6 Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2015 ( 34000-VIII ).

De voorzitter:

Ik heet de minister en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom, evenals de mensen op de publieke tribune en de mensen die dit debat op een andere manier volgen. Er zijn twaalf woordvoerders. Zij hebben zelf aangegeven hoeveel tijd zij willen gebruiken tijdens deze begrotingsbehandeling. Ik stel voor dat we ons bij de interrupties proberen te beperken tot een korte vraag en een korte vervolgvraag. Ik bekijk hoe dat gaat en als het nodig is, moet ik limiteren. U weet dat ik daar niet de voorkeur aan geef, maar we hebben een heel volle agenda vandaag. U zit zelf ook aan het einde van de vergadering, dus ik kan u meegeven dat u er zelf de meeste baat bij hebt als u bij interrupties alleen die vraag stelt die u echt niet achterwege kunt laten. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Goedemorgen. Ik stond hier een paar uur geleden ook nog, vanwege een ander klein debatje. Mijnheer Rog weet waar ik het over heb. Ik heb de stukken voor dit debat zo goed mogelijk op orde gebracht. 

Waartoe onderwijzen wij? Deze vraag houdt leraren dagelijks bezig, als ze er tijd voor hebben, want de eisen zijn hoog. Bovendien wordt de vraag gesmoord in een doorgeslagen meetcultuur. Die komt voort uit georganiseerd wantrouwen, aangejaagd door deze regering. In navolging van Angelsaksische landen wordt steeds meer nadruk gelegd op het meten van directe resultaten van scholen, terwijl men in de Verenigde Staten juist terugkomt op dat geloof in "teaching to the test". Deze regering volhardt echter in afvinken, competitie en "controlisme". Dat begint perverse trekjes te krijgen. Het toets- en prestatiecircus slaat volledig door. Scholen worden genadeloos afgerekend bij "Ranking the schools". Staatssecretaris Dekker vindt het prachtig, maar scholen zijn geen bedrijven. Ondanks alle retoriek van "meer vrijheid aan de school" en "ruimte voor de professional" voelen veel leraren zich beknot. Oud-schoolinspecteur Henk van der Weijden zegt in zijn boek "Overleef de onderwijsinspectie!": Wat je in gesprekken proeft, is weerzin. Weerzin tegen de bureaucratie, tegen de bemoei- en regelzucht, het vele schrijfwerk. Weerzin tegen het afrekenen op basis van toetsresultaten, het wantrouwen en het vele vergaderen. De leraar stikt in de regelzucht. Einde citaat. 

Kijk even mee naar wat er de afgelopen jaren allemaal is ingevoerd. De invoering van het opbrengstgericht onderwijs, de minimumleerresultaten in het basisonderwijs, de invoering van het verplicht eindexamen op de basisschool, ook bekend als de Cito-toets, prestatieafspraken in het hoger onderwijs en binnenkort ook in het mbo. Denk ook aan de misplaatste focus op excellentie en het nieuwste speeltje: de gedifferentieerde inspectieoordelen. De bewindslieden willen de oordelen "zwak" en "zeer zwak" aanvullen met de categorieën "voldoende", "goed" en "excellent". Dat betekent nog meer nadruk op toetsresultaten. De school wordt een machine die leerresultaten produceert. Leerlingen zijn producten. Het is een enorme reductie van een razend complex fenomeen: onderwijs. 

Dat de PvdA aan dit alles meewerkt, verbaast me niets. De partij heeft een lange traditie van tekentafelplannen voor het onderwijs, zoals de middenschool, de tweede fase en de basisvorming. In combinatie met het cijferfetisjisme van de VVD wordt dat een giftige cocktail. Deze eenzijdige focus van liberalen en sociaaldemocraten op meetbare resultaten en toetsen gaat ten koste van de kwaliteit. Leraren betalen de prijs. Maar als de huidige PvdA-fractie dat anders ziet, hoor ik het graag. Laten we dan vandaag zaken doen. 

Veel leraren en ouders willen af van deze afrekencultuur. Ruim 23.000 mensen ondertekenden de petitie "Red het basisonderwijs". Ze willen zich richten op wat er echt toe doet: het kind en zijn brede ontwikkeling. Kritische leraren als de heren Kneyber en Evers schreven een vlammend betoog tegen de afrekencultuur. Kortom, het is tijd voor een trendbreuk onder het motto "stop de afrekencultuur". Laten we voorkomen dat de politiek slechts bezig is met haar eigen hobby's, zonder draagvlak in het onderwijs. Dat is precies waar de commissie-Dijsselbloem voor waarschuwde. 

Dit zijn de voorstellen van de SP. Ten eerste. Zie de school als gemeenschap. Een plek waar leraren en leerlingen samenwerken aan goed onderwijs. Onderwijs wordt gemaakt door leraren, niet door protocollen, inspectie, afrekeningen en prestatiecontracten. Twee. Schenk aandacht aan brede vorming. Onderwijs is meer dan taal en rekenen. Het is ook burgerschap, bildung en zingeving. Drie. Stop met de verplichte Cito-toets in het basisonderwijs. Het was een vergissing. Grijp de kans om dat te herstellen. Vier. Houd op met die perverse prikkels van de prestatiecontracten en rendementsmaatregelen. Geef ruimte en vertrouwen aan leraren. Vijf. Stop met de doorgeslagen drang naar excellentie. Besteed het geld voor excellentie aan excellent onderwijsbeleid. Gebruik het voor kleine klassen en voor ondersteuning in de vorm van onderwijsassistenten. Zes. Geen gedifferentieerd inspectietoezicht. Voorkom dat scholen verstikt raken in een moordende concurrentieslag. Zeven. Stop met de rekentoets; een steen des aanstoots op veel scholen. De toets maakt veel woede los onder leraren. Hij is te talig en zorgt voor een groot aantal onvoldoendes zolang het rekenonderwijs niet op orde is. Acht. Zorg voor uitstekende leraren en lerarenopleidingen. Financier de scholen ruimhartig. Laat de inspectie controleren op kwaliteit, zonder perverse prikkels en rendementsfetisjisme. Geef vertrouwen aan leraren en scholen. Grijp in als het echt misgaat. 

Recentelijk kwamen VVD, PvdA en een aantal leren met hun nota "Samen leren. Aanbevelingen uit het onderwijs". Aanleiding was onder meer het inspirerende boek van de heren Kneyber en Evers "Het Alternatief. Weg met de afrekencultuur in het onderwijs!". Initiatieven vanuit het onderwijs juich ik altijd toe. De nota is een uitwerking van het boek, gesteund door de coalitie. Laten we een paar aanbevelingen eens nader bekijken. We toetsen met als doel ontwikkeling en verbetering, niet om af te rekenen. De minister schrijft in haar reactie dat dit een bevestiging is van het beleid. Mooi, laten we zaken doen. We stoppen met die toetsgekte, het wantrouwen en de bureaucratie. Ik ga uit van steun voor mijn voorstel om de verplichte eindtoets te schrappen. 

Dan een wat meer omstreden voorstel, over ruimte om op schoolniveau en op individueel niveau te kunnen differentiëren in de arbeidsvoorwaarden. Door middel van het oprekken van de niveaus en het meer flexibel inzetten van de functiemix kunnen uitstekende leraren bijvoorbeeld beter worden beloond. Is dit een roep om prestatieloon? Dat zou heel spijtig zijn. Dit idee van Halbe Zijlstra in Rutte I was nu juist afgeschoten. Heel verstandig. De minister verwijst in haar reactie naar de cao-tafel, maar dat is wat al te gemakkelijk. Hoe beoordeelt de regering dit voorstel van de coalitie? Wat de voorstellen ook zijn, aanpak van de plofklassen zit er niet bij, terwijl kleine klassen noodzakelijk zijn voor alle plannen rond excellent onderwijs, differentiatie en opbrengstgericht werken. Zolang je dat niet regelt, is het vooral management by speech. 

Er is 600 miljoen beschikbaar gekomen bij het nationaal onderwijsakkoord en het herfstakkoord. Heel goed, maar waar blijft dat geld? Niemand die het weet. Onderzoek van de NOS toonde dat al aan. Ook op het SP-meldpunt onderwijsgeld ontvangen wij vertwijfelde berichten. Is het juist dat de gelden vooral worden benut om gaten te dichten als gevolg van de stille bezuinigingen? Ik wil weten of het geld werkelijk in de klas komt. Je kunt dat op een aantal manieren doen: door ervoor te zorgen dat bestuurders het verantwoorden, door ervoor te zorgen dat het geld wordt gelabeld of door ervoor te zorgen dat personeel inspraak krijgt in de besteding van het geld. Dat betekent instemmingsrecht op de begroting. In het hoger onderwijs gaat de minister dat regelen. Waarom niet ook in het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het mbo? Laten we vandaag ten minste één ding vragen aan de schoolbestuurders. Welk deel van het onderwijsgeld gaat nu naar leraren? Dat is toch een alleszins redelijk voorstel? 

De SP maakt in haar tegenbegroting extra geld vrij voor onderwijs. Per saldo is het 450 miljoen euro, met name voor kleine klassen en minder werkdruk. Geld moet zeker niet in de zakken van bestuurders terechtkomen. Hoe staat het in dat opzicht met de motie van PvdA, D66 en SP om bestuurders onder de cao te brengen? Dat is een uitstekende motie, maar wordt zij ook uitgevoerd? Deze minister zou überhaupt wat minder met bestuurders moeten praten en wat meer met leraren. Sectorakkoorden worden alleen met werkgevers afgesloten. De lerarenagenda is afgesloten zonder leraren. Hoe bizar is dat? Waarom sluit de minister de sectorakkoorden niet af met werkgevers én werknemers? 

Deze week presenteerde mijn collega Siderius een uitstekend rapport naar aanleiding van ons meldpunt passend onderwijs. Bijna 700 leraren, schooldirecteuren en ouders hebben gereageerd. De belangrijkste conclusies: het zogenaamde passend onderwijs knelt, de klassen zijn te groot, er is te weinig begeleiding, de bureaucratie neemt toe en de toegang tot speciaal onderwijs wordt moeilijker. Ik heb het rapport hier. Ik bied het de bewindslieden bij dezen graag aan, met name aan de staatssecretaris, die hierover gaat. Uiteraard hebben we ook voor de collega's een exemplaar. 

De voorzitter:

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer. 

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.) 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Onze fractie was recent op bezoek in Enschede, bij de leerwerktrajecten van De Kapstok, een zeer waardevol maar bedreigd project voor bijna 400 cluster 4-leerlingen, die veel hebben meegemaakt en die zijn uitgevallen van school. Ik heb een amendement ingediend om dat project te behouden. 

De schoolkosten voor ouders rijzen de pan uit; denk aan de verplichte iPads en de dure schoolreisjes. Is de staatssecretaris het ermee eens dat, als scholen voor hun onderwijs iPads gebruiken, die iPads door de school moeten worden aangeschaft? Alles wat op school een verplicht programmaonderdeel is, moet toch immers door de school worden verschaft? In Kassa was de staatssecretaris daar wat verwarrend over. Ik krijg hierop graag een reactie, want dit moet helder zijn. 

Bijna zeven jaar na de commissie-Dijsselbloem komt de politiek nog altijd met plannen zonder draagvlak in het onderwijs. Passend onderwijs is daarvan helaas een goed voorbeeld. Het wordt tijd voor een radicale breuk. Die komt niet van deze bewindslieden; dat is duidelijk. Die zal moeten komen van leraren, ouders en studenten. We zullen hen bijstaan, waar nodig. 

We kunnen vandaag misschien heel positief eindigen, want in de kranten stonden enkele hoopgevende artikelen. Ten eerste las ik dat de SGP, het CDA en D66 bezig zijn met een wetsvoorstel dat het inspectietoezicht indamt. Dat is heel interessant. De PvdA wil net als de SP minder toezicht op toetsen op de scholen. Er is hier dus een ruime meerderheid voor het indammen van de toetsgekte. De VVD blijft alleen staan, maar heeft geen meerderheid in haar eentje. Ook het CDA steunt volgens mij de aanpak van die afrekencultuur. Misschien kunnen wij vandaag dus goede zaken doen. 

De heer Beertema (PVV):

Op heel veel vlakken vinden de PVV en de SP elkaar op het terrein van het onderwijs, maar de dramatische verhalen over "afrekencultuur", "toetscircus" enzovoort vind ik enigszins demagogisch. Daar houden wij als PVV helemaal niet van. Waar wil de heer Van Dijk eigenlijk heen? Wil hij naar het pre-Rutte I-tijdperk, toen er ontzettend veel zwakke scholen waren en toen we nauwelijks instrumenten hadden om de kwaliteit van scholen te meten? Is de heer Van Dijk het met mij eens dat de toetscultuur eigenlijk niet heel veel anders is dan een leerlingvolgsysteem? Er zitten inderdaad wat toetsjes in die vanaf groep 5 een rol beginnen te spelen, maar er is ruimte genoeg voor Bildung en al die andere dingen om de kinderen tot oppassende burgers te maken. Ik denk dat we van het dramatische beeld af moeten dat leerlingen constant, iedere dag, de hele dag worden getoetst. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Als de heer Beertema mij vraagt of ik terugverlang naar de tijd van het kabinet-Rutte I, het kabinet dat gesteund werd door de PVV, is het antwoord nee. Gelukkig zijn we daarvan af. Ook op de vraag of ik wat blijer zou kunnen zijn met al die toetsgekte, is het antwoord nee. Ik ga uit van vertrouwen in leraren en niet van wantrouwen. Die hele afrekencultuur, al die lijstjes, al dat gedifferentieerde toezicht, verplichte Cito-toetsen et cetera komen voort uit wantrouwen vanuit het kabinet. Scholen voelen zich elke dag meer bekneld en leraren krijgen niet de ruimte om hun werk te doen. De heer Beertema heeft gelijk: voordat hij bij de PVV ging zitten, had hij nog heel goede ideeën met Beter Onderwijs Nederland. Die hoor ik de laatste tijd helaas steeds minder. 

De heer Beertema (PVV):

Ik hoor nauwelijks een antwoord op de vraag. Overigens is het zo dat heel van de regels niet zozeer van de overheid als wel van de scholen zelf komen. De regeldruk komt dus niet zozeer van ons als wel vanuit de scholen zelf. Echter, op het moment dat we gaan doen wat de heer Van Dijk voorstaat, gaan we toch weer naar een "vrijheid, blijheid"-cultuur, waarin we zwakke scholen zullen zien ontstaan en excellentie weer helemaal ondergesneeuwd raakt door die overfocus op de zwakke en zwakste leerlingen. Dat lijkt mij geen goed idee. Dat moet de heer Van Dijk toch met mij eens zijn? Hij wil toch ook dat juist de goede en de beste leerlingen ook eens de aandacht krijgen die ze verdienen? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik ben het niet met u eens. Kijkend naar wat er nu in het onderwijs aan de hand is, zeggen talloze leraren maar ook bestuurders en directeuren: wij worden echt dol van al dat wantrouwen, van hetgeen van bovenaf naar ons wordt gestuurd, geef ons nu ruimte om goed onderwijs te geven. Dan gaat het bij mij met name om leraren. Als u zegt dat er dan wel alle aanleiding moet zijn om dat te kunnen geven, ben ik het zeer met u eens. Dus we moeten zorgen voor uitstekende leraren en lerarenopleidingen, zodat er op die scholen ook de garantie is dat er uitstekend onderwijs gegeven wordt. Echter, de route die dit kabinet nu kiest is een dwaalspoor. Dit gaat steeds meer knellen en is overigens allesbehalve liberaal, zo zeg ik tegen mevrouw Straus die nu bij de interruptiemicrofoon staat. 

Mevrouw Straus (VVD):

Mijnheer Van Dijk is ook ouder. Volgens mij is zijn kind in de leeftijd dat hij ongeveer moet gaan nadenken over de vraag op welke school hij zijn kind gaat inschrijven of heeft hij dat misschien al gedaan. Tot een aantal jaren geleden waren er in Nederland relatief veel zwakke scholen. Vindt de heer Van Dijk het ook niet belangrijk dat alle kinderen in Nederland in ieder geval een school hebben die aan de maat is en die niet zwak is? Een zwakke school zet je meteen op achterstand. Dat moet de heer Van Dijk als socialist toch eigenlijk wel heel erg aanspreken? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik kan het niet meer eens zijn met mevrouw Straus dan mogelijk is. Ik ben het zeer met haar eens. Alle scholen moeten uitstekend zijn. Daarom verwijt ik dit kabinet ook een dwaalspoor te bewandelen. Op het moment dat je naar gedifferentieerd toezicht gaat en je dus gaat zeggen welke school goed, zwak en excellent is, wat de staatssecretaris geweldig vindt, dan creëer je verdeeldheid tussen scholen. Dan gaan ze zich bezighouden met de vraag hoe ze het beste in de krant of op televisie komen in plaats van dat ze zich richten op daadwerkelijk excellent onderwijs in de klas op school. 

Mevrouw Straus (VVD):

Het gaat mij in dit geval om de zwakke scholen en het voorkomen dat er zwakke scholen ontstaan of dat scholen afzakken richting zwakke scholen. Dat is het punt dat ik wil maken. Ik vraag de heer Van Dijk hoe we er volgens hem voor kunnen zorgen dat er geen zwakke scholen ontstaan. Hoe zou hij willen waarborgen dat scholen in Nederland altijd ten minste van basiskwaliteit zijn? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is een zeer terechte vraag. In ieder geval niet door van scholen toetsfabrieken te maken. Zoals ik al zei, moet je zorgen voor uitstekende leraren en lerarenopleidingen. Dan geef je leraren en scholen maximale vrijheid om hun onderwijs vorm te geven. De inspectie controleert dan de kwaliteit en grijpt in als het echt nodig is. Dan kunnen we af van al die bouwwerken rondom gedifferentieerd toezicht en van al die rekentoetsen, Cito-toetsen, kleutertoetsen en tussentoetsen, waar helaas de VVD zo'n groot voorstander van is. En dat gaat 'm niet worden. 

De heer Van Meenen (D66):

Mooie woorden van de heer Van Dijk. Het is bijna een kopie van mijn begrotingstoespraak van twee jaar geleden. Geweldig! Ruimte, vertrouwen, toetsgekte, investeren in leraren, allemaal heel goed. Ik zou hem bijna het lidmaatschap van D66 aanbieden, ware het niet dat er ook punten … De heer Van Dijk heeft ook gepleit voor een beknopte weergave van dat waaraan scholen hun geld uitgeven. Ik zal straks voorstellen om de jaarrekening van alle scholen in elke sector van het onderwijs openbaar te maken. Hoe denkt de heer Van Dijk over dat voorstel? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het moet niet gekker worden! 

De voorzitter:

De vraag van de heer Van Meenen ging daar vast niet over. 

De heer Van Meenen (D66):

Nee, mijn vraag gaat daar niet over. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Eerst even over de inleiding van de heer Van Meenen. Toen ik de inbreng van de heer Van Meenen hoorde in 2012, dacht ik: hé, heeft de heer van Meenen het SP-onderzoek "De leraar aan het woord" herlezen? Copy-paste. Geweldig! Ik zou hem bijna het lidmaatschap van de SP aanbieden. 

Jaarrekeningen openbaar vind ik hartstikke goed. Ik denk dat wij het eens zijn. Er gaat nu veel geld naar het onderwijs, mede door bepaalde partijen. Dat is alleen maar goed. Wij weten echter niet goed waar het geld blijft. Ik wil echt de hele Kamer ertoe oproepen dat wij geen verantwoordingscircus ervan maken, maar wij kunnen toch één vraag stellen aan de scholen: hoeveel geld gaat er nu naar de leraren? 

Mevrouw Lucas (VVD):

Voorzitter. Een van de mooiste herinneringen die ik heb aan mijn middelbareschoolperiode is het werkstuk dat ik maakte over het humanisme, de tijd van Martin Luther, Erasmus en Nostradamus. De kans om een eigen onderwerp te kiezen en flink de diepte in te gaan, pakte ik met twee handen aan. En ik wist mijn ouders ervan te overtuigen dat ik mijn boeken echt alleen uit de Koninklijke Bibliotheek kon halen, dus dat er heel veel treinkaartjes naar Den Haag gesponsord moesten worden. Want, voorzitter, Wikipedia bestond nog niet. 

Maarten Luther was de felste van de drie. Hij stelde de misstanden in de katholieke kerk aan de orde en stond aan de basis van de Reformatie. Erasmus was gematigder. Hij wilde een geordende overgang, een hervorming van binnen uit. En Nostradamus koos een heel andere route. Hij hield zich voor de buitenwereld aan het verbod op een andere religie, maar leerde stiekem Hebreeuws en besteedde zijn aandacht aan de wetenschap van de toekomstvoorspelling. 

Ik zie daarin een trend. Erasmus was twintig jaar ouder dan Luther, Luther was op zijn beurt twintig jaar ouder dan Nostradamus. De oudste koos voor kleine stapjes vooruit, de jongere koos voor een radicale hervorming via vele teksten en de jongste koos zijn eigen weg en ging het gewoon doen. Zijn toekomstvoorspellingen zijn 500 jaar later nog altijd voer voor discussie en wetenschappelijk onderzoek. Ook in de lerarenpopulatie zie je deze driedeling: de oudere garde die gewoon vindt dat het allemaal prima gaat; de jongere garde die zichzelf groepeert en actief discussieert over een nieuw onderwijsbestel, maar ook een groep van pioniers die gewoon doen, die het nieuwe onderwijs en de vaardigheden van de eenentwintigste eeuw allang aan het toepassen zijn. Nieuwe scholen ontstaan en moderne technieken bieden deze pioniers de mogelijkheid leerlingen te binden en te boeien. 

In de politiek zouden wij eigenlijk ook toekomstvoorspellers moeten zijn, zeker als het om het onderwijs gaat. Wij kijken misschien niet zo ver vooruit als Nostradamus, maar wij leiden nu de mensen op die over twintig jaar onze samenleving draaiende moeten zien te houden. Wij moeten er nu voor zorgen dat het onderwijs hun daarvoor de juiste handvatten biedt. Wij moeten ervoor zorgen dat het onderwijs bij de tijd blijft. Als wij mensen horen zeggen dat hun kinderen hetzelfde onderwijs krijgen als zij destijds hadden, moeten wij ons echt ernstig zorgen gaan maken, want er is nogal wat veranderd in de afgelopen 30 jaar en dus zou er ook wat veranderd moeten zijn in het onderwijs. Maar de veranderingen in het onderwijs gaan traag, té traag. 

De afgelopen maand is er in Nederland uitgebreid gediscussieerd over de toekomst. De robotspeech van minister Asscher hield de gemoederen van columnschrijvend Nederland flink bezig. Gaan grote groepen Nederlanders een baanloze toekomst tegemoet of zal de technologische vooruitgang net als in het verleden juist zorgen voor meer welvaart en vooral welzijn?. Ook hierop zijn drie reacties mogelijk. Ten eerste kunnen wij doen alsof er helemaal geen probleem is en nog eens opsommen hoe goed ons onderwijs wel niet is. De MBO Raad lijkt hiervoor te kiezen als hij stelt dat er op niveaus 2 en 3 echt nog meer dan voldoende banen zijn in de toekomst. Ten tweede kunnen wij ons verliezen in doemscenario's en ervan uitgaan dat half Nederland inderdaad thuis op de bank komt te zitten en alvast kan gaan nadenken over de vraag hoe wij al die werklozen van een uitkering gaan voorzien. Nostradamus had hier ook een handje van: een dreiging schetsen in dusdanig omfloerste termen dat het eerder verlammend dan inspirerend werkte. Ik hoop niet dat minister Asscher die kant op wil. De VVD kiest namelijk liever voor de derde optie: niet eindeloos discussiëren over de vraag hoe de toekomst er over twintig jaar uitziet, maar onze economie zo inrichten dat wij goed kunnen omgaan met onvoorspelbaarheid. Het is een quote van een van Nostradamus' vakgenoten, Peter van Lieshout van de WRR. Voor het onderwijs kunnen we dat ook. We kunnen het onderwijs zo inrichten dat we beter zijn voorbereid op een toekomst waarvan we inderdaad nog niet weten hoe die er precies uit gaat zien. Er is immers al een redelijke consensus in Nederland over wat die vaardigheden voor de 21ste eeuw zijn: een stevige basis in taal en rekenen, aangevuld met competenties als creativiteit, innovativiteit en ondernemerschap. 

Nu is ons onderwijs nog vooral gericht op kennisoverdracht en worden onze jongeren opgeleid voor één baan voor het leven, terwijl we weten dat niet de kennis zelf, maar het toepassen van die kennis en je eigen baan weten te creëren steeds belangrijker worden. Daar hoef je geen Nostradamus voor te zijn. Bovendien hebben we een lijvig WRR-rapport waarin nog voldoende aanbevelingen staan om mee aan de slag te gaan. We moeten alleen durven. Durven en doen: we moeten niet blijven steken in eindeloze discussies over het onderwijs van nu, niet alleen een pilot hier en een experiment daar. Ik heb ze weleens pleisters en aspirientjes genoemd. We moeten grotere stappen durven nemen op weg naar het onderwijs voor de toekomst. 

En ja, soms vind ik minister Bussemaker iets te veel Erasmus en iets te weinig Maarten Luther. Ze blijft denken vanuit het huidige systeem en de gevestigde belangen. Laat ik dan een beetje meer Maarten Luther zijn en schreeuwen om verandering. Ik ga geen pamfletten op deuren spijkeren, maar ik ga ze straks wel aan de minister overhandigen, want ik wil niet dat het onderwijs blijft zoals het is. Ik wil dat we vanuit de toekomst kijken naar wat we onze leerlingen nu mee moeten geven. Niet het huidige aanbod, maar de toekomstige vraag moet centraal staan in onze discussies over het onderwijs. Alleen dan geven we onze leerlingen een kans om de robotisering het hoofd te bieden. We moeten de robots niet vrezen, we moeten onze kinderen leren robots te bouwen. 

En daar kan de maker movement ons bij helpen. De maker movement is een internationale beweging die zich richt op de ontwikkeling van creativiteit en innovativiteit door te doen. Met gebruik van de nieuwste technieken wordt geknutseld, gemaakt en uitgevonden. Kinderen worden zo niet alleen consumenten van techniek, maar leren techniek begrijpen en ook in te zetten voor nieuwe producten of ideeën. In de Silicon Valley zijn de "nieuwe makers" al een begrip. 

Gelukkig is er ook in Nederland een netwerk aan het ontstaan van mensen uit het onderwijs, mensen uit de wereld van de creatieve industrie, design en cultuur die zich samen inspannen om de maker movement ook in Nederland van de grond te krijgen. Soms gaat het om buitenschoolse activiteiten, soms om activiteiten binnen het onderwijs en soms om maker faires of een koppeling, zoals in Friesland, met de bibliotheken, het Frysklab. 

Ik zou graag zien dat deze pioniers geholpen worden om het onderwijs te veroveren. De beste manier om dat te doen is ervoor zorgen dat zij hun geweldige ervaringen en hun enthousiasme kunnen delen met de mensen in het onderwijs die ook verder willen kijken dan hun lesmethode oud is. Dat kunnen we doen door de maker movement een herkenbaar merk te laten worden. Ik overhandig de staatssecretaris dan ook graag hun manifest. Ik doe dat overigens mede namens mijn collega Tanja Jadnanansing van de Partij van de Arbeid. 

De voorzitter:

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer. 

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.) 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik zou de staatssecretaris en de minister dan ook willen vragen of zij mogelijkheden zien om aan de vragen van de maker movement tegemoet te komen. Ik kan me voorstellen dat hiervoor middelen uit de cultuureducatie of het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie kunnen worden ingezet. 

De VVD wil al die pioniers die met geweldige dingen bezig zijn in het onderwijs, zoals de bedrijven die hun eigen bedrijfsopleidingen zijn gestart, de leraren die de maker education op de kaart zetten en de private opleiders die met hun aanbod weten aan te sluiten op de vraag van werkend Nederland, steunen in hun strijd tegen de gevestigde orde en de gestolde polder. Ze hebben immers de leerling en zijn toekomst centraal staan. En dat zouden wij ook moeten doen. 

Wij moeten niet pleiten voor rust en ruimte voor de leraar, maar voor dynamisch en fantastisch onderwijs voor hun leerlingen: niet de belangen van de roc's voorop, maar de belangen van ondernemers. Zij zorgen voor werk en economische groei, maar zitten tegelijkertijd te springen om goede vakmensen. Volgens die ondernemers moet en kan het beter. Neem het Grafisch Lyceum Rotterdam. Dat is een in de wet benoemde vakinstelling, omdat de vraag ooit groot was, maar deze opleiding leidt inmiddels op tot werkloosheid. Slechts 50% van de leerlingen heeft na anderhalf jaar een baan op niveau, terwijl tegelijkertijd ondernemers in de grafische industrie hun mensen maar zelf opleiden, omdat ze zeggen weinig te hebben aan de afgestudeerden van het mbo. Hun kennis is al verouderd wanneer ze van school afkomen. 

Ik kan niet uitleggen waarom wij als overheid wel de opleidingen die opleiden tot werkloosheid betalen, maar niet de opleidingen die werkgevers dan maar zelf ontwikkelen. En ik kan al helemaal niet uitleggen waarom we deze vakinstellingen wettelijk vastleggen. In een dynamische arbeidsmarkt is dat echt de dood in de pot. Als VVD waren we dan ook blij met het advies van de Onderwijsraad over de commissie-Dijsselbloem: de politiek moet stelseldiscussies niet uit de weg blijven gaan. Het onderwijsdebat in deze Kamer is te vaak een aaneenschakeling van dingetjes, terwijl wij de fundamentele zaken voor ons uit schuiven. Een mooi voorbeeld is het rapport van Rinnooy Kan over vraagfinanciering in het deeltijdonderwijs. Deze discussie is gestart in 2011, maar eigenlijk al eerder. In 2004 zijn de experimenten voor een open bestel al gestart. Inmiddels zijn wij tien jaar verder, gelukkig zetten wij nu ook een stap. Wij gaan vraagfinanciering in het deeltijdonderwijs invoeren. Eindelijk creëren wij een gelijk speelveld voor publieke en private onderwijsaanbieders. Eindelijk mag de leerling of student zelf kiezen waar hij zijn onderwijs wil volgen. 

De private aanbieders hebben laten zien dat zij het kunnen. Al jaren groeit de deelname aan het private deeltijdonderwijs en daalt de deelname aan het bekostigd onderwijs. Wij betaalden als overheid dus alleen mee aan iets wat de klant eigenlijk niet wilde. Ik ben blij dat deze stap nu genomen is. Natuurlijk had ik liever grotere stappen en vooral een snellere invoering van de experimenten gezien, maar ik begrijp uit de brief dat dit qua uitvoering bij DUO niet kan. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister. Ook vraag ik de minister om nog eens helder uit te spreken dat wij nu inderdaad een stap maken, dat de pilots flexibilisering, de experimenten vraagfinanciering en het collegegeldkrediet voor 30-plussers een samenhangend pakket vormen. Ik ben namelijk als de dood dat de HBO-raad wel de lusten, maar niet de lasten wil: wel dezelfde ruimte als het private onderwijs, maar dan graag zonder de vraagfinanciering. Ik wil helder van de minister horen dat daarvan geen sprake kan zijn. 

Ook in het voltijds-mbo moeten de nodige stappen voorwaarts worden gezet. Ik wil dat er veel sneller dan nu nieuwe opleidingen in het mbo kunnen ontstaan, die bovendien beter aansluiten bij de vraag. Ik wil niet iedere paar jaar een eindeloze discussie over de vraag welke kwalificatiedossiers wel en niet moeten blijven bestaan. Ik wil een systeem dat dit zelf regelt, een bestel dat flexibel is, maatwerk biedt en zich ook richt op bij- en nascholing. Dat bestel moet leerlingen in staat stellen om zich voor te bereiden op de banen van morgen, want de flexibilisering van de arbeidsmarkt zet door, of minister Asscher dat nu leuk vindt of niet. Wij moeten onze leerlingen voorbereiden op een leven vol banen in plaats van een baan voor het leven, op een leven lang leren om duurzaam inzetbaar te zijn en op een arbeidsmarkt waar de technologische vooruitgang steeds sneller zal gaan. Om de discussie daarover in een hogere versnelling te krijgen, kom ik, naar het voorbeeld van Maarten Luther, met een pamflet. Dat wil ik de minister en mijn collega's graag aanbieden. 

De voorzitter:

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer. 

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.) 

Mevrouw Lucas (VVD):

Met dit voorstel kunnen wij ervoor zorgen dat Ahmed gewoon de module programmeren kan volgen binnen zijn opleiding human technology. Met dit voorstel kunnen wij ervoor zorgen dat bakker Robèrt van Beckhoven zijn eigen meesterbakkers kan gaan opleiden. Met dit voorstel kan jachtbouwer De Vries uit Makkum de beste vakmensen blijven opleiden. Met dit voorstel kan het onderwijs worden afgestemd op de regionale arbeidsmarkt. Met dit voorstel kunnen mensen zich blijven scholen. Met dit voorstel hoeven zij de robots niet te vrezen, want zij worden in staat gesteld om de robots bij te benen. 

Tot slot. Misschien loop ik met deze voorstellen te ver voor de troepen uit, maar als dat nodig is om het onderwijs in beweging te krijgen, waag ik die gok. Wij moeten als politiek nu echt stappen durven zetten om ons onderwijs toekomstbestendig te maken. Het tekort aan goed opgeleide mensen die creatief, innovatief en ondernemend zijn, is met onze starre arbeidsmarkt de grootste bedreiging voor een welvarende toekomst. Dat is geen voorspelling van Nostradamus, maar een keiharde conclusie van het World Economic Forum. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Laat ik beginnen met een compliment. Ik ben het lang niet altijd met de VVD eens, maar ik vind mevrouw Lucas een verfrissende VVD'er. Zij noemt een aantal aanknopingspunten waarop wij elkaar volgens mij kunnen vinden. Zij zei dat de minister af en toe te veel in de bestaande systemen denkt. Mag ik haar vragen om dit toe te passen op de inrichting van het mbo? Je hebt het ministerie en de scholen, en daartussen zit de MBO Raad. Die roept eigenlijk vooral de hele dag: denk vooral aan ons, want wij bepalen hoe het mbo eruitziet, en laat ons met rust! Is mevrouw Lucas dat met mij eens? Zouden wij kunnen bekijken hoe je dat kunt veranderen? 

Mevrouw Lucas (VVD):

Volgens mij hebben wij deze discussie al eens eerder gevoerd. De roc's zijn lid van de MBO Raad en dat moeten zij zelf weten. Wel vind ik het belangrijk dat ook de MBO Raad zijn rol speelt in het kijken naar de toekomst. De raad moet met de scholen in discussie over de vraag wat het onderwijs voor de toekomst nodig heeft. De MBO Raad moet inderdaad veranderingen aanjagen en niet blokkeren. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is wel een heel vriendelijk antwoord. Mevrouw Lucas zegt zelf: we denken nog te veel in bestaande systemen en we moeten daaruit, oftewel out-of-the-box. Dan zou ze toch ook naar mijn punt moeten kijken? Wat vindt ze er bijvoorbeeld van dat de MBO Raad subsidie krijgt van het ministerie? Vindt zij dat een goed idee of zegt zij: laat hem maar een vereniging zijn en vooral zichzelf bekostigen? 

Mevrouw Lucas (VVD):

We hebben deze discussie echt al eerder gevoerd. Een subsidie is prima. Ook de ouderverenigingen krijgen een subsidie van het ministerie om zich te verzamelen, dus het is prima dat de MBO Raad dat ook krijgt. Ik vind het veel belangrijker dat de MBO Raad zich dan wel richt op de toekomst en meedenkt over een toekomstbestendig bestel. Ik heb het idee dat hij daar een beetje bij geholpen moet worden. Daarom heb ik dit voorstel gedaan. 

De heer Van Meenen (D66):

Het is heel goed om te horen dat de VVD discussies over het stelsel niet uit de weg wil gaan. De Onderwijsraad zegt er overigens wel bij dat het moet gebeuren in samenspraak met het veld, bijvoorbeeld met de docenten. Ik heb het manifest zojuist gekregen en heb er heel kort naar gekeken. Het laatste punt is: "Mensen krijgen voortaan een digitaal e-portfolio, waarin zij hun diploma's, modules en eerder verworven competenties kunnen bijhouden. Bij werkloosheid wordt allereerst de opleidingsbehoefte in kaart gebracht op basis van de nieuwste standaard van de SBB, en worden mensen in staat gesteld om tijdens de WW-periode hun e-portfolio bij te werken. De kosten hiervoor worden betaald vanuit de WW, aangevuld door het nationale O&O-fonds". De kosten worden betaald vanuit de WW. Ik ben geen specialist op dat vlak, maar dat klinkt als: we gaan geld dat nu bedoeld is voor de ondersteuning van mensen terughalen en dat krijgen ze dan om hun e-portfolio op orde te brengen. Kunt u nader aangeven wat dat betekent? 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ja, dat kan. Het is eigenlijk hetzelfde als de brug-WW die nu ook wel wordt voorgesteld door minister Asscher in het kader van de sectorplannen. Wij willen dat structureler aanpakken. De brug-WW is nu alleen voor bepaalde sectoren en alleen vanuit die sectorplannen. Wij willen echt met elkaar bezien of het een manier is om de WW niet alleen te gebruiken als een periode waarin men op zoek gaat naar een nieuwe baan, maar ook te gebruiken als een periode waarin men zich bijschoolt zodat men weer goed inzetbaar is op de arbeidsmarkt. Wij vinden dat daaraan een bijdrage kan worden geleverd vanuit de WW. Dan wordt de WW-duur wat verkort en dan wordt dat geld ingezet voor scholing aan het begin van de WW-periode. Daar moeten dan ook de O&O-fondsen aan bijdragen. Die zijn nu nog veel te sectoraal ingericht. Wij willen dat die O&O-fondsen veel meer gaan doen, ook in de bij- en omscholing van mensen. Dit zou een manier kunnen zijn. Wij wilden met dit voorstel in negen heel concrete stappen laten zien hoe het onderwijs toekomstbestendig te maken is en hoe het mbo klaar te maken is voor meer volwassenonderwijs. Ik hoop dat u daarnaar wilt kijken en dat wij daarover verder kunnen discussiëren in de toekomst. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik ben uiteraard bereid om daarnaar te kijken. Daarin staan ook andere punten. Ik ga daar nu even niet op in; daarvoor heb ik het te kort van tevoren gekregen. Toch nog even voor de helderheid. Volgens mij is de WW bedoeld om mensen te ondersteunen in een tijd van werkloosheid, als inkomensondersteuning. Moet een deel van dat inkomen weg, hetzij in de duur, hetzij in het inkomen, om aan de verplichting te voldoen die de VVD aan mensen gaat opleggen om een e-portfolio bij te houden? Begrijp ik het zo goed? 

Mevrouw Lucas (VVD):

Nee, dat begrijpt u niet helemaal goed. Het is geen verplichting. Wij willen mensen die hun baan dreigen te verliezen of hun baan net verloren hebben in staat stellen om zich bij en om te scholen. Dat is nu niet altijd gemakkelijk binnen de WW omdat men beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt. Soms kan men helemaal geen opleiding volgen. Daar willen wij wat aan doen door te zeggen: geef mensen de kans om hun WW-duur wat te verkorten en dat geld te gebruiken om zich te scholen aan het begin van hun WW, zodat zij zo snel mogelijk weer aan de bak kunnen. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik stel graag een verhelderende vraag naar aanleiding van het pamflet. Op punt 3, accreditatiecommissies, vraag ik u om uit te leggen wat het voordeel ervan is ten opzichte van het systeem dat we nu kennen. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Er zitten verschillende voordelen aan een accreditatiesysteem. Ik vind het allereerst heel belangrijk dat de kwaliteit van opleidingen beter gegarandeerd kan worden. We hebben bij de feitelijke vragenronde over de begroting gevraagd hoe vaak de opleidingen inhoudelijk op de kwaliteit worden getest. Dat is 3% van de opleidingen per jaar. Ik vind dat schokkend. Het betekent dat een opleiding een keer in de 33 jaar aan de beurt is voor een inhoudelijke kwaliteitscheck of ze aan het kwalificatiedossier voldoet. Met een accreditatiesysteem kijk je een keer in de vier jaar niet alleen naar de kwaliteit van de opleiding, maar ook naar de arbeidsmarktrelevantie. Daarin kan in vier jaar tijd heel wat veranderd zijn. Je kunt er ook voor zorgen dat nieuwe opleidingen veel sneller kunnen ontstaan. Over de kwalificatiedossiers wordt soms zeven jaar gepraat. Dat is echt niet meer van deze tijd. Daarmee loopt het onderwijs eigenlijk al zeven jaar achter. Op het moment dat je het kwalificatiedossier hebt vastgesteld, is dat alweer verouderd. Met een accreditatiestelsel kun je veel sneller inspelen op de veranderende vraag en kun je de kwaliteit garanderen. 

De heer Beertema (PVV):

Ik heb nog een verhelderende vraag over het flexibiliseren van het deeltijdonderwijs. Ik vind dat toch heel interessant. Het aanbod van deeltijdopleidingen vanuit het bekostigd onderwijs, het mbo en het hbo, is toch altijd een moeizaam proces geweest, niet erg flexibel en zeker niet vraaggestuurd. De particuliere opleidingen kunnen dat vele malen beter, goedkoper en flexibeler. Als het aan mevrouw Lucas ligt, begrijp ik, wordt zowel het particulier als het bekostigd onderwijs bekostigd. Zou het niet een idee zijn om de bekostiging gewoon helemaal te stoppen en het aan de markt over te laten? We praten toch over studenten, vaak op latere leeftijd, die banen hebben, die al diep ingebed zijn in het bedrijfsleven en die heel specifieke vragen hebben. Dat is toch makkelijker? 

Mevrouw Lucas (VVD):

Bedankt dat ik de kans krijg om dat toe te lichten. Ik wil niet zozeer de privaten gaan bekostigen. Ik wil vraagfinanciering introduceren. Ik wil via vouchers de student de keus laten waar hij zijn voucher inzet, of dat nu bij een bedrijfsopleiding is of bij wat tot nu toe een bekostigde instelling is. Op die manier wil ik de markt gewoon zijn werk laten doen, maar ook bedrijfsopleidingen die dezelfde kwaliteit bieden en beter aansluiten op de arbeidsmarkt een kans bieden om duurzaam voort te bestaan. 

De heer Beertema (PVV):

Maar als bijvoorbeeld een bacheloropleiding door het bekostigd onderwijs wordt aangeboden voor €40.000 en door het particulier onderwijs voor €8.000, dan is dat toch een indicatie dat het daar veel goedkoper, vele malen flexibeler en efficiënter kan? Waarom zou je dan niet gewoon die extra stap zetten om helemaal geen bekostigd onderwijs meer te doen, maar dat gedeelte aan de markt over te laten? 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik zou het liefst zo veel mogelijk aan de markt overlaten. Wij zien nu wel dat de private aanbieders nog geen dekkend aanbod hebben voor alle studierichtingen. Er zijn in het private deeltijdaanbod met name weinig technische studies, die wel belangrijk zijn voor de toekomstige arbeidsmarkt. Ik denk dat dit een perfecte tussenstap is om zo'n marktgericht systeem mogelijk te maken. 

Ik sluit af. Met deze bijdrage hoop ik niet alleen de Maarten Luther in de minister los te maken, maar ook mijn liberale vrienden van D66 in beweging te krijgen. Het humanisme zit hen in de genen ... De heer Van Meenen zit niet op te letten. Dat is ontzettend jammer, want het gaat over hem. Dus ik begin opnieuw. 

Ik hoop ook mijn liberale vrienden van D66 in beweging te krijgen. Het humanisme zit hen in de genen. De toekomst is hun favoriete onderwerp. Neem afscheid van die gestolde polder. Denk met ons mee over een onderwijsbestel waarmee we de toekomst in kunnen. En nu vooruit! 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Mevrouw Lucas had het over de publieke bekostiging tegenover de private bekostiging. Kan zij helder aangeven wat het verschil is tussen die twee, waarom de ene beter zou zijn dan de ander dan wel of ze op zichzelf vergelijkbaar zijn? Ik vat het niet zo goed. 

Mevrouw Lucas (VVD):

In mijn voorstel zit een accreditatiesysteem. Zowel wat nu nog publiek is als wat nu privaat is, wordt langs dezelfde meetlat gelegd. Qua kwaliteit zouden beide even goed moeten zijn. Wij zien wel dat bedrijfsscholen vaak sneller kunnen inspelen op actuele veranderingen op de arbeidsmarkt. Zij hebben vaak de nieuwste machines, zij weten welke kant het veld zich op beweegt, dus zij kunnen leerlingen veel beter voorbereiden op de vraag van de toekomst dan roc's dat vaak kunnen. Wij hebben daar in de afgelopen dagen in de kranten voorbeelden van langs zien komen, zoals een ICT-bedrijf dat eerst met een roc gaat praten en als ze er niet uitkomen, maar een eigen i-cloud university begint. Dat zijn signalen dat het onderwijs niet snel genoeg meebeweegt. Het bedrijfsleven gaat het dan zelf doen. Ik vind dat geen verkeerde ontwikkeling. Ik vind dat het bedrijfsleven in staat moet worden gesteld om via vraagfinanciering een deel van de bekostiging te krijgen. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

De slechte voorbeelden ken ik, maar ik ken ook veel goede voorbeelden van roc's die juist samenwerken met het bedrijfsleven. Uw artikel in het FD heeft de gemoederen ook behoorlijk beziggehouden. In hoeverre denkt u dat deze bedrijfsscholen ook het gros van de jongeren kunnen gaan opleiden? Daarmee bedoel ik dat naast cherry picking, wat de bedrijfsscholen doen — de leukste, mooiste, gezelligste jongeren worden opgeleid — het gros van de jongeren ook gewoon een opleiding moeten krijgen. In hoeverre ziet u een blijvende taak voor de roc's om ook die jongeren op te leiden? In hoeverre zal een bedrijfsschool aan al de onderwijskundige eisen kunnen voldoen die wij stellen aan taal, aan rekenen en aan een leraar voor de klas? Dat zijn allemaal goede eisen. In hoeverre kan een bedrijfsschool dat borgen? En dan nog een laatste vraag … 

De voorzitter:

Nee, nee. Dit is geen vervolgvraag meer. U stelt wel drie vragen in een vervolgvraag. Mevrouw Lucas. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik ga proberen om alle vragen in een keer te beantwoorden. Natuurlijk mogen bedrijfsscholen samenwerken met roc's. Prima. Maak gezamenlijk een opleiding en laat die accrediteren. Het maakt mij niet uit of er bijvoorbeeld voor de vakken taal of rekenen wordt samengewerkt met een roc of dat voor die vakken een private opleider wordt ingeschakeld. De opleidingen moeten in ieder geval geaccrediteerd worden. Daarmee is de kwaliteit gegarandeerd. 

Wat gebeurt er dan met al die andere leerlingen? Wat mij betreft maken wij onderscheid. Niveau 1 en 2 noemen we basisberoepsonderwijs. Die blijven een publieke taak. Bij niveau 3 en 4 kan het vrijer worden gegeven en kunnen we werken met accreditatie en vraagfinanciering. Dat geld, die voucher, kun je ook bij een roc besteden als je daar je niveau 3- of 4-opleiding wilt doen. Die keuzevrijheid blijft. Alleen, ik wil ook de bedrijfsopleiding, die het soms gewoon beter en goedkoper kan, een eerlijke kans geven. Ik snap niet waarom wij daar als overheid geen geld aan zouden willen besteden. 

En cherry picking? Ja, misschien. Aan de andere kant wijs ik mevrouw Jadnanansing er wel op dat er ook op de arbeidsmarkt soms sprake is van cherry picking. We moeten onze jongeren dus voorbereiden op de arbeidsmarkt, omdat ze de concurrentie aan zullen moeten gaan met andere leerlingen die ook een baan zoeken na hun opleiding. Je moet ze dus vanaf dag één zo veel mogelijk uitdagen om ervoor te zorgen dat ze bij werkgevers op het netvlies komen en straks een baan krijgen. Als jongeren dat slimmer doen door naar een bedrijfsopleiding te gaan waarmee ze later misschien gelijk aan het werk kunnen, vind ik dat alleen maar toe te juichen. 

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. "It is not the strongest of the species that survives, not the most intelligent, but the one most responsive to change." Deze uitspraak van Charles Darwin van meer dan 100 jaar geleden past uitstekend bij de discussie van vandaag. Die gaat over responsiviteit, over met de tijd meegaan. Dat is de vaardigheid om snel en adequaat in te kunnen spelen op nieuwe omstandigheden. Het is het sleutelbegrip van het rapport Naar een lerende economie van de WRR. "Met de tijd meegaan" is ook een thema dat steeds vaker doorklinkt in maatschappelijke discussies over onderwijs. Het is ook de rode draad in het betoog van mijn collega Lucas en mijzelf. Met de tijd meegaan moet ook als Nederland wil bijblijven in een kleiner wordende wereld waarin de concurrentie om kennis steeds groter wordt. Daar ligt een enorme uitdaging, want is ons onderwijs wel klaar voor die toekomst, die razendsnel dichterbij komt? 

Toen ik een aantal jaren geleden een school voor mijn kinderen moest kiezen, heb ik dat net als de meeste ouders vooral om praktische redenen gedaan. Onze school ligt in onze wijk, heeft een vijfgelijkedagenmodel en is een openbare school. Voor mij als ouder zijn dat belangrijke aspecten. Wat ik toen niet wist, maar nu als Kamerlid wel elke week zie, is dat er zo veel meer kan. Ik had dat graag als ouder ook geweten. Gelukkig ben ik heel tevreden met de school die ik voor mijn kinderen heb gekozen, maar wat als dat niet het geval was? Ik ontvang steeds vaker signalen van ouders die niet tevreden zijn met de school van hun kinderen. Het gaat dan bijvoorbeeld om scholen die onvoldoende in staat zijn om in te spelen op de persoonlijke ontwikkeling van de leerling, of scholen die ouders nauwelijks informeren over de voortgang van hun kinderen, of scholen die qua ICT in het stenen tijdperk zijn blijven steken, of scholen waar geen techniekonderwijs wordt gegeven. Ik heb het over onderwijs, met andere woorden, dat niet met de tijd is meegegaan. 

Wil je als Nederland bijblijven in een kleiner wordende wereld waar de concurrentie om de kennis steeds groter wordt, dan is tevredenheid met gewoon goed onderwijs in mijn ogen niet voldoende, maar moet het beter. From good to great, naar de woorden van Jim Collins. Het is nu de derde keer dat ik deze woorden in deze Kamer mag uitspreken bij de begrotingsbehandeling. Dan moeten wij het onderwijs meer dan vandaag inrichten als een plek waar talent tot ontwikkeling kan komen. Een echte 21st century school, die onze kinderen van vandaag leert waar hun talenten liggen en hoe ze die kunnen inzetten om de uitdagingen van morgen het hoofd te bieden. Ik heb het over scholen waar niet enkel het reproduceren van kennis maar ook het leggen van verbindingen in die kennis centraal staat, waar leerlingen een leerwijze meekrijgen die ze helpt om slimme oplossingen te bedenken voor toekomstige problemen waarvan wij nu niet eens kunnen vermoeden dat ze ooit zullen ontstaan, waar de talenten en vindingrijkheid van leerlingen het uitgangspunt van het onderwijsprogramma zijn, zoals wij bijvoorbeeld zien bij het project Leren met de next generation, de Pleion-scholen of de maker movement, waar mevrouw Lucas aan refereerde. Wij kunnen het ons niet permitteren om talent te verspillen, of het nu gaat om de minimale kwalificaties zoals taal en rekenen, of om vakmanschap, creativiteit, sociale vaardigheden of ondernemerschap. 

Vorig jaar heb ik tijdens de begrotingsbehandeling ook al aangegeven dat de VVD staat voor de mensen die het onderwijs in beweging brengen en die de beweging van good to great willen maken. Het afgelopen jaar zijn wij daar nog een stap verder in gegaan. Met negen mensen die betrokken zijn bij onderwijsvernieuwingen en die zelf ideeën hebben over hoe het beter kan en moet, zijn wij samen met de collega's van de Partij van de Arbeid om tafel gegaan. Dat heeft elf concrete voorstellen opgeleverd. Ik ben er trots op dat ik bij dit initiatief een rol heb mogen spelen. En ik ben trots op het bereikte resultaat. Samen leren, zoals dat initiatief heet, is geen blauwdruk of structuurwijziging. Het is geen "one size fits all" voor het onderwijs. Integendeel, het probeert weliswaar kaders te schetsen die de kwaliteit van het onderwijs waarborgen, maar daarbinnen ruimte te laten aan het onderwijs om te bewegen en in te kunnen spelen op de veranderingen in de wereld. 

Dat is de essentie waar Samen leren voor staat. Het gaat om het creëren van een onderwijssysteem dat aan de ene kant robuust is als het gaat om de geleverde kwaliteit, maar dat aan de andere kant wendbaar en dynamisch is. Responsief, om de woorden van Darwin te herhalen. Responsief als het gaat om de manier waarop de kwaliteit van het onderwijsprogramma voor de leerlingen het beste ingevuld en vormgegeven kan worden. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Heeft mevrouw Straus het blokje Samen leren al afgerond? Dan heb ik namelijk een vraag. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik kom nog verschillende keren in mijn betoog op Samen leren, maar u mag uw vraag wat mij betreft en als de voorzitter het ook goed vindt, al stellen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb dat initiatief rond Samenleren met belangstelling gevolgd. Het is hartstikke goed als leraren voorstellen doen. Als de coalitie daar vervolgens mee aan de slag gaat, dan is het interessant om te bekijken wat daar van overblijft. Daar heb ik wel wat vragen bij. Het viel mij bijvoorbeeld op dat mevrouw Straus op Radio 1 recentelijk zei dat er nu maar eens wat meer werk gemaakt moet worden van prestatieloon, dat goede leraren meer mogen verdienen en dat niet goed presterende docenten een salarisverlaging moet kunnen worden opgelegd. Gaat zij daar een voorstel voor doen? 

Mevrouw Straus (VVD):

Nee, niet in die woorden. Want zo heb ik ze niet uitgesproken. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ja, voorzitter, straks wordt u heel streng, omdat dit mijn tweede interruptie is. Maar mevrouw Straus geeft een afgemeten antwoord. Ik lees hier dat zij graag prestatieloon wil hebben. Dat zou mij zeer teleurstellen, want prestatieloon is buitengewoon omstreden in het onderwijs. Hier lees ik dat u wel degelijk iets in die richting wilt doen. Ik zie uw voorganger, die er ook een groot voorstander van was, net naar binnen lopen. Zou u duidelijkheid willen geven over dit voorstel en zou u mij gerust willen stellen als ik er helemaal naast zit? Dan weten we voor vandaag: er komt geen prestatieloon in het onderwijs. 

Mevrouw Straus (VVD):

Dat wil ik heel graag doen. Wat wij met Samen leren hebben bedoeld, is dat we de kwaliteit van het leraarschap veel meer centraal willen stellen. We willen docenten niet belonen op basis van de prestaties van hun leerlingen. Dat wordt vaak geassocieerd met prestatiebeloning, maar dat is helemaal niet aan de orde. Dat heb ik zo ook nooit gezegd. In Samen leren zie je niets van die strekking terugkomen. Waar het om gaat, is dat er op scholen een degelijk hrm-beleid moet worden gevoerd, waarbij het normaal is dat je jaarlijkse beoordelingsgesprekken voert. Dat er mogelijkheden zijn voor de schoolleiding om te differentiëren in het arbeidsvoorwaardenpakket betekent inderdaad dat, bij doorgroei en/of extra taken, er iets extra's tegenover moet staan. Maar daar waar je dat niet doet, moet de mogelijkheid bestaan om een loonschaal terug te gaan. Dat is in heel veel organisaties volstrekt normaal, maar blijkbaar nog niet in het onderwijs. 

De heer Rog (CDA):

We hebben kennis genomen van Samen leren en we hebben er debatten over gevoerd. Uw collega Duisenberg zegt: we hebben met negen leraren gesproken en we hebben de meerderheid in deze Kamer, dus we gaan dit uitvoeren. Maar wát gaat u dan uitvoeren? Dat is me eerlijk gezegd nog niet zo duidelijk. Wij begrepen inderdaad uit het Radio1-interview dat u prestatiebeloning ging invoeren. U geeft toe dat leraren, anders dan in de cao, ook in loon terug moeten kunnen. Ik heb begrepen dat die leraren dat helemaal niet willen, maar u hebt de meerderheid. Mogen wij straks een motie van PvdA en VVD verwachten waarin staat dat leraren een stap terug moeten doen? Zo ja, hoe denkt u dat voor elkaar te krijgen? Gaan de sociale partners daar niet over? 

Mevrouw Straus (VVD):

In de sectorakkoorden staan dezelfde afspraken als in Samen leren: het voeren van een beter hrm-beleid op scholen en het betekenisvol inpassen van het lerarenregister. Wij willen dat er binnen het leraarschap een modern functiegebouw wordt ontwikkeld en dat schoolleiders de mogelijkheid krijgen, dat toe te passen. In het functiegebouw moet het onderwijs natuurlijk een heel belangrijke rol spelen, want dat is het functiegebouw van het onderwijs. Wat ons betreft moet dit onderdeel uitmaken van het reguliere hrm-beleid op de scholen. Ook dat staat in de sectorakkoorden. 

De heer Rog (CDA):

Ik heb in de sectorakkoorden niet gelezen dat leraren voortaan een stap terug kunnen gaan. U zegt dat dat voortaan, met steun van de PvdA, gaat gebeuren, want u hebt de meerderheid. Hoe gaat u dat organiseren? Komt er een motie van die strekking? 

Mevrouw Straus (VVD):

Nogmaals, wij denken dat wat wij met Samen leren willen heel goed past binnen de sectorakkoorden. Er loopt nog een aantal onderzoeken naar het concurrerender maken van het leraarschap. In dat kader zou u dat moeten zien. Ik wil daar niet op vooruitlopen. 

De heer Bisschop (SGP):

Even voor mijn duidelijkheid. Op welk punt verschilt de benadering van Samen leren van wat op dit moment in de onderwijssector al mogelijk is? Is dat het punt dat een docent ook genoodzaakt kan worden om een deel van zijn salaris in te leveren, dat hij dus in plaats van promotie demotie krijgt? Of zijn er nog meer onderdelen waarop Samen leren echt vernieuwend is ten opzichte van de huidige praktijk? De andere zaken die ik mevrouw Straus tot nu toe heb horen noemen, zitten in de huidige context gewoon als instrumentarium in de hrm-kist van elke schoolleider. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ja, in de basis heeft de heer Bisschop gelijk, maar als het allemaal koek en ei was, was het ook niet nodig geweest om dit soort afspraken middels sectorakkoorden te maken. In die zin ben ik het niet eens met de heer Bisschop. Ik denk namelijk dat er nog zeker werk aan de winkel is. Fatsoenlijk personeelsbeleid moet op elke school usance zijn, veel meer dan nu. Het moet ook mogelijk zijn om daarin te differentiëren bij de beoordeling die iemand krijgt. Dat lijkt mij volstrekt normaal, maar dat is op dit moment niet overal de praktijk in het onderwijs. 

De heer Bisschop (SGP):

Daar ben ik het mee eens. De functiemix, zoals die een aantal jaren geleden is ingevoerd, maakt dat wel volledig mogelijk. Mijn vraagt blijft dus staan. Is mijn conclusie juist dat Samen leren niet zozeer vernieuwend is, behalve dan dat in plaats van promotie ook demotie, dus ook een teruggang in salaris, mogelijk moet worden, maar dat het eerder gaat om intensivering van bestaand beleid? Is dat een goede samenvatting? 

Mevrouw Straus (VVD):

Samen leren bestaat uit elf actiepunten. Het moderniseren van het arbeidsvoorwaardenpakket is er één van. Met die andere tien worden er dus wel degelijk stappen gezet om het onderwijs een stap verder te brengen. Ook op dit punt zijn er wel degelijk een aantal elementen die we nu niet kennen in onderwijsland, bijvoorbeeld dat docenten zouden kunnen kiezen binnen hun arbeidsvoorwaardenpakket. Dat is nog maar heel beperkt mogelijk op dit moment. Ook daarvan zouden we graag zien dat het vervolgd wordt. Uiteindelijk is het natuurlijk wel aan de sociale partners om daarover samen afspraken te maken. Daarom ben ik blij dat in ieder geval in de sectorakkoorden op dit punt een aantal goede afspraken zijn gemaakt. Ik ben ook heel benieuwd hoe die uiteindelijk zullen worden uitgewerkt. Laat ik namelijk vooropstellen dat ik het het allerbelangrijkste vind dat het personeelsbeleid op alle scholen gaat plaatsvinden. Volgens mij is de heer Bisschop dat met mij eens. 

De heer Van Meenen (D66):

Mevrouw Straus zei op Radio 1 letterlijk: het leraarsvak moet concurrerender worden; leraren die kwalitatief beter zijn moeten meer verdienen en leraren die slechter presteren moeten minder verdienen; geen bonus maar een geheel nieuw functiegebouw. Mijn vraag aan mevrouw Straus is: gaat zij er ook extra geld bij geven of wil zij dat er net zo veel leraren zijn die meer gaan verdienen, dus beter gaan presteren, als dat er leraren zijn die minder gaan verdienen? 

Mevrouw Straus (VVD):

Het gaat erom dat er uiteindelijk een modern arbeidsvoorwaardenpakket komt. Je kunt zeggen dat je daarvoor altijd moet bijplussen, maar misschien bevat het huidige arbeidsvoorwaardenpakket ook wel elementen waarvan sommigen zeggen: die zou ik liever uitruilen voor iets anders. Het systeem is in dat opzicht momenteel weinig flexibel, maar die flexibiliteit zouden wij wel graag vergroten. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik krijg totaal geen antwoord op mijn vraag. De vraag was: gaat de VVD een voorstel doen om meer geld toe te voegen aan de arbeidsvoorwaarden van docenten? De VVD wil immers dat alle docenten uiteindelijk steeds beter gaan presteren. Dat betekent dus dat er meer geld nodig is, want die docenten moeten allemaal extra beloond gaan worden. Of is het streven van de VVD dat het budgettair neutraal gebeurt en dat er dus ten minste net zo veel docenten slechter presteren, zodat hun salaris verminderd kan worden, als beter presteren? Het kan niet allebei waar zijn. 

Mevrouw Straus (VVD):

De heer Van Meenen verengt de discussie naar een element, namelijk dat je meer kunt verdienen of minder kunt verdienen. Er zijn echter ook heel veel andere arbeidsvoorwaarden in dat systeem. Sommige leraren zeggen: ik vind dat heel prettig, bijvoorbeeld lange vakanties. Andere leraren zeggen daarentegen misschien: nou, ik zou dat wel willen inruilen als ik daar iets anders voor terugkrijg. Dat soort flexibiliteit zit momenteel niet in het systeem. Dat zou ik eerst aan de orde willen stellen, voordat er andere conclusies aan verbonden worden. 

De heer Klaver (GroenLinks):

De primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, dat is gewoon één zak geld. Als je aangeeft dat je een andere verdeling wilt — je wilt belonen voor prestaties, wat dat ook inhoudt, of je wilt meer rekening houden met de voorkeuren van verschillende docenten — dan moet het ene ten koste gaan van het andere. Dus de vraag van de heer Van Meenen vind ik in die zin wel relevant. Ik kan ideologisch de stap van mevrouw Straus nog wel begrijpen: ze wil meer naar prestatiebeloning. Wil ze dat realiseren binnen de huidige financiële kaders? Of wil ze daar geld bovenop? 

Mevrouw Straus (VVD):

In eerste instantie gaat het erom om binnen de huidige financiële kaders te bekijken waar meer flexibilisering mogelijk is, waardoor meer recht kan worden gedaan aan de individuele beoordeling van een leraar. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Dat is helder. Dank voor dat heldere antwoord. Ik vraag me echter nog wel heel erg af wat dat in de praktijk betekent. Waar wordt dat geld dan weggehaald? Er zullen dan dus ook docenten zijn die er flink op achteruit moeten gaan. Als dat namelijk niet gebeurt, kun je geen betekenisvolle beloning geven voor een geleverde prestatie. Ik ben heel benieuwd hoe de VVD dat voor zich ziet. Ik zie niet helemaal voor me hoe we dan bij sommige docenten nog meer weg zouden kunnen halen. 

Mevrouw Straus (VVD):

We halen nu niets weg bij de docenten. Met die veronderstelling van de heer Klaver ben ik het helemaal niet eens. Ik ben met name op zoek naar het volgende. Binnen het grote geheel van arbeidsvoorwaarden zoals die nu zijn gesteld, zitten bepaalde zaken als doorgroei op basis van anciënniteit. Wij zouden dat graag willen wijzigen in doorgroei op basis van kwaliteit. Aan dat soort maatregelen moet de heer Klaver denken. Volgens mij is binnen het cao-pakket in het onderwijs best nog wel hier en daar wat extra flexibiliteit mogelijk. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Mevrouw Straus (VVD):

Een onderdeel van Samen leren is: het onderwijs elke dag een beetje beter maken. Dat is geen rocketscience. Het is de cultuur van "plan, do, check, act" die een school bij de tijd houdt en ervoor zorgt dat we vandaag de rocketscientists van morgen opleiden. Er zijn nu al veel scholen die hiermee aan de slag zijn. We zouden graag zien dat hun best practices meer gedeeld worden. Wat kan de staatssecretaris doen om dit te bevorderen? Wat de VVD betreft is het hebben van deze verbetercultuur een van de belangrijkste elementen in een eenentwintigste-eeuwse school. Het is ook een absolute voorwaarde voor gedifferentieerd toezicht: alleen als je dit op orde hebt, kom je wat de VVD betreft in aanmerking voor het predikaat "goed" en dus voor een verlicht inspectietoezicht. Ik krijg hierop graag een reactie. 

De VVD ziet graag dat scholen zelf aangeven wat voor hen "kwaliteit" is en hoe zij die willen bereiken, alsook dat zij daarover transparant zijn. Nu is het voor ouders en leerlingen, maar vaak ook voor de eigen docenten, lastig om inzicht te krijgen in hoe de school ervoor staat en wat zij van de school mogen verwachten. Die informatie is er wel, maar vaak is ze niet vindbaar. Eigenlijk is het raar dat scholen op dit gebied zo achterlopen op bijvoorbeeld de kinderopvang, waar het al jarenlang verplicht is om het eigen inspectierapport op elke locatie voor ouders inzichtelijk te maken. Wat de VVD betreft maken we dan ook zo snel mogelijk een begin met het publiceren van het inspectierapport op de website van de school zelf. VVD-collega Pieter Duisenberg heeft vorig jaar gevraagd om ook de jaarverslagen op de website van de school te publiceren. Daarover was zojuist nog een interruptiedebatje, maar ik memoreer maar dat wij dat vorig jaar al aan de orde hebben gesteld. De bewindspersonen geven aan dit eerst via een branchecode te willen proberen. Wanneer, zo vraag ik de minister, zal 100% van de scholen in het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het mbo het eigen jaarverslag online hebben? 

Ondanks alle aandacht voor vakmanschap, creativiteit, sociale vaardigheden en ondernemerschap blijft de basis van het onderwijs taal en rekenen. Of je nu verpleegkundige, timmerman of appontwikkelaar wilt worden, taal en rekenen heb je nodig. Wellicht heeft de bewindspersoon de serie Zeg eens B gezien. Je kunt je nauwelijks voorstellen hoe het is om niet te kunnen lezen en schrijven en wat een enorme impact dat heeft op je leven. Het is schrijnend dat in een modern land als Nederland het aantal mensen met een taalachterstand blijft toenemen en dat deze mensen vaak ook werkloos aan de kant staan. Er zijn 1,3 miljoen volwassenen in Nederland die een taalachterstand hebben. Het is doodzonde dat door die taalachterstand ook de andere talenten van deze mensen vaak niet worden gezien. Mijn collega Brigitte van der Burg heeft afgelopen maandag het verbeteren van de vroegsignalering aan de orde gesteld. Het is namelijk van groot belang dat we erin slagen om taalachterstanden te signaleren voordat kinderen naar de basisschool gaan. 

Ik ben al eerder kritisch geweest over de huidige gewichtenregeling. Voor leerlingen met ouders met een lage vooropleiding zijn in deze regeling extra financiële middelen beschikbaar. Om dit te duiden: onder de definitie van vandaag zouden mevrouw Lucas en ikzelf allebei een 1,2 gewichtenkind zijn. Deze gewichtenregeling uit 1985 is echter niet alleen zeer omslachtig en foutgevoelig, zoals de Rekenkamer ook al constateerde, maar het is ook de vraag of die extra middelen daadwerkelijk voor achterstanden ingezet worden. De VVD-fractie zou graag zien dat de staatssecretaris een aantal scenario's gaat onderzoeken om het geld van de gewichtenregeling beter bij de kinderen die het echt nodig hebben terecht te laten komen. Een van die scenario's is om het bij het passend onderwijs onder te brengen. Waarom kan een kind met dyslexie wel via passend onderwijs ondersteuning krijgen, maar bewandelen we voor andere taalachterstanden een andere weg? 

Binnen het Nederlandse onderwijs vindt momenteel geen systematische vernieuwing van het curriculum plaats. Daarnaast is er in het huidige curriculum onvoldoende samenhang, zowel tussen vakgebieden als tussen onderwijssectoren. De Onderwijsraad heeft deze conclusie recentelijk getrokken. Ik wil de staatssecretaris een compliment geven dat hij dit onderwerp gaat oppakken. Onderwijsinhoud is namelijk ook een onderwerp om de verbetercultuur op een school mede vorm te geven. Dat vinden wij heel belangrijk. De bijdrage van leraren is cruciaal in het vertalen van de kerndoelen naar het onderwijsprogramma van een school. Ik ben heel benieuwd hoe de staatssecretaris de inbreng van leraren in zijn aanpak een plaats gaat geven. Als je nadenkt over de inhoud, ga je ook nadenken over vakken en over examinering. Daarom wil ik de staatssecretaris tevens vragen om het denken over vakken en examens in deze discussie mee te nemen. 

De beroepsgroep van leraren gaat in de visie van de opstellers van Samen leren een grote rol spelen bij de verdere professionalisering van het onderwijs. De professionaliteit van de leraar is tenslotte de belangrijkste schakel in het onderwijs. Wat de VVD-fractie betreft, wordt hierbij de wijze waarop vakinhoudelijke discussie is vormgegeven in de gezondheidszorg als voorbeeld genomen. In 2017 moet het lerarenregister er staan. De VVD-fractie wil graag van de staatssecretaris horen hoe het traject er uit gaat zien dat ervoor gaat zorgen dat er in 2017 een register staat waar alle leraren de toegevoegde waarde van inzien en zich graag in willen inschrijven, ook zij die niet aangesloten zijn bij een van de vakorganisaties. 

De staatssecretaris is op studiereis geweest naar Ontario. Een van de best practices daar is het innovatiefonds dat is opgezet voor leraren die vernieuwende ideeën hebben. Ook dit stimuleert de verbetercultuur. Als er op een school een goed idee is, moet dit in vruchtbare aarde kunnen vallen. Het innovatiefonds kan daarbij helpen. De VVD-fractie zou zo'n innovatiefonds graag ook in Nederland gerealiseerd willen zien, waarbij docenten zelf kiezen welke voorstellen worden gehonoreerd. Bij de uitwerking willen we wel als voorwaarde stellen dat de uitgewerkte ideeën aan alle scholen ter beschikking worden gesteld. Ik ontvang hierop graag een reactie van de staatssecretaris. 

De heer Van Meenen (D66):

In Samen leren staat een uitgebreid verhaal over het lerarenregister. Dat moet ván de docenten vóór de docenten worden et cetera. Dat betekent dat de docenten de baas worden over het lerarenregister. Ik vat het even heel kort samen. Hoe staat de VVD-fractie daarin? 

Mevrouw Straus (VVD):

Wij willen heel goed bekijken hoe dat in de gezondheidszorg is ingericht. Ook daar zie je dat de medici met elkaar, onderling als het ware, de inhoud en de kwaliteit van hun beroep waarborgen. Dat zouden we ook graag willen zien in het lerarenregister. 

De heer Van Meenen (D66):

Moet er dan niet iets gebeuren aan de huidige situatie? Nu is het niet van de leraar. Ik neem aan dat we het daarover eens zijn. Het is nu van de Onderwijscoöperatie. Ik noem dat maar even de vakbonden. De voorstellen van Samen leren gaan heel ver. Er moet een tuchtraad komen van leraren die leraren beoordeelt, hen uit het ambt kan zetten et cetera. Dat heeft allemaal de instemming van de VVD-fractie, begrijp ik uit het geknik van mevrouw Straus. Waarom doet de VVD-fractie dan geen voorstellen in die richting? 

Mevrouw Straus (VVD):

De staatssecretaris heeft aangegeven dat ze wil dat het register er in 2017 staat. Het is vandaag 2014, weliswaar november, maar toch. Dat betekent dat we nog een periode te gaan hebben. En ik denk dat de vraag die ik stel aan de staatssecretaris misschien ook wel, deels, het antwoord geeft op de vragen van de heer Van Meenen. Want wat ik heb gevraagd, is hoe de staatssecretaris ervoor gaat zorgen dat in 2017 ook de leraren die niet zijn aangesloten bij een vakorganisatie, die daar nu een rol in spelen, zich gaan herkennen in het lerarenregister. En dat zij er de toegevoegde waarde van gaan inzien, zodat ze zich graag gaan inschrijven. 

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, ik probeer een beetje streng te zijn in die twee vragen, omdat u er ook veel wil stellen. Daarom zeg ik mevrouw Straus om gewoon door te gaan. Dan kunnen in de tweede termijn de onbeantwoorde dingen aan de orde komen. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik ga afsluiten, dus dan zijn we snel klaar. Iedere ouder kiest een goede school voor zijn of haar kind. En iedere ouder gaat er daarmee dus van uit dat het onderwijs goed is. Maar gaat het ook echt goed? Worden onze kinderen wel uitstekend voorbereid op hun plek in de samenleving van de toekomst? In vergelijking met andere landen doet Nederland het niet slecht. En toch beginnen steeds meer leerlingen, ouders, scholen en wetenschappelijke instituten zich zorgen te maken. De roep om verandering van het onderwijs klinkt steeds luider. Deze tekst is niet van mijzelf, maar van United4education. Zij, maar ook vele anderen, zet zich in om ervoor te zorgen dat ons onderwijs bij de tijd blijft. Vorige week was ik bij een brede scholengemeenschap in Panningen. Daar, nota bene op het platteland van Noord-Limburg, gaat men de beweging maken om het onderwijs thematisch vorm te geven. Ik vind dat fantastisch, en volgens mij onze bewindspersonen ook. Het is een voorbeeld van een onderwijsorganisatie die zich realiseert dat de wereld verandert en dat haar leerlingen al veranderd zijn, en die beseft dat zij steeds weer opnieuw zal moeten nadenken hoe zij bij de tijd blijft. Onderwijs dus, dat van good naar great wil gaan. Dat is waar het de VVD om gaat. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zou nu echt nog graag helderheid willen krijgen over het voorstel uit Samen leren over gedifferentieerd belonen, of hoe je het ook wil noemen. Er wordt van alles geroepen in de media. Ik heb nu uw hele betoog beluisterd en het lijkt er op alsof het hele plannetje als een lekke bal in het zand is geploft. U hebt in de media geroepen dat we leraren meer op prestaties moeten gaan belonen. Nu bent u daarop bevraagd en dan zegt u dat u het eigenlijk helemaal niet wilde. Of dat ze maar iets binnen de huidige regels moeten doen. Hoe zit het nou? U zei net ook dat we willen kijken of we leraren meer op kwaliteit kunnen belonen dan op leeftijd, anciënniteit, zoals dat heet. Gaat u nu met een voorstel komen, of zegt u dat de scholen hier zelf mee aan de slag moeten? 

Mevrouw Straus (VVD):

Samen leren bestaat uit elf punten. Een aantal daarvan vond ik opportuun om vandaag hier voor te stellen. Daar gaan we vandaag ook daadwerkelijk mee verder. Een aantal daarvan heb ik ook al in vorige AO's en andere overleggen aan de orde gesteld. Voor dit specifieke punt ga ik vandaag geen voorstel indienen, maar wellicht een andere keer. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dus het was gewoon een proefballonnetje wat u van de week … 

Mevrouw Straus (VVD):

Het was het antwoord op een vraag die ik kreeg. 

De voorzitter:

Mevrouw Straus, eerst mag de heer Van Dijk nog een vraag stellen. Dan mag u hem beantwoorden. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dus het was gewoon een proefballonnetje? Er is wat geroepen in de media. Vandaag bespreken we dé begroting van Onderwijs, dé kans voor u om dat met verve te presenteren. Nu hoor ik hier een lauw verhaal, en op het moment dat u wordt gevraagd om het uit te leggen, zegt u: vandaag niet, misschien ooit nog eens. Het was dus helemaal niks. 

Mevrouw Straus (VVD):

Het was een antwoord op een vraag die mij werd gesteld. Het is een van de actiepunten uit Samen leren. Ik heb er vandaag voor gekozen om aan de basis te beginnen. Die basis is wat mij betreft de verbetercultuur en het versterken van de beroepsgroep. Laten we daarmee beginnen. Dat heb ik vandaag gedaan. 

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, ik ga u niet verhinderen om uw vraag te stellen, maar het wordt wel de vijfde vraag die u stelt. Als het op deze manier gaat, vrees ik dat ik u straks moet gaan beperken in het aantal interrupties. Gaat u uw gang, maar realiseert u zich dat. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb vijf vragen gesteld van de misschien wel honderd die ik er heb, dus ik heb me al beperkt. 

Het gaat over de verbetercultuur en de professionaliteit. Docenten volgen dit debat. Wat is de docent vandaag opgeschoten na uw betoog? 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik heb twee dingen heel prominent neergezet. Die verbetercultuur is voor ons een absolute voorwaarde om te komen tot een verlicht inspectieregime. Volgens mij is dat een heel belangrijk punt, ook in die discussie die u al aan het begin van het debat had, ook met de heer Van Dijk, over het inspectieregime. Het tweede punt gaat over de beroepsgroep, over het register. Daar hebt u mij net zelfs vragen over gesteld. Dat is volgens mij de basis, waar het nu in eerste instantie om draait: het versterken van die beroepsgroep. 

De heer Van Meenen (D66):

Dus, kort samengevat: de docent thuis die naar het initiatief Samen leren heeft gekeken en naar uw verhaal heeft geluisterd, mag zeggen: goh, fijn, wellicht krijgen we in de toekomst iets minder inspectie en er komt een register. Denkt u nu werkelijk dat de docent in Nederland juichend van zijn stoel opspringt en zegt: het onderwijs is gered; mijn positie is echt in die Kamer aan de orde geweest? 

Mevrouw Straus (VVD):

Samen leren is een startpunt van dialoog. Dat probeer ik al de hele tijd duidelijk te maken. Het bestaat uit elf onderdelen. Sommige daarvan kun je wellicht snel realiseren, andere vragen een uitgebreide discussie. Die discussie moet ook in de beroepsgroep zelf plaatsvinden. Ik vind het ook helemaal niet aan de orde om hier vandaag recht voor z'n raap allerlei voorstellen te doen, zonder dat die uit het veld zelf komen. Wij hebben daar een voorzet voor gedaan. Die discussie wordt opgestart en die beluisteren wij met zeer veel interesse. We hebben daar vandaag een aantal stapjes in genomen, om uiteindelijk tot de totale realisatie van die elf voorstellen te komen. 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Het onderwijs is zo goed als de leraar in de klas. Het CDA wil uitgaan van vertrouwen in leraren en schoolleiders. Zij maken het onderwijs en verdienen minder wantrouwen van de overheid. Te veel regels verbeteren de kwaliteit niet, maar te veel regels werken verlammend en verstikkend en leiden tot risicomijdend gedrag in scholen. Dat is niet in het belang van onze leerlingen. Vorig jaar heb ik, op mijn verzoek, de toezegging gekregen van beide bewindslieden om te komen tot minder regel- en inspectiedruk en om scholen die werken aan een verbetercultuur met verbeterprogramma's de mogelijkheid te bieden te experimenteren in regelluwe scholen. De Partij van de Arbeid en de VVD juichen dit soort plannen toe. 

Ik ben blij dat wij vandaag een antwoord hebben gekregen van de staatssecretaris over de manier waarop hij dit plan concreet in een proces wil oppakken. Ik maak mij echter ook zorgen, want in dit plan wil de staatssecretaris dat een-op-een koppelen aan excellente scholen. Wat zijn nou excellente scholen en wie bepaalt dat nou eigenlijk? Volgens de regering wordt dit bepaald door een jury. Ik vraag mij af of wij deze invulling moeten geven aan dit soort experimenten. Wat het CDA betreft, kijken we naar scholen die voldoende kwaliteit hebben en die uitdrukkelijk werken aan die verbetercultuur — elke dag een stukje beter, zoals de Stichting leerKRACHT het zo mooi noemt — en laten we de teugels daar vieren. Ik zou dit heel graag willen loskoppelen van die excellente scholen. Daarnaast vraag ik de minister of wij ook voor het mbo een concreet plan van aanpak kunnen verwachten. 

De inspectie bemoeit zich in toenemende mate met de inhoud van het onderwijs, onder andere met het nieuwe toezichtskader. Het CDA is daar huiverig voor. Wij willen graag gedifferentieerd toezicht, maar geen nadere differentiatie in kwaliteitsoordelen. Wij willen interventies waar het slecht gaat en juist een terugtrekkende inspectie waar het goed gaat. Wij willen dus geen inspectie die zich bemoeit met het pedagogisch-didactische klimaat op school en die middels staatspredicaten aangeeft hoe goed die school in haar ogen precies is. Dit leidt onherroepelijk tot uniformering en standaardisering van ons onderwijs. Dat druist in tegen de vrijheid van onderwijs. Laat duizend bloemen bloeien in plaats van de vruchtbare grond te verstikken in een overheidsmal. Geef ruimte aan verantwoordelijke scholen en voor horizontaal toezicht. Helaas moet het CDA constateren dat elke nieuwe wet tot nieuw toezicht en extra nieuwe regeldruk leidt. Het CDA wil naar regelarme scholen en minder inspectietoezicht. Het standaardiseren van wat volgens de inspectie een goede les is en de bemoeienis met welke anti-pestmethoden gebruikt zouden moeten worden, zijn voorbeelden waarmee we scholen, wat het CDA betreft, te veel beperken in hun vrijheid en te veel in die toezichtsmal proberen te vormen, terwijl diversiteit in ons onderwijs juist zo'n belangrijke verworvenheid is. 

Naast minder regeldruk en minder inspectie wil het CDA ook minder toetsdruk. Ik was oprecht blij toen ik vanochtend las dat ook de PvdA en de VVD nu stellen dat we af moeten van al die toetsdruk in het onderwijs, maar tegelijkertijd constateer ik dat het kabinet nog steeds bezig is met de Cito-isering van ons onderwijs. De diagnostische tussentijdse toets is nu wel even uitgesteld, maar komt straks ook terug. De rekentoets dreigt volgend jaar heel veel slachtoffers te maken, terwijl er nog steeds ontzettend veel mis is met die toets. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Rog en ik zitten voor een groot deel op een lijn: weg met die toetsgekte! Hij gebruikte zo-even echter het woord "Cito-isering". Ik heb het toch bij het rechte eind als ik zeg dat het CDA ook meedeed aan die Cito-toetsdeal waardoor de Cito-toets nu verplicht is op alle scholen? In de wet heet het dan eindtoets maar de heer Rog weet precies wat ik bedoel. Daar is het CDA dan toch mede schuldig aan? 

De heer Rog (CDA):

Het is goed dat de heer Van Dijk deze vraag stelt, want dan kan ik hem corrigeren. Waar het gaat om het toenmalige voorstel van het kabinet om één verplichte Cito-eindtoets aan het gehele primair onderwijs op te leggen, hebben we er als CDA middels onze interventie voor kunnen zorgen dat er straks ook de mogelijkheid is voor scholen om alternatieve eindtoetsen aan te bieden. Dat vinden wij een belangrijk punt. Volgens mij is de heer Van Dijk zelf ook bij dat debat aanwezig geweest. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat was inderdaad een amendement van het CDA, waarvan de strekking was: verplichte eindtoets akkoord mar geef scholen dan iets meer keuze. In de praktijk zal 90% of misschien zelfs wel 95% van de scholen moeten kiezen voor de Cito-toets vanwege alle eisen die er aan worden gesteld. Dus was het niet veel verstandiger geweest als de heer Rog, die nu een vlammend betoog tegen de toetsgekte houdt, toen had gezegd: we doen niet mee aan de verplichte eindtoets die in de praktijk een verplichte Cito-toets blijkt te zijn? 

De heer Rog (CDA):

Het betoog van mij over de toetsgekte is geen nieuw betoog; dit is namelijk de derde keer dat ik namens het CDA als woordvoerder de begroting van Onderwijs hier mag behandelen en het is ook de derde keer dat ik daar uitdrukkelijk aandacht voor vraag. Nogmaals, ik ben heel blij dat we de kabinetsvoorstellen rond die ene verplichte eindtoets heel fors hebben gewijzigd. Dat hebben we gedaan door het advies van de basisschool weer leidend te laten zijn en door andere toetsaanbieders een kans te geven om op de markt te komen. Ik heb goede hoop dat die aanbieders ook met toetsen zullen komen. Ik kom veel op scholen, waaronder basisscholen, en heb derhalve tevens goede hoop dat veel schoolbesturen en scholen zullen kiezen voor zo'n alternatieve toets. Het aardige daaraan is juist dat we datgene wat we volgens mij alle twee niet willen, namelijk die vergelijkende rankinglijstjes, daarmee kunnen voorkomen. 

De heer Beertema (PVV):

Ik luister toch met enige verbazing naar het betoog van de heer Rog. Hij is van het CDA dat toch een partij is die de focus weleens wat verlegt — laat ik mij heel voorzichtig uitdrukken — maar ik moet nu constateren dat de heer Rog toch wel heel veel afstand neemt van Rutte I, waarin we toch heel mooie zaken hebben gedaan met het CDA en de VVD om dat enorme probleem van dat zwakke rekenen en die zwakke taalbeheersing te gaan bestrijden. Daar hebben we al deze maatregelen voor genomen. Zonder die toetsen en zonder het bij te houden, gebeurt het namelijk niet, mijnheer Rog. Ik vind het onbegrijpelijk dat u nu ineens zo veel afstand neemt van dat mooie beleid van Rutte I. 

De heer Rog (CDA):

Waar de heer Beertema zich in vergist, is dat het CDA toen en nu zeer veel waarde hecht aan goed reken- en taalonderwijs. Dat is dus niet veranderd. Destijds hebben we vanuit de Kamer wel degelijk kritisch gekeken naar hoe bijvoorbeeld zo'n rekentoets er in de praktijk uit zou moeten zien. Ook toen is er dus een buitengewoon kritische reflectie geweest vanuit de Kamer. Overigens was er toen een CDA-bewindspersoon voor verantwoordelijk. Die kritische houding heeft het CDA nog steeds. De heer Beertema weet dat we daarover jaar in, jaar uit eenzelfde verhaal hebben gehouden. Dus ik begrijp zijn verbazing niet zo goed. 

De heer Beertema (PVV):

De heer Rog neemt nu wel afscheid van de toets en hij spreekt van de Cito-isering van het onderwijs, terwijl we toen spraken over een objectieve eindnorm voor de basisschool die er nooit was en die nu weer achter ons gelaten wordt. Het zadelt het voortgezet onderwijs en vooral het vmbo met enorme problemen op. Dat was de heer Rog toen met mij eens, althans het CDA, en nu ineens niet meer. Dát stel ik vast. 

De heer Rog (CDA):

Dan moet ik de heer Beertema toch weer corrigeren. Anders dan de heer van Dijk, die helemaal geen eindtoets wil, staat het CDA wel degelijk voor de eindtoets in het basisonderwijs. Maar er is wel een verschil en daarin zitten wij toch tussen de SP aan de ene kant en de PVV aan de andere kant in. Wij willen niet geen eindtoets en wij willen ook niet een Cito-eindtoets, maar wij willen een heldere norm aan het einde van de schoolloopbaan in het basisonderwijs, met een eindtoets. Dat hoeft dan niet de Cito-toets te zijn. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ook ik begin mevrouw Van Bijsterveldt iedere dag meer te missen, en helemaal als ik de heer Rog zo hoor. Hij neemt namelijk wel degelijk afscheid van wat mevrouw Van Bijsterveldt destijds heeft ingesteld, namelijk normen voor rekenen en taal in het mbo. We hebben daarover al eerder een discussie gevoerd. Vandaag las ik in de Volkskrant dat ook zijn partijgenote Mirjam Sterk zich heel erg druk maakt over het ontstaan van een nieuwe sociale onderklasse, juist doordat de vaardigheden in taal en rekenen op het mbo van onvoldoende niveau zijn. Ik vraag de heer Rog of hij het voor zijn rekening neemt dat mevrouw van Bijsterveldt het straks bij Stichting Lezen & Schrijven ontzettend druk krijgt, omdat we steeds meer jongeren zonder voldoende taal- en rekenvaardigheden het mbo laten verlaten. 

De heer Rog (CDA):

Mevrouw Lucas suggereert dat wij geen waarde zouden hechten aan goed reken- en taalonderwijs. Dat is echt een volstrekte misvatting. Ik wijs mevrouw Lucas op een advies van de Stichting van de Arbeid, dat ik vandaag heb gelezen. Ik weet niet wanneer het binnen is gekomen. De stichting wijst ook uitdrukkelijk op de negatieve consequenties van de uitwerking, op de waarde die wij hechten aan de rekentoets. Nogmaals, het CDA is ook niet tegen een rekentoets. Dat zeg ik nog maar eens in dit huis. Ik wilde dat straks ook in mijn eigen termijn zeggen. Er kunnen echter mbo-studenten zijn die het rekenniveau niet aankunnen. Het CDA — dat zou moeten aansluiten bij het pleidooi van mevrouw Lucas voor de certificaten — wil hen daarvoor niet afrekenen en hun het diploma onthouden, als de branche … 

De voorzitter:

Dit is een antwoord op een niet gestelde vraag. U komt er vast nog aan toe. 

De heer Rog (CDA):

Ik ben aan mijn laatste zin: als de branche daar juist behoefte aan heeft. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik concludeer dat u wel degelijk de lat lager wilt liggen voor de reken- en taaltoets op het mbo, en dat u daarmee een situatie creëert van dweilen met de kraan open bij het daarna wegwerken van alle achterstanden die mede door de heer Rog van het CDA ontstaan. 

De heer Rog (CDA):

Deze jijbak laat ik van me afglijden. Ik zou er een kunnen teruggeven met de opmerking dat mevrouw Lucas ervoor verantwoordelijk is dat straks 80% van de mbo'ers het diploma niet haalt. Maar ik vind dit eerlijk gezegd een niveau van debatteren waar ik niet aan wil meedoen. 

De voorzitter:

Dat zou u nooit doen. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Voorzitter, ik werd uitgedaagd. Het is geen jijbak, het is een feitelijke constatering. 

De voorzitter:

U kunt een persoonlijk feit maken. Dat is nu genoteerd in de Handelingen. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik ben heel erg blij met de verschuiving binnen het CDA, waardoor er in ieder geval kritischer gesproken wordt over toetsing in het onderwijs. Ik maak mij nog wel zorgen over de houding. Het CDA is dus wel voor de verplichte eindtoets. Dat heeft gevolgen. Dat zorgt er namelijk voor dat de staatssecretaris verplicht is om de toets te publiceren, om die openbaar te maken als bijvoorbeeld RTL daarom vraagt. Tegelijkertijd is het CDA dan heel kritisch als het openbaar wordt gemaakt. Wat is het nu? Wil de CDA-fractie dat de toetsscores niet langer openbaar gemaakt kunnen worden? 

De heer Rog (CDA):

Dan ga ik iets verder in mijn betoog, waar ik inderdaad de regering vraag om te reageren op mijn idee om de eindtoetsresultaten, of die nu van het Cito zijn of van andere eindtoetsaanbieders, niet langer te verstrekken aan inspectie en DUO, maar die slechts ter inzage te geven zodat wij een oordeel kunnen vormen en interventies kunnen plegen wanneer dat nodig is. Wij willen in het vervolg van ons leven wel kunnen blijven genieten van de oliebollen- en haringtest in het Algemeen Dagblad, maar niet van ranking the schools. Die vraag wil ik inderdaad aan de regering stellen, precies om deze zorg van de heer Klaver te kunnen adresseren. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Daar ben ik blij mee. 

Ik heb nog een vraag voor de heer Rog, ook al zal hij mij voor het antwoord wellicht doorverwijzen naar de staatssecretaris. Kunnen we voorkomen dat er een "ranking the schools" komt als die toets verplicht is? Als die toets verplicht is, vallen de uitkomsten daarvan dan niet onder de Wet openbaarheid van bestuur? Zo ja, dan moet daar openheid over worden gegeven. Als dit inderdaad de consequentie is, is de heer Rog dan bereid om het verplichte karakter van de eindtoets weer ter discussie te stellen en zijn steun ervoor in te trekken? 

De heer Rog (CDA):

Het CDA staat voor de eindtoets zoals we die nu hebben ingericht. Dat wil zeggen: als het tweede objectieve gegeven. Het basisschooleindadvies is leidend en er komen meerdere eindtoetsen: dat is waar het CDA voor staat. Wij willen de Cito-eindtoets en daarnaast alternatieve eindtoetsen. In het huidige systeem zijn eindtoetsgegevens per definitie WOB-baar en daardoor kunnen ze ook in dit soort lijstjes terechtkomen. Juist om dat te voorkomen vraag ik de regering of het mogelijk is dat we het zo inrichten dat die informatie niet meer WOB-baar is en de eindtoetsscores dus van de leerling en de school kunnen blijven. Ik stel die vraag natuurlijk niet voor niets. 

De voorzitter:

Echt heel kort, mijnheer Klaver! 

De heer Klaver (GroenLinks):

De positie van het CDA is mij helder. Als dat tot gevolg heeft dat die gegevens niet meer openbaar gemaakt kunnen worden, moet de verplichtstelling dan van de eindtoets af? Is het CDA bereid om zijn positie op dat punt te wijzigen? 

De voorzitter:

Een kort antwoord, graag. 

De heer Rog (CDA):

Nee! 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ga hier nog even op door, want er zullen zich in de toekomst misschien nog wel meer scenario's voordoen rond die verplichte eindtoets. Er komen nu alternatieven voor de Cito-toets, maar die moeten natuurlijk wel voldoen aan de criteria die het ministerie stelt. Hoe staat de heer Rog tegenover dat hele woud aan toetsen dat kan ontstaan? Of denkt hij dat maar twee toetsen de toets van het ministerie kunnen doorstaan, waardoor er uiteindelijk weleens een heel beperkt aanbod aan eindtoetsen zou kunnen zijn? Als dat gebeurt, zou je alsnog met die ranking te maken kunnen krijgen. 

De heer Rog (CDA):

Dit element had beter anderhalf jaar geleden in het debat ingebracht kunnen worden, want toen spraken we hier met elkaar over. We hebben gekozen voor een verplichte eindtoets. Een grote meerderheid van de Kamer heeft er verder voor gekozen dat de eindtoetsen allemaal aan een bepaald niveau moeten voldoen om te zorgen voor een level playing field tussen de eindtoetsaanbieders. Het CDA behoorde ook tot die meerderheid, maar wel op de voorwaarde die ik zojuist noemde. Het basisschooladvies moet leidend zijn en er moeten alternatieven mogelijk zijn. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

We zijn nu anderhalf jaar verder en we weten daardoor dus hoe het zich heeft ontwikkeld. Als er maar twee toetsen zouden overblijven, de Cito-toets en een alternatieve toets, zou het CDA dan niet teleurgesteld zijn? Je eindigt dan immers toch met maar twee verplichte eindtoetsen. 

De heer Rog (CDA):

Als dat de uitkomst zou zijn, dan doet het niet zo ter zake wat mijn persoonlijke opvatting is. Ik wil die natuurlijk wel met de heer Voordewind delen: hoe meer verschillende toetsen, hoe liever het mij is. Dat is een persoonlijke opvatting. We moeten nog zien hoeveel toetsen straks door de test komen, maar wat mij betreft worden dat er heel veel. Het aardige is natuurlijk wel dat volgend jaar of het jaar daarna nieuwe toetsaanbieders de markt kunnen betreden. Mocht er dus maar één alternatief overblijven, dan is het misschien wel interessant voor een van de andere aanbieders om zich in deze strijd te mengen. 

Voorzitter. Dankzij alle interrupties heb ik al een flink deel van mijn betoog over rekenen en eindtoetsen uit kunnen spreken. 

Over de rekentoets nog wel dit: ik blijf mij daarover grote zorgen maken. Ik maak mij ook zorgen over de gebrekkige mogelijkheid voor leraren om hierover met elkaar een gesprek aan te gaan. 

Vandaag heb ik weer een brief gekregen waarin staat dat leraren daarover niet op social media met elkaar mogen spreken. Ik maak me echt zorgen over het niveau van de toets en over de gevolgen voor de vele leerlingen en studenten in het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs. Ik ben blij dat we zeer binnenkort hierover weer het gesprek kunnen voeren met de staatssecretaris, want wat de CDA-fractie betreft deugt deze rekentoets niet. 

Er is veel onvrede in het onderwijs over het voortdurende gegoochel met cijfers waarmee het ministerie doelbewust lijkt te proberen om een beeld te creëren dat het kabinet zo'n beetje wekelijks vele miljarden extra geld aan onderwijs uitgeeft. Het kabinet geeft iedere euro twee of drie keer uit. De onderwijsbonden hebben daarvoor ook al aandacht gevraagd. Zij hebben aangegeven dat geld dat eerst in het regeerakkoord stond, later werd opgevoerd in het nationaal onderwijsakkoord en daarna weer terugkwam in het herfstakkoord. Enerzijds heeft dat geleid tot een soort persberichtenpolitiek, anderzijds zijn door de volstrekte onduidelijkheid over de financiële handel en wandel en de beschikbare middelen de PO-raad en de VO-raad zeer verrast geweest. Zij dachten op basis van de gebruikelijke verdeelsleutel 63 miljoen in het po en 46 miljoen in het vo te ontvangen. Uit de begroting blijkt echter dat het bedrag veel en veel lager is: in het po slechts 25 miljoen en in het vo 22 miljoen. Wat is de reden hiervoor? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe denken de bewindslieden over het advies van de Algemene Rekenkamer om wat terughoudender te worden met die grote stroom aan incidentele subsidies waardoor scholen geen structureel beleid meer kunnen maken? Van incidenteel geld kun je immers geen leraren aannemen. 

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp dat de heer Rog aanwijzingen heeft dat leraren niet over de kwaliteit van de rekentoets mogen communiceren op de sociale media. Ik schrik daarvan. Zijn die aanwijzingen heel concreet? Weet hij ook waar die vandaan komen? Ik vind dit werkelijk te gek voor woorden. Men kan vinden van de rekentoets wat men wil, maar de deskundigen, de mensen in het veld, zouden toch alle vrijheid moeten hebben, net als elke Nederlandse burger, om te praten over wat zij willen? Daar wordt de rekentoets uiteindelijk alleen maar beter van. 

De heer Rog (CDA):

Daar ben ik het geheel mee eens. Sterker nog, door de discussie over het examen Nederlands die vorig jaar heeft plaatsgevonden, kunnen we uiteindelijk werken aan een beter Nederlands eindexamen. Dat zou ook moeten gebeuren met de rekentoets. Leraren mogen daar echter niet over spreken. Dat is ook door het College voor Toetsen en Examens aan hen meegedeeld. Erger nog, ook hier in de Kamer blokkeren de Partij van de Arbeid en de VVD daarover het debat. Dit is een buitengewoon ernstige situatie. 

De heer Beertema (PVV):

Dan stel ik voor dat we dit in de eerstkomende procedurevergadering aan de orde stellen. 

De heer Rog (CDA):

Heel goed. 

Ik kom te spreken over de incidentele en de structurele bekostiging. Ik wilde daarover nog een vraag stellen. Die betreft de kwaliteitsafspraken en de sectorakkoorden. Zijn de minister en de staatssecretaris het eens met de CDA-fractie dat sectorakkoorden over de kwaliteit van onderwijs en leraren niet alleen over hen zouden moeten gaan, maar ook met hen zouden moeten worden opgesteld? Op dit moment worden leraren niet betrokken in de sectorakkoorden. We begrijpen dat er een paar critical friends zijn waarmee ook de Kamerfracties van de PvdA en de VVD spreken, maar zou het niet reëel zijn dat de bewindslieden de leraren breder zouden betrekken bij de totstandkoming van dit soort akkoorden? Zou het bovendien niet logisch zijn dat de Kamer als controleur van de regering voorafgaand aan dit soort akkoorden, die akkoorden kan inzien en de mogelijkheid krijgt om deze te amenderen? 

De staatssecretaris heeft in het debat vorig jaar mij bezworen dat de Onderwijscoöperatie, die het lerarenregister organiseert, geen onbevoegde leraren hoefde op te nemen in dat register. Van een motie die ik heb ingediend, werd gezegd dat die volstrekt overbodig was. Ik heb de motie toen aangehouden, omdat ik natuurlijk al onraad rook. Inmiddels is de termijn voor het aanhouden verlopen. De staatssecretaris heeft toen gezegd: mijnheer Rog, maakt u zich geen zorgen, onbevoegde leraren komen niet in dat lerarenregister. Hij zei dat tot drie, vier keer toe. Hoe vaak moet ik het nog zeggen, zei de staatssecretaris. Ik heb de motie aangehouden, maar ik krijg nu signalen dat de staatssecretaris de Onderwijscoöperatie dwingt om wel onbevoegde leraren op te nemen in dat register. Kan de staatssecretaris dat bevestigen of gaat hij dat hier nogmaals ontkennen? Doet hij het laatste, dan zal ik mijn motie opnieuw indienen en in stemming laten brengen. 

Ouderbetrokkenheid en horizontale verantwoording zijn van groot belang om het onderwijs te verbeteren. Vorig jaar bepleitte het CDA een right to challenge voor ouders, waarbij ouders onder voorwaarden een school konden overnemen van het bevoegd gezag. Is de staatssecretaris bereid om dat initiatiefrecht landelijk vorm te geven in een modelprocedure, zoals ook voorgesteld is in de brief die de staatssecretaris heeft doorgestuurd naar aanleiding van deze motie? 

Op dit moment zijn medezeggenschapsraden in Nederland in de positie om een voordracht te doen voor een lid van de raad van toezicht van een schoolbestuur. Hoe staat de regering tegenover de gedachte om enerzijds net als in het bedrijfsleven het personeel een voordrachtsrecht te geven en anderzijds ook ouders dat voordrachtsrecht te geven, zodat er meer gevoel is dat ook de belangen van ouders geborgd zijn in de raad van toezicht? 

Als je wilt dat ouders meer betrokken zijn bij de school, dan is het natuurlijk vreemd als scholen te maken krijgen met naheffingen omdat zij ouders als vrijwilligers te veel zouden betalen. In de visie van het CDA is een ouder als pleinwacht geen werknemer, maar gewoon een vrijwilliger. Hij is niet in dienst van de school, ook niet als hij iets meer dan €4,50 per uur krijgt in de vaste wetenschap dat er ook reis- en voorbereidingstijd is en dat er cursussen worden gevolgd. Wij zouden graag een uitspraak van de staatssecretaris horen dat ouders als zij voor de school hun diensten verlenen, vrijwilligers zijn en geen werknemers. 

Voor onze kenniseconomie is goed beroepsonderwijs hard nodig. Sommige ouders zien helaas hun kind liever het havo of een administratieve opleiding volgen dan een echte vakopleiding, bijvoorbeeld die tot loodgieter. Onze maatschappij zit te schreeuwen om goede vakmensen. De grootschaligheid in het mbo helpt vaak niet. Leerlingen voelen zich er radeloos en niet gekend. Het zijn grote kolossen en je bent een anoniem nummer. Het CDA wil graag terug naar de menselijke maat. Waarom is het nu toch zo ingewikkeld om tot die samenvoeging te komen, bijvoorbeeld bij de roc's in Rotterdam? Kan de minister nog eens aangeven wat de huidige stand van zaken is? 

Het is goed dat het kabinet in het beroepsonderwijs stappen zet om het aantal opleidingen terug te dringen. De vakkennis van afgestudeerde leerlingen moet omhoog. Wij zijn erg blij met de uitwerking van de meester-gezelstructuur, waarvoor het CDA en D66 in de afgelopen periode vaak hebben gepleit. 

Ik kom op de banen van de toekomst. Moeten we in dat licht niet ook wat meer kijken naar hybride vormen tussen bol en bbl en tussen vo en mbo? Kunnen we niet leren van hoe de Duitsers het doen met hun aansluiting van opleidingen bij de regionale arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door ook mbo'ers heel veel meer op te leiden in het bedrijf zelf? Als je een student in je eigen bedrijf opleidt om hem na afloop in dienst te nemen, wordt deze natuurlijk het beste opgeleid voor het vak dat hij later gaat uitvoeren. 

Ik heb nog drie korte punten. Het CDA wil graag dat de beste studenten verleid worden om naar de lerarenopleiding te gaan. In het artikel Samen leren staat iets wat het CDA al vaker hier bepleit heeft, namelijk dat niet alleen op de pabo maar ook op de lerarenopleiding selectie mogelijk is, dat er gekeken wordt naar een minimaal niveau van de studenten om ervoor te zorgen dat de beste studenten uiteindelijk leraar worden. Hoe gaat de minister dit organiseren? Want wij weten het: wat in Samen leren staat, heeft een meerderheid en wordt dus uitgevoerd. Dit is een punt dat het CDA steunt. Hoe gaat de regering dat doen? 

Kan de staatssecretaris al meer duidelijkheid geven over het overleg met de PO-Raad over de financiële vergoeding voor de grote stroom asielzoekerskinderen na 1 oktober? 

Het CDA onderstreept het pleidooi van de Vereniging Hogescholen over het wegnemen van de onduidelijkheid over het maken van afspraken met vakspecialisten die als zzp'er in het hoger beroepsonderwijs willen werken. Graag krijg ik daar een reactie op van de minister. 

Mevrouw Straus (VVD):

Het CDA heeft bij de Algemene Beschouwingen een tegenbegroting ingediend. Daarin staat een interessante paragraaf over het onderwijs. Ik had eigenlijk verwacht dat de heer Rog vandaag een amendement zou indienen om die tegenbegroting vorm te geven. Dat amendement heb ik echter niet aangetroffen in Parlis. 

De heer Rog (CDA):

Nee, dat hebt u niet aangetroffen. Het is duidelijk dat het CDA iets wil wat volgens mij de VVD maar zeker D66 ook willen, namelijk een kleinere overheid. Het CDA kiest ervoor om de bedragen op alle begrotingen niet te indexeren. Daar staat het CDA voor. Waarom? Omdat wij een kleinere overheid willen en meer samenleving. Dat is heel helder aan de orde geweest in de Algemene Politieke en Financiële Beschouwingen. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik heb de heer Rog in zijn betoog toch echt horen pleiten voor de sectorakkoorden en voor het belang dat leraren daar een onderdeel van vormen, daarover mee kunnen praten en die mede vorm kunnen geven. Maar het CDA stelt met de nullijn in zijn tegenbegroting het nationaal onderwijsakkoord ter discussie, evenals alle afspraken die er nu al liggen en de mogelijkheden voor leraren om daarover mee te denken. Hoe kijkt de heer Rog daar tegenaan? 

De heer Rog (CDA):

Hier vergist mevrouw Straus zich. Het CDA wil niet indexeren, maar heeft niet gezegd dat er een nullijn moet zijn. Wij willen een kleinere overheid. Daar moet op bezuinigd worden. Dit kabinet had overigens wel een nullijn voor het afgelopen jaar. Er is wel degelijk een loonstijging gerealiseerd in bijvoorbeeld het voortgezet onderwijs. Dat is gelukkig mogelijk. Sterker nog, wij zullen elkaar nog nodig hebben, willen wij straks met de nieuwe belastingplannen erin slagen om de overheid een stukje kleiner te krijgen. 

De heer Beertema (PVV):

Ik heb een vraag over het idee om leden van de raad van toezicht op een andere manier te benoemen dan via coöptatie, vanuit het old boys and old girls network, zoals dat nu gebruikelijk is. De heer Rog noemde de ouders als geleding die dat zou kunnen doen, maar ook het personeel, naast de medezeggenschap. Wat is precies het verschil in lading tussen de medezeggenschapsraad en het personeel? 

De heer Rog (CDA):

De medezeggenschapsraad bestaat uit ouders, personeel en leerlingen. Wat ik geprobeerd heb duidelijk te maken, is dat ik in plaats van een voordrachtsrecht wil naar een voordrachtsrecht vanuit het personeel en een voordrachtsrecht vanuit de ouders. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

De Partij van de Arbeid is ontzettend blij dat leraren eindelijk van de nullijn af gaan, maar in zijn tegenbegroting zet het CDA leraren weer een jaar op de nullijn. Dat is ontzettend jammer. Waarom doet het CDA dat eigenlijk? 

De heer Rog (CDA):

Ik heb die vraag net beantwoord. Die ga ik niet nog een keer beantwoorden. Of laat ik het heel kort doen: het is geen nullijn; het is de overheid op de nul. Het kabinet heeft laten zien dat dat ook dit jaar is gebeurd, want er was een nullijn in het afgelopen jaar en toch is er een salarisstijging gekomen in het vo. Volgens mij was dat een voorschot op de loonstijging van volgend jaar. Zou het niet zo kunnen zijn dat er in het vo een loonstijging is geweest van 1,2% in het afgelopen jaar, maar dat er ook bij dit kabinet met zijn gedoogpartners ergens een nullijn verstopt zit? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dit wordt een beetje lachwekkend, want iedereen begrijpt dat het CDA de leraren weer keihard op de nullijn zet. Collega Rog verdedigt hier iets wat totaal uit de lucht gegrepen is. Je moet wel eerlijk zijn tegen de leraren. Als je ervoor kiest om ze weer op de nullijn te zetten, kom er dan ook gewoon voor uit. 

De heer Rog (CDA):

Ik zeg het nog één keer. In onze begrotingsvoorstellen vindt geen indexatie plaats. Er kan wel degelijk een loonstijging volgen. Maar ik zeg er nog iets bij. In het voortgezet onderwijs zal er volgend jaar voor leraren geen loonstijging zijn door dit kabinetsbeleid, waarin in 2014 een voorschot is genomen op de loonstijging in 2015. Dus laten wij elkaar wel eerlijk daarop aanspreken. Het kabinet heeft de leraren in 2015 op de nullijn gezet. In de tegenbegroting van het CDA gaan de middengroepen met een inkomen tussen €35.000 en €45.000 er in koopkracht 1% op vooruit. Leraren zijn bij de alternatieve begroting van het CDA beter af dan bij dit kabinet. 

De voorzitter:

Mevrouw Jadnanansing, hebt u een vraag op hetzelfde punt? 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Nee, ik heb een vraag op een heel ander punt: niet over de nullijn maar wel over het experiment met de bol/bbl. Het klinkt als muziek in mijn oren als de heer Rog zegt: wij gaan voor dat hybride leren. Dat heb ik ook naar voren gebracht in een aantal discussies die wij met elkaar hebben gehad. Kan ik hieruit opmaken dat de heer Rog aan mijn zijde staat als het gaat om experimenteren met bol/bbl, hybride leren, leren in de beroepspraktijk? Vindt hij ook dat dat het adagium moet zijn? 

De heer Rog (CDA):

Wij zullen altijd naar de uitwerking moeten kijken, maar mevrouw Jadnanansing en ik weten elkaar op het gebied van beroepsonderwijs goed te vinden. 

De algemene beraadslaging wordt geschorst. 

De voorzitter:

Ik stel voor om nu een halfuur te schorsen voor de lunch. Daarna hebben wij de regeling van werkzaamheden en vervolgens zetten wij de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Onderwijs voort. 

De vergadering wordt van 12.46 uur tot 13.18 uur geschorst. 

Naar boven