14 Begroting BZK

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2012 (inclusief de onderdelen integratie en volkshuisvesting) (33000-VII),

en van:

(Zie vergadering van 16 november 2011.)

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)2

De voorzitter:

Het lijkt mij verstandig als u even meeluistert naar wat ik nu zeg. Dat voorkomt dat u straks de draad kwijtraakt. Het is buitengewoon complex. De griffier zei zojuist: hoe wij het ook doen, het blijft ingewikkeld.

De minister geeft zijn antwoord in drie delen. Hij begint met de beantwoording op het onderdeel Wonen, daarna de beantwoording op de vragen uit het blok Integratie en daarna de antwoorden uit het onderdeel Bestuur. Daarbinnen houdt hij zijn eigen volgorde aan. Dan weet u welke volgorde de minister hanteert. De minister beperkt zich volgens goed gebruik in de hoeveelheid tijd. Ik verwacht desondanks dat wij de beantwoording niet voor de dinerpauze kunnen afronden. Zoals bekend, moet er uiterlijk om 19.30 uur worden geschorst. Wij kunnen onze best doen, maar dat ligt meer aan u dan aan degene die voorzit.

Het woord is aan de minister. Ik neem aan dat hij binnen de blokken een soort opbouw heeft.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Donner:

Ik heb niet specifiek een opbouw die verhelderend is voor de Kamer. Het gaat over een aantal onderwerpen die door meerdere leden aan de orde zijn gesteld.

De voorzitter:

Dan weten wij wel ongeveer welke dat zijn.

Minister Donner:

Ik heb er voor mijzelf kopjes boven gezet, maar ik weet niet of dat helpt.

De voorzitter:

Absoluut. Als u de kopjes wilt noemen, zult u de leden daarmee zeer verblijden.

Minister Donner:

Tegen de tijd dat ik zover ben, zal ik dat doen.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister.

Minister Donner:

Voorzitter. Wij bespreken sinds maandag de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in verschillende etappes. De begroting draagt onmiskenbaar de sporen van de economische tegenwind waarin Nederland en Europa zich bevinden en de gevolgen van de financiële crisis voor de overheidsfinanciën. Dat dwingt tot beperking van de bestedingen en dus tot keuzes, zowel ten aanzien van de inzet van beschikbare middelen als van de onderwerpen waarop moet worden bezuinigd. Het gaat het kabinet niet primair en vooral om die bezuinigingen, maar om door dat proces te komen tot een verandering in de verhouding tussen burger en overheid. Op die wijze ontstaat er een congruentie tussen beide aspecten. Bezuiniging, decentralisatie, concentratie van besluitvorming, burgerschap en dienstverlening komen samen in het beleid dat wij bespreken.

Ik meen dat de voorgestelde begroting en het beleid evenwichtig zijn. Inzet is het bevorderen en bewaren van een land waarin ieder tot zijn recht kan komen in een menswaardige, leefbare woon- en werkomgeving. Een land waarin ieder die kan naar vermogen meedoet, opdat wie echt niet kan ondersteuning vindt. Een land waarin de overheid beperkt is, het bestuur deugdelijk en integer en de burgers betrokken.

Uit het gisteren verschenen rapport van het CPB blijkt dat de regering daarin de afgelopen tien jaren redelijk is geslaagd. Nog nooit ging het hier zo goed, kopte de krant. Nederland heeft veel te verliezen. Ik citeer: "Ondanks de schommelingen in de economie is de leefsituatie in de afgelopen tien jaar onafgebroken verbeterd. Mensen met een laag inkomen, niet-westerse migranten en ouderen boven de 65 jaar zijn er meer dan gemiddeld op vooruitgegaan in de kwaliteit van hun leven. Inzet van het kabinetsbeleid is om die trend vast te houden. Dat vereist echter dat wij de overheidsfinanciën op orde brengen en de tering naar de nering zetten. Wij moeten komen tot een heroriëntatie, een herweging van overheid, samenleving en markt. Het aantal landen dat de prijs betaalt van het uitstellen van de noodzakelijke maatregelen neemt dagelijks toe.

Het bewijs behoeft geen economisch handboek meer, men hoeft slechts de krant op te slaan. Daarom kunnen bijdragen van gisteren en afgelopen maandag waarin wordt gepleit om noodzakelijke bezuinigingen terug te draaien, om het verminderen van tekorten uit te stellen en om tegelijkertijd nog meer extra uitgaven te doen, niet serieus genomen worden.

Dat geldt ook voor voorstellen die zich rijk rekenen aan de gedachte dat huizen in Nederland gemiddeld 37 mln. kosten. Alleen zo kan gestaafd worden dat een vermindering van 4% van de overdrachtsbelasting neer zou komen op € 150.000 per verkochte woning. Bij een gemiddelde huizenprijs van ongeveer tweeënhalve ton kost de verlaging van de overdrachtsbelasting met 4% per transactie € 10.000. Daarom moet ik ook vaststellen dat de heer Verhoeven niet kan blazen en het meel in de mond houden. Hij stelt dat de verlaging van de overdrachtsbelasting geen succes is, maar wel 1,2 mld. kost. Als de verlaging van overdrachtsbelasting inderdaad 1,2 mld. kost, is het een succes en als het geen succes is, kost het geen 1,2 mld.

Het kabinet streeft naar andere verhoudingen tussen burgers enerzijds en overheid en bestuur anderzijds. De uitdaging is om kleinschaligheid grootschalig te organiseren; om te kijken hoe wij stappen kunnen zetten om de dynamiek van de eigen verantwoordelijkheid van burgers de vanzelfsprekende motor te laten zijn van de veranderingen die wij allemaal nodig achten en hoe wij het zelfvertrouwen van de burgers kunnen herstellen. Dat is kern van de visie achter de begroting. Als dat lukt, kunnen wij ook de jojo stoppen die nu vaak geldt, namelijk dat de overheid het moet oplossen als het misgaat en dat de overheid moet privatiseren als het goed gaat, of de jojo van de risicoregelreflex waaronder ieder van ons van tijd tot tijd lijdt. Er wordt voortdurend terecht aangedrongen op het verminderen van regels en het geven van vertrouwen, maar zodra er zich een niet al te klein probleem voordoet, wordt er onmiddellijk geroepen om handhaving en nieuwe regels, met ruime medewerking van controle-instanties. Als wij een kleinere, efficiëntere, goedkopere overheid willen, moeten wij kiezen welke taken wij al of niet bij de overheid leggen of willen houden en de consequenties daarvan accepteren. Wij moeten zonder overmatige emotionaliteit besluiten over een verstandige bestuurlijke indeling en taakverdeling.

Vorig jaar bij de begroting vroeg de Kamer vooral visies. De maatregelen moesten wachten. Nu heeft de Kamer visies gekregen en er zijn maatregelen ingediend of onderweg. Ik begrijp dat mij nu wordt verweten dat ik kennelijk niets doe, dat ik alleen kritiek krijg op wat ik wel doe en dat de Kamer moties aanneemt om het maar niet te doen. Het hoort er kennelijk allemaal bij! Ik hoop dat ik mij de afgelopen tien jaar niet heb bezondigd aan het bewust proberen personen te schaden. Het is iets waaraan ik niet kán wennen en waaraan ik niet wíl wennen. Ik betwijfel of het bijdraagt aan de geloofwaardigheid van de politiek.

De heer Verhoeven (D66):

Ik zou bijna medelijden krijgen met deze minister die zich zo ontzettend heeft ingespannen om het goede te doen en het slechte te laten.

Bij de overdrachtsbelasting volgt de minister een soort cirkelredenering. Als het heel duur is, is het succesvol en als het niet duur is, is de maatregel geen succes. Als de minister overtuigd is van het succes van de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting, gaat hij er dan na 1 juli 2012 mee door?

Minister Donner:

Dat is een hele andere vraag. Ik reageer op de stelling van de heer Verhoeven dat het een enorm kostbare maatregel is die niks uithaalt. Ik heb gezegd dat wij dan moeten kiezen. Of de maatregel haalt niets uit en kost geen 1,2 mld. of hij kost wel 1,2 mld. en haalt dus wel wat uit. Ik weet het nog niet.

Ik heb aangegeven, ook in de stukken, dat ik constateer dat er in de periode sinds de invoering meer huizen zijn verkocht dan in de vergelijkbare periode erna. Juist om dat oordeel uit te spreken dat de heer Verhoeven nu van mij vraagt, is de regering van zins om pas in het voorjaar van volgend jaar daarover een beslissing te nemen. Nogmaals, ook door de begrenzing in de tijd is de prikkel van de maatregel alleen maar groter.

De heer Verhoeven (D66):

Dat laatste is nu juist het grootste punt van meningsverschil tussen de minister en de D66-fractie. Wij zijn ook voorstander van de verlaging en zelfs van het afschaffen van de overdrachtsbelasting. Onze twijfel zit hem in het feit dat mensen niet weten wat er na 1 juli 2012 gebeurt. Kan de minister niet iets meer doen om zo snel mogelijk te laten doordringen tot iedereen die een huis wil kopen of verkopen wat ermee zal gebeuren? Juist door deze opstelling blijft de onzekerheid bestaan en werkt de maatregel niet.

Minister Donner:

Dit snap ik volstrekt niet. Als ik nu overweeg een huis te kopen, eventueel in het komende jaar, en ik niet weet of ik de korting na 1 juli nog heb, in welke gedachtegang is het dan logisch dat ik voor 1 juli dat huis niet koop? Er is maar één effect van die onzekerheid en dat is dat mensen geprikkeld zullen zijn om het voor 1 juli te doen. Derhalve krijg ik die meting. Nogmaals, ik zou niet weten hoe dit moet worden gedekt, maar als de maatregel te zijner tijd misschien wordt voortgezet, kan dat betekenen dat er een inzinking komt omdat alle huizen voor die tijd zijn gekocht. Uw redenering dat onzekerheid over wat er na 1 juli gebeurt mensen ervan weerhoudt om nu een huis te kopen, moet u me nog eens uitleggen.

De heer Verhoeven (D66):

Mag het van de voorzitter? Ik doe het natuurlijk in de vorm van een vraag.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Verhoeven (D66):

Mensenlevens laten zich niet in een jaar framen. De minister denkt dat iedereen precies doet wat het kabinet wil als er maar een scherpe deadline wordt bedacht voor een aantrekkelijke maatregel. Dat is precies de verkeerde manier van denken. Mensen zijn soms pas geneigd te verhuizen in augustus of misschien wel over een jaar. Die mensen weten dus niet wat er zal gebeuren en zullen dus stilstaan. Als de minister zegt: ik vind het een goede maatregel, maar ik heb geen dekking, waarom doet de minister dan niet zijn uiterste best om die dekking te vinden, bijvoorbeeld door de ideeën van andere partijen op dit punt te omarmen?

Minister Donner:

Iemand die nu overweegt om in augustus volgend jaar kan verhuizen, staat volgens mij niet stil. Hij was al van plan om pas in augustus te verhuizen. Hij zal inderdaad door deze maatregel en de tijdelijkheid ervan niet worden geprikkeld. Ik zie echter niet in waarom hij dan plotseling helemaal niet meer in augustus zal verhuizen, als hij dat nu al van plan is. Als hij echter de mogelijkheid heeft om in juni een huis te kopen, zal hij het in juni doen. Ik zie niet in hoe je tot een andere conclusie kunt komen. Dat laat onverlet dat u een discussie wilt over de vraag in hoeverre je dit structureel moet doen. Dat is een andere discussie. Het kabinet heeft de maatregel heel specifiek als tijdelijke maatregel geïntroduceerd om op deze wijze een stimulans te bieden in een periode dat de markt extra met moeilijkheden zit.

De heer Heijnen (PvdA):

De minister is begonnen met een soort algemene inleiding over alle onderdelen van zijn portefeuille. Ik probeer deze op me in te laten werken, maar wat er bij mij blijft hangen, is medelijden. Ik heb medelijden als de minister zegt: verdorie, ik krijg kritiek op noodzakelijke bezuinigingen. Dat lijkt mij een oordeel dat in hoge mate afhankelijk is van de vraag hoe partijen daar tegenover staan. De minister moet kritiek gewoon kunnen hebben. Als u dan vervolgens …

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken? U moet echt proberen niet persoonlijk te worden.

De heer Heijnen (PvdA):

Prima, via de voorzitter, mevrouw de voorzitter. De minister zegt dat er vorig jaar is gevraagd om een visie op de herinrichting van het openbaar bestuur, naar aanleiding van het feit dat het regeerakkoord een aantal elementen kende zonder enige samenhang. Hij zegt vervolgens: nu kom ik met een visie, en nu mogen die maatregelen weer niet. Wat had de minister anders gedacht? Voor het onderwerp "openbaar bestuur" in het regeerakkoord is het VVD-programma overgeschreven. De heer Koopmans zegt bijvoorbeeld in eerste termijn: de enige reden waarom wij het doen, is omdat het in het regeerakkoord staat. Vindt de minister het gek dat de gedoogpartner, die blijkbaar een andere visie heeft, de rest van de Kamer meeneemt in de afwijzing van een van de centrale elementen in de bestuurlijke organisatie? Mevrouw de voorzitter, ik begrijp niets van de sfeer die de minister oproept van zieligheid en medelijden, omdat hij niet die dingen kan doen die hij zo graag wil doen.

Minister Donner:

Dan heeft de heer Heijnen het geheel verkeerd begrepen. Ik constateer slechts dat er gisteren alleen maar geroepen werd dat de minister misschien fysiek aanwezig was, maar voor de rest niet. Verder ging het alleen over alle maatregelen die hij wel had genomen en niet had mogen nemen. Dat vond ik een wat vreemde waarneming. In het afgelopen jaar is vrij fors gewerkt aan de verschillende visies. De Kamer heeft een visie gekregen op de bestuurlijke inrichting. Maandag hebben wij daar nog weer uitvoerig over gesproken. Dat is de visie van het kabinet en dat is niet het overschrijven van één programma. Ik hoop – het kabinet is dat ook van zins – op dat punt de discussie verder te voeren. Tot dusver hebben wij zelfs over de visie nog niet gesproken. Het enige waarover wij hebben gesproken, is het herindelingskader.

De heer Heijnen (PvdA):

Dan is er inderdaad sprake van een misverstand. Ik kreeg echt de indruk dat de minister het hoofd in de schoot had gelegd en daadwerkelijk met andere dingen bezig was in plaats van voluit te proberen meer steun te verwerven voor maatregelen betreffende het openbaar bestuur die in ieder geval de PvdA in eerste instantie niet steunt.

Minister Donner:

Dan hebben wij nog veel te doen.

De heer Koopmans (CDA):

Ter voorkoming van nog meer misverstanden wil ik het volgende zeggen. De heer Heijnen citeerde net mijn woorden, maar zijn citaat was niet juist. Ik wil het nog even juist zeggen. De enige reden waarom wij de vermindering van het aantal Kamerleden naar 100 steunden, was dat dit in het regeerakkoord staat; dat antwoord klopt. Voor de rest van de bestuurlijke visie heb ik dat antwoord niet gegeven en is dit ook niet aan de orde.

Minister Donner:

Ik wijs erop dat ik 45 bladzijden schriftelijke beantwoording van vragen aan de Kamer heb gestuurd, mede gelet op het verzoek om het mondelinge deel zo beknopt mogelijk te houden, zodat de beantwoording binnen de helft van de spreektijd van de Kamer blijft.

In de Woonvisie heb ik de hoofdlijnen van het beleid uiteengezet. Daarmee geef ik een naar mijn mening omvattende visie op de wijze waarop het kabinet zowel de huur- als de koopmarkt wil vlot trekken. Huur en koop zijn in balans. Dat blijkt ook uit de reacties van de Kamer: de ene partij noemt de Woonvisie een koopvisie en de andere partij noemt haar een huurvisie. Het kabinet adresseert met die visie zowel de structurele problemen op de woningmarkt als de gevolgen van de crisis.

De heer Monasch vroeg wat wij doen aan de neerwaartse spiraal in de bouw en de stilstand op de woningmarkt. In de wetenschap dat het vertrouwen op de woningmarkt sterk negatief wordt beïnvloed door de economische crisis pakken wij dat als volgt aan. In de eerste plaats proberen wij de investeringscondities in de bouw te verbeteren. In de tweede plaats kiest het kabinet voor het behoud van de hypotheekrentreaftrek en de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting om het vertrouwen in de koopmarkt te versterken. In de huursector worden de huren inflatievolgend, behoudens de huren van mensen met een inkomen boven de € 43.000. Voor hen is een extra verhoging van 5% mogelijk. Ook is er een extra verhoging mogelijk in gebieden waar de markt bovenmatig overspannen is. Tegelijkertijd worden de laagste inkomens beschermd door de huurtoeslag. Daarbij wordt de kwaliteitskorting aangescherpt om marktwerking te bevorderen en om te voorkomen dat het iedere keer via het normbedrag moet en dat derhalve alle personen die gebruikmaken van de huurtoeslag zouden worden getroffen door noodzakelijke bezuinigingen. Daarnaast hanteert het kabinet een inflatievolgend huurbeleid voor een grote meerderheid van alle huurders. Daarmee geef ik ook een antwoord op de vraag van mevrouw Karabulut over betaalbare woningen voor alle inkomensgroepen. Ik ga daarop straks nog in naar aanleiding van de vragen van de heer Van Bochove.

Ten slotte bevordert het kabinet energiebesparing in de bebouwde omgeving door de maatregel waarbij de verschillende labels leiden tot een verschillende waardering in de huur. Anderzijds zijn maatregelen aangekondigd inzake de verplichting van de overdracht van het energielabel. Verder zijn er ook andere maatregelen, waaronder de blok-voor-blokbenadering, om te achterhalen hoe een energiezuinige bouw kan worden gerealiseerd.

De heer Monasch betoogde ook dat de investeringen van corporaties waren teruggelopen. Dat klopt absoluut niet. Het aandeel van de corporaties in de nieuwbouw is in 2010 namelijk niet teruggelopen, maar juist gestegen, van 39% in 2007 naar 57% in 2010. Dat blijkt althans uit de rapportage van het Centraal Fonds Volkshuisvesting met de titel "Volkshuisvestelijke trends 2006 – 2010". Gezien de economische omstandigheden en de doorwerking daarvan op de woningmarkt, vind ik dat de corporatiesector relatief goed presteert. Dat blijkt ook uit het toegenomen aandeel. De woningmarkt is naar mijn mening niet gebaat bij een eindeloze opeenstapeling van tijdelijke impulsen in de vorm van subsidies en stimuleringsmaatregelen die elk enkel een klein deelprobleem of een deelgroep aanpakken, maar intussen wel de toch al onder druk staande rijksbegroting belasten. Het kabinet kiest vooral voor structurele maatregelen, inderdaad met uitzondering van de tijdelijke vermindering van de overdrachtsbelasting. Naar de mening van het kabinet moet de woningmarkt op die wijze structureel en in al zijn facetten beter gaan werken.

Wij moeten ons ervan bewust zijn dat de overheid niet alle problemen op de woningmarkt kan oplossen. Maatregelen van het kabinet zijn dan ook gericht op het scheppen van de juiste condities voor burgers, maatschappelijke partners en bedrijven zodat zij zich kunnen ontwikkelen en kunnen investeren. Extra geld biedt in tijden van krapte zelden een structurele oplossing.

Voorzitter. Dit waren mijn algemene opmerkingen over de woningmarkt. Ik wil nu ingaan op de specifieke onderdelen waarover vragen zijn gesteld.

De heer Monasch (PvdA):

De minister zegt terecht – wij citeren allebei uit dezelfde bron; het zou raar zijn als wij dan een verschillend feit zouden noemen – dat het aandeel van de woningcorporaties in de nieuwbouw is toegenomen. Dat aandeel is echter vooral toegenomen omdat woningbouw door de particuliere sector, door de grote bouwbedrijven, niet meer plaatsvindt. Ik heb de minister daarom gevraagd of hij zich nu niet nog meer zorgen maakt omdat de heffing, die nog steeds moet komen, een neerwaartse druk zal hebben op de investeringen van de woningcorporaties.

Minister Donner:

Het effect van de heffing is door hetzelfde Centraal Fonds Volkshuisvesting bestudeerd. Daarover is gerapporteerd. Verder lijkt mij dat de discussie daarover beter kan worden gevoerd als de concrete voorstellen inzake de heffing en de wijze waarop die zal worden ingevuld, hier voorliggen. Anders praten wij over iets waarover ik op dit moment mogelijk meer weet dan de heer Monasch, terwijl wij beiden niet weten of wij wel over hetzelfde praten.

De heer Monasch (PvdA):

De minister en ik spreken over verschillende momenten in de tijd en over verschillende woningcorporaties in het land. Dat mag ik althans aannemen. Het kan toch niet dat de minister nooit van een woningcorporatie heeft gehoord dat zij haar investeringen heeft teruggeschroefd vanwege de heffing die haar boven het hoofd hangt? Ook al moet die heffing nog worden ingevoerd, de corporatie gaat er wel vast van uit dat die heffing er komt en draait de investeringsuitgaven daarom voor die periode al terug. De minister zal beamen dat een goed bestuurder het zo doet. Ik vraag de minister daarom of hij zich geen zorgen maakt. De minister bereidt immers een maatregel voor die de investeringen in een markt die het al moeilijk heeft, nog verder naar beneden zal brengen. Dat geldt temeer nu bouwondernemingen zoals Heijmans en vele andere duidelijk maken dat de bouwproductie op de particuliere markt in elkaar zakt.

Minister Donner:

Wij weten beiden dat het leeuwendeel van de heffing vermoedelijk, door hun positie op de verhuurdersmarkt, bij de corporaties terecht zal komen. Ik weet niet of je het argument van de zorg en de adstructie met het instorten van de particuliere investeringen – ik weet niet of je daar zo over kunt spreken, maar daar had de heer Monasch het over – met elkaar in verband kunt brengen.

Ik constateer met de heer Monasch dat het aandeel van de woningbouwcorporaties in het totaal niet is gezakt, maar gestegen. Uit de berekeningen van het Centraal Fonds blijkt dat het dat effect niet hoeft te hebben bij corporaties. Ik erken dat ik in die wereld zorgen ontmoet. Om die reden wachten wij met de voorbereiding niet tot de laatste periode voor invoering, maar proberen wij zo snel mogelijk, begin volgend jaar, te komen met de ideeën op dat terrein, zodat deze besproken kunnen worden.

De heer Verhoeven (D66):

De minister zegt dat het kabinet structurele maatregelen verkiest boven tijdelijke subsidies als pleisters op de woningmarkt, en dat ben ik volledig met hem eens. Is de minister het met mij eens dat een structurele aanpak ook betekent een integrale aanpak, dus zowel koop- als huurmaatregelen?

Minister Donner:

Daar ben ik het geheel mee eens. Ik heb net betoogd dat ik meen dat de woonvisie deze ook inhoudt en op gelijke wijze beide delen aanpakt.

De heer Verhoeven (D66):

Kan de minister dan één maatregel noemen die hij neemt op het gebied van de koopmarkt die niet tijdelijk is, maar waarvan de werking structureel is?

Minister Donner:

Op die markt gaat het vooral om het verbreden van de toegang en de ruimte voor de woningbouw door particulier opdrachtgeverschap, om de bouw beter te maken. Ik constateer dat er een structurele ontwikkeling gaande is op de koopmarkt. Enerzijds gaan banken in verband met de kredietpositie scherper letten op de aflossing van kredieten en anderzijds zijn de huizenprijzen structureel aan het dalen. Ik zie bij vraag en aanbod op dat terrein minder aan welke structurele voorzieningen je zou moeten denken, behoudens een fundamentele ontwikkeling, namelijk het stimuleren van meer energiezuinige woningen.

Voorzitter: Van Beek

De heer Verhoeven (D66):

De minister is het dus met mij eens dat het kabinet aan de koopkant van de woningmarkt geen enkele structurele maatregel neemt om de doorstroming te verbeteren, de markt weer gezond te maken, de hypotheekschuld weg te werken of wat dan ook?

Minister Donner:

Op de koopmarkt maak ik een onderscheid tussen de huidige situatie, waarin de doorstroming gebrekkig is, wat een tijdelijke maatregel zoals de verlaging van de overdrachtsbelasting rechtvaardigt, en de meer structurele situatie, waarin de inzet is om te komen tot een evenwichtigere verhouding van vraag en aanbod. Naast de maatregelen die ik heb genoemd, zoals het verbeteren van de investeringscondities in de bouw, zie ik niet aan welke maatregelen u denkt, anders dan: u weet wel.

De heer Verhoeven (D66):

Denkt de minister dan dat de woningmarkt weer gezond is als de tijdelijke maatregelen waartoe hij zich beperkt, zoals de NHG en de overdrachtsbelasting, aflopen en dat alles dan weer goed functioneert?

Minister Donner:

Dat is vers twee, maar die discussie zullen wij volgend jaar in het voorjaar voeren, zoals ik net zei.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. De minister zegt net dat mensen niet echt bereid zijn te kopen, dat het stagneert en een beetje stil ligt. Hoe verhoudt dat zich tot de plannen om een kooprecht te introduceren voor corporatiewoningen?

Minister Donner:

Door die maatregel wordt het mogelijk dat mensen met een bepaald inkomen die nu huren, kunnen kopen. Ik denk niet dat dit een structurele maatregel is die de doorstroming op de koopmarkt zal verbeteren, maar wel de doorstroming tussen de huurmarkt en de koopmarkt.

Mevrouw Karabulut (SP):

Maar de minister weet dat corporaties nu ook al, met beleid, woningen verkopen. Hij weet ongetwijfeld ook wel dat zij eigenlijk aan hun taks zitten. Ik vraag mij af, zeker omdat het geen structurele maatregel is, waarom de minister met zo'n vergaand wetsvoorstel wil komen. Is hij bereid om hierover in gesprek te gaan met de corporaties, om te kijken hoe het nu gaat en of het meer of minder moet worden, in plaats van direct te komen met een soort van onteigeningswet?

Minister Donner:

Ik geloof dat mevrouw Karabulut nu vooruitloopt op de voorstellen waarmee ik hoop te komen inzake de Onteigeningswet. Ik ben niet van plan om dat te doen. Ik meen dat er voorstellen zijn die een invulling kunnen geven aan het kooprecht en die verenigbaar zijn met het Eerste Protocol bij het EVRM. Die voorstellen zal ik hier indienen. Ze zullen inderdaad verder gaan dan wat op dit moment door corporaties wordt gedaan. Mevrouw Karabulut mag ervan uitgaan dat daarover zal worden overlegd met de koepelorganisatie van de corporaties.

Mevrouw Karabulut (SP):

Mag ik de minister vragen wanneer dat is en of hij de Kamer wil informeren, om te beginnen per brief, over de resultaten van dat overleg?

Minister Donner:

Dat zal ik doen met de indiening van de wetsvoorstellen. Ik overleg met de corporaties, althans met de koepels, en vermoedelijk ook met andere instanties. Dat zal neerslaan in een wetsvoorstel. Mocht ik constateren dat daarin een aantal fundamentele oriëntaties zit waarvan het wenselijk om ze eerst hier te bespreken, dan zal ik dat per brief melden. Voor het overige hebben wij er geen belang bij om procedures langer te maken dan nodig.

Mevrouw Karabulut (SP):

Nee, dat moeten wij zeker niet doen. Als de minister het gesprek met de corporaties aangaat, zou dat wel eens een andere uitkomst kunnen hebben. Het enige wat ik de minister vraag is of hij ons tussentijds, voorafgaand aan het wetsvoorstel, over de resultaten wil informeren. Ik neem aan dat hij heel snel met de corporaties gaat praten omdat hij begin volgend jaar al met een wetsvoorstel wil komen.

Minister Donner:

Mevrouw Karabulut zegt dat het resultaat mogelijk anders is. Als het resultaat inderdaad is dat het kabinet afziet van voorstellen met betrekking tot het kooprecht, mag zij ervan uitgaan dat ik de Kamer daarover per brief zal inlichten. Ik doe dat dan uiterlijk bij de begroting voor vorig jaar. Als dat niet zo is, gaat het primair om voorstellen die worden uitgewerkt. Ik zie niet in waarom wij dan een prediscussie moeten houden over voorstellen die het kabinet zal doen.

Voorzitter. Ik kom bij een punt dat door zowel de heer Monasch als de heer Van Bochove naar voren is gebracht, namelijk de vraag of er inzake stads- en dorpsvernieuwing een revolving fund of in ieder geval een mechanisme denkbaar zou zijn om samen met de provincies en gemeenten een extra financiële inzet te realiseren. Ik begrijp dat het niet gaat om een extra financiële inzet van het Rijk, maar om het creëren van een mechanisme dat zichzelf terugverdient. Ik vind dat een interessant idee om met de gemeenten en provincies te bespreken en zal het met hen opnemen. Op dit moment kan ik er niet meer over zeggen, maar ik zeg toe dat ik de Kamer zal inlichten over de uitkomst van die gedachtewisseling.

In deze context kom ik kort terug op de vraag van mevrouw Karabulut over de aanpak van krimpgebieden. Zij vroeg om convenanten zodat ook daar de verantwoordelijkheid van het Rijk wordt aangegeven. Op dat punt ben ik het niet met haar eens. De gemeenten zijn eerstverantwoordelijk voor de aanpak van de gevolgen van bevolkingsdaling. De provincie heeft een regierol. Hierover is al gediscussieerd met het vorige kabinet en dit kabinet zet die lijn voort. De regierol geldt zeker ook het fysieke domein. Ik ben in overleg met gemeenten en provincies die met bevolkingsdaling te maken hebben en krijgen. De inzet daarbij is om tot afspraken te komen over de wijze waarop de verschillende instanties elkaar op dat punt kunnen ondersteunen.

De heer Van Bochove (CDA):

Los van de inhoud van het hele betoog van de minister ga ik even terug naar het vorige stukje. Het ging over het vinden van een mechanisme om druppels olie in de machine te kunnen gooien als er stagnatie optreedt, zowel in de krimpgebieden als in de stedelijke gebieden. De minister zei dat hij tot afspraken gaat komen. Dat is mooi, maar dat kan over een jaar zijn of over twee jaar. Kan de minister toezeggen dat wij bijvoorbeeld aan het eind van het eerste kwartaal van het komende jaar daarover een heldere reactie en standpuntbepaling krijgen?

Minister Donner:

Ik wil even een paar dingen uit elkaar houden, hoewel ik wat de termijn betreft een toezegging kan doen. U bracht echter bij dit punt het oliekannetje ter sprake. Dat betreft nu net weer iets anders, namelijk de projecten. Op dat punt meen ik dat ingevolge de bestuurlijke afspraken over de taak van de provincies op het terrein van de volkshuisvesting de oliekannetjes om projecten op gang te krijgen primair provinciale oliekannetjes zijn. Dit ligt breder en gaat over de stads- en dorpsvernieuwing. U vroeg of wij op dat punt kunnen komen tot een landelijk mechanisme dat zichzelf terugverdient. Het gaat om een "revolving fund", want anders werkt het niet. Daarvan zeg ik: ik vind het een goed idee, dat ik zal oppikken in het overleg met de provincies en de gemeenten. Ik zeg u toe dat ik aan het eind van het eerste kwartaal de Kamer zal inlichten, in elk geval over de stand van zaken van de gesprekken.

De heer Van Bochove (CDA):

Als ik de minister goed begrijp, denk ik dat wij het over hetzelfde hebben. Mijn inbreng in mijn termijn was op dit aspect als zodanig gericht. Misschien heb ik het onzorgvuldig uitgedrukt – dat neem ik ogenblikkelijk voor mijn rekening – maar ik doelde echt niet alleen op projecten in concrete woningbouw. Integendeel, het ging mij juist om de effecten die u beschrijft.

Minister Donner:

Als u dat bedoelde met het oliekannetje, dan zijn wij daar ook uit.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik ben in ieder geval blij dat de minister afspraken gaat maken met provincies en gemeenten in de krimpregio's. Op mijn vraag of het dan niet verstandig en noodzakelijk is om dit in convenanten vast te leggen, zei de minister: dat doe ik niet, want de verantwoordelijkheid ligt primair bij de provincies en gemeenten zelf. Dat ben ik met hem eens, maar het Rijk, en de minister als coördinerend bewindspersoon, is natuurlijk wel medeverantwoordelijk. Is de minister bereid na te denken en in gesprek te gaan over de vraag of in convenanten, of in andere vormen, duidelijke afspraken kunnen worden vastgelegd?

Minister Donner:

Nogmaals, begrijp mijn betoog wel. Ik reageerde op uw stelling dat via convenanten het rijk op dit terrein verantwoordelijk is. Daarvan zeg ik: dat zou misplaatst zijn. Het werkt ook niet, omdat de problematiek waar je tegenaan loopt, heel sterk verschilt van regio tot regio, of je het nu hebt over Limburg, Zeeuws-Vlaanderen of Groningen. Uiteraard is de inzet van het overleg met gemeenten en provincies om, uitgaande van hun primaire verantwoordelijkheid voor de problematiek, te horen wat men van het Rijk nodig zou hebben om de problematiek beter te kunnen aanpakken. Dat kan uitmonden in afspraken, maar het kan ook uitmonden in wetsvoorstellen die hier worden behandeld, bijvoorbeeld over de toepassing van bepaalde regels. Ook op dit terrein ga ik ervan uit dat de verantwoordelijkheid in de eerste plaats bij de gemeenten ligt. De provincies hebben een regierol, maar het Rijk is beschikbaar om te bezien op welke wijze het dit proces kan ondersteunen en om afspraken te maken over wat men van het Rijk verwacht.

Mevrouw Karabulut (SP):

Zeker, daar ben ik het mee eens. Misschien heeft de minister mij op dit punt verkeerd begrepen. Maar men moet het wel samen doen. De gemeenten en de regio's hebben het Rijk natuurlijk wel nodig. De minister zegt het zelf ook al: het gaat om regels, huisvesting en noem maar op. Ik zal mijn voorstel dus doen en in de tweede termijn voorleggen aan de minister.

Ik heb nog een vraag over het revolving fund en hoe om te gaan met een potje. Ik heb gevraagd of er bekeken kan worden of corporaties niet op een negatieve manier heffingen krijgen opgelegd. Ik deed de suggestie om achteraf te bekijken hoe we corporaties en gemeenten kunnen belonen, zodat er een soort solidariteitspot van kan worden gemaakt. Kan de minister deze suggestie meenemen bij de toezegging die hij zojuist aan de heer Van Bochove heeft gedaan?

Minister Donner:

Dit is fundamenteel anders. De heffing die nu aan de orde is, is met name voortgekomen uit het streven van het kabinet om ervoor te zorgen dat we niet oplopen tegen de noodzaak om eventueel ook bij de huurtoeslag te gaan zoeken naar de nodige bezuinigingen en naar bestedingsbeperking. We willen dus niet oplopen tegen de noodzaak dat wij daar indirect besparingen moeten vinden. Mevrouw Karabulut wil de heffing nu gaan gebruiken als stimulans voor corporaties. Als wij dat doen, zijn er wel degelijk minder inkomsten of moeten er uitgaven worden gedaan. Dat is iets heel anders dan wat er gebeurt met een revolving fund. Zo'n fonds zal, na de eerste inleg, zichzelf bedruipen vanuit de inkomsten die het genereert. Dat is dus iets heel anders. Het uitgangspunt bij het afschaffen van de vogelaarheffing is de verzekering van corporaties dat men dit soort onderlinge steun, waar die nodig is, onderling regelt. Dat raakt meer het voorstel van mevrouw Karabulut. Ik spreek de corporaties ook aan op die verzekering.

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut, dit is uw laatste opmerking.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik erken dat het in essentie twee verschillende zaken zijn. Dat is ook zo. Ik ben het er echter niet mee eens dat een deel van de problemen van de crisis op deze manier via de corporaties wordt neergelegd bij de mensen die huurtoeslag ontvangen. Op deze manier wordt de investeringsruimte van corporaties die beschikbaar is voor de leefbaarheid in de buurten, de wijken en de dorpen enorm beperkt. De minister houdt vervolgens nergens meer rekening mee en er is totaal geen budget meer beschikbaar. Ik vraag de minister nogmaals het volgende. Is hij bereid om na te denken over een solidariteitsfonds waarmee we echt investeren in de buurten en de wijken? Is hij bereid om hierover na te denken en hierover in gesprek te gaan met corporaties, gemeenten en provincies? Ik doel dus niet op een negatieve heffing, zoals de minister nu wil gaan vormgeven.

Minister Donner:

Ik ben blij dat we in ieder geval weten waar we het over hebben. Mevrouw Karabulut stelt nu eigenlijk voor om een bepaalde invulling te geven aan de heffing. Zij wil een aanvullende vorm vinden voor wat nu de vogelaarheffing heet. Dat is niet de bedoeling van het kabinet. Ik zeg echter dat niets mevrouw Karabulut let om dit aan de orde te stellen in het kader van de discussie over de heffing.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter …

De voorzitter:

Nee, mevrouw Karabulut, ik heb zojuist al tegen u gezegd dat u uw laatste vervolgvraag mocht stellen. Ik sta u niet toe om er nog een te stellen.

Mevrouw Karabulut (SP):

U wordt terecht heel streng, voorzitter. Sorry.

De heer Monasch (PvdA):

Ik meen ook dat die twee dingen moeten worden gescheiden. Dit zijn twee verschillende discussies. Wij zijn verheugd dat de minister die op deze manier wil bezien. Er ligt een opgave op het vlak van stads- en dorpsvernieuwing. In dit kader gaat de minister gesprekken aan. Wij voeren binnenkort een algemeen overleg over de krimpgebieden. Wij gaan ook met elkaar doorpakken op het gebied van de wijkaanpak. De minister heeft mij niet horen zeggen dat hij geen maatregelen neemt. Wij hebben echter een verschil van mening over de maatregelen die de minister neemt. Dat moet duidelijk zijn.

De vraag is echter wel of de minister enige ambitie wil tonen bij de aanpak van de krimpproblematiek en bij de grote herstructureringsopgaven in wijken. De gedachte achter het oliekannetje van zo'n fonds is, dat dit moet leiden tot een multipliereffect. Het oude stads- en dorpsvernieuwingsfonds had dat effect op een fenomenale manier. Elke ingelegde gulden of euro werd terugverdiend met een factor zes tot acht. Is de minister bereid om er op die manier tegenaan te kijken? Hoe kunnen wij de investeringen die niet van de grond komen, net dat zetje geven? Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat in de krimpgebieden en in de wijken investeringen worden gedaan die zonder zo'n fonds niet zouden worden gedaan?

Minister Donner:

De heer Monasch vraagt nu naar de Gesinnung. Ik zie de huidige problemen op de woningmarkt en de uitdagingen voor de toekomst in het licht van een geheel andere omgeving dan de omgeving waaraan wij tot nu toe gewend waren. Tot nu toe waren wij gewend dat de huizenprijzen steeds stegen, waardoor een groot aantal problemen werd opgelost. Die periode van steeds stijgende huizenprijzen ligt mijns inziens achter ons. Wij zullen ons dus moeten instellen op een andere wijze van benaderen. Ik neem het idee van de heer Monasch gewoon mee. De lijn van het kabinet is om niet alles weer bij de overheid neer te leggen, maar om te bezien op welke manier de overheid de samenleving eventueel kan helpen. Het instellen van mechanismen waarbij het geld zichzelf terugverdient, is in lijn met dat algemene uitgangspunt. De ambitie is er dus zonder meer. Hoe moet ik verder mijn enthousiasme tot uitdrukking brengen? Hoe wil de heer Monasch enthousiasme horen en meten?

De heer Monasch (PvdA):

Het fysiek van de minister begint langzaam maar zeker al enthousiasme uit te stralen. Dat is winst. Laat ik ter illustratie een voorbeeld noemen dat ik ook in mijn bijdrage heb genoemd. Om verkrotting tegen te gaan, kun je overheidsgeld, maar ook geld van corporaties en banken bij elkaar brengen. Op die manier kun je particuliere huiseigenaren ertoe brengen om daar woningen op te kopen en ze op een andere manier toch weer aan de voorraad toe te voegen. Soms is daarvoor extra geld nodig. In bijvoorbeeld stadswijken zijn de bouwkosten veel hoger. Op deze manier kan dit toch op gang worden gebracht. Daarnaar zijn wij op zoek.

Minister Donner:

Laten wij nu niet onmiddellijk gaan constateren over welke punten wij het niet eens zijn door nu al in de details te treden. Ik benadruk dat ik vind dat er iets in dit idee zit. Ik wil dus gaan bekijken wat het is. Ik beluister bij de heer Monasch alweer de neiging om met overheidsgeld de zaak op gang te gaan brengen.

Ik beschouw een revolving fund als iets wat zichzelf terugverdient, maar waarvoor je initieel een investering nodig hebt. Maar laten wij nu niet gaan vechten over de vraag wat het precies inhoudt.

De heer Monasch (PvdA):

Ik laat het hierbij, maar laten wij oppassen dat de minister ons niet in de hoek dwingt dat er alleen om overheidsgeld of iets anders zou worden gevraagd. Daar gaat het niet om. Het gaat nu juist om dat kleine beetje, waarmee je geld kunt losmaken in de samenleving bij mensen die het als onderpand moeten gebruiken. Dat kan inderdaad ook via een revolving fund. Het is mij dus niet te doen om de vraag of het budget aanzienlijk moet worden verhoogd. Bij die projecten gaat het juist om het multipliereffect dat je ermee op gang krijgt. Als wij elkaar zo goed verstaan, is het wat mij betreft duidelijk.

Mevrouw De Boer (VVD):

Ik vind het ook een sympathiek idee. Een oliekannetje klinkt nog niet gelijk als een vetpot. Laat ik de minister alleen op weg helpen. Recent is er nog 15 mln. naar Groningen gegaan en 15 mln. naar Limburg. Er is nog geen zicht op waaraan dit geld eigenlijk wordt besteed. Dit heb ik de heer Monasch gisteren overigens gevraagd, maar daarop heb ik geen antwoord gekregen. Er wordt om meer geld geroepen, terwijl er geld naartoe is gegaan. Wat is daarmee gebeurd? Is het een idee dat de minister contact opneemt met de betreffende bestuurders in de provincie om te bekijken of dat geld ook daarvoor ingezet kan worden? Ik weet namelijk dat er in Noordoost-Groningen een fantastisch initiatief op gang is gekomen van het bedrijfsleven, de banken en de gemeenten. Er ligt ook het concrete verzoek om geld in zo'n revolving fund te stoppen. Daartoe kan dit geld prima dienen.

Minister Donner:

De vraag van mevrouw De Boer heeft meer in het bijzonder betrekking op de gelden die in het kader van het krimpbeleid beschikbaar zijn gesteld voor een aantal regio's. Ik hoop dat wij tijdens het AO nader kunnen ingaan op de vraag wat daarmee is gedaan. De vraag waar gelden in zijn gestopt, gaat echter over iets anders. Het idee van de heer Van Bochove en de heer Monasch, in combinatie, voor een revolving fund sprak mij aan, en ik hoop dat wij dit breder kunnen oplossen. Met zo'n revolving fund heb je een kapitaal waarmee je zaken op gang kunt krijgen. Dit genereert, door het multipliereffect of op andere wijze, weer inkomen, waarmee je het weer kunt aanvullen. Ik zal niet zeggen dat het een perpetuum mobile is, maar dit is uiteindelijk het idee van een revolving fund.

Mevrouw De Boer (VVD):

Er komt nog een AO waarin wij hierop nader zullen ingaan. Ik heb geen idee waaraan die gelden zijn besteed. De minister weet misschien al meer. Misschien kan hij meteen ingaan op de vraag hoe hij denkt hij dit fonds te kunnen vullen

Minister Donner:

Hoe ik het fonds ga vullen, is iets anders. Eerst gaat het om de vraag of er iets in het idee zit. Als wij van mening zijn dat dit zo is, kunnen wij vervolgens bedenken waar we de middelen vandaan moeten halen. Dit moeten wij eerst met de provincies en de gemeenten bespreken. Wat er is gedaan met de middelen met betrekking tot de krimp die aan een aantal provincies zijn besteed, is een andere discussie. Ik hoop dat ik daarin nader inzicht kan geven tijdens het AO daarover.

Voorzitter. Ik kom op een onderwerp dat door velen aan de orde is gesteld, de positie van starters. Laat ik vooropstellen dat ik zeker gevoelig ben voor het belang en de positie van starters op de woningmarkt. Zij kunnen potentieel de motor van de woningmarkt vormen. Tegelijkertijd moet ik constateren dat op dit moment de positie van starters beter is dan in de afgelopen jaren. Immers, de prijzen zijn gedaald, de rente is nog steeds laag en de overdrachtsbelasting is met 4% gezakt. De toegang voor starters tot de koopmarkt is al aanmerkelijk vergroot met het generieke beleid. Dat hierin desondanks de beweging niet op gang komt, geeft me ook te denken.

Ik wijs er daarnaast op dat in er het overleg over de aanpassing van de Nibud-criteria voor de beoordeling van het huishoudinkomen de mogelijkheid is gevonden om tot een verruiming te komen. In het licht van de generieke aanpak van het kabinet ben ik dan ook geen voorstander van aanvullende specifieke steunmaatregelen voor starters. Ik meen dat het generieke beleid effectiever is om de doorstroming in de woningmarkt als geheel te stimuleren. Ik hoop dat ik hiermee tevens een antwoord heb gegeven op de vraag van de heer Monasch en de heer Lucassen of er nog aanvullende maatregelen mogelijk zijn.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Er is zeker nog een aanvullende maatregel mogelijk, namelijk de starterslening. Eerder is die goed gelopen. Hij heeft ook geleid tot extra leningen en meer starters die in staat waren om een huis te kopen. Hoe zou de minister daartegenover staan?

Minister Donner:

Ik heb net gezegd dat de huizenprijzen op dit moment ongekend laag zijn ten opzichte van voorgaande perioden en dat de rente ook nog steeds laag is. Alles wat te bereiken viel met de vorige leenfaciliteit, wordt op dit moment al door generieke maatregelen gerealiseerd. Een belangrijk element dat nu ontbreekt en dat in de voorgaande periode wel een rol speelde, was dat men door de leenfaciliteit een verruiming kreeg ten opzichte van het inkomen. Dat berustte op het beeld dat of de huizenprijzen omhooggaan of het inkomen groeit. We zitten in een economische situatie waarin vermoedelijk ook starters dat vertrouwen niet hebben. Daarom zullen dit soort faciliteiten niet dat effect hebben. Het is echter wel de reden waarom het kabinet gevoelig is geweest voor de argumenten om de Nationale Hypotheek Garantie in deze periode nog iets langer vast te houden, zodat het effect daarvan op het leenvermogen, ook van starters, kan worden gebruikt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Een echt structurele maatregel, zoals wat veranderen aan de hypotheekrenteaftrek, zou beter helpen. Maar een starterslening zou in ieder geval een stukje vooruit kunnen helpen. Ik heb zelf het voorbeeld genoemd van Overvecht, waar nieuwbouwkoopwoningen leeg blijven staan. Mensen durven niet te kopen en zijn bang om de onzekere markt op te gaan. Zo'n starterslening kan net het laatste duwtje geven, maar daar zal een motie en misschien een amendement over worden ingediend.

Minister Donner:

Dat geeft precies aan dat woningen leeg blijven staan omdat men het risico niet wil nemen. Ik zie echt niet wat een lening, die ook afbetaald moet worden, daar dan aan toevoegt. Het garanderen van een lening bij de banken kan de doorslag geven. Ik begrijp volstrekt niet op welke wijze het nu aankondigen dat we de hypotheekrenteaftrek af zouden schaffen – dat heeft mevrouw Voortman gisteren gezegd, dus dat zijn haar termen – starters zal stimuleren om te gaan kopen, tenzij ze argumenteren: dan heb ik nu nog de volle lening en val ik onder de overgangsbepaling. Maar dat is dezelfde redenering als wij hebben voor de overdrachtsbelasting.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat geeft nou juist zekerheid, want mensen weten dat er op den duur op een of andere manier getornd zal worden aan de hypotheekrenteaftrek. Als die onzekerheid een punt is, laten we dan in ieder geval duidelijkheid verschaffen door te melden dat er op de lange termijn gekeken kan worden naar de hypotheekrenteaftrek.

Minister Donner:

Pardon. Als er onzekerheid is, dan is dat, zoals mevrouw Voortman zegt, de onzekerheid of er iets aan gedaan kan worden. Die onzekerheid kan betekenen dat men zegt dat wat men nu kan, straks niet meer kan. Ik zie dan ook niet in waarom die zekerheid nu geven, het animo zal vergroten. Dat is net zoiets als iemand die bang is voor een klap op zijn kop, een klap voor zijn kop geven, opdat hij dan niet meer bang is. Ik snap dit soort redeneringen echt niet. Of het nu gaat om afschaffen of verminderen, het aanpakken van de hypotheekrenteaftrek zal op dit moment potentieel een effect hebben op dan wel het verder dichtschroeien van de kredietvoorwaarden dan wel het omhoog brengen van de huizenprijzen. Dat is een keuze die men maakt. Daarom meent het kabinet op dit moment dat het de zekerheid moet geven dat het niet aan de orde is. Ik zie niet op welke wijze starters die dat vrezen – uit opiniepeilingen blijkt dat ze die zekerheid willen hebben – nu plotseling zeggen: kom aan, wij gaan een huis kopen, want we weten dat het duurder wordt.

De heer Verhoeven (D66):

Ik wil de minister in eerste instantie adviseren om niet te veel naar de peilingen van dit moment te kijken. Die zijn namelijk bedroevend voor het CDA. Laten we nu gewoon eens kijken naar de praktijk.

Minister Donner:

Ik snap niet waar dat op slaat.

De heer Verhoeven (D66):

Ik wel.

Het kabinet heeft 1,2 mld. vrijgemaakt om ervoor te zorgen dat 4000 woningen meer zijn verkocht door de verlaging van de overdrachtsbelasting. Wij hebben in onze inbreng gevraagd om 40 mln. voor startersleningen vrij te maken. Daarmee zou je 9000 mensen kunnen helpen om het huis te kopen waar ze bij de hypotheek nog net niet aan toe zijn met hun salaris. Wil de minister echt niet zijn best doen om dat succesvolle systeem, dat zich al bewezen heeft, nog een keer te verlengen door in de Najaarsnota te zoeken naar mogelijkheden om die 40 mln. vrij te maken? De potjes zijn er.

Minister Donner:

Ten eerste zijn najaarsnota's er niet voor dit soort operaties. Daar zijn de voorjaarsnota's voor. Ten tweede, als de middelen van de overdrachtsbelasting op dit moment minder gebruikt worden dan voorzien – ik weet nog niet of dat zo is, want het gaat over de periode tot 1 juni – impliceert dat dat de inkomsten van de Staat in dezelfde periode ook teruglopen vanwege dezelfde economische factoren. Het zijn communicerende vaten. De heer Verhoeven redeneert dat ik nu plotseling een potje zou hebben van 40 mln. Wij bespreken nu de begroting. Ik zie daarin niet die 40 mln. en ik verwacht echt niet dat het Rijk bij de Najaarsnota plotseling wel 40 mln. heeft die het nu niet heeft. Ik denk eerder dat het om -40 mln. gaat.

De heer Verhoeven (D66):

Laat ik de vraag dan herhalen, maar iets algemener zodat de minister niet vastzit aan de technische kant van de begroting. De starterslening heeft zich de afgelopen jaren bewezen als een systeem waarmee starters op de woningmarkt met een salaris dat nu nog niet zo heel hoog is maar dat toeneemt, een woning kunnen kopen die net iets duurder is dan hun brutosalaris volgens de harde regels nu toestaat. Dat is een succesvol systeem. Gemeenten doen de toewijzing. Het is geen zeepbel. Vindt de minister dat de starterslening een goede regeling is?

Minister Donner:

Ik heb al gezegd dat dergelijke maatregelen onder de huidige omstandigheden nauwelijks of geen effect zullen hebben. Starters zijn al geconfronteerd met lagere huizenprijzen, maar nog steeds gelden dezelfde voorwaarden, ook ten aanzien van de lening. Het zit vast op de algemene zorg bij de mensen over de ontwikkeling van het inkomen en de markt. Dat is mijn inschatting. Was dat niet het geval geweest, dan had de vermindering van de overdrachtsbelasting veel meer effect gehad dan de heer Verhoeven signaleert en zou dat een veel effectiever middel zijn geweest. Het kabinet voelt heel weinig voor al dit soort snippermaatregelen. Ik ben echter gaarne bereid, te kijken naar andere, zinvolle generieke maatregelen in plaats van hier en daar een potje aan te spreken.

De heer Verhoeven (D66):

De minister heeft een potje van 1,2 mld. en dat is een tijdelijke maatregel die de minister met verve verdedigd. Dat siert hem bijna. Ik vraag echter om een klein potje – een oliekannetje – van 40 mln. en dan zegt de minister alleen maar structurele maatregelen te willen nemen. Daarvoor heeft hij gezegd juist die tijdelijke maatregel van de overdrachtsbelasting te willen hanteren. Waarom kan de minister niet beide maatregelen proberen als zij succesvol zouden kunnen zijn?

Minister Donner:

Als het kabinet inderdaad maar de mouwen hoefde te schudden om weer wat geld te krijgen, hadden we menig discussie als deze kunnen vermijden. Dat staat nog los van de vraag naar de effectiviteit, waarover ik grote twijfels heb. Ik constateer dat deze 40 mln. er nu niet zijn.

De heer Lucassen (PVV):

Ik beluister inderdaad dat de regering niet voor individuele potjes kiest, maar voor generieke maatregelen, waaronder de verlaging van de overdrachtsbelasting. Toch hebben de starters op de woningmarkt een unieke positie. Aankopen door starters kunnen andere aankopen juist in gang zetten. De PVV pleit ook niet zozeer voor het creëren van nog meer potjes, hoewel zou kunnen worden gekeken naar het succes van bepaalde startersfaciliteiten. Is de minister echter wel bereid om een inventarisatie te maken van de hindernissen voor starters op de woningmarkt, bijvoorbeeld bij het verkrijgen van een hypotheek? Dan kunnen we zien hoe we dat beter kunnen regelen zonder dat er weer een potje geld tegenaan wordt gegooid.

Minister Donner:

Ik zal daar zeker aan denken, zij het dat wij daar al naar hebben gekeken. Daardoor zijn we onder andere op deze nieuwe problematiek gestuit. Ik zeg de heer Lucassen echter gaarne toe dat wij weer eens doornemen of er specifieke belemmeringen zijn en of die op een andere wijze weggenomen kunnen worden. Dat is inderdaad meer een benadering om ze weg te halen. Het moeten dan wel belemmeringen zijn die specifiek voor starters gelden en die niet tot gevolg hebben dat zij gevangen blijven zitten in hun huis als zij het willen doorverkopen, omdat zij die mogelijkheid dan niet meer hebben. Dan wordt het namelijk een gouden kooi.

Mevrouw Karabulut (SP):

De minister zegt terecht dat er weinig geld is door de crisis, die door een aantal graaiers is veroorzaakt. Erkent de minister nu ook – dus achteraf – dat de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting de domste fiscale maatregel is die men had kunnen verzinnen? Die maatregel zou de gouden eikel moeten krijgen, want het resultaat is dat er 1,2 mld. is uitgegeven voor zo'n 6000 woningen, terwijl je daarvoor op zijn minst 15.000 betaalbare huurwoningen had kunnen bouwen. Dat voorziet in de behoefte van drie kwart van de starters die op zoek zijn naar een huurwoning. Bovendien komt het ook nog eens ten goede aan onze bouwvakkers.

Minister Donner:

Ik heb zojuist al aangegeven dat in deze berekening wordt uitgegaan van een bepaalde pot, die geraamd is, om vervolgens te zeggen dat dit de kosten per woning zijn. In mijn inleiding heb ik naar aanleiding van een soortgelijke rekenwijze van de heer Monasch al gezegd dat je je daarmee rijk rekent. 4% van de gemiddelde woning van € 250.000 is € 10.000. Meer is 4% niet. Als er 6000 woningen zijn, uitgaande van de gemiddelde prijs, hebben wij te maken met 60 mln. en niet met 1,2 mld.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik begrijp dat deze domme fiscale maatregel van de minister niet de gouden eikel krijgt. Van mij wel, temeer omdat hij het geld vervolgens heeft weggehaald bij het spaarloon van werknemers. Dit ziet de minister echter niet in.

Ik heb de minister ook iets anders gevraagd. Iedereen ziet in dat de huidige hypotheekrenteaftrek op de lange termijn niet houdbaar is. Is de minister op dat punt tot nieuwe inzichten gekomen en is hij bereid om de motie die in de Eerste Kamer is aangenomen, te gaan uitvoeren?

Minister Donner:

Niets wat ik hier heb beluisterd, heeft mij tot nieuwe inzichten op dat punt gebracht. De motie in de Eerste Kamer is uitgevoerd zoals is toegezegd door de minister-president. De bestaande rapporten worden naar de Eerste Kamer gestuurd.

Mevrouw Karabulut (SP):

Zo kennen wij de minister weer. Joehoe! Dit is niet het enthousiasme dat wij van de minister willen. Dit zijn niet de voortvarendheid en de maatregelen waarmee de minister ervoor kan zorgen dat er eindelijk wordt voorzien in die grote behoefte aan betaalbare huisvesting. Het kan toch niet zo zijn dat de minister wensen van de Tweede Kamer, in meerderheid genomen besluiten, naast zich neerlegt, niet luistert naar de senatoren en de hele wereld negeert om maar zijn eigen gelijk te behouden?

Minister Donner:

In de Woonvisie is ingegaan op de analyse van het kabinet op de woningmarkt. Ik heb in de discussie met de heer Verhoeven en mevrouw Voortman gezegd dat ik bij benadering geen redenering kan vinden dat het aan de orde stellen van de hypotheekrenteaftrek op dit moment een oplossing kan zijn voor de problematiek waarmee de woningmarkt te maken heeft. Het aan de orde stellen van de hypotheekrenteaftrek zal geen plotselinge zweepslag geven waardoor iedereen een woning gaat kopen. Deze discussie hebben wij al ettelijke keren gevoerd en zullen wij zeker nog een aantal keren voeren. Mevrouw Karabulut vraagt of ik nieuwe inzichten heb en dat is op dit punt niet het geval.

De voorzitter:

Wil de minister zijn betoog voortzetten?

Minister Donner:

Graag.

De heer Monasch (PvdA):

Voorzitter. Wij moeten hier even afspraken maken over de basiseconomie. Als je een stimuleringsmaatregel hebt om de verkoop te bevorderen, kijk je naar T, de periode vorig jaar, en T+1, dit jaar. Daar zet je geld tegenaan om te kunnen vergelijken hoeveel meer er is verkocht. Het kabinet heeft daarvoor 1,2 mld. uitgetrokken. Dat zit in de ramingen. Daarvoor moet spaarloon worden ingeleverd en noem maar op. 1,2 mld. om tussen T en T+1 aan te geven hoeveel meer er is verkocht. Nu blijkt het aantal extra verkochte woningen ergens tussen 1500 en 4000 te liggen. Wij hebben op de middelbare school bij economie allemaal geleerd om dat uit te rekenen en sommigen die ook nog rechten zijn gaan studeren, hebben dat in hun eerstejaars economie gehad. Wij weten dat 1,2 mld. wordt gedeeld door het aantal extra verkochte woningen, namelijk T+1 min T. Dan kom je op dit soort krankzinnige bedragen. Het is pure geldverspilling. Geld wordt over de balk gesmeten en dat is jammer. Wij delen de doelstelling van de minister, maar willen het geld van de belastingbetaler beter inzetten.

Minister Donner:

Ik herinner de heer Monasch aan een artikel dat hij schreef met zijn fractiegenoot Plasterk voor Trouw op 6 juni 2011, getiteld "Schaf overdrachtsbelasting volledig af". Dat was op dat moment het toppunt van wijsheid om op korte termijn de woningmarkt in beweging te krijgen. Het was een lezenswaardig artikel. Het kabinet heeft dat ter harte genomen. Het heeft geen middelen gevonden om dat structureel te doen, maar heeft volgens deze redenering gedacht dat gedurende korte tijd te doen.

Inderdaad, het tot dusver beperkte effect van de maatregel geeft aan dat de problematiek in de woningmarkt op dit moment fundamenteel is. De heer Monasch stelt dat de kosten van de maatregel worden bepaald door de 4% van de gemiddelde woning die niet overgaat. De heer Monasch heeft helemaal gelijk als ik aan het eind van de periode moet constateren dat de maatregel 1,2 mld. gekost heeft en er maar 4000 woningen verkocht zijn. Dat is echter niet mogelijk, want de kosten van 4000 woningen bij een prijs van € 10.000 per transactie kunnen hooguit 40 mln. zijn. Dat is mijn rekenmethode.

De heer Monasch (PvdA):

De rekenmethode die ik heb voorgelegd, is T+1 min T gedeeld door het geld dat de maatregel kost. Deelt de minister die niet?

Minister Donner:

Nee, het zijn statische berekeningen.

De heer Monasch (PvdA):

Oké, dan hoeven wij daarover niet over te debatteren. Het is klaar, jammer. Ik betreur dit. Alle economen weten dat je het op die manier moet uitrekenen, maar als de minister dat niet wil, so be it. Klaar!

Minister Donner:

Wij juristen kijken gewoon wat is 4% van een bepaalde prijs.

De heer Monasch (PvdA):

Het andere punt is.

De voorzitter:

Wilt u niet door elkaar praten, dan horen wij helemaal niemand meer? Mijnheer Monasch, wilt u kort uw vraag stellen?

De heer Monasch (PvdA):

Het is goed om te concluderen dat er kennelijk voor dit soort berekeningen een "wishful thinking"-rekenmethode bestaat.

Ik ben buitengewoon blij dat minister Donner zich goed voorbereidt op de eerste termijn en mij de eer aandoet om uit ons werk te citeren. Hij moet dat echter wel volledig doen. Op andere plekken zeggen wij namelijk: zet die overdrachtsbelasting in in een totale verandering, waarbij ook gekeken wordt naar de toekomst van de hypotheekrenteaftrek. Dat heb ik gisteren ook hier in debat gezegd. Het is een verhuisboete en leidt tot schuldvermeerdering. Betrek dat nu bij de totale herziening van de hypotheekrenteaftrek opdat het toekomstbestendig en blijvend wordt in de koopmarkt. Dat is de visie van de Partij van de Arbeid. Ik hoop nog steeds dat de minister wil meedenken om in een volgende periode tot een afspraak over een nationaal woonakkoord te kunnen komen. Het hoeft helemaal niet in deze periode. Ik verwijs in dit verband naar het pensioenakkoord.

Minister Donner:

Het is mogelijk dat juristen anders rekenen. Die kijken wat 4% van de woningprijs is en berekenen dan de kosten. De heer Monarch en ik hebben kennelijk een geheel andere opleiding genoten.

De heer Monasch (PvdA):

Voor de goede orde, ik ben zelfs door een Donner op de rechtsfaculteit in Groningen onderwezen en heb daar bij de heer Pen het vak economie gevolgd.

Minister Donner:

Dat klopt, en ik moest de boeken van Pen bestuderen aan de juridische faculteit. Wij hebben toch wat gemeenschappelijk.

Ik kom nu bij de discussie over waar de heer Plasterk en de heer Monasch menen de dekking te kunnen vinden voor deze maatregel. In de redenering van de heer Monasch heeft dat niets te maken met het effect. Hij gebruikte het woord "verhuisboete" voor de overdrachtsbelasting en stelde dat de boete die gelegd wordt op de verplaatsing op dit moment de belemmering vormt. Akkoord, hij noemt de hypotheekrenteaftrek als dekking voor de kosten daarvan en al helemaal als het structureel gebeurt. Ook dat is weer een andere discipline. Ik heb geleerd dat je de betaling onmiddellijk moet doen en dat de dekking op zijn vroegst komt over 30 jaar. Dat is op de pof leven. Ik begrijp uit het artikel van de heer Monasch dat het economisch mechanisme vooral zit in het feit dat transacties goedkoper worden. Hij vond het een prachtige maatregel!

De heer Monasch (PvdA):

Wij hebben toen heel duidelijk gezegd – en met die intentie sta ik hier nog steeds –dat alles gedaan moet worden om de woningmarkt te stimuleren. Laten wij niet proberen verschillen te zoeken die er niet zijn. Nu het kabinet tijdelijk de verhuisboete voor woningbezitters heeft afgeschaft, hoop ik dat de minister nog wil ingaan op de onlangs ingevoerde verhuisboete voor huurders.

Minister Donner:

Daarop ben ik al ingegaan in de schriftelijke antwoorden.

De voorzitter:

Wilt u uw eigen betoog voortzetten? Ik probeer echt het tempo iets omhoog te krijgen, want hoe boeiend ook, dit gaat op deze manier heel lang duren.

Minister Donner:

Dan kom ik bij het punt dat door verschillende sprekers is aangeroerd, namelijk de middeninkomens. De heer Van Bochove wees erop en ook mevrouw Karabulut vroeg er aandacht voor. Ik ben het er geheel mee eens. Ik ben gevoelig voor de argumenten dat die groep in de verdrukking komt. Dat zou meer in het bijzonder het gevolg moeten zijn van de maatregelen met betrekking tot de actieradius van de woningcorporatie. Dat is ook de reden waarom ik de corporaties heb verzocht mij te melden op welke schrijnende gevallen zij stuiten. Ik heb daarnaast recentelijk de verkoopregels aangepast, zodat corporaties pakketten woningen aan beleggers kunnen verkopen tegen actuele waarden, zodat particuliere investeerders op die wijze in die markt kunnen kopen. Eventueel biedt dat een heel nieuwe mogelijkheid voor dat segment van de markt en dat is aantrekkelijk voor beleggers die dat langdurig willen exploiteren. Daardoor kan een segment van middeldure huur voor middeninkomens verder groeien. Voorheen werd dat gedekt door de woningbouwcorporaties.

In het verlengde hiervan ligt de maatregel van de 25 punten. De heer Monasch wees er net al op. Ook die maatregel geeft huurders meer rendement, juist daar waar vraag en aanbod met elkaar op gespannen voet staan. Het gaat vooral om de delen van de woningmarkt waarop eventueel die schaarste ontstaat. Deze maatregel biedt een stimulans om het scheefwonen te beëindigen en vergroot tegelijkertijd het aanbod. Door de combinatie van de extra huurverhoging, ook boven de 5%, en de verkoopregels meen ik dat we een prikkel krijgen die het mogelijk maakt om ook voor de middeninkomens te voorzien in de behoefte. Dat laat onverlet dat ik met de corporaties in contact sta met betrekking tot de vraag waar de problemen zich volgens hen voordoen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb een korte vraag over de 25 WWS-punten. De minister zegt dat die maatregel ervoor zal zorgen dat er minder scheefwoners zullen komen. Een groot deel van de Kamer heeft daarover grote twijfels. Ik wil voorstellen om deze maatregel heel goed te monitoren, zodat we kunnen zien wat de effecten zijn van deze maatregel en bijvoorbeeld over een jaar kunnen zien wie er gelijk heeft gekregen.

Minister Donner:

Mevrouw Voortman spreekt over monitoren. Ik ben bang dat dit moeilijk zal zijn. Dat betekent namelijk eindeloos registreren. Ik neem aan dat het heel wel mogelijk moet zijn om na verloop van tijd te kijken wat het effect hiervan is op de woningmarkt. In hoeverre wordt er inderdaad gebruikgemaakt van deze maatregel? Datzelfde geldt voor de maatregel met betrekking tot de 5% huurverhoging die mogelijk wordt voor mensen met een inkomen boven de € 43.000. Ik geef toe dat het gaat om verschillende segmenten. De ene maatregel betreft het segment van zittende huurders, de andere maatregel betreft personen die zich verplaatsen. Wanneer deze maatregelen een tijd hebben gefunctioneerd en we dus daadwerkelijk kunnen praten over de effecten ervan, ben ik gaarne bereid om te bezien wat het effect ervan is. Ik kan op dit moment nog niet zeggen hoe ik dat moet meten.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De corporaties houden volgens mij dit soort gegevens ook bij. Dan kunnen we de afspraak maken dat we over een jaar zullen bekijken wat de effecten zijn.

Minister Donner:

Nee. Bij de 25 punten worden verhuisbewegingen voorondersteld. Het is maar de vraag in hoeverre de verhuisbewegingen of de afwezigheid van verhuisbewegingen in de huidige woningmarkt daarmee samenhangen. Over een jaar vind ik te snel. Dan kunnen wij misschien wel informatie krijgen, maar ik weet niet of dat relevante informatie is.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dan hoor ik graag een ander tijdstip van de minister. Wat vindt hij dan een goed moment: twee jaar, drie jaar? Ik denk dat wij daarover nu duidelijkheid moeten scheppen.

Minister Donner:

Dan moet ik eerst weten op welke wijze dit redelijkerwijs kan worden gedaan en op welke wijze dit aan het andere is gekoppeld. Ik ben gaarne bereid om de Kamer schriftelijk te informeren wanneer dit redelijkerwijs kan worden gemeten.

De heer Monasch (PvdA):

Ik zal kort zijn, maar dit is een belangrijk punt in mijn betoog van gisteren. De minister heeft de overdrachtsbelasting, de verhuisboete, tijdelijk afgeschaft en heeft nu een verhuisboete voor huurders ingevoerd. Ik heb het voorbeeld gegeven van een verpleegster die geen ratio heeft om nog te gaan verhuizen. Zij gaat naar een ander huis, waarvan de woningcorporatie vervolgens ook de huur verhoogt; dan kan zij niet meer verhuizen. Dat heeft niets te maken met een inkomen van € 33.000; het geldt ook voor mensen met een inkomen van € 20.000, € 25.000 of € 30.000. De minister zet voor die mensen de huurmarkt op slot. Een wooncarrière is niet mogelijk door de verhuisboete. Mijn vraag was: is de minister bereid, de verhuisboete tijdelijk op te schorten?

Minister Donner:

Volgens deze redenering moet je alles of niets doen. Volgens de redenering van de heer Monasch is het beter om er bij alle huizen, ook voor de zittende huurders, 25 punten bij te tellen en huurverhoging mogelijk te maken, want dan wordt de verhuismogelijkheid niet belemmerd. Omdat wij voor de normale huren de bescherming hebben tot inflatievolgend, zegt de heer Monasch dat wij nu verder niets mogen doen. Diezelfde redenering zou dan gelden voor de maatregelen die wij hebben getroffen voor het energielabel. De heer Jansen heeft dat toen om dezelfde reden bepleit. Wij hebben toen geconstateerd dat dat geen steekhoudende redenering kan zijn. In het individuele geval is het denkbaar. Daarom verwacht ik eveneens effect van de maatregel met betrekking tot de 5%-verhoging voor mensen met een inkomen boven de € 43.000. In combinatie denk ik dat wij zullen komen tot wat nodig is. Op een aantal terreinen zullen wij komen tot meer adequate huren, gelet op de kwaliteit van de woning of de hoogte van het inkomen.

De heer Monasch (PvdA):

De PvdA heeft gepleit voor een huursombenadering die totaal anders is dan die van het kabinet. Daarover verschillen wij van mening, maar daar gaat het nu niet om. Kan de minister aangeven waarom de verpleegster uit mijn voorbeeld in deze markt nog zou gaan verhuizen? Er is geen woonverbetering voor haar mogelijk als zij € 100 meer huur gaat betalen, want zij belandt in een woning van precies dezelfde woonkwaliteit. Ik weet niet of de minister nu weer met een juridische of een economische berekening komt, maar laten wij rationeel denken. Een normaal mens kijkt naar zijn portemonnee en wil voor € 100 meer woningwaarde hebben. Laten wij van dat mensbeeld uitgaan. Waarom zou zo iemand nog verhuizen?

Minister Donner:

De maatregel is ingevoerd in de regio's van Nederland waar een grote spanning op de woningmarkt bestaat, dus waar er meer vraag dan aanbod is. Deze maatregel richt zich op uitbreiding van het aanbod, teneinde soelaas te bieden voor die spanning. De heer Monasch beoordeelt een en ander aan de kant van de vraag. Mogelijk zal dit voor iemand die een woning heeft geen stimulans zijn om een nieuwe woning te zoeken. Die redenering is best mogelijk, maar wij voeren de maatregel in voor die segmenten van de markt waar de vraag, blijkens de spanning die daar is, groter is dan het aanbod. Derhalve is het juist een instrument om het aanbod daar te vergroten.

De heer Monasch (PvdA):

Dan concluderen de minister en ik dat huurders in die regio's geen enkele reden hebben om te gaan verhuizen.

Minister Donner:

Het gaat om regio's waarin er nu te weinig woningen worden aangeboden. Om die reden is een en ander beperkt. Dat was de redenering, waarvan ik, geheel overtuigd door economen, dacht: wij kunnen die maatregel best landelijk invoeren; als er immers geen vraag is, zullen die punten niet stijgen. Wij hebben dat juridisch opgelost door voor een beperkt gebied te kiezen, maar dat is een gebied waarin al spanning op de markt bestaat.

De voorzitter:

Ik zie dat een aantal leden nog wil interrumperen voor de minister overgaat op een nieuw blokje.

De heer Verhoeven (D66):

Dit blok ging over de middeninkomens. Die kun je vanuit de huur benaderen, maar ik heb nog een vraag over de koop. De doorstroming van huur naar koop is van belang. Daarbij zou je onder andere kunnen kijken naar de hypotheekrenteaftrek. Een aantal mensen heeft net geprobeerd om een aantal sommetjes te maken, maar die hadden op de minister geen invloed. Mijn vraag is: kent de minister het instituut de Raad van State?

Minister Donner:

Mij vagelijk bekend.

De heer Verhoeven (D66):

Is de minister dan ook bekend met het feit dat de Raad van State heel vaak heeft geadviseerd om de hypotheekrenteaftrek aan te pakken?

Minister Donner:

Dit is een discussie die je steeds in kringetjes rond kunt sturen. Misschien weet de heer Verhoeven nog een paar instituten die hetzelfde hebben geadviseerd. Ik zeg waarom het kabinet op dit moment de beleidskeuze maakt om hierover geen discussie te voeren. De heer Verhoeven kan dan wel allerlei technische argumenten en wetenschappelijke rapporten aandragen, maar ik kan idem dito hoogleraren noemen die het zelfs in de krant schrijven: als er iets is wat je op dit moment niet moet doen, dan is het de discussie beginnen over de hypotheekrenteaftrek. Zo kunnen wij nog wat deskundigen uitwisselen. Ik sta hier geen wetenschappelijk standpunt te verdedigen. Daarom heb ik de beginselen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen niet ondertekend. Ik sta hier als minister een beleid te verdedigen en dit is een beleidskeuze.

De heer Verhoeven (D66):

Dat begrijp ik wel, maar ik heb gisteren een lange lijst opgesomd van deskundigenorganisaties én politieke organisaties die allemaal het standpunt innemen dat over de hypotheekrenteaftrek moet worden gepraat en dat daar iets aan moet worden gedaan. Ik ben gisteren de Eerste Kamer en de Raad van State vergeten te noemen. Ik ben gewoon benieuwd naar de mening van de minister over de deskundigheid van die twee organisaties, in dit geval in het bijzonder inzake de hypotheekrenteaftrek.

Minister Donner:

Ik constateer dat ieder van deze groeperingen vanuit eigen keuzen en uitgangspunten tot conclusies komt. Ik heb geschetst wat de uitgangspunten van het kabinet zijn en heb gezegd dat het kabinet tot de conclusie komt dat die discussie op dit moment niet aan de orde is. Naar de mening van het kabinet is dit geen oplossing voor de woningmarkt. Ik zeg overigens "op dit moment", maar daaruit moet allerminst worden begrepen dat wij daar morgen wel over kunnen praten. Dat zou namelijk ook betekenen dat hele generaties worden geconfronteerd met woningen waarvoor geen of minder hypotheekrenteaftrek wordt gegeven. Anderen blijven daardoor zitten met woningen die onverkoopbaar zijn of alleen verkocht kunnen worden tegen een veel lagere prijs. Ook dat is een maatschappelijk effect van dit soort maatregelen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

De minister heeft gezegd bereid te zijn om met de banken te bekijken of zich bij de tijdelijke verhuur van een tweede woning knelpunten voordoen, welke knelpunten dat dan zijn en hoe die eventueel moeten worden aangepakt. Wanneer kan de Kamer daarover een brief tegemoet zien?

Mijn tweede vraag heeft te maken met de periode waarin een dubbele hypotheekrenteaftrek mogelijk is. Deze is nu opgerekt naar drie jaar. De minister heeft toegezegd dat hij in overleg zal treden met de staatssecretaris van Financiën. Wanneer gaat de minister met hem overleggen en wanneer kunnen wij ook daarover een brief tegemoet zien?

Minister Donner:

Mevrouw Ortega springt nu, in mijn spreektekst, over het onderdeel Europa heen, maar ik wil hierop best nu ingaan.

De voorzitter:

Dat is goed, maar dan is dat blok daarmee meteen besproken.

Minister Donner:

In de schriftelijke beantwoording heb ik de betrekkelijkheid geschetst van de problematiek die mevrouw Ortega en mevrouw De Boer gisteren naar voren hebben gebracht. De banken vragen namelijk voor de zekerheid om de gemeentelijke vergunning. De lex silencio positivo zal daarop van toepassing zijn. Op die wijze kan die vergunning straks ook worden verleend. Ik ben overigens bereid om te bekijken welke knelpunten er zijn. Ik moet echter ook eerlijk zeggen dat ik door andere zaken die op dit moment grote prioriteit hebben, niet verwacht dat ik daar voor het begin van het volgend jaar aan toekom.

Voorzitter. Daarmee sluit ik het punt af van de Leegstandswet. Ik wijs erop dat de Kamer nog een brief over Huur op Maat tegemoet kan zien, waarin ook enkele aspecten van de tijdelijke verhuur aan de orde zullen komen. Het blijft een lopende discussie.

Dan de problematiek van de staatssteun, die gisteren ook weer aan de orde is geweest, in verschillende standen. Gelet op de discussie heb ik gewoon gedaan wat je het beste kunt doen; ik heb de Eurocommissaris vanochtend eens opgebeld en gevraagd wat er waar is van alle geluiden die er zijn. De Eurocommissaris gaf uiteraard het logische antwoord en zei dat hij geen onderdeel wenst te worden van een geschilpunt in de politiek in Nederland. Wat betreft de resolutie als zodanig constateert hij dat het Europees Parlement resoluties aanneemt, maar dat de Commissie in dezen beslist. Bij de Commissie zijn aan de orde de wijzigingen die zijn voorgesteld. Daar kon zeker niet uit afgeleid worden, in geen geval, dat daardoor de beschikking zou komen te vervallen die er nu is. Deze komt alleen daarom al niet te vervallen, omdat deze nog door de rechter wordt beoordeeld, dus de Commissie is in deze fase al helemaal niet geneigd om te komen tot wijziging van de beschikking.

Overigens kan Nederland uiteraard op ieder moment een voorstel doen om de beschikking te wijzigen, zoals ik vanaf het begin heb gezegd. Hij gaf inderdaad aan dat er in de discussie en in het denken van de Commissie op dit moment elementen zitten die het allerminst aantrekkelijk maken om de beschikking te wijzigen en dan geconfronteerd te worden met de nieuwe voorwaarden die er zijn. Ik blijf bij mijn standpunt dat het meest verstandig is om eerst de discussie over de nieuwe regels af te wachten en in het licht van wat eruit komt te bekijken wat de werkelijke veranderingen zijn en wat de positie van de Europese Commissie is. Dan kun je, alles afwegende, overwegen of het wenselijk is om te komen met voorstellen om die grens te veranderen. Dit is het standpunt. Ik mocht de Kamer melden dat ik hem heb opgebeld.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De lidstaten hebben toch invloed op die nieuwe regels? Zij kunnen daarbij een mening of een inbreng geven. Mijn vraag is welke inbreng Nederland daarop zal leveren.

Minister Donner:

We hebben uitvoerig besproken in dat AO dat dit uitvoering betreft van de bevoegdheden van de Europese Commissie met betrekking tot staatssteun en de uitleg van de scheidslijn met diensten van algemeen economisch belang. Ik heb al gezegd dat de voorstellen voorwerp zijn geweest van een overlegvergadering, waarin Nederland vooral uitleg heeft gevraagd over wat de betekenis ervan is, vanwege de onduidelijkheden die erin zitten. Mede op verzoek van Nederland zal er een tweede vergadering komen. De discussie in dezen gaat niet over de vraag wat het standpunt van Nederland is, of we het ermee eens zijn of niet, maar vooral over het punt dat we nu duidelijkheid moeten hebben. De vraag of de lidstaten het ermee eens zijn of niet speelt minder in deze discussie.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Hierover zullen nog enkele debatten worden gevoerd. Er is nog een VAO geagendeerd, dus dan zullen we het daar nog wel over hebben.

Minister Donner:

In het verlengde van de Leegstandwet had ik kort willen melden, maar De Telegraaf was mij voor, dat het kabinet heeft besloten om de grens bij de hypotheekgarantie nog te verlengen. Dat was een van de vragen die speelden. Ik weet ook niet hoe dit soort dingen in de krant komen, maar ik hoop dat daarmee een antwoord is gegeven. Ik zal de Kamer hierover zo snel mogelijk inlichten met een brief. Ik vind dat dit het minste is, nadat het in de krant stond.

De heer Verhoeven (D66):

De minister maakt er nu een lolletje van ....

Minister Donner:

Helemaal niet; ik ben diep geroerd.

De heer Verhoeven (D66):

Nu doet de minister het nog een keer, voorzitter. Hij maakt er nu twee keer een lolletje van. De minister doet nu net alsof hij niet wist dat in de krant zou staan dat de Nationale Hypotheekgarantie langer op € 350.000 zou blijven. Wist hij daar nu echt niets van af?

Minister Donner:

Dit soort zaken weet ik doorgaans niet.

De heer Verhoeven (D66):

"Doorgaans". Daar gaan wij dus. Ik vraag het de minister nog een keer. Ik wil namelijk graag open politiek en ik wil graag dat wij als Kamer horen wat er speelt als wij het de dag ervoor hebben gevraagd.

Minister Donner:

Ik wist het niet.

De heer Verhoeven (D66):

Wist de minister het echt niet?

Minister Donner:

Ik werd daar vanochtend mee geconfronteerd toen ik dat blad opensloeg.

De heer Verhoeven (D66):

En de minister wist niet dat het erin zou staan voordat hij dat blad opensloeg?

Minister Donner:

Nee. Er was gesuggereerd dat het wel eens zou kunnen.

De heer Verhoeven (D66):

Er was gesuggereerd dat het wel eens zou kunnen? Door wie werd dat gesuggereerd?

Minister Donner:

Ik weet niet meer waar ik dat gehoord heb.

De heer Verhoeven (D66):

Dit is allemaal lollig, maar ik heb een collega van deze minister, minister Verhagen van EL&I, er ook al eens op gewezen dat wij het wel prettig vinden als grote maatregelen die veel geld kosten en veel overheidsrisico's kunnen opleveren, eerst aan de Kamer worden gemeld en dan pas aan De Telegraaf, het lijfblad van dit kabinet. De minister maakt er nu een lolletje van maar op het moment dat ik hem recht op de man af vraag hoe het zit, draait hij er toch een beetje omheen. Ik heb dus het idee dat de minister niet anders kan dan toegeven dat De Telegraaf het eerder wist dan de Tweede Kamer. Als dat zo is, vind ik dat geen goede gang van zaken.

Minister Donner:

Dat is nu juist wat ik betreur. Wij verschillen er niet over van mening dat De Telegraaf het eerder wist, want anders had het niet vanochtend in de krant kunnen staan terwijl ik nu pas een brief aan de Kamer stuur.

De voorzitter:

Ik wil graag doorgaan met de inhoud. Wij hebben nog heel veel te gaan.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik ben uitvoerig ingegaan op de overdrachtsbelasting. Het volgende punt betreft de studentenhuisvesting. Ik heb met een groot aantal organisaties, de studentensteden, de hogescholen en de universiteiten een landelijk actieplan ondertekend om te komen tot ten minste 16.000 extra studentenkamers. Dit was naar aanleiding van eerdere discussies in de Kamer over de situatie bij de studentenhuisvesting. Dat heeft in eerste instantie geleid tot overleg met Kences en vervolgens met andere partijen die erbij gekomen zijn. Het resultaat hiervan zijn de afspraken die in het plan van aanpak staan dat wij vandaag hebben getekend. Ook hierover heb ik de Kamer een brief gestuurd.

De heer Monasch (PvdA):

Ik feliciteer de minister met het resultaat, want het is iets waarop lang is gewacht en gehoopt. Ik hoop dus dat dit snel tot uitvoering zal komen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Komt het aantal dat de minister heeft afgesproken, wat de G4 betreft bovenop de al geplande aantallen studentenwoningen?

Minister Donner:

Het antwoord daarop moet ik mevrouw Karabulut op dit moment schuldig blijven.

Mevrouw Karabulut (SP):

Kan de minister dit dan zo snel mogelijk schriftelijk afdoen?

Minister Donner:

Of in tweede termijn.

Mevrouw Karabulut (SP):

Prima. Ik heb nog een tweede vraag. De minister zegt ook dat hiervoor waar mogelijk reguliere woningen van woningcorporaties moeten worden ingezet. Dat lijkt mij toch niet de bedoeling, want er is al een enorm tekort aan corporatiewoningen. Of heb ik dat verkeerd begrepen?

Minister Donner:

Dit is een afspraak, ook met de corporaties, over de wijze waarop het ingezet kan worden. Mevrouw Karabulut stelt dat er een tekort is, maar zeker in het segment onder de € 33.000 is er nu juist meer ruimte gekomen door de maatregelen die wij hebben getroffen. In alle eerlijkheid: op dat punt is dit helemaal niet het algemene beeld.

Mevrouw Karabulut (SP):

Volgende week zullen wij hier verder over praten. Het lijkt mij echter totaal onzinnig wat de minister zegt, want er is een enorm tekort aan betaalbare woningen, zeker in de steden en gebieden waar er ook een tekort is aan studentenhuisvesting. Maar goed, het is het beleid van de minister om de corporatiesector totaal uit te kleden.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik wilde overgaan tot het onderwerp integratie en inburgering.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Voortman heeft nog een vraag en na dit onderdeel wilde ik eerst maar eens even schorsen.

Minister Donner:

Ze maken van mijn maag een god.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb twee vragen over het laatste onderwerp, maar ook nog een vraag over het onderwerp scheiden van wonen en zorg. Dat komt dus blijkbaar niet meer aan de orde.

Minister Donner:

Dat is schriftelijk beantwoord.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Daar heb ik juist nog een vraag over, maar ik begin met het punt van de huurtoeslag voor onzelfstandige woonruimte. Ik heb daarover de vraag gesteld of het misschien een idee is om samen met Kences een onderzoek te gaan doen naar de effecten van het invoeren van de huurtoeslag voor onzelfstandige woonruimte, zodat de motie-Van Bochove/Van Gent – gisteren zei ik het verkeerd om – eindelijk kan worden uitgevoerd. Daarop zou ik graag een reactie willen hebben.

Het tweede punt betreft de rijkspanden. Het kabinet geeft aan dat er gezocht wordt naar bestemmingen, maar de praktijk is nu dat een pand dat leeg staat op de website van de RVOB wordt gezet en dat er vervolgens heel weinig mee gebeurt. Het pand wordt voor een zogenaamd marktconforme prijs te koop gezet. Dat leidt tot een oplopende leegstand volgens de begroting van het ministerie van BZK, naar 10% in 2016. Aan die ontwikkeling wil ik niet klakkeloos voorbijgaan. Die ontwikkeling moeten wij volgens mij tegengaan. Ik dien daartoe straks een motie in, maar ik wil alvast zeggen dat ik de schriftelijke beantwoording op dat punt te mager vond.

Minister Donner:

De informatie die op de begroting van BZK staat betreft de Rijksgebouwendienst. Wij hebben het dan niet over de domeinen. Als het gaat over domeinen, hebben wij het over panden die kunnen worden afgestoten. De discussie over de 10% leegstand die wij hebben gehad, betrof de ontwikkelingen rond, enerzijds, de huisvestingscriteria voor ambtenaren en, anderzijds, het effect van de taakstelling en de reden waarom wij komen tot het beleid dat wij afgelopen maandag uitvoerig besproken hebben. De minister van Financiën gaat in de eerste plaats over het beleid met betrekking tot terreinen van de Dienst der Domeinen. Hij is op dat terrein verantwoordelijk. Het is niet zo vreemd dat de overheid primair kijkt of deze terreinen tegen marktprijzen kunnen worden verkocht. Ik weet dat er ook allerlei organisaties zijn, zoals gemeenten, die een begerige blik werpen op dit soort terreinen, maar deze dan wel tegen een lagere prijs willen krijgen. Dan zijn wij in wezen bezig met een vorm van subsidie. Het Rijk wil best overwegen op welke wijze alle verschillende behoeften aan de orde kunnen worden gesteld, maar het is niet zo dat het Rijk op deze wijze terreinen en panden om niet of anderszins aan anderen ter beschikking stelt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De minister heeft het in relatie tot de marktconforme prijs over een vorm van subsidie, maar als een pand jaar na jaar leeg staat, kost het ook elk jaar geld. Ik zou graag willen dat de minister daarop ingaat. Verder heeft hij niet gereageerd op mijn voorstel voor een onderzoek naar de effecten van het invoeren van huurtoeslag voor onzelfstandige woonruimte. Daarna komt dan nog mijn vraag over het scheiden van wonen en zorg.

Minister Donner:

Wat dat onderzoek betreft zou ik in alle gevallen zeggen: als het al zinvol is om het te onderzoeken, kunnen wij beter eerst wachten op de voorstellen met betrekking tot de heffing van de corporaties en verhuurders. Dat zijn zaken die met elkaar samenhangen. De invoering van de huurtoeslag zou zeker ook betekenen dat ook de heffing zal gaan over instanties die studentenhuisvesting verzorgen, omdat beide zaken met elkaar samenhangen. Dat is een discussie die op dit moment niet zinvol gevoerd kan worden als wij niet weten tot welke resultaten wij op het andere punt komen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dan stel ik nu mijn vraag over het scheiden van wonen en zorg. De minister verwijst in zijn schriftelijke beantwoording naar de programmabrief langdurige zorg die de staatssecretaris van VWS daarover heeft geschreven. De vraag die ik wil stellen, gaat over de effecten op de woningmarkt. Op het moment dat scheiden van wonen en zorg wordt ingevoerd – dat begint al vanaf 2014 – leidt dat ertoe dat er veel meer levensloopbestendige woningen en aangepaste woningen nodig zijn. Mijn vraag aan de minister is: wat gaat hij daarvoor doen? Corporaties geven aan dat het nu al heel moeilijk is om die woningen te realiseren. Ik zou de minister daarom willen vragen om ook daarvoor een plan van aanpak te formuleren.

Minister Donner:

Vorig jaar moest ik overal een visie op hebben. Ik ben bang dat ik nu met plannen van aanpak voor alles moet komen. Het is mijn inzet om knelpunten op te lossen. Als ik signalen krijg van corporaties, ben ik te allen tijde bereid om met de corporaties te bespreken hoe die knelpunten kunnen worden aangepakt. Ik wil mij nu echter niet committeren aan een lange lijst van plannen van aanpak. Als we vastgesteld hebben dat er een reëel probleem is, is dat pas aan de orde. Mevrouw Voortman zegt tot nu toe dat zij eerst van corporaties iets hoort.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het probleem is er nu al en het zal nog groter worden met de invoering van de scheiding van wonen en zorg. Ik zal echter daarover een motie indienen in de tweede termijn.

Mevrouw De Boer (VVD):

Ik heb in mijn eerste termijn veel aandacht besteed aan de doorstroming op de woningmarkt. Ik doel bijvoorbeeld op de Leegstandwet en het gemakkelijker kunnen verhuren van de tweede woning. Ik vind dat dit onderwerp een beetje wordt weggeschoven in een brief die nog moet komen. Dat is dus min of meer een vlucht naar voren. Ik neem daarmee geen genoegen. Ik krijg zelfs een extra argument van de minister aangereikt in de schriftelijke antwoorden. Daarin staat dat de vergunning van rechtswege wordt verleend door de gemeente als er geen antwoord is van de gemeente of als de gemeente niet op tijd antwoordt. Wat voegt de vergunning dan nog toe? De minister geeft mij een extra argument in handen om te zeggen dat de vergunningplicht overbodige regelgeving is. Wij willen veel minder overbodige regelgeving. Daarover hebben wij afspraken gemaakt in het regeerakkoord. Als een gemeente niet eens antwoordt, wordt een vergunning van rechtswege verleend. Eerlijk gezegd kunnen gemeenten daartoe genegen raken. Nogmaals, de vergunning voegt niets toe. Ik zal daarover in de tweede termijn een motie indienen. Ik zal daarin verzoeken of de regering kan bekijken of zij kan komen tot afschaffing van de vergunningplicht. Ik begrijp dat we er nog wat dieper op moeten ingaan. Ik wil echter uiteindelijk toe naar versoepeling van het verhuren van de tweede woning.

Minister Donner:

We spraken hierover zojuist naar aanleiding van hetgeen mevrouw Ortega zei. Ik zal bekijken hoe er een verbetering mogelijk is. Ook ik ben van mening dat je je kunt afvragen of de vergunning nodig zijn. Ik vind dat in bredere zin van alle vergunningen waarop de lex silentio positivo van toepassing is. Je kunt je afvragen of zulke vergunningen nodig zijn. Echter, overeind blijft staan dat deze vergunning is ingevoerd vanwege de zekerheid die de banken willen. Zij willen voorkomen dat vervolgens de huurbescherming van toepassing is. De zekerheid dat die niet van toepassing zal zijn, ontlenen de banken aan de vergunning. Daarop heb ik zojuist gewezen. Daarom verwees ik ook naar de brief over Huur op Maat, waarin ik nader zal ingaan op deze problematiek.

Mevrouw De Boer (VVD):

Dat is eigenlijk idioot, want er staat helemaal niets in die vergunning. Er staat alleen in dat de woning kennelijk onder die wet moet vallen. De vraag is of we daarvoor die gemeentelijke vergunning nodig hebben. Ik heb zelf ook vaak huurcontracten opgesteld. Je kunt van internet standaardhuurcontracten downloaden. Dat kun je ook heel gemakkelijk doen bij de Leegstandwet. In feite heb je daarvoor de vergunning van de gemeente niet nodig. Banken zouden dat ook moeten inzien. Die hebben immers bij uitstek inzicht in de financiële situatie van de woningeigenaar. Het lijkt mij daarom veel beter als het rechtstreeks wordt geregeld en als het iets wordt dat speelt tussen de woningeigenaar en de bank.

Minister Donner:

Ik ben gaarne bereid om de discussie daarover te voeren. Ik ben het echter niet helemaal eens met mevrouw De Boer als zij zegt dat die vergunning ledig is. De wet waarbij deze vergunning is ingesteld, is ook opgesteld om ervoor te zorgen dat de gemeente vaststelt of aan de voorwaarden van leegstand is voldaan voor de tijdelijke verhuur. Die zekerheid, die betrokkenheid en die publiekrechtelijke vaststelling achten banken wenselijk. Daaraan ontlenen zij zekerheid. Zij willen voorkomen dat als de woning wél wordt verkocht, de huurder kan zeggen: dit is wel afgesproken, maar er is aan bepaalde regels niet voldaan, dus ik begin nu een proces en ik blijf in de woning wonen. Zonder die vergunning zijn de banken dus eigenlijk hun zekerheid kwijt. Dit is een aspect dat is voorzien bij deze ledige vergunning. Op deze manier is het een instrument dat van wezenlijk belang is. Daarom wil ik bezien of gemeenten dit soort leges hiervoor wel moeten vragen als deze vergunning alleen maar deze functie heeft. Ik kom echter op deze materie terug, al dan niet naar aanleiding van een motie van mevrouw De Boer op dit punt. Ik zeg dus niet dat zij geen punt heeft. Mevrouw De Boer heeft wel degelijk een punt. Ik meen echter dat dit probleem ten dele wordt opgelost. Als dat niet het geval is, gaan we verder.

Mevrouw De Boer (VVD):

Het lijkt me toch goed om een bepaalde richting van denken in een motie mee te geven. Daarop zullen wij dan later terugkomen. Ik ben ervan overtuigd dat er wel andere methoden dan een gemeentelijke vergunning zijn om banken de zekerheid te verschaffen dat zij met de juiste persoon te maken hebben. Nogmaals, de bank weet dat beter dan de gemeente.

De heer Verhoeven (D66):

Ik heb met veel interesse de schriftelijke antwoorden van de minister gelezen. Op bijna al mijn vragen heeft hij instemmend of toeschietelijk geantwoord, maar op twee punten is hij nog wat vaag gebleven. Een daarvan betreft de verenigingen van eigenaren, waarover ik twee vragen heb gesteld. Mijn eerste vraag ging over VVE010, het Rotterdamse idee. De minister kent dat initiatief en heeft gezegd dat dit aansluit bij zijn beleid. Zou hij iets willen doen, niet alleen om andere steden hierover te informeren, maar ook om steden ertoe te bewegen om een dergelijk systeem in te voeren? Dat is namelijk vrij succesvol bij het op gang helpen van slapende vve's.

Minister Donner:

Op de aanpak van de slapende vve's ben ik ingegaan. De vraag van de heer Verhoeven betreft een ander punt: in hoeverre kunnen wij vve's ondersteuning bieden in hun functioneren? Ik ben gaarne bereid om te bekijken waarin de problematiek van slapende vve's schuilt. Deze informatie moet primair naar de gemeenten en eventueel naar de woningcorporaties komen, omdat men dan zicht krijgt op de problematiek. Daarom is men daarop in Rotterdam ingegaan, met name in Rotterdam-Zuid. Men stuitte daar op de problematiek van het achterstallige onderhoud. Ik zal mij dus zeker bezinnen op de wijze waarop die informatie bij andere gemeenten terecht kan komen, zodat men kan terugvallen op de ervaringen die in Rotterdam zijn opgedaan.

De heer Verhoeven (D66):

Dat is mooi. Mijn tweede vraag betrof de inschrijvingsplicht voor vve's bij de Kamer van Koophandel. De minister is daarop ingegaan, maar in de schriftelijke afhandeling heeft hij de kwestie afgedaan door zijn betoog af te sluiten met de zin dat hij zijn best zal doen om de administratieve lasten op dat punt te verminderen. Maar ik wil natuurlijk gewoon weten of de minister ervoor gaat zorgen dat de verplichte vve-inschrijving verdwijnt.

Minister Donner:

Nee, dat doe ik niet, zoals ik heb aangegeven. Die inschrijving is nu net ingevoerd om greep te krijgen op de slapende vve's. Door de inschrijving bij de Kamer van Koophandel krijg ik in beeld wie er verantwoordelijk is en wie er aangesproken moet worden. Dat is de essentie. Aangezien dit primair is bedoeld voor de registratie, is de vraag wel hoeveel lasten daarmee moeten samenhangen. Ik hoorde gisteren dat de inschrijving € 26 kost. Dat zal een vve de kop niet kosten. Wel heeft men te maken met administratieve rompslomp doordat men iedere keer de wisseling van bestuurders moet melden, maar daarvoor is de inschrijving nu juist bedoeld. Anders weet ik nooit wie ik moet aanspreken.

De voorzitter:

Uw laatste opmerking, mijnheer Verhoeven.

De heer Verhoeven (D66):

Ik snap het punt van de registratie, maar als iets geen instituut is om goed te registreren, is het wel de Kamer van Koophandel. Dit moet je op een andere manier doen. Ik heb van verschillende partijen grote visionaire verhalen gehoord over de woningmarkt. Wij hebben er zelf ook een visie op. Daarover krijgen wij zelden of nooit mailtjes. Toen wij dit punt voorstelden, stroomde mijn mailbox echter vol. Het gaat niet alleen om de € 26, maar vooral om de irritatie van mensen die met elkaar een vve hebben en zich moeten inschrijven bij een instituut dat er helemaal niet is voor verenigingen van eigenaren. Kan de minister zijn best doen, al dan niet in overleg met minister Verhagen van EL&I, om er een eind aan te maken? Mensen vinden het namelijk gewoon onbegrijpelijk.

Minister Donner:

Ik heb aangegeven wat de motieven hierachter zijn. Inderdaad, ik kan me voorstellen dat de niet-slapende vve's buitengewoon geïrriteerd zijn over dit soort eisen. Die eisen zijn echter juist bedoeld om de slapende vve's eruit te krijgen. Zo gaat het steeds in dit soort zaken. De oppassende weggebruiker wordt bovenmatig gehinderd door alle regels die wij instellen om de niet oppassende weggebruiker te kunnen aanpakken.

De heer Van Bochove (CDA):

Op het ministerie van EL&I wordt nagedacht over een andere wijze van omgaan met al die verenigingen die zich moeten inschrijven. Men overweegt daar om dat af te schaffen. Vallen de vve's daar niet gewoon onder?

Minister Donner:

Dat zal ik nagaan. Ik heb het beeld dat dit niet zo is, omdat we het om deze reden hebben ingesteld.

De heer Van Bochove (CDA):

Kan de minister de Kamer op enig moment hierover informeren? Het hoeft niet vandaag al.

Minister Donner:

Als mijn conclusie is dat dat het geval is, zal ik de Kamer daarover zo snel mogelijk informeren. Dat ben ik ook de heer Verhoeven verschuldigd, gezien mijn motivering waarom ik het in ieder geval niet zelf zal voorstellen.

De voorzitter:

We hebben hiermee het onderdeel wonen afgerond. Dit lijkt mij een natuurlijk moment om te schorsen. Ik gekeken hoeveel tekst er in het volgende deel zit en daarin kan ik geen natuurlijk moment om te schorsen vinden. Daarom lijkt met me beter om dat nu te doen. Ik schors tot half acht.

Ik zie dat dit onmiddellijk een vraag oproept bij de heer Monasch.

De heer Monasch (PvdA):

U zegt opeens dat het afgelopen is, voorzitter, maar er ligt nog een vraag die ik heb gesteld namens mijn collega van D66. Dit betreft de vraag of er in het onderzoeksbudget ruimte is om een prijs in te stellen voor … Begrijp ik nu van de minister dat dit schriftelijk is beantwoord?

Minister Donner:

Ja.

De heer Monasch (PvdA):

Dan ga ik het in de schorsing met belangstelling lezen.

Minister Donner:

In het schriftelijke antwoord heb ik geschreven dat het vooral aan de sector is om een dergelijke prijs in te stellen, als daar belangstelling voor is. De overheidsmiddelen zijn daar primair niet voor bedoeld.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering tot 19.30 uur. Dan gaan we verder met het onderdeel integratie.

De vergadering wordt van 18.27 uur tot 19.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij gaan verder met de behandeling van de begroting van BZK, meer specifiek met het antwoord van de regering in eerste termijn, het tweede onderdeel over integratie en inburgering. Ik spreek met u af dat we de interrupties opsparen tot een blok is afgerond. We krijgen een seintje van de minister wanneer dat het geval is. Zo voorkomen we dat we de hele avond alleen maar bij de interruptiemicrofoon staan.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik heb een vraag ter verduidelijking. De minister zei net in zijn vorige termijn dat een en ander schriftelijk is afgedaan. Volgens mij worden alleen feitelijke vragen schriftelijk afgedaan. Over alle inhoudelijke vragen wordt hier gedebatteerd, zodat iedereen die dit debat meeluistert – er zijn op de tribune niet zo gek veel mensen – het kan volgen, en zodat wij niet allemaal met een setje papieren in onze handen moeten staan om te zeggen: op bladzijde vijftien staat dit en dit.

De voorzitter:

De feitelijke vragen zijn schriftelijk beantwoord, maar ze zijn daarmee niet afgedaan. Ze zijn onderdeel van het debat.

De heer Van Dam (PvdA):

Er zijn heel veel inhoudelijke vragen schriftelijk beantwoord, veel meer dan gebruikelijk is. Dat is een heel vriendelijke service, maar ik ga er wel van uit dat de minister ze allemaal in zijn beantwoording meeneemt en dat hij op alle punten ingaat, want anders kunnen we net zo goed briefjes naar elkaar gaan sturen.

Minister Donner:

Ik zat in de klem, omdat de voorzitter mij bezwoer dat de beantwoording moest passen binnen de helft van de officieel geregistreerde tijd voor de Kamer. Die telde ik op tot vier uur. Ik heb mijzelf dus twee uur toegemeten. Dat heeft er vervolgens toe geleid dat ik grote delen schriftelijk beantwoord heb, onder andere de zeven punten van de heer Van Dam. Mogelijk dat hij daarop doelt. Ik heb echter een evenwichtige keuze gemaakt over de punten die ik zou beantwoorden. Ik wil best ook de schriftelijke beantwoording op gaan lezen, maar dan zijn we hier om 3.00 uur nog bezig.

De voorzitter:

Nee, dat risico lopen we toch al. Evalueren doen we na afloop.

Minister Donner:

Maar de heer Van Dam weet uit het eerste blok dat ik ook op alle vragen over de schriftelijke beantwoording een volledig antwoord kan geven.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter, ik kijk toch naar u, want u moet het debat in goede banen leiden. Het wordt een heel gek debat als wij hier continu aan de minister vragen moeten stellen over 30 A4'tjes papier, die verder niemand die meeluistert naar het debat, heeft kunnen zien. Het lijkt mij dat we met elkaar debatteren over alles wat gisteren inhoudelijk naar voren is gebracht. Anders doen we het volgend jaar allemaal schriftelijk af.

De voorzitter:

Nee, dat hoeft niet. Ik ken de schriftelijke weergave van wat de minister nu gaat zeggen. Er ligt een pak antwoorden waar je u tegen zegt. Ik heb het gevoel dat u op uw wenken wordt bediend, mijnheer Van Dam.

Het woord is aan de minister.

Minister Donner:

Voorzitter. In de opmerkingen van gisteren beluister ik dat de Kamer uiteenlopende beelden heeft over de vraag of integratie nog een belangrijk maatschappelijk probleem is en hoe het met integratie is gesteld. Het kabinet heeft duidelijk voor ogen dat er op het gebied van integratie nog steeds een opgave ligt. We leven in een samenleving waarin continu nieuwe mensen naar Nederland komen: arbeids- en kennismigranten, huwelijksmigranten, vluchtelingen. Ondanks een verbetering van de maatschappelijke positie van veel van hun kinderen, is bij de oude migrantengroepen nog altijd sprake van hardnekkige problemen op verschillende terreinen. De Kamer kent de cijfers. Oververtegenwoordiging in schooluitval, werkloosheid, criminaliteit, psychische stoornissen en ernstige gezondheidsklachten komen vaker voor bij migranten en hun kinderen. Dat laat onverlet dat er beslist terreinen zijn waarop heel duidelijk het effect van de integratie te zien is. Dat staat ook in de visie op de integratie. Met de heer Van der Staaij stel ik vast dat uit de rapportage De sociale staat van Nederland van het SCP kan worden opgemaakt dat burgers het integratie- en immigratievraagstuk nog altijd beschouwen als een belangrijk maatschappelijk probleem.

In de notitie Integratie, binding, burgerschap erkent het kabinet het belang van deze vraagstukken en geeft het de koers voor de komende jaren aan. Daarin wordt overigens dezelfde verschuiving van perspectief beoogd als de heer Schouw gisteren bepleitte. Het integratiebeleid van dit kabinet vloeit voort uit een bredere visie op burgerschap en de verantwoordelijkheid van mensen om een zelfstandig bestaan op te bouwen, te participeren in de samenleving en zich daarvoor voldoende te kwalificeren.

Sociale stabiliteit, betrokkenheid, burgerschap; de samenleving kan niet zonder. Toch is die betrokkenheid niet vanzelfsprekend in een tijd waarin mensen van zeer diverse achtergrond elkaar treffen en met elkaar moeten samenleven. Betrokkenheid vergt dat mensen zichzelf in de samenleving kunnen herkennen, dat zij zich identificeren met de samenleving en dat zij er trots op zijn en erbij willen horen. Het kabinet spant zich in voor een herkenbare en stabiele samenleving.

Ik geef twee voorbeelden van wetsvoorstellen die daarop aansluiten. Het wetsvoorstel voor een verbod op gelaatsbedekkende kleding zal in het eerste kwartaal van 2012 aan de Kamer worden voorgelegd. Hetzelfde kan ik u meedelen over het voorstel voor wijziging in de Rijkswet op het Nederlanderschap. Verkrijging van het Nederlanderschap vormt naar de mening van het kabinet de bekroning op integratie en participatie. Het kabinet scherpt daarom de voorwaarden voor verkrijging en verlening van het Nederlanderschap aan. Dat voorstel ligt op dit moment voor advies bij de Raad van State.

Het vorige kabinet heeft overigens discussies in het land georganiseerd over een handvest burgerschap. Daarnaast is onder brede lagen van de bevolking onderzocht hoe mensen denken over zo'n handvest en de eventuele invulling daarvan. De belangrijkste conclusie daaruit is dat regels omtrent burgerschap niet primair van de overheid moeten komen, maar dat mensen, maatschappelijke organisaties en bedrijven die in de eerste plaats zelf moeten en willen bepalen.

Het kabinet richt zich nadrukkelijk op alle burgers in plaats van op etnische groepen. Mensen zijn er zelf verantwoordelijk voor om een plek te vinden in de Nederlandse samenleving, met welke intentie zij ook naar Nederland komen. Het vergt echter ook een inspanning van de samenleving om iedereen volwaardig te laten deelnemen. Het kabinet realiseert zich dat terdege.

Met die uitgangspunten voor ogen heb ik dit jaar een aantal beleidswijzigingen doorgevoerd en wetsvoorstellen voorbereid, die een uitwerking zijn van de nieuwe koers die het kabinet is ingeslagen. Ik noem bijvoorbeeld een voorstel tot wijziging van de Wet inburgering, dat deze week bij de Kamer is ingediend, evenals een wijziging van de Remigratiewet. Tegelijkertijd zien we dat het generieke beleid migranten niet altijd in voldoende mate bereikt. Dit kabinet kiest niet voor de tijdelijke oplossing van specifiek beleid; daarover heb ik eerder met de Kamer van gedachten gewisseld. De inzet is het duurzaam effectiever maken van reguliere maatregelen, ook voor migranten en niet alleen nu, maar ook in de toekomst. Mijn collega's staan open voor verbeteringen in reguliere maatregelen en geven daar uitvoering aan.

Op gemeentelijk niveau zien we hetzelfde. Op dit moment is mijn collega van VWS bijvoorbeeld bezig met een grote stelselwijziging voor de jeugdzorg. De verantwoordelijkheid komt bij de gemeenten te liggen en daarbij is ook aandacht voor de effectiviteit van de zorg voor iedereen, ook voor migranten. De opmerkingen van mevrouw Van Nieuwenhuizen over een gerichte aanpak van problemen door vakministers beschouw ik dan ook als een ondersteuning van het kabinetsbeleid. Na 2012 moet het beleid gericht op specifieke groepen jongeren zijn ingebed in het reguliere beleid. In plaats daarvan zijn vakministers verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat het generieke beleid effectief is voor iedereen.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen snijdt in haar betoog twee belangrijke punten aan: migrantenvrouwen op de arbeidsmarkt en de betrokkenheid van ouders bij het onderwijs. Zoals zij terecht zegt, zijn migranten daar in de eerste plaats zelf verantwoordelijkheid voor. Het rijksbeleid om mensen te ondersteunen bij het vinden van een positie op de arbeidsmarkt moet echter wel zijn gericht op de mensen die het ook echt nodig hebben. Migrantenvrouwen horen daar ook bij, vooral voor hun kinderen om goed te presteren en succesvol hun startkwalificaties te behalen. Daarbij is betrokkenheid van de ouders essentieel. Ook hier geldt dat het beleid dat daarop is gericht even effectief moet zijn voor migrantenouders als voor hun kinderen. Hiermee wil ik mijn algemene inleidende opmerkingen sluiten en overgaan tot meer in het bijzonder de burgers, burgerschap, bewonersparticipatie en de integratie en maatschappelijke samenhang.

Integratie en zelfredzaamheid, verantwoordelijkheid en burgerschap hangen nauw met elkaar samen. Het kabinet ziet inburgering als een eerste stap naar participatie en als een uiting van burgerschap. Dit kabinet wil het zelforganiserend vermogen van de samenleving beter benutten. Niet de overheid, maar de burger is aan zet. In dat perspectief past het niet dat de overheid betaalt voor een taalcursus. Nieuwkomers dragen zelf de verantwoordelijkheid. Dat betekent dus ook dat zij zelf de kosten dragen voor de opleiding. Het kabinet stelt de inburgeraar in staat, zijn verantwoordelijkheid te nemen door hem eventueel geld te lenen en door het onderhouden van een examenstelsel. Ik hoop binnenkort met de Kamer over het wetsvoorstel te kunnen spreken.

Burgers hebben soms anderen nodig om hun ambities te realiseren. In dat geval zijn andere leden van de gemeenschap, buren, familie en vrienden, de eersten om steun te verlenen. Als er meer steun nodig is, kan de overheid kijken op welke wijze zij dat kan faciliteren.

Mevrouw Sterk vraagt in dat verband naar de mogelijkheden van een proefproject met maatschappelijke obligaties naar analogie van het Verenigd Koninkrijk. Het idee van sociale obligaties is interessant. Het kan bijdragen aan de ook door het kabinet gewenste kanteling van overheids- naar burgerparticipatie. Het ondersteunt zelfredzaamheid en het tonen van eigen verantwoordelijkheid en sociaal vertrouwen in de samenleving. Ten slotte komt het tegemoet aan de financiële beperkingen waarvoor de lokale overheid zich gesteld ziet. Ik wil de mogelijke toepassing van het instrument nader verkennen en nagaan bij welke maatschappelijke vraagstukken en onder welke voorwaarden dit instrument in de Nederlandse context kan worden toegepast. Het is belangrijk om na te gaan of private partijen hierin een rol willen spelen. Vanuit het perspectief van burgerschap past geen overheid die van bovenaf een programma lanceert teneinde sociale obligaties aan de man te brengen. Alleen wanneer de samenleving het idee van sociale obligaties ondersteunt, zal het kabinet ermee aan de slag gaan.

Hetzelfde geldt voor de wijkondernemingen. De doelstelling van wijkondernemingen sluit naadloos aan bij mijn inzet op leefbaarheid en bij het streven van het kabinet naar versterking van betrokken burgerschap. Wijkondernemingen zijn ondernemingen die door en voor burgers worden gerund. Het doel is de verbetering van de leefbaarheid in een bepaald gebied. In Nederland bestaan dergelijke ondernemingen nog niet. Ik onderzoek op verzoek van het LSA of het huidige stelsel van rechtspersonen in Nederland voldoet voor het starten van wijkondernemingen of dat andere vormen nodig zijn om maatschappelijk ondernemen mogelijk te maken. Daarbij ondersteun ik het LSA met extra financiële middelen bij het starten van experimenten. Overigens wijs ik erop dat de wijkonderneming slechts een van de manieren is waarop bewonersparticipatie in de wijk kan worden versterkt. De andere vragen over de financiering van het LSA zullen in de schriftelijke beantwoording worden opgenomen. Dat zijn feitelijke antwoorden.

In het amendement van mevrouw Karabulut wordt voorgesteld om een bedrag van € 400.000 vrij te maken voor burgerschap, integratie en sociale veiligheid door de regeling inzake scholing en vorming van raadsleden te schrappen. Het idee van mevrouw Karabulut om een bedrag vrij te maken voor burgerschap spreekt mij aan. Ik laat het oordeel over het amendement over aan de Kamer, maar wijs er wel op dat ik niet weet of dat bedrag geheel nodig is voor het specifieke punt dat is genoemd. Ik wijs de Kamer wel op de consequenties van het amendement. Om het amendement van dekking te voorzien wordt de regeling inzake scholing en vorming van raadsleden geschrapt. Die is in 2009 ingevoerd op verzoek van en bij amendement van de Kamer. Hiermee sluit ik het onderdeel over het burgerschap af.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Fijn dat ik als eerste het woord krijg. De minister houdt een zeer gloedvol betoog over het aangaan van de proef met de sociale obligaties. Ik kan het zelf niet beter zeggen. Ik heb echter in de negen jaar dat ik Kamerlid ben geleerd dat het goed is om te vragen wanneer wij daarover iets horen. De minister hoeft niet te zeggen wanneer het gerealiseerd kan zijn, maar ik hoor graag van de minister wanneer wij erover worden geïnformeerd.

Minister Donner:

Ik kom in de eerste helft van volgend jaar met een brief naar de Kamer met mijn bevindingen. Welk idee heb ik? Hoe zijn de ervaringen in het Verenigd Koninkrijk? Op dat moment heb ik ook een duidelijk beeld over de wijkonderneming. Die twee kunnen dan goed gecombineerd worden.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik kan mij voorstellen dat de minister bij de sociale obligaties ook het LSA betrekt, omdat zij dat netwerk wellicht beter kennen. Er zijn inmiddels ook voorbeelden van in Nederland, bijvoorbeeld het stadslab in Leiden. Wellicht kunnen die initiatieven erbij betrokken worden.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik ben blij dat de minister positief staat tegenover mijn amendement over burgerschapinitiatieven, ouderbetrokkenheid en sociale veiligheid. Ik ben het met de minister eens dat het amendement inderdaad breed bedoeld is. Raadsleden moeten natuurlijk geschoold worden. Hiervoor zijn uiteraard ook de raadsvergoedingen en de fractiebudgetten beschikbaar. Volgens mij is de dekking geen probleem. Ik wil hierop graag een reactie van de minister.

Mevrouw Sterk sprak over sociale obligaties. In Amsterdam-Zuidoost is een prachtig initiatief voor een leerwerkbedrijf waar migrantenkinderen en andere kinderen vanuit het speciaal onderwijs opgeleid worden en werken in de Sweet Store. Daar worden catering, taarten en noem maar op verzorgd in samenwerking met de school, de ouders en het stadsdeel. Zij huren een pand van ING en moeten daarvoor heel veel huur betalen. ING wil niet eens praten over huurverlaging. Ziet de minister mogelijkheden om hier iets te betekenen? En hoe ziet hij dit in het kader van het idee van mevrouw Sterk om bedrijven te betrekken bij belangrijke maatschappelijke ondernemingen in de samenleving?

Minister Donner:

De concrete gegevens van het geval dat mevrouw Karabulut noemt, onttrekken zich enigszins aan mijn waarneming. Om zelf een pand aan te trekken en te kijken of je dat niet te duur kunt huren, wordt in het Verenigd Koninkrijk een maatschappelijke onderneming gebruikt als een basis die daarvoor soelaas kan bieden. Dat kan heel wel. Nogmaals, wij beginnen nu pas met denken in termen van sociale obligaties. Ik kan op dit moment die vraag niet beantwoorden. Het gaat er inderdaad om, op welke wijze wij initiatieven juridisch een grotere hechtheid kunnen geven om een en ander te kunnen realiseren. Ik merk daarbij op dat het niet allemaal moet gebeuren met subsidies van de overheid. Dat is vaak de dood in de pot. Zolang de subsidie er is, loopt het goed. Als de overheid op een gegeven moment alle uitgaven doorneemt en de subsidie kapt, blijkt de onderneming niet door te gaan. In die context moet u het zien.

Mevrouw Karabulut (SP):

Mijn voorbeeld sluit precies aan bij de opmerkingen van de minister. In dit geval is het bedrijfsleven in casu ING nodig om dit mooie initiatief te kunnen continueren. Kan de minister ernaar kijken en daarop wellicht later terugkomen?

Minister Donner:

Als mevrouw Karabulut mij de gegevens van de onderneming geeft, kan ik in ieder geval kijken of het denken in termen van een sociale obligatie hier soelaas biedt en of het eventueel een experiment kan zijn.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik zal de minister uiteraard de gegevens verstrekken.

Minister Donner:

De andere vraag van mevrouw Karabulut ging over de beoordeling van de scholingsregeling. Het is een regeling die bij amendement is toegevoegd en niet is voorgesteld door het kabinet. Daarin ligt besloten dat het kabinet al eerder van oordeel was dat in die regeling voorzien werd door de normale uitgaven. Daarom kon ik me vinden in deze dekking. Ik vond het wel zo netjes om de Kamer erop te wijzen dat dit een regeling is die bij amendement is opgenomen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat vind ik inderdaad heel netjes. Ik ben blij dat de minister zegt dat er voldoende scholingsmogelijkheden zijn.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik wil terugkomen op de nieuwe inburgeringswet, omdat deze ook bepalend is voor het beleid waar deze minister voor staat. In deze nieuwe wet moeten ook vluchtelingen hun eigen inburgeringscursus betalen. Ik heb gisteren al gezegd dat ik dit weinig humaan vind. Deze minister is jurist en hij heeft het vast goed bestudeerd. Kan de minister mij uitleggen waarom hij van mening is dat een dergelijke regeling past binnen artikel 34 van het Vluchtelingenverdrag? Hierin staat dat staten assimilatie en naturalisatie van vluchtelingen zo gemakkelijk en zo goedkoop mogelijk moeten maken.

Minister Donner:

Daarom zal er ook een leenfaciliteit beschikbaar zijn. Ik lees het artikel niet zo dat staten daarvan de kosten moeten dragen. We moeten het zo eenvoudig mogelijk faciliteren en dat doen we met cursussen. Die cursussen beginnen vaak al in de opvang voor asielzoekers.

De heer Van Dam (PvdA):

In dat artikel staat dat staten er alles aan moeten doen om de kosten te verlagen. Dit kabinet verhoogt de kosten voor vluchtelingen. Daardoor wordt de drempel verhoogd en wordt het moeilijker gemaakt om te assimileren in Nederland. Dat raakt meteen ook aan het principiële punt dat hieronder zit. De juridische discussie is natuurlijk interessant, maar gaat altijd over interpretaties. Vindt de minister, ook gelet op zijn politieke achtergrond, het een teken van medemenselijkheid als je vluchtelingen die vluchten omdat hun leven in gevaar is of omdat ze vrezen voor vervolging, als eerste een rekening geeft van duizenden euro's als ze hier hun leven proberen op te bouwen?

Minister Donner:

Ik denk dat het goed is om deze discussie te voeren aan de hand van de concrete teksten die er zijn. Ik heb het voorstel gedaan en de heer Van Dam mag ervan uitgaan dat ik het ook verantwoord acht. Daarover hoeft geen twijfel te bestaan. De vluchteling komt hier naartoe als vluchteling en krijgt als vluchteling de bescherming die het verdrag daarvoor voorziet. Hij wordt namelijk niet teruggestuurd naar het land van herkomst. De inburgering is gekoppeld aan het geleidelijk verwerven van een verblijfsstatus in Nederland. Ik zie niet in waarom in dezen vluchtelingen anders moeten worden behandeld dan andere immigranten, gegeven de bescherming die er is voor heenzending naar het land van waaruit ze zijn gevlucht. Dat is evenzeer een rechtsbeginsel, namelijk dat je geen onterechte verschillen moet maken.

De heer Van Dam (PvdA):

De minister gaat niet in op het woord medemenselijkheid. Het zal een bewuste keuze van hem zijn. Nederland nodigt elk jaar nog vluchtelingen uit die op uitnodiging naar Nederland toe komen. Krijgen zij voortaan bij die uitnodiging onmiddellijk een rekening gepresenteerd? U mag naar Nederland komen, maar dan moet u wel een paar duizend euro meenemen.

Minister Donner:

De heer Van Dam kijkt er op fundamenteel andere wijze tegenaan. Men kan zelf kiezen op welke wijze men het Nederlands leert. Dat hoeft niet met een cursus waarvoor een lening moet worden afgesloten. Dat is inderdaad de consequentie in het huidige systeem. Als de overheid voor al die cursussen betaalt, worden er allerlei eisen aan gesteld. Daardoor worden die cursussen mogelijk steeds duurder. Ik weet van mensen in mijn omgeving die geheel buiten cursussen om, vluchtelingen Nederlands leren. Dat is medemenselijkheid. Overheden hebben in een rechtsstaat nu eenmaal te maken met het recht. Het recht is ook dat wij gelijke gevallen niet verschillend behandelen. Dat kunnen wij al helemaal niet doen met argumenten van medemenselijkheid. Dat is de keuze van de rechtsstaat. Er zijn andere systemen; die heten willekeur, maar noemen zich medemenselijkheid.

Ik kom op een ander segment, namelijk de migranten van binnen Europa en de bredere discussie over de inburgering, scholing en eventuele leeftijdsonafhankelijke leerplicht voor die categorie. De heer Van Dam heeft mij een stuk aangeboden met zeven punten waarop in de schriftelijke beantwoording zo goed mogelijk is ingegaan. Er is aandacht gevraagd voor de arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa in de Nederlandse samenleving. Er is gewezen op de taalachterstand van deze mensen en op de gevolgen die deze kan hebben. De heer Van Dam bood in dit verband – ik wees er al op – een zevenpuntenplan aan, waarop in de schriftelijke beantwoording is ingegaan.

Een aantal van de punten van dat plan, zoals dat over de uitzendbureaus, heeft betrekking op het terrein van sociale zaken; daar kan ik op dit moment minder op ingaan. Andere punten hebben meer betrekking op de huisvesting, in het bijzonder de voorstellen betreffende huisjesmelkers en overbevolking. Ik wil erop wijzen dat wij dit punt met de gemeente Rotterdam hebben opgepakt in het kader van het nationaal plan voor Rotterdam-Zuid. Wij pakken dit echter niet aan langs de lijn van de strafbaarstelling. In overleg met de gemeente Rotterdam is de fundamentele keuze gemaakt dat het profijtelijker oogt om het probleem op bestuursrechtelijke wijze aan te pakken, zij het uiteraard met consequenties voor het civiel recht. Wij proberen het probleem niet zozeer via het strafrecht aan te pakken, omdat het strafrecht per definitie een heel concrete omschrijving eist van wat strafbaar is. Daarmee biedt het gelijk een houvast aan degenen die zich met huisjesmelken bezighouden om precies die dingen te doen waardoor zij aan de strafbaarstelling ontkomen. Zoals in de schriftelijke beantwoording beschreven, hanteren wij de benadering van de ondercuratelestelling van diegene die aan huisjesmelken doet. Deze benadering geldt dan ook voor de verschillende panden die hij potentieel gebruikt. Zij is dus niet gericht op één pand, maar zij is breder en heeft betrekking op de verschillende panden die de huisjesmelker eventueel verhuurt. Daarom is deze aanpak naar ons oordeel effectiever dan een aanpak die per pand of via strafbaarstelling het probleem probeert aan te pakken. Hieronder vallen ook verschijnselen als overbewoning, voor zover deze daarmee samenhangen. Samen met Rotterdam wordt nu gezocht naar deskundigen. Wij willen een uitwerking die effectief is voor gemeenten en niet botst met de bepalingen van het eigendomsrecht, zodat wij daar niet in vastlopen. Dat vergt onderzoek en overleg. Ik hoop hierover rond het kerstreces meer informatie te hebben.

Samen met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Kamp, zal ik de Kamer zeer binnenkort per brief informeren over de voortgang van de verschillende maatregelen die in april per brief aan de Kamer zijn gemeld betreffende de aanpak van het probleem van migranten uit Midden- en Oost-Europa. Daarin zal ook het standpunt naar aanleiding van het onderzoek van de commissie-Koopmans of commissie-LURA worden aangegeven. Daarbij komen de verschillende elementen uit de voorstellen van de heer Van Dam aan de orde. Aangezien die brief zo niet deze week, dan toch vermoedelijk de volgende week of de week daarna bij de Kamer zal zijn, stel ik de Kamer voor om de discussie over de andere voorstellen meer daarheen te leiden.

Van degene die naar Nederland komt om zich hier te vestigen, mag minimaal worden verwacht dat hij zich houdt aan de regels, dat hij deelneemt aan het maatschappelijk verkeer en investeert in de vaardigheden die daarvoor nodig zijn. Migranten zijn zelf verantwoordelijk voor het in voldoende mate beheersen van de Nederlandse taal. Niet alleen voor migranten, maar voor alle mensen die langer in de Nederlandse samenleving verblijven, is beheersing van de Nederlandse taal een voorwaarde om goed te functioneren in de samenleving. Ik denk daarbij aan contacten met buren, gesprekken op school of aan de arbeid. Alle mensen hebben de verantwoordelijkheid om een zelfstandig bestaan op te bouwen en deel te nemen aan de samenleving en dat begint met investeren in eigen kennis en vaardigheden.

Ik ga hierop in omdat ik ook in gesprekken met collega's in andere landen erkend zie dat het hier gaat om een breder probleem. Het is geen probleem waarmee specifiek Nederland te maken heeft. Ook andere landen lopen hier door de migratie binnen Europa tegen aan. Voor alle duidelijkheid: in deze discussie zegt iedereen dat het niet de bedoeling is om het vrije verkeer van werknemers en andere personen binnen Europa opnieuw aan de orde te stellen, maar wel dat moet worden bekeken hoe dit probleem kan worden aangepakt. Dit even ter informatie. Het is een onderdeel van de agenda inzake Europa, waarover mijn collega van Immigratie en Asiel de Kamer ook informeert.

Behalve met de problematiek van de taalbeheersing worden wij in Nederland ook geconfronteerd met het toenemen van laaggeletterdheid in de vorm van niet kunnen lezen of niet kunnen schrijven. Dat komt meer voor dan ons lief is. Om die reden ben ik in de integratiebrief van 16 juni 2011 ingegaan op het denken over "een leeftijdsonafhankelijke leerplicht". De inburgeringseisen die wij aan migranten stellen zijn daarmee in wezen onderdeel van een breder vraagstuk. Ik weet dat er een initiatiefwetsontwerp is met het doel om de taalvereiste in de Bijstandswet op te nemen. Ook dat is een element van hetzelfde denken. In fundament komt het erop neer dat iedere burger als tegenhanger van het systeem van sociale zekerheid de verantwoordelijkheid heeft – lees: misschien zelfs de plicht – om zich zodanig te bekwamen in, primair, taalvaardigheid en eventueel ook in andere vaardigheden, dat een beroep op de sociale zekerheid kan worden voorkomen en dat de burger kan participeren. Dat denken wordt op dit moment door het departement van Binnenlandse Zaken en van Sociale Zaken verder uitgewerkt. Daarbij wordt bekeken hoe je dat zou moeten opzetten. Ik benadruk dat daarbij niet wordt gedacht in termen van de klassieke leerplicht met als tegenhanger dat degene die deze vaardigheden niet heeft, weer naar de schoolbanken moet terwijl de overheid dan voor de hele opleiding moet betalen. Dan zijn wij immers weer terug bij de inburgeringscursussen die door de overheid moeten worden betaald. Tegelijkertijd zijn er terreinen waarop die eis heel goed kan worden geconcretiseerd, bijvoorbeeld als een beroep wordt gedaan op de bijstand.

Dat is de lijn waarlangs wordt gewerkt. Ik heb begrepen dat de heer Van Dam werkt aan een initiatiefvoorstel. Het kabinet denkt langs de lijn van een algemene norm, die voor bepaalde toepassingsgebieden kan worden geconcretiseerd in verplichtingen. Ik hoop dat we dat in de loop van volgend jaar in de Kamer kunnen bespreken aan de hand van een meer concreet wetsvoorstel; of het initiatiefvoorstel van de heer Van Dam of het voorstel van het kabinet. Ik denk dat dit beter is voor de discussie.

Ik hoop hiermee ook een antwoord te bieden op de vraag van mevrouw Sterk over hoe het gaat met de inburgeringsplicht voor Turkse onderdanen, na de uitspraak van de rechter dat het Associatieverdrag zich verzet tegen de invoering van nieuwe vestigingseisen. Een lijn daarbij is het aan de orde stellen van de vraag in hoeverre het Associatieverdrag op dit punt veranderd kan worden. Een andere lijn is deze lijn, omdat dan ook duidelijk is dat het geen maatregel is die specifiek op het verblijf in en de immigratie naar Nederland is gericht, maar die in Nederland als een bredere norm geldt en om die reden ook geldend gemaakt kan worden met betrekking tot Turkse onderdanen.

Dat staat los van het feit dat er sinds deze uitspraak met Turkse organisaties wordt gesproken over het bevorderen van de vrijwillige inburgering van Turkse onderdanen en het leren van de Nederlandse taal. Het is bemoedigend dat die bereidheid er is. Het is goed om te kijken of er op basis van vrijwilligheid belangrijke voortgang geboekt kan worden.

De heer Van Klaveren vroeg of ik bereid ben gemeenten en provincies aan te sporen om te stoppen met geld steken in integratiebelemmerend diversiteitsbeleid. Het past mij als minister van Binnenlandse Zaken wel om aan te geven dat het behoort tot de autonomie van gemeenten en provincies om te kiezen op welke wijze zij op dat terrein binnen de geldende wet- en regelgeving hun beleid uitvoeren. Ik hoop dat uit de antwoorden op verschillende vragen duidelijk is geworden dat bij de omvorming of intrekking van de LOM-wetgeving wordt nagegaan op welke wijze wij de kennis en ervaring over wat wel of niet werkt zo goed mogelijk bij andere bestuursorganen kunnen krijgen. Die discussie loopt nu en biedt een aanknopingspunt om te kijken naar wat wel of niet werkt en hoe dat bij gemeenten en provincies aan de orde gesteld kan worden. In elk geval geldt voor alle bestuursorganen dat de huidige schaarste aan overheidsmiddelen ertoe dwingt om te kijken naar wat wel of niet een zinnige besteding is.

Daarmee sluit ik het onderdeel integratie en inburgering af.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. We hadden het over de Oost-Europese arbeidsmigranten en de minister ging in op mijn voorstellen. Natuurlijk, ik popel om met hem in debat te gaan over alles wat hij op papier heeft gezet. Bij zeven voorstellen legt hij zeven keer uit waarom hij er niet over gaat, dat het allemaal zo ingewikkeld is en dat hij er niets mee wil. Ik leg dat papier weg, want ik wil het over wat anders hebben. Ik vraag de minister ook om die papieren eens weg te leggen en te vertellen wat volgens hem nu eigenlijk het probleem is. Ik krijg er namelijk nul gevoel bij. Ik heb geen seconde waarin de minister aan het woord was over de problemen met Oost-Europese arbeidsmigranten, het idee gekregen dat de minister in de buurten in Den Haag, Rotterdam en Eindhoven of in dorpen in Noord-Limburg heeft ervaren wat er aan de hand is, dat hij het een urgent probleem vindt dat er zoveel mensen bij zijn gekomen die geen Nederlands spreken, en dat er aan alle kanten mensen worden uitgebuit door huisjesmelkers of op de werkplek. Laat de minister nu eens proberen om ons enig gevoel te geven voor datgene wat hij als de problematiek ziet, voor datgene waar hij iets aan zou willen doen.

Minister Donner:

Ik geloof dat de heer Van Dam vergeet dat ik iets meer dan een jaar geleden minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was en dat ik deze problematiek toen al, voordat zij in de Kamer op deze wijze aan de orde kwam, zeer indringend aanpakte. Ik geloof dat hij vergeet dat ik de wijken bezocht heb, dat ik in de dorpen ben geweest en dat ik – inderdaad –vormen van uitbuiting heb gezien. Ook heb ik gezien hoe met name Poolse gemeenschappen zich uitstekend in Nederland weten te vestigen; vaak inderdaad tijdelijk. Ik heb gezien dat als tuinders mensen zoeken voor werk, zij daar zoeken. Ik heb dus de verschillende aspecten gezien. Daarom stuur ik met de collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een vrij omvangrijke brief naar de Kamer waarin staat wat er op dit terrein allemaal wordt gedaan om het aan te pakken. De heer Heijnen vroeg eerder ook al emotie van mij. Dat is kennelijk iets wat ik minder in voorraad heb, maar ik dacht dat te vervangen door de maatregelen die worden getroffen. Ik doe liever dan dat ik erover praat.

De heer Van Dam (PvdA):

Emotie tonen moet de minister zelf weten, maar een beetje betrokkenheid zou inderdaad niet misstaan; een klein beetje gevoel van urgentie voor wat er in een aantal wijken, onder andere in deze stad maar ook in Rotterdam of Eindhoven, aan de hand is. De bevolking is daar in vijf jaar tijd totaal veranderd. Er is een enorme hoeveelheid mensen bij gekomen die geen Nederlands spreken, waardoor mensen elkaar niet meer kunnen verstaan. Aan alle kanten is er woonoverlast door overbewoning doordat huisjesmelkers hun gang maar kunnen gaan. Het enige wat ik van de minister steeds hoor, is hoe lastig het is om het aan te pakken, dat het juridisch allemaal zo ingewikkeld is als je het via het strafrecht goed wil definiëren, dat er altijd weer haken en ogen zitten aan elke maatregel die je bedenkt. Ook de brief die de minister samen met minister Kamp heeft geschreven, gaat niet veel verder dan een paar inspanninkjes om het probleem te agenderen. Op geen enkel punt, maar dan ook echt op geen enkel punt staan er doortastende maatregelen in waarmee de problematiek kan worden aangepakt. Daarom vraag ik de minister: ziet hij het niet? Is hij niet van mening dat hij het vuur uit de sloffen zou moeten lopen om hier wat aan te doen?

Minister Donner:

Ik geloof dat de heer Van Dam denkt dat ik vooral nog weer riemen papier moet vullen met plannen. Ik heb in Rotterdam-Zuid een plan ondertekend om de problematiek daar aan te pakken. Nu de heer Van Dam met voorstellen komt om huisjesmelken strafbaar te stellen, geef ik aan dat wij al veel verder zijn in de praktische uitvoering van hoe je het wel kunt doen. De verwijten die nu over tafel gaan zijn ten enenmale onterecht. De heer Van Dam krijgt er geen grip op omdat ik al lang voordat hij het punt onder de aandacht bracht, als minister van Justitie en minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op dat terrein bezig ben geweest met maatregelen om dit in goede banen te leiden.

De heer Van Dam (PvdA):

Dat is precies de misvatting van de minister: als de Kamer vraagt om iets te doen, denkt hij aan papier. Als de Kamer vraagt om iets te doen, vraagt de Kamer om actie. Dat zou misschien wel eens nodig kunnen zijn. Neem het punt van de huisjesmelkers. De minister komt niet verder dan te zeggen dat huisbazen die een pand slecht beheren, via het bestuursrecht worden aangepakt. Het gaat hier om huisbazen die mensen niet zoals de minister zegt voor weinig geld huisvesten, maar die mensen een poot uitdraaien, die mensen honderden euro's laten betalen voor een piepklein kamertje en die mensen € 250 per maand laten betalen om in een bed te mogen slapen dat ze met iemand anders moeten delen. Het gaat om dat soort huisbazen. Het gaat om mensen die dik geld verdienen over de ruggen van kwetsbare mensen en de minister staat erbij. Als de Kamer vraagt om actie, zegt hij: ja, ik kan wel weer papier produceren. Dat is precies het probleem.

Minister Donner:

Ik geef nu juist aan dat ik dat niet doe en dat ik al veel verder ben met maatregelen daar waar de heer Van Dam nog blijft steken in strafbaarstelling. Dat is de goedkoopste vorm. Het oogt wel mooi, maar het haalt niets uit.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik constateer met vreugde dat de heer Van Dam zijn papieren opraapt, zodat er in elk geval geen overlast in de openbare ruimte door te veel papier wordt veroorzaakt. De vraag die ik aan de minister wil stellen is deze. Ik vond het goed nieuws – het kwam eerder vandaag ook uit de mond van minister Leers al naar voren – dat binnen Europa door Nederland het punt wordt aangekaart om eisen aan de integratie te kunnen stellen voor EU-burgers. Verwacht de minister dat daarin echt vooruitgang kan worden geboekt? Is het een punt dat ook bredere weerklank heeft binnen de Europese Unie?

Minister Donner:

Het antwoord is: ja, maar niet in de vorm dat er nu onmiddellijk richtlijnen komen om het op een heel andere wijze te doen. Wel is het zo dat de Europese Commissie geleidelijk aan meer oog krijgt voor het gegeven dat het niet zozeer een probleem is in termen van de overheid die verantwoordelijk is om mensen een plaats te geven, maar dat mensen zelf die verantwoordelijkheid hebben, met de consequenties die geschetst zijn in de notitie over integratie, binding en burgerschap. Al uit de mate waarin het nu mogelijk is om gezamenlijk met andere landen op te trekken met betrekking tot bijvoorbeeld een beleidsmemorandum van de Europese Commissie over dit vraagstuk, dat nog helemaal uitgaan van het principe dat de overheid dit en dat moet doen, maak ik op dat er winst te halen is. Voordat alle 27 lidstaten er zo over denken, zijn wij echter al een heel eind verder. Daarom is het ook een kwestie van: op welke wijze kun je met een aantal anderen die zaak organiseren?

De heer Schouw (D66):

Ik heb nog een advies aan de minister en zijn medewerkers. Zojuist was er een debatje tussen de heer Van Dam en de minister over de antwoorden die de minister heeft gegeven op de vragen van de heer Van Dam. Ik mag de minister, mede namens de heer Koopmans, het rapport van de commissie-Tureluur – dat zeiden wij in de fractie, maar zo heet deze niet – ik bedoel de commissie-LURA, aanbevelen, want ik denk dat dan de beantwoording van een aantal vragen toch even iets anders komt te liggen. Ik vraag de aandacht van de minister daarvoor.

Minister Donner:

Daarom verwees ik al naar de brief die minister Kamp en ik naar de Kamer zullen sturen. Dat lijkt mij eerder de aangewezen basis om hierover te spreken dan de behandeling van de begroting.

De voorzitter:

Wij gaan naar het volgende blok; bestuur en instituties. Er zijn een paar nieuwe woordvoerders binnengekomen. Wij hebben met elkaar de afspraak gemaakt dat wij pas na afloop van een blok de mogelijkheid hebben om te interrumperen.

De heer Van Dam (PvdA):

Betekent dit dat de minister alles wat over integratie gaat, al heeft afgerond?

De voorzitter:

Ja, wij zijn er helemaal doorheen.

De heer Van Dam (PvdA):

Maar wij zouden het volgens mij ook nog even hebben over de dubbele paspoorten. Daarover hebben wij ook vragen gesteld, en de minister heeft daarover nog niets gezegd.

Minister Donner:

Omdat het om feitelijke vragen ging, heb ik verwezen naar het wetsvoorstel dat ingediend zal worden en dat op dit moment in voorbereiding is. De heer Van Dam wil praten over teksten die er nu nog niet zijn. Dat lijkt mij weinig zinvol, en al helemaal vreugdeloos.

De heer Van Dam (PvdA):

Het is sowieso al tekenend dat de deze minister de integratieproblematiek in Nederland in drie kwartier afgedaan acht, maar goed, dan dit wetsvoorstel. Er zijn meer dan 15.000 Nederlanders in het buitenland die een petitie hebben ondertekend waarin zij van de minister simpelweg duidelijkheid vragen, namelijk over de kwestie of zij, als zij het paspoort van het land van hun partner willen, niet het Nederlanderschap kwijtraken. Zij willen dat hun kinderen, als zij getrouwd zijn met een buitenlandse partner, zowel het Nederlandse paspoort als dat van het land van hun partner kunnen krijgen, en dat die kinderen niet het Nederlandse paspoort wordt geweigerd. Dat soort duidelijkheid vragen die mensen. Zij vragen heel simpel aan de minister: verander nu niets aan de wet wat hen betreft. Daarop kan de minister toch simpel antwoorden, zonder zich weer te verschuilen achter allerlei juridische procedures?

Minister Donner:

Op deze wijze is ook een ordelijk debat met de Kamer niet meer mogelijk. Er komen wetsvoorstellen waarin om goede redenen bepaalde voorstellen zijn opgenomen. Ik ben op zichzelf alleszins gevoelig voor argumenten. De discussie zullen wij dan moeten voeren in het licht van de consequenties voor de voorstellen. Dit is een hap-snapmethode: wij hebben een petitie die is ondertekend door 15.000 mensen, dus laten wij maar bij motie de voorstellen van het kabinet veranderen. Zo werkt het niet. Het kabinet heeft een verantwoordelijkheid om hier voorstellen te doen. Dan is het aan de Kamer, als medewetgever, om met kennis van alle argumenten en van wat wordt voorgesteld daarover te discussiëren. Dit is gewoon puur voor de bühne.

De heer Van Dam (PvdA):

Nu wordt het helemaal mooi. Het was de minister die dit wetsvoorstel heeft gepubliceerd zodat iedereen erover kon discussiëren. Dan discussiëren mensen erover en dan discussieert de volksvertegenwoordiging er natuurlijk ook over. Dat is onze rol. Op het moment dat dit soort voorstellen bekend wordt, moeten wij daar ook over mee discussiëren. Anders is het een slimme truc van de minister om te proberen om de Tweede Kamer buiten spel te zetten en daar trappen wij niet in. Uiteraard debatteren wij er hier ook over. Die 15.000 mensen hebben van de minister zelf dat wetsvoorstel gekregen. Zij hebben het gezien op internet en zij maken zich daar grote zorgen over. Zij vragen de minister om duidelijkheid te geven. Zij vragen hem het niet te doen omdat het nergens voor nodig is.

Minister Donner:

Er is hier een fundamenteel probleem. Als de heer Van Dam meent dat de debatten met de Kamer plaatsvinden aan de hand van consultatiedocumenten die het kabinet op internet zet en dat de regering daarna de maatregelen kan vaststellen, hebben wij een nieuwe wetgevingsprocedure. Er is heel bewust gekozen voor deze methode, na overleg met de Kamer. In een consultatiefase worden anderen dan de Kamer gevraagd om input te geven over de voorstellen die de regering zal doen. Voorstellen van de regering worden pas na indiening van het wetsvoorstel met de Kamer besproken. Dit is precies het bezwaar: zo doen wij nooit meer iets en zijn wij alleen nog maar aan het praten.

De voorzitter:

U bent in deze ronde al geweest, mijnheer Schouw.

De heer Schouw (D66):

De heer Van Dam was ook geweest voorzitter. Ik wil de minister vragen of ik hem goed heb begrepen. Ik snap het verhaal van de procedure. De minister zei net in een bijzin dat hij gevoelig is voor de argumentatie, de argumentatie die de heer Van Dam op dit punt naar voren heeft gebracht en mijn fractie ook. Het klopt toch dat de minister heeft gezegd dat hij gevoelig is voor die argumentatie, dus dat wij daar later op terugkomen? Dat betekent namelijk dat wij op dit punt goed in gesprek kunnen blijven met elkaar.

Minister Donner:

Dat kan ook als ik niet gevoelig ben voor de argumentatie. Ik sta de hele tijd ook te praten over onderwerpen die aangedragen zijn en die niet primair mijn portefeuille betreffen. Ik zie dit punt. Ik heb zelf ook tijdenlang in het buitenland gewoond. Dit laat onverlet dat als de regering dit, ook in het licht van deze bezwaren, voorstelt, zij daar ook argumenten voor heeft. Het gaat niet aan om dat vervolgens niet hier in openheid te bespreken, maar om bij een begroting te regelen dat het kabinet dat voorstel niet doet. Als het kabinet iets voorstelt op dit punt, kan ervan uit worden gegaan dat het dat doet om geldige redenen. Daarover zal hier worden gesproken. Daarna zal er bij stemming worden besloten over wat uiteindelijk in de wet komt. Dat is de duidelijkheid die burgers van ons mogen verwachten, niet dat wij het op deze wijze even regelen in het kader van de begroting.

De heer Schouw (D66):

Ik begrijp dat de minister dat niet even kan regelen. Het wetsvoorstel is er immers nog niet, dus dan kun je het niet even regelen bij de begroting. Uit de beantwoording van de minister leid ik wel af dat hij ook geschrokken is van de reacties en dat wij er met elkaar nog eens heel goed naar gaan kijken.

Minister Donner:

Dat ben ik geheel met u eens, mijnheer Schouw.

De voorzitter:

Wij gaan over naar het onderwerp bestuur en instituties.

Minister Donner:

Het grootste deel van de zaken rond bestuur en instituties is volgens mij al aan de orde geweest in het wetgevingsoverleg van afgelopen maandag. Gisteren in het debat is door een aantal leden nog stilgestaan bij de werking van de elementaire onderdelen van de democratische instituties.

Een essentieel onderwerp is daarbij mijns inziens aangestipt door de heer Koopmans, namelijk het belang van het vertrouwen in de overheid en haar instituties. Die avond kon ik in de krant een bericht lezen over een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau. In dit rapport staat dat in Nederland het vertrouwen in de overheid, en in het bijzonder ook in de Kamer, nog zeer respectabel is. Dit is zeker zo als dit wordt vergeleken met andere landen. Zoals ik ook in de kabinetsreactie op het advies van de Raad voor het openbaar bestuur "Vertrouw op democratie", heb betoogd, komt het vraagstuk over het vertrouwen niet uit de lucht vallen. Het vertrouwen is de resultante van een aantal al geruime tijd geleden ingezette processen zoals ontzuiling, individualisering en fragmentatie. Burgers hebben hoge verwachtingen van de overheid. Het gaat daarbij om verwachtingen waaraan niet altijd kan worden voldaan. Burgers zijn "mondiger" geworden. Traditionele maatschappelijke samenhangen zijn zwakker geworden. Kortom, er is sprake van allerlei mechanismen die in de samenleving optreden en die hebben bijgedragen aan het inboeten van de effectiviteit van instituties.

Toch meen ik dat wij het probleem of vraagstuk in proportie moeten blijven zien. Het vertrouwen in de publieke dienstverlening en ook in de meeste maatschappelijke instituties is in Nederland, zeker in vergelijking met andere landen, onverminderd groot. Ook de maatschappelijke participatie van burgers is nog altijd aanzienlijk. Ik heb begrepen dat alleen in Denemarken het aantal verenigingen waarvan men lid is, groter is dan in Nederland. Daarmee wil ik niet zeggen dat het kabinet niets wil doen. Ik waarschuw echter wel tegen het scheppen van verwachtingen waaraan niet kan worden voldaan.

Daarom kies ik in de eerste plaats voor een heldere rolverdeling tussen overheid en burger bij het scheppen van de verantwoordelijkheid. Daarvoor kies ik ook als dat inhoudt dat burgers hun zin niet krijgen. Ik kies in de tweede plaats voor een compacte overheid die haar plaats kent en veel overlaat aan burgers en hun verbanden. Ik kies in de derde plaats voor snel en daadkrachtig optreden waar dat nodig is. Ik noem als voorbeeld het optreden tegen overlast. Dit betekent ook dat wij moeten kiezen voor een slimme mix tussen responsiviteit en besluitvaardigheid. Dat vraagt om een andere organisatie van inspraakprocessen. In het verslag van de commissie-Elverding staat daarover het een en ander te lezen. Dit betekent verder het kiezen voor gebruikmaken van "the wisdom of the crowds" bij grote stelselwijzigingen of ingrijpende wetsvoorstellen. Ook daarbij is echter een slim ingerichte procesvoering nodig, zodat besluitvorming mogelijk blijft. Verder meen ik dat het voortdurend spreken over vertrouwen en het voortdurend spreken in termen van vertrouwen, uiteindelijk het vertrouwen meer schaadt dan voedt.

In het verlengde van die insteek kom ik vanzelf op de andere vraag van de heer Koopmans. Hij vroeg of het niet van lichtvaardigheid getuigt om te denken dat systeemveranderingen automatisch leiden tot oplossingen. Hij wees daarbij op enkele voorstellen die de laatste tijd zijn gedaan. Er wordt voorgesteld om instituties, bijvoorbeeld de waterschappen, op te heffen. Ook wordt voorgesteld om besluitvormende procedures grondig te wijzigen. Denk daarbij aan de invoering van referenda of rechterlijke toetsing van wetten aan de Grondwet. Verder gaat het om institutionele veranderingen.

Aan de ene kant ben ik het eens met de heer Koopmans en de heer Van der Staaij dat wijzigingen van de Grondwet niet het begin van een proces zijn, maar het resultaat van het gieten in grondwettelijke termen van veranderingen in de samenleving. Aan de andere kant moeten wij niet te schrikachtig zijn om op bepaalde terreinen tot veranderingen te komen. Eén ding is wel schadelijk, namelijk het voortdurend praten over instituties, waarna wij het weer bij het oude laten.

Mevrouw Ortega vroeg mij om een goede studie te maken van het rapport van de Staatscommissie Grondwet. Ik kan haar verzekeren dat het kabinet die studie heeft verricht. Dit heeft geresulteerd in de kabinetsreactie die op 24 oktober naar de Kamer is gezonden. De vaste commissie heeft mij inmiddels laten weten een overleg over de kabinetsreactie te zullen inplannen. Wat de staatscommissie aan de orde stelt, is in wezen een vrij ingrijpende verandering van het karakter van onze Grondwet. De stelling van het kabinet is dat dit daarvoor niet het moment is. Daarnaast is het voor het kabinet breder de vraag of wij die richting willen uitgaan. Daarmee wordt de Grondwet namelijk meer een tekst met normen, algemene beginselen, uitgangspunten, dan de organisatie van de publieke macht in Nederland die hij nu is.

In onze constitutie is vooral een aantal grondbeginselen vastgelegd. In aansluiting hierop geef ik een antwoord aan de heer Brinkman met betrekking tot het punt waarover ik zei: hier trek ik de streep. Als minister zal ik hier steeds verdedigen dat het kabinet ingevolge de Grondwet een eigen verantwoordelijkheid heeft als het gaat om de voorstellen. Dat kan niet bij motie geregeld worden, want dat zou betekenen dat het kabinet het nalaten van voorstellen zou kunnen verontschuldigen met in de Kamer ingediende moties en omgekeerd. Dit kan soms leiden tot extra werk. Dat is dan zo omdat het kabinet, of beter gezegd de regering, van mening is dat voorstellen moeten worden gedaan. Daar zit het verschil.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter.

De voorzitter:

Nee, mijnheer Van Raak, wij hebben de afspraak gemaakt dat wij aan het eind van het blok interrumperen.

Minister Donner:

Dit leidt ertoe dat het kabinet sommige moties ontraadt en andere moties aan het oordeel van de Kamer overlaat. Deze kwestie zullen wij breder bespreken in de discussie over de gemeentelijke herindeling. Ik meen dat ik afgelopen maandag duidelijk heb aangegeven dat ik ten volle beschikbaar ben voor discussies over een nadere precisering, uiteraard onder voorbehoud van dit standpunt.

Hiermee rond ik de algemene inleidende opmerkingen af. Daarna kom ik nog op de discussie over de modernisering van het stemproces en op een aantal vragen die in algemene zin zijn gesteld over de Raad van State.

De heer Schouw (D66):

Wat mij betreft hield deze inleiding wat overmatig veel aandacht in voor het verhaal van de heer Koopmans. Ik zag er toch een lichtpuntje in, namelijk toen de minister zei dat wij niet schrikachtig moeten zijn voor verandering. Dat was eigenlijk de andere kant van het verhaal, zo begreep ik. Het verhaal van de heer Koopmans hield stilstaan in, maar de minister zei ook: niet schrikachtig zijn. Daarop gaf hij alleen geen toelichting, terwijl ik wel benieuwd ben wat dat betekent.

Minister Donner:

De discussie wordt gevoerd naar aanleiding van de begroting van het departement van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik ben ingegaan op enkele overwegingen die gisteren in de Kamer aan de orde zijn geweest en op concrete vragen over de voorstellen van de staatscommissie. Ik heb de heer Koopmans zo begrepen dat hij niet per definitie zegt dat hij schrikachtig is voor verandering maar dat als het gaat om het grondwettelijk kader, het doel niet is verandering om de verandering. Dit punt deel ik met hem. Aan de andere kant moeten we ook onder ogen zien dat veranderingen nodig zijn. Tegelijkertijd zullen we moeten inzien dat er één algemeen uitgangspunt geldt voor het moment waarop: het meest gevaarlijke moment om kaders van een samenleving te veranderen is wanneer die samenleving zelf volop in beweging is. Dat is een oud inzicht van de heer Ferrero in dit soort processen. Ik meen dat wij op dit moment in de samenleving volop in de veranderingen zitten, waarbij mensen juist behoefte hebben aan het houvast van bepaalde kaders. Dat is een bijkomend argument waarom je, terwijl je in het algemeen wel moet veranderen, in sommige periodes minder moet veranderen dan in andere.

De heer Schouw (D66):

Dit is taal. De minister had ook kunnen zeggen: ik weet het even niet. Ik vroeg namelijk gewoon naar concrete acties. Al die metawoorden zijn fijn, maar wat betekent het nou als de minister zegt: we moeten niet schrikachtig zijn voor veranderingen? Aan welke dossiers denkt hij dan?

Minister Donner:

Nu begrijp ik het niet. Ik heb in de toelichting – daar hebben we het immers over – duidelijk gemaakt wat de voornemens zijn van het kabinet. Ik heb daar gisteren niets over gehoord, anders dan deze opmerking. Daar reageer ik op. Dit is niet het moment om nog een plan van aanpak met betrekking tot de Grondwet te ontwikkelen. Dat is er overigens ook niet. De vraag bevreemdt mij dus wat. Als de heer Schouw met grote lijsten vol voorstellen was gekomen, was het iets anders geweest, maar ik geloof dat gisteren de heer van der Staaij al concludeerde dat de lijst van kroonjuwelen niet genoemd werd. Ik vond dat ook een verademing.

De heer Schouw (D66):

Dit lijkt bijna uitlokking, voorzitter. Ik moet toch echt even tegen de minister zeggen dat hij waarschijnlijk maandag en ook gisteren niet heeft geluisterd. Dat is jammer. Het is ook een beetje een flauwe reactie van de minister. Als de minister in zijn inleiding zegt dat hij het verhaal van stilstand charmant vindt maar dat we ook niet doof moeten zijn voor verandering en hij vult vervolgens die verandering niet in, vind ik dat gewoon jammer.

De heer Heijnen (PvdA):

Ik dank de minister voor zijn bijdrage aan het debat over de vraag die door de heer Koopmans gisteren het meest pregnant naar voren is gebracht, namelijk: moeten we openstaan voor wijzigingen van onze instituties van de rechtsstaat? De minister heeft daar een aantal behartenswaardige dingen over gezegd. Wat ik daar echter in mis, zijn termen als transparantie, het bevorderen van zeggenschap van burgers anders dan door the wisdom of the crowds te gebruiken en ook aanpassing van instituties. De minister lijkt nu een beetje op Ferry Mingelen – aan de ene kant zus, maar aan de andere kant zo – en dan voegt de minister daar nog een "tegelijkertijd" aan toe. Dan zijn er misschien bezwaren om dingen te veranderen. Ik probeer dit terug te brengen tot iets wat zorgvuldig en ampel hier is neergelegd, namelijk een beperkt aantal wijzigingen van de Grondwet, voorgesteld door een staatscommissie die is ingesteld door een vorig kabinet na ampele discussie in de Kamer. Wij krijgen een paar A4'tjes met "nou, we laten de boel zoals-ie was". Dat kan de minister toch niet motiveren met de onrust in de samenleving, die juist stevige ankers vergt, als ik de minister goed begrijp?

Minister Donner:

Dit is de reden dat ik verwees naar het feit dat de Kamer al gevraagd heeft om een indringender discussie over het standpunt van het kabinet met betrekking tot de staatscommissie. Ik wil wel in het kort aangeven dat in eerlijkheid, als je het rapport bekijkt, de commissie zelf ook tot de conclusie komt dat er geen dringende reden is om op enig punt tot wijziging te komen, anders dan als het gaat om de vraag of we zaken als de Nederlandse taal en het feit dat we een democratie en rechtsstaat zijn eventueel in een preambule of een eerste artikel moeten opnemen.

Die vragen zijn ook in de staatscommissie als volgt neergelegd: als dat gewenst is, zou u het zo kunnen doen. De regering heeft dat gewogen. Ik geef net de argumenten waarom de regering tot de conclusie is gekomen dat het op dit moment niet de weg is. Ik ben gaarne bereid om dit nu verder te bespreken, maar ik zie niet in dat het een eenvoudige afwijzing is. Het gaat om een vrij principiële vraag, waar op deze wijze ook de verschillende zijden mee belicht zijn.

De heer Heijnen (PvdA):

Het komt door mijn vraag dat we nu op deze casus ingaan. Aan de hand daarvan praat je altijd makkelijker dan in algemeenheden. Het pleidooi van de geachte afgevaardigde de heer Koopmans was: laten we vooral stilstaan. De minister zei in zijn beschouwing, waar ik op zichzelf respect voor heb, dat de resultante daarvan is dat we mogelijk niet snel genoeg veranderen en niet snel genoeg reageren op de mondige burger die meer zeggenschap wil over zijn leven, ook in de publieke sector. Ik vermoed dat je daar op enig moment wel op moet reageren, omdat je anders krachten losmaakt waar je later grote spijt van hebt. Een samenleving moet openstaan voor de wens tot verandering. Met alle respect, dat kunnen we niet blijven afdoen als kroonjuwelen van D66. Daar moet je, om in de woorden van de minister te spreken, responsief op willen zijn.

Minister Donner:

Hier wreekt zich dat de heer Heijnen bij het vorig onderdeel van de behandeling van de begroting helaas maar ten dele aanwezig was.

De heer Heijnen (PvdA):

Ik heb op mijn kamer geweldig naar de minister zitten luisteren.

Minister Donner:

Dan heeft de heer Heijnen ook gehoord dat een belangrijk deel van de inzet van het kabinet om burgers meer zeggenschap te geven over hun leefomgeving, gelegen is in het ontwikkelen van wat de heer Schouw "actief burgerschap" noemt. De heer Heijnen stelt nu heel andere, traditionele vormen van inspraak en directe democratie aan de orde. Dat is het traditionele debat. In de ontwikkeling in de samenleving zie je dat burgers niet zoeken naar meer inspraak op een overheid die het voor ze regelt. Maar geef ze de middelen om het laten regelen. Dat is geen discussie over de Grondwet, maar over de fundamentele verhouding tussen overheid en samenleving. Die heb ik gevoerd in het kader van het vorige onderdeel van de behandeling. Die is nu niet aan de orde.

De voorzitter:

Mijnheer Heijnen, nog een korte slotopmerking.

De heer Heijnen (PvdA):

Ik ben het eens met de minister dat we daarop terug zullen komen, al was het maar bij het debat over stadsdeelraden. Het kabinet wil ze afschaffen, terwijl burgers via stadsdeelraden nog wat invloed hebben op hun omgeving.

De voorzitter:

We gaan over naar het volgende blok.

Minister Donner:

De heer Taverne heeft mij gevraagd of ik op korte termijn werk wil maken van het verder moderniseren van het stemproces. Hij vroeg mij meer specifiek of ik de voorwaarden en eisen aan stemmachines wil formuleren waaraan voor mijn gevoel voldaan moet worden, wil ik überhaupt vertrouwen in die dingen hebben. Dit is iets anders dan vertrouwen in instituties. Dit is vertrouwen in een dom stukje ijzer.

Ik ben het met de heer Taverne eens dat het handmatig tellen van stemmen beter kan en moet. Ik heb de Kamer, onder ander bij de evaluatie van de verkiezingen van de leden van de Tweede Kamer, al gemeld dat ik een nieuw stembiljet wil introduceren dat ook elektronisch kan worden geteld. Dan kan dat snel en nauwkeurig gebeuren. Ik ben van plan om de Kamer in het voorjaar de uitkomsten daarvan voor te leggen. Dat nieuwe stembiljet moet ook beter te gebruiken zijn door kiezers die nu moeite hebben met het huidige stembiljet. Dat zeg ik ook tegen de heer Van Raak, die daar een opmerking over maakte. Dat is op dit moment een prioriteit, want anders blijven we wachten met wat we kunnen verbeteren, op iets wat nog mooier kan zijn. Ik zie voor de verdere toekomst de eisen die gesteld moeten worden aan apparatuur en programmatuur om de stem zelf uit te brengen. De Kamer heeft voor 1 februari 2012 een algemeen overleg gepland over de verkiezingsaangelegenheden.

Dat lijkt mij een goede gelegenheid om over dat punt verder te spreken. Ik zeg de Kamer toe dat ik ondertussen zal nadenken over de eisen die aan het traject en de apparatuur gesteld moeten worden, over de vraag hoe daar een sluitende invulling aan kan worden gegeven en over de nodige waarborgen. De adviescommissie-Korthals Altes heeft die waarborgen in 2007 nog eens voor het kabinet uitgeschreven. Het gaat onder andere om uniciteit, stemgeheim, integriteit, controleerbaarheid en transparantie. Ik zeg de Kamer toe dat ik in het AO in februari de eisen die je zou moeten stellen aan die apparaten, concreter zal proberen te formuleren. Uit mijn ervaringen op andere terreinen is één van de eisen dat zeker moet zijn dat het apparaat niet binnen een termijn van vijf jaar gehackt kan worden.

De voorzitter:

Ik zie dat u een vraagt wilt stellen, mijnheer Taverne, maar wij hebben de afspraak dat er aan het eind pas wordt geïnterrumpeerd.

Minister Donner:

Ik sluit dit blok nu. Daarna ga ik naar het slot.

De voorzitter:

Oké, dit blok is klaar. Gaat uw gang.

De heer Taverne (VVD):

Ik stel dit zeer op prijs. Zou de minister ook kunnen toezeggen dat hij tijdens het AO van 1 februari volgend jaar niet alleen over de eisen aan en voorwaarden voor de industrie spreekt, maar dat die voorwaarden en eisen tegen die tijd ook bekend zijn, zodat de Nederlandse industrie die de techniek op dat vlak ontwikkelt, ook aan de slag kan? Zou de minister ook nog heel kort kunnen ingaan op de technologische ontwikkelingen in het gemechaniseerd stemmen en misschien ook in het elektronisch stemmen? Dat zou immers verbetering kunnen bieden voor Nederlanders in het buitenland.

Minister Donner:

In de schriftelijke vragen ben ik daarop ingegaan, evenals op de vraag op welke punten die verandering kan worden aangebracht. Ik heb ook vrij duidelijk gemaakt dat ik voor het stemmen geen vertrouwen heb in het mechanisme van internet, omdat de stem bijna altijd naar een persoon herleidbaar zal zijn. Om die reden meen ik dat dit niet de weg moet zijn. Laten we nu eerst eens kijken wat de eisen aan de machine moeten zijn, voordat we gaan vragen over de communicatie. Tegelijkertijd wil ik een waarschuwing geven. Omdat het hier gaat om afdelingen die in dezelfde tijd zullen moeten werken aan de wijziging van de Paspoortwet en een aantal andere voorzieningen, weet ik niet of ik op 1 februari al een volledig uitgewerkt voorstel van eisen kan hebben. Het zou overigens juister zijn om daar eerst met de Kamer over van gedachten te wisselen, omdat door de Kamer door middel van een oproep aan de staatssecretaris indertijd gestopt is met de stemmachines. Ik zou eerst met de Kamer de eisen die ik formuleer en uiteraard een eerste verkenning van de mogelijkheden willen bespreken.

De voorzitter:

Wij gaan over naar het volgende blok.

Minister Donner:

Voorzitter. De leden Heijnen en Van Raak hebben vragen gesteld over de lopende procedure voor de benoeming van de nieuwe vicepresident van de Raad van State. De verantwoordelijkheid voor die benoeming is door een besluit van de regering overgegaan naar de minister van Veiligheid en Justitie. Het is dus niet aan mij om op enigerlei wijze uitspraken te doen over het verloop van de procedure of over alles wat zich daaromheen afspeelt. Het kabinet heeft gemeend tot deze overdracht te moeten komen in het licht van de voortdurende berichtgeving over de kans of zelfs de waarschijnlijkheid dat een lid van het kabinet benoemd zou worden. Aangezien onder andere mijn naam regelmatig in dat verband wordt genoemd, ben ik de laatste om daarover te spreken. Ik heb ook begrepen dat de Kamer geen aanleiding heeft gezien om dit onderwerp te bespreken met de minister van Veiligheid en Justitie en dat het ook hier niet de bedoeling is om dat serieus te bespreken.

De algemene vragen over de Wet op de Raad van State kan ik vandaag wel beantwoorden. Die staan immers los van de huidige procedure. De wetgeving over de Raad van State behoort inderdaad vanouds tot de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Tegelijkertijd wijs ik erop dat de inrichting van de bestuursrechtspraak en in het bijzonder de derde fase van de reorganisatie van de rechterlijke macht een materie betreft die onder de verantwoordelijkheid valt van de minister van Veiligheid en Justitie. Daarom zijn beide ministers ook verantwoordelijk voor de Wet op de Raad van State.

Ik heb er schriftelijk al op gewezen dat de vergelijking die gisteren werd gemaakt met de Ombudsman, de Algemene Rekenkamer en de Hoge Raad geen hout snijdt. Vanouds is de benoeming van personen bij uitstek een zaak van uitvoering en daarmee in onze staatsrechtelijke verhoudingen een zaak van de regering. De wijze waarop ook publiekelijk over personen wordt gesproken in verband met functies maakt dat dit ook niet de wijze is waarop je tot dergelijke benoemingen kunt komen. Overigens – en ook dat is in de schriftelijke opmerkingen opgenomen – is de wijze van benoeming onderwerp geweest van de grondwetsherziening van 1983. Bij de voorbereiding van de herstructurering Raad van State, die september vorig jaar in werking is getreden, is besloten om de procedure te handhaven en wel op een zodanige wijze, dat geconcludeerd kan worden dat het hier een onderwerp van de Grondwet betreft en niet van gewone wetgeving.

Dat is ook de conclusie geweest van de Raad van State in oktober 2007. De benoemingsprocedure van de Raad van State is een voorwerp van de Grondwet. Derhalve wijs ik op dat punt. Het kabinet heeft geen behoefte of aanleiding om te komen tot voorstellen om de Grondwet te wijzigen op dit punt.

De heer Taverne maakt zich zorgen over de borging van de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de Raad van State. Hij vraagt zich af of de bestuursrechtspraak en de advisering niet beter in aparte organisaties kunnen worden ondergebracht. Het moet mij van het hart dat ik het opmerkelijk vind dat deze discussie nu hier aan de orde komt. Het debat hierover is gedurende vijftien jaar gevoerd en is uitgemond in de wijzigingen die een jaar geleden in werking zijn getreden. Ik vind dat je niet behoorlijk met instituties omgaat als je dan onmiddellijk weer de discussie aangaat. Ik zal de heer Taverne echter antwoord geven op zijn vraag.

De vraag over de onafhankelijkheid is een- en andermaal voorgelegd aan het Hof in Straatsburg in verband met artikel 6. Dat is gebeurd naar aanleiding van het arrest over de Raad van State in Luxemburg, het Procola-arrest. De situatie van de Luxemburgse Raad van State hield in dat de Raad van State daar als Eerste Kamer functioneert in de Staten-Generaal van het vergelijkbare lichaam. De Staten-Generaal hebben daar initiatiefrecht met betrekking tot regels en kunnen onder omstandigheden ook de groothertogelijke bevoegdheden uitoefenen. Kortom: de Raad van State heeft met betrekking tot bepaalde regelingen alle drie de machten in zich verenigd. Er is toen geconcludeerd – en die conclusie was in Luxemburg al eerder getrokken – dat dit minder gewenst was. Die situatie is op geen enkele wijze vergelijkbaar met de Nederlandse situatie.

De Nederlandse situatie is zeer concreet aan de orde gekomen in de zaak-Kleyn, waarin is beoordeeld in hoeverre de Nederlandse Raad van State de waarborgen bood van onafhankelijkheid. Het Hof heeft daarop geantwoord dat op geen enkele wijze in twijfel was dat het van belang is dat een rechter die een bepaalde rechtsvraag te beoordelen krijgt, niet eerder zelf betrokken is geweest bij het opstellen van het advies waarin diezelfde rechtsvraag aan de orde was. Zoiets is niet snel het geval, maar dat is bij uitdrukkelijke bepaling in de Wet op de Raad van State uitgesloten.

Een tweede zaak waarin dit punt nog concreter aan de orde was, is een zaak uit 2006, waarin het Hof de situatie met betrekking tot de Franse Conseil d'État heeft beoordeeld. In de Franse Conseil d'État zijn, anders dan in de Nederlandse Raad van State sinds de wijziging op dit punt, vrijwel alle leden belast met zowel advisering als rechtspraak. Het Hof in Straatsburg heeft ten aanzien van de Conseil d'État geconstateerd dat er geen enkele reden was om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de rechtspraak zoals die plaatsvindt, ondanks deze vrijwel massale vermenging met de advisering. Het is een figuur die in veel West-Europese landen voorkomt en die zijn oorsprong vindt – en dat is in wezen het vraagstuk dat aan de orde is – in het karakter van het publiekrecht, gegeven het feit dat wij uitgaan van een rechtsstaat.

In de discussie is de overheid vergeleken met een grote onderneming. Het fundamentele verschil tussen de overheid in een rechtstaat en een onderneming is dat een overheid in de rechtstaat bij iedere beslissing zelf recht positiveert: in de afzonderlijke beslissingen, in regels die getroffen worden, in ministeriële regels of aanwijzingen die worden gegeven, in de wetgeving, op alle punten.

De overheid handelt ook uit een publiekrechtelijke opdracht. Zij positiveert in alle opzichten publiekrecht. De rechtsvorming in het publiekrecht is niet primair, en zelfs maar in beperkte mate, een zaak van rechtsvorming door rechtspraak. Dat heeft al sinds 100 jaar in Nederland een discussie opgeleverd: op welke wijze waarborgen wij dat niet de ontwikkeling van het publiekrecht in de positivering door het bestuur in besluiten en regels, gaat afwijken van de rechter. Dat is reden waarom bij een Conseil d'État, bij andere instellingen, in België, in Luxemburg, die twee taken nog steeds bij elkaar zitten. Zij zijn wel onderscheiden en sinds de herstructurering van de Raad van State duidelijker onderscheiden. De fundamentele zorg is echter dat in beide poten, namelijk zowel bij de regelgeving waarover geadviseerd wordt, als bij de voorlichting van de overheid maar ook bij de beoordeling van geschillen, gaat om één homogeen proces van rechtsvorming in het publiekrecht. Daarom is een discussie over het scheiden van de twee functies in de kern een discussie over het rechtskarakter van de overheid in de rechtsstaat. Dat waren de opmerking van de vicepresident waar de heer Taverne naar verwees. Hij bepleitte niet dat er een scheiding moest worden aangebracht, maar hij zei juist op dit punt dat wij vergeten dat dit de fundamentele vraag is die in dit hele proces aan de orde is. Dat is de reden waarom als sinds de artikelen van de heer Struycken uit 1905 die discussie zo gevoerd wordt. Dat is ook de basis voor het neerleggen van de bestuursrechtspraak bij de Raad van State, afdeling rechtspraak.

Er zitten tal van waarborgen in de regelgeving, zowel voor rechters die zich van rechtspraak moeten onthouden als het gaat om besluiten waarbij zij zelf betrokken geweest zijn, als ten aanzien van de verdeling van personen. Het is ook reden waarom de vicevoorzitter van de Raad van State uitgesloten is van het lidmaatschap van de afdeling rechtspraak. Dat is de situatie.

Ik heb mij naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Taverne op dit punt ook verstaan met de minister van Veiligheid en Justitie. Ook van zijn kant was er geen enkele behoefte om in het kader van de discussie over de derde fase van de reorganisatie van de rechterlijke macht dit punt aan de orde te stellen. Ik ben er wat uitvoeriger op ingegaan, ook omdat het een wezenlijke punt is dat in de discussie aan de orde komt. Hoe zien wij de overheid in een rechtstaat?

De heer Taverne (VVD):

Ik dank de minister voor zijn uitvoerige antwoord. Hij heeft daarbij de ontstaansgeschiedenis geschetst van de bestuursrechtspraak bij de Raad van State. Ik waardeer ook zijn internationale vergelijkingen op dit terrein. Die zijn zeer belangrijk.

De referentie van de minister aan het Kleynarrest vind ik het meest relevant in het rijtje dat hij noemde. Dat ziet namelijk direct op de Nederlandse situatie, anders dan de vergelijkingen met Luxemburg en Frankrijk. In het Kleynarrest heeft het Europese Hof geen uitspraak gedaan over het systeem in Nederland omdat het zich heeft beperkt tot de individuele kwestie.

De minister heeft een behoorlijk aantal overwegingen gegeven waarom het goed is dat in ons land bestuursrechtspraak in hoogste instantie bij de Raad van Staten is gelegd.

Minister Donner:

Het is niet per definitie de Raad van State, maar vooral ook de connectie van de twee rechtsontwikkelingen. Dat is belangrijk.

De heer Taverne (VVD):

Het is ook een goede aanvulling, waarvoor dank. Ik heb veel redenen gehoord waarom het goed is. Ik heb ook gehoord wat de connectie is. Kan de minister mij een goede reden geven waarom het per se in een hand bij de Raad van State zou moeten blijven? Wat is erop tegen om de twee taken te scheiden?

Minister Donner:

Het gaat precies om het punt dat ik noemde. Het grootste deel van het publieke recht, van het administratief recht, komt niet tot stand door rechtspraak. De fundamentele zorg is dat we bij dat proces voortdurend in rechtsgeschillen terechtkomen. Daarom moet die ontwikkeling zo veel mogelijk in een hand zijn. Naar aanleiding van alle overwegingen zijn er maatregelen getroffen om de afdeling advisering en de afdeling rechtspraak te scheiden. Daarnaast is met het systeem van de Volle Raad de mogelijkheid behouden om die ontwikkelingen bij elkaar te houden. In de Rechtseenheidkamer zitten de hoogste colleges bij elkaar om de jurisprudentie op elkaar af te stemmen. In het burgerlijk recht oordeelt een rechter over een geschil tussen twee partijen die op voet van gelijkheid staan. Dat is anders bij een administratief rechter, die primair oordeelt of het overheidsbesluit inbreuk maakt op de rechtsbeginselen, waarbij de verhouding tussen de twee partijen, de burger tegenover de overheid, nog altijd op die wijze wordt gekwalificeerd. De hele zorg gaat dus niet primair om het geschil, maar gaat primair om de vraag of de overheid hier heeft recht gedaan, in de meest volle zin. Het is altijd de grote zorg geweest dat die ontwikkelingen uit elkaar zullen lopen. Het eind van het liedje is dat we bijna ieder besluit aan de rechter kunnen voorleggen.

De heer Taverne (VVD):

Aangezien er nog steeds twee functies onder één dak huizen bij de Raad van State denk ik dat het aantal zaken dat wordt voorgelegd niet minder wordt. Ik denk dat het nadeel, dat in verschillende nuanceringen door internationale rechters is benoemd, toch zou worden weggenomen door een eenvoudige splitsing. Het bestuursrecht heeft zich de afgelopen decennia ontwikkeld tot een rechtsgebied waarin burgers veel eerder de bestuursrechter als de civiele rechter of anders rechtsprekende rechter in Nederland ziet. Hierdoor is het voor de rechtzoekende niet duidelijk waar hij terechtkomt. Dat is wel van belang om hier op te merken.

Minister Donner:

Dat bestrijd ik. Het is voor de burger juist heel duidelijk. Het is onze taak om uit te leggen waarom die twee functies bij elkaar zitten. We moeten juist zorgen dat de burger in het bestuursrecht niet de hele tijd is aangewezen op de rechter, maar primair het vertrouwen heeft dat de overheid het recht positiveert. Dat is het fundamentele gegeven. Op dat punt heeft het Europees Hof geoordeeld. Het strijdpunt was namelijk dat de onafhankelijkheid er niet was voor de burger. Het gaat om wat de rechter daarover, zowel met betrekking tot de Raad van State als de Conseil d'Etat, heeft besloten.

Dan kom ik bij uw constatering over het aantal zaken. De ontwikkeling die ik heb geschetst, ontstond toen in het vreemdelingenrecht in eerste instantie de rechtspraak werd ingevoerd. Daarom is men daarvan teruggekomen en is die rechtspraak weer bij de Raad van State neergelegd, juist ook vanwege het belang van de eenheid bij die jurisprudentie. Het gaat om de eenheid in het beleid.

Als de bestuursrechtspraak met de burgerlijke rechtspraak wordt samengevoegd, hebben wij ook die ene instantie niet meer; dan hebben wij verschillende hoven die alleen nog via de cassatierechtspraak onder één noemer kunnen worden gebracht. De discussie over de derde fase van de rechterlijke organisatie is één ding. Ik schets echter de fundamentele rechtsoverwegingen waarom die eenheid in een rechtsstaat wordt gezocht. Ook op het Europese continent is de bestuursrechtspraak doorgaans niet in de eerste plaats bij de burgerlijke rechter ondergebracht; dat is hoofdzakelijk alleen zo in Spanje en een aantal landen in Midden- en Oost-Europa. In veel landen is die eenheid er, ook van personeel.

Ik wijs er overigens op dat dit bij uitstek een onderwerp is waarover de discussie moet worden gevoerd met de minister van Veiligheid en Justitie, al kan ik er, gegeven mijn functies in het verleden, vragen over beantwoorden. Ik zou graag bij die discussie zijn!

De voorzitter:

Ik begrijp dat de minister klaar is met dit onderwerp van zijn betoog. Hij heeft aangegeven, behoefte te hebben aan een korte schorsing. Daarna vervolgen wij het debat met de tweede termijn.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Heijnen. Dat maakt onmiddellijk duidelijk dat wij beginnen met het onderdeel bestuur.

De heer Heijnen (PvdA):

Voorzitter. Het is met enig ongemak dat de fractie van de Partij van de Arbeid in eerste termijn bij deze behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken de aandacht heeft gevestigd op iets wat zij ongewenst vindt. Dat heeft niets te maken met de waardering voor de personen die mogelijk bij deze kwestie zijn betrokken, maar wel met het verschijnsel dat een lid van het zittende kabinet mogelijk overstapt naar het vicevoorzitterschap van de Raad van State. Ik had die discussie graag met het kabinet gevoerd. In mijn eerste termijn heb ik het kabinet uitgenodigd om de bewindspersoon met wie deze discussie had kunnen worden gevoerd, naar de Kamer te sturen. Deze discussie hebben wij eerder gevoerd met de minister-president. Hij zei toen dat het niet aan de orde was. Desalniettemin heeft de Kamer moties ingediend die het niet hebben gehaald. Ik denk dan ook dat de discussie hierover in deze Kamer is gevoerd en dat de verschillende partijen hun punt hebben gemaakt, net als wij. De tijd zal leren wie gelijk heeft.

De discussie over de vraag hoe wij het in de toekomst moeten doen bij de vervulling van vacatures bij de Raad van State, in het bijzonder die van vicepresident, en of in dit kader wijzigingen nodig zijn, moeten wij tijdig voeren. Dat lijkt mij de les van vandaag. Dat moeten wij niet doen als de procedure al loopt, want dat geeft het ongemak waar de minister en de Kamer nu tegen aanlopen.

De heer Taverne (VVD):

Voorzitter. Namens de VVD-fractie dank ik de minister voor zijn zeer uitvoerige antwoord, met name over de rechtsprekende rol van de Raad van State. Ik heb er met veel belangstelling naar geluisterd. In eerste termijn ben ik daar ook op ingegaan. Ik vat het antwoord als volgt samen. De minister is van mening dat het goed is dat de overheid voor een deel een eigen rol vervult in het administratief recht, het bestuursrecht. Ik denk dat de minister en de VVD-fractie hierover van mening verschillen. De door de minister aangehaalde internationale vergelijkingen en jurisprudentie interpreteert de VVD-fractie wellicht anders. Ik wil hier citeren uit een uitspraak van het Europees Hof in de zaak-Kleyn. Het spijt me dat ik dat in het Engels moet doen. Daarin wordt het volgende gezegd.

"The court is not as confident as the government was" … "that these arrangements are such as to ensure that in all appeals coming before it the Administrative Jurisdiction Division constitutes an "impartial tribunal for the purposes of Article 6." Dat betreft artikel 6 van het EVRM. Om die reden blijft de VVD-fractie van mening dat de Raad van State een onvoldoende zuivere rol als bestuursrechter in hoogste instantie kan spelen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Raad van State zowel een wetgevingsadviserende als een rechtsprekende taak heeft;

overwegende dat het hier om twee verschillende taken gaat die niet in een orgaan ondergebracht behoren te zijn;

verzoekt de regering, de rechtsprekende taak van de Raad van State elders onder te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Taverne, Heijnen, Van Raak en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54 (33000-VII).

De heer Koopmans (CDA):

Ik wil een vraag stellen in onze eigen landstaal. Waar is "elders"?

De heer Taverne (VVD):

Ik laat dat voor een deel aan de reactie van de regering. De minister heeft zelf gerefereerd aan de derde fase van de herziening van de rechterlijke organisatie. Er zijn meer opties. Op de vraag aan wie de bestuursrechtspraak in hoogste instantie kan worden toevertrouwd, zijn in 2001 door de toenmalige minister van Justitie een aantal scenario's geschetst. Daarbij zou aangesloten kunnen worden.

De heer Koopmans (CDA):

Bedoelt de heer Taverne met de formulering "elders" dat het aan de regering is om te bekijken waar en misschien zelfs hoe en of het elders ondergebracht zou moeten worden?

De heer Taverne (VVD):

Met het woord "elders" in deze motie bedoel ik namens de VVD-fractie: buiten de Raad van State en niet of, maar hoe.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Een minister van deze regering die een stempel drukt op het beleid, moet straks in de Raad van State datzelfde beleid gaan beoordelen. Dat kan niet. Ik geef de minister de kans om in tweede termijn uitgebreid uit te leggen waarom dat wel zou kunnen.

De SP en de Nederlandse Vereniging van Journalisten hebben zich in felle bewoordingen uitgesproken tegen het feit dat de veiligheidsdiensten rekruteren onder journalisten. De een moet informatie geheim houden, de andere openbaar maken. Die functies moeten we scheiden. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, een einde te maken aan het rekruteren van journalisten door de veiligheidsdiensten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55 (33000-VII).

De heer Van Raak (SP):

Wat ook gescheiden moet worden, is wetenschappelijke onafhankelijkheid en politiek beleid. De KNAW heeft mede op initiatief van de SP onderzoek gedaan en zegt dat ambtenaren van enkele departementen te werk gaan alsof zij kant-en-klare producten kopen bij het uitzetten van onderzoeksopdrachten. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te ondertekenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56 (33000-VII).

De heer Koopmans (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de gegeven antwoorden. Ik beveel twee amendementen die zijn ingediend onder mijn naam, nog even in de aandacht van de minister aan, zeker het amendement over de nadere veiligheid van mensen die voor de overheid werken, omdat dit aansluit bij een eerdere pilot van het ministerie van BZK. Belangrijker is dat ik naar aanleiding van het betoog in eerste termijn van onze fractie de volgende motie indien.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in een wendbare samenleving de overheid een terughoudende rol dient te spelen, die gericht is op activering van burgers en hun verbanden;

overwegende dat professionals (bijvoorbeeld in het onderwijs, in de zorg en bij de politie) vaak merken dat de expertise en ervaringen uit de dagelijkse praktijk niet gewaardeerd worden;

overwegende dat de regering met de andere overheidsniveaus in gesprek is over de gemeenschappelijke agenda hedendaags burgerschap;

van mening dat het gevoel van beroepszeer teruggebracht dient te worden ten bate van beroepseer;

verzoekt de regering, voor 1 juli 2012 met voorstellen te komen

  • - die de vrijheid en verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven richting de overheid herstellen;

  • - die een forse vermindering van de verantwoordingsplichten aan de overheid teweegbrengen door benodigde transparantie richting burgers, cliënten en gebruikers te verschuiven;

  • - die deze kanteling van burger- naar overheidsparticipatie tevens inpassen in bijvoorbeeld de Algemene wet bestuursrecht;

verzoekt de regering voorts, de Kamer te informeren of en in hoeverre voor deze aanpak verbeteringen in bestaande wetgeving nodig zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koopmans en Sterk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57 (33000-VII).

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Namens de voltallige fractie van D66 bedank ik de minister hartelijk voor de beantwoording, ook die van afgelopen maandag. Ik heb het genoegen om drie moties in te dienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, een voorstel te doen voor een toekomstige benoemingsprocedure voor de vicepresident van de Raad van State waarbij een rol is weggelegd voor de Tweede Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw en Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58 (33000-VII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de verplichte kabinetsreactie op rapporten en studies van adviesorganen te handhaven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59 (33000-VII).

De heer Schouw (D66):

Ik herinner de collega's eraan dat het kabinet die wil afschaffen. Wij vinden dat een beetje slap. Als het kabinet echt karakter zou hebben, had het gezegd dat er heel veel rapporten zijn waaraan het geen behoefte heeft. Dan doe je wat.

Voorzitter. Tot slot dien ik, in het kader van de vermindering van de administratievelastendruk, de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, spoedig met een voorstel te komen om de verplichte advisering door de Raad van State te laten vervallen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60 (33000-VII).

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. De minister gaat niet veel werk maken van bestuurlijke vernieuwing. Ik kan hem verzekeren dat ik hoop dat wij hierover in de toekomst nog de degens zullen kruisen, want een meerderheid van de Kamer is dat zeker van plan. Ik heb twee moties voorbereid, waarvan ik er een niet heb kunnen noemen in eerste termijn vanwege te weinig tijd. Die motie gaat erover dat behoorlijk de hand wordt gelicht met het woonplaatsvereiste voor bestuurders in gemeenten en provincies.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vele bestuurders in het land met een woonplaatsvereiste voor een gemeente of provincie dit soms jarenlang heimelijk of openbaar overtreden;

verzoekt de regering, handhaving van deze regels af te dwingen en eventuele onterecht gedeclareerde reis- en verblijfkosten te verhalen op de betreffende bestuurders,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Brinkman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61 (33000-VII).

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Ik heb al eerder aangehaald dat openbaarheid van bestuur buitengewoon belangrijk is voor het vertrouwen van de burger in dat bestuur. Daar is nog een hoop te winnen voor ons als democratische vertegenwoordigers, vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de openbaarheid van het bestuur bij voornamelijk de lagere overheden nog sterk te verbeteren valt en dat hierdoor vele rechtszaken door burgers tegen de overheid worden aangespannen;

constaterende dat de overheid uiteindelijk door de rechter vaak in het ongelijk wordt gesteld en dat hierdoor de democratische controle in het gedrang komt;

verzoekt de regering, een onderzoek te starten naar de wijze waarop en in welke mate lagere overheden in het kader van de Wet openbaarheid bestuur, hun informatie op de juiste wijze verstrekken aan burgers en volksvertegenwoordigers en te bezien of dwingende regels noodzakelijk zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Brinkman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62 (33000-VII).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van mijn vragen. Ik heb van hem een aantal toezeggingen gekregen. Inzake de toezegging over de aftrek van de dubbele hypotheeklasten ga ik ervan uit dat de Kamer volgend jaar te horen krijgt wat de resultaten zijn van de besprekingen met de staatssecretaris van Financiën. Datzelfde geldt voor het bekijken of er knelpunten zijn bij de banken met betrekking tot de medewerking aan het tijdelijk verhuren van een koopwoning.

Ik heb ook toegezegd gekregen dat de minister met zijn collega van OCW zal bezien of er verdere inspanningen mogelijk zijn met betrekking tot het waarborgen van de cultuur, identiteit en taal van de BES-eilanden, of in ieder geval van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Ik hoor graag van de minister of wij de resultaten daarvan in het voorjaar van 2012 tegemoet kunnen zien.

Daarnaast heeft de minister gezegd dat de verdragen waarover ik het had niet van toepassing zijn op deze eilanden. Ik ga daar toch verder mee aan de slag. Ik ga juridisch advies vragen en misschien kan ik op een ander moment wat beter beslagen ten ijs komen.

Ik dien twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering in haar integratienota aangeeft meer verantwoordelijkheid te willen neerleggen bij de samenleving, hiertoe een belangrijke rol toedicht aan kerken en vrijwilligersorganisaties en deze, zo nodig, aan te spreken op deze verantwoordelijkheid;

constaterende dat deze organisaties het soms ontbreekt aan immateriële middelen en randvoorwaarden om deze verantwoordelijkheid, namelijk een bijdrage te leveren aan het oplossen van collectieve vraagstukken, optimaal op te pakken;

overwegende dat het kabinet actief burgerschap wil stimuleren en daartoe een agenda burgerschap ontwikkelt;

verzoekt de regering, in de agenda burgerschap de rol van kerken, vrijwilligersorganisaties en andere maatschappelijke organisaties expliciet te betrekken en zo nodig te versterken, zodat ze beter in staat zijn de verantwoordelijkheid binnen de samenleving op te pakken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ortega-Martijn en Sterk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 63 (33000-VII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voorkomen moet worden dat woonwijken uit de jaren zeventig en tachtig nieuwe probleemwijken worden en dat in deze wijken met name sociaaleconomische achteruitgang van invloed is op de leefbaarheid;

overwegende dat het van belang is om de sociaaleconomische problemen op wijk- en buurtniveau tijdig goed in beeld te hebben zodat gemeenten samen met burgers en maatschappelijke partners passende maatregelen kunnen treffen;

constaterende dat de Leefbarometer uitgaat van monitoring achteraf terwijl de gemeente Almere een "Early Warning"-systeem in ontwikkeling heeft dat vroegtijdig signaleert;

overwegende dat regelgeving de koppeling en analyse van brongegevens voor dit systeem volgens de gemeente Almere belemmert;

verzoekt de regering, in samenwerking met de gemeente Almere te onderzoeken of aanpassing van regelgeving nodig is voor het toepassen van dergelijke signaleringssystemen, de gemeente Almere te ondersteunen in de uitbouw van het prototype, zodat dit in de praktijk kan worden ingezet door zo nodig de gemeente hiervoor experimenteerruimte te bieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ortega-Martijn en Van Bochove. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 64 (33000-VII).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Tot slot merk ik op dat de ChristenUnie het heel belangrijk vindt dat de mogelijkheid om te komen tot tijdelijke verhuur van koopwoningen nog meer wordt versterkt. Daarom het ik een motie van collega De Boer meeondertekend over de vereenvoudiging of mogelijke afschaffing van de vergunning van de gemeente. Ook heb ik een motie van de heer Van Bochove meeondertekend over het bezien van de mogelijkheid om op een andere manier toe te gaan naar tijdelijke verhuur.

De voorzitter:

De heer Van Raak heeft nog een vraag aan u.

De heer Van Raak (SP):

Sterker nog, ik heb een compliment. Mevrouw Ortega heeft als enige aandacht besteed aan Bonaire, Saba en Statia. Wij hebben dat verder allemaal niet gedaan. Woordvoerders bij andere begrotingen hebben dat ook niet gedaan, terwijl Bonaire, Saba en Statia wel onderdeel zijn van Nederland. Ik merk dit jaar dat dit ook heel moeilijk is. De eilanden zijn heel klein en de problemen in Nederland zijn heel groot. Is mevrouw Ortega het met mij eens dat wij Saba, Statia en Bonaire eigenlijk apart zouden moeten bespreken en zouden moeten bezien wat alle begrotingen voor gevolgen hebben voor de eilanden, en dat wij dit bijvoorbeeld met deze minister zouden moeten bespreken?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik denk dat het juist goed is om het met de vakminister te bespreken. Deze minister weet al een heleboel over de eilanden, maar ik merk dat het minder leeft bij andere vakministers, en zelfs bij de andere vaste Kamercommissies. Ik vind het juist goed om daar aandacht aan te besteden.

De heer Van Raak (SP):

Zullen wij dat dan in ieder geval samen volgend jaar voorstellen? Misschien kunnen wij ook nu al voorstellen voor volgend jaar dat wij dan een apart overleg houden voor Bonaire, Saba en Statia? Als alle vakministers komen, lijkt mij dat alleen maar heel goed.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Dat was toch ook de bedoeling? Wij hadden dat toch al afgesproken in de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties?

De heer Van Raak (SP):

Niet dat wij dat elk jaar zouden gaan doen. Daarom vraag ik het u ook. Wij hebben afgesproken, dat wij de vakministers zouden gaan opvoeden en dat wij de ministers een keer bij elkaar zouden halen om ze te vertellen dat de eilanden bestaan. Dat geldt blijkbaar ook voor ons. Wij vergeten ze ook. Daarom is mijn voorstel om volgend jaar een wetgevingsoverleg te houden speciaal voor de begrotingen van de drie eilanden, met alle ministers. Dat lijkt mij hartstikke goed.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Laten wij de resultaten van het overleg dat wij met elkaar zullen hebben met de verschillende vakministers even afwachten. Als dat naar meer smaakt, zal ik de heer Van Raak daar zeker in ondersteunen.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Monasch, die ik net zag weglopen. Zijn spreektijd is twee minuten.

De heer Monasch (PvdA):

Voorzitter. Daar boort u mij een goede kop koffie door de neus. Dat zal dan hierna moeten.

Gelet op de spreektijd zal ik het kort houden. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik dank hem ook voor de toezegging om verder te kijken naar het stads- en dorpsvernieuwingsfonds. Volgens mij is het voldoende toegelicht en zijn de intenties en omschrijvingen in de eerste termijn voldoende duidelijk geworden. Laten wij daar verder niets aan toevoegen en ermee verder gaan.

Een puntje dat is blijven liggen, is die prijsvraag. Wij willen heel graag de mogelijkheid openen om anders na te denken over de totstandkoming van de prijs van een woning. Wij willen dat bij die prijs veel meer wordt gekeken naar wat verschillende inkomensgroepen, lage- en middeninkomensgroepen, kunnen betalen, dus naar wat verantwoord is gelet op hun woonlasten. Het moet mogelijk zijn om de opdracht te geven voor een woning van € 100.000 of € 200.000. Dat willen wij best nader toelichten. Ik hoor echter graag een toezegging van de minister om zo'n prijs in te stellen om bouwers en opdrachtgevers uit te dagen om te bouwen voor doelgroepen, met het oog op de maximale woonlasten die bij hun inkomen passen.

Ik dien vier moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de tijdelijke generieke verlaging van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2% nauwelijks effect heeft op het aantal transacties van koopwoningen;

overwegende dat met deze verlaging een bedrag van 1,2 mld. op jaarbasis is gemoeid;

overwegende dat deze inzet van overheidsmiddelen ondoelmatig is;

overwegende dat deze maatregel nog doorloopt tot 1 juli 2012;

overwegende dat deze middelen effectiever kunnen worden ingezet voor het lostrekken van de woningmarkt en het stimuleren van de woningbouw;

verzoekt de regering om met voorstellen te komen om de generieke verlaging van de overdrachtsbelasting per 1 januari 2012 om te zetten in een specifieke vrijstelling voor starters en het resterende vrijvallende budget te bestemmen voor startersleningen en het stimuleren van energiebesparing en de bouw en verbetering van woningen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Monasch en Verhoeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 65 (33000-VII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister voornemens is om verhuurders in zogenoemde "schaarstegebieden" binnen het puntensysteem van het woningwaarderingsstelsel een extra verhoging van 25 punten toe te staan;

constaterende dat dit betekent dat de huren van woningen in steden als Amsterdam, Leiden, Utrecht en Eindhoven bij leegkomst zullen stijgen met maximaal € 120 per maand;

van mening dat een dergelijke maatregel een "boete op verhuizen" betekent voor veel lagere en modale inkomens en daarmee dus ook voor verdere stilstand in verhuisbewegingen zal zorgen;

van mening dat een dergelijke maatregel in de huidige vastgelopen woningmarkt en in crisistijd oneerlijk, onwenselijk en onverstandig is;

verzoekt de regering, deze maatregel op te schorten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Monasch en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 66 (33000-VII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat als het totale gebruik van de huurtoeslag toeneemt er wordt gekort op de individuele huurtoeslag, maar als de totale hypotheekrenteaftrek toeneemt de individuele aftrek gegarandeerd blijft;

constaterende dat de huurtoeslag steeds verder wordt ingeperkt en de hypotheekrenteaftrek een openeinderegeling is;

verzoekt de regering om een eind te maken aan deze onrechtvaardige situatie en huurders en kopers in dezen gelijk te behandelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Monasch en Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 67 (33000-VII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering heeft voorgesteld om woningcorporaties de mogelijkheid te bieden om huurders met een huishoudinkomen van meer dan € 43.000 jaarlijks een extra huurverhoging van 5% op te leggen;

overwegende dat de 5% stijging boven inflatie niet verder kan gaan dan de maximaal redelijke huur;

overwegende dat deze maatregel niet alleen bedoeld is om deze huishoudens een meer met de woningwaarde overeenkomende huur te laten betalen, maar ook om hen te verleiden om door te schuiven naar een voor hen betaalbare koopwoning;

overwegende dat de prijs van in de markt beschikbare koopwoningen voor een groot deel van deze huishoudens (nog) te hoog is en de beschikbaarheid van deze woningen in diverse regio's beperkt is;

overwegende dat deze huishoudens een zo vrij mogelijke keus moet hebben tussen huren en kopen;

verzoekt de regering om met de woningcorporaties overeen te komen dat zij deze huishoudens de mogelijkheid bieden om een passende huurwoning te kopen, zo mogelijk de door hen gehuurde woning,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Monasch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 68 (33000-VII).

Mevrouw De Boer (VVD):

De heer Monasch heeft het in een van zijn moties over het gelijk behandelen van huur en koop. Wat bedoelt hij daarmee eigenlijk?

De heer Monasch (PvdA):

Daarmee bedoelen wij het volgende mee. Als iemand huurtoeslag ontvangt, moet hij ervan op aan kunnen dat hij het jaar daarna dezelfde huurtoeslag zal ontvangen, zoals ook een koper ervan op aan kan dat als hij de hypotheekrenteaftrek heeft vastgesteld, hij het jaar erna hetzelfde bedrag kan krijgen.

Mevrouw De Boer (VVD):

Dat laatste doet mij in ieder geval wel deugd.

De heer Monasch (PvdA):

Dat is het probleem; het kabinet denkt scheef. De huurders worden gepakt en de kopers worden met rust gelaten. Dat is jammer. We willen dat er een eerlijke en rechtvaardige situatie is. Daarvoor moet je huurders en kopers gelijk behandelen.

Mevrouw De Boer (VVD):

Voorzitter. Het doet mij in ieder geval deugd dat de fractie van de Partij van de Arbeid voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is. Dat heeft zij met deze motie weer eens uitgesproken.

Ik dien de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat woningen soms lange tijd te koop staan wat de doorstroming in de woningmarkt belemmert;

constaterende dat onder de Leegstandwet de mogelijkheid bestaat een leegstaande woning, die te koop staat, tijdelijk te verhuren;

constaterende dat de in dat kader verplichte vergunning van de gemeente en de voorwaarden die de gemeenten eraan verbinden, een belemmering vormen voor het tijdelijk verhuren;

verzoekt de regering, te komen tot sterke vereenvoudiging of zo mogelijk afschaffing van de vergunning,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Boer en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 69 (33000-VII).

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Ik krijg graag nog antwoord van de minister op mijn vraag of de ambitie voor het realiseren van studentenhuisvesting bovenop het al geplande aantal in de G4-gemeenten komt. Dat antwoord mag de minister wat mij betreft ook schriftelijk geven, als wij het maar ontvangen voordat wij komende week het algemeen overleg hierover houden.

Verder dien ik één motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet onlangs zijn visie kenbaar heeft gemaakt hoe om te gaan met de krimpregio's in ons land;

overwegende dat de aanpak van de krimpregio's een gezamenlijke ambitie behoort te zijn van provincies, gemeenten en het Rijk;

verzoekt de regering, hierover convenanten te sluiten met afspraken over financiën, wetten en regels, werkgelegenheid, onderwijs en behoud van rijksgebouwen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 70 (33000-VII).

De heer Van Bochove (CDA):

Voorzitter. Ik heb met genoegen de minister in het debat van vanmiddag horen bevestigen dat het kabinet uitvoering gaat geven aan de motie-Blanksma, waarin wordt voorgesteld om de Nationale Hypotheek Garantie te continueren.

In mijn inbreng heb ik een opmerking gemaakt over de vve's en over het organiseren en het functioneren ervan. Ik heb vastgesteld dat er iets moet gebeuren. Te veel vve's functioneren niet. Dat leidt op termijn tot veel persoonlijke, maar ook tot veel technische schade. Ook de werking van de organisaties die werken voor vve's en het functioneren van het keurmerk daarbij, leidt tot klachten. Daarom dien ik op dit punt een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat onderhoud en beheer van appartementscomplexen van groot belang is voor het waardebehoud en hiervoor goed georganiseerde verenigingen van eigenaren gewenst zijn;

constaterende dat er in grote steden, zoals in Rotterdam, problemen zijn met verenigingen van eigenaren die niet actief zijn bij de aanpak van achterstallig onderhoud en door de gemeenten slecht aanspreekbaar zijn;

overwegende dat het verstandig is als verenigingen van eigenaren goed geëquipeerd zijn om ook in economisch mindere tijden te blijven investeren in de eigen woning en een landelijk opererende organisatie hierbij een aanjager kan zijn door een vraagbaak in te richten, kennis te delen en betrouwbare keurmerken voor administrateurs te organiseren;

overwegende dat de regering wel huurders ondersteunt bij het vergroten van de participatie en belangenbehartiging;

verzoekt de regering, te bekijken op welke wijze het functioneren van verenigingen van eigenaren geoptimaliseerd kan worden en de kwaliteit van organisaties die onder een keurmerk werken, verbeterd kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en De Boer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 71 (33000-VII).

De heer Van Bochove (CDA):

Wij hebben gesproken over de Leegstandwet, tijdelijke huurcontracten, huurbescherming en dergelijke. Huurbescherming is een groot goed, maar kan ook knellend zijn. Dat laatste hebben wij in dit debat verschillende keren ervaren. Meerdere collega's hebben daarover iets gezegd. Waar kan ruimte worden gevonden om partijen die tijdelijk willen verhuren en partijen die tijdelijk willen huren, elk tot hun recht te laten komen? Dat blijkt met de huidig wet- en regelgeving lastig te zijn.

Op dit punt dien ik graag een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in het Burgerlijk Wetboek een scheiding wordt gemaakt tussen huurcontracten met een bepaalde en met een onbepaalde tijd;

constaterende dat juist huurcontracten met een bepaalde duur kunnen dienen voor specifieke situaties zowel bij huurders als bij verhuurders zonder dat er sprake is van een onbeperkt huurrecht, zoals het voorbeeld van de campuscontracten aantoont;

constaterende dat het contractrecht bescherming dient te bieden voor beide partijen over wederzijds gemaakte afspraken;

overwegende dat er door jurisprudentie en marktontwikkelingen een onbalans is ontstaan tussen de rechten en plichten, waardoor particuliere woningeigenaren geen mogelijkheid zien om de woning tijdelijk te verhuren aan specifieke huurders die zelf maar voor een beperkte duur de woning willen huren (bijvoorbeeld expats of mensen die wachten op het gereedkomen van de nieuwbouwwoning);

overwegende dat het oplossen van deze fricties kan bijdragen aan een verbetering van de woonmarkt terwijl tegelijkertijd het huurrecht in zijn essentie in stand kan blijven;

verzoekt de regering om een breed gedragen commissie in te stellen om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om – zonder af te doen aan de essentie van het huurrecht – voor tijdelijke behoeften huurcontracten met een bepaalde duur af te sluiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 72 (33000-VII).

De heer Van Bochove (CDA):

Met betrekking tot de heffing die in 2014 bij de corporaties gaat gelden, heeft de minister gezegd dat in het voorjaar 2012 een nadere uitwerking aan de Kamer zal worden aangeboden. Ik zal dan mijn voorstel om te komen tot een stappenplan, helaas met vertraging vanuit mijn perspectief, opnieuw agenderen.

Ik dank de minister voor zijn antwoord over het onderwerp stedelijke vernieuwing en dorpsvernieuwing en voor de inzet die hij op dit punt wil plegen. Ik ben hem daarvoor erkentelijk.

In mijn termijn heb ik gevraagd om flexibele bestemmingsplannen. In zijn schriftelijke beantwoording is de minister op een tweetal elementen ingegaan. Graag breng ik tot slot een derde element nogmaals bij hem onder de aandacht: ik heb gevraagd, de vergunningverlening voor een mantelzorgwoning niet te koppelen aan een termijn van x jaar, maar aan de duur van de zorg.

De heer Verhoeven (D66):

Voorzitter. Wij hebben een debat gevoerd over de woningmarkt. Met name in de schriftelijke beantwoording heeft de minister een aantal zaken toegezegd waarmee wij blij zijn. Ik noem het onderzoek naar het huurrecht dat er zal komen, het wetsvoorstel inzake de executieveiling en de manier om VVE010 wat breder in het land onder de aandacht te brengen. Over de overdrachtsbelasting en de hypotheekrenteaftrek zal ik maar niets meer zeggen vanwege de tijd. Ik heb nog wel vier concrete punten, die ik in een motie heb vervat.

Mijn eerste motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet in juli 2011 de overdrachtsbelasting tijdelijk en gedeeltelijk heeft verlaagd;

overwegende dat een afschaffing van de overdrachtsbelasting bijdraagt aan goede functionering en doorstroming op de woningmarkt;

verzoekt de regering, op zoek te gaan naar een dekking voor een permanente afschaffing van de overdrachtsbelasting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verhoeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73 (33000-VII).

De heer Verhoeven (D66):

De volgende motie gaat over de inschrijving bij de Kamer van Koophandel door vve's.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vve's zich verplicht moeten inschrijven bij de Kamer van Koophandel;

constaterende dat deze inschrijving gepaard gaat met administratieve lasten en geldt voor alle vve's terwijl de verplichting tot doel heeft om enkel een kleine groep slapende vve's te kunnen activeren;

verzoekt de regering, te onderzoeken welke stappen gezet kunnen worden om de verplichte inschrijving voor vve's bij de Kamer van Koophandel te beëindigen en de Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2012 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhoeven en Van Bochove. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74 (33000-VII).

De heer Verhoeven (D66):

Ik heb nog twee moties over de startersleningen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat starters op de huidige woningmarkt veel moeite hebben om een huis te kopen en de financiering rond te krijgen;

constaterende dat het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting tot doel heeft om de starters op de woningmarkt een steuntje in de rug te geven maar het fonds momenteel is uitgeput;

overwegende dat een nieuwe impuls voor het fonds gemeenten mogelijkheden geeft om via maatwerk starters op de woningmarkt te steunen;

verzoekt de regering om bij de Najaarsnota 2011 te bezien of er financiële ruimte is om het fonds voor de startersleningen een substantiële injectie te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhoeven, Monasch en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 75 (33000-VII).

De heer Verhoeven (D66):

En dan mijn laatste motie, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat starters op de huidige woningmarkt veel moeite hebben om een huis te kopen en de financiering rond te krijgen;

constaterende dat de starterslening bedoeld is om de starters een steuntje in de rug te geven, maar er geen gegevens zijn over de effectiviteit van deze regeling;

verzoekt de regering, een onderzoek te doen naar de effectiviteit van de starterslening en de Kamer hier zo spoedig mogelijk over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verhoeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76 (33000-VII).

De heer Lucassen (PVV):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording en ik feliciteer hem met het goede nieuws dat vandaag in de kranten stond, niet alleen over de Nationale Hypotheek Garantie, waar de PVV zich ook voor heeft uitgesproken, maar vooral ook over het afsluiten van het Actieplan Studentenhuisvesting, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de motie-Lucassen, de motie van de PVV. Het is heel goed nieuws voor de studenten in Nederland.

Ik heb drie moties, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat woningcorporaties in toenemende mate huurwoningen aanbieden die zijn voorzien van balansventilatie of mechanische afzuiging;

constaterende dat onder andere uit onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu blijkt dat deze systemen in veel gevallen tekortkomingen kennen, zoals geluidsoverlast, vervuiling, onvoldoende luchtverversing en gebrekkig onderhoud;

constaterende dat deze tekortkomingen kunnen leiden tot gezondheidsklachten bij de bewoners;

verzoekt de regering, te komen tot een verplichte tweejaarlijkse keuring voor mechanische ventilatiesystemen in corporatiewoningen, waarin controle op reinheid, luchtkwaliteit, warmteprestatie en geluidsproductie wordt meegenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Lucassen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 77 (33000-VII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij het aanvragen van huurtoeslag in toenemende mate sprake is van een te lage opgave van inkomsten, waardoor steeds vaker sprake is van een te hoge voorlopige toekenning;

constaterende dat een te hoge voorlopige toekenning leidt tot een groter beslag op het budget van de huurtoeslag en jaren later kan leiden tot hoge terugvorderingen door de Belastingdienst;

overwegende dat hoge terugvorderingen kunnen leiden tot financiële problemen, vooral bij huishoudens met een laag inkomen;

verzoekt de regering, de aanvraagprocedure voor huurtoeslag zodanig vorm te geven dat te hoge toekenningen en daardoor de noodzaak tot hoge terugvorderingen worden beperkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Lucassen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 78 (33000-VII).

De heer Lucassen (PVV):

Ik kom toe aan mijn laatste motie, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat starters op de woningmarkt een cruciale rol spelen in het op gang brengen van de doorstroming op de koopmarkt, aangezien de aankoop van een woning door een starter in de regel zorgt voor een keten van vervolgtransacties;

van mening dat deze groep zeker in de huidige marktomstandigheden specifieke aandacht en zorg verdient;

verzoekt de regering om een evaluatie van bestaande ondersteunende regelingen voor starters en een analyse van specifieke hindernissen voor starters op de koopmarkt;

verzoekt de regering voorts, deze bevindingen te betrekken in een voorstel gericht op het vergroten van kansen voor starters op de woningmarkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lucassen, Van der Staaij, Monasch, Voortman en Ortega-Martijn.

Zij krijgt nr. 79 (33000-VII).

Mevrouw Karabulut (SP):

De heer Lucassen sprak ik gisteren aan omdat de PVV meedoet aan het alleen maar korten van de huurtoeslag en verhogen van de huren voor mensen in de huurwoningen. Ik sprak hem erop aan dat hij niets vraagt van bijvoorbeeld de villabezitters. Toen zei hij: "Mevrouw Karabulut, u moet even contact opnemen met uw collega van belastingen, want wij doen wel degelijk iets aan de hoogste inkomens en wij hebben voorstellen ingediend". Ik heb mij vandaag suf gezocht, voorzitter, maar ik heb niets gezien.

De heer Lucassen (PVV):

Tijdens de behandeling van het Belastingplan is onder andere naar voren gekomen dat er sprake zou zijn van het indexeren van de villabelasting. Villabelasting is toch een van de stopwoorden van mevrouw Karabulut. Het heeft in alle kranten gestaan dat de PVV tegen deze indexering is. Wij doen er dus zeker wel iets aan. Villabelasting: uw stopwoord, mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dit is natuurlijk te triest voor woorden, voorzitter. De PVV heeft namelijk tegen ons amendement gestemd dat erop was gericht om de korting op de huurtoeslag terug te draaien en om 190 mln. te investeren in buurten, wijken en dorpen. U hebt tegen ons amendement gestemd om iets te vragen van de mensen met de hoogste inkomens, mijnheer Lucassen en nu komt u met dit soort kruimels.

De heer Lucassen (PVV):

Ik heb geen vraag gehoord.

De heer Van Bochove (CDA):

Ik heb een vraag over de motie-Lucassen c.s. op stuk nr. 79 over starters en over een nieuw pakket ontwikkelen en dergelijke. Bij de discussie over de woonvisie heb ik twee voorstellen gedaan, één over spaarmogelijkheden, en één over huur en spaar combineren. Kunnen die in de plannen die de heer Lucassen voorstelt ook worden meegewogen?

De heer Lucassen (PVV):

De motie strekt zich uit tot het vergroten van kansen voor starters. Ook dat soort maatregelen kunnen de kansen voor starters vergroten. In die breedte kunnen we dat zeker zien.

De heer Monasch (PvdA):

De heer Lucassen verwijst naar de indexering rond de villabelasting. De huurtoeslag komt heel goed terecht, juist bij de mensen die deze het meest nodig hebben. 40% van de huurtoeslagontvangers zijn AOW'ers die vaak alleen maar hun AOW hebben. Hoe gaat de heer Lucassen aan hen uitleggen dat er € 160 wordt gekort op de inkomsten van AOW'ers?

De heer Lucassen (PVV):

Natuurlijk is het vervelend dat er een bezuiniging is op de huurtoeslag, laat ik dat vooropstellen. Dat doen we niet voor de lol. Dat doen we omdat er een tekort is op het budget dat we alleen maar binnen datzelfde budget kunnen oplossen. Je kunt ervoor kiezen om dat over iedereen te verdelen, maar daar is niet voor gekozen. Er is gekozen voor een verdeling waarbij er via de aanpassing van de kwaliteitskorting in gradaties wordt gesleuteld aan de huurtoeslag. De huurtoeslag wordt ook beperkt. De mensen in de duurste huizen zullen de grootste korting opleveren. Dat is inderdaad vervelend, maar een van de nadelen van het systeem is dat we het binnen dit budget moeten oplossen. Het is een vervelende bezuiniging.

De heer Monasch (PvdA):

In de vorige periode heeft de Kamer er elke keer voor gezorgd om daarmee weg te komen door te zeggen: nee, dat accepteren we niet. Waarom accepteert de heer Lucassen dit dan toch en zet hij zich er niet meer voor in, binnen de coalitie die zijn partij steunt, om ervoor te zorgen dat de AOW'ers onder zijn verantwoordelijkheid er niet € 160 op achteruitgaan?

De heer Lucassen (PVV):

Juist door deze systematiek blijft een heel groot gedeelte van de mensen die huurtoeslag ontvangen buiten schot, met name de mensen die zijn aangewezen op de goedkoopste woningen tot en met de kwaliteitskortingsgrens. Dat is 25% van het totaal van de mensen die huurtoeslag ontvangen. We hebben dus geprobeerd om die schade zo veel mogelijk te beperken.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb in mijn bijdrage in eerste termijn aan de hand van een aantal bewonersgroepen het woord gevoerd. Dat doe ik nu weer. Ten aanzien van studentenhuisvesting committeert de minister zich aan 16.000 kamers. Dat is vooral te danken aan organisaties zoals Kences en de Landelijke Studenten Vakbond, die hier al jaren voor pleiten. 16.000 studentenkamers is helaas maar een kwart van de totale behoefte. Het is dus een eerste stap, maar we zijn er nog niet. GroenLinks denkt dat huurtoeslag voor onzelfstandige woonruimte cruciaal is om het aantal studentenkamers flink toe te laten nemen. Wij wachten de brief van het kabinet die hier binnenkort over komt, af en zullen daarna met voorstellen komen.

Een ander punt is het bestrijden van leegstand. De komende jaren zal het Rijk teruggaan in aantallen panden. Het is van belang dat deze panden zo snel mogelijk worden verkocht en herbestemd. GroenLinks wil graag beweging in die stenen. Daarom dienen wij de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit de prognoses van het kabinet blijkt dat bij onveranderd beleid in 2016 10% van de rijksgebouwen leegstaat;

verzoekt de regering, een inventarisatie te doen van de op dit moment leegstaande rijksgebouwen, hierbij mee te nemen wat de bestemming en status is van deze gebouwen en toekomstige leegstand te registreren;

verzoekt de regering voorts, de mogelijkheden te onderzoeken om leegstaande rijksgebouwen, rekening houdend met frictieleegstand, actief in te zetten voor herbestemming en hierbij samenwerkingsverbanden te zoeken met partijen als woningbouwcorporaties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en Monasch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 80 (33000-VII).

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ten aanzien van de kwaliteitskorting op de huurtoeslag heb ik eerder een motie aangehouden. Vanmiddag heb ik aangegeven dat ik deze volgende alsnog in stemming wil brengen.

De voorzitter:

Weet u toevallig het nummer daarvan?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Nee, ik zal dat straks even voor u opzoeken.

De voorzitter:

Dat lijkt mij verstandig.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De minister heeft toegezegd dat hij de effecten van de 25 WWS-puntenmaatregel zal evalueren. Hij zou ook nog melden op welke termijn hij hier bij ons op terugkomt.

Maar wij zouden nog liever zien dat deze maatregel wordt uitgesteld en dat eerst wordt gekeken wat de mogelijke effecten hiervan zijn. Daarom staat onze handtekening ook onder de motie van de heer Monasch.

Onze handtekening staat ook onder een aantal moties over starters. Wij werken zelf ook nog aan een amendement om de starterslening terug te doen keren.

Minister Donner:

Als je een maatregel niet invoert, kun je nooit de effecten ervan meten.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Wij verschillen met elkaar van mening over de vraag wat de effecten van deze maatregel zouden zijn. Wij hebben de maatregel liever niet. Vandaar dat wij het voorstel steunen om de maatregel niet in te voeren. Als dat echter niet mogelijk is, als deze motie niet op een meerderheid kan rekenen, hoop ik dat de effecten daarvan alsnog geëvalueerd worden en dat vervolgens duidelijk wordt dat deze maatregel niet het effect heeft dat het kabinet beoogt, namelijk doorstroming.

Het scheiden van wonen en zorg. Wij willen dat mensen thuis kunnen blijven wonen als zij dat zelf willen. Daarom is het van belang dat het aantal aangepaste woningen in de sociale huursector de komende jaren fors toeneemt. Wij willen corporaties hiertoe de mogelijkheid geven binnen de huurtoeslaggrenzen. Daarom dienen wij de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet voornemens is per 1 januari 2014 te starten met het scheiden van wonen en zorg;

overwegende dat in de huidige huurwetgeving woningen met zorg in het woningwaarderingssysteem relatief laag scoren en dit tot terughoudendheid kan leiden bij corporaties bij het realiseren van woonzorgvoorzieningen;

van mening dat terughoudendheid bij corporaties in het realiseren van woningen met zorg ongewenst is;

verzoekt de regering, voor het doorvoeren van het scheiden van wonen en zorg in de huurprijswetgeving de mogelijkheid te creëren om de voorzieningen die vanuit zorgoogpunt noodzakelijk zijn te verrekenen in de huurprijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en Van Bochove. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 81 (33000-VII).

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Normaal gesproken dank je de minister voor de uitgebreide beantwoording in eerste termijn, maar dat zou dit keer echter wel erg ruimhartig zijn. Dat zou dit keer echter wel erg ruimhartig zijn. In zijn beantwoording liet de minister precies zien waarover ik mij zorgen maakte, namelijk – zoals ik in eerste termijn al zei – een gebrek aan betrokkenheid bij de belangrijke problemen die onder zijn verantwoordelijkheid vallen. Het schrille contrast in betrokkenheid en bevlogenheid werd duidelijk, toen de minister sprak over integratie en de problemen op de woningmarkt en in vuur en vlam raakte bij de toekomstige indeling van de Raad van State. Voor mij is dit het beeld van het debat en ik vind dat teleurstellend van deze minister en dit kabinet. Nederland heeft een kabinet nodig dat met passie en ambitie de problemen in onze samenleving te lijf gaat. Die problemen zijn niet weg als je er een studeerkamernotitie van maakt of als je je verschuilt achter de ideologie en zegt dat je voor generiek en dus niet meer voor specifiek beleid bent. De problemen zijn niet weg als je elke keer onderduikt in juridische haarkloverij of in formuleringen waarmee je op een handige manier de Kamerleden het bos in stuurt. We hebben een kabinet nodig dat erop uit trekt, dat in actie komt en dat problemen oplost. Kennelijk moet er veel van de Kamer komen en om die reden heb ik een aantal moties voorbereid.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, in het definitieve voorstel voor aanpassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap af te zien van aanpassingen die betrekking hebben op verlies van het Nederlanderschap voor Nederlanders en hun gezinsleden die in het buitenland wonen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam, Schouw en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 82 (33000-VII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, met het Landelijk Overleg Minderheden en de daarbij aangesloten koepelorganisaties in gesprek te gaan over de door hen gemaakte plannen om netwerk en expertise van de betrokken organisaties te borgen en in een nieuwe vorm in te zetten ten behoeve van burgerschap en integratie in de Nederlandse samenleving en hen in de gelegenheid te stellen de nieuwe toekomst goed voor te bereiden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam en Sterk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 83 (33000-VII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vluchtelingen niet uit vrije wil naar Nederland komen, maar dat zij vluchten wegens levensgevaar of uit gegronde vrees voor vervolging in hun land van herkomst;

spreekt uit dat het niet humaan is om vluchtelingen te verplichten hun eigen inburgering te laten betalen en hen daarmee bij binnenkomst in Nederland direct op te zadelen met een schuld van duizenden euro's;

verzoekt de regering, vluchtelingen vrij te stellen van de plicht om hun eigen inburgering te betalen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86 (33000-VII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, in 2012 geen tewerkstellingsvergunningen voor ongeschoolde arbeid te verlenen aan Bulgaren en Roemenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam en Van Nieuwenhuizen-Wijbenga. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 84 (33000-VII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de integratie van Somaliërs ten opzichte van andere groepen zeer moeizaam verloopt door een combinatie van onder meer zeer hoge werkloosheid, analfabetisme, qatgebruik en bovengemiddeld vaak psychische problemen, bijvoorbeeld door trauma's;

verzoekt de regering om voor het einde van 2011 met een agenda te komen om de problemen binnen deze gemeenschap in samenhang aan te pakken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 85 (33000-VII).

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik ben ook blij met de toezeggingen in de schriftelijke beantwoording dat bij subsidies en het beleid in het kader van het integratiebeleid altijd zal worden gekeken of het past binnen het huidige beleid. Een onderdeel van toetsing is dat de activiteiten de integratie niet in de weg mogen staan. Ik ben ook blij met de toezegging dat de minister zijn collega Leers hierop zal aanspreken waar dit het COA betreft.

Op een vraag in eerste termijn heeft de minister geen antwoord gegeven. Deze had betrekking op de rijkswet personenverkeer en de activiteiten die Curaçao op dit moment onderneemt. Wanneer kunnen wij van de minister de rijkswet personenverkeer op basis van wederkerigheid verwachten, zoals in de aangenomen motie-Bosman is vastgelegd?

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Ik ben blij dat de minister mijn amendement omarmt om in ieder geval nog wat oude initiatieven voor burgerschap – oude betrokkenheid – integratie en sociale veiligheid te blijven ondersteunen en de opgebouwde kennis te borgen. Gehoord de uitleg van de minister, ga ik ervan uit dat er brede steun vanuit de Kamer komt.

Ik dien twee moties in over de taal en de inburgering.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat van mensen die zich in Nederland vestigen mag worden gevraagd en verwacht dat zij meedoen in de samenleving;

constaterende dat taal een belangrijk middel is om te integreren in onze samenleving;

verzoekt de regering, het sociaal leenstelsel voor inburgering ook toegankelijk te maken voor vrijwillige inburgeraars,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 87 (33000-VII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat van mensen die zich in Nederland vestigen mag worden gevraagd en verwacht dat zij meedoen in de samenleving;

verzoekt de regering, met werkgeversorganisaties en kennisinstituten in overleg te gaan om de mogelijkheid van door hen gefaciliteerde taaltrajecten op de werkvloer te onderzoeken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88 (33000-VII).

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Ik verwacht van de minister dat hij voortvarend aan de slag gaat om het samenleven, samenwonen, samen naar school gaan en het samenwerken te stimuleren en te ondersteunen. Integratie komt inderdaad van onderop. Kamerleden en ministers hebben daarbij een voorbeeldfunctie. Eerlijk gezegd heb ik gewalgd van de bijdrage van de heer Van Klaveren, niet omdat hij een aantal reële problemen benoemt, maar omdat hij grote groepen mensen in onze samenleving, die heel hard hun best doen en vaak het goede voorbeeld geven, uitsluit, neerzet, over één kam scheert en wat je daar nog meer over kunt zeggen. Daaraan wil ik niet te veel woorden vuil maken.

De heer Van Klaveren zegt ook: "De integratie is mislukt. Dat is helder." Hij zegt daar achteraan: "Deze opvatting wordt gelukkig gedeeld door het kabinet". Mijn vraag aan de minister is: is dat zo?

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik herhaal dat de CDA-fractie liever een grote samenleving ziet dan een grote overheid. De crisis waarmee wij te maken hebben en die economisch van aard is, biedt ook kansen om nieuwe wegen in te slaan. Mijn collega Koopmans heeft in zijn inbreng op dat punt al een motie ingediend. Ik ben blij dat de minister de uitwerking daarvan in de vorm van de maatschappelijke of sociale obligaties ondersteunt en nagaat of die ook voor Nederland van toepassing kunnen zijn. Dank daarvoor.

Ik heb een aantal zaken waarover ik een uitspraak van de Kamer wil neerleggen bij het kabinet. De eerste betreft de kwestie waarover wij voorlopig nog niet uitgesproken zijn: de MOE-landers en de mogelijke consequenties op de lange termijn als wij nu niet goed werk maken van hun integratie. Ik heb twee moties op dat punt, een rond het sociaal leenstelsel en een rond de leeftijdsonafhankelijke leerplicht.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat na de impuls van het Deltaplan Inburgering het stelsel weer wordt teruggebracht, gelet op de eigen verantwoordelijkheid die van elke nieuwkomer mag worden verwacht om de Nederlandse taal en de samenleving te leren kennen en gezien de bezuinigingsdoelstelling;

overwegende dat de toetreding van Midden- en Oost-Europese landen tot de Europese Unie zorgt voor een in- en uitstroom van migranten die voor korte of lange tijd in Nederland willen leven en werken;

overwegende dat de verantwoordelijkheid om de taal te leren met name bij de migrant ligt, terwijl ook de werkgever dit kan stimuleren door op de werkvloer, bijvoorbeeld vanwege de veiligheid, te vragen om Nederlands te spreken;

overwegende dat een van de wijzen waarop de overheid initiatieven uit het veld kan ondersteunen, is door de deelnemers een sociale lening te verstrekken;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken of en hoe een sociaal leenstelsel voor migranten uit MOE-landen en mogelijk anderen toegankelijk kan worden gemaakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Sterk en Van Nieuwenhuizen-Wijbenga. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 89 (33000-VII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat investeren in eigen kennis en vaardigheden nodig is om deel te nemen aan de samenleving en dat beheersing van de Nederlandse taal daarvoor van groot belang is;

overwegende dat de tegenhanger van een systeem waarin we via sociale zekerheid en andere voorzieningen mensen ondersteunen wanneer zij zonder inkomen zitten, is dat ieder de kwalificatie verwerft om een zelfstandig bestaan op te bouwen;

overwegende dat een leeftijdsonafhankelijke leerplicht de Nederlandse taalbeheersing bevordert en dat dit concept op diverse manieren kan worden uitgewerkt, onder meer als een algemene norm die op eenieder in ons land van toepassing is;

roept het kabinet op, een stappenplan uit te werken met betrekking tot het concept van de leeftijdsonafhankelijke leerplicht, te beginnen met een invulling in het licht van de sociale zekerheid en vervolgens aan te geven hoe dit breder kan worden ingevuld, mede vanuit de gedachte om analfabetisme te bestrijden, en de Kamer daarover zo spoedig mogelijk te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Sterk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 90 (33000-VII).

De heer Van Dam (PvdA):

In de tweede overweging van de laatste motie staat dat de tegenhanger van de sociale zekerheid is het zelf verwerven van kwalificaties. Dat klinkt voor mij een beetje alsof dat een alternatief is voor een stelsel van goede sociale zekerheid. Is het zo bedoeld, of moet ik het anders interpreteren?

Mevrouw Sterk (CDA):

Het is niet zo bedoeld. Tegenover het recht dat iemand heeft om uiteindelijk aanspraak te kunnen maken op de sociale zekerheid, is het eigenlijk een plicht die daaraan voorafgaat. Iemand moet proberen zich zodanig te kwalificeren dat hij geen beroep hoeft te doen op de sociale zekerheid. Daarom hebben wij ook de leerplicht in Nederland. Wij willen dat iedereen naar school gaat. Voor migranten geldt die leerplicht in wezen niet. Omdat wij vinden dat migranten voordat zij een beroep willen doen op een uitkering, de plicht moeten ervaren dat zij zich moeten kwalificeren als dat mogelijk is, hebben wij het op die manier in de motie verwoord.

De heer Van Dam (PvdA):

Het is dus meer een morele overweging dat er een balans is tussen je rechten en plichten? Het heeft geen materiële betekenis?

Mevrouw Sterk (CDA):

Wij spreken over een algemene norm die wij graag zouden zien in de Nederlandse samenleving. Of je hier bent geboren of later hier komt, je moet er alles aan doet om je te kwalificeren om mee te kunnen doen. Als dat niet lukt, staat daar uiteindelijk het recht op sociale zekerheid tegenover.

De heer Van Klaveren (PVV):

Tot gisteren dacht de PVV een coalitie van CDA en VVD te gedogen. Na gisteren het verhaal over de sociale obligaties en nu het verhaal over de leeftijdsonafhankelijke leerplicht begin ik te twijfelen en vraag ik mij af of wij niet de VVD en de Partij van de Arbeid aan het gedogen zijn.

Ik heb twee vragen. De eerste betreft de sociale obligaties. Moet de Staat uiteindelijk het rendement betalen? Gaat de belastingbetaler hiervoor opdraaien?

Mocht het plan over de leeftijdsonafhankelijke leerplicht om wat voor reden dan ook doorgaan, dan hoop ik dat het in ieder geval tot op de laatste cent voor rekening komt van de immigrant.

Mevrouw Sterk (CDA):

De opmerking van de heer Van Klaveren van wie de PVV wel of niet gedoogpartner is, heb ik niet zo goed begrepen.

Ik zal de vragen beantwoorden. Nu is de overheid vaak verantwoordelijk voor projecten, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat jongeren die uit de gevangenis komen, weer in de samenleving terechtkomen in plaats van in de criminaliteit.

Ik stel voor dat niet de overheid die projecten financiert, maar dat er private investeerders voor worden gezocht. Zo gaat het bijvoorbeeld ook in Groot-Brittannië. Met die investeerders formuleer je maatschappelijke doelstellingen en benoem je wanneer het project als geslaagd kan worden aangemerkt. Als dat doel wordt behaald, gaat de overheid – zo gaat het in het project in Groot-Brittannië – het rendement uitkeren. Dat is natuurlijk voor de overheid een stuk goedkoper dan het hele project zelf financieren. Dat is de achtergrond van het overheidsrendement.

De heer Van Klaveren (PVV):

Als ik het goed begrijp, draait de Nederlandse belastingbetaler dus indirect op voor het plan rond de sociale obligaties.

Mevrouw Sterk (CDA):

U zult het anders moeten zeggen. Ik probeer me in uw visie te verplaatsen. De Nederlandse belastingbetaler betaalt er in ieder geval in mijn plan minder voor dan in de huidige situatie.

De heer Van Klaveren (PVV):

Voor criminelen met een dubbele nationaliteit is natuurlijk de allergoedkoopste oplossing: denaturaliseren en uitzetten. Dat kost geen cent, of alleen een enkeltje.

Mevrouw Sterk (CDA):

Die opmerking laat ik voor de PVV-fractie.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Ik heb een vraag over de motie over de leerplicht. Wil mevrouw Sterk ook het sociaal leenstelsel betrekken in het onderzoek en het stappenplan?

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik denk inderdaad dat we kunnen onderzoeken of het sociaal leenstelsel daarmee in samenhang kan zijn. In eerste instantie blijft wel het uitgangspunt dat de migrant die aan de plicht moet voldoen zelf verantwoordelijk is voor de kosten die deze met zich meebrengt. Dit is eigenlijk ook het antwoord op de vraag van de PVV-fractie die ik nog niet heb beantwoord.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Ik begrijp dat mevrouw Sterk wel degelijk het financiële aspect van deze leerplicht en het sociaal leenstelsel hierin wil meenemen.

Mevrouw Sterk (CDA):

Jazeker. Ik heb in mijn eerste termijn gesproken over het Assocatieverdrag. Ik zag dat er vragen over waren gesteld. Het Associatieverdrag geldt natuurlijk ook voor Duitsland. In Duitsland moet je tegenwoordig ook verplicht inburgeren vanuit het buitenland. Ondervindt Duitsland dan geen problemen met het Associatieverdrag? Ik begrijp dat de arbeidsmigranten uit Turkije in Duitsland zijn uitgezonderd van de arbeidsplicht. Kan dat ook voor Nederland gelden? Waarom zou Duitsland geen last hebben van het Associatieverdrag? Misschien kunnen we met Duitsland samen optrekken, om het Associatieverdrag open te breken.

Wij ondersteunen de motie over het LOM. Op eigen benen staan doe je niet in een keer. Daarvoor heb je soms even nodig. Daarom vinden wij het goed dat tot 2015 de overgang kan worden gemaakt. Vanaf 2015 zal het LOM echt op eigen benen moeten staan.

We hebben in eerste termijn ook gesproken over onze zorgen rond het gebruik van qat in de Somalische gemeenschap. We hebben er al meermalen over gesproken in de Kamer. Voor ons is het helder dat het nodig is dat qat wordt verboden. Daarom wil ik een motie op dat punt indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door het toestaan van qat Nederland een uitzonderlijke positie inneemt in Europa en daarmee de handel in qat van en naar Nederland aantrekt, met grote overlast tot gevolg;

overwegende dat uit praktijkvoorbeelden blijkt dat het qatgebruik grote knelpunten veroorzaakt bij de integratie van Somaliërs, zoals langdurige werkloosheid en schooluitval;

roept de regering op, spoedig het onderzoek naar de Kamer te sturen, teneinde een verbod op qat te introduceren, zodat al in 2012 begonnen kan worden om het gebruik en de handel tot nul te reduceren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Sterk en Van Nieuwenhuizen-Wijbenga. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 91 (33000-VII).

Ik constateer dat de heer Schouw afziet van het woord.

De heer Van Klaveren (PVV):

Voorzitter. Om de gevolgen van falend beleid te kunnen herstellen, is het noodzakelijk te benoemen wat er allemaal is misgegaan en waardoor dit kon gebeuren. De PVV-fractie heeft gewezen op de massa-immigratie, het cultuurrelativisme en het multiculturalisme. D66 gaf aan het niet helemaal te snappen en dat is wel vaker zo. De ietwat visieloze inbreng van deze club in het debat is niet nieuw.

De partij strooit met de termen "xenofoob" en "extreem-rechts" wanneer de vinger op de zere multiculturele plek wordt gelegd. Nog niet zo lang geleden stelde de D66-fractie dat immigranten helemaal geen kennis van onze samenleving hoefden te hebben. Ook gisteren kwam er niets: geen historisch besef, geen concrete voorstellen en al helemaal geen visie. De PVV-fractie heeft die gelukkig wel. Om de prachtige integratiepunten uit het gedoogakkoord wat aan te scherpen en te verhelderen, dient de PVV-fractie de volgende moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat subsidies vanuit het Rijk voor diversiteitsbeleid worden stopgezet;

constaterende dat diversiteitsbeleid de integratie niet ten goede komt;

overwegende dat er nog steeds gemeenten en provincies zijn die geld steken in diversiteitsbeleid en hiermee het rijksbeleid ondermijnen;

verzoekt de regering, gemeenten en provincies die nog geld steken in diversiteitsbeleid evenredig aan dat bedrag te korten op het Gemeente- en Provinciefonds,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 92 (33000-VII).

De heer Van Klaveren (PVV):

Deze motie heb ik ingediend omdat de VVD-fractie het naliet.

Mijn tweede motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit de onderzoeken Gewoon anders, Geweld en agressie in het onderwijs en Monitoring van sociale acceptatie van homoseksualiteit in Nederland blijkt dat voornamelijk niet-westerse allochtonen problemen hebben met homoseksualiteit;

constaterende dat uit het onderzoek Loverboys, een publieke zaak blijkt dat bijna 90% van de loverboys niet-westerse allochtonen zijn, dat uit het onderzoek Dochters van Zahir blijkt dat eerwraak praktisch alleen maar voorkomt bij niet-westerse allochtone vrouwen en dat in het Jaarrapport integratie 2009 staat dat 60% van de Turkse mannen vindt dat Nederlandse vrouwen te veel vrijheid hebben;

constaterende dat volgens het onderzoek Anti-Semitism Worldwide de meeste antisemitische incidenten in West-Europa veroorzaakt worden door daders met een islamitische achtergrond;

overwegende dat de relatie tussen de massa-immigratie en de emancipatie van homo's en vrouwen en het toenemend antisemitisme nog niet door een Nederlandse regering is onderzocht;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de gevolgen van de massa-immigratie voor de emancipatie van homo's en vrouwen en het toenemend antisemitisme,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 93 (33000-VII).

De heer Schouw (D66):

Ik wil graag een mededeling doen. De heer Van Dam voelt zich buitengewoon miskend, want het was gebruikelijk dat de pijlen van de PVV-fractie op de PvdA-fractie werden gericht. Dat ligt nu anders. Ik vraag de heer Van Klaveren of dit nu het effect is van het advies dat ik hem gisteren heb gegeven om eens een eerste consult bij zijn huisarts te halen.

De heer Van Klaveren (PVV):

In mijn eerste termijn heb ik inderdaad aangegeven wat er allemaal is misgegaan. Een groot deel van de problemen die wij nu hebben op het gebied van immigratie en massa-immigratie komt op het conto van de PvdA-fractie, maar ook de D66-fractie is daar debet aan. Ik vind het wel zo eerlijk om dat te verdelen. De leden weten hoe wij zijn: eerlijk, oprecht en helder.

Het advies om naar de huisarts te gaan, werd in de DDR ook al gegeven. Misschien moet de heer Schouw overstappen naar de SP.

De vergadering wordt van 22.30 uur tot 23.00 uur geschorst.

De voorzitter:

In dit debat zijn 40 moties ingediend. Eerder is nog een motie ingediend. Er zijn dus 41 moties. Verder zijn nog zes amendementen ingediend. Ik wil de collega's erop wijzen dat het echt niet de bedoeling is dat bij elke motie waarop een negatief advies wordt gegeven, het debat wordt heropend. Wij gaan eens kijken of wij er goed doorheen komen.

Het woord is aan de minister.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de commentaren in tweede termijn.

De heer Heijnen sprak over het ongemak waarmee hij zijn onderwerp aan de orde had gesteld. Ik moet zeggen dat het kabinet om die reden meende dat het bij een andere bewindspersoon aan de orde moest worden gesteld. Die mededeling is gedaan voordat de desbetreffende begroting aan de orde kwam. Ik noteer het. Tegelijkertijd moet ik zeggen dat ik moet bezien wat te doen als zaken wel aan de orde worden gesteld, maar vervolgens wordt gezegd dat ze niet persoonlijk zijn bedoeld. Dan zijn we verkeerd bezig, want het is aan de orde als het persoonlijk bedoeld is.

De heer Heijnen (PvdA):

In deze Kamer spreken wij bij deze begrotingsbehandeling over de Raad van State. Ik kon en wilde niks anders dan tot uitdrukking brengen dat de Partij van de Arbeid er serieus groot bezwaar tegen heeft dat een lid van de zittende regering, ongeacht de persoon of diens kwaliteiten, overstapt naar de genoemde belangrijke functie. Niets meer en niets minder. Dat heb ik in eerste termijn geïllustreerd zoals ik dat heb gedaan. Dat ik dat niet heb kunnen doen ten overstaan van degene die nu verantwoordelijk is voor die benoeming, is niet aan de Kamer, maar aan het kabinet, dat altijd naar de Kamer kan afvaardigen wie het wil. Het hoort bij de begroting van Binnenlandse Zaken. De toekomst zal uitwijzen hoe het allemaal verder gaat. Dit punt is in het overleg met de minister-president blijven liggen toen hij zei dat het niet aan de orde was, maar de verantwoordelijkheid voor deze procedure de dag erna van de ene bewindspersoon overdroeg aan de ander. Ik denk dat daar voldoende over gewisseld is. Ons standpunt is helder, net als het standpunt van de meerderheid van de Kamer. In dit parlement past het dat politieke partijen daar kond van doen. Als dat door wie dan ook persoonlijk wordt opgevat, is denk ik het einde zoek, want in de Kamer worden een heleboel dingen tegen elkaar gezegd.

Minister Donner:

Ik wijs er alleen maar op dat het een volstrekt geldig punt is dat de heer Heijnen kan opbrengen. Het ongemak zit hem erin dat hij dat hier doet. Dat was nou net de reden waarom het kabinet daarvoor in deze fase de minister van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk maakt, namelijk om dit ongemak te vermijden. Dat is niet uitzonderlijk, want de minister van Veiligheid en Justitie is de tweede ondergetekende bij de Wet op de Raad van State. Ook de andere onderwerpen die op dat punt aan de orde zijn geweest, horen eerder thuis bij de minister van Veiligheid en Justitie dan bij de minister van Binnenlandse Zaken, met uitzondering van het onderwerp van de benoeming in het algemeen en de procedure inzake de leden en de vicepresident van de Raad van State.

Ik ga direct in op de motie van de heer Taverne op stuk nr. 54. Daarin wordt de regering verzocht de rechtsprekende taak van de Raad van State elders onder te brengen. Naar ik meen, ben ik in eerste termijn uitvoerig ingegaan op de vrij fundamentele redenen van rechtsvorming waarom de regering dit ongewenst acht. Ik ontraad dan ook het aannemen van deze motie. Het citaat van de heer Taverne kwam inderdaad uit de uitspraak in de zaak-Kleyn. Dat betrof nou net een factor die heeft meegewogen bij de verandering van de Wet op de Raad van State. De wetgever heeft gemeend om daar op die wijze invulling aan te moeten geven. Dan is het vreemd om de discussie op dat terrein binnen een jaar met dat argument te heropenen, dus ik ontraad deze motie.

Dan kom ik bij de motie-Van Raak op stuk nr. 55 over het rekruteren van journalisten door veiligheidsdiensten. Ook die motie moet ik ontraden. Het gaat hier niet om het rekruteren, tegen hun wil, van journalisten. Het gaat om situaties waarin ook journalisten informatie beschikbaar hebben over bijvoorbeeld een terroristische dreiging. Het zou uiterst merkwaardig zijn dat in zo'n situatie een journalist dan niet die informatie eventueel kan delen met de inlichtingen- en veiligheidsdienst. Kortom, het is ook een onuitvoerbare motie. Het betreft hier wettelijke bepalingen en bevoegdheden. Ik heb in mijn schriftelijke beantwoording vooral gewezen op het risico om er op deze wijze over te spreken, omdat dit het beeld oproept alsof ongeveer alle journalisten in Nederland gerekruteerd zijn door de AIVD, wat niet het geval is.

De heer Van Raak (SP):

Nee, maar die voorbeelden zijn er wel en 10% van de journalisten die benaderd worden, zegt ja.

De voorzitter:

Mijnheer Van Raak, dit wil ik nu echt voorkomen. Als we dit veertig keer doen, zitten we hier voorlopig nog.

De heer Van Raak (SP):

Ik geef een toelichting op de motie, omdat de minister deze verkeert interpreteert.

De voorzitter:

Ik heb niet het gevoel dat de minister niet weet waar het over gaat. U bent het gewoon oneens met elkaar.

De heer Van Raak (SP):

Nee, ik wil een toelichting geven op de motie, die kort is, dat geef ik toe. Het gaat er niet om dat journalisten niet mogen spreken om informatie te delen met de veiligheidsdiensten, maar het gaat erom dat de veiligheidsdiensten journalisten actief benaderen, inzetten, rekruteren en runnen. Dan zijn deze journalisten niet meer in dienst van een krant, maar van de veiligheidsdienst.

Minister Donner:

Dat is ten enenmale een verkeerde voorstelling van zaken. Daar gaat het hier niet over. Het gaat niet om mensen die in dienst zijn bij de AIVD, maar aan wie als contact gevraagd kan worden door de AIVD of zij informatie hebben. Daar zijn ze zelf bij. Ik vind journalisten niet een van de kwetsbare groeperingen in Nederland, als het gaat om mondigheid en om zich tegenover de overheid te kunnen verzetten als zij niet willen meewerken. Het zou uiterst vreemd zijn als een journalist die met informatie zit, deze niet kwijt kan. Derhalve ontraad ik deze motie.

In de motie-Van Raak op stuk nr. 56 wordt de regering verzocht de Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid te ondertekenen. In eerlijkheid, ik zie dit niet. Moet de regering wetenschappelijk zijn en tegenover wie? Het gaat om onderzoeken die worden gedaan, onder andere ten behoeve van de regering. Het gaat hier over een verklaring die de onderzoekers ondertekenen. De hele verklaring, in alle onderdelen, gaat over de onderzoekers en heeft betrekking op de onderzoekers. Ik wijs er alleen maar op dat we het in een volgende motie gaan hebben over de onderzoeken die worden gedaan door een onderzoeksbureau en dat het kabinet op ieder daarvan moet reageren, dus ik moet deze motie ontraden. Het is een beetje vreemd dat de regering verklaringen van wetenschappelijke onafhankelijkheid gaat ondertekenen.

De heer Van Raak (SP):

Ik moet hierop reageren, omdat de minister mijn moties expres verkeerd interpreteert. Dat is niet per ongeluk, maar dat doet hij expres. Hij probeert er een spelletje van te maken en dat pik ik niet. Hij moet luisteren naar wat ik zeg, lezen wat ik heb gegeven en daarop antwoorden en niet op dingen die ik niet heb gezegd en die ik niet heb aangeleverd.

De voorzitter:

Zou u zich gewoon tot mij willen richten?

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter, dit is een verklaring, opgesteld door de KNAW, voor onderzoek in opdracht van de ministeries, omdat de KNAW zich daar zorgen over maakt. Dat betekent dat de ministeries zich op grond van het contract dat wordt gesloten, houden aan deze gedragscode. Het is een gedragscode voor de ministeries en voor iedereen die onderzoek in opdracht laat doen, om te voorkomen dat wetenschappelijk onderzoek wordt gemanipuleerd, zoals volgens de KNAW met name bij de ministeries gebeurt. Dat is wat ik de minister voorleg en daarop moet hij antwoord geven en niet met flauwekul aankomen.

Minister Donner:

De motie luidt: verzoekt de regering, deze verklaring te ondertekenen. De regering moet dan ondertekenen dat de opzet van het onderzoek niet wordt toegespitst in de richting van eventueel door de opdrachtgever gewenste uitkomsten. Dat richt zich dus tot de onderzoekers. Derhalve ontraad ik aanvaarding van deze motie, omdat dit een weinig zinvolle verklaring is.

De motie-Koopmans/Sterk op stuk nr. 57 betreft het verzoek aan de regering, voor 1 juli 2012 met voorstellen te komen die de vrijheid en verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven richting de overheid herstellen en om de Kamer te informeren of en in hoeverre voor deze aanpak verbeteringen in bestaande wetgeving nodig zijn. Ik begrijp hieruit dat moet worden gekeken waar knelpunten en mogelijkheden zijn en daarover voor 1 juli 2012 moet worden gerapporteerd. Ik denk dat ik kan beantwoorden aan deze motie en daarvoor invulling kan vinden in ofwel het programma voor regeldrukvermindering ofwel de agenda voor burgerschap.

De heer Koopmans (CDA):

Dat betekent eigenlijk dat de minister zegt graag te willen doen wat in de motie staat. Als dat zo is, trek ik haar gewoon in.

Minister Donner:

Zo kun je het ook zien. Ik heb gezegd dat dit onderwerpen zijn die in de agenda voor burgerschap en het programma voor regeldrukvermindering aan de orde komen. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.

Voorzitter. Ik kom bij de motie-Schouw/Van Raak op stuk nr. 58 om de regering een voorstel te laten doen voor een toekomstige benoemingsprocedure van de vicepresident van de Raad van State. Ik ontraad de aanneming van deze motie. Ik heb de argumenten daarvoor al aangegeven. Hierover is uitvoerig gesproken, de Kamer heeft hieraan invulling gegeven en het betreft een wijziging van de Grondwet. Het kabinet ziet geen aanleiding om hiertoe voorstellen te doen.

Met de motie-Schouw op stuk nr. 59 wordt de regering verzocht, de verplichte kabinetsreactie op rapporten en studies voor adviesorganen te handhaven. Ik ontraad deze motie. Dit is onderdeel geweest van het overleg met de adviesorganen waarnaar de heer Schouw vroeg. Daarin is geconstateerd dat de verplichte reactie op adviezen vaak ontijdig is, omdat die doorgaans komt op een moment dat het debat nog niet wordt gevoerd, wat leidt tot geforceerde reacties, terwijl het logischer is om adviezen mee te nemen op het moment dat dit leidt tot maatregelen of totdat ze hier aan de orde zijn, en dat de kwaliteit van de reactie daaronder lijdt. Dat is de reden dat het kabinet, ook in overleg met de adviesorganen, tot de conclusie is gekomen dat de verplichte reacties beter kunnen worden beperkt tot daar waar ze nuttig zijn.

De heer Schouw (D66):

Ik ben bereid om de motie in te trekken als de minister kan zeggen dat de adviesorganen hebben ingestemd met deze breuk.

Minister Donner:

De heer Schouw heeft er zelf op gewezen dat er een overleg is geweest met de voorzitters van de adviesorganen. Daarin is dit punt aan de orde geweest, ook als beleidslijn. De heer Schouw vraagt nu om een formele instemming van de adviesorganen. Daar kan ik op dit moment geen antwoord op geven.

De heer Schouw (D66):

Ik heb natuurlijk heel precies gekeken naar de beantwoording die de minister ons schriftelijk heeft doen toekomen. Bij de algemene politieke beschouwingen is gevraagd om overleg met de adviesorganen. In de beantwoording gaat de minister in op het reguliere overleg van het kabinet met de planbureaus. Dat is iets anders dan de adviesorganen. De minister brengt het punt zelf op, dus dan wrijf ik het er ook maar in. De minister suggereerde zojuist dat de adviesorganen dit zelf zouden willen. Ik bestrijd dat. De minister geeft verkeerde informatie aan de Kamer. Dan handhaaf ik dus mijn motie, tenzij de minister tussen nu en dinsdag met een stukje bewijsvoering kan komen dat de adviesorganen het schrappen van de verplichte advisering verstandig vinden en dat zij daarmee hebben ingestemd.

Minister Donner:

Ik zal u precies aangeven wat ik heb gezegd. In aansluiting op de algemene beschouwingen heeft er een overleg plaatsgevonden met de voorzitters van de verschillende adviesorganen. Ik heb het niet over de planbureaus, maar over de adviesorganen. Het is geen regulier overleg, maar specifiek overleg, in aanwezigheid en op voorstel van de minister-president. Daarin is het punt van de wens van het kabinet voorgelegd. Het is besproken, met de motivering die daarbij was. De conclusie van die vergadering was niet: dat moeten wij niet doen. Dit laat onverlet dat er op tal van plaatsen in de wet de verplichting tot advies staat. Voordat dit niet meer gedaan kan worden, zal de wet gewijzigd moeten worden. Als de heer Schouw mij vraagt om voor dinsdag formeel het standpunt van alle adviesorganen te geven, dan kan ik dat niet. Dat was ook niet de aard van het overleg met de adviesorganen, waarnaar hij vroeg bij de algemene beschouwingen. Dat is de stand van zaken en ik geef hier nu de reden, evenals de redenen waarom het kabinet meent deze motie te moeten ontraden.

Des te meer bevreemdt de motie van de heer Schouw om de verplichte advisering door de Raad van State te laten vervallen. Er geldt een verplichte reactie in het nader rapport. Dit wordt geregeld in artikel 73 van de Grondwet. Het kabinet ziet geen aanleiding om de Grondwet op dit punt te wijzigen, mede ook om de redenen die ik zojuist aan de heer Taverne heb aangegeven, namelijk dat dit fundamenteel samenhangt met het functioneren van de overheid in een rechtsstaat.

De motie van de heer Brinkman bevat het verzoek aan de regering tot handhaving van de regels met betrekking tot het woonplaatsvereiste. Op dat punt moet ik de motie ontraden, want de regels op dit punt zijn onderdeel van de Gemeentewet en de Provinciewet en worden door de gemeenteraad en provinciale staten zelf gehandhaafd. Het is vreemd aan het systeem van de Gemeentewet en de Provinciewet dat dit door hoger toezicht zou worden gehandhaafd. Daarom zou ik deze motie willen ontraden. Althans, die wil ik niet ontraden; die ontraad ik.

De heer Brinkman heeft ook een motie ingediend met het verzoek om een onderzoek in te starten naar de wijze waarop en de mate waarin lagere overheden uitvoering geven aan de Wet openbaarheid van bestuur. In de schriftelijke reactie heb ik aangegeven waarom ik meen dat daartoe minder aanleiding is. Tegelijkertijd zou ik de wenselijkheid van het onderzoek aan het oordeel van de Kamer willen overlaten. De argumenten waarom ik meen dat er geen aanleiding voor is, heb ik gegeven.

Dan kom ik nu toe aan de moties van mevrouw Ortega. In de motie op stuk nr. 63 vraagt mevrouw Ortega de regering om in de agenda burgerschap de rol van kerken, vrijwilligersorganisaties en andere maatschappelijke organisaties expliciet te betrekken en zo nodig te versterken. Ik beschouw de motie als ondersteuning van de lijn die het kabinet met de agenda voor het burgerschap heeft ingezet. Ik laat het oordeel over deze motie over aan de Kamer.

In haar motie op stuk nr. 64 verzoekt mevrouw Ortega de regering, in samenwerking met de gemeente Almere te onderzoeken of aanpassing van regelgeving nodig is voor het toepassen van signaleringssystemen en de gemeente Almere te ondersteunen in de uitbouw van het prototype. Ik ben bereid om met de gemeente Almere de ervaringen met het "Early Warning"-systeem te delen. Daar ben ik positief over. Als daarbij knelpunten blijken die moeten worden opgepakt, ben ik ook daar gaarne toe bereid. Als ik de motie zo mag uitleggen, laat ik het oordeel erover gaarne aan de Kamer. Anders ben ik bang dat zij te breed wordt en moet ik haar ontraden.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

De motie moet inderdaad uitgelegd worden zoals de minister dat heeft gedaan.

Minister Donner:

Dan laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.

Mevrouw Ortega had nog een paar vragen. Zij vroeg of ik kan bevestigen dat er met de minister van Financiën wordt gesproken over de aftrek van dubbele hypotheeklasten en de knelpunten in tijdelijke verhuur. Ik kan bevestigen dat er wordt gesproken met de minister van Financiën. Ik wijs erop dat de dubbele hypotheeklasten aan de orde komen in Huur op Maat. Ik heb al gezegd dat ik het andere onderwerp, voor zover ik daar informatie over heb, zal meenemen. Ik heb echter niet gezegd dat ik dit allemaal al in februari heb. Dit even voor de precisering van de toezegging.

Mevrouw Ortega kondigde aan dat zij zich verder zal buigen over de toepasselijkheid van de verdragen van de Raad van Europa op de BES-eilanden. Dat zullen wij in de toekomst zien. De heer Van Raak zei dat de BES-eilanden in deze discussie zijn vergeten. Zij zijn geen moment uit mijn gedachten geweest. Ik wijs erop dat er minder aanleiding was na de indiening van de motie van de verschillende fractievoorzitters met het verzoek om verschillende problemen op de BES-eilanden te inventariseren. Die moet hier voor december aan de orde komen. Er waren in elk geval geen financiële vragen.

Ik wijs erop dat ik aan het slot wil ingaan op de amendementen.

Ik kom nu bij de moties van de heer Monasch. Hij vroeg eerst bijzondere aandacht voor zijn idee, gedeeld met anderen, voor een prijsvraag. Ik ben daar in eerste termijn al op ingegaan. Ik erken dat het aansluit bij de instelling van een commissie over innovatie en verbetering in de bouw, waar ik mee bezig ben. Ik zeg hem toe dat ik dit idee met een positieve gedachte bespreek met de sector. Ik zal ook zelf kijken of dit idee kan werken. Wij zijn het op zichzelf eens dat het een goede stimulans zou zijn om te komen tot goedkopere bouw. Of wij die prijs dan uiteindelijk Monasch Award of Verhoeven Award noemen, moeten wij dan nog maar eens bezien.

Ik kom op de moties van de heer Monasch, die hij vaak samen met anderen heeft ingediend. De eerste motie, op stuk nr. 65, heeft hij samen met de heer Verhoeven ingediend. Ik wijs erop dat de heer Verhoeven zelf ook een motie heeft ingediend, over hetzelfde onderwerp. Daarin gaat hij 180 graden de andere kant op. Zo wordt er hier nu eenmaal beraadslaagd. In deze motie op stuk nr. 65 gaat het er in ieder geval om, de generieke verlaging van de overdrachtsbelasting per 1 januari 2012 om te zetten in een specifieke vrijstelling. Wij hebben het daarover gehad. Het kabinet heeft een tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting voorgesteld. Wij menen ook dat begin volgend jaar bekeken moet worden wat de effecten daarvan zijn. Derhalve ontraad ik de Kamer het aannemen van deze motie. Dat doe ik zowel vanwege de zaken die hier besproken zijn over het niet toevoegen van onzekerheden in de woningmarkt, als vanwege het feit dat deze motie op dit moment ontijdig komt. Het is nu immers niet aan de orde om de verlaging af te schaffen.

De heer Verhoeven (D66):

Als de minister vindt dat ik in mijn motie op dit punt 180 graden de andere kant op ga, zal hij die motie dus straks niet ontraden.

Minister Donner:

Jawel, die ga ik ook ontraden. Wacht maar!

De volgende motie van de heer Monasch, die hij samen met mevrouw Voortman indiende, gaat over een punt dat wij ook hebben besproken, namelijk de maatregel om in een aantal schaarstegebieden, dus gebieden waar de woningmarkt gespannen is, een extra verhoging van de huur toe te staan binnen het systeem van het WWS. In de motie wordt gevraagd om die maatregel op te schorten. Ik heb de heer Monasch al gezegd dat zijn beeld hiervan niet strookt met het probleem dat wij met de maatregel beogen op te lossen, namelijk het extra aanbod. Derhalve ontraad ik de Kamer het aannemen van deze motie. Daarmee mag ook duidelijk zijn dat ik de Kamer het aannemen zal ontraden van andere moties op dit punt die dezelfde strekking hebben.

In zijn motie op stuk nr. 67 vraagt de heer Monasch de regering, een einde te maken aan de onrechtvaardige situatie van ongelijkheid tussen huurders en kopers. Volgens hem ontstaat die ongelijkheid door het feit dat de huurtoeslag geen openeindregeling is. Als de budgetten bij de huurtoeslag worden overschreden, leidt dit immers tot verlaging van de huurtoeslag. Dit vergelijkt hij met de situatie bij de hypotheekrenteaftrek. Ik bestrijd dat deze twee regelingen op dit punt vergelijkbaar zijn. De huurtoeslag is een regeling waarvoor ik via belasting inkomen bij anderen weg moet halen, om zo geld te kunnen uitbetalen aan bepaalde personen. Bij de hypotheekrenteaftrek gaat het om het eigen inkomen van mensen dat de Belastingdienst niet wegneemt. Dat is dus een fundamenteel verschil. Bij de eerste regeling gaat het om de vraag in hoeverre ik anderen geld uit de zak kan halen. Bij de tweede regeling gaat het om de vraag in hoeverre ik geld bij mensen in de zak laat zitten.

Ik kom op de motie van de heer Monasch waarin hij de regering vraagt om met de woningcorporaties overeen te komen dat zij huishoudens de mogelijkheid bieden om een passende huurwoning te kopen. Dit gaat in essentie over het kooprecht. Ik wijs de heer Monasch erop dat hij zich in deze motie heel specifiek richt op mensen met een inkomen hoger dan € 43.000. Het beleid rond woningbouwcorporaties zorgt ervoor dat mensen met een dergelijk inkomen gewoonlijk niet in woningen van woningbouwcorporaties wonen. Er is sprake van 10% van de woningen voor mensen met een inkomen van meer dan € 33.000. Daarbij zal het echter eerder gaan om mensen met een inkomen in de buurt van de € 33.000 dan om mensen met een inkomen van meer dan € 43.000, dus veel eerder om mensen met een inkomen tussen € 33.000 en € 43.000, dan om mensen met een inkomen van meer dan € 43.000. Het gedeelte waarin wordt gezegd dat een woningbouwcorporatie iemand met een inkomen boven de € 43.000 een andere woning moet aanbieden, gaat ten laste van de 10% marge in het bestaande besluit. Dat vind ik ongerechtvaardigd.

Bij het eventueel aanbieden van een passende huurwoning voor verkoop, gaat het om een kwestie die in het kooprecht aan de orde komt. Daarom zou ik willen voorstellen om deze motie aan te houden, tenzij ik haar zo kan uitleggen dat mij wordt gevraagd om te bekijken of dit in het kooprecht kan worden meegenomen. Dat laatste valt te bespreken. Ik zit vooral met het punt dat de woningcorporatie een andere woning moet aanbieden. Dat gaat ten laste van de marge in het besluit.

De heer Monasch (PvdA):

Ik plaats een opmerking om een misverstand uit de wereld te helpen. Als de motie zo bedoeld zou zijn, zou de minister helemaal gelijk hebben, maar dan zou ik de motie niet zo hebben ingediend. Het verzoek is om in het bedoelde geval een passende huurwoning te koop aan te bieden. Dat spreekt vanzelf, want anders zou het niet mogen binnen de regels die de minister heeft opgesteld. Je wilt dat die groep óf meer huur gaat betalen óf doorgaat naar een koopwoning. Met de motie wordt dus verzocht dat de huurder een passende woning wordt aangeboden, die hij kan kopen van de woningcorporatie. Als dit niet duidelijk is, wil ik de motie op dit punt best verduidelijken. De motie is zo opgesteld omdat wij op dit moment nog wegblijven bij de discussie over het right to buy. Wij zeggen dus niet specifiek dat juist die woning wordt aangeboden. Het gaat om een passende woning. Zo mogelijk is dit de woning waar de huurder in zit, maar wij houden in dat opzicht ruimte open. Zo treden wij niet in de eigendomsdiscussie tussen woningcorporatie en huurder. Daarover zullen wij het nog hebben.

Minister Donner:

Daarom zou ik zeggen: dit is voorwerp van discussie in verband met het kooprecht. Ik wijs alleen op het volgende. De heer Monasch doet dit voor de categorie van mensen met een inkomen boven de € 43.000. In de besluiten met betrekking tot de beperking van de activiteiten van de woningbouwcorporaties is dit nu net de categorie die niet in eerste instantie onder de 10% valt.

De heer Monasch (PvdA):

Het gaat om de zittende groep, niet om een nieuwe groep. De zittende groep kan daarvoor in aanmerking komen. De reden waarom ik de motie nu indien, is dat dit een aanvulling is op de maatregel die de minister in de begroting voorstelt. Het is een specificering van de in de begroting voorgenomen maatregel. Later, in verband met het andere voorstel, kunnen wij er in bredere zin over praten.

Minister Donner:

Welke maatregel bedoelt u in de begroting?

De heer Monasch (PvdA):

Over een paar maanden komt dit terug in verband met het right to buy. Wij praten nu echter over de begroting. De PvdA-fractie hecht daarom sterk aan deze invulling.

Minister Donner:

Ik zeg toe dat wij dit aspect zullen meenemen in de voorstellen die wij zullen uitwerken. In ieder geval zal daarop in de toelichting worden ingegaan. Zoals ik het uitleg, gaat het de heer Monasch ook om een invulling van het kooprecht voor huurders.

Ik kom op de motie-De Boer/Ortega-Martijn op stuk nr. 69 betreffende de doorstroming in de woningmarkt en de Leegstandwet. Daarin wordt de regering verzocht om te komen tot sterke vereenvoudiging of zo mogelijk afschaffing van de vergunning. Ik heb al toegezegd dat ik zo mogelijk in de brief over Huur op Maat nader zal ingaan op de mogelijkheden daartoe. Ik zou deze motie dus aan het oordeel van de Kamer willen overlaten. Dit punt heeft zeker mijn aandacht.

De volgende motie is die van mevrouw Karabulut op stuk nr. 70, waarin de regering wordt verzocht om convenanten te sluiten met afspraken over financiën, wetten en regels, werkgelegenheid en het behoud van rijksgebouwen als het gaat om krimpgebieden. Dit is nu net het soort convenanten waarvan ik aangaf dat ik die niet primair met gemeenten en provincies zal sluiten. Dit gaat namelijk een hele stap verder en veronderstelt een verantwoordelijkheid om voor de krimpgebieden ook financieel, via rijksgebouwen of anderszins, maatregelen te treffen. In mijn overleg met de krimpgebieden is het uitgangspunt juist dat de verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt en de regie bij de provincies. De vraag is vervolgens op welke wijze het Rijk dit met regelgeving of anderszins kan ondersteunen.

Het behoud van rijksgebouwen is op dit moment echter ook voorwerp van ander beleid. Dat is geen onderdeel van het beleid met betrekking tot krimpgebieden. In deze formulering moet ik de motie dus ontraden. Dit laat onverlet dat het mijn inzet blijft om te overleggen met gemeenten en provincies over de wijze waarop hun activiteiten ondersteund kunnen worden.

In de motie-Van Bochove/De Boer op stuk nr. 71 wordt de regering verzocht, te bekijken hoe het functioneren van verenigingen van eigenaren geoptimaliseerd kan worden. Ik ben bereid om te bekijken op welke wijze het functioneren kan worden verbeterd, mits maar duidelijk is dat de eerste verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van de verenigingen van eigenaren bij de eigenaren zelf ligt en dat het gevraagde niet een verantwoordelijkheid schept van de rijksoverheid voor het functioneren van vve's. Met deze uitleg laat ik de motie aan het oordeel van de Kamer en zie ik mogelijkheden om haar uit te voeren.

In de motie-Van Bochove/Ortega Martijn op stuk nr. 72 wordt de regering verzocht, een breed gedragen commissie in te stellen om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om huurcontracten voor een bepaalde duur te gebruiken voor tijdelijke behoeften. Ik heb al gezegd dat het mijn voornemen is om voor Kerstmis met een brief te komen met daarin de reactie op Huur op Maat, de nota van D66 Weg met de Wachtlijst! en de tijdelijke huurcontracten om op dat moment te bezien wat ik daarover kan zeggen. In die brief wil ik vanuit de verschillende modaliteiten van tijdelijke huurcontracten met voorstellen komen. Ik suggereer de heer Van Bochove daarom om deze motie aan te houden, omdat op dat moment nog moet worden bezien of er een breed gedragen commissie nodig is of dat we voldoende hebben aan de voorstellen die in de brief staan.

De heer Van Bochove (CDA):

Ik ga ervan uit dat de minister in zijn brief de argumenten betrekt die ik in de motie heb staan. Ik kan dat ook beoordelen op basis van die brief. Tot dat moment houd ik mijn motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Bochove stel ik voor, zijn motie (33000-VII, nr. 72) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Donner:

Voorzitter. Er ligt nog een vraag van de heer Van Bochove. Hij wijst erop dat hij ook gevraagd had te onderzoeken in hoeverre de vergunning voor een mantelzorgwoning niet tot vijf jaar beperkt wordt, maar kan doorlopen voor de duur van de zorg. Ik moet nog verder bezien in hoeverre dit mogelijk is. Ik kom hier op terug en zal de Kamer schriftelijk informeren over mijn conclusie op dit punt.

Dan kom ik op de moties van de heer Verhoeven. In zijn motie op stuk nr. 73 verzoekt hij de regering, op zoek te gaan naar een dekking voor een permanente afschaffing van de overdrachtsbelasting. Ik zei al dat deze motie wat vreemd klinkt naast de motie van de heer Monasch waarin staat dat we zo snel mogelijk af moeten van de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting omdat we op dit moment de middelen voor wat anders moeten gebruiken. Ik heb hierover gezegd dat ik de motie ontraad. Het kabinet zal in het voorjaar van 2012 bezien wat er op welke wijze moet gebeuren met de overdrachtsbelasting. Het kabinet heeft besloten tot een tijdelijke maatregel; dat is het uitgangspunt.

De heer Verhoeven (D66):

Ik begrijp dat de minister de motie ontraadt en ik hoop dat er zo snel mogelijk helderheid komt. Voor alle duidelijkheid: wij vinden de tijdelijke maatregel slecht en die zullen we dus best anders invullen, zoals de motie Monasch. De definitieve oplossing echter, vinden we natuurlijk goed. De twee moties gaan dus heel goed samen.

Minister Donner:

En dit is de partij van het redelijk alternatief?

In de motie-Verhoeven/Bochove op stuk nr. 74 wordt de regering verzocht te onderzoeken welke stappen gezet kunnen worden om de verplichte inschrijving voor vve's bij de Kamer van Koophandel te beëindigen en de Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2012 te informeren. Ik heb al toegezegd bereid te zijn te bekijken in hoeverre de administratieve lasten kunnen worden verminderd. Ik kan daar in alle gevallen aan toevoegen dat ik in het eerste kwartaal van 2012 ook mijn conclusies kan melden over de vraag of registratie bij de Kamer van Koophandel beëindigd kan worden. De behoefte daaraan hangt mede samen met het bestrijden van slapende verenigingen van eigenaren. Deze motie laat ik aan het oordeel van de Kamer, maar ik heb al toegezegd dat ik in ieder geval zal rapporteren over de administratieve lasten.

In de motie-Verhoeven c.s. op stuk nr. 75 wordt de regering verzocht bij de Najaarsnota 2011 te bezien of er financiële ruimte is om het fonds voor de startersleningen een substantiële injectie te geven. In de eerste plaats is het fonds er niet en kun je dus geen injectie geven. In de tweede plaats zou ik kunnen zeggen dat ik dat altijd wel wil bezien, maar dat is op dit moment een fout signaal. Ik heb de argumenten daarvoor aangegeven. Daar zijn geen middelen voor, zeker niet met deze prioriteiten. Daarom ontraad ik deze motie.

Dan kom ik bij de motie-Lucassen.

De voorzitter:

U vergeet de motie-Verhoeven op stuk nr. 76 over de effectiviteit van een starterslening.

Minister Donner:

In de motie-Verhoeven op stuk nr. 76 wordt de regering verzocht een onderzoek te doen naar de effectiviteit van de starterslening en de Kamer hier zo spoedig mogelijk over te informeren. Ook die motie ontraad ik. Ik heb de Kamer in de Woonvisie gemeld welk pakket maatregelen het kabinet voor ogen staat. Dat is niet afhankelijk van de effectiviteit van de starterslening. Daarom ontraad ik deze motie.

Dan kom ik gelijk bij de motie-Lucassen c.s. op stuk nr. 79. Daarin wordt de regering verzocht om een evaluatie van bestaande ondersteunende regelingen voor starters en een analyse van specifieke hindernissen voor starters op de koopmarkt. Aan zo'n evaluatie kan ik wel voldoen. Die motie wil ik dan ook aan het oordeel van de Kamer overlaten. Daarin krijg je een deel van de informatie waar de heer Verhoeven in zijn motie om vraagt. De motie van de heer Verhoeven in deze formulering ontraad ik echter.

De heer Verhoeven (D66):

Dat is duidelijk. Als minister Donner toezegt, wat hij al bijna deed, dat bij de uitvoering van de motie-Lucassen c.s. ook nadrukkelijk wordt gekeken naar het effect en de resultaten van de starterslening, wil ik mijn motie wel aanhouden.

Minister Donner:

Evaluatie van de verschillende regelingen houdt ook in dat er gekeken wordt naar de vraag: wat weten wij van het effect ervan? De vraag van de heer Verhoeven om onderzoek te doen naar het effect gaat mij echter te ver. Hij kan de motie ook aanhouden tot hij gehoord heeft wat er uit de motie-Lucassen c.s. komt. O nee, in die motie wordt het tijdstip in het midden gelaten. Maar goed, dat komt in ieder geval aan de orde bij die evaluatie.

In de motie-Lucassen op stuk nr. 77 wordt de regering verzocht te komen tot een verplichte tweejaarlijkse keuring voor mechanische ventilatiesystemen in corporatiewoningen. Een dergelijke eis levert extra regeldruk op. Het kabinet is gecommitteerd om de regeldruk terug te dringen. De controle is ook problematisch. Voor alles zou een dergelijke regeling in het Bouwbesluit moeten worden opgenomen en dan is de beperking tot woningcorporaties niet te verdedigen. Tegelijkertijd zeg ik de heer Lucassen toe dat ik dit punt via Aedes nogmaals onder de aandacht van de corporaties zal brengen en zal bespreken. Te gelegener tijd zal ik de Kamer berichten over de uitkomst daarvan. Ik ontraad om die reden aanvaarding van de motie.

De motie van de heer Lucassen op stuk nr. 78 waarin de regering wordt verzocht, de aanvraagprocedure voor huurtoeslag zodanig vorm te geven dat de te hoge toekenning en daardoor de noodzaak van te hoge terugvorderingen wordt beperkt, sluit aan bij een eerdere discussie over de regeling van de huurtoeslag en bij de ideeën die ik nu bespreek met de Belastingdienst. Ik zie de motie dus als een ondersteuning van het beleid en laat het oordeel daarover aan de Kamer.

De motie van de heer Lucassen op stuk nr. 79 over de evaluatie laat ik eveneens aan het oordeel van de Kamer.

Mevrouw Voortman verzoekt in haar motie op stuk nr. 80 de mogelijkheid te onderzoeken om leegstaande rijksgebouwen actief in te zetten voor herbestemming en daarbij samenwerkingsverbanden te zoeken met partijen als woningbouwcorporaties. Een inventarisatie van leegstaande gebouwen is al gaande. Leegstaande rijksgebouwen worden, waar mogelijk, voor hergebruik aangepast door het Rijk. Als ze niet meer beschikbaar zijn voor het Rijk gaan ze over naar Domeinen en worden daar afgestoten en op de markt aangeboden. In die zin is de motie een ondersteuning van het beleid, omdat ook met partijen wordt gekeken naar een herbestemming. De Dienst Domeinen stoot rijksbezittingen, -gronden en -gebouwen af. Dat kan naar een gemeente zijn of een woningcorporatie, maar het is geen aanbieding tegen andere prijzen, omdat men hier probeert met rijksmiddelen weer doelstellingen te realiseren. Dat is een fundamenteel gegeven.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb het over de panden, bouwlocaties en andere plekken die heel lang te koop staan, omdat men ervan uitgaat dat men er een bepaalde prijs voor kan krijgen die er gewoon niet voor gekregen wordt. Dat leidt tot kosten voor het Rijk en dus voor de Nederlandse belastingbetaler. Daar wil ik juist beweging in brengen, want die is er nu niet. Als panden en locaties jarenlang leegstaan, is dat gewoon een probleem. Dat moet het kabinet toch erkennen?

Minister Donner:

Het beleid van Financiën met betrekking tot Domeinen is onderwerp van discussie, ook met de minister en met de staatssecretaris van Financiën. Ik kan mevrouw Voortman echter garanderen dat gebouwen niet eindeloos worden aangeboden tegen een prijs waarvoor niemand ze wil hebben, tenzij er goede gronden voor zijn. Ongetwijfeld heeft mevrouw Voortman het voorbeeld voor ogen van de gemeente Utrecht die de terreinen van de voormalig kazernes wil hebben. Ook dat is mij bekend, maar dat is allerminst een situatie waar het zonder uitzicht is dat die gronden verkocht kunnen worden. De gemeente Utrecht moet de prijs betalen die ervoor gevraagd wordt. Als mevrouw Voortman meent dat het Rijk nodeloos lang panden en gronden in de aanbieding heeft, moet ik haar verwijzen naar een discussie met de staatssecretaris van Financiën. Het onttrekt zich namelijk geheel aan mijn waarneming. De Rijksgebouwendienst stoot panden af naar de dienst Domeinen, hoewel die tegenwoordig ook weer anders heet. Voor de rest heeft de Rijksgebouwendienst daar niets meer mee te maken.

Dan kom ik bij de motie van mevrouw Voortman op stuk nr. 81, waarin de regering wordt verzocht om bij het doorvoeren van het scheiden van wonen en zorg in de huurprijswetgeving de mogelijkheid te creëren om voorzieningen te verrekenen in de huurprijs. Die motie is prematuur. Eerst moet worden uitgewerkt wat de scheiding van wonen en zorg precies inhoudt. Dan is het nodig om te bezien wat de aanpassingen voor de huurtoeslag zijn, mede in verband met de zorgvoorzieningen. Om die reden moet ik het aannemen van de motie op dit moment ontraden, wat niet uitsluit dat de vraag aan de orde kan komen als wij meer duidelijkheid hebben.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Als de minister mij kan laten weten wanneer hij deze informatie beschikbaar heeft, kan ik de motie aanhouden.

Minister Donner:

Ik moet mij daarover met de staatssecretaris van VWS verstaan. Ik zal zorgen dat de Kamer zo snel mogelijk ingelicht wordt over de termijn waarbinnen daarover enige duidelijkheid kan bestaan.

Dan kom ik bij de eerder aangehouden motie van mevrouw Voortman en de heer Groot. Daarin wordt de regering verzocht, extra bezuinigingen op de huurtoeslag door verhoging van de kwaliteitskorting terug te draaien. Het terugdraaien van die maatregel betekent dat er onmiddellijk een gat ontstaat op de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de orde van grootte van wat werd beoogd met deze regeling binnen te halen. Dat is een volstrekt ongedekte situatie, die niet gerechtvaardigd is. Ik meen dat deze maatregel heel wel te verdedigen is. Derhalve moet ik het aannemen van deze motie ontraden.

Dan kom ik bij de moties van de heer Van Dam. Het spijt mij dat de heer Van Dam meent dat ik met onvoldoende passie in het onderwerp zit. Dat komt mede doordat ik waarschijnlijk weinig punten heb gekregen om over te discussiëren. De eerste motie van de heer Van Dam, de motie op stuk nr. 82, gaat over de dubbele nationaliteit. Daarvoor geldt wat ik in de behandeling heb geantwoord. De dubbele nationaliteit komt aan de orde in de voorstellen bij de Rijkswet. De motie verzoekt de regering om voorstellen te wijzigen voordat die in de Kamer aan de orde zijn. Ik ontraad het aannemen van die motie, omdat zulks afdoet aan de eigen verantwoordelijkheid van de regering.

In de motie van de heer Van Dam op stuk nr. 83 wordt de regering verzocht om in gesprek te gaan met het Landelijk Overleg Minderheden en de daarbij aangesloten koepelorganisaties over de door hen gemaakte plannen om netwerk en expertise van de betrokken organisaties te borgen. Ik heb de LOM-samenwerkingsverbanden zelf al gevraagd om met voorstellen te komen voor nieuwe dialoogvormen. Die voorstellen zal ik vanzelfsprekend met deze organisaties bespreken. Uitgangspunt is dat geïnstitutionaliseerd overleg met de organisaties niet meer past in deze tijd. De huidige subsidies worden afgebouwd, maar onderdeel van het overleg is op welke wijze de kennis wordt geborgd. De motie is dus ondersteuning van het beleid. Ik laat het oordeel over aan de Kamer.

Dan kom ik bij de motie van de heer Van Dam op stuk nr. 86 over vluchtelingen en het systeem van inburgering. Ik ontraad het aannemen van die motie om dezelfde reden als ik heb gegeven bij de eerste motie van de heer Van Dam. Het betreft een wettelijke regeling waarvoor de voorstellen hier worden ingediend. Dan kan dit aspect geheel worden besproken. De Kamer kan echter niet bij motie de inhoud van de voorstellen van het kabinet bepalen.

De heer Van Dam heeft een motie ingediend op stuk nr. 84, waarin de regering wordt verzocht, geen tewerkstellingsvergunning voor ongeschoolde arbeid te verlenen aan Bulgaren en Roemenen. Ik stel voor om die motie aan te houden. De Kamer krijgt zoals gezegd binnen de kortste keren een brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met betrekking tot onder andere dit onderwerp. Daarin wordt ook aangegeven wat de verdere voornemens zijn. Dat laat zich beter in die context bediscussiëren.

Ik kom nu bij motie op stuk nr. 85 van de heer Van Dam, waarin de regering wordt verzocht om voor eind 2011 met een agenda te komen met betrekking tot de problematiek van de Somaliërs. Dat raakt aan het thema dat ook in het debat aan de orde is gekomen. In hoeverre moeten de problemen met specifieke maatregelen en in hoeverre moeten de problemen met generieke maatregelen worden aangepakt? Ik meen dat oplossingen van de problemen die de heer Van Dam signaleert, vragen om een gerichte actie binnen bestaande generieke maatregelen. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de betrokken gemeenten en de uitvoeringsorganisaties. Het Rijk faciliteert de gemeente al door de kennisdeling over de groep Somaliërs via handreikingen en door expertbijeenkomsten. Daarnaast zal het kabinet bezien of qat op de lijst van verboden middelen moet worden geplaatst. Ik kom daarop straks nog terug in mijn antwoord op een motie van mevrouw Sterk. De motie-Van Dam ontraad ik, omdat het kabinet niet voor deze benadering kiest.

De heer Van Dam (PvdA):

De motie vraagt nergens om specifiek beleid. Het maakt mij niets uit op welke manier de minister het wel inbedden. Als hij wil vasthouden aan zijn ideologie dat het allemaal via generiek beleid moet gebeuren, dan doet hij het via generiek beleid. De motie vraagt de minister om een agenda te maken om die problemen aan te pakken. Daar gaat het om.

Minister Donner:

De minister van SZW heeft de agenda hoe de werkloosheid eventueel gericht moet worden aangepakt. Als het gaat om analfabetisme, gaat het ook over een punt dat wij net bespraken bij de leeftijdsonafhankelijke leerplicht en het onderwijs. Dat heeft de aandacht. Ik zeg u gaarne toe dat ik aan de collega's zal doorgeven dat de heer Van Dam deze problemen hier heeft genoemd, met het verzoek om die bij het generieke beleid mee te nemen. Ik lees in de motie het verzoek om voor een bepaalde groep weer met een plan van aanpak te komen.

De heer Van Dam (PvdA):

Juist bij deze groep lopen al deze problemen samen. Daar gaat het mij om. Dat vergt dus coördinatie. Die coördinatie komt niet vanzelf van de grond. Minister Donner is de minister voor integratie. Niemand anders in dit land is dat. Ik vraag dus aan hem of hij bereid is, die coördinerende rol te spelen en vanuit die coördinerende rol een agenda te maken om die problemen in samenhang te bezien en aan te pakken.

Minister Donner:

Als de heer Van Dam de motie aanhoudt, zal ik hem op korte termijn een brief sturen over wat mij bekend is over deze problematiek en op welke wijze die aan de orde kan komen of komt in het beleid van de collega's. Ik wil het probleem niet wegdrukken, het gaat mij om het gevoel dat het hier niet goed terechtkomt. Ik moet ook zelf eerst weten waarover wij het precies hebben.

De heer Van Dam (PvdA):

Als de minister nog dit jaar met een brief komt, ben ik bereid de motie aan te houden.

De voorzitter:

Geldt dit ook voor de motie op stuk nr. 84?

Minister Donner:

Dat is de motie over de tewerkstellingsvergunningen. Ik heb de suggestie gedaan om die aan te houden totdat de brief van de minister van SZW en van mij hier is.

De heer Van Dam (PvdA):

Als ik de berichten in de media mag geloven, besluit het kabinet daar morgen over. Wij stemmen niet voor morgen over deze moties. Laten wij eerst morgen afwachten en dan zien wij wel verder.

Minister Donner:

Als er dan iets in de krant staat, is het ook weer niet in orde. Voorzitter. Dan kom ik bij motie op stuk nr. 87 van mevrouw Karabulut, waarin de regering wordt verzocht om het sociale leenstelsel voor inburgering ook toegankelijk te maken voor vrijwillige inburgeraars. Die motie wil ik ontraden. Het systeem van het sociale leenstelsel is nu net bedoeld voor minder draagkrachtigen die vallen onder het systeem van de verplichte inburgering.

Het sociaal leenstelsel op deze wijze breed openen betekent in de eerste plaats dat de kosten aanzienlijk toenemen. Ik vind ook dat het de verantwoordelijkheid is van de vrijwillige inburgeraars. Ik heb al geschetst dat ik verwacht dat er in het nieuwe systeem op tal van andere manieren oplossingen zullen worden gevonden om die inburgering te laten plaatsvinden. Het idee van vrijwillige inburgering heeft dus mijn volle sympathie, maar het openen van het sociaal leenstelsel daarvoor acht ik niet juist.

Mevrouw Karabulut (SP):

Als ik het goed heb begrepen, is het sociaal leenstelsel voor de inburgeringsplichtigen ook bedoeld voor mensen die hun verantwoordelijkheid nemen. Datzelfde geldt natuurlijk ook voor de vrijwillige inburgeraars. De minister heeft zelf in zijn eerste termijn gezegd dat er heel grote groepen migranten zijn die graag willen inburgeren. Daar zitten ook mensen tussen die niet zo draagkrachtig zijn, maar toch hun verantwoordelijkheid willen nemen. Wat moeten zij dan?

Minister Donner:

Het gaat erom – daarom is het sociaal leenstelsel gerechtvaardigd – dat ik bepaalde groepen personen verplicht de taal te leren. Dan komt onmiddellijk de vraag: hoe doe ik dat als ze het niet kunnen betalen, maar wel moeten betalen? Daarvoor is het sociaal leenstelsel. Op tal van andere terreinen hebben mensen ook verantwoordelijkheden waaraan ze invulling geven. Hierbij moet de overheid niet iedere keer zeggen dat zij, omdat iemand minder draagkrachtig is, daarvoor weer een voorziening heeft. Nee, mensen zijn daarvoor in beginsel zelf verantwoordelijk. Zo zit mijn beeld van de samenleving in elkaar.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat beeld deel ik. Dat bestrijd ik toch niet. Als je een lening verstrekt zodat iemand die verantwoordelijkheid kan waarmaken, geef je toch niks weg? Je maakt het mogelijk dat iemand de verantwoordelijkheid kan nemen. Nogmaals, er zijn grote groepen migranten die dat heel graag willen, maar dat straks gewoon niet meer kunnen betalen. Of is er iets anders wat ik heb gemist?

Minister Donner:

Wat u mist, is dat er bij dit soort sociale leenstelsels die door de overheid worden aangeboden, op basis van ervaring rekening wordt gehouden met delen van de lening die niet worden terugbetaald. Dat legt een beslag op middelen. Het kabinet heeft binnen de schaarse middelen gekeken wat er nodig is, vooral voor de groepen die een verplichting hebben. Het openstellen van dezelfde voorziening voor grote groepen betekent dat het beslag op middelen aanzienlijk zal toenemen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Zegt deze minister dan niet eigenlijk dat de grootste groep inburgeraars, van mensen die moeten inburgeren, de taal leren en dat ook willen, het maar moet uitzoeken? Vindt hij het best dat ze niet de taal leren?

Minister Donner:

Nee. Tenzij er goede gronden zijn waarom een dergelijke voorziening moet worden geboden, is bij dit soort zaken mijn uitgangspunt dat mensen die er behoefte aan hebben er zelf voor zullen kiezen, op tal van punten. We hebben geen overheidsbeleid waarin bij ieder geval kan worden gezegd dat daarvoor ook weer middelen en een voorziening zijn.

Mevrouw Karabulut (SP):

Het zijn leningen!

Minister Donner:

Leningen hebben de eigenschap om nooit, althans niet in alle gevallen, 100% te worden terugbetaald. Als dat zo is, vermoed ik dat die middelen ook particulier zijn. Ik ontraad dus de motie zoals die er ligt.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 88, waarin de regering wordt verzocht om met de werkgeversorganisaties en kennisinstituten in overleg te gaan voor een gefaciliteerd taaltraject. Deze motie laat ik over aan het oordeel van de Kamer. Ik zie het positief. Ik zal zeker het overleg met de werkgeversorganisaties op dit punt in gang zetten en ik zal kijken wat er mogelijk is. Dat past nu weer wel in mijn benadering van de werkelijkheid. Deze motie zie ik als ondersteuning van beleid en laat ik over aan het oordeel van de Kamer.

Mevrouw Karabulut heeft gevraagd naar het plan van aanpak voor de studentenhuisvesting. De 16.000 plaatsen zijn additioneel ten opzichte van zowel de inzet van Kences, als de studentensteden. Daarover is een brief aan de Kamer gestuurd.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft geen motie ingediend, maar wel een vraag gesteld. Zij vroeg waar de Rijkswet personenverkeer was gebleven. Daar ben ik schriftelijk op ingegaan op bladzijde 44, bij het antwoord op vraag 85. Mede naar aanleiding van de motie van de heer Bosman heb ik aangegeven dat het onderwerp zal worden besproken op de Koninkrijksconferentie aanstaande december. Ik heb ook aangegeven dat dit onderwerp in overleg met een aantal landen is opgepakt. Ik wijs wel op het volgende. Het woord "rijkswet" houdt in dat het om een consensuswet gaat. Derhalve is instemming van anderen vereist en wordt het ritme niet alleen door Nederland bepaald. De vraag wanneer hierover voorstellen worden gedaan, kan ik dus niet beantwoorden.

In haar motie op stuk nr. 89 verzoekt mevrouw Sterk de regering, de mogelijkheden te onderzoeken of en hoe een sociaal leenstelsel voor migranten uit MOE-landen en mogelijk anderen toegankelijk kan worden gemaakt. Met betrekking tot de Europese arbeidsmigranten die zich in een vergelijkbare situatie bevinden als de verplichte groepen wil ik bezien in hoeverre die noodzaak bestaat. Ik maak wel een onderscheid met de discussie die ik net voerde met mevrouw Karabulut. Het gaat hier om de categorie migranten die in een vergelijkbare situatie verkeren als degenen die hier anders verplicht zouden zijn. Als mevrouw Sterk en mevrouw Karabulut het op deze basis met elkaar eens kunnen worden, laat ik de motie over aan het oordeel van de Kamer.

In haar motie op stuk nr. 90 roept mevrouw Sterk de regering op tot het uitwerken van een stappenplan met betrekking tot het concept van de leeftijdsonafhankelijke leerplicht. Ik hoop binnen korte tijd, namelijk in de eerste helft van volgend jaar, de Kamer in te lichten over de wijze waarop wij invulling willen geven aan het idee van een leeftijdsonafhankelijke leerplicht. In dat kader zal een stappenplan voor invoering aan de orde komen. Als mevrouw Sterk dit ziet als invulling van de motie, wordt deze uitgevoerd. Als zij meer vraagt, kan ik daar op dit moment nog niet in voorzien.

In haar motie op stuk nr. 91 roept mevrouw Sterk de regering op, spoedig het onderzoek naar de Kamer te sturen teneinde een verbod op qat te introduceren. De resultaten van het onderzoek waarin om de motie wordt gevraagd, zullen begin 2012 aan de Kamer worden gestuurd. Afhankelijk van dat onderzoek zal een besluit worden genomen over het verbod. Ik zie de motie dus als ondersteuning van beleid.

Mevrouw Sterk heeft ook nog gevraagd naar de situatie in Duitsland. Volgende maand ga ik op bezoek bij mijn Duitse ambtscollega. Ik zal daar onder andere spreken over het onderwerp integratie van EU-onderdanen. Ik zal daarbij ook het associatieverdrag aan de orde stellen. Verder zal ik nagaan in hoeverre de problematiek die door mevrouw Sterk wordt gesignaleerd, zich in Duitsland voordoet en hoe daar in Duitsland op wordt gereageerd. Maar ze hebben in Duitsland geen Nederlandse rechter.

Mevrouw Sterk (CDA):

Kan de minister aan de Kamer laten weten wat de uitkomst daarvan is?

Minister Donner:

Zeker.

Ik ga in op de motie van de heer Van Klaveren op stuk nr. 92 waarin de regering wordt verzocht om gemeenten die nog geld steken in diversiteitsbeleid, evenredig aan dat bedrag te korten op het Gemeentefonds. Ik heb al gezegd wat de mechanismen zijn en dat het daardoor waarschijnlijk is dat daarvan minder gebruik wordt gemaakt. Wat de heer Van Klaveren in deze motie vraagt, betekent gewoon een inbreuk op het systeem van de autonomie van gemeenten, die zelf beslissen waar zij het geld in steken. Als de heer Van Klaveren wil dat bepaalde zaken volstrekt niet meer kunnen, zal de rijksoverheid dat bij wet moeten regelen. Ik heb daar geen aanleiding voor.

De heer Van Klaveren (PVV):

Wij vragen de minister niet om het onmogelijk te maken. Wij zeggen alleen dat wij het onwenselijk beleid vinden. Het liefst zien wij dat natuurlijk helemaal niet. Gebeurt het wel, dan wordt er gekort op het Provincie- of Gemeentefonds.

Minister Donner:

Het Gemeente- en Provinciefonds zijn mede een uitdrukking van het grondwettelijk systeem inzake de autonomie, ook van gemeenten. Het gaat om de taken, maar ook om de middelen van gemeenten. Het kan ook voorkomen dat de gemeente de maatregelen bekostigt uit de belastingen die zij zelf int. Dan zou zij gekort worden op het Gemeentefonds dat mede gericht is op de taken die zij uitvoert, mede uit hoofde van de wetgeving. Dat is echt een inbreuk op het systeem en dat zou een vrij fundamentele discussie met de VNG opleveren. Ik ontraad de motie, nog los van het feit dat ik meen dat gemeenten op dit soort punten zelf gaan over de effectiviteit van hun beleid en van hun maatregelen. Een oordeel daarover past de minister in ieder geval niet, en eigenlijk ook de Kamer niet omdat het hier gaat om autonoom beleid. De Kamer laat zich ook niet storen als gemeenteraden besluiten aannemen over wat er in deze Kamer gebeurt.

In de motie van de heer Van Klaveren op stuk nr. 93 wordt de regering verzocht onderzoek te doen naar de gevolgen van de massa-immigratie voor de emancipatie van homo's en vrouwen en het toenemend antisemitisme. Naar ik meen is een soortgelijke gedachte aan de orde geweest in een algemeen overleg over antisemitisme. Ook toen heb ik gezegd dat, als er een link is, de oorzaak een gegeven is. Mij gaat het erom hoe ik problemen aan kan pakken. Het probleem van antisemitisme kan niet worden opgelost door de oorzaken ervan te onderzoeken, maar door te onderzoeken hoe ik de uitingen ervan kan aanpakken. Naar ik meen, heb ik daarover ook een discussie gevoerd met de heer Schouw. Om die reden moet ik ook deze motie ontraden.

Ten slotte kom ik op de verschillende amendementen. Het eerste amendement is van de heer Spekman. Hij wil het verplichtingenbedrag binnen de integratie en maatschappelijke samenhang verschuiven. Het gaat dan om voorlichting aan remigranten over de Wet woonlandbeginsel. De wijziging van de Remigratiewet is al bij de Kamer ingediend. Daaruit mag duidelijk zijn dat het beleid van het kabinet is gericht op versobering en afbouw van de remigratievoorzieningen. Om die reden meen ik dat ik dit amendement moet ontraden, omdat het nu juist tegen die ontwikkeling ingaat.

Dan kom ik bij het amendement van de heer Koopmans en anderen over het verhogen van de post openbaar bestuur en democratie ten laste van de post nominaal onvoorzien, waarbij het gaat om een bedrag van € 250.000, voor de verhoging van de burgerparticipatie. Hij noemt in dat verband in het bijzonder de ondersteuning van landelijke koepelorganisaties, zoals het PlattelandsParlement en de Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen.

Als het gaat om stimulering van de burgerparticipatie geldt hetzelfde oordeel als ik straks zal hebben over het amendement van mevrouw Karabulut. Dat betekent niet dat naar mijn mening de dekking die gezocht wordt in de post onvoorzien, de meest aannemelijke is, want dat geld heb ik nodig. Gelet op de omvang van het bedrag laat ik het aan de Kamer om over dit amendement te beslissen. Zodra de bedragen groter zouden zijn bij de post onvoorzien, zou ik ze ten stelligste moeten ontraden.

Dan kom ik op het amendement-Karabulut op stuk nr. 32 voor een bedrag van € 400.000, waarover wij al eerder hebben gesproken. Ik heb al eerder gesproken over de algemene ondersteuning van de agenda burgerschap, waarbij ik de specifieke groep die zij op het oog heeft, wel degelijk ook zie. Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer over. Ik heb er in alle eerlijkheid wel op gewezen dat hiermee een eerder amendement over de middelen voor de scholing van gemeenteraadsleden wordt teruggedraaid, met de aantekening dat mevrouw Karabulut het eens is met die verbreding van de middelen.

Mijn oordeel over de twee andere amendementen van mevrouw Karabulut is wat negatiever. Het eerste amendement is bedoeld om de bezuiniging van 100 mln. op de huurtoeslag ongedaan te maken. Dat zou gedekt moeten worden uit de opbrengst van het amendement-Bashir/Karabulut dat bij het Belastingplan is ingediend en dat een verhoging inhoudt van de inkomstenbelasting. Dat is op zichzelf al een reden om dit amendement te ontraden. Daarnaast meen ik dat het voorkomen van overschrijdingen bij de huurtoeslag alleszins gerechtvaardigd is, dus mijn advies over dit amendement is: ontraden.

Bij het amendement-Karabulut op stuk nr. 34 gaat het om 190 mln., wat gericht is op verbetering of het op peil houden van de leefbaarheid van dorpen en steden. De dekking wordt gezocht op dezelfde post als daarnet, dus die acht ik om dezelfde reden niet deugdelijk. Ik heb in de discussie aangegeven op welke wijze ik wel met het idee van een revolving fund wil verdergaan, ook specifiek met betrekking tot steden en dorpen. Dit is echter in wezen het structureel uittrekken van middelen voor een geheel nieuwe categorie beleid. Dat zou ik willen ontraden.

Ik kom bij het amendement-Van Dam op stuk nr. 35 om 7 mln. uit te trekken voor handhaving in het kader van en bestrijding van illegale bewoning. Ik moet aanvaarding van dit amendement om verschillende redenen ontraden. Dat doe ik niet omdat ik niet zou menen dat de bestrijding van illegale bewoning ongewenst is. Het gaat hier echter om een taak die heel uitdrukkelijk bij de gemeenten ligt. Daarom meen ik dat het niet aangaat om nu weer een klein bedrag uit te trekken om dat te stimuleren. Ook is het bedrag, gelet op het aantal mensen dat nodig is, ten enenmale niet hiertoe geëigend. Een gemeente zoals Den Haag heeft op dit moment al 80 fte's nodig voor de handhavingsteams. Ook uit het overleg daarover blijkt dat men niet primair zit te wachten op bijspringen van het Rijk bij de bekostiging van deze mensen, maar vooral op juridische ondersteuning bij de problemen waar men tegenaan loopt. Er wordt zo goed mogelijk gekeken in hoeverre wij aan deze problemen en vragen kunnen tegemoetkomen teneinde de handhaving beter mogelijk te maken. Om die reden ontraad dus ik aanvaarding van dit amendement, maar ook omdat de dekking wordt gezocht in nominaal en onvoorzien.

Ik kom dan bij het punt dat ik ook al noemde in reactie op de heer Koopmans, maar bij hem ging het nog om een relatief beperkt bedrag. Dit is een vrij substantieel bedrag. Het zal gaan ten koste van de subsidie voor het Arbeidsmarkt- en Opleidingenfonds dat onderdeel is van het arbeidsvoorwaardengeld met het oog op het begeleiden van werk naar werk van werknemers. Dat is nu ook inzet bij de discussies met de bonden. Ook het shared service centre voor archivering komt daardoor in de knel. Daarnaast is er een aantal projecten in het kader van het Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst, zoals de digitale werkplekken. De post onvoorzien is dus niet onvoorzien. Het valt zeker in nauwkeurigheid aan te geven waarvoor dit geld nodig is. In alle gevallen ontraad ik dus aanvaarding van dit amendement omdat het zich richt op een terrein waaraan niet echt behoefte bestaat, terwijl wij inzetten op een terrein waaraan wel behoefte bestaat, alsmede vanwege de dekking.

De heer Van Dam (PvdA):

Dat de minister en ik van mening verschillen over de wenselijkheid van extra handhavers – overigens hebben de gemeenten daar wel degelijk behoefte aan – kan zo zijn. Zijn opmerkingen over de dekking lijken mij echter niet terecht. In het begrotingsartikel heeft de minister namelijk zelf opgeschreven dat de gelden niet belegd zijn en dat ze dus alternatief aanwendbaar zijn. Volgens mij is er dus alle ruimte in het begrotingsartikel dat ik heb geselecteerd.

Minister Donner:

Dat is een misverstand. Ik heb aangegeven dat ze inderdaad alternatief aanwendbaar zijn voor een aantal punten waarvan wij weten dat wij er geld voor nodig zullen hebben. Het valt echter niet op voorhand te zeggen dat er zoveel daar en zoveel daar naartoe moet. Dat betekent niet dat dit een bedrag is dat wij gewoon in de achterzak hebben en nog eens kunnen uitgeven. Zo zit de begroting niet in elkaar.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik adviseer de minister om toch nog even goed naar zijn eigen formulering in de begroting te kijken. Daar staat overduidelijk dat het geld nog niet is aangewend, dat er nog geen bestedingen voor zijn en dat het alternatief aanwendbaar is. Over het argument inzake besteding kunnen wij van mening verschillen, maar de dekking is zeker op orde.

Minister Donner:

Ik heb mijn toelichting gegeven. Als blijkt dat de toelichting onvoldoende is of nadere toespitsing behoeft, zal ik de heer Van Dam die gaarne nog schriftelijk geven, maar mijn oordeel over het amendement blijft: ontraden.

Ten slotte kom ik op het amendement van de heer Koopmans op stuk nr. 52. Het gaat daarbij om een verhoging van de uitgaven voor het programma Veilige publieke taak met 5 mln. De motivering daarvoor is dat er nog onvoldoende bouwkundige, technische of elektronische maatregelen worden getroffen tegen ongewenst gedrag. Daarom is het amendement vooral gericht op eventuele gebouwelijke voorzieningen. Ik ontraad het amendement. Niet dat ik mij er niet van bewust zou zijn dat op een aantal plekken deze voorzieningen juist wel moeten worden aangebracht, maar het gaat primair om de verantwoordelijkheid van bijvoorbeeld gemeenten en provincies in die gebouwen die daaronder vallen. Als het zou gaan om rijksgebouwen, is het een voorziening die door de Rijksgebouwendienst zou moeten worden aangebracht. Ik zal bezien op welke wijze daarin is voorzien, maar ik heb er geen behoefte aan om daarvoor een aparte pot van 5 mln. op te nemen, omdat daarmee dan op het terrein van de veilige publieke taak verantwoordelijkheden worden weggenomen waar ze horen te liggen, namelijk bij de werkgevers, die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van hun werknemers.

De heer Koopmans (CDA):

Zou ik de minister kunnen overtuigen als ik hem verwijs naar de evaluatie van de door het ministerie van BZK ingezette pilot cameraregistratie op ambulances, die in het kader van dit project is opgezet? Misschien kan de minister daar de komende dagen dan nog eens even naar kijken. Het is een buitengewoon succesvol project, waarvan iedereen, het ministerie ook, zegt: dat moeten we doen. Maar dan moeten wij het wel doen. Daarom zou ik de minister willen vragen om er nog eens naar te kijken.

Minister Donner:

Ik zal er gaarne nog naar kijken, ook naar dit specifieke project, want dat heb ik nu niet voor ogen. Ik heb wel het project voor ogen van bijvoorbeeld de installatie van camera's in openbaar vervoer, in bussen. Wij hebben inderdaad een project gehad om dat op gang te brengen, maar ik bestrijd het beeld dat, als dit soort voorzieningen nodig is, de rijksoverheid die moet betalen. Het gaat om de verantwoordelijkheid van de werkgever. Om deze reden blijf ik erbij dat ik het amendement ontraad, maar ik zeg de heer Koopmans toe dat ik voor dinsdag nog een keer zal bezien of dit experiment mij op andere gedachten zal brengen.

Mevrouw Karabulut heeft mij nog gevraagd om te reageren op een uitspraak van de heer Van Klaveren. Het betreft de vraag of de integratie is mislukt. Ik meen dat ik vanavond heel duidelijk op dit punt ben ingegaan, met de constatering dat het kabinet niet van oordeel is dat de integratie is gelukt en dat het kabinet ook niet van oordeel is dat de integratie is mislukt. Ik heb wel duidelijk in de notitie een standpunt ingenomen met betrekking tot het idee en het concept van de multiculturele samenleving. Het kabinet neemt daarvan afstand, als concept voor de integratie. Niet als gegeven van onze samenleving, maar wel als idee dat dit het instrument is waarop integratie moet plaatsvinden. Daarover gaat de notitie integratie, binding en burgerschap. Ik wil hier heel nadrukkelijk aangeven – en dat heb ik ook in de notitie gedaan – dat er met betrekking tot de integratie evenzeer signalen en voorbeelden zijn dat er onderdelen geslaagd zijn, maar dat dit niet mag verdoezelen dat wij nog wel degelijk belangrijke problemen hebben. In antwoord op de heer Van der Staaij ben ik daar vanmiddag ook op ingegaan. Het wordt bevestigd door de bevindingen van het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau, namelijk dat veel Nederlanders op dit punt nog problemen zien.

De voorzitter:

Ik wil de discussie niet opnieuw beginnen, mijnheer Van Klaveren. Mevrouw Karabulut staat nu alweer te wachten tot u weer bent uitgesproken. Ondertussen verwijt u elkaar om de beurt dat er nog interrupties zijn. Een korte opmerking, dus.

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik wil alleen de bevestiging van de minister dat het kabinet de visie deelt dat de multiculturele samenleving als concept is mislukt, in lijn met hetgeen wij de heer Verhagen hebben horen zeggen.

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut ...

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik wacht even op de reactie van de minister.

De voorzitter:

U krijgt nu het woord.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dan wil ik mijn vraag nu wel stellen. De heer Van Klaveren zegt dat de integratie is mislukt en dat dit de opvatting is van het kabinet. Ik constateer dat dit onjuist is. De minister zegt terecht dat er een aantal problemen is met de integratie. Staat hij nog achter de conclusies van de commissie-Blok? Die heeft namelijk gezegd dat de integratie niet dankzij, maar ondanks het beleid grotendeels is geslaagd op de eigen kracht van de autochtone en allochtone bevolking. De commissie constateerde hierbij ook een aantal grote knelpunten, zoals de minister net al zei.

Minister Donner:

Ik laat even in het midden wat de heer Verhagen heeft gezegd. Daar heb ik al zo veel verschillende vormen van gehoord. Ik heb geconstateerd dat hij een aantal retorische vragen heeft gesteld die onmiddellijk zijn verslagen als stellingen. Dat laat ik dus in het midden.

Er mag geen misverstand over zijn dat in de notitie die het kabinet heeft ingediend heel duidelijk is uitgesproken dat het concept van de multiculturele samenleving als mechanisme van integratie niet heeft geleverd wat ervan werd verwacht en dat dit mechanisme zelfs leidt tot het averechtse effect dat de verschillende groeperingen naast elkaar blijven bestaan. Dat laat onverlet – misschien bevestigt het zelfs wel – dat ik mij heel wel herken in de conclusie van de commissie-Blok, namelijk dat de integratie, waar die heeft plaatsgevonden, vaak ondanks het beleid heeft plaatsgevonden en niet dankzij het beleid. Dat is precies het argument waarom ik het specifieke beleid wil afschaffen en over wil gaan naar generiek beleid. Wij hebben inderdaad na een aantal jaren geconstateerd – de Kamer is daarmee begonnen, met de commissie-Blok – dat het specifieke beleid niet werkt.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik heb een vraag van een heel andere orde. Ik heb de minister gevraagd wanneer de Kamer een terugkoppeling kan verwachten van zijn gesprek met de minister van OCW over de waarborging van cultuur, taal en identiteit van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.

Minister Donner:

Als mevrouw Ortega wil horen wanneer ik haar daar voor het eerst over heb gesproken, is mijn antwoord dat dit binnen een maand kan. Haar vraag is echter concreter, namelijk of wij er iets aan kunnen doen. Dat soort vragen is moeilijker te beantwoorden, juist gegeven de standpunten die in deze Kamer zijn ingenomen met betrekking tot de toepassing. Discussie gaat dan ook over wat de vraag op Bonaire is. Ik kan hooguit zeggen dat ik in de loop van de eerste helft van volgend jaar op terugkom bij de Kamer.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Dat is goed, want had de minister gevraagd om daar in het eerste kwartaal van volgend jaar op terug te komen.

Minister Donner:

Nee, ik heb gezegd in de eerste helft van volgend jaar.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Over de moties zal volgende week worden gestemd. Over de amendementen en het wetsvoorstel wordt later dit jaar gestemd.

Sluiting 00.36 uur.

Naar boven