kunnen deze vakken zelfs nog niet kiezen en van de pabo's hoor ik dat zij rekening houden met een instroomvermindering van mogelijk 40%. De ChristenUnie is het met de regering in principe eens dat de lat hoger gelegd moet worden, maar voorziet tegelijkertijd grote problemen bij de overgang van de aanscherping van de eisen, vooral gezien het dreigende tekort aan leraren. De ChristenUnie stelt dan ook voor om niet tot uitstel van de toelatingstoetsen over te gaan, maar om wel de toetsen de eerste twee jaar een adviserend karakter te geven en geen selecterend karakter, zoals het bedoeld is. Graag een reactie op de zorgen van mijn fractie over deze transitie. 

Mijn laatste onderwerp gaat over het joodse onderwijs. Mijn fractie is zeer blij dat wij de beveiliging van de joodse scholen in ieder geval hebben kunnen garanderen, althans qua financiën, en ook via het Rijk hebben kunnen regelen bij de Algemene Politieke Beschouwingen. 

Er doet zich echter nog een probleem voor bij de kosten die de ouders voor deze scholen moeten betalen, namelijk de lessen Jiddisch. Het Jiddisch is een officieel erkende taal conform het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. Het is bijvoorbeeld te vergelijken met het Fries. Nu wordt het onderwijs in het Fries door de provincie betaald. Dat is bij het Jiddisch als niet-regionale taal lastiger. De commissie van deskundigen die toeziet op de uitvoering van het handvest heeft Nederland al een aantal keren gewezen op de verplichting om ernst te maken met de ondersteuning van het Jiddisch. Ik vraag de minister dan ook of zij daartoe bereid is. 

De voorzitter:

Ook u hartelijk dank. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Wij bespreken vandaag de onderwijsbegroting. Die heb ik altijd bijzonder gevonden, maar sinds vorig jaar is die onlosmakelijk verbonden met de geboorte van mijn zoon. De begroting was amper afgelopen en ik was nog niet thuis, of het begon. Ik zal dus met nog meer plezier uitkijken naar de behandeling van deze begroting, zelfs na twee dagen van stevig onderwijsdebat. 

De afgelopen dagen hebben wij gedebatteerd over het wetsvoorstel voor het studievoorschot. De degens zijn stevig gekruist, vooral over de toegankelijkheid van het onderwijs. Waar ik gisteren afsloot, wil ik vandaag graag verdergaan. Ik zei dat wij tegenover elkaar hebben gestaan, hier in de politiek, maar ook studentenorganisaties waren tegen. Wij moeten nu echter de handen weer in elkaar slaan. Wij moeten volgende stappen zetten om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, in het hoger onderwijs, maar eigenlijk al veel eerder. De kansen van een kind beginnen namelijk al op het moment dat het de basisschool binnenstapt, en eigenlijk al daarvoor, bij de vroeg- en voorschoolse educatie en met alles wat het meekrijgt van thuis. Dat gaat verder als een kind een brugpieper wordt. Zo werd ik althans genoemd toen ik in de eerste klas van de middelbare school zat. GroenLinks ziet het onderwijs als een bouwwerk waarvan de basisschool het fundament is. Wij vinden het dan ook belangrijk dat kinderen vanaf het begin in hun onderwijstijd gelijke kansen krijgen. De overheid moet hiervoor waken en zich hiervoor inspannen. Helaas is de werkelijkheid weerbarstig en zien wij tendensen die tornen aan ons ideaal van gelijke kansen. 

Er is vandaag al vaker gesproken over de tweedeling in het onderwijs. De afgelopen jaren hebben wij een stijging van het aantal huiswerkinstituten gezien. Op zich is dat een goede ontwikkeling, hoewel je liefst zou zien dat ze helemaal niet nodig waren en dat de school hierin kon voorzien. Dit is volgens mij een ontwikkeling die je niet kunt tegenhouden en dat wil ik ook helemaal niet, maar ik vind het wel zorgelijk. De vraag is namelijk of minder draagkrachtige ouders deze begeleiding wel kunnen betalen. Als dat niet het geval is, kan dat zorgen voor een enorme tweedeling in de gelijke kansen tussen kinderen. Hoe kijken de minister en de staatssecretaris aan tegen dit fenomeen? Zijn zij bereid om te kijken naar de mogelijkheden om kinderen met minder draagkrachtige ouders die het wel nodig hebben, ook gebruik kunnen maken van die huiswerkbegeleiding? 

Deze tendensen zien wij soms ook in dure schoolmiddelen die de scholen voorschrijven. De leden Van Dijk en Siderius hebben terecht vragen gesteld over scholen die iPads voorschrijven en zo zijn er meer voorbeelden te noemen. In een voorbeeld geeft de school een optie voor een digitale klas voor kinderen van ouders die een dure laptop wel kunnen aanschaffen en een analoge klas voor kinderen van ouders die dit niet kunnen. Deelt de staatssecretaris onze zorgen hierover? Welke acties worden ondernomen om tweedeling in het onderwijs tegen te gaan en gelijke kansen voor iedereen te waarborgen? 

Ik kom nu op het punt van de toetsing. Wij zijn verheugd dat onze motie over het schrappen van de Cito-scores als doelstelling in het regeringsbeleid is geschrapt. De Cito-toets is niet bedoeld om de kwaliteit van scholen te meten en helemaal niet geschikt om de kwaliteit van het kabinetsbeleid te meten. Dat leidt namelijk tot teaching to the test. Wij moeten ervoor zorgen dat leraren zich niet gaan focussen op het trainen om die ene toets goed te maken, maar dat een toets gebruikt wordt waarvoor die nodig is, namelijk om te kijken of leerlingen voortgang boeken. 

Mijn fractie vindt het van groot belang dat jongeren in het onderwijs kunnen doorstromen. Kinderen en jongeren hebben verschillende momenten waarop zij zich ontplooien. Daarom moeten zij flexibel kunnen doorstromen. Vanuit die gedachte vindt GroenLinks het dan ook vreemd dat je niet vanuit alle vmbo-scholen kunt doorstromen naar het havo; daarover hebben wij vorig jaar ook gesproken. Sommige havoscholen stellen aanvullende eisen aan jongeren met een vmbo-diploma op zak. Vorig jaar hebben wij een motie ingediend om te verplichten dat je vanuit het vmbo zonder aanvullende eisen moet worden toegelaten tot de havo. Wij hebben deze motie aangehouden vanwege een toezegging van de staatssecretaris. Er zou na de zomer een evaluatie van de nu geldende toelatingscode komen. Wanneer kunnen wij deze verwachten? Gaat de staatssecretaris daarin expliciet in op onze motie? Ik overweeg namelijk om deze motie alsnog in stemming te brengen, omdat ik vind dat wij die nu wel lang genoeg hebben aangehouden. 

Ik wil het ook hebben over de bekostiging van asielzoekerskinderen in Nederland. Ieder kind verdient goed onderwijs. Ieder kind verdient gelijke kansen, zeker die kinderen die gevlucht zijn en het al zo moeilijk hebben. Wij moeten scholen niet opzadelen met de problemen. Het gaat volgens mij om een kleine groep, zo'n 1.000 leerlingen, en een relatief klein bedrag, minder dan 1 miljoen. Graag krijg ik van het kabinet een bevestiging van deze cijfers. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat scholen niet alleen voor de opgave om deze kinderen goed te scholen komen te staan? 

Ik rond af waarmee ik begon. Met het studievoorschot komt een gigantisch bedrag vrij voor investeringen in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Ik hoop dat wij de handen Kamerbreed, ook met studenten en docenten, ineen kunnen slaan voor besteding van deze middelen, want er is nog veel te verbeteren. Met deze middelen kunnen wij ervoor zorgen dat er minder overvolle klassen zijn. Wij kunnen ervoor zorgen dat er meer persoonlijke aandacht voor studenten komt en dat studenten les krijgen van de beste docenten. 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Als je al deze verhalen hoort, vraag je je af wie er géén goed en eigentijds onderwijs wil: onderwijs dat past bij de behoeften van deze tijd en dat jongeren voorbereidt op een plaats in de samenleving, zodat zij straks een plaats in kunnen nemen waarin zij verantwoordelijkheid nemen voor de samenleving, zichzelf en hun omgeving, en onderwijs dat hun geleerd heeft om de vaardigheden van de eenentwintigste eeuw onder de knie te krijgen. Eigenlijk zijn wij het allemaal eens, zou je bijna zeggen. Beleidsmakers zijn er in ieder geval druk mee om deze ambities werkelijkheid te maken. Aantrekkelijk en eigentijds onderwijs is populair en beleidsdocumenten, artikelen en lezingen staan er bol van. Ik mag ook wel zeggen dat de markt voor adviesbureaus er een mooie boterham mee verdient. 

Bij al die drukte kan het wel eens goed zijn om het onderwerp op wat meer afstand te bekijken. Als contrast wil ik namens de SGP-fractie daarom bij deze Onderwijsbegroting een interessant en opmerkelijk onderzoek in de schijnwerpers zetten. Het is een onderzoek dat is verricht op basis van een nieuwe onderzoekstechniek, aan de hand waarvan een buitengewoon zinvolle blik wordt geworpen op het onderwijs. Het gaat om het onderzoek van een jonge dokter, Gerdineke van Silfhout, die in haar promotieonderzoek op basis van geregistreerde oogbewegingen het leesgedrag van leerlingen in het voortgezet onderwijs onderzocht. Uit dat onderzoek zijn twee opvallende conclusies te trekken. In de eerste plaats: uitgevers die teksten in schoolboeken bewust leuk en aantrekkelijk willen maken, bewijzen de leerlingen geen dienst, want het leidt hen af van wat zij feitelijk moeten leren. Zij maken het vooral de vmbo'ers moeilijker, terwijl ze met de beste bedoelingen de hele zaak opleuken en zelfs de bladspiegel aanpassen. Het wordt voor de vmbo'ers met name moeilijk om het onderscheid tussen relevante en niet-relevante informatie te onderscheiden. De kans is groot dat vooral de niet-relevante informatie blijft hangen terwijl de leerstof sneller uit beeld verdwijnt. Iedereen die ooit les heeft gegeven en zich heeft bezondigd aan een uitbundig verhaal vol details zal dit herkennen. Aan sommige leerlingen gaat de essentie voorbij, terwijl zij het spannende verhaal exact weten na te vertellen. Het was een prachtig, helder, herkenbaar resultaat: vmbo'ers zijn het meest gebaat bij heldere teksten met zakelijke leerstof. 

In de tweede plaats: uitgevers die bewust simpelere teksten maken voor vmbo'ers doen geen recht aan de werkelijkheid. De sterkste lezers in het vmbo scoren namelijk even hoog als vwo'ers terwijl de zwakste lezers in het vmbo en het vwo even laag scoren. Ik ben eigenlijk benieuwd naar de visie van de bewindslieden naar aanleiding van dit onderzoek. Wat is nu eigenlijk aantrekkelijk onderwijs? Dat is niet opleuken, maar heldere, duidelijke, compacte informatie die op een aansprekende manier, aansluitend bij de belevingswereld van leerlingen, wordt gepresenteerd en overgedragen. Hoe voorkomen we dat mogelijkheden van leerlingen te snel in een te sterk stramien geperst worden? Zien de bewindslieden overigens een rol voor zichzelf weggelegd om dit onderzoek onder de aandacht te brengen, hetzij bij allerlei overleggen, hetzij bij organisaties? Voorzitter, ik zie hunkerend uit naar de interruptie van mevrouw Jadnanansing. 

De voorzitter:

En ik ben ongelooflijk blij dat u mij erop wijst dat er iemand bij de interruptiemicrofoon staat. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

De heer Bisschop houdt een enorm interessant betoog over aantrekkelijk onderwijs. Mijn complimenten daarvoor. Betekent dit dat ik hem aan mijn kant vind als ik een pleidooi houd voor leren in de beroepspraktijk, waarbij we dat aantrekkelijke onderwijs daadwerkelijk vormgeven in het beroepsonderwijs, niet vanuit allerlei theoretische concepten, maar vanuit dat wat jongeren daadwerkelijk aanspreekt? 

De heer Bisschop (SGP):

Mevrouw Jadnanansing had daar een term voor die mij even is ontschoten. Zelf noem ik die vorm van leren altijd het duale leren, het tweesporig leren. Aan de ene kant is er een pakket aan theorie, de bagage die studenten mee moeten krijgen, aan de andere kant is er een pakket van praktijkleren. Ik ben ervan overtuigd dat bepaalde typen jongeren vooral gebaat zijn bij dit type leren. Dat moet gewoon een volstrekt volwaardige plaats krijgen in het leerstofaanbod en het onderwijsaanbod dat wij kunnen verzorgen. Laten wij er dus vooral naar kijken. Ik ben van harte bereid om mee te denken in de doorontwikkeling van dat soort mogelijkheden, omdat dat in dienst is van leerlingen. Het helpt jongeren die niet de hele dag achter een computer of een bureautje kunnen zitten en die niet de hele dag kunnen lezen maar die al doende moeten leren. Daar ben ik van harte toe bereid. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Dank u wel. Dan gaan we daarmee aan de slag. 

De heer Bisschop (SGP):

Ik zie de uitnodiging met belangstelling tegemoet. 

Een volgend punt is de ruimte voor vakmanschap. Bij de vorige begrotingsbehandeling is de motie aangenomen die vraagt om een concrete lijst met maatregelen om de ruimte voor vakmanschap te vergroten. Ruim baan voor vakmanschap geldt niet alleen voor leerlingen in het beroepsonderwijs, maar ook voor iedereen die beroepshalve in het onderwijs actief is. De regering verwijst voor de uitvoering van mijn motie naar het Nationaal Onderwijsakkoord. Dat klinkt op het eerste gehoor echt goed. Dat streelt het ego. Maar als je verder kijkt, wordt helaas enkel het voornemen geuit om het onderwerp grondig te zullen onderzoeken. Dan hoef je geen doorgewinterd politicus meer te zijn om te weten hoe laat het is. Wanneer horen wij hier meer over? Wanneer krijgen we man en paard benoemd? 

Wij hebben vandaag samen met D66 en het CDA een initiatiefvoorstel ingediend waarin we naast een heldere omschrijving van de rol van de inspectie ook heel duidelijk het oog hebben op die ruimte voor de vakvrouw en de vakman. Dat voorstel beoogt onder meer het creëren van die professionele ruimte waarop onze eerste motie doelde. Ik zou mij kunnen voorstellen dat als de bewindslieden kennisnemen van dat initiatiefvoorstel, zij zeggen dat de verdere uitwerking van die motie eigenlijk een beetje overbodig is geworden. Daar zouden we vrede mee kunnen hebben. We hoeven geen dubbel werk te doen. 

De SGP vindt het belangrijk dat de status van het leraarsvak niet wordt ondermijnd door allerlei sluiproutes om leraar te kunnen worden. Dat is ook strijdig met de eisen die je aan vakmanschap stelt. De rapportage over de Lerarenagenda baart nog wat zorgen. Het is begrijpelijk dat de regering de educatieve minor ook wil openstellen voor studenten die de bachelor al afgerond hebben, maar er zal echt een verplichting moeten komen om verder te studeren. Dat staat ook in de motie die hierover is aangenomen. Het belang van verdergaande scholing moet verankerd worden. Wanneer kunnen we die uitwerking verwachten? 

Ik ga heel kort in op de alternatieve eindtoetsen. De staatssecretaris heeft de verantwoordelijkheid om de scholen actief ervan op de hoogte te stellen dat alternatieve eindtoetsen beschikbaar zijn. Om een verantwoorde keuze te maken, hebben scholen voldoende tijd en evenwichtige informatie nodig. Kunnen de scholen binnenkort een brief verwachten waarin wordt gewezen op de beschikbare alternatieven en op de procedure die voor de keuze van de eindtoets moet worden doorlopen, zodat ook de alternatieven naast de bekende Cito-toets volledig tot hun recht komen in het keuzeproces dat op de scholen doorlopen moet worden? 

Een ander kort punt is onderwijs en zorg. Bij de behandeling van de Wet langdurige zorg heeft de regering toegezegd dat zij een brief zal sturen over een betere afstemming tussen onderwijs en zorg. Het gaat om een gedeeltelijke vrijstelling van de leerplicht, zodat jongeren een aantal dagen of dagdelen per week onderwijs kunnen volgen. Dit betoog sluit ook aan bij hetgeen mevrouw Ypma naar voren heeft gebracht. Momenteel is dat structureel niet mogelijk. De ministeries van Onderwijs en Volksgezondheid zouden hierover overleggen. De vraag is welke stappen daarin inmiddels gezet zijn. Wanneer komt de brief waarin nader daarop wordt ingegaan, zodat kwetsbare leerlingen binnen het passend onderwijs op maximale flexibiliteit kunnen rekenen? Dat is ook weer gedacht vanuit het belang van die leerlingen. Het gaat er niet om te denken vanuit het belang van het systeem of vanuit het belang van het beleid, maar het gaat erom dat we leren te denken vanuit het belang van die leerlingen, ieder met zijn of haar eigen vaardigheden, gaven en soms ook beperkingen, en dat we daarvoor beleid ontwikkelen dat daar optimaal bij aansluit. 

Tot slot kom ik op het hoger onderwijs. Ik heb hierbij twee puntjes, te beginnen met de pabo. De toelatingseisen voor de pabo zijn aangescherpt voor een aantal vakken. Dat is prima. Dat er ook een toelatingsexamen afgelegd moet worden, is eveneens prima. Pabo's lopen alleen aan tegen het moment van invoering. In het voortraject, het vo, heeft men nog onvoldoende rekening gehouden met de profiel- en vakkenkeuze, zodat leerlingen zich hierop voor kunnen bereiden. Wij vragen aandacht voor een goede overgangsregeling en verzoeken de bewindspersonen om nog even te kijken of dat op een goede manier kan worden ingericht. 

Het tweede aandachtspunt in het hoger onderwijs is het financieren van wetenschappelijk onderzoek. Het Rathenau Instituut heeft inzichtelijk gemaakt dat beoordeling van onderzoekvoorstellen door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) voor de middengroep van hoogwaardige voorstellen zeer onbevredigend is. Dat staat in een rapport van vorig jaar. Het gaat om een grote groep van gelijkwaardige kwaliteit. Het zou een verbetering zijn als de NWO alleen voorstellen uitfiltert die echt boven dit niveau uitstijgen, dan wel onder deze kwaliteit blijven. Wil de minister dit alternatief nader verkennen? Dat zou ook kunnen betekenen dat die 2.500 fte bij NWO mogelijk anders ingezet zouden kunnen worden, zodat een en ander meer aan het wetenschappelijk onderzoek zelve tegoed komt. 

De regering heeft aangegeven in het najaar stappen te verwachten in Europa om export van studiefinanciering te kunnen beperken. Het is belangrijk dat de oneigenlijke oprekking van de Europese regels ongedaan gemaakt wordt. Hoever staat het daarmee? 

Voorzitter, met waardering voor uw eindeloze geduld, dank ik u voor de gelegenheid het woord te mogen voeren. 

De voorzitter:

Er is nog een vraag voor u. Dat weet ik zeker, want ik had mevrouw Straus al gezien. 

De heer Bisschop (SGP):

Heel graag. 

Mevrouw Straus (VVD):

De heer Bisschop hield een vurig pleidooi voor duaal leren in het beroepsonderwijs. De VVD is het heel erg met hem eens dat de combinatie van leren in de praktijk en leren op school heel erg goed is. Daar hebben wij op dit moment de bbl voor. Dat vinden wij een heel mooie variant. Maar is de heer Bisschop het ook met mij eens dat er vanuit de praktijk — ik noem het voorbeeld van de cao van de installatietechniek — allerlei belemmeringen worden opgeworpen die juist voorkomen dat leerlingen in zo'n bbl-traject worden aangesteld? 

De heer Bisschop (SGP):

Ik ken de hobbels die zich daarbij voordoen niet precies. Ik kan mij heel goed voorstellen dat ze er zijn, in de vorm van arbeidsrechtelijke eisen, noem maar op. Ik vind dat wij simpelweg de taak hebben om daar met de stofkam doorheen te gaan om die rare hobbels, die een effectieve leermethode in de weg staan, op te ruimen. Het kan toch niet zo zijn dat puur ambtelijk-bureaucratische — ik bedoel dat niet negatief of zo — en formele belemmeringen het hogere doel verhinderen? Dat moet je niet willen. Dus volgens mij vinden wij elkaar. Zo nodig gaan wij er eens samen, ook met mevrouw Jadnanansing, met de stofkam doorheen en zeggen wij: als je dit en dat verandert, dan heb je een prachtig pakket en biedt het gouden kansen. 

Mevrouw Straus (VVD):

Dat is een interessante handreiking. Wij gaan daar in tweede termijn een voorstel voor doen. Wellicht kan dat op de steun van de heer Bisschop rekenen. 

De heer Bisschop (SGP):

Wij bekijken het graag. 

De voorzitter:

De laatste spreker in deze begrotingsbehandeling is de heer Van Klaveren. Hij zal vier minuten spreken. Tenminste, hij heeft aangegeven dat dat zijn wens is. 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Voorzitter. Voor volgend jaar staat er meer dan 30 miljard op de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Wat mijn fractie betreft moeten die kosten omlaag, fors omlaag. Dat kan ook. In tegenstelling tot de 148 socialisten in dit huis zijn wij werkelijk voor een kleine overheid. Daar horen zaken als het maken van televisie en het verzorgen van het hoger onderwijs niet bij. De 7 miljard die wij dan overhouden, kan terug naar de rechtmatige eigenaar: de Nederlandse belastingbetaler. Waarom zou de Staat immers televisie moeten maken? Waarom zijn alle fracties in dit huis van de VVD en het CDA tot de SP en de PVV van mening dat de publieke omroep moet blijven bestaan? De publieke omroep is volstrekt overbodig. Programma's waarin Paul de Leeuw op kosten van de belastingbetaler grappig probeert te zijn of waarin boeren aan een vrouw worden geholpen, kunnen prima naar zenders als SBS of RTL. Dat geldt natuurlijk ook voor EK's, WK's en Champions League-voetbal. Ik zie dat er een vraag is. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik zit toch met verbazing te luisteren. Kan het zijn dat u vier dagen te laat bent met dit debat? We zijn nu namelijk bezig met de Onderwijsbegroting. 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Dan heb ik waarschijnlijk een verrassing voor mijn collega, maar bij de Onderwijsbegroting kun je over alles spreken wat raakt aan de begroting van OCW en daar hoort ook de publieke omroep bij. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Gaat mijn collega dan ook nog iets vertellen over onderwijs of beperkt hij zich tot de publieke omroep? 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Als u even geduldig gaat zitten en gaat luisteren, dan hoort mij vanzelf bij het onderwijs komen. 

Ook de zogenaamde educatieve functie is inmiddels achterhaald. Naast informatieve zenders als Discovery Channel en History Channel, leven we in het internettijdperk. Het antwoord op praktisch iedere vraag is slechts enkele muisklikken weg. Mensen, het is 2014. De publieke omroep is een twintigste-eeuws relikwie en is totaal overbodig. Laten we zo snel mogelijk stoppen met deze kostenpost en het miljard dat overblijft, gebruiken voor lastenverlichting. 

Volgens mij gaat het niet helemaal goed op de publieke tribune. 

De voorzitter:

Er is een mevrouw gevallen, maar er komt al hulp aansnellen. Vervolgt u uw betoog. 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Zoals gesteld, ook de combinatie Staat en hoger onderwijs — ik kijk even naar de PvdA-fractie die daarnaar vroeg — is wat ons betreft een verre van gelukkige. Het hoger onderwijs dat onze slimste jongens en meisjes moet voorbereiden op een goed betaalde baan, zucht onder langstudeerders, zichzelf verrijkende onderwijsbestuurders en een alles verstikkende zesjescultuur. De top 50 van beste universiteiten ter wereld is een Angelsaksisch onderonsje. Nederland komt er echt niet aan te pas. Het cruciale onderscheid is de prikkelloze staatsfinanciering van onze universiteiten en hogescholen. De oplossing is helder. Het hoger onderwijs moet worden geprivatiseerd. U hoort het goed: het moet worden geprivatiseerd. 

Het hoger onderwijs heeft heel veel zaken die best anders geregeld kunnen worden. Privatisering heeft ook veel voordelen. Het leidt tot weloverwogen studiekeuzes, minder studie-uitval, daadwerkelijke concurrentie tussen onderwijsinstellingen en snellere afbetaling van studieschulden. De kwaliteit van onderwijs zal verbeteren en fopstudies zullen verdwijnen als belastinggeld in de handen van een socialist. Natuurlijk blijft het hoger onderwijs voor iedereen toegankelijk. Dit kan via een beurzensysteem, op Amerikaanse leest geschoeid, dat kan via leningen bij particuliere instellingen, maar uiteraard kan het ook gewoon door te werken naast de studie. 

De voorzitter:

Hiermee zijn we aan het eind gekomen van de eerste termijn van de Kamer. De beantwoording volgt op een later tijdstip vanavond. Hou de schema's in de gaten, zou ik u allen willen verzoeken. 

De algemene beraadslaging wordt geschorst. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven