Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 103, item 29 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 103, item 29 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht ( 33135 ),
en van:
- de motie-Wiegman-van Meppelen Scheppink/Kuiken over evaluatie van de Crisis- en herstelwet (33135, nr. 28);
- de motie-Kuiken/Houwers over een leer- en ervaringstraject (33135, nr. 29);
- de motie-Van Tongeren over opschorting van het verlengen van de Crisis- en herstelwet (33135, nr. 30).
(Zie wetgevingsoverleg van 25 juni 2012.)
De voorzitter:
Ik vraag de leden om compassie. Dat is een mooi begrip. Ik vraag dat ook aan de minister. Ik hoop echt dat wij dit debat voor twaalf uur kunnen afronden. Dat betekent dat iedereen nog eens goed naar zijn spreektijd moet kijken. Wij moeten elkaar immers ook een beetje heel houden in deze tijden. Het woord is aan mevrouw Wiegman.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Voorzitter. De nota van wijziging op het wetsvoorstel bevat een geheel nieuw voorstel voor de herverdeling van de milieugebruiksruimte en de wijze van omgaan met natuurgebieden. Een dergelijk omvangrijk voorstel hoort wat de ChristenUnie betreft niet thuis in een nota van wijziging, tenzij daar zeer breed draagvlak voor is. Ik lees echter alleen dat een en ander is afgestemd met het IPO en de VNG en dan nog, gezien de haast, alleen ambtelijk. Verder is er gesproken met VNO-NCW. Maar waarom is er niet ook gesproken met bijvoorbeeld LTO?
Deze heropening is wat mij betreft niet zozeer een moment om nog eens uitvoerig met alle collega's te debatteren, maar om nader in te gaan op vooral de nota van wijziging. Ik heb begrepen dat deze last minute actie van de minister kwaad bloed heeft gezet bij bijvoorbeeld natuur- en milieuorganisaties. Zij voelen zich net als mijn fractie overvallen door een wetswijziging waarvan de consequenties nog niet zijn te overzien. Waarom is er niet gesproken met deze organisaties? De ChristenUnie is bang dat dit ten koste gaat van het draagvlak waaraan wordt gewerkt voor de nieuwe Omgevingswet. Het lijkt wel alsof de minister het advies van de commissie-Elverding, waarin draagvlak en participatie een centrale rol spelen, wel erg selectief toepast.
Meer in het algemeen vraagt mijn fractie waarom de minister deze overvaltechniek toepast bij een toch al gevoelig wetsvoorstel in de laatste Kamerweek voor de verkiezingen. Waarom maakt zij niet een apart wetsvoorstel of wacht zij tot de nieuwe Omgevingswet? Kan de minister eens drie concrete voorbeelden noemen waarom deze last minute wijzigingen nu, met spoed, nodig zijn?
Ook de stapeling van maatregelen vindt de ChristenUnie zorgelijk. De nota van wijziging staat immers niet op zichzelf. De minister had in het wetsvoorstel al voorgesteld om ook in het buitengebied ontwikkelingsgebieden aan te wijzen, terwijl de Kamer dit via mijn amendement juist bewust heeft uitgesloten in de oorspronkelijke Crisis- en herstelwet. Nu wil de minister ook nog eens de bepalingen van de Natuurbeschermingswet voor deze gebieden flink afzwakken. Hoe wil de minister nog een zinnige discussie voeren over de Omgevingswet als nu al even snel met een nota van wijziging alles overboord wordt gegooid? De Raad van State ziet dit voorstel als een experimenteerbepaling, maar de achterdeur van dit experiment staat wagenwijd open, omdat een onbeperkt aantal gebieden aangewezen kan worden als ontwikkelingsgebied. Zo kan de uitzondering de regel worden, terwijl nu nog niet eens duidelijk is wat de reikwijdte van deze uitzondering is.
Voordat ik verder inga op de reikwijdte, wil ik laten weten dat mijn fractie ook grote twijfels heeft over de vraag of deze overhaaste nota van wijziging wel past in een zorgvuldig wetgevingsproces. Ik heb inmiddels meerdere fouten gevonden in de verwijzingen in de memorie van toelichting bij de nota van wijziging, waardoor deze slecht leesbaar is. Dit soort fouten geeft mij weinig vertrouwen. Is de nota van wijziging wel waterdicht? Is deze juridisch wel houdbaar? Het is immers de zoveelste pleister op de natuurwetgeving.
De technische correcties in de nota van wijziging zijn prima en de ChristenUnie steunt ook het schrappen van bijlage 3 over de lex silencio positivo, die overbodig is geworden. Ook de meer flexibele inhoudsopgave voor het bestemmingsplan voor een ontwikkelingsgebied steunt mijn fractie.
Wel heb ik nog veel vragen over de rest van de nota van wijziging, specifiek met betrekking tot de ontwikkelingsgebieden en de wijziging van de Natuurbeschermingswet. Ik had deze vragen graag in een schriftelijke ronde gesteld, maar de oude coalitie staat dit niet toe. Omdat de wet per se deze week door de Kamer moet, ben ik gedwongen om deze vragen nu te stellen. Omdat er vanavond maar één termijn is, heb ik alvast het amendement op stuk nr. 38 ingediend, waarmee de laatste nota van wijziging voor deze onderdelen wordt teruggedraaid. De ChristenUnie wil graag constructief meedenken, maar dan moet de minister vandaag wel met een heel overtuigend verhaal komen op deze onderdelen. Op papier heb ik dat overtuigende verhaal nog niet gezien. Daarom heb ik het amendement ingediend.
Ik zal nu ingaan op de twee kernpunten uit de nota van wijziging die in mijn amendement worden teruggedraaid. Allereerst spreek ik over de milieugebruiksruimte. De aanpassingen van artikel 2.3 moeten het mogelijk maken om de milieugebruiksruimte te optimaliseren. Het aanpassen van voorschriften van bestaande vergunningen tast bestaande rechten aan. De minister stelt dat belangen voor het totale gebied boven individuele belangen kunnen gaan. Daarom is dit ingekaderd door de minister. Er moet sprake zijn van een lange periode waarin er bij een bedrijf een overschot is aan rechten. Dit overschot wordt dan afgeroomd ten behoeve van de ontwikkeling van andere bedrijven. Juist in crisistijd kunnen bedrijven zo'n overschot hebben. Het gevaar is groot dat te veel rechten worden afgenomen. De minister stelt dat er reële uitbreidingsmogelijkheden moeten blijven voor het bedrijf dat de vergunningsruimte inlevert. Maar dat is arbitrair, want wat is reëel?
Een bedrijf kiest een locatie vaak juist vanwege de uitbreidingsruimte. Daarbij gaat het om langere termijnen dan drie jaar. Stel dat een bedrijf nu vergunningsruimte inlevert, en deze ruimte over een paar jaar toch nodig blijkt te hebben. Hoe sterk staat de overheid dan? In het uiterste geval zal een bedrijf dan moeten verhuizen, waardoor de schade veel hoger zal zijn dan alleen de economische waarde van de ingeleverde rechten. Een andere optie voor het optimaliseren van de milieugebruiksruimte die in de nota van wijziging wordt geïntroduceerd, is het afwijken van regels in het activiteitenbesluit. Regels in het activiteitenbesluit zijn er niet alleen vanuit milieugronden, maar ze zijn er ook voor de veiligheid. Er is vaak een onderlinge samenhang met andere regels in het activiteitenbesluit. Optimaliseren ten behoeve van het milieuresultaat klinkt prima, maar dit kan indirect ten koste gaan van andere doelen, zoals veiligheid. Waarom wacht deze minister met deze vergaande maatregelen niet tot de omgevingswet er is?
Ik heb de indruk dat met de wijziging van artikel 2.3 het bestemmingsplan de grondslag wordt voor het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten. Klopt het dat dit op dit moment nog niet mogelijk is? In artikel 2.31 van de Wabo wordt het bestemmingsplan niet als grondslag voor het wijzigen van voorschriften van de omgevingsvergunning genoemd. Hoe ziet de minister dit in het licht van de integrale herziening van het omgevingsrecht? Is het niet veel beter om in de nieuwe omgevingswet een zorgvuldige en integrale afweging op dit punt te maken?
Ik heb de verschillende versies van artikel 2.3 eens naast elkaar gelegd en daarbij gekeken naar de opvallende verschillen tussen de huidige Crisis- en herstelwet, het wetsvoorstel om deze wet permanent te maken en de nota van wijziging. Dat was nog een hele puzzel, maar het resultaat was wel dat ik een wijziging vond die de minister niet toelicht in de memorie van toelichting bij de nota van wijziging. Er staat momenteel in de wet dat een gebiedsontwikkelingsplan, dat nu dus een bestemmingsplan wordt, ingaat op de projecten om de milieugebruiksruimte te optimaliseren. Daarnaast moet echter ook worden ingegaan op werken en maatregelen ten behoefte van het tot stand brengen van een goede milieukwaliteit. Dat laatste zinnetje heeft de minister echter geschrapt. Werken en maatregelen worden nog wel genoemd, maar alleen in relatie tot het benutten van milieugebruiksruimte. Dat is erg eenzijdig. Milieuruimte is er niet louter om te gebruiken. Het doel van de Crisis- en herstelwet is juist ook de milieukwaliteit te verbeteren. Door het schrappen van dit zinnetje lijkt de minister van een belangrijke pijler onder de wet af te willen. In mijn eerder genoemde amendement waarmee ik een deel van de nota van wijziging terugdraai, wordt dit punt hersteld. Mocht hiervoor geen meerderheid in de Kamer zijn, heb ik ook een apart amendement ingediend, het amendement op stuk nr. 37, dat alleen dit punt herstelt.
In artikel 2.3 lid 13 nieuw, staat overigens een verwijzing naar een besluit als bedoeld in het nieuwe lid 7. Als ik mij niet vergis, klopt deze verwijzing niet en wordt hier niet lid 7 nieuw bedoeld, maar lid 8 nieuw. Lid 7 gaat namelijk over de mogelijkheid om in het bestemmingsplan af te wijken van bij AMvB gegeven bepalingen op basis van een aantal wetten. Pas in lid 8 wordt gesproken over besluiten, waaraan lid 13 lijkt te refereren. Ik heb dit punt nog niet meegenomen in mijn amendementen omdat ik graag eerst van de minister wil weten of het klopt dat er een fout zit in de verwijzingen.
Dan het tweede hoofdpunt uit de nota van wijziging, de natuurwetgeving. Dit is de zoveelste ingewikkelde wijziging van de Natuurbeschermingswet. Hoe denkt de minister concrete praktijkproblemen hiermee op te lossen? Creëert zij niet weer een nieuwe bron van jarenlange rechtszaken? De minister stelt voor om dubbele toetsing van projecten en andere handelingen die opgenomen zijn in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een ontwikkelingsgebied te schrappen, en alleen nog maar te toetsen op planniveau.
Laat ik vooropstellen, dat als we dubbele toetsingen kunnen schrappen en zo het papiercircus rond vergunningen kunnen inperken en processen kunnen versnellen, de ChristenUnie dat prima vindt. Heel goed. Dan moet er echter wel sprake zijn van een echte volledige toets en ik ben er niet van overtuigd dat dat hier het geval is. Ik vraag me ook af hoe het voorstel zich verhoudt tot de vereisten van de Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn. Ik heb hierover een aantal technische maar wel heel belangrijke vragen waar ik antwoord op wil hebben. Ik verzoek de minister om deze vragen specifiek te beantwoorden en niet zo globaal als in de memorie van toelichting is gebeurd.
Allereerst heb ik vragen over het enkel of dubbel toetsen. Begrijp ik goed dat de minister van oordeel is dat er op dit moment bij projecten of andere handelingen binnen ontwikkelingsgebieden überhaupt sprake is van een dubbele toetsing op natuurwaarden? Wordt hiermee niet miskend dat een passende beoordeling van een plan een heel ander karakter heeft en veel globaler kan zijn dan een passende beoordeling op vergunningenniveau? Binnen de huidige wetgeving geldt al dat als alle mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden zijn gekwantificeerd, de passende beoordeling voor het plan mag worden ingediend als passende beoordeling van het project. Er hoeft dan dus niet tweemaal een passende beoordeling te worden gemaakt. Als die beoordeling detaillering en concreetheid mist, is er wel een aparte passende beoordeling nodig. Dat moet ook, want anders is er strijdigheid met de Habitatrichtlijn, die juist deze detaillering en concreetheid eist. Ik heb daarom de indruk dat er maar twee mogelijkheden zijn: het voorstel in de nota van wijziging is schijnwinst omdat slechts enkele toetsing volgens de wet al kan, of de minister probeert de Habitatrichtlijn te omzeilen en creëert een nieuw juridisch moeras waarvan niet alleen de natuur maar ook de boeren straks het slachtoffer zullen zijn.
Dat laatste lijkt het geval te zijn, want in antwoord op de kritiek van de Raad van State, stelt de minister letterlijk dat de beschrijving van projecten en handleidingen in een bestemmingsplan niet concreet en gedetailleerd hoeft te zijn. Wat bedoelt de minister hiermee? De Habitatrichtlijn eist deze details immers juist wél. Even verderop lijkt de minister dat ook te beseffen, want daar stelt zij dat de beschrijving van projecten en handleidingen als bijzonder onderdeel van het bestemmingsplan voor ontwikkelingsgebieden uit zichzelf voldoende concreet zal zijn, zodat een passende beoordeling kan worden gedaan. Natuurlijk kan er een passende beoordeling worden gedaan op planniveau, hoe vaag het ook is, maar de vraag is of dit voldoende concreet is om de beoordeling op projectniveau te schrappen. Hierop gaat de minister niet in.
Als de minister van de dubbele toetsing af wil, waarom schrapt zij dan niet de toets op planniveau, zodat de toets op projectniveau gehandhaafd wordt? Hoe wordt bij het slechts één keer globaal toetsen op planniveau verzekerd dat de instandhoudingdoelen voor Natura 2000-gebieden worden gehaald? Welke garanties biedt de minister hiervoor? Hoe voorkomt de minister een opeenstapeling van foutmarges? Als immers eerst op planniveau een globale beoordeling wordt gedaan en hier vervolgens globaal aan wordt getoetst, is het risico op foutmarges dubbel zo groot. Voldoet dit wel aan de Europese richtlijnen? Is het juist dat het voorgestelde artikel 19 ertoe zal leiden dat projecten in ontwikkelingsgebieden zonder nadere natuurtoets doorgang kunnen vinden? Wat zijn daarvoor de randvoorwaarden? Moeten die randvoorwaarden niet wettelijk worden vastgelegd? Wat betekent het voorstel voor de administratieve lasten? De Raad van State stelt dat de initiatiefnemers ook bij het schrappen van de dubbele toets nog steeds hoge lasten kunnen hebben als ze nog steeds veel informatie moeten aanleveren over een project zodat het bestuursorgaan kan toetsen of wordt voldaan aan de beschrijving en het bestemmingsplan en of het nog actueel is. De minister stelt dat het op voorhand niet aan te geven is in hoeverre de hoeveelheid aan te leveren gegevens zal dalen, omdat dit afhankelijk is van het project. Dat vindt de ChristenUnie een te magere basis voor zo'n omvangrijke wijziging. Als de minister niet eens globaal kan aantonen wat de feitelijke winst is voor ondernemers qua administratieve lasten, waarom wil zij dan zo'n wijziging doorvoeren?
Waar wil de minister in het buitengebied precies ontwikkelingsgebieden aanwijzen? Wil zij bijvoorbeeld ook ontwikkelingsgebieden in de omgeving van Natura 2000 aanwijzen? Hoe ziet zij de inzet van een bestemmingsplan bij de ontwikkelingsgebieden in het licht van de plannen voor een nieuwe Omgevingswet, waarin het bestemmingsplan waarschijnlijk zal verdwijnen? Hoe verhoudt een dergelijk bestemmingsplan zich tot het beheerplan in het kader van de Natuurbeschermingswet? Kan de minister daarbij specifiek ingaan op de trend dat bestemmingsplannen steeds globaler worden, terwijl bepalingen voor de Natuurbeschermingswetvergunningen juist veel meer details vragen? Kortom, past het voorstel van de minister wel bij het karakter van bestemmingsplannen zoals die de laatste jaren zijn ontstaan?
De voorzitter:
Mevrouw Wiegman, u hebt gezegd dat u iets langer zou spreken, maar het is nu al anderhalf keer zo lang.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Nog vijf minuten. Ik ben minder erg dan collega Koopmans afgelopen maandag.
De voorzitter:
Helpt dat?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ja, ik denk het wel.
De voorzitter:
Nou, misschien kunt u het toch een beetje beknopter proberen te maken.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik zal dat zo goed mogelijk proberen te doen.
Voorzitter. Het voorstel om de dubbele toetsing af te schaffen kan niet los worden gezien van de beheerplannen en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), maar juist daar zit veel vertraging. De minister plakt met deze nota van wijziging de zoveelste pleister terwijl zij beter staatssecretaris Bleker kan aansporen om de beheerplannen snel af te ronden. Ook hierover heb ik een aantal concrete vragen. Ik heb begrepen dat het niet lukt om in de beheerplannen alle te voorziene ontwikkelingen mee te nemen. Dit betekent dat ondernemers nog een Natuurbeschermingswetvergunning moeten aanvragen voor zaken die nog niet in het beheerplan zijn meegenomen. Maar hoe komt dit alles uiteindelijk weer bij elkaar, zeker als de Natuurbeschermingswetvergunningen conform de nota van wijziging slechts één keer globaal getoetst worden? Ontstaat zo niet het gevaar dat de doelen van de beheerplannen niet gehaald worden? Legt dit niet weer extra bewijslast en lastendruk bij de agrarische ondernemers? Wat gebeurt er als straks op grond van deze nota van wijziging vergunningen zijn verstrekt waar deze toch te ruim blijken te zijn om te voldoen aan de beheerplannen? Wie moet in dat geval de schade betalen, de boer of de overheid?
Het nieuwe artikel 19db gaat, als ik het goed begrijp, alleen over de passende beoordeling en de beheerplannen. Deze redenering doortrekkend vraag ik mij af hoe het zit met de PAS, want daarin is zo'n koppeling tussen plannen en projecten er nog niet en blijven er dus twee toetsmomenten. Gezien mijn kritische opmerkingen over de nota van wijziging zal duidelijk zijn dat ik hier op dit moment zeker niet voor pleit, maar het geeft maar aan hoe selectief we op dit moment bezig zijn zonder dat er naar het totaalplaatje wordt gekeken.
Het voorstel gaat niet alleen over het al dan niet dubbel toetsen. De minister kiest ervoor om in ontwikkelingsgebieden, indien kenmerken van projecten maar zijn beschreven in een bestemmingsplan, niet alleen de tweede toets af te schaffen, maar de hele vergunningplicht. Ook dit roept een aantal vragen op. Stel dat er een belanghebbende die het niet eens is met een project tot handeling. Omdat er geen vergunning meer is, kan deze persoon of organisatie alleen nog maar een handhavingsverzoek doen, waardoor geen bezwaar of beroep mogelijk is, zoals tegen een vergunning. Is de minister het met mij eens dat dit wel een erg omslachtige route is, dat dit minder rechtszekerheid biedt en dat je dan beter een passende beoordeling door de overheid kunt hebben, waarvan de kaders voor iedereen helder zijn? Kan de minister ingaan op de vrijstelling van de vergunningplicht in relatie tot de Vogel- en habitatrichtlijn? Kan dat wel? En creëert de minister hiermee niet nieuwe onzekerheden bij initiatiefnemers? Hoe weten zij immers 100% zeker dat ze vrijgesteld zijn van een vergunningplicht of niet? Bij een vergunning die onherroepelijk is, weet je tenminste waar je aan toe bent.
Hoe moet ik dit alles zien in de tijd? Er kan immers veel tijd zitten tussen het bestemmingsplan en het concrete project. In die tijd mogen er geen andere initiatieven in de omgeving zijn met effecten op de relevante Natura 2000-gebieden, want dan kloppen de berekeningen in het bestemmingsplan niet meer, omdat de cumulatie er niet goed in zit. Is de voorwaarde voor de vrijstelling dat de uitgevoerde passende beoordeling van het plan actueel is, voldoende robuust verwerkt in het wetsvoorstel? Nu lijkt het bestuursorgaan wel erg veel beoordelingsruimte te hebben en ook dit lijkt mij een bron van rechtszaken. Wat gebeurt er immers als een belanghebbende het oordeel van het bestuursorgaan aanvecht? Dan ontstaat er toch ook langdurige onzekerheid voor de initiatiefnemers? Wat gebeurt er bovendien als het bestuursorgaan de zaak verliest?
De minister heeft in een brief gereageerd op mijn amendement op stuk nr. 27, waarin ik verzoek om de EPC-norm aan te scherpen. De minister vindt deze aanscherping te snel in verband met de notificatie bij Brussel en de benodigde afstemming met de markt. Ik ben bereid om mijn amendement aan te passen, zodat er meer tijd is voor deze notificatie en afstemming door de eerste wijziging pas in te laten gaan per 1 januari 2014. Ik teken daarbij aan dat de markt graag duidelijkheid wil over de te bereiken normen, omdat dit juist de toepassing van nieuwe technieken en de innovatie stimuleert. Juist in deze crisistijd is zo'n duidelijk perspectief voor de markt van belang. Ik vraag daarom om meer ambitie van de minister en om een meer constructieve opstelling. Misschien kan de minister ons vertellen welke stip op de horizon en welk tijdpad zij wel haalbaar vindt.
De heer Koopmans (CDA):
Ik ben benieuwd of mevrouw Wiegman zelf ook heeft laten bekijken wat dit allemaal gaat kosten voor mensen die moeten verbouwen of kopen.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
In de behandeling tijdens het wetgevingsoverleg heeft de minister heel duidelijk gezegd dat zij de Crisis- en herstelwet graag wil gebruiken voor verduurzaming. Als er versnelling mogelijk is, wil zij daar ook ruimte voor geven. Met dit amendement doe ik een suggestie. Wellicht kan het op dat terrein. Ik ben echter best bereid om zaken aan te passen, zodat het meer haalbaar is en er meer draagvlak voor is. Ik hoor dan ook graag suggesties van de minister in dit verband. Ik heb nu namelijk alleen een brief met een kort samengevat een "dik nee" gekregen. Ik wil daar dus graag rekening mee houden. Ik weet dat er behoefte is aan een stip op de horizon. Als wij dit kunnen regelen in een amendement dat haalbaar en betaalbaar is, zou dat heel mooi zijn.
De heer Koopmans (CDA):
Mevrouw Wiegman kan het een stip op de horizon noemen, maar als zij niet weet wat dit kost, kan het ook gewoon een lat zijn waar niemand overheen of onderdoor kan. Dat is een beetje het risico bij dit amendement.
De heer Paulus Jansen (SP):
Ik ben het zeker tijdens dit debat niet zo vaak met de heer Koopmans eens, maar in dit geval ben ik het roerend met hem eens. Mevrouw Wiegman weet toch ook dat het debat over de aanscherping van de EPC-waarden gevoerd wordt in de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken? Het gaat namelijk over het Bouwbesluit. Daar wordt al jarenlang gesproken over dit soort onderwerpen. Er zijn ook allerlei afspraken gemaakt over hoe zorgvuldig je omgaat met veranderingen. Ik loop zelf ook regelmatig tegen dit probleem aan. Is het niet veel verstandiger om gewoon voor de koninklijke route te kiezen in plaats van voor deze U-bochtconstructie?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dit gaat over de twee verschillende plekken waar het onderwerp "energie" een plek heeft gekregen. Wellicht zou het goed zijn om straks in een nieuwe kabinets- en Kamerperiode de energievraagstukken meer te bundelen, zodat die niet verspreid zijn over verschillende commissies.
Ik sta open voor vragen zoals "Wat zegt de markt?" en "Wat vraagt de markt?". Ik ga daar graag over in overleg. Ik kom nu terug op mijn amendement. Ik ben bereid om het amendement aan te passen aan redelijkheid, haalbaarheid, betaalbaarheid en noem maar op. Ik ontvang daarom graag suggesties van de minister in antwoord op de vraag op welke wijze je dit kunt doen in plaats van alleen maar een brief met daarin een heel "dik nee".
De heer Paulus Jansen (SP):
Mevrouw Wiegman of haar collega van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken weet dat bijvoorbeeld een onderzoek naar de aanscherping van de isolatiewaarde van de gebouwschil naar aanleiding van de aangenomen motie-Jansen c.s. een halfjaar heeft geduurd. Dit soort procedures duurt gewoon heel lang. Daarna kun je pas een fatsoenlijk standpunt innemen over de vraag of dit wel of niet verstandig is. Zou het in dit geval niet verstandiger zijn om het toch iets rustiger aan te pakken?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Daarom stel ik als wijziging van het amendement ook voor om een andere termijn in het amendement op te nemen, dus niet 1 januari 2013, maar bijvoorbeeld 1 januari 2014.
De ChristenUnie heeft veel zorgen over de nieuwe bevoegdheden voor de ontwikkelingsgebieden en het schrappen van de dubbele toets in de Natuurbeschermingswet. Mochten deze wijzigingen toch worden doorgevoerd, dan vraag ik de minister of zij bereid is, deze bevoegdheden zeer terughoudend toe te passen. De ChristenUnie vraagt dan van de minister om niet alleen in woord maar ook in daad te bewijzen dat het hier gaat om een maatregel met een experimenteel karakter en dus slechts een zeer beperkt aantal gebieden aan te wijzen. Is de minister bereid om vandaag een maximumaantal gebieden te noemen waarop zij dit de komende vier jaar gaat toepassen, zeg maar tot de komst van de omgevingswet?
De heer Houwers (VVD):
Welke criteria wil mevrouw Wiegman daarbij hanteren? Of wil zij alleen het aantal gebieden beperken? Waarom stelt zij zich zo zuinig op? Wij willen er via de Crisis- en herstelwet toch juist voor zorgen dat er weer meer actie en werkgelegenheid komt of zie ik dat verkeerd?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik merk het volgende op over zuinigheid. Wij zullen de zaken echt goed regelen in de omgevingswet. De Crisis- en herstelwet is niet voor de eeuwigheid of eindigheid bedoeld. Als wij op zoek zijn naar tijdelijke versnellingsmaatregelen totdat de omgevingswet er is, dan moeten wij dat ook laten zien. Dan is er dus alleen ruimte voor experimenteren en kan dus niet zomaar alles zonder enkele randvoorwaarde worden toegelaten. Ik heb talloze vragen gesteld, met name over ontwikkelingen rondom kwetsbare natuurgebieden. Je kunt je afvragen of de Crisis- en herstelwet daarvoor echt helpt. Ik zou zeggen: beperk je tot bepaalde heel belangrijke economische gebieden, bijvoorbeeld de Rotterdamse haven, in plaats van dat er onbeperkt van deze wet gebruik kan worden gemaakt.
De heer Houwers (VVD):
Volgens mij krijg ik niet echt antwoord op mijn vraag. Natuurlijk is de Crisis- en herstelwet niet voor de eeuwigheid bedoeld, maar ik wil graag van mevrouw Wiegman weten aan welke gebieden zij denkt. Zij noemt de Rotterdamse havens, maar er zijn natuurlijk veel meer plekken in Nederland waar gelukkig economische en andere activiteiten plaatsvinden die hiermee geholpen kunnen zijn. Wil mevrouw Wiegman dat dan onmogelijk maken? Dat beluister ik namelijk in haar betoog.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik wil graag heel veel mogelijk maken, maar ik vraag mij oprecht af of de nota van wijziging al die mogelijkheden waarmaakt. Ik heb een hele rij kritische vragen gesteld. Ik kan mij sowieso voorstellen dat je bepaalde gebieden uitsluit en zegt: je moet het daar niet doen. Ik heb een aantal punten genoemd hoe je daar een bepaalde versnelling kunt realiseren, namelijk door beheerplannen en de Programmatische Aanpak Stikstof. Die zaken zijn echter allemaal op de lange baan geschoven. Daarom zou ik zeggen: beperk je en focus op de belangrijke economische gebieden waar je met deze wetgeving, in het kader van experimenteren, aan de slag gaat.
De heer Koopmans (CDA):
Mevrouw de voorzitter. De Crisis- en herstelwet is in de ogen van de CDA-fractie een goede wet. Vorig jaar is die wet op een goede wijze gewijzigd op het gebied van het bestuursprocesrecht. Nu ligt er weer een goed wijzigingsvoorstel voor om de Crisis- en herstelwet permanent te maken en te verbeteren. Wij hebben daarover een goed debat gevoerd. Deze goede minister heeft daarin een goed antwoord gegeven op een eveneens goede inbreng van mijn kant.
Ik ben blij dat een meerderheid in de Kamer ons de gelegenheid geeft om in derde termijn nog een aantal opmerkingen te maken. De goede nota van wijziging biedt de mogelijkheid om integrale gebiedsontwikkelingen op een snellere manier te realiseren. Dat is goed en dat helpt ook in Rotterdam. Als het wat lang duurt, zeggen Rotterdammers: let op, zorg dat er geen gras op de kade gaat groeien. Deze nota van wijziging zal voorkomen dat er onbedoelde plekken gras gaat groeien.
Wij zijn het eens met de nota van wijziging, maar ik wil nog wel een laatste punt maken. Ik heb mevrouw Van Tongeren in het debat een handreiking gedaan. Onderdeel van het verkiezingsprogramma van GroenLinks is namelijk meer mogelijkheden bieden voor de ombouw van kantoren tot woningen. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat bewoners en ondernemers in Nederland als het gaat om verbouw (transformatie) van kantoren tot woningen met veel ingewikkelde regelgeving te maken kunnen hebben;
overwegende dat in deze economische crisis mogelijkheden moeten worden aangegrepen om verbouw (transformatie) van kantoren tot woningen niet door complexe regelgeving in de weg te laten staan;
overwegende dat de mogelijkheid bestaat om, zowel op grond van de Crisis- en herstelwet als de Woningwet, regelgeving buiten werking te stellen en voorschriften van het Bouwbesluit voor concrete projecten buiten toepassing te verklaren;
verzoekt de regering om regelgeving met betrekking tot verbouw (transformatie) van kantoren tot woningen buiten werking te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Koopmans. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 40 (33135).
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
De heer Koopmans heeft mij in het vorige debat inderdaad allerlei fantastische voorstellen voor amendementen gedaan. Ik heb bij mijn mail en mijn telefoon zitten wachten en ik heb zelfs naar blauwe briefjes in gele bakjes gezocht, maar er kwam helemaal niks. Bij de vorige behandeling van de Crisis- en herstelwet heb ik een amendement ingediend opdat Rijkswaterstaat en de waterschappen meer medewerking zouden verlenen aan de aanleg van windmolens, maar zelfs dat heeft de CDA-fractie niet gesteund. Was het een holle belofte van de heer Koopmans om het debat wat gezelliger te maken? Waar zit de inhoud van het samenwerken met GroenLinks op groene projecten?
De heer Koopmans (CDA):
Er zijn twee punten. Allereerst was de verwachtingsvolle blik van mevrouw Van Tongeren de afgelopen dagen een feest om mee te maken. Maar dat terzijde. Belangrijker is dat ik naar aanleiding van de handreiking die ik in het debat deed, heb uitgezocht hoe je een en ander precies kunt doen. Ik dacht dat het noodzakelijk was om dit per amendement te doen. Ongeveer anderhalf uur voor het debat is ons echt duidelijk geworden dat in het recent vernieuwde Bouwbesluit de mogelijkheid is opgenomen om voor de ombouw van kantoren naar woningen gebruik te maken van de oude bepalingen van het Bouwbesluit. De regelgeving die er nu is, bijvoorbeeld dat een deur 2,20 meter moet zijn, hoeft daar niet van kracht te zijn. Het bevoegd gezag kan die buiten toepassing verklaren. Bovendien zit er in de Crisis- en herstelwet de mogelijkheid om andere regelgeving buiten toepassing te verklaren. Dat moet je wel doen en deze motie verzoekt de regering om dat te doen. Daarmee krijgt de handreiking die ik mevrouw Van Tongeren tijdens het debat heb gedaan, vorm en inhoud die passen bij de vigerende wetgeving.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Dat is een dode muis. Als de heer Koopmans met GroenLinks groene projecten wil steunen, waarom heeft de CDA-fractie dan tegen het amendement gestemd waarin wij vragen om Rijkswaterstaat en waterschappen medewerking te laten verlenen aan het plaatsen van windmolens op dijklichamen waar dat mogelijk is? Daarmee heeft de CDA-fractie dit onmogelijk gemaakt.
De heer Koopmans (CDA):
Een dode mus vind ik altijd jammer, maar een dode muis vind ik altijd prachtig. Ik houd niet van levende muizen in huis.
Dan het voorgestelde amendement. In het oorspronkelijke debat, ook bij de vier tranches die eerder aan de orde zijn geweest, heeft het CDA op tal van punten meegedaan met de heer Samsom en mevrouw Wiegman om allerlei duurzame projecten binnen de Crisis- en herstelwet te krijgen. Wij zullen elke keer naar voorstellen kijken. Ik ken het amendement waarover mevrouw Van Tongeren spreekt, niet meer precies uit mijn hoofd. Telkens zullen wij dergelijke moties beoordelen op de inhoud.
De voorzitter:
U bent goed bezig, mijnheer Koopmans, maar iets korter antwoorden is nog beter.
De heer Koopmans (CDA):
Ik had ook een heel korte tijd en bovendien zijn het heel goede vragen.
De voorzitter:
Dat is waar, maar toch.
De heer Paulus Jansen (SP):
De heer Koopmans wil het verbouwen van kantoren tot iets anders eenvoudiger maken. Nu is het Bouwbesluit inderdaad recent aangepast. Bijna alle regels voor transformatie zijn afgeschaft. De regels van het moment waarop het gebouw is neergezet, gelden. Een kantoorgebouw uit 1960 moet in de transformatie dus voldoen aan de eisen van 1960. Die zijn virtueel nihil. Wat mankeert er aan de mogelijkheden? Wat zou de heer Koopmans nog meer willen schrappen?
De heer Koopmans (CDA):
Uit het convenant dat de minister recent met een aantal partijen heeft opgesteld met betrekking tot de ombouw van de kantoren, blijkt dat er nog steeds sprake is van knellende regelgeving. Ik heb gezocht naar de snelste manier om iets te doen aan de complexe regelgeving die er ook na de vernieuwing van het Bouwbesluit nog is, of die er wellicht slechts lijkt te zijn voor sommige aanvragers en beoordelaars. Het kan namelijk ook zijn dat er hier en daar nog sprake is van een wat taaie manier van omgaan met de nieuw gecreëerde mogelijkheden en het gewijzigde Bouwbesluit. De CDA-fractie heeft het, in lijn met datgene wat wij in het debat hebben gezegd en omdat die mogelijkheid in de Crisis- en herstelwet staat, echter dienstig geoordeeld om daar nog een schepje bovenop te doen. Ik zou geen tegenvraag willen stellen en ik noem het daarom maar een verzuchting: wat is erop tegen om dit te doen?
De voorzitter:
Dat is een retorische vraag. Mijnheer Jansen, tot slot.
De heer Paulus Jansen (SP):
Daar is op tegen dat je bij verbouwing ook bepaalde kwaliteitseisen zou moeten stellen, bijvoorbeeld om met eisen inzake milieu, veiligheid en functionaliteit – de basiskwaliteitseisen uit het Bouwbesluit – een bepaalde bodem in de markt te leggen. Vindt de heer Koopmans het overbodig dat wij in Nederland eisen stellen aan de kwaliteit van gebouwen, ook als het om bestaande gebouwen gaat?
De heer Koopmans (CDA):
Ik denk dat elke verbouwing van een kantoorpand tot woning geld kost en slechts plaatsvindt indien er daarna een vermarktbaar product is, een product waar vraag naar is. De CDA-fractie constateert, met degenen die het convenant hebben ondertekend, dat er nog steeds problemen zijn en dat er tal van plekken zijn waar het mooi zou zijn als daar een verbouwing zou plaatsvinden. Wij zijn er dus voor dat er meer mogelijkheden komen. Betekent dit dat er geen enkele kwaliteit meer aan de orde zou moeten zijn? Dat lijkt mij niet verstandig, want dat lijkt mij niet vermarktbaar aan wie of wat dan ook.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik had graag gezien dat ik vanavond net zo zou kunnen samenwerken met de heer Koopmans of hem net zo zou kunnen aanvullen als afgelopen maandag. Toen heeft hij namelijk een initiatiefvoorstel helemaal uitgeplozen op allerlei juridische punten. Het enige wat ik toen heb gedaan, was een korte samenvatting geven. Nu lijken de rollen omgedraaid. Ik heb heel veel uitgeplozen, maar de heer Koopmans komt zelfs niet met een samenvatting. Deelt de heer Koopmans mijn zorgen? Ik wijs erop dat de Raad van State nadrukkelijk waarschuwt: die versnelling met de Crisis- en herstelwet lijkt leuk, maar er dreigt een juridisch moeras, met een verhoging van de lasten.
De heer Koopmans (CDA):
Mijn samenvatting van de nota van wijziging is dat het een goede nota van wijziging is. Mijn samenvatting van het advies en de conclusie van de Raad van State is dat de nota van wijziging de kritiek goed kan doorstaan. Dit schept nieuwe mogelijkheden die noodzakelijk zijn om een aantal ontwikkelingen in Nederland sneller van de grond te krijgen. In het verleden, bij de oorspronkelijke behandeling van de Crisis- en herstelwet en bij de wijziging van het bestuursprocesrecht, zijn hier telkens, vooral van de linkerkant en minder van u, geweldig zware woorden gevallen over de juridische houdbaarheid daarvan. Intussen is gebleken dat de juridische houdbaarheid van deze wet en van de besluiten die op grond van deze wet tot stand zijn gekomen, uitstekend is en de toets der kritiek geweldig kan doorstaan.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dan wijs ik de heer Koopmans er toch op dat behoorlijk wat zaken juridisch nog verder uitgezocht moeten worden en dat de wachttijden zijn toegenomen. Daar is ook extra geld naartoe gegaan om die wachttijden weg te halen. In de vorige periode hebben wij samen aan verbetering van de kwaliteit gewerkt. Daartoe kwam de heer Koopmans toen ook zelf met allerlei amendementen. Daarom vraag ik hem of hier een juridisch moeras dreigt. Ik krijg daarop graag een concreet antwoord en niet alleen de opmerking dat dit de CDA-fractie een goede wet lijkt. Ik verwacht echt argumenten waarom het allemaal niets uitmaakt als in bestemmingsplannen vage omschrijvingen staan, terwijl dat haaks kan staan op de concreetheid waaraan in beheerplannen vorm moet worden gegeven. Hoe is dit ook te rijmen met een enkele toetsing? Is de heer Koopmans bereid om te zeggen dat, waar dubbele toetsing eraf kan, daar al wettelijke mogelijkheden voor zijn of dat wij het nog zodanig amenderen of verscherpen? Op die manier kunnen we tot een goede juridische finishing touch komen.
De heer Koopmans (CDA):
Ik ben natuurlijk, evenals mevrouw Wiegman, benieuwd naar de antwoorden van mevrouw de minister op de door mevrouw Wiegman gestelde vragen. Mijn zorgen zijn echt aanzienlijk minder groot. Ik denk oprecht dat mevrouw Wiegman bij de mogelijkheden die in de nota van wijziging zitten veel te grote beren op de juridisch weg ziet. Ik heb ook mijn mailbox nog eens nagekeken op het maatschappelijke verzet dat door sommigen hier wordt genoemd. Ik kijk ook naar de publieke tribune. Het is hier weer "hartstikke druk". Iedereen is uiterst bezorgd. Al dat leidt ertoe dat onze fractie zegt – natuurlijk wachtend op de antwoorden – dat wat er nu ligt een goed voorstel is.
De voorzitter:
Wij gaan nu luisteren naar …
De heer Van Bemmel (PVV):
Een puntje van orde. De heer Koopmans heeft ingeschreven voor 1 minuut spreektijd en zit nu op 1300% daarvan. Ik vraag u dezelfde coulance te betrachten bij de andere sprekers.
De voorzitter:
Dat zal moeite kosten! Men kent mijn voorkeur, vooral vanavond, voor de heer Koopmans. Die is algemeen bekend, al kan die zomaar omslaan.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in, zo belooft het spreekwoord. Zo niet voor de eeuwige vervuilingscoalitie onder aanvoering van het CDA. In de kuil die zij graven duwen zij natuur, dier en mensen in het buitengebied, vier miljoen mensen die lid zijn van natuur- en milieuorganisaties, dierbeschermingsorganisaties en de mensen die het inderdaad, gewoon met een baan overdag, niet kunnen opbrengen om al die uithollingstrategieën van het CDA tegen te houden of op de publieke tribune te komen zitten. Alles van waarde is weerloos. De heer Koopmans onderstreepte dat zojuist nog maar even.
De vee-industrie ligt onder zwaar maatschappelijk vuur. Het valt mij trouwens op dat staatssecretaris Bleker het niet de moeite waard vond om vanavond naar dit debat te komen. Alsof hij de Natuurbeschermingswet prima heeft geïmplementeerd qua Vogel- en Habitatrichtlijn. Alsof de beloofde programmatische aanpak stikstof is uitgevoerd. Alsof er sluitende beheerplannen zijn. Hij is kennelijk niet geïnteresseerd.
De heer Koopmans (CDA):
Een punt van orde. Het verzoek van mevrouw Ouwehand om de staatssecretaris uit te nodigen is niet door een meerderheid van de Kamer gesteund.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Nee. Ik heb echter wel aangekondigd heel veel vragen te stellen over zijn dossier. Hij is immers de eindbaas van de natuur in Nederland. Ik had daar ook liever iemand anders gezien. Die taak is hem nu eenmaal toegeschreven en een ruime meerderheid van de Kamer wilde dat, zeer tot mijn verdriet, ook zo houden. Ik hoop dat de minister alle gedetailleerde vragen over de Natuurbeschermingswet vanavond beantwoordt. Wij zullen zien.
De vee-industrie ligt onder zwaar maatschappelijk vuur. De schadelijke gevolgen van de intensieve veehouderij worden steeds tastbaarder en dat wordt niet gepikt. Burgers ondertekenen massaal burgerinitiatieven tegen de komst van nog meer stallen, varkenflats, kippentorens en megastallen. Zij vinden geheel terecht dat dieren op een beschaafdere manier behandeld moeten worden en dat ons milieu effectief beschermd moet worden in plaats van op papier. Burgers zien immers dat de weinige natuur in ons land bijna bezwijkt onder de enorme ammoniakuitstoot van de stallen. Zij zitten in de stank, alleen maar omdat de politiek het, onder leiding van het CDA, veel belangrijker vindt om één megastallencowboy alle ruimte te geven dan gezinnen te beschermen tegen de stinkende en ziekmakende dampen van de veefabrieken.
Er lijkt zich een paradox af te tekenen. De protesten, het verzet en het groeiende maatschappelijk besef dat er een einde moet komen aan de bio-industrie lijken gelijk op te lopen met het versoepelen van de regels die de vee-industrie nog een beetje binnen de perken zouden kunnen houden. De schadelijke gevolgen die de intensieve veehouderij met zich brengt worden steeds manifester. Juist in deze tijden geeft dit demissionaire kabinet deze bedrijven alle ruimte. Dat is op zich niet nieuw. Het kabinet-Rutte heeft het ontmantelen van de wetten die burgers, natuur en milieu moeten beschermen in de vijfde versnelling gezet. Voordat de als tijdelijk verkochte Crisis- en herstelwet onder valse voorwendselen door de Kamer werd gedrukt, was er al een lange route afgelegd onder aanvoering van het CDA en de eeuwige meelopers van de VVD. Ik herinner het mij nog goed, het was midden in de nacht en ook toen kreeg ik het verzoek om niet zo lang te spreken, maar er is veel te zeggen. De natuur- en milieuwetten, zo denken die partijen, zitten de industriële boeren lelijk in de weg en ze moeten daarom zo veel mogelijk worden uitgehold.
De vergaande aanpassing van de Natuurbeschermingswet die er door het CDA handig was ingefietst, werd met klem ontraden door de Raad van State. De raad merkte terecht op dat de Natuurbeschermingswet, doordat hij door de VVD en het CDA in de loop van de jaren is opgetuigd met alle bureaucratie, regels en gedoe van dien, al zo uit het lood lag dat deze ingreep daar nog eens bovenop, volstrekt onverantwoord moest worden geacht.
Dit heeft een lange geschiedenis. Bij de overheid berust de grondwettelijke zorgplicht voor de bescherming en verbetering van het leefmilieu. Hieruit volgt de verantwoordelijkheid om de effecten vanwege de veehouderij in evenwicht te brengen en te houden met de overige belangen, waaronder wonen en milieu. Zo hebben buren van een veehouderij het recht gevrijwaard te blijven van een onaanvaardbare stankhinder en dient onevenredige schade aan natuurwaarden vanwege te hoge ammoniakemissies te worden voorkomen. Beide genoemde zaken zijn al lange tijd onderwerp van actief beleid van met name de rijksoverheid. Volgens het nationaal geurbeleid wordt gestreefd naar terugdringing van het aantal geurgehinderden door verkeer, industrie en landbouw. In 2010 zou geen ernstige stankhinder meer mogen voorkomen. Kijkt u eens op het platteland in Brabant, zou ik zeggen.
Ook van de ammoniakemissies staat vast dat die in veel gevallen verregaand gereduceerd moeten worden om de bestaande natuurwaarden te behouden. Er geldt een Europeesrechtelijke verplichting. Hoe heeft die geurhinder- en ammoniakemissieregelgeving zich in de afgelopen decennia ontwikkeld waardoor keer op keer wordt gezegd dat het toch zo noodzakelijk is om die regels opnieuw aan te passen?
In de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn met de brochure Veehouderij en Hinderwet geurnormen gesteld. Afhankelijk van stankvolume en stankgevoeligheid van omliggende gebouwen zijn daartoe minimum aan te houden afstanden gesteld tussen de veehouderij en stankhindergevoelige objecten waaronder woonhuizen. Het stankvolume wordt in de brochure uitgedrukt in aantallen mestvarkeneenheden: mve's. De stank van overige dieren wordt omgerekend naar mve's via vaste omrekenfactoren. Zodoende kan de stank worden opgeteld. Afhankelijk van het totale stankvolume kan een algemeen geldende afstandnorm worden gesteld.
De brochure onderscheidt hierbij vier geurhindercategorieën in afnemende bescherming van categorie 1, woningen in de bebouwde kom, tot categorie 4, agrarische bedrijfswoningen. Categorie 1 geniet de hoogste bescherming en hiervoor geldt, afhankelijk van de emissieomvang, de grootste stankcirkel rond het beoogde bedrijf ter voorkoming van hinder. Categorie 4 geniet de laagste bescherming, overeenkomend met de kleinst aan te houden stankcirkel. Op basis van de toen geldende rechtspraak diende de afstand gemeten te worden van de gevel van de stal tot de gevel van het stankgevoelige object. Ook als in de stal een hermetisch afgesloten ruimte zonder dieren was of als de stallucht geheel geventileerd werd via emissiepunten aan het ander uiteinde van de stal, diende de afstand vanaf de dichtst bijzijnde gevel te worden gemeten.
De brochure Veehouderij en Hinderwet toetste uitsluitend de stank veroorzaakt door een individueel veehouderijbedrijf. Om ook woningen bescherming te bieden die omringd zijn door meerdere veebedrijven en die juist door die optelsom van geuremissies ernstig belast worden, is in de jaren tachtig een aanvullende beoordelingsmethodiek ontwikkeld: de publicatiereeks Lucht 46.
De heer Koopmans (CDA):
Voorzitter. Ik heb een puntje van orde. Waar vindt het betoog van mevrouw Ouwehand over de geurproblematiek van de veehouderij zijn weerslag in deze wet? Haar betoog gaat over de Wet geurhinder en veehouderij. Die is al veel eerder behandeld en staat nu niet op de agenda. De Crisis- en herstelwet heeft wettelijk gezien geen enkele relatie met deze wet.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Behalve dan dat in de wet de experimenteerruimtes voor het landelijk gebied gaan gelden waar de vorige Kamer dat er nog expliciet had uitgeamendeerd. Zoals u weet, gaan er wetten aan de kant, om tien jaar lang mensen te kunnen laten doen wat ze willen.
De heer Koopmans (CDA):
De Wet geurhinder en veehouderij wordt niet buiten werking gesteld. Misschien kan de minister dat in één zinnetje zeggen. Ik vind het altijd fantastisch om naar mevrouw Ouwehand te luisteren, maar voor je het weet luisteren we een halfuur naar een betoog dat op geen enkele wijze verband houdt met de wet die nu aan de orde is.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De heer Koopmans zal nog aangenaam verrast worden over hoe mijn betoog verband houdt met deze wet. Ik zie hem inmiddels afdruipen.
De heer Koopmans (CDA):
Ik heb een oprecht punt van orde gemaakt. Misschien kunt u met het einde beginnen, zodat wij weten waar het zijn weerslag krijgt.
De voorzitter:
Dat vind ik een goed voorstel van de heer Koopmans. Graag wat meer to the point.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik vind dat we hier de tijd moeten nemen om stil te staan bij de uitholling van natuur- en milieuregels onder aanvoering van het CDA van de heer Koopmans, en bij de voortdurende druk, die nog steeds vanuit die partij komt en die wordt overgenomen door dit kabinet, om maar verder en verder te gaan, omdat – zo zeggen diezelfde partijen – de natuur- en milieuregels zo vervelend zouden zijn voor de ondernemers. Alle wijzigingen die ik ga bespreken, tonen aan dat de bureaucratie die onder de noemer van deze wet wordt doorgedrukt, door het CDA zelf is veroorzaakt. Ik vind het mijn plicht, voor de parlementaire geschiedenis, voor de mensen die hierdoor worden geraakt, voor de dieren, voor de natuur en het milieu, om deze verhandeling hier te houden. Eerlijk gezegd snap ik het punt van orde van de heer Koopmans niet zo goed. Vandaag is het dinsdag. Zat u niet gisteren gewoon integraal de pleitnota van de nertsenfokkers voor te lezen in het debat?
De voorzitter:
Niet rechtstreeks, wij spreken via de voorzitter. En wij hebben een haakje gevonden in de memorie van toelichting, mijnheer Koopmans. We kunnen dus niet zeggen dat dit onderwerp helemaal niet aan de orde is, maar het is wel summier aan de orde. Mevrouw Ouwehand zet haar betoog nu voort.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dank u, voorzitter.
Aangezien er geleidelijk nieuwe, met name op ammoniakemissiereductie gerichte staltechnieken beschikbaar kwamen, bestond het toen nog niet onderzochte vermoeden dat die stallen minder geuremissie zouden veroorzaken. Hierover heeft de minister van VROM in 1994 een voorlopig standpunt bekendgemaakt, waarin soepelere stank-omrekenfactoren voor deze emissiearme groenlabelstallen bekend werden gemaakt. Deze stank-omrekenfactoren – de heer Koopmans kan nu misschien even opletten – zijn in de jaren negentig door de Raad van State verworpen in beroepsprocedures, omdat niet kon worden aangetoond dat de emissiefactoren waren gebaseerd op deugdelijk onderzoek. In de herziene Nota Stankbeleid wordt gesteld dat afgerond onderzoek naar de relaties tussen geuremissies uit stallen en geurhinder aantoont dat de uitgangspunten van de afstandsgrafiek, kortom het niveau van stankhinderbescherming, juist zijn. Een aanpassing van de brochure Veehouderij en Hinderwet werd daarom niet overwogen.De herziene Nota Stankbeleid stelt ook een helder beleidsdoel, dat ik al noemde: in 2010 mag er niet langer sprake zijn van ernstige stankhinder. Heeft de minister op enigerlei wijze de indruk dat dit doel is gehaald? Hoe verklaart zij dan dat vele mensen in het buitengebied zeggen: ik woon hier al 30 jaar, maar nu kan ik niet meer buiten zitten, kan ik mijn raam niet meer opendoen, kan ik mijn was niet meer buiten hangen?
Er wordt een concrete norm voor stankgehinderden genoemd: bij een stankbelasting van meer dan 10 geureenheden, overeenkomend met de thans gangbare waarde van 5 odour units, dient volgens die rijksnota te worden gesproken van ernstige geurhinder. Onthoud dit. De nota stelt: ligt de concentratie boven de 10 geureenheden per kubieke meter, dan kan er zonder meer van worden uitgegaan dat de bevolking ernstige geurhinder ondervindt. Voor het realiseren van de beleidsdoelstelling blijft op dat moment niet veel tijd meer over.
Haaks op die doelstelling van de nota worden midden jaren negentig door de rijksoverheid een aantal wijzigingen doorgevoerd in het geurhinderbeleid vanwege veestallen, met overwegend een sterk verminderde bescherming tot gevolg. Dat gaat in drie stappen. De eerste is de richtlijn veehouderij en stankhinder. In 1996 is een nieuwe richtlijn bekendgemaakt ter vervanging van de brochure Veehouderij en Hinderwet en de publicatiereeks Lucht nr. 46; de richtlijn veehouderij en stankhinder 1996. De stankbescherming zou op de volgende punten effectief verminderen. De categorie-indeling wordt zodanig gewijzigd, dat globaal gesproken de omwonenden een beschermingsniveau dalen. Dit lagere beschermingsniveau komt overeen met het toestaan van ongeveer twee tot drie maal zoveel stankemissies bij de buren van veebedrijven. De methodiek van berekening volgens de publicatiereeks voor de cumulatie van stank wordt sterk vereenvoudigd, met eveneens een sterk verminderde stankbescherming tot gevolg. Het aantal in de geurberekening te betrekken bedrijven wordt sterk beperkt. De door de Raad van State verworpen soepeler omrekenfactoren voor emissiearme stallen worden alsnog in de richtlijn opgenomen. Dit betekent dat de veehouder binnen een gegeven stankhinderafstandsnorm fors meer dieren kan gaan houden, zonder dat een daarvoor aangevraagde milieuvergunning zal worden geweigerd.
De heer Houwers (VVD):
Mevrouw Ouwehand houdt een enorm betoog over de onleefbaarheid, bijna de onbewoonbaarheid, van het platteland. Kan zij mij uitleggen hoe het mogelijk is dat wij van gemeenten en provincies het verzoek hebben gekregen om meer mogelijkheden te bieden voor het bewonen van het platteland, bijvoorbeeld door plattelandswoningen aan te wijzen? Hoe is dat te rijmen met haar complete betoog over al die verschrikkelijke stank?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik denk dat de heer Houwers niet zo bekend is met de grote bezwaren die de Partij voor de Dieren altijd heeft aangevoerd tegen het decentraliseren van het natuur- en milieubeleid. Plaatselijk, en met name in het buitengebied, zijn bestuurders relatief vaak – laat ik het voorzichtig zeggen – mensen die de buurman of de zwager zijn van mensen met belangen in de vee-industrie. Ik ben, anders dan de heer Houwers blijkbaar, helemaal niet gerustgesteld als de Kamer van een aantal gemeenten het verzoek krijgt om wonen in het buitengebied wat gemakkelijker te maken. Dat zegt op geen enkele wijze dat mensen die in het buitengebied wonen, geen last hebben van de stank van de vee-industrie.
De heer Houwers (VVD):
Ik constateer dat mevrouw Ouwehand in haar betoog de enkele signalen die zij krijgt, maar die wij allemaal niet krijgen, of in ieder geval niet in die mate, enorm overdrijft. Op het moment dat ik hier duidelijk maak dat gemeenten en provincies namens heel velen dit soort vragen stellen, bagatelliseert zij dat. Ik heb daar wat problemen mee.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dan is het des te beter dat ik deze analyse en deze geschiedenis van de uitholling van natuur- en milieuregels even voorlees voor de heer Houwers. Dan heeft hij dat signaal tenminste voor het eerst in zijn leven ook gekregen.
Ik kom op het vierde punt waarbij de stankbescherming werd verminderd. De afstand tot stankgevoelige objecten wordt niet langer gemeten vanuit de gevel van de stal, maar vanuit het emissiepunt. Dat betekent dat bij geforceerde ventilatie wordt gemeten vanaf de emissieventilator, hetgeen aan de andere kant van de stal kan zijn. Ook hiermee ontstaat binnen de gestelde stankhinderafstandsnormen extra ruimte voor uitbreidingen. Aldus aangevraagde milieuvergunningen zouden niet langer worden geweigerd. Deze richtlijn – let u op! – is in een reeks uitspraken door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op belangrijke onderdelen buiten recht verklaard. De versoepelde categorie-indeling en de versoepelde cumulatiebeoordeling zijn verworpen, omdat er in de richtlijn een onvoldoende milieutechnische of milieuhygiënische onderbouwing wordt gegeven. Het gevolg hiervan is geweest dat in de milieuvergunningbesluitvorming werd teruggevallen op de brochure Veehouderij en Hinderwet en de Publicatiereeks Lucht 46. Hiermee was voorlopig een belangrijk deel van de verminderde stankbescherming door de rechter voorkomen. Op zulke scenario's kunnen wij opnieuw terugvallen, zeg ik tegen de heer Koopmans en de heer Houwers.
De soepeler stankomrekenfactoren voor emissiearme stallen werden ditmaal wel door de Raad van State geaccepteerd en ook de afstandsbepaling vanuit het emissiepunt passeert de rechterlijke toets. Maar dat heeft verstrekkende gevolgen gekregen voor de milieuvergunningpraktijk. Sindsdien hebben veehouders met gevelventilatoren op de achterzijde van de veestallen tot op veel kortere afstand van de buren kunnen uitbreiden. Mechanische ventilatie is, ondanks het hoge energieverbruik, inmiddels tot een vaste praktijk uitgegroeid en wordt dik gesubsidieerd.
Dan kom ik nu op de tweede stap: de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden. De minister van VROM wenst onverminderd vast te houden aan de versoepeling van zowel de categorie-indeling als de versoepelde cumulatieregeling. De kritiek van de bestuursrechter op het gebrek aan onderbouwing van de versoepelde categorie-indeling en de cumulatiebeoordeling wordt gepasseerd door de geurregeling voor veehouderijen geheel op te nemen in een rijkswet, als lex specialis van de Wet milieubeheer. In 2004 werd aldus de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden van kracht. Hiermee is de door de Afdeling bestuursrechtspraak verworpen categorie-indeling uit de richtlijn van 1996 in de wetstekst gecodeerd, met als gevolg dat de normstelling tot recht is verheven. De cumulatiebescherming is in deze wet zelfs geheel afgeschaft. Beleidslijnen zoals de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder kunnen vanwege hun status als beleidslijnen in de rechtszaal wel aan een juridische toets worden onderworpen, maar dat geldt niet voor rijkswetten zoals de Wet stankemissie, aangezien hiervan wordt verondersteld dat de betrokken belangen in het wetgevingsproces afdoende zijn afgewogen. Dat in dit wetgevingsproces de belangen van potentieel stankgehinderden nauwelijks een woordvoerder hebben gehad, is een publiek geheim. Een lobbyclub voor bewoners in het buitengebied bestond niet en ook nu nog hebben burgers grote moeite om hun stem en hun belang te laten horen in de beslissingen die genomen worden. De belangen van de veehouders lieten en laten zich daarentegen robuust horen, met vaak onevenwichtige wetgeving als gevolg, zoals ook vandaag weer. De werking van de genoemde wet is vooralsnog beperkt tot de gebieden waarvoor een reconstructieplan bekend is gemaakt en ook zijn in de Wet stankemissie nieuwe, beter onderbouwde stankomrekenfactoren toegevoegd, ditmaal wel op basis van wetenschappelijk onderzoek. Van bepaalde diercategorieën was vastgesteld dat deze meer stinken dan eerder werd aangenomen. Met name de stank vanwege biggen en fokvarkens bleek eerder te zijn onderschat. Voor deze diercategorieën waren de nieuwe omrekenfactoren strenger, waardoor de effecten van de versoepelde categorie-indeling gedeeltelijk werden gecompenseerd.
Stap drie, de Wet geurhinder en veehouderij. In 2007 treedt de Wet geurhinder en veehouderij in werking en met die wet komt er een geheel gewijzigde beoordelingssystematiek van stankhinder te gelden. In plaats van de mestvarkeneenheden wordt er een nieuwe geureenheid geïntroduceerd, de odour unit per kubieke meter. De veehouderij moet onveranderd binnen een bepaalde geurbelastingsnorm voor omliggende woningen blijven. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een digitaal verspreidingsmodel dat meer recht doet aan de werkelijkheid van de overheersende zuidwestenwind dan de stankcirkels uit de oude systematiek. De normstelling is daarbij zo genomen dat die toch zoveel mogelijk aansluit bij de voorheen geldende bescherming. Op basis van de inzichten van de herziene Nota stankbeleid blijkt bij alle woningen buiten de bebouwde kom een norm te worden gesteld die ernstige stankhinder toelaat. Bij alle woningen in het buitengebied wordt namelijk een stankhinderniveau toegelaten van ruim meer dan vijf odour units. Eerder is dus opgemerkt dat de herziene Nota stankbeleid omgerekend naar de units een hoger criterium noemt voor ernstige stankhinder. Deze wet betekent dus ook een verdere versoepeling.
De wet geldt, in tegenstelling tot de Wet stankemissie, nu voor heel Nederland en met deze wet wordt de bescherming tegen cumulatie van stank nu voor heel Nederland afgeschaft. Ook vormt de Wet geurhinder een versoepeling, omdat er minder objecten als geurgevoelig object beschermd worden. Alleen gebouwen worden nog beschermd. Campings bijvoorbeeld die zonder enige twijfel een groot belang hebben om van overmatige stankhinder verschoond te blijven, verliezen elke bescherming. Welke ondernemer gaat er dan voor? Dat wil ik aan de VVD-fractie vragen, maar ik vraag het aan de minister. Dit is het gevolg van de definiëring van het begrip "geurgevoelig object" in artikel 1 van de wet. Ook is de categorie-indeling verdwenen en vervangen door het enkele onderscheid binnen en buiten de bebouwde kom. Dit is vooral nadelig voor kleine buurtschappen of lintbebouwing buiten de bebouwde kom.
Verder geldt de zeer minimale bescherming die de Wet stankemissie bood voor woningen bij andere intensieve veehouderijen nu voor alle veehouderijen, waardoor met name melkveehouders en hobbyboeren nog slechts een zeer geringe bescherming kennen tegen stankhinder vanwege een intensieve veestal. Ten slotte biedt de wet de mogelijkheid om via gemeentelijke verordeningen de geurnorm te wijzigen. Daarmee is dus nogmaals een verdere versoepeling mogelijk. Op basis van deze wet worden in heel Nederland vergunningen verleend voor de intensieve veehouderij.
De conclusie van dat alles is dat in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw een voor iedereen transparant geurhinderbeleid gold dat voldoende ruimtelijke spreiding bood tussen veehouderijbedrijven en omwonenden. Dat moest echter anders. Vanaf midden jaren negentig is er haaks op de eigen beleidsdoelstellingen een nieuwe beleidstrend ingezet, als gevolg waarvan de omgeving van veehouderijbedrijven aanzienlijk minder bescherming komt te genieten tegen stankhinder vanwege stalemissies. Dat verhoudt zich dus niet tot de beleidsdoelstelling om het aantal geurgehinderden te verminderen. Dat zegt iets over de goede voornemens waarmee dit wetsvoorstel ook weer ingrijpt in de natuurbescherming. Mooie beloftes, ze worden niet waargemaakt. Keiharde wettelijke bescherming moeten we hebben, want anders druist het CDA er wel doorheen. Het geurbeleid bindt de sector niet aan extra eisen. Veehouderijbedrijven hebben door de gewijzigde geurnormen veel extra uitbreidingsmogelijkheden gekregen, onder meer doordat lagere milieunormen werden gesteld of milieunormen zelfs werden opgeheven.
Het laat zich raden: een soortgelijke beleidsontwikkeling heeft zich voorgedaan in het ammoniakbeleid. Sinds de jaren tachtig is de conclusie onontkoombaar dat overmatige ammoniakemissies veel natuurwaarde potentieel ernstig aantasten. Vanaf 1987 wordt beleid ontwikkeld om de ammoniakemissie veroorzaakt door de veehouderij te reguleren. De voorlopige uitkomst van twintig jaar beleid is dat momenteel op twee derde van de oppervlakte voor natuur de ammoniakdepositieniveaus tot in 2020 nog fors te hoog zullen blijven. Onze natuur wordt te zwaar belast door ammoniak, hoewel wij al sinds 1987 proberen om, al dan niet met goede wil of goede bedoelingen, daar beleid op te zetten.
De regering weet dat, want zij schrijft dat in de memories van toelichting van de Interimwet ammoniak en veehouderij en de Wet ammoniak en veehouderij. Onder de interimwet en als gevolg van jurisprudentie ook onder de voorloper, de richtlijn Ammoniak en Veehouderij, kunnen de stalemissies van de individuele bedrijven in de meest veedichte provincies in de meeste gevallen niet zonder compensatie toenemen. Compensatie vindt dan plaats door aankoop van ammoniakemmissierechten, dus saldering. De interimwet regelde op welke wijze ammoniakemissies en -deposities beoordeeld dienden te worden, als onderdeel van een milieuvergunningprocedure. In de milieuvergunningbeoordeling van de bedrijfsplannen conform de interimwet is de ligging van de voor verzuring gevoelige gebieden een beslissende factor. Naarmate wettelijk beschermde gebieden verder weg liggen, kan gemakkelijker met aankoop van emissierechten worden uitgebreid. Het is een depositiespoor, een depositiebeoordelingsbeleid.
Op basis van de richtlijn Ammoniak en Veehouderij golden als voor verzuring gevoelig gebied alle bos- en natuurgebieden op voor verzuring gevoelige grond groter dan twee hectare, of gebieden die onder de Natuurbeschermingswet vielen, die onder beheer waren bij een natuurbeschermende organisatie of die in het bestemmingsplan waren beschermd. Overige gebieden konden in een aparte verordening worden aangewezen. De bedrijven in een straal van 3000 m rondom deze natuurgebieden werden, afhankelijk van de depositiegrootte, aan beperkingen gebonden. In de praktijk zagen de meeste bedrijven in de mestoverschotgebieden zich hierdoor geconfronteerd met een depositieplafond. Zij konden alleen uitbreiden middels toepassing van emissie- en/of depositiereducerende technieken.
Wat is er sindsdien in het natuurbeschermingsbeleid gebeurd en hoe komt het dat wij hier vandaag staan, zonder de Programmatische Aanpak Stikstof en beschermde natuur? Het eerste is de Interimwet ammoniak en veehouderij. De te beschermen voor verzuring gevoelige natuurgebieden worden in de interimwet vastgelegd in een uitvoerigsregeling. Met de wet wordt de minimumomvang waarboven het gebied bescherming geniet verhoogd van 2 naar 5 ha. Daarnaast blijven alleen de kleinere gebieden beschermd die onder de Natuurbeschermingswet vallen, in beheer zijn bij een natuurbeschermde organisatie of in het bestemmingsplan worden beschermd. Weliswaar wordt de mogelijkheid in de wet opgenomen om via een verordening kleinere natuurgebieden en landschapselementen aan te wijzen, maar daar wordt slechts spaarzaam gebruik van gemaakt. Conclusie: de omvang van beschermde gebieden neemt af.
En dan de tweede wijziging van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij. Daarmee wordt het aantal beschermde voor verzuring gevoelige gebieden nagenoeg beperkt tot gebieden groter dan 5 ha doordat de uitzonderingen waaronder kleine gebieden worden beschermd, komen te vervallen. Als uitzondering geldt alleen nog de spaarzaam gebruikte mogelijkheid om deze gebieden onder een gemeentelijke verordening aan te wijzen. Met het verminderen van het aantal voor verzuring gevoelige gebieden verminderde andermaal het aantal veehouderijen dat zich met beperkingen geconfronteerd zag vanwege ligging in een zone van 3 km rond die gebieden.
In 2002 wordt de Interimwet ammoniak en veehouderij vervangen door de Wet ammoniak en veehouderij. Dat was een grote klap. Balkenende was aangetreden. Waar onder de interimwet bedrijven tot 3 km rondom natuurgebieden werden gebonden aan emissiebeperkingen, wordt dat beperkt tot 250 m. De emissie van bedrijven buiten een straal van 250 meter rondom de beschermde natuurgebieden kan over het algemeen toenemen, voor zover het geen bedrijven zijn die vallen onder de IPCC-richtlijn en een belangrijke verontreiniging veroorzaken. Ook wordt het aantal te beschermen gebieden fors beperkt. Alleen de gebieden die binnen de ecologische hoofdstructuur vallen, komen nog bescherming toe als kwetsbaar gebied. Hiermee worden natuurgebieden alleen nog beschermd als ze én voor verzuring gevoelig waren volgens de interimwet, én binnen de ehs vallen. In de zone van 250 meter wordt het regime wel strenger dan onder de interimwet, maar het effect daarvan blijft zeer beperkt omdat het aantal betrokken bedrijven nog slechts een fractie is van het aantal dat zich voorheen aan emissiebeperkingen gebonden zag. Er blijven niet heel veel veehouderijbedrijven over die echt binnen een straal van 250 meter van beschermde natuur liggen.
Nummer vier is de wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij. Daarin wordt het aantal te beschermen gebieden opnieuw verkleind tot in principe de zogenoemde "zeer kwetsbare gebieden groter dan 50 ha". Gebieden kleiner dan 50 ha komen alleen nog bescherming toe indien het gebieden zijn met zeer grote natuurwaarde. De strekking van de wetswijziging is andermaal een forse beperking van het oppervlak wettelijk beschermde natuur. Provinciale Staten in Limburg heeft bijvoorbeeld 40% van de nog resterende wettelijk beschermde Limburgse natuur de beschermde status ontnomen. Hiermee zijn andermaal voor veel veehouderijbedrijven emissiebeperkingen op bedrijfsniveau weggenomen. Uit diverse uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State weten wij dat er met name in de gebieden met mestoverschot en met een hoge achtergronddepositie van ammoniak, veelal sprake is van belangrijke verontreinigingen in de zin van artikel 4 en 6, lid 2 van de Wet ammoniak en veehouderij. Ook deze weigeringsgrond voor toenames van ammoniakemissies wordt in deze wetgevingsgrond verwijderd. Er komt een soepeler toets voor in de plaats, namelijk de zogenoemde Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing. Deze toets houdt in dat aan de meer omvangrijke bedrijven bij grootschalige uitbreidingen extra eisen inzake emissiereducerende technieken dienen te worden gesteld. Er wordt echter geen plafond gesteld aan de totale ammoniakemissie per bedrijf.
Ik kom op het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Daarbij gaan we van het depositiespoor naar het emissiespoor. Er is kennelijk weinig politieke discussie over het feit dat er nog weinig beperkingen aan de sector worden opgelegd. Het politieke credo bij de inwerkingtreding van die wet was ook juist, om het depositiebeleid, waarin gebiedsbescherming het leidend beginsel is – mind you, dat geldt dus vanwege de Vogel- en Habitatrichtlijn – te vervangen door een emissiebeleid, omdat het depositiebeleid op weerstand stuitte bij het landbouwbedrijfsleven. Er zouden strengere emissienormen komen per dierplaats. Ten behoeven van bescherming van natuurwaarden zou kunnen worden volstaan met het aanvullend zoneringsbeleid uit de Wet ammoniak en veehouderij. Overigens is pas na jarenlange vertraging de Wet milieubeheer in genoemde zin aangepast en is pas in 2008 het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij in werking getreden. Daarmee is alleen nog emissiearmere stalbouw toegestaan. Daarmee worden weliswaar beperkingen gesteld aan de ammoniakemissie per dierplaats, maar worden geen wezenlijke beperkingen gesteld aan de emissie op bedrijfsniveau. Juist dat is belangrijk om de Europeesrechtelijke natuurverplichtingen te halen. De emissiearme stalbouw vloeide echter voor een belangrijk deel ook nog voort uit Europeesrechtelijke verplichtingen, de IPPC. Als gevolg van de wets- en beleidswijzigingen gelden nog nauwelijks emissiebeperkingen op bedrijfsniveau. Er vinden, zelfs met subsidie voor de realisatie van luchtwassers, ingrijpende bedrijfsontwikkelingen plaats. Die vinden ook onverminderd plaats op minder geschikte locaties op korte afstand van natuurgebieden in regio's die door een hoge achtergrond van ammoniakdepositie al heel lang zijn overbelast.
Ik kom op de Natuurbeschermingswet. Daarmee zou een goede implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn moeten worden geregeld en daarmee zou een einde moeten worden gemaakt aan alle trucjes die ik zojuist noemde. Want de bovengenoemde stappen hebben het milieubeleid inzake de stalammoniakemissies beschreven en min of meer gelijktijdig heeft de wijziging van de Natuurbeschermingswet plaatsgevonden. Die is per 2005 in werking getreden. Met deze wet wordt een kleine selectie bijzondere natuur een Europeesrechtelijke beschermingsstatus toegekend. Het gaat om Natura 2000-gebieden of gebieden die vallen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn. Daar zien wij natuurlijk dezelfde ammoniakproblematiek. Daar zien wij dat het verlaten van het depositiespoor voor grote problemen zorgt. Dat is precies nog steeds wat met de voorliggende Crisis- en herstelwet wordt getracht. De ammoniakemissie is onverminderd actueel en problematisch. Feit is dat buiten het verbod op traditionele stalbouw, anders dan in de jaren negentig, de veehouderij nog slechts in beperkte mate gebonden wordt door emissiebeperkingen op bedrijfsniveau. En nog is het niet genoeg. De eerder geldende beperkingen krachtens de Wet milieubeheer en bijbehorende wetgeving zijn tot een minimum teruggebracht. Het politieke debat over de overmatige ammoniakdeposities heeft zich nagenoeg geheel verplaatst van de Wet milieubeheer naar de uitvoering van de Natuurbeschermingswet. De conclusie is dat het overgrote deel van onze natuurgebieden nog altijd veel te zwaar wordt belast door ammoniak uit de stallen van de vee-industrie.
Voorzitter. Ik doe u een plezier en sla een deel over. Ik constateer dat ondanks de toepassing van luchtwassers, de beoogde bedrijfsuitbreiding steeds weer tot een structurele belasting van de natuurgebieden zal leiden. De minister van VROM is op zeker moment van mening dat er nog verder gesneden dient te worden in de milieuregulering van veehouderij. De minister wil alle veebedrijven die niet onder de IPPC-richtlijn vallen – bedrijven kleiner dan 2000 mestvarkens en 40.000 kippen, in totaal 7500 van de 10.000 intensieve veehouderijbedrijven – onder de werkingsfeer brengen van het Besluit landbouw. Dat betekent dat voor deze categorie bedrijven niet langer een vergunningplicht zal gelden. Zolang het bedrijf niet groter is dan de zojuist genoemde omvang, geldt niet langer preventief een ambtelijke milieubeoordelingsplicht van beoogde bedrijfswijzigingen. Voldoen aan de algemeen geldende regels wordt dan primair de verantwoordelijkheid van de ondernemer, en die toetst dat. Aldus wordt kennelijk het risico genomen terug te keren naar de situatie van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, toen illegale bedrijfsuitbreidingen zo dikwijls voorkwamen dat er een wettelijke legalisatieregeling aan te pas moest komen om de feitelijke situatie weer in overeenstemming te krijgen met de wet. Ik wil van de minister weten of zij een dergelijke situatie voorziet en of zij, als zij negatief antwoordt, kan onderbouwen waarom zij denkt dat het zover niet zal komen. Als wij weer rechtstreeks aan de Vogel- en Habitatrichtlijn moeten toetsen, gaat daar veel belastinggeld in zitten.
In de laatste jaren is er ook meer aandacht gekomen voor de fijnstofemissies. Veehouderij blijkt de bron van circa 20% van de nationale fijnstofemissies. Vooral grondhuisvesting van pluimvee neemt een flink deel voor haar rekening. De bijdrage van het individuele veehouderijbedrijf is meestal beperkt en leidt niet tot overschrijding van de normstelling voor fijnstof. Maar dat neemt niet weg dat de optelsom van de emissies van duizenden bedrijven een flinke bijdrage levert aan fijnstofemissies. Hoewel in de grote bijdrage aan de fijnstofemissies vanwege de veehouderijsector aanleiding kan worden gezien om op bedrijfsniveau meer specifieke reductiemaatregelen voor te schrijven, is daar tot nu toe van afgezien. Fijnstofemissiereductiebeleid lift mee met het ammoniakemissiebeleid en de vraag is of dat terecht is. Met de toepassing van ammoniakluchtwassers hoopt de overheid ook de fijnstofemissies te beperken. Een strengere inpassingsverplichting voor emissies, met name voor ammoniak, is echter niet afkomstig van de Nederlandse overheid, maar van Brussel: de IPPC-richtlijn. In de praktijk beperkt de invloed van de IPPC-richtlijn zich meestal tot de eis dat de stallen voldoen aan de best beschikbare techniek. Deze norm komt overwegend overeen met de eisen zoals neergelegd in het Besluit huisvesting en bindt de sector in de praktijk dan ook niet aan verdergaande eisen. De bescherming is zeer twijfelachtig.
De stelling dat de natuurregels zo verschrikkelijk zouden zijn voor de ondernemers, houdt geen stand, zoals men heeft kunnen opmaken uit mijn betoog. Het zijn het CDA en de VVD met afwisselend D66 en de PvdA geweest die ervoor hebben gezorgd dat wij staan waar wij nu staan. Als het kennelijk vervelend uitpakt voor de ondernemers, dan is het aan de wetgever te danken, de wetgevers die er toen zaten en die best verantwoording mogen afleggen dat wij staan waar wij nu staan. Op zijn minst moet je de natuurbeschermingsregels herstellen en niet vragen om nog verdere versoepeling. Maar de Crisis- en herstelwet van Balkenende deed dat toch. Het moest allemaal gaan om economische groei. Regels die in de weg van welke schop dan ook stonden, moesten aan de kant, want die schop moest in de grond. Onder het mom dat deze crisiswet ook goed zou zijn voor duurzame ontwikkeling en dat er erg veel windmolens gebouwd zouden kunnen worden, ging de Partij van de Arbeid maar akkoord met deze draconische wet. Ik weet niet wat de motieven van de ChristenUnie waren, maar zij ging ook akkoord. Deze wet schuift niet alleen milieu- en natuurwetten in ons land nog verder aan de kant, maar maakt het burgers ook bijna onmogelijk om daartegen te protesteren en om naar de rechter te stappen om hun belang te verdedigen. Dit is een trend die jaren geleden al is ingezet en die in de Crisis- en herstelwet zijn voorlopige hoogtepunt kent. Je zou het ook een dieptepunt kunnen noemen. Het inperken van inspraakmogelijkheden van bezorgde burgers is een traject dat al jaren loopt. Milieuclubs de mond snoeren staat al langer hoog op de verlanglijstjes van een aantal personen die met dit wetsvoorstel op hun wenken worden bediend. Tot 2005 mocht iedereen een beroepsschrift indienen als een milieuvergunning werd verleend, want het milieu is in het belang van iedereen. Die wetgeving werd op initiatief van het CDA aangescherpt. Nu is het recht voorbehouden aan belanghebbenden en sindsdien is met man en macht gewerkt aan het verder inkaderen en beperken van dit begrip. Na het schrappen van de actio popularis in 2005 werd de rechtsbijstand voor milieuorganisaties geschrapt en werden vergoedingen voor gesubsidieerde rechtshulp beperkt. VVD en CDA vroegen vervolgens met grote steun van de Kamer om voorstellen voor invoering van een relativiteitsvereiste. Deze hebben hun beslag gekregen in de Crisis- en herstelwet, die tijdelijk zou zijn, maar helaas al permanent is.
Tijdens het wetgevingsoverleg vorige week maandag heb ik al uitvoerig gesproken over de consequenties van het afschaffen van het pro-formaberoep en het aanvullen van de beroepsgronden. Ik zal dit nu niet allemaal herhalen, maar uit de evaluatie blijkt ook dat dit de rechtsbescherming van burgers fors aantast. Ik kom daar nog op terug bij mijn opmerkingen over de nota van wijziging, die er op het laatste moment nog aan toegevoegd is.
In de Crisis- en herstelwet worden ook de regels voor milieueffectrapportages veranderd. Bij de uitvoering van een m.e.r. is er geen verplichting meer voor een advies van de Commissie voor de m.e.r. en voor een alternatievenonderzoek. De Commissie voor de m.e.r. is daar ongelukkig mee. En geloof me, zij kan het weten. Het is van groot belang dat alternatieven voor plannen en projecten in kaart worden gebracht. Dat gebeurt nu simpelweg niet meer. Bij de ontwikkelingsgebieden mag tien jaar lang afgeweken worden van de geldende milieu- en geluidsnormen, met alle gevolgen van dien voor de omwonende burgers.
De grootste klap die de Crisis- en herstelwet maakte, was die tegen de natuur. Als een duveltje uit een doosje is de Natuurbeschermingswet toegevoegd. Dat gebeurde niet omdat deze zoveel te maken heeft met het versnellen van projecten, maar gewoon omdat een aantal partijen dat heel lang en graag wilde. Dat zijn uiteraard het CDA, de meelopers van de VVD en de mee-meelopers van de PVV. Er zijn veel beloften gedaan en mooie woorden gesproken over de bescherming van Natura 2000-gebieden in Nederland. Ondanks dat worden de gebieden nauwelijks beschermd. Het is Europese topnatuur, met de handtekening van het CDA en de VVD eronder, en we beschermen deze natuur nauwelijks. Het lijkt wel alsof de regering, welk kabinet er ook zit, doelbewust een mist creëert waardoor het lijkt alsof de uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn heel ingewikkeld is. Daarmee kan de echte aanpak van het probleem steeds worden vooruitgeschoven, met als gevolg dat we inderdaad in een situatie zitten die nauwelijks meer hanteerbaar is. Nog steeds zijn er veel te hoge stikstofdeposities, veroorzaakt doordat de intensieve veehouderij rondom de Natura 2000-gebieden ongestoord is gelaten en alle ruimte heeft gekregen. Dit zal mogelijk rechtsgevolgen hebben. Het zal niet de eerste keer zijn dat we weer rechtstreeks moeten toetsen aan de Vogel- en Habitatrichtlijn. Hoe schat de minister dit in? Natura 2000 stelt inderdaad beperkingen aan de intensieve veehouderij en dat moeten we accepteren. Ondernemers moeten dit ook doen. Zij moeten zich netjes voorbereiden op de natuurbescherming die we zelf gewild hebben. Waar is het plan en waar blijft de afbouw van de intensieve veehouderij, die een echte depositiedaling zal bewerkstelligen?
Tijdens de behandeling van de oorspronkelijke crisiswet werd via een amendement van de heer Koopmans, hierbij geholpen door nota bene de Partij van de Arbeid, de Programmatische Aanpak Stikstof tot leven gebracht. Nou ja, tot leven – we zijn nu twee jaar verder en die PAS is er nog steeds niet. Er is dus al twee jaar niets gedaan aan de veel te hoge uitstoot van stikstof door de veehouderij in ons land. Het enige wat gebeurt, is dat de natuur achteruitholt en er steeds duurdere beheermaatregelen genomen moeten worden om de vele voedingsstoffen uit onze waardevolle natuur te plaggen. Ik vraag de minister nog een keer hoe het is gegaan met de naleving van de Natuurbeschermingswet en de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn door het bevoegd gezag, dat destijds nog de rijksoverheid was en dat daarna, na de overdracht in 2005, de provincies waren. Waarom krijgt de Kamer daar geen inzicht in? Hoe moet de Kamer steeds verdere wijzigingen van de Natuurbeschermingswet beoordelen als zij niet kan zien hoe deze wet eerder is nageleefd en gehandhaafd? Wat ik weet is dat organisaties, dappere burgers die wonen in de buurt van veehouderijgebieden die kwetsbare natuur bedreigen, voorturend handhavingverzoeken hebben moeten doen. Met andere woorden: het beeld bestaat dat de overheid niet handhaafde en dat alleen als een groep gemobiliseerde en gemotiveerde burgers in het verweer kwam men aan de gang ging met de verplichte vergunningprocedure, via dwang van de rechter.
We zijn meer dan twee jaar en vijf tranches verder met de Crisis- en herstelwet. Van herstel bleek geen sprake en de crisis voor natuur en milieu is niet te overzien. Gedurende die twee jaar is aan de lange rij wetten die werd uitgeschakeld door deze tijdelijke wet ook de Waterwet toegevoegd. We hebben gezien waarvoor deze wet was bedoeld: het doorduwen van controversiële projecten, projecten die burgers niet willen en waar natuur en milieu van kapotgaan, zoals de omstreden en gevaarlijke gasopslag in Bergen, Vliegveld Twente en de Rotterdamsebaan. Ook het Stortbesluit bodembescherming werd gewijzigd. Industriële mestvergisters werden toegevoegd. Alleen dankzij een motie van collega Koopmans en mij – hoe kan het bij deze wet, maar het is toch echt gebeurd – is nog net voorkomen dat de IJzeren Rijn ook onder het schrikbewind van de Crisis- en herstelwet zou vallen. Ik zou dit rijtje geen duurzame ontwikkeling willen noemen.
Toen de Crisis- en herstelwet als tijdelijk werd gepresenteerd, waren wij al bang dat het natuurlijk de bedoeling was dat deze wet permanent zou worden. Een vernietigend advies van de Raad van State, de val van het kabinet, een ongemeen kritische evaluatie van de eerste twee jaar van deze wet, niets zal de machtspolitici ervan weerhouden om nog over haar graf heen te regeren en de natuur- milieu- en inspraakregels van ons land permanent terzijde te schuiven.
Dit gevallen kabinet had nog ambitieuzere plannen dan het vorige voor het uitkleden van de wetten die de natuur, ons milieu en onszelf beschermen tegen de meest vernietigende bedrijfstak, de vee-industrie. Met de laatste wijziging van het Activiteitenbesluit stelde de staatssecretaris van milieu nota bene de intensieve veehouderij vrij van de vergunningsplicht. 6400 intensieve veehouderijen hoeven geen vergunning meer aan te vragen voor een stal. Een bedrijf met 1999 vleesvarkens of 39.999 kippen is niet weg te badineren door het "klein" te noemen.
Het punt is hier natuurlijk ook dat er geen actief besluit meer genomen hoeft te worden in de vorm van het afgeven van een vergunning. Dan is er dus ook geen "nee" meer mogelijk. Het laten vervallen van de vergunningplicht heeft ook als gevolg dat burgers geen bezwaar meer kunnen aantekenen tegen de komst of de uitbreiding van bijvoorbeeld een varkensstal in hun buurt. Dat is onacceptabel. Het is een schending van de rechten van de burgers in ons land en druist in tegen artikel 21 van de Grondwet. Tegen een bedrijfstak die zo veel negatieve effecten voor de directe leefomgeving met zich meebrengt, moet een burger zijn zienswijze kenbaar kunnen maken. Maar niets van dat alles. Het kabinet veegde een set regels die de intensieve veehouderij een doorn in het oog was van tafel.
De VVD, het CDA en de PVV hadden moeten weten, of hadden in ieder geval op zijn minst kúnnen weten, dat zij een onverstandige weg zijn ingeslagen met hun continue veranderingen van de wetten die onze natuur beschermen, zelfs als het je niet om de natuur te doen is. Kees Bastmeijer, hoogleraar natuurbeschermings- en waterrecht aan de Universiteit van Tilburg, heeft dit prachtig en doeltreffend samengevat in een presentatie bij groene organisaties laatst. De genoemde partijen waren er, geloof ik, niet. Ik zal uiteenzetten waar de presentatie op neerkomt. Er wordt continu gezocht naar rek en ruimte. De vele wijzigingen leiden op hun beurt tot onduidelijkheden in de wet. Het gevolg is dat er meer rechtszaken komen en dat decentrale overheden de stroom aan wijzigingen niet aankunnen, de wet niet begrijpen en vergunningen verlenen die geen stand houden. We zien dat er in Brabant vergunningen zijn verleend voor een mestvergister waar de provincie maar aan vast wilde blijven houden, ondanks kritiek van de Raad van State en nog een tweede ronde. Er wordt nu € 240.000 van de belastingbetaler uitgegeven aan schadevergoedingen voor de ondernemer, die ten onrechte een vergunning heeft gekregen.
Zou je dat als bestuur niet beter moeten doen? Zou je de zaken niet echt moeten versimpelen? Dat kan door de natuur echt te beschermen. Dat is de echte paradox. Als de natuurkwaliteit achteruitgaat, gaan de regels strenger knellen en wordt het lastiger om vergunningen te verlenen. Dat is waar de genoemde partijen voortdurend over klagen, maar wat ze zelf hebben veroorzaakt. Wanneer gaan we van het kabinet horen dat het zo in elkaar zit? Wanneer gaan we van het kabinet horen dat het de afgelopen vijftien, twintig jaar een en ander niet zo verstandig heeft aangepakt? Wanneer komt er een eerlijk verhaal naar ondernemers dat de situatie niet sluitend te krijgen is als we niet met een saneringsplan komen om de natuur te beschermen? Wanneer krijgen ondernemers ook eens te horen dat het voortdurend een worst is geweest die hen voor de neus is gehouden en dat het onhoudbaar is om met zo veel vee-industrieën de natuur nog proberen te redden? Dat gaat niet lukken en het zal niet lukken, ook met deze wijziging niet. Wie draait er uiteindelijk voor op? Wie heeft uiteindelijk al deze kosten betaald? Hoeveel werk is er vanuit de ministeries in de uitholling van de natuur- en milieubescherming gaan zitten? Hoeveel ambtenaren zijn daar al die jaren mee bezig geweest, terwijl het zo simpel had gekund? Ik wil graag een kostenoverzicht.
Ondernemers vinden dat er steeds meer ruimte komt voor hun plannen. Zoals VVD en CDA vele malen hebben aangehaald is het gevolg dat de Natuurbeschermingswet meer en meer ontwikkelingen op slot moet zetten om de natuur te kunnen beschermen. Tegelijkertijd groeit het verzet onder de bevolking, krijgt de natuur de schuld en met name de natuurorganisaties die het in hun hoofd halen om naar de rechter te stappen om te vragen of wij of de provincies het werk wel goed hebben gedaan. Daar maken CDA en VVD, en ook de PVV, dankbaar gebruik van om de natuur verder te ridiculiseren en de natuurbeschermingsorganisaties zwart te maken. Ze maken misbruik van de door hen zelf gecreëerde situatie om de Natuurbeschermingswet nog weer verder te kunnen versoepelen, te ontduiken en te roepen: het kan toch niet zo zijn dat de natuur alles op slot zet?
De regering zit gevangen in dit cirkeltje, maar zij lijkt het daar wel prima te vinden, omdat zij denkt dat burgers en ondernemers daar in blijven trappen. Maar dat zal een keer ophouden. Waarom neemt zij de adviezen van hoogleraar Bastmeijer niet ter hand? Wanneer natuurwaarden teruglopen – dat is al veel te lang het geval – wordt het recht strikter en het verzet groter. Dan zou er juist extra inzet moeten zijn op het vergroten van de effectiviteit van het huidige natuurbeleid en de natuurwetgeving. Niet verder op de doodlopende weg, die zo lang geleden al is ingeslagen. Waarom negeert de minister belangrijke adviezen van mensen die er wel verstand van hebben? Er moet meer en betere inzet komen voor het behoud en herstel van natuurwaarden, want anders blijft het knellen. Onderschrijft de minister die analyse? De huidige situatie moet doorbroken worden. Alleen dan voorkom je dat het keer op keer alleen maar erger wordt. Bas Meijer zet de huidige knelpunten op een rij. Ik wil de minister die best toesturen, maar het komt op het volgende neer. Er is sprake van versmalling tot het bedreigde; er wordt steeds smaller gekeken wat echt moet worden beschermd en wat niet meer hoeft. Toezicht en handhaving zijn zwak als gevolg van het afschaffen van de veldpolitie. Er is weinig capaciteit en kennis bij de gewone burger, die in het bestuursrecht toch al niet ontvankelijk is. Door deze zaken ontstaat de neiging tot het acceptabel achten van gevolgen, waardoor het aantonen van nut en noodzaak van economische activiteiten helemaal niet gebeurt en er continu uitwijkmogelijkheden worden ingebouwd. Bestaande activiteiten en normale groei worden uitgeroepen tot heilige huisjes, waardoor de druk op het toestaan van activiteiten toeneemt. Dat zijn belangrijke knelpunten die weggenomen hadden moeten worden door een kabinet zegt de natuurbescherming te willen versimpelen. Maar niets van dat alles. Ik heb amendementen ingediend om de PAS, die bewezen niet van de grond komt, uit de wet te halen en om bestaand gebruik, een verzinsel van Nederland, te schrappen.
De nota van wijziging heeft als belangrijkste crux de combinatie met de quick wins van permanentmaking van de Crisis- en herstelwet. In het wetsvoorstel om de wet permanent te maken kwam als een duveltje uit een doosje het ontwikkelingsgebied op het platteland weer terug. De wet breidt dus de mogelijkheid uit om te experimenteren op het platteland. Hierdoor kan in het landelijk gebied een groot aantal wetten opzij worden geschoven, namelijk de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Wet ammoniak en veehouderij, de Wet bodembescherming, de Wet inzake geurhinder en veehouderij – de heer Koopmans was daarin geïnteresseerd – en de wetten inzake luchtverontreiniging en milieubeheer. Dat stond ook in het oorspronkelijke wetsvoorstel dat is ingediend ten tijde van het kabinet-Balkenende, maar de ChristenUnie en de Partij van de Arbeid hebben dat met ruime steun eruit geamendeerd. Zij beargumenteerden terecht dat die experimenteergebieden in het landelijk gebied veel problemen zouden opleveren, omdat de regelgeving daar nu al onoverzichtelijke kluwen oplevert. In het debat van vorige week heb ik net als mijn collega's van de ChristenUnie en de SP daar veel vragen over gesteld. Ik heb mijn zorgen geuit dat de gemeenten en de provincies met deze bepalingen de intensieve veehouderij nog meer ruimte zullen geven dan zij nu al doen of in elk geval kunnen doen. Zij kunnen hiermee ook nieuwe landbouwontwikkelingsgebieden aanwijzen waar ongelimiteerd megastallen kunnen worden gebouwd, zonder rekening te houden met de geluids- en geuroverlast voor omwonenden en met de gevolgen voor natuur en milieu.
In antwoord op voortdurende vragen van de Partij voor de Dieren bleef de minister lang volhouden dat zij die vrees niet deelde. Ze maakte echter niet duidelijk welke ontwikkelingen zij dan wel voor zich zag in die gebieden en waarom het dus nodig zou zijn om de experimenteerruimte uit te breiden naar het landelijk gebied. Uiteindelijk antwoordde de minister dat de reden voor de opheffing van de beperking van de ontwikkelingsgebieden tot stedelijke gebieden, het creëren van mogelijkheden voor duurzame energie zou zijn. De minister ging er maar even niet op in dat je daarvoor de Wet geurhinder en veehouderij niet opzij hoeft te schuiven. De minister beloofde een briefje te sturen aan de Kamer waarin zij enkele voorbeelden zou uitwerken.
Er heeft een uitvoerige schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel plaatsgevonden. Na lang aandringen kwam inderdaad de aap uit de mouw. Het gaat natuurlijk om het sjoemelen met onze natuurgebieden en om het sjoemelen met rechten van bewoners. De minister heeft het over patstellingen tussen agrarische bedrijven en bewoners van steden en dorpen. Dit instrument zal wel even helpen om deze patstellingen te beslechten; in het voordeel van de boer, laat dat duidelijk zijn. De wetten die de burger beschermen tegen stankoverlast worden tien jaar buiten werking gesteld. Wij hebben zojuist al kunnen horen dat die wetten toch al niet zoveel voorstellen, maar nu worden ze nog helemaal aan de kant geschoven ook. De burger zoekt het verder maar uit! Datzelfde geldt voor de wetten die de natuur beschermen tegen ammoniakuitstoot van de stallen, voor zover die nog enige bescherming bieden.
De nota van wijziging, die wij vijf minuten voor aanvang van het debat vorige week maandag ontvingen, komt daar nog eens bovenop. Middels deze nota van wijziging worden nog meer nieuwe stallen en uitbreidende veeboeren – in de nota eufemistisch "projecten" genoemd – vrijgesteld van vergunningplicht. Opnieuw wordt de Natuurbeschermingswet uitgekleed. In plaats van een individuele vergunning voor deze projecten te verlenen, worden ze meegenomen in het bestemmingsplan van het landbouwontwikkelingsgebied – dat is het namelijk – en voilà, weg is het probleem! Dit lijkt het CDA te denken, want de heer Koopmans dacht tijdens het debat kennelijk dat ik hierin zou trappen. Alsof er überhaupt zoiets zou zijn als een dubbele natuurtoets die af te schaffen zou zijn. In het bestemmingsplan zouden de projecten zo gedetailleerd beschreven moeten kunnen worden dat een eventuele passende beoordeling van het bestemmingsplan moet voorkomen dat projecten individueel moeten worden getoetst en eventueel passend beoordeeld.
Ik leg de minister een casus voor. Ik had deze ook graag aan de staatssecretaris voorgelegd. Ik verwacht in elk geval antwoord van de minister op mijn vragen in dezen, nu de staatssecretaris er niet is. Stel dat de gemeente Nederweert een landbouwontwikkelingsgebied nieuwe stijl aanwijst op haar grondgebied en dat ze volgens het nieuwe uitgebreide artikel 2.3 een bestemmingsplan opstelt. Dit plan omvat onder andere de uitbreiding van een aantal veehouderijen. Die worden opgenomen in het plan en daarmee zijn ze dus vergunningvrij, volgens de plannen van de minister. Wat is precies de juridische status van deze bedrijven?
Ik noem deze gemeente natuurlijk niet zomaar. Nederweert ligt aan de rand van het unieke natuurgebied de Groote Peel. De ambtenaren zeggen het volgende over dit prachtige gebied: "De Groote Peel is een hoogveengebied in Zuidoost-Nederland. Het ligt op de grens van de provincies Noord-Brabant en Limburg. Het is aangewezen als Natura 2000 gebied, omdat het bijzondere en zeldzame natuurwaarden herbergt. Uniek zijn de restanten hoogveen. Ook is het een waardevol terrein voor grond- en oppervlaktewater. Daarnaast is de Groote Peel een waardevol voedselzoekgebied voor vogels, amfibieën, reptielen, libellen en vlinders." Verder schrijven de ambtenaren: "De maatregelen in het beheerplan zijn met bestaande plannen en regelgeving afgestemd." Juist. In deze casus maakt Nederweert dus een landbouwontwikkelingsgebied nieuwe stijl, en dan? Hoe worden de cumulatieve effecten van deze beide plannen en de gevolgen daarvan voor het stikstofgevoelige gebied in kaart gebracht en door wie? Welk plan heeft eigenlijk voorrang, het beheerplan of het bestemmingsplan van het ontwikkelingsgebied? Hoe wordt de Raad van State geacht ermee om te gaan? Stel dat beide plannen in beroepsprocedures bij de Raad van State op het bord komen. Hoe moet zo'n bestemmingsplan worden opgesteld als het beheerplan nog niet is opgesteld, maar wel in de maak is? En andersom: hoe wordt het beheerplan vastgesteld en de effecten van de daarin opgenomen projecten getoetst als er in een naburige gemeente tegelijkertijd een bestemmingsplan voor een landbouwontwikkelingsgebied in de maak is? Wat moet waarin worden opgenomen, wie bepaalt dat en wie heeft het totale overzicht?
Hoe verhoudt het nieuwe instrument zich tot de Programmatische Aanpak Stikstof? Met wacht voor bestemmingplannen op de PAS omdat de staatssecretaris geen paal en perk wil stellen aan de hoeveelheid vee, waardoor de stikstofparagraaf dus een probleem blijft. Hoe hangen deze ontwikkelingsgebieden samen met de PAS? Wat gebeurt er als het bestemmingsplan passend beoordeeld is, maar daarbij niet goed is ingeschat of beschreven projecten significante effecten zouden hebben? Wat gebeurt er als het project vijf jaar later precies volgens de beschrijvingen in het bestemmingsplan wordt uitgevoerd, maar dat intussen is gebleken dat de natuur achteruit is gegaan en dat er sprake is van veranderingen in de overige activiteiten? Wie staat er dan op om te zeggen dat de zekerheid die toen over het niet-optreden van significante effecten is verkregen, niet langer bestaat? Wat doet dat met de positie van de ondernemer, die vergunningvrij is gesteld?
Een vergunning heeft een harde juridische status. Ik heb er al vaker op gewezen: een beheerplan heeft dat dus niet. Een beheerplan wordt voor zes jaar opgesteld, waarna er onvermijdelijk nieuwe investeringen nodig zijn, als het het bevoegd gezag al niet duidelijk is geworden dat er simpelweg minder dieren in het gebied kunnen worden gehouden. Hier komt dus nog een planfiguur naast waarvoor hetzelfde zal gelden. Ondernemers kunnen hier geen enkele juridische zekerheid aan ontlenen. Kan de minister dat bevestigen? Worden ondernemers wel naar de bank gestuurd omdat zij investeringen moeten betalen, terwijl zij geen zekerheid krijgen? Dan zegt de bank: ik wil best geld lenen, maar dan moet je ook uitbreiden; ik wil dat je aantoont dat je het kunt terugbetalen. Dan doen ondernemers dus investeringen waardoor hun financiële verslechtert en komen er meer dieren in een gebied dat dit niet aankan, terwijl er geen juridisch eind aan zit.
Ook wordt de lijn van het aantasten van het recht van de burger om op te komen voor zijn eigen belang vergaand aangetast. Een burger kan alleen nog maar bezwaar en beroep aantekenen tegen het bestemmingsplan, maar niet meer tegen het individuele project zelf. Bevestigt de minister die lezing? Als een burger bezwaar wil maken tegen zo'n plan, gelden ook de moeilijkheden die ik al eerder heb genoemd. Hij mag namelijk geen pro forma beroep aantekenen en hij mag geen beroepsgronden aanvullen. Is het volgens de minister reëel om van een burger te verwachten dat hij alles kan overzien wat in zo'n plan staat, wat de gevolgen ervan zijn en dat hij in een paar weken een allesomvattend beroepschrift kan opstellen? Ik denk van niet, niet omdat die burger zo achterlijk zou zijn, maar omdat burgers druk zijn, geen specialisten op het gebied van de geldende milieu- en natuurwetten zijn en alle andere wetten die van toepassing zijn op zijn bescherming en de bescherming van zijn woonomgeving.
Het buitengebied wordt vogelvrij. De veehouderij krijgt het voor het zeggen en de burger heeft het nakijken. Het bestemmingsplan voor landbouwontwikkelingsgebieden is net als het beheerplan tijdelijk, bedoeld om nog meer rek en ruimte te vinden terwijl wij nu al weten dat geen enkele rek mogelijk is. Wees daar eerlijk over. De Vogel- en Habitatrichtlijn biedt geen ruimte, maar belangrijker: de ernstig slechte staat van onze natuur biedt geen ruimte meer. En dat is de klem waar wij dus zelf om hebben gevraagd.
Een waardevol en uniek hoogveengebied als De Peel kan maar 400 mol aan ammoniakdepositie verdragen, maar de huidige belasting is 3500 mol. Je hoeft geen wiskunde te hebben gestudeerd om in te zien dat de situatie simpelweg onhoudbaar is. Binnenkort is juridisch moeras de enige natuur die wij nog overhebben in Zuid-Nederland. Wij worden erin geduwd door het CDA, de VVD, de PVV en de SGP.
Wie voert de natuurtoets uit voor de projecten die in het bestemmingsplan voor het landbouwontwikkelingsgebied "nieuwe stijl" worden opgenomen? Welke rol spelen de gemeenten en de provincies hierbij. Wat gebeurt er als een provincie op een gegeven moment concludeert dat de ammoniakdepositie in Natura 2000-gebied niet daalt en zij besluit om haar aanschrijvingsbevoegdheid te gebruiken? Welke rechten kunnen projectondernemers dan aan het bestemmingsplan ontlenen? Welke garanties kan de minister of de staatssecretaris geven? Kan de provincie haar aanschrijvingsbevoegdheid gebruiken om de stikstofemissie te doen dalen? Hoe verhoudt dit zich tot het vastgestelde bestemmingsplan?
Het lijkt lastig in te schatten hoe de verschillende regelingen samenhangen en wat de juridische status is, laat staan dat decentrale overheden dat wel even kunnen. We zien nu al dat het heel vaak fout gaat. Bovendien interpreteren decentrale overheden de wet vaak op geheel eigen wijze. Je kunt ze dat niet kwalijk nemen, want het is ingewikkeld gemaakt, maar we hebben ook sterk de indruk dat ze op zoek zijn naar de mazen in de wet. We kunnen dat zien in de Eilandspolder. Ondanks twee uitspraken van de Raad van State is de provincie Noord-Holland nog steeds van mening dat het uitrijden van drijfmest niet vergunningplichtig is, nota bene in een beschermd Natura 2000-gebied! Zij zou dat laten vallen onder bestaand gebruik. Terwijl de kritische depositiewaarde daar allang wordt overschreden, denkt de provincie dat er geen enkele kans is op een significant verslechterend effect als gevolg van het uitrijden van drijfmest.
Dat zullen we hier nu weer gaan zien. In de wet is een mogelijkheid ingebakken om onder de vergunningplicht uit te komen. Wie gaat daarop controleren? Wie gaat controleren of de projecten voldoende in het bestemmingsplan zijn omschreven, de passende beoordeling van het bestemmingsplan wel kan worden gebruikt en het project vergunningvrij kan worden verklaard? In de Eilandspolder zit een goede stichting. Die houdt zich druk bezig met de natuur, maakt zich daar zorgen om, zorgt ervoor dat zij op de hoogte is en procedeert, maar hoeveel activiteiten gaan straks stilletjes gedoogd worden terwijl ze schade aanrichten aan natuur en terwijl ze helemaal niet hadden mogen plaatsvinden? We hebben niet overal clubjes mensen die al hun vrije tijd inzetten om naar de rechter te stappen. Dat zouden we ook niet van onze burgers moeten vragen. Wij, het bevoegd gezag, provincies en wetgevers moeten zelf zorgen dan we ons huiswerk goed doen. Je schaamt je toch de ogen uit je hoofd, iedere keer dat de Raad van State een streep zet door weer een onterecht verleende vergunning?
Dan zijn er nog de artikelen 19g en 19h in de Natuurbeschermingswet. Voor projecten met significante effecten kan toch vergunning verleend worden om dwingende reden van groot openbaar belang. Dat is nu niet zo snel het geval, maar met de nota van wijziging worden projecten voor ontwikkelingsgebieden ondergebracht in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt in zijn geheel getoetst, passend beoordeeld. Vanwege de ruime omvang van het bestemmingsplan is het veel waarschijnlijker dat het noodzakelijk wordt geacht om een bestemmingsplan uit te voeren en veel sneller zal bij zo'n bestemmingsplan genoemd worden dat het van groot openbaar belang is. Zijn de projecten die onder het bestemmingsplan vallen hiermee ook ineens van groot openbaar belang worden, hoewel ze grote significante effecten hebben? Is de situatie denkbaar dat een megastal met 300.000 kippen ineens van groot openbaar belang is omdat deze in een groter bestemmingsplan is opgenomen? Is dit een nieuw trucje van de regering om individuele gevallen, die anders nooit een vergunning zouden krijgen, ineens vergunningvrij te verklaren? Ik kan mij niet aan die indruk onttrekken.
Ik wil opheldering over de vraag hoe deze artikelen straks moeten worden gezien in het licht van het bestemmingsplan voor landbouwontwikkelingsgebieden. Hoe kan deze nieuwe regeling überhaupt bijdragen aan het verlagen van de regeldruk? Het is helemaal niet realistisch om te denken dat het bestemmingsplan in voldoende detail projecten of handelingen die deel uitmaken van een project, zo zou kunnen beschrijven om in de toekomst projecten vergunningvrij te verklaren. De passende beoordeling voor het plan laten gelden voor projecten binnen zo'n gebied kan alleen als je een plan zo gedetailleerd en concreet maakt dat alle mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden te kwantificeren zijn. Het is niet realistisch om te denken dat je dit voor elkaar krijgt; denk aan geluid en uitstoot. Vanwege de looptijd van het bestemmingsplan kan het gaan over projecten die pas over enkele jaren zijn voorzien. Kan de minister dat bevestigen? Kan zij bevestigen dat het in de lijn der verwachting ligt dat alle effecten op de natuur vooraf niet goed in beeld te krijgen zijn?
De passende beoordeling van het bestemmingsplan zal in de praktijk helemaal niet gebruikt worden om projecten vergunningvrij te verklaren, want de passende beoordeling kan tenslotte geen rekening houden met beheerplannen die er nog niet zijn, omdat zij wachten op de PAS. Ze kan ook geen rekening houden met ontwikkelingen die zich in de toekomst nog gaan voordoen. Hoe kan een passende beoordeling van het bestemmingsplan rekening houden met de situatie in de toekomst? Het bestemmingsplan wordt namelijk vastgesteld voor de komende tien jaar. Of moeten er zo veel mogelijk handelingen van een zo groot mogelijke omvang worden beschreven? Dan ondervang je dat er zo veel mogelijk projecten onder het bestemmingsplan kunnen worden geschaard, maar zal het nooit lukken om met zekerheid vast te stellen dat al deze handelingen van een zo groot mogelijke omvang geen significante effecten tot gevolg hebben.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, uw tijd is om.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik zie het. Ik heb het goed ingeschat. Ik heb nog twee alinea's.
De voorzitter:
U wilt toch niet dat ik u ga prijzen?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Nee hoor, voorzitter, ik wil eigenlijk maar één ding, namelijk dat wij deze wet van tafel vegen en dat de natuur nu eens echt beschermd wordt. Eigenlijk wil ik best veel dingen, maar het komt allemaal op hetzelfde neer: zorgvuldiger omgaan met onze leefomgeving en artikel 21 van de Grondwet respecteren.
Voorzitter, ik kan u in elk geval gelukkig maken, want ik ga afronden. Op geen enkele manier is aan te tonen dat deze regeling ook maar enig lastenverlichtend effect zal hebben. Je zou het tegenovergestelde kunnen voorzien: de Raad van State zal het drukker krijgen. Zoals ik al eerder heb gezegd, is dit nu al het geval na de wijzigingen als gevolg van de Crisis- en herstelwet. Dit zal alleen maar erger worden.
Ik heb sterk de indruk dat een groot deel van de Nederlandse burgers maar ook van de ondernemers er niet langer in trapt. Het heeft lang genoeg geduurd; 25 jaar CDA op natuurbeleid en landbouw, en ondernemers hebben het moeilijk. Dank je de koekoek! Goed gedaan!
De heer Koopmans (CDA):
Mag ik mevrouw Ouwehand bedanken voor de feitelijke opsomming die zij in het afgelopen uur heeft gegeven van de regelgeving? Ik zie dat als een soort verzamelde goede werken van het Kamerlid Koopmans, geschreven en gemaakt door E. Ouwehand. Ik zal het nog weleens teruglezen. Ik dank mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik hoopte al dat de heer Koopmans er blij mee zou zijn dat ik er in het laatste grote debat dat wij samen voeren, voor heb gezorgd dat de verzamelde werken en de resultaten van de inzet van de heer Koopmans uitvoerig in de Handelingen terechtkomen. Het is zeer de vraag of Nederland daarmee is gediend, maar het staat in elk geval zwart op wit.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Voorzitter. Ik hoorde zojuist dat ik mijn collega van de VVD ga teleurstellen, want hij hoopte ook bij mij op een uur, maar ik ga het ruim binnen de tien minuten halen.
Klein rechts wil nog even genieten van haar kleine meerderheid in het parlement. Het kabinet mag dan gevallen zijn, helaas is er nog steeds een rechtse meerderheid in dit huis. Zij moet echter wel opschieten, nu de PVV steeds verder uit elkaar valt. Maar goed, we zijn hier vandaag niet bij elkaar om over de politieke crisis te praten. Nee, we willen het hebben over het permanent maken van de Crisis- en herstelwet. Dat is een bijzonder slecht plan. Deze wet werd al gebruikt om gemeenten en milieuorganisaties buitenspel te zetten, maar vorige week probeerde de minister ook de Kamer buitenspel te zetten door vijf minuten voor het debat nog een ingrijpende nota van wijziging te sturen. We hebben intussen iets meer tijd gekregen om die nota van wijziging door te spitten, maar wat wij hebben gelezen, heeft mij allerminst gerustgesteld. Ik heb nog steeds geen enkel antwoord op de vraag wat de urgentie hiervan is en waarom dit nu met stoom en kokend water voor het zomerreces erdoorheen moet worden gejast. Zou de minister toch nog een poging kunnen doen om dat duidelijker te maken?
Het voorstel van de minister maakt het mogelijk om in landelijke gebieden tien jaar lang van het bestemmingsplan af te wijken. Dat klinkt tijdelijk, maar in tien jaar zijn de meeste mensen van baan, van huis en sommigen van ons ook van relatie gewisseld. Het klinkt misschien leuk als je jezelf blind staart op het verkorten van procedures, maar bedenk eens wat dit betekent voor de bewoners op het platteland. Er zal met dit voorstel maar een bedrijventerrein met megastallen in je achtertuin aangelegd worden! Of je komt midden in stank en lawaai te zitten van de een of andere grootschalige activiteit die er eigenlijk niet had mogen komen, maar die door deze Crisis- en herstelwet er toch even snel doorheen gejast kan worden. Heeft de minister überhaupt aan deze mensen en aan de balans tussen bewoners en economische activiteiten gedacht? Of gaat het echt alleen om economische activiteiten en moet de rest het maar uitzoeken? Wat is nu nog de waarde van een bestemmingsplan? Zou de minister dat duidelijk kunnen maken? Zoals wij het lezen, is de waarde van het bestemmingsplan verdwenen.
De Crisis- en herstelwet is door het toenmalige kabinet-Balkenende verkocht als een tijdelijke wet die de economie zou aanjagen. Van beide is weinig terechtgekomen. Onze economie loopt vreselijk achter bij bijvoorbeeld de Duitse. En wat het tijdelijke karakter betreft: sommige collega's waren aan het begin al zo cynisch om te vermoeden dat "tijdelijk" onmiddellijk "permanent" zou moeten worden en nu wordt inderdaad voorgesteld om deze tijdelijke wet permanent te maken. Met steun van mijn vrienden van de PvdA zijn de betonmolens aan het draaien gegaan en is er gewerkt aan de uitbreiding van verschillende, onnodige regionale luchthavens. Maar vergroening van de economie? Ho maar. Ik hoop dat wij nu in elk geval op de PvdA kunnen rekenen om deze wet niet permanent te maken. Volgens mij geloven ze bij de PvdA ook niet in een permanente crisis.
Mijn teleurstelling dat er geen amendement met de heer Koopmans komt, heb ik net al geuit. Dat stukje sla ik over.
Ik heb een motie gemaakt, waarbij ik wel hoop op steun van de heer Koopmans dan wel de CDA-fractie, over de eerdere vraag of Rijkswaterstaat en de waterschappen niet wat meer medewerking kunnen verlenen bij de vergunningverlening voor de aanleg van windmolens op dijken of in de buurt van dijklichamen.
Collega Wiegman en ik proberen het vandaag met frisse moed opnieuw. Wij hebben een amendement ingediend om de EPC-norm aan te scherpen. Daarover is al eerder een klein interruptiedebat gevoerd. Die richting lijkt ons nu juist goed, niet alleen voor het milieu. Het zorgt ook voor een lagere energierekening en voor groene banen. Daarvoor zou een tijdelijke crisiswet juist geschikt moeten zijn. De bouwsector is hard getroffen door de economische crisis en zou veel beter kunnen overgaan op duurzaam en milieuvriendelijk werk. Overigens betekent het indienen van dit amendement allerminst dat mijn fractie deze wet steunt. Wij blijven principiële bezwaren houden tegen het inperken van de beroepsmogelijkheden. Ik heb het in eerdere debatten over deze wet ook al gezegd. Nog steeds heb ik geen sluitend antwoord gekregen van de minister.
Heel formeel zegt de minister dat de milieuclubs nog steeds naar de rechter kunnen stappen, maar een en ander is zodanig aangescherpt dat het in de praktijk heel erg moeilijk is geworden. En dat terwijl Nederland een van de voorvechters was van het Verdrag van Aarhus, waarin specifiek milieuorganisaties in het algemeen belang meer mogelijkheden en rechten krijgen. Echt een teleurstellende draai dus. Er is een krappe meerderheid voor deze wet. Ik kan tellen.
Mijn collega van de ChristenUnie heeft het punt van de dubbele toetsing volstrekt helder gemaakt. Ik sluit mij daarbij aan en vraag vooral het volgende. Overbodige en dubbele regels moet je schrappen, maar is dit echt een dubbele toetsing of is het een algemene toetsing in de plaats van heel specifieke en terecht gedetailleerde toetsingen? Waarom is het permanent maken van deze Crisis- en herstelwet en deze plotselinge nota van wijziging niet in goed overleg met de medeoverheden voorbereid? Die maken zich zorgen dat al die veranderingen in het omgevingsrecht niet meer bij te benen zijn. En terecht. Waarom niet in een keer en in goed en zorgvuldig overleg met de bestuurders van gemeenten en provincies de omgevingsregels aanpassen? Dat zou toch een stuk zorgvuldiger zijn. Wederom de vraag waarom het in dit ijltempo moet. Het punt dat wij eerder hebben gemaakt is wat mij betref ook onvoldoende beantwoord. Hoe kun je varen op een evaluatie die gemaakt wordt terwijl delen van de wet nog niet eens van kracht waren? GroenLinks maakt zich grote zorgen over de aantasting van natuur en milieu als gevolg van deze permanente Crisis- en herstelwet. Ik zou het dus ook goed vinden als het Planbureau voor de Leefomgeving in samenwerking met gemeenten en provincies in kaart brengt wat het permanent maken van deze wet betekent voor mens en milieu. Ik heb op dit punt een motie.
De minister mag dan wel zeggen dat alle projecten aan de geldende wet- en regelgeving voldoen, maar de Crisis- en herstelwet zoekt expliciet maximale ruimte om de normen op te rekken. Zo wordt de stikstofregeling versoepeld, zoals uitgebreid toegelicht door mijn collega van de Partij voor de Dieren. Kan de minister garanderen dat het permanent maken van de Crisis- en herstelwet niet leidt tot meer stikstofuitstoot? Die is op dit moment namelijk al te hoog in Nederland, ook zonder Crisis- en herstelwet.
In de nota van wijziging die vandaag voorligt, tracht de minister de natuurbeschermingsregels op te rekken. Kan de minister garanderen dat dit op geen enkele manier ten koste zal gaan van de bescherming van mens en natuur? Zij zal daar ja op zeggen, maar hoe gaat zij daar dan zorg voor dragen? Waarom moet het nu, net voor het zomerreces, zonder de mogelijkheid om hoorzittingen te regelen of verder schriftelijk overleg?
De Crisis- en herstelwet is ooit verkocht als iets tijdelijks, maar blijkbaar verwacht het kabinet dat Nederland permanent in crisis zal verkeren. Waarom heb je anders een permanente Crisis- en herstelwet nodig? De Raad van State heeft in diplomatieke bewoordingen gehakt gemaakt van dit wetsvoorstel en dat doet hij niet zo maar. Waarom neemt de minister het advies van de Raad van State niet serieuzer? En wederom: waarom nu? De wet bevat kortetermijnmaatregelen om zo veel mogelijk asfalt en beton over Nederland uit te storten, maar dat zijn geen echte oplossingen voor de ecologische en economische crisis die wij hebben. Wij zouden moeten inzetten op vergroening van de economie door groepen burgers in staat te stellen bijvoorbeeld om samen belastingvrij stroom op te wekken. Wij zouden ervoor moeten zorgen dat er een eerlijk speelveld komt voor schone energie door eindelijk de 5,8 mld. staatssteun af te bouwen die jaarlijks naar fossiele energie gaat. Wij zouden ervoor moeten zorgen dat grootschalige woningisolatie mogelijk is, maar ook energiezuinige kantoren en industrie. Wij zouden moeten zorgen voor snellere procedures voor windenergie en een stopcontact op zee. Maar van al deze maatregelen die meerdere crises in een keer aanpakken, niets of nauwelijks in deze wet.
Kortom, de inhoud van de wet, de inhoud van de nota van wijzigingen, het proces dat eraan voorafging, ze zijn allemaal uitermate zwak. Mijn fractie zal dan ook vol overtuiging tegenstemmen. De minister en het CDA hebben de mond vol over "meer draagvlak voor de wet zoeken", maar dat doe je niet met een grote-stappen-snel-thuisaanpak. Jammer, echt een gemiste kans, want ik had graag samen met de collega's en samen met de minister van gedachten willen wisselen over een echte crisiswet. Een wet die de ecologische en de economische crisis echt aanpakt, die dus ruim baan biedt aan groene ondernemers en burgers. Dit wetsvoorstel doet dit helaas niet. Constructief van gedachten wisselen doe je ook niet om half twaalf 's avonds met het mes op de keel. Als snelheid voor zorgvuldigheid komt, haak ik af. Daarvan krijg je geen goede wetgeving. Het politieke landschap ziet er na 12 september vast anders uit. Daar reken ik op. Dan kunnen wij eindelijk bouwen aan de toekomst van Nederland; aan een groen Nederland met eerlijke kansen voor iedereen.
Ik heb twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het permanent maken van de Crisis- en herstelwet procedures versnelt en de mogelijkheid biedt om in ontwikkelingsgebieden tijdelijk van bestemmingsplannen en andere regels af te wijken;
verzoekt de regering, onafhankelijk in kaart te laten brengen wat de verwachte effecten van dit wetsvoorstel zijn op mens, milieu, dier en natuur, en daarbij in elk geval de expertise van gemeenten, provincies en het Planbureau voor de Leefomgeving in te schakelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 43 (33135).
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Dan een motie die ik hoopte samen met de heer Koopmans in te dienen. Hij is helaas op dit moment afwezig en hij wilde de motie niet mede onderschrijven.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering om ervoor te zorgen dat Rijkswaterstaat en de waterschappen waar mogelijk meer medewerking verlenen bij de aanleg van windmolens op of bij dijklichamen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 44 (33135).
De heer Verhoeven (D66):
Voorzitter. Gelukkig krijgen wij vandaag de kans om te spreken over de ingrijpende nota van wijziging op het permanent maken van de Crisis- en herstelwet. Gelukkig zeg ik, maar eigenlijk had dit vanzelfsprekend moeten zijn. Vorige week maandag ontvingen wij vijf minuten voor aanvang van het debat de nota van wijziging op de Crisis- en herstelwet. Het was onmogelijk om die nog mee te nemen in het debat. Het spreekt voor zichzelf dat een zorgvuldig en goed wetgevingsproces ook niet is gebaat bij een voorbereidingstijd van 4 minuten. Kortom, dit proces verdient geen schoonheidsprijs. Je zou beter kunnen zeggen dat dit proces en deze Crisis- en herstelwet de lelijkste jongetjes van de klas zijn. Het is positief dat de minister deze nota van wijziging naar de Raad van State heeft gestuurd, maar dit lijkt dan ook het enige lichtpuntje te zijn in de behandeling van deze wet.
Ik vraag mij af waarom de minister deze wijziging nu per se aan het permanent maken van de Crisis- en herstelwet wil koppelen. Hoe zit het met de doelstelling van het permanent maken van de Crisis- en herstelwet, namelijk dat er geen gat valt in 2014 en het erbij trekken van allerlei nieuwe wetgeving? Waarom moet dit nog voor het reces? Als de enige reden daarvoor is de ontwikkeling van het haven- en industriecomplex, het zogenaamde HIC, waarom heeft de minister er dan niet voor gekozen om alleen dat te wijzigen, en de rest te regelen in een nieuwe Omgevingswet? En is deze wetswijziging echt noodzakelijk om de optimalisatie van deze milieugebruiksruimte bij het HIC in Rotterdam mogelijk te maken? En, zo vraag ik de minister, waarom is de wetswijziging er al wel, maar zijn de antwoorden naar aanleiding van het schriftelijke overleg van de vijfde tranche projecten van de Crisis- en herstelwet, waaronder dat HIC dan weer valt, nog niet?
Laat het duidelijk zijn dat wij het niet eens zijn met dit proces. Wij hebben echter ook een aantal inhoudelijke zorgen. Ik zal mij iets beperken, net zoals een aantal collega's, maar ik had mijn vragen graag in een schriftelijke ronde ingebracht. Ik ben ertoe gedwongen om dit nu te doen. Ik kan geen schriftelijke ronde benutten, en doe dit nu dus mondeling. Als gevolg daarvan is van een zorgvuldige behandeling, na het reces en met antwoorden op de schriftelijke vragen, geen sprake meer. Dat is dan maar zo, dan doen we het maar op deze manier. De vraag is wel wie daarvan vrolijk wordt.
Allereerst lezen wij dat de toetsing op natuurwaarden op projectniveau verdwijnt. Hoe kan de minister dan garanderen dat de passende beoordeling op planniveau concreet en kwalitatief voldoende zal zijn om te kunnen toetsen op natuur? En wat zijn daarbij dan de randvoorwaarden? Dat is ook een zorg van de Raad van State. Hoe kun je namelijk aan de ene kant stellen dat bij een plan een invulling op hoofdlijnen mag en tegelijkertijd verwachten dat een en ander goed kan worden doorgerekend? Hoe garandeer je dan dat de conclusies goed genoeg zijn? Graag een reactie.
Ten tweede, wat betekent deze wetgeving voor de Natura 2000-gebieden in de nabijheid daarvan? Bestaat de mogelijkheid dat deze worden aangewezen als ontwikkelingsgebieden, en wie houdt er dan nog zicht op deze natuurbeschermingsgebieden? Geldt de nieuwe vrijstelling van de Natuurbeschermingswet ook voor deze gebieden? Mevrouw Ouwehand – die nu alweer gezellig met de heer Koopmans staat te kletsen in plaats van eventjes naar een ander te luisteren, na zelf een uur aan het woord te zijn geweest – heeft het daarover in haar bijdrage ook gehad. Geldt de nieuwe vrijstelling van de Natuurbeschermingswet dus ook voor deze gebieden? Kortom, hoe ziet de minister dit voor zich? Mij lijkt het namelijk niet wenselijk om te gaan experimenteren in kwetsbaar gebied. Kan de minister aangeven welke rol Europa speelt bij de uitvoering van deze wetgeving en bij de aanwijzing van ontwikkelingsgebieden?
Na lezing van dit wetsvoorstel wordt mij niet duidelijk wie de verantwoordelijkheid voor toezicht en handhaving van milieunormen en natuurwaarden op zich zal nemen. Wie stelt de kaders en wie zorgt voor de invulling en uitvoering? Daarbij hoort ook: wie is verantwoordelijk bij eventuele overschrijdingen? De minister wil procedures versnellen. Projecten versnellen echter niet door ze juridisch kwetsbaar te maken. Is de minister het met deze analyse eens? Is zij dan niet bang dat projecten, door het afzwakken van de natuurtoets, op een later moment daartegen aanlopen? Kortom, nog een aantal vragen. Ik hoop dat de minister onze zorgen serieus neemt. Zij heeft daarvan tot nu toe op dit dossier weinig blijk gegeven, maar ik houd nog enige hoop. Ik hoor graag de reactie van de minister.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Voorzitter. En voor wie thuis nog zit te kijken: heel dapper. Ik sta hier, in dit haastig bijeengeroepen debat, met tegenzin te praten over de nota van wijziging op de Crisis- en herstelwet, die wij pas vorige week hebben ontvangen. De Partij van de Arbeid had deze graag ordentelijk willen behandelen. Normaal gesproken zouden wij het handig hebben gevonden om zowel een schriftelijke ronde te houden als een aantal deskundigen te horen, zowel de voorstanders van deze nota van wijziging als de mensen die er kritiek op hebben.
Wij hebben namelijk ook twijfels. Ten eerste over het aanpassen van de Natuurbeschermingswet op dit moment, terwijl de staatssecretaris wijzigingen in voorbereiding heeft en wij nog uitgebreid over de Natuurbeschermingswet moeten spreken. Het is daarom ook curieus dat de Crisis- en herstelwet op deze Natuurbeschermingswet inhaakt. Dit proces van snel "afrommelen" is fnuikend voor de constructieve samenwerking die juist was gevonden in de aanloop naar de Omgevingswet, een proces waar wij ten principale ook heel positief in staan. Natuur- en milieuorganisaties zijn onaangenaam verrast door de nota van wijziging die nu voorligt.
In mijn vragen ga ik eerst in op het vervallen van de Natuurbeschermingswet en de vergunningplicht. Daarna zal ik ingaan op artikel 2.3 over de optimalisering van de milieuruimte. Ten slotte zal ik iets zeggen over het interbestuurlijk toezicht en, afrondend, de conclusies.
Dan ga ik nu eerst in op de wijziging van de Natuurbeschermingswet. Mijn vraag is in algemene zin: wat is het doel van deze wijziging? Feitelijk wordt de passende beoordeling op planniveau goed genoeg geacht voor de beoordeling, en later op projectniveau. Daar waar plan en project al nagenoeg samenvallen, is er geen probleem. Dan wordt er immers al één passende beoordeling gemaakt. Het zou alleen een oplossing bieden als plan en project in tijd uiteenlopen. Om het allemaal wat beeldender te maken, zou ik het willen vatten in een concreet voorbeeld. Laten wij ons de volgende situatie voorstellen. Een elektriciteitscentrale wordt gepland naast een Natura 2000-gebied. Doel van een passende beoordeling op planniveau is dan, om na te gaan of significantie effecten zijn uit te sluiten en daarna om na te gaan of er alternatieven zijn. Kan de energiecentrale elders komen? Kan deze worden uitgevoerd op een manier die minder of niet schadelijk is voor het milieu? Als er geen alternatief is, betreft het dan wel een project van groot maatschappelijk belang? Als het antwoord op de eerste vraag is dat significante effecten niet zijn uit te sluiten, het antwoord op de tweede vraag dat de centrale ook elders kan komen of dat deze kan worden uitgevoerd als een zonne-energiecentrale, en het antwoord op de derde vraag dat er geen maatschappelijke noodzaak is om op de desbetreffende plek een nieuwe centrale neer te zetten, dan ga je je als initiatiefnemer achter de oren krabben en uitzien naar een andere locatie. Zo is deze wetgeving immers bedoeld. Je maakt een passende beoordeling op hoofdlijnen, niet al te gedetailleerd, en je trekt je conclusies. Het samenvoegen van de passende beoordeling van plan en project vereist een vergaande detaillering van dit plan, wil de passende beoordeling ook in de projectfase bruikbaar zijn. Dat is natuurlijk zonde.
Wat wij vrezen is een situatie waarin het plan niet gedetailleerd wordt uitgewerkt, waardoor eventuele significante effecten niet zijn vast te stellen en waarbij er daarna vanuit moet worden gegaan dat het voor de rest wel goed zit. De crux is echter dat het doel van de passende beoordeling nu juist is, significante effecten uit te sluiten. Het gaat immers om het voorzorgprincipe. Zolang significante effecten niet zijn uit te sluiten, kan er geen vergunning worden verleend. Ik wil graag een reactie van de minister op dit punt. Ook de Raad van State is hierover verre van positief, om niet te zeggen kritisch. De Raad van State lijkt het voorstel vooral te beoordelen als experiment. Wij vrezen voor een brede toepassing, zeker als de Crisis- en herstelwet straks ook van toepassing wordt verklaard op het landelijk gebied. Terecht stelt de Raad van State dat het plan wel gedetailleerd moet zijn, om alle effecten van het latere project passend te kunnen beoordelen.
Verder stelt de Raad van State als eis dat het plan bij aanvang nog actueel is. Dat is trouwens ook een punt van kritiek van de Raad van State: wat "actueel" dan zou moeten inhouden, is onvoldoende duidelijk. Wat zou dat dan moeten zijn? Het eerste punt betreft dus gedetailleerdheid en administratieve lasten die daaruit kunnen voortkomen. Het tweede punt betreft de vraag wat nu eigenlijk "actueel" is en hoe dit geregeld moet worden.
Een ander punt dat ook door de Raad van State wordt aangegeven, is dat de vergunningsplicht wordt afgeschaft voor projecten die binnen de gebieden worden uitgevoerd. Dat maakt het echter onmogelijk voor burgers en andere belanghebbenden om beroep en bezwaar aan te tekenen. Zij zullen zich moeten beroepen op handhavingsverzoeken, een onwenselijke situatie, vanuit de positie van de burger, maar ook vanuit de positie van de initiatiefnemer. De laatste kan immers altijd worden getroffen door handhaving. Een voordeel van een vergunning is nu juist dat je de zekerheid hebt dat het op een gegeven moment onherroepelijk is. Daarmee krijgt dus de initiatiefnemer – lees: het bedrijf – ook de benodigde zekerheid. Die zekerheid is de initiatiefnemer nu kwijt. Ik hoor op dit punt graag een reactie.
Ik kan het nog ingewikkelder maken door met de volgende casus te komen. Stel dat er tussen het moment van het plan, bijvoorbeeld voor een elektriciteitscentrale, en het project, de daadwerkelijke vormgeving van de centrale, opeens nog een centrale in hetzelfde gebied komt te staan. In een passende beoordeling zouden dan de effecten van de eerste centrale moeten worden meegenomen om de cumulatie te bepalen. Dat was nu niet gebeurd. Wat moet er dan gebeuren? Wat nu, zo vraag ik aan de minister.
Artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het volgende. Bij de voorbereiding van een besluit vergaren de bestuursorganen de nodige kennis omtrent relevante feiten en de af te wegen belangen. Er dient dus een zorgvuldige voorbereiding plaats te vinden. Als een passende beoordeling ontbreekt waarin deze precieze effecten zijn meegenomen, hoe kan er dan nog worden gesproken van zorgvuldigheid? Is er dan nog wel sprake van fatsoenlijk bestuur? Dat was mijn laatste vraag in het blok over de nota van wijziging in relatie tot de Natuurbeschermingswet.
Mijn tweede punt is artikel 2.3, de optimalisering van de milieuruimte. Hier wordt wat eufemistisch gesproken over optimalisering. Wij zien bij de PvdA een risico dat deze optimalisering straks een maximaal gebruikmaken wordt van de milieugebruiksruimte. Dan slaan de prikkels niet meer op het verminderen van de milieuvervuiling, maar worden juist prikkels om maximaal gebruik te maken van de milieuvervuiling die mogelijk wordt. Als je niet oppast, zit er namelijk een perverse prikkel in het voorstel. Niet gebruikte milieuruimte wordt gevorderd, zolang er geen zicht is op gebruik in de nabije toekomst. Het kan dus zijn dat er veel plannen komen die de ruimte maximaal gaan invullen. Dat zou het behalen van de doelen van het NSL verder wegbrengen dan ooit. Wat gaat de minister doen om dat te voorkomen, zodat Nederland niet opnieuw op slot gaat? Wij vrezen hierdoor ook veel juridische ellende. Als de gebruiksruimte wordt herverdeeld en als daar bovenop nog een overschrijding ontstaat, bijvoorbeeld bij de uitstoot van stikstof, bij wie wordt er dan gehandhaafd? Wie is eindverantwoordelijk?
Wij zijn niet tegen een gebiedsruimte waar je milieuruimte kunt verbruiken, maar vrezen de schadelijke effecten daarvan. Het idee an sich is prima, maar de uitvoering zal naar onze mening beter moeten. Je zou een aanpak moeten hebben die het voor bedrijven lonend maakt om hun milieuruimte ook daadwerkelijk in te perken, omdat ze die bij wijze van spreken kunnen verkopen of omdat er wat anders tegenover staat. De Haven Rotterdam en de Maasvlakte zijn al genoemd als een positief voorbeeld waarin afspraken gemaakt worden tussen bedrijven om milieuruimte uit te wisselen. Mijn eerste vraag aan de minister is: als het nu al werkt in de praktijk, waarom hebben we dan de Crisis- en herstelwet en deze nota van wijziging nodig om het mogelijk te maken? Mijn tweede vraag: als we de Crisis- en herstelwet en de nota van wijziging al nodig hebben, dan blijkt ook uit dit voorbeeld dat er juist een positieve prikkel uitgaat van het delen van milieuruimte door bedrijven, omdat ze een beloning krijgen vanuit het Havenschap waarin faciliteiten geboden worden zodat ze hun proces kunnen optimaliseren. Op een of andere manier zit er dus een positieve prikkel in. Als je al naar een verruiming van de milieugebruikruimte gaat, zou het dan niet verstandig zijn om een soort emissierechtensysteem te hebben? Daarmee kan worden uitgeruild en loont het voor bedrijven om niet tot maximale invulling te gaan, maar ook voor een deel in beperking te gaan. Ik hoor hier graag een reactie op van de minister.
Ik heb nog een opmerking over het interbestuurlijk toezicht. Dat is mijn derde blokje. Vertrouwen is een groot goed, maar controle is ook absoluut nodig om ellende te voorkomen. In dit licht is er een concreet voorbeeld wat betreft de waterbelangen. Over de nota van wijziging is beperkt gesproken met het IPO en de VNG. Het is ons onbekend wat de waterschappen vinden van deze nota van wijziging. Zijn de waterbelangen in deze Crisis- en herstelwet en de nota van wijziging wel voldoende gewaarborgd? Nu wordt er nog gevraagd om een verklaring van geen bezwaar aan bijvoorbeeld een waterschap of provincie. Als die verplichting verdwijnt, verdwijnt ook het zicht van het waterschap op activiteiten die door gemeenten, de provincie en het Rijk worden vergund. Dit kan tot hoge kosten leiden door effecten die teniet moeten worden gedaan. Die kosten moeten vervolgens, denk aan een dijkdoorbraak, weer op samenleving worden verhaald.
Als het sec zou gaan om de uitgeklede variant van de Crisis- en herstelwet, zonder deze nota van wijziging en met een beperkte verlenging, zou mijn fractie wellicht bereid zijn geweest om er een positief oordeel over te geven. Nu wordt er echter een aantal zaken ingefietst waarvan wij de effecten nog onvoldoende kennen. Wij hebben onvoldoende ruimte gehad om hierover met belanghebbende partijen, zowel voorstanders als tegenstanders, goed van gedachten te wisselen, terwijl wij wel belangrijke inperkingen zien en risico's voor de natuur, burgers en ook initiatiefnemers als het bedrijfsleven. Daardoor worden wij nu min of meer gedwongen om tegen te stemmen. Dat kan toch nooit de bedoeling van de minister zijn geweest?
De heer Houwers (VVD):
Voorzitter. Ik heb andere sprekers vooral problemen horen schetsen en horen vertellen wat er allemaal niet goed zou zijn of zou kunnen zijn. De VVD-fractie kijkt er wat positiever naar. Wij hebben de indruk dat hier sprake is van een goede wet. Wij denken ook dat er een uitstekende nota van wijziging ligt.
Voor de VVD-fractie is het belangrijk dat deze aanpak van de Crisis- en herstelwet zo meteen goed aansluit op de Omgevingswet. Voor ons is bepalend dat dit niet voor de eeuwigheid is, maar voor de periode totdat hetgeen wordt bereikt dat wij uiteindelijk als het beste zien, namelijk een goede en flexibele Omgevingswet. Daar kunnen zaken wat ons betreft ook prima aan worden gekoppeld.
Wij kijken hier dus vooral naar de procedure. In de procedure die wij hier voor ons zien, is sprake van versnelling van zaken. De dubbele toetsing gaat eruit en er kan pragmatischer worden omgegaan met onderzoeken. Wij kunnen het dus eigenlijk heel kort houden. Wij zijn helemaal voor de wet zoals die nu voorligt. Wij wachten met belangstelling de beantwoording van de minister af. Ik heb echter de geplande tien minuten spreektijd bij lange na niet nodig, tenzij mevrouw Wiegman mij een heel ingewikkelde vraag stelt die om een lang antwoord vraagt.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ja, ik nodig de heer Houwers toch wel uit tot iets meer spreektijd. Op basis waarvan vindt de heer Houwers het een goede wet? Hij zegt dat hij aansluiting verwacht bij de Omgevingswet. Onafhankelijk van elkaar hebben verschillende fracties hier juist gezegd dat die er helemaal niet lijkt te zijn. De heer Houwers zegt dat het mooi is dat de dubbele toetsing eruit kan. Ik wijs hem op alles wat nu, zonder deze wet, al mogelijk is om ervoor te zorgen dat niet dubbel wordt getoetst als dat niet nodig is en om simpelweg zaken te kunnen realiseren. Wat maakt deze wet goed?
De heer Houwers (VVD):
Dit wetsvoorstel is goed omdat procedures er korter door worden. Wij zien 2014 niet als een eindpunt, want dan zal de Omgevingswet nog niet gelden. Voor mijn fractie is die aansluiting belangrijk. Er moet geen lacune zijn. Dat is voor mijn fractie het meest bepalend. Alles wat nu al kan, is mooi meegenomen. Alles wat nu extra kan, is nog mooier. Simpeler kan ik het niet maken.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Misschien kan de heer Houwers toch iets beter inzoomen op de nota van wijziging. Net als mevrouw Kuiken zou ook ik niet direct bezwaar hebben tegen een verlenging van de Crisis- en herstelwet in de oorspronkelijke vorm. Er zijn echter in die wet vrij forse wijzigingen aangebracht. Het is maar de vraag of die wijzigingen de gewenste versnelling brengen, gezien mogelijke juridische hindernissen. Wat maakt de nota van wijziging volgens de heer Houwers goed? Er worden veel vraagtekens bij gezet.
De heer Houwers (VVD):
Mevrouw Wiegman heeft het over mogelijke juridische problemen. Zij schat dat heel negatief in. Ik schat dat een stuk positiever in. Ik heb ook gelezen wat de Raad van State daarover zegt. Mijn fractie verwacht op dat vlak geen grote problemen. Wij verwachten niet dat wij daarmee in een juridisch moeras terechtkomen. Volgens mijn fractie zijn wij bezig met een heel goed proces. Wij vatten dit dus wat positiever op dan mevrouw Wiegman.
De heer Paulus Jansen (SP):
Voorzitter. Ik wil mijn complimenten uitspreken aan de collega's die vóór mij hebben geprobeerd om de nota van wijziging tot in detail te bespreken en te amenderen. Ik noem in dat verband mevrouw Wiegman en mevrouw Ouwehand. Het wetgevingsoverleg heeft ook al een uur of vijf geduurd. Na dat overleg heb ik ingeschat dat er weinig politieke ruimte is en dat voor het heel veel veranderen van dit wetsvoorstel geen Kamermeerderheid te vinden is. Daarom zal ik mij wat meer op de hoofdlijnen concentreren, zal ik nog enkele conclusies trekken en zal ik nog één kleiner wijzigingsvoorstel doen. De heer Koopmans heeft mij verleid om dat laatste te doen.
De SP-fractie vindt de Crisis- en herstelwet een staaltje gelegenheidswetgeving. Gelegenheidswetgeving moet je niet permanent maken. Het steeds verder uitbreiden van het aantal projecten dat onder deze wet valt en het steeds verder uitkleden van het aantal checks-and-balances in het omgevingsrecht, zien wij niet zitten. Als je het ruimtelijk recht en het milieurecht wilt vereenvoudigen, doe dat dan via de koninklijke weg, dus via een nieuwe Omgevingswet die is gebaseerd op een deugdelijke analyse van de plussen en minnen van het huidige stelsel. Het is dan ook duidelijk dat de SP-fractie geen steun kan verlenen aan dit wetsvoorstel.
Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die zijn gemaakt door collega's over de beoordeling bij ontwikkelingsgebieden en de ruimte die dat biedt om in een later stadium, bij de detaillering, een aantal zaken niet meer te hoeven uitzoeken. De SP-fractie heeft geconstateerd dat dit type ontwikkelingen al langer gaande is. Dit wordt in deze Crisis- en herstelwet verder uitgehold. Ik noem het uithollen van de m.e.r.-plicht. Wij zullen de uitwerking van de Omgevingswet kritisch volgen. Blijft zorgvuldig onderzoek onderdeel uitmaken van de ruimtelijke ontwikkeling van gebieden?
Ik kom bij mijn wijzigingsvoorstel, waartoe ik verleid ben door de heer Koopmans. Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik erop gewezen dat in het kader van het wetsvoorstel de beperking van tijdelijke vrijstelling van het bestemmingsplan – officieel heet dit een omgevingsvergunning voor een tijdelijke planologische afwijking – tot vijf jaar komt te vervallen. B en W kunnen nu een vrijstelling geven tot tien jaar zonder dat de gemeenteraad daarin formeel nog een stem heeft. Toen ik in 1999 lid werd van de Utrechtse gemeenteraad, had de raad altijd het laatste woord bij een tijdelijke bestemming. Dat kon de gemeenteraad delegeren aan het college, maar dat hoefde zij niet te doen. Een raad die erbovenop wilde zitten, had daarvoor de ruimte. Ik kan mij uit de praktijk in Utrecht herinneren dat dit in vele gevallen buitengewoon nuttig was. De publieke tribune zat althans zo vol dat ik daaruit kon afleiden dat de bevolking het in ieder geval heel erg nuttig vond dat de gemeenteraad daarbij een oogje in het zeil hield. Inmiddels is, naar ik meen bij het wetsvoorstel Wabo, de bemoeienis van de gemeenteraad eruit gehaald. Nu wordt in het kader van de Crisis- en herstelwet de mogelijkheid voor B en W om vrijstelling te geven tot tien jaar opgerekt. Misschien kan de minister een onderbouwing geven van haar stelling dat dit wetsvoorstel de rechtszekerheid niet uitholt. Ik denk dat dit materieel gezien wel degelijk een belangrijke stap is in de richting van uitholling van de rechtszekerheid. De looptijd van het bestemmingsplan was altijd tien jaar. Ik constateer dat, nu de ontheffingsbevoegdheid al wordt opgerekt tot tien jaar, de uitzondering eigenlijk tot regel verheven wordt.
In de memorie van toelichting heeft de minister een voorbeeld gegeven dat heel charmant is: een aanleuneenheid voor een zorgbehoevend familielid. Iedereen vindt het natuurlijk prima dat zoiets voor maximaal tien jaar in de achtertuin geplaatst wordt. De gevallen die mij heel goed zijn bijgebleven uit de praktijk in Utrecht betroffen grote projecten: tijdelijke kantoren of grote bouwplaatsen die voor lange tijd waren ingericht met allerlei faciliteiten. Ik kan de minister zeggen dat omwonenden daar wel degelijk een mening over hebben en ook de ruimte willen hebben om hun bezwaren hierover kenbaar te maken. Tien jaar is op een mensenleven een lange tijd. Misschien is het op de eeuwigheid niet veel, maar ik denk dat de meeste mensen daar anders tegenaan kijken.
Op verzoek van de heer Koopmans heb ik geprobeerd om de iets grotere bemoeienis van de gemeenteraad in een motie te verwoorden. Een amendement was technisch gezien niet mogelijk. Deze motie luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
- ten gevolge van het wetvoorstel tot wijziging van de Crisis- en herstelwet (33135) de maximale termijn van vijf jaar voor omgevingsvergunningen voor een tijdelijke planologische afwijking wordt losgelaten;
- de wet geen beperkingen stelt aan de aard en omvang van functies die in aanmerking komen voor een tijdelijke omgevingsvergunning;
- vrijstellingen voor langer dan vijf jaar zeker in combinatie met een omvangrijke functie of combinatie van functies, een groot effect kunnen hebben op de omgeving;
verzoekt de regering om de voorgenomen wijziging van het Besluit omgevingsrecht zodanig vorm te geven dat omgevingsvergunningen voor een tijdelijke planologische afwijking voor een periode langer dan vijf jaar pas afgegeven worden na een verklaring van geen bezwaar door de gemeenteraad,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Paulus Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 45 (33135).
De heer Van Bemmel (PVV):
Voorzitter. Vorige week hebben wij tijdens het wetgevingsoverleg al langdurig gesproken over het permanent maken van de Crisis- en herstelwet. Deze wet beoogt een herstel van de economie, een herstel waar op langere termijn uiteraard iedereen beter van wordt. Vorige week was een van de antwoorden van de minister dat het bij deze wet eigenlijk niet gaat om een crisisaanpak. Ik vond dat een beetje vreemd. Als de crisis de aanleiding is om een middel in het leven te roepen, dan is het doel het bestrijden van de crisis. Het middel was in dit geval deze wet, zo dacht ik. Voor ons is het zo duidelijk als het maar zijn kan; leuker kunnen wij het niet maken, wel makkelijker. Op welke manier zijn duurzaamheid en in het bijzonder windmolens een oplossing voor de crisis? Ik heb het vorige week ook al gevraagd, maar ik vraag het nog maar een keer.
De PVV gelooft niet in opgelegd groen herstel uit de crisis. Wij geloven in een realistisch herstel uit de crisis, vooral in planologische zin. Ja, er moeten processen aangepakt en versneld worden. Er moeten projecten uitgevoerd worden. De PVV ziet voordelen in het ontwikkelingsgebied. Wij hebben zeer positieve geluiden binnengekregen van onder andere de Rotterdamse haven. Daar zegt men dat men door middel van het instrument ontwikkelingsgebied verder kan groeien en optimaal gebruik kan maken van de kansen die deze wet biedt. Dat juichen wij uiteraard van harte toe. Tot zover is er alle reden voor ons om voor dit wetsvoorstel te zijn, dat de Crisis- en herstelwet permanent maakt. De schaduwkanten heb ik al genoemd. Ik noemde zojuist al de passage over de windmolenparken die er indertijd in is gemoffeld. Ook in de nota van wijziging staat weer zo'n opportunistische en groengetinte passage. Er staat een passage in over Europese Tupperwarenatuur, die de PVV uiteraard hevig tegen de borst stuit. De Natura 2000-gebieden worden in onze ogen weer eens extra beschermd. De PVV-fractie vindt dit ridicuul. "Wake up!", zou ik bijna willen zeggen. Ik citeer uit de brief van de minister: "De Afdeling constateert verder dat naarmate een bestemmingsplan voor een ontwikkelingsgebied meer globale en flexibele bestemmingen bevat, het complexer wordt om een passende beoordeling te maken van de effecten die het plan op Natura 2000-gebieden kan hebben". Europa zegt hier eigenlijk: je moet de bestemmingsplannen zo goed mogelijk intekenen, anders zwaait er wat! Ik zeg nogmaals: onzin, we moeten ruim baan geven aan onze economie. We moeten niet onze prachtige haven in Rotterdam in zijn ontwikkeling frustreren omdat er volgens Europa ergens een meerkoet aan het broeden is.
Ik kan het niet vaak genoeg zeggen: we hebben het hier over het permanent maken van de Crisis- en herstelwet. Als ik thuis een lekkage heb en deze zo snel mogelijk verholpen moet worden, ben ik blij als een loodgieter het lek meteen vindt en dit probleem voor mij oplost. Als er een andere loodgieter komt die het plan heeft om in verband met toekomstige lekkages alle potentiële natuur om mijn huis heen alvast te vrijwaren van het hemelwater uit mijn dakgoot, zeg ik: dat doen we toch niet, ga alsjeblieft de boom in! Over bomen gesproken: een boom merkt echt niet of hij op een plankaart aangemerkt is als Natura 2000. Dit heeft dus weer te maken met die Europese beïnvloeding waar de PVV altijd een broertje dood aan heeft. De PVV is van mening dat de Nederlandse samenleving, bestaande uit overheid, bedrijfsleven en burgers, prima zelf kan beslissen over haar eigen grondgebied. Daar hebben we de bureaucraten uit Brussel niet voor nodig. Nederlandse provincies en gemeenten gaan over hun eigen bestemmingsplan. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat naarmate een bestemmingsplan flexibeler en globaler is opgesteld, het complexer is om een passende beoordeling te maken van de effecten van een project op de Natura 2000-gebieden;
constaterende dat op deze manier het Europese Natura 2000-beleid de Crisis- en herstelwet raakt;
constaterende dat Nederland over zijn eigen grondgebied gaat;
verzoekt de regering om het Natura 2000-beleid te schrappen, zodat de Crisis- en herstelwet optimaal tot zijn recht komt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bemmel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 46 (33135).
De heer Paulus Jansen (SP):
Ik kan me voorstellen dat de PVV-fractie niets te maken wil hebben met Europa op het gebied van natuur. Vindt de PVV-fractie niet dat we een eigen Nederlands natuurbeleid en een eigen beoordelingskader op het gebied van natuur moeten hebben voor bijvoorbeeld ruimtelijke plannen?
De heer Van Bemmel (PVV):
In een eerder debat heb ik al gezegd dat Nederland over zijn eigen natuurbeleid gaat. Ik meen dat dit in een debat met mevrouw Van Veldhoven was, een paar weken geleden. Als we daaraan met een aantal partijen in de Kamer invulling kunnen geven, is dat prachtig. Mij gaat het erom dat de zogenaamde bestemmingsplannen nu veel gedetailleerder gemaakt moeten worden omdat er ergens in de omgeving een Natura 2000-gebied is. Ik zie al voor me hoe het gaat. Op een gegeven moment krijg je zo veel uitzonderingen, dat de versnellende werking van de Crisis- en herstelwet teniet wordt gedaan.
De heer Paulus Jansen (SP):
Is het de heer Van Bemmel in de lokale praktijk niet opgevallen dat mensen vaak willen dat de natuur in hun directe omgeving heel goed beschermd wordt, om te voorkomen dat die stukje bij beetje steeds verder verdwijnt? Een Nederlands natuurbeleid zou dus moeten uitgaan van het beschermen van wat waardevol is in de woonomgeving.
De heer Van Bemmel (PVV):
Mensen houden inderdaad van parken in hun woonomgeving. Daar wandelen zij graag in. Het maakt ze niet uit of dat Natura 2000-gebieden zijn of niet. Ik wil wel een keer met de heer Jansen door de Krimpenerwaard of Bommelerwaard of Alblasserwaard gaan rijden. De Natura 2000-gebieden zijn niet de gebieden die de mensen in hun gedachten hebben. Het is niet de natuur waarmee zij denken te maken te hebben. In feite willen de mensen gewoon kunnen wandelen.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik ben erg benieuwd wat de reden is voor de heer Van Bemmel om deze motie in te dienen. Heeft hij dan zo weinig vertrouwen in de nota van wijziging? Biedt die onvoldoende mogelijkheden om processen rond ontwikkelingsgebieden, dus ook buitengebieden, te versnellen?
De heer Van Bemmel (PVV):
Dat is een duidelijke vraag. Wij hebben vertrouwen in de nota van wijziging, maar er staan uitzonderingen in. Daar struikelde ik over. Die uitzonderingen betreffen de Natura 2000-gebieden. Als je alsnog in groot detail die bestemmingsplannen moet maken, schiet het zijn doel voorbij.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Maar dan zou een amendement toch veel beter zijn? Daarmee kan de heer Van Bemmel realiseren wat hij beoogt. Een motie daarentegen … Ik weet niet helemaal of die het gaat halen. Ook voor het CDA is die misschien net iets te ruig. Als de heer Van Bemmel echt effect wil hebben en echt voor versnelling wil zorgen, moet hij met andere maatregelen komen. Anders kan hij haast niet instemmen met deze wet.
De heer Van Bemmel (PVV):
Als mevrouw Wiegman adviseert om er een amendement van te maken en dat wordt Kamerbreed gesteund, wil ik dat wel overwegen.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Ik probeer de heer Van Bemmel te volgen. Aan de ene kant komt de PVV altijd op voor Nederland en Nederlandse zaken. Het standpunt over Nederlandse natuur is mij niet helemaal duidelijk. Kan de heer Van Bemmel mij een paar voorbeelden geven van gevallen waarin onze economische ontwikkeling, die we proberen te bevorderen met de Crisis- en herstelwet, in de weg wordt gezeten door Nederlandse natuur?
De heer Van Bemmel (PVV):
Mevrouw Van Tongeren heeft niet goed naar mijn betoog geluisterd. Ik zeg dat specifiek in de nota van wijziging een uitzondering wordt gemaakt voor Europese natuur. Er wordt gesteld dat je je bestemmingsplan veel gedetailleerder moet maken als er aangrenzend Natura 2000-gebieden zijn. Dat is mijn zorg. Ik weet dus niet waar mevrouw Van Tongeren op doelt. Zodra gemeenten en provincies zelf over hun bestemmingsplannen kunnen gaan en die globaal in kunnen tekenen, is het een stuk gemakkelijker. Dan is er niemand die zegt: nee, wat even, hier zit een gebied dat onder de zogenaamde Europese jurisdictie valt. Wij willen die bemoeienis niet. Daar gaat het ons om.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Ik concludeer dat de heer Van Bemmel geen enkel voorbeeld heeft van gevallen waarin Nederlandse natuur de Nederlandse economische ontwikkeling in de weg zit. Ik vraag mij dan ook ten stelligste af waarom de heer Van Bemmel toch een amendement indient om de economische groei in Nederland af te remmen dan wel de Nederlandse natuur verder om zeep te helpen. Ik begrijp het niet.
De voorzitter:
Het gaat om een motie.
De heer Van Bemmel (PVV):
Inderdaad, voorzitter.
Mevrouw Van Tongeren wil het graag over de Nederlandse natuur hebben. Ik zal een voorbeeld geven. Wij zijn in diverse natuurgebieden geweest waar ondernemers problemen hadden met uitbreiden wegens bepaalde wetten. Het waren overigens vaak Natura 2000-gebieden, dus weer die Europese gebieden, maar ook bij Nederlandse natuur is het vaak lastig. Ik noem de ehs. Het is lastig om daar uit te breiden. Ik heb dat al geregeld middels een motie een aantal maanden geleden. Dat waren de problemen die ik daar tegenkwam.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik schors de vergadering. Wij gaan verder over een kwartier of eerder als de minister eerder zo ver is.
De vergadering wordt van 0.11 uur tot 0.29 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heb de minister gevraagd om beknopt te antwoorden. Als zij dat naar uw smaak te beknopt doet, moet u dat niet de minister maar uw voorzitter euvel duiden. U meldt zich dan. Ik heb met u afgesproken dat we zeer beperkt de gelegenheid krijgen om te interrumperen. Ik vraag uw begrip daarvoor.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Voorzitter. Ik zal ondanks de grote hoeveelheid vragen proberen om wat beknopter te antwoorden. We spreken vanavond over de Crisis- en herstelwet. De hoofdvraag betreft vooral de wijzigingen de we daar vorige week nog op hebben doorgevoerd. Naast de hoofdvraag gaat de discussie vanavond over de vraag waarom dat nu moet plaatsvinden en niet op een later moment. Het vindt nu plaats en het is nu ingevoerd omdat de Kamer zeer voortvarend de behandeling van de Crisis- en herstelwet heeft geagendeerd. Wij hadden nog wijzigingen uitstaan. Het is ook heel normaal dat je wijzigingen op de wet die je gaat behandelen aan de Kamer stuurt. Ik heb vorige week al gezegd dat ik het vervelend vond dat die zo ontzettend kort van tevoren kwamen. Een aantal van de leden zei: het is goed als het in de ochtend komt, maar vijf minuten van tevoren is echt te kort. Gelukkig hebben we nu een aantal dagen gehad om ons er verder inhoudelijk in te verdiepen. Ik ben daarmee van mening dat daar nu dan ook de ruimte voor is.
De wijziging is zo ontzettend belangrijk omdat er twee aanvullingen op het wetsvoorstel in zitten, enerzijds om de milieugebruiksruimte te optimaliseren, bijvoorbeeld door herverdeling van de gebruiksruimte of salderen van emissies naar lucht. Dat doen we, zo zeg ik nadrukkelijk, binnen de grenzen van de Vogel- en habitatrichtlijn of de Europese normen voor luchtkwaliteit. Anderzijds is het van belang omdat de wijziging van de Natuurbeschermingswet het mogelijk maakt dat al bij het plan eventuele negatieve gevolgen voor een nabijgelegen Natura 2000-gebied worden getoetst en niet achteraf. Daardoor zijn minder vergunningen nodig en is geen dubbele toetsing nodig, zoals ik vooraf heb gezegd.
Tot slot op dit punt over het proces en de vraag waarom het nu moet, het volgende. Ik heb advies gevraagd aan de Raad van State. De Raad heeft hierover positief geadviseerd en de punten waarop commentaar was, heb ik aangepast. Als het een dictum 4 of 5 was geweest, was het ook niet op deze manier gebeurd, maar gezien het feit dat er steun was vanuit de provincies, de gemeenten en verschillende andere partijen en gezien het positieve advies is het niet gek om zo'n wijziging op de wet te doen voordat je de wet behandelt.
Mevrouw Wiegman heeft een groot aantal vragen gesteld. Die zijn ook voor een heel groot deel door de andere partijen gesteld. Het is het handigst om haar vragen langs te lopen. Daarmee beantwoord ik volgens mij ook bijna alle andere vragen. Voor zover die er niet tussen zitten, beantwoord ik die apart.
Er is gevraagd waarom de nota van wijziging niet besproken is met bijvoorbeeld milieuorganisaties en of we niet te veel haast hadden. Het Havenbedrijf heeft regelmatig contact en overleg gehad met milieuorganisaties over de inhoudelijke plannen. Dat is iets wat daar was komen opborrelen. De voorgestelde wijziging is vooral procedureel en administratief. Zij doet geen afbreuk aan het milieu; ik ga daar zo ook nog dieper op in. Integendeel, ik geloof zelfs dat de wijziging ook kan helpen om milieudoelen te halen omdat je bedrijven kunt dwingen tot innovatieve maatregelen. Er is dus wel degelijk met milieuorganisaties gesproken, maar dat is ook door het Havenbedrijf zelf gedaan.
Er wordt gevraagd om drie concrete voorbeelden waarom dat nu nodig is. Door de nota van wijziging kan het gebiedsontwikkelingsplan beter ingezet worden voor het doel ervan, namelijk het bestuur meer doorzettingsmacht geven in de verdeling van de milieugebruiksruimte. Het wordt door velen hier negatief vertaald, alsof het alleen maar een opvulling zou zijn van alle ruimte die er is, maar het kan ook positief worden vertaald. Op dit moment zit er immers ook heel veel op slot omdat bedrijven gewoon op hun ruimte zitten en de gemeenten niks kunnen doen, terwijl je de ruimte misschien liever zou willen geven aan een innovatief bedrijf dat wel iets doet om de milieukwaliteit te verbeteren. Dat is het ene punt. Het tweede punt is dat er geen dubbele toetsing plaatsvindt in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het derde punt is de lastenvermindering voor bedrijven. Wat mij betreft is de milieukwaliteit bij geen van de wijzigingen in het geding. Ik kom daarop terug bij de bespreking van het amendement van mevrouw Wiegman op stuk nr. 37.
Een aantal leden maakt ook een koppeling met de Omgevingswet. Ik zie dit echt volstrekt los van elkaar. De Crisis- en herstelwet gaat om het met enige snelheid en ruimte mogelijk maken van activiteiten in experimentgebieden. De toevoeging en de wijziging die genoemd worden, betreffen een uitwerking van de Crisis- en herstelwet en de werkingsfeer van die wet. Die zijn dus ook beperkt tot experimenten. Dit staat los van de integrale vereenvoudiging en de herziening van het omgevingsrecht. Ik heb in het debat van vorige week ook gezegd dat ik van mening ben dat het nu echt om de werkingsfeer en de reikwijdte gaat. Daarna moeten wij met elkaar een discussie hebben over de evaluatie, wat wij eruit halen en hoe wij dit precies in de Omgevingswet willen opnemen. De Kamer heeft dus nog steeds de mogelijkheid om dit op die termijn te doen.
Mevrouw Wiegman en anderen hebben gevraagd naar de reikwijdte. Zij vroegen of de uitzondering nu een regel wordt in ontwikkelingsgebieden. Het antwoord op die vraag is "nee", want het blijft een aanwijzing via AMvB. Dit wordt dus beperkt toegepast en het komt altijd via de Kamer, zoals ik vorige keer al heb gezegd.
Er zijn enkele vragen gesteld over de juridische houdbaarheid en de waterdichtheid van de nota van wijziging. Juist om dit te toetsen, heb ik de nota naar de Raad van State gestuurd. Die heeft de nota zorgvuldig getoetst en een positief advies gegeven. Eén punt klopt inderdaad niet – dat heeft mevrouw Wiegman er goed uitgehaald – namelijk de technische verwijzing in artikel 2.3, lid 13. Ik zal ervoor zorgen dat dit aangepast wordt, want dit foutje zit er inderdaad in. De Raad van State beoordeelt de overige punten als solide en positief.
Is het bestemmingsplan een grondslag om omgevingsvergunningen van milieuactiviteiten te wijzigen? Waarom gebeurt dit ook niet pas in de nieuwe Omgevingswet?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Het wordt vanavond niet allemaal in blokjes besproken, maar ik meende dat nu de algemene inleiding eigenlijk is afgerond. De minister zei dat het Havenbedrijf overleg pleegt met natuur- en milieuorganisaties. Oké, als de haven ongeveer het enige project en experiment was dat onder deze wet zou worden gebracht, zou ik dit een heel bevredigend antwoord kunnen vinden. Wij hebben het echter over veel meer. Mij is de communicatie van het Havenbedrijf met natuur- en milieuorganisaties niet helemaal duidelijk, als het gaat om ontwikkelingsgebieden elders in het land en zeker niet als dit eventueel zou zijn op plekken in de buurt van natuurgebieden en Natura 2000-gebieden.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Het initiatief was ontstaan vanuit het Havenbedrijf. Dat liep tegen problemen op. De Crisis- en herstelwet – mevrouw Wiegman kent de werking daarvan – wordt gevoed door initiatieven vanuit de omgeving. Het Havenbedrijf heeft dit ingebracht. Het vroeg zich af of wij daar iets mee kunnen en of daar een mogelijkheid voor is. Vervolgens hebben wij de wijziging aan de hand daarvan vormgegeven. Daarna hebben wij gezegd dat wat daar geldt, ook voor andere ontwikkelingsgebieden zou moeten kunnen gelden. Het oorspronkelijke idee is dus daar ontstaan. Het Havenbedrijf heeft daarover overlegd. Het heeft ook bekeken of dit ook aantrekkelijk is voor natuur- en milieuorganisaties. Dat is ook zo, omdat je dit twee kanten op kunt gebruiken. Van daaruit hebben wij in meer algemene zin de wetgeving vastgelegd.
Ik kom zo nog terug op Natura 2000, de bescherming en de natuurwaarden. Daar zijn namelijk veel vragen gesteld. Wat mij betreft komt dit alles echter niet in geding.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Als er naar aanleiding van de initiatieven van het Havenbedrijf is gezegd dat dit op meer plekken zo moet, waarom is dan niet in diezelfde beweging contact gezocht met partners in het land die hierbij direct of indirect betrokken zouden zijn? Juist LTO zou dan een heel logische partner hierin zijn. LTO is namelijk wel even iets anders. Die organisatie heeft een andere kennis en andere vragen dan het Havenbedrijf.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik heb net de ontstaansgeschiedenis meegedeeld. In algemene zin zijn wij natuurlijk bij het omgevingsrecht en de Omgevingswet ook in gesprek met natuur- en milieuorganisaties, landbouworganisaties en veel andere partijen over experimenteerruimte en over een nieuwe verdeling van de milieugebruiksruimte. Ik weet dus ook waar de steun zit en waar er nog zorgen zijn. Wij hebben geprobeerd, die zorgen zo veel mogelijk weg te nemen, onder andere naar aanleiding van de volgende vragen van de Raad van State: "Heeft u de natuurwaarden goed beschermd?" en "Hoe gaat u om met actualiteiten?" Dat hebben wij ook aangepast in het wijzigingsvoorstel.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Ik heb een vraag over het overleg met natuur- en milieuorganisaties dat specifiek voor de haven van Rotterdam ofwel voor heel Nederland zou gelden. Heeft Rotterdam niet vooral met Milieudefensie afspraken gemaakt, terwijl Nederland nog tal van andere milieuorganisaties kent die er helemaal niet bij betrokken zijn?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Zoals ik al aangaf zijn wij ook in het kader van de Omgevingswet met heel veel verschillende partijen, zoals Natuur & Milieu en Natuurmonumenten en andere partijen in gesprek. Wij spreken ook over dit soort wijzigingen in algemene zin, zoals wij het in de toekomst in de Omgevingswet willen regelen. In dit geval heeft Rotterdam met natuur- en milieuorganisaties gesproken, maar ik weet niet specifiek met welke.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Ik kan de minister verzekeren dat het om Milieudefensie gaat, maar dan begrijp ik het nog niet. Er wordt aangevoerd dat er overleg is geweest over een wet die er nog moet komen, om deze wijziging van de Crisis- en herstelwet er met stoom en kokend water voor het reces door te krijgen. Hoe rijmt de minister dit? Voor een andere wet vindt er overleg met meerdere clubs plaats, maar voor deze wetswijziging voert de minister uitsluitend aan dat er overleg is geweest over de haven van Rotterdam.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Volgens mij heb ik het net uitgelegd. De Crisis- en herstelwet maakt het mogelijk om door initiatieven uit het land projecten te versnellen en meer ruimte creëren voor economische activiteiten enerzijds en ruimtelijke activiteiten die gewenst zijn anderzijds. Daar is dit voorstel uit voortgekomen. Daarom heb ik ook uitgelegd dat de haven van Rotterdam met natuur- en milieuorganisaties heeft gesproken. Daarnaast heb ik op een vraag van mevrouw Wiegman geantwoord dat wij in algemene zin ook breder over dit onderwerp praten in het kader van de Omgevingswet. Dat staat echter los van dit voorstel. Ik heb ook al gezegd waarom ik haast met dit voorstel heb gemaakt, namelijk omdat wij dit een aantrekkelijke uitbreiding van de werkingssfeer van de wet vinden. Daar wordt door de buitenwereld ook om gevraagd, zoals met de wet is beoogd. Ook het IPO en de VNG hebben hun steun uitgesproken en de Raad van State heeft er een positief oordeel over gegeven. Daarom heb ik zo'n haast om ook meteen de wijziging bij de behandeling van het wetsvoorstel te betrekken, in plaats van daar later een nieuw wetsvoorstel voor in te dienen.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Milieudefensie is nog wakker en twitterde net dat zij regelmatig overleg voert met Havenbedrijf Rotterdam, maar niet over de Crisis- en herstelwet en de nota van wijziging. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat heb ik ook niet gezegd; dat heeft mevrouw Van Tongeren net gezegd.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
De vraag was of er overleg met natuurorganisaties over de nota van wijziging heeft plaatsgevonden. De minister zegt dat Havenbedrijf Rotterdam overleg heeft gevoerd. De vraag was allereerst of de minister overleg heeft gehad, maar het antwoord daarop is dus nee. Havenbedrijf Rotterdam heeft echter ook geen overleg gevoerd. Op welke manier is er dan sprake van overleg met belangrijke partners die de minister nodig heeft voor de Omgevingswet?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik heb gezegd dat de haven van Rotterdam over zijn plan overleg heeft gehad met natuur- en milieuorganisaties. Dat plan is niet nieuw, maar speelt al een hele tijd: is vereenvoudiging van de milieuwetgeving mogelijk? Mevrouw Van Tongeren zei net dat er overleg met Milieudefensie is gevoerd, maar ik gaf aan dat ik niet weet met wie er gesproken is.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Ik kan niet anders dan constateren dat er geen overleg met de relevante natuur- en milieuclubs is gevoerd. Er is dus niet voldaan aan de eerste voorwaarde van de commissie-Elverding, namelijk in een vroegtijdig stadium overleggen met alle relevante partners.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Wij hebben het permanent maken van de Crisis- en herstelwet, met daarin het voorstel tot verbreding naar het landelijk gebied, wel met LTO Nederland en andere organisaties besproken. Daar heeft mevrouw Wiegman naar gevraagd. De voorliggende wetswijziging, die voortkomt uit het verzoek van Rotterdam om de milieuruimte beter te kunnen gebruiken, heeft Rotterdam met verschillende organisaties besproken. Wij hebben dat niet gedaan, maar wij hebben wel met het IPO en de VNG gesproken.
De vraag was of het bestemmingsplan een grondslag wordt voor omgevingsvergunningen en waarom dat niet pas in de Omgevingswet tot uiting komt. Ik snap de vraag. Het zal inderdaad gebeuren; het bestemmingsplan wordt de grondslag. Dat is een nieuwe mogelijkheid die van belang is om in een gebied een bepaalde milieukwaliteit te bereiken. Daar kunnen wij nu mee experimenteren en de ervaringen die wij daarmee opdoen, kunnen wij betrekken bij de totstandkoming van de Omgevingswet.
De heer Koopmans (CDA):
De een kijkt op Twitter en de ander denkt: ik vraag het gewoon even na bij de haven. Er is overleg geweest met de Natuur- en Milieufederatie Zuid-Holland en met de Brabantse Milieufederatie.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Met dank aan alle twitterende Kamerleden.
Er zijn veel vragen gesteld over betekenis en doel van de wijziging van de Natuurbeschermingswet, door onder anderen mevrouw Kuiken en mevrouw Wiegman. Dit is heel belangrijk. De voorgestelde wijziging van de Natuurbeschermingswet maakt de voorziening met betrekking tot de milieugebruiksruimte in de ontwikkelingsgebieden compleet. Deze wijziging maakt het mogelijk dat bij de invulling van het plan voor de optimalisering van de milieugebruiksruimte meteen de eventuele negatieve gevolgen voor een nabijgelegen Natura 2000-gebied worden getoetst, en niet pas achteraf. Dat is in de geest van Elverding; daar werd mij naar gevraagd. Ik denk zelfs dat deze voorziening een schoolvoorbeeld is van de verbinding tussen economie en ecologie. De overheid toetst het plan aan de eisen van de Vogel- en Habitatrichtlijn, met inbegrip van het voorzorgsbeginsel. Het belang van de natuur is daarmee gewaarborgd. De ondernemer heeft snel duidelijkheid en wordt niet geconfronteerd met een lange en dure vergunningsprocedure. De voorgestelde voorziening voorziet ook in een actualiteitstoets. Voordat het bevoegd gezag groen licht geeft aan een project, beziet het eerst of de eerder gemaakte passende beoordeling nog steeds actueel is: wat is de situatie van de betrokken natuurwaarde op dat moment?
De voorziening regelt dat wanneer in een plan de projecten zijn beschreven, de toetsing van die projecten plaatsvindt via de plantoetsing. Er is dan dus geen aparte projecttoetsing meer nodig. Het doel is voorkomen dat een onnodig dubbele toetsing van een project voor de natuur plaatsvindt, eerst op planniveau en daarna nog eens op projectniveau. Alles gebeurt nu in één keer. Er werd gezegd dat dit nu ook kan, maar dat is niet het geval. Dat zagen we ook bij de Rotterdamse haven. Wij moesten eerst op planniveau een toets doen en vervolgens per terminal, op projectniveau, dezelfde toets met ongeveer dezelfde gegevens. Dat leidt uiteindelijk tot veel lasten voor bedrijven terwijl het niveau van de bescherming van de natuurwaarde niet verandert omdat beide toetsen op dezelfde manier zijn vormgegeven.
Belangrijk is dat nog steeds een passende beoordeling van de betrokken projecten moet plaatsvinden. Er moet zekerheid zijn verkregen dat de natuurwaarden niet worden aangetast, conform artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn. Er is dus ook geen omzeiling van de Habitatrichtlijn, zoals sommigen wel veronderstelden.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De minister presenteert alsof het nieuw is dat het bevoegd gezag van tevoren kan kijken wat de natuureffecten zullen zijn, maar dat is al verplicht. Juist daarom heb ik gevraagd hoe is omgegaan met de verplichtingen vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Hoe zijn die gehandhaafd? Hoe is het verlopen met de vergunningverlening, met name op het gebied van veehouderij? Zolang de regering daarin geen inzicht wil geven, blijft de indruk ontstaan dat hier een heel nieuw circus wordt opgetuigd terwijl de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn niet worden nagekomen. Het kan al! Het moet al!
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Naar aanleiding van het vorige debat heb ik gezegd dat ik die vraag zou doorgeven aan mijn collega, de staatssecretaris van EL&I. Mevrouw Ouwehand zal daar dan ook antwoord op krijgen vanuit EL&I.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dat antwoord hebben wij gekregen. Het antwoord luidde: dat vertellen wij u niet. Vindt deze minister werkelijk dat zij de Kamer in een goede positie brengt om te oordelen over wat zij hier zegt? We kunnen straks gaan toetsen wat de effecten van een plan op de natuur zijn, maar dat moet nu al. Wij moeten weten hoe het bevoegd gezag hiermee is omgegaan tijdens de afgelopen tien jaar om te kunnen beoordelen of dit enig hout snijdt, of wij hier enig vertrouwen in kunnen hebben, of wij geen heel ingewikkelde constructies maken met de juridische positie van de betrokken ondernemers. Als de minister met de staatssecretaris van EL&I afspreekt dat zij dit debat doet en dat hij niet hoeft te komen, snap ik niet waarom zij zich er dan niet van op de hoogte stelt of de Kamer de juiste informatie heeft ontvangen.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
We behandelen hier wetgeving en die moet ook voortbouwen op reeds bestaande wetgeving. Wat moet, dat moet; wat wij van tevoren moeten toetsen, moeten wij toetsen en wat wij moeten handhaven, moeten wij handhaven. Mevrouw Ouwehand vraagt hoe de handhaving in het verleden is gegaan. Ik heb die vraag doorgespeeld naar EL&I. De Kamer heeft zelf beoordeeld wie hier wel of niet bij zou moeten zitten. Nogmaals: in de wet staat gewoon wat er getoetst moet worden en dat er gehandhaafd moet worden. Daar houd ik mij gewoon aan.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dit betekent eigenlijk dat de minister zegt: in principe is er geen dubbele toetsing en doen we het gewoon bij het plan. Dat maakt een dubbele toetsing mogelijk overbodig, maar de minister sluit niet uit dat een tweede toetsing alsnog nodig is, omdat voor een passende beoordeling op projectniveau toch nog een bepaalde detaillering kan ontbreken, zodat er conform de Habitat-wetgeving toch nog getoetst worden.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Deze wijziging van de wet zal ertoe leiden dat de plantoetsing zoals die nu plaatsvindt, voor een deel gedetailleerder zal worden, omdat men de toetsing liever in één keer goed wil hebben dan in twee stappen. Afhankelijk van wat je wilt realiseren en hoe complex dat is, betekent dit dat men nu beter en sneller gegevens moet gaan leveren over de consequenties. Dat is fijn voor alle partijen, want je moet het niet dubbelop doen. Degenen die eventueel bezwaar hebben, kunnen ook sneller zien wat de consequenties zijn en kunnen daar dus gerichter op reageren. Ik verwacht dus dat de plantoetsing uiteindelijk gedetailleerder wordt. Uiteindelijk moet je altijd een passende beoordeling maken van projecten. Dat staat ook in onze wetgeving. Dat is nou juist een extra veiligheidsband. Ik verwacht dus dat dit veel meer met elkaar in overeenstemming gaat komen, waardoor je dat vergelijken snel kunt doen.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dat is duidelijk. De minister sluit dus niet uit dat op projectniveau mogelijk toch nog een tweede toetsing nodig is als de wetgeving daarom vraagt, omdat de beoordeling passender moet worden vormgegeven dan op planniveau tot dan toe is gebeurd.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Als iemand zijn werk aan het begin slecht doet, is het niet meer dan terecht dat hij vervolgens nog een keer moet aantonen waarom hij het niet goed heeft gedaan. Daarmee voorkom je ook dat iemand een beoordeling te algemeen doet en daarmee denkt weg te komen. Ik denk dat dit een goede zekerheid is.
Enkele woordvoerders hebben gevraagd naar de passende beoordeling, met inbegrip van projecten: wat betekent dat voor de significante effecten op de Natura 2000-gebieden? Uiteindelijk moet het, met inbegrip van de projecten, zo zijn dat significante effecten op de Natura 2000-gebieden met zekerheid uitgesloten zijn. Projecten die zijn opgenomen in het plan, worden dus niet globaal getoetst, maar precies. Dit betekent ook dat in het plan de grenzen van de effecten van dergelijke projecten moeten worden bepaald, zodat duidelijk is dat zij geen significante effecten op Natura 2000-gebieden hebben. Daarbij moet natuurlijk rekening worden gehouden met de locatie waar de projecten worden gerealiseerd en met de cumulatie met andere effecten. Daar werd naar gevraagd en daarvan gaven verscheidene woordvoerders enkele voorbeelden. Van een opeenstapeling van foutmarges is dus geen sprake.
Tot slot toetst het bestuursorgaan dat het plan heeft vastgesteld, op grond van het voorstel steeds of de effecten van concrete projecten passen binnen de passende beoordeling en bekijkt het ook of de beoordeling nog voldoende actueel is. Wij hebben zelf opgenomen dat die actualisatie van belang is. Projecten zijn dus altijd onderwerpen aan een passende beoordeling, overeenkomstig de Europese eisen. De voorgestelde wettelijke voorziening voorziet daarin.
Waarom zou je dan niet de plantoets afschaffen in plaats van de projecttoets? Dat zou op zich niet logisch zijn, want voor een ontwikkelingsgebied is een bijzonder bestemmingsplan nodig, mede omdat het concretere beschrijvingen van kenmerken van projecten kan bevatten, anders dan de globale reguliere bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan is een gegeven en moet voldoen aan de eisen van de Habitatrichtlijn. Met het oog op het voorkomen van dubbele stappen spreekt het dan voor zich dat de volgende stap, het toetsen van de projecten, al in de planfase plaatsvindt.
Bij de administratieve lasten is het vanzelfsprekend dat er een vermindering plaatsvindt. Bij een passende beoordeling van het plan, met inbegrip van de beschreven kenmerken van de projecten, is door een bestuursorgaan al veel voorwerk verricht. Bij de beoordeling van het project toetst het bestuursorgaan of het project ook aan de kenmerken voldoet en of de beoordeling nog actueel is. Dat is heel wat anders dan dat er nog weer een aparte vergunning en een passende beoordeling gemaakt moet worden. Dan moet de initiatiefnemer zelf een vergunning aanvragen en zelf een beoordeling laten uitvoeren, veelal door een extern bureau, wat op grond van de voorgestelde voorziening allemaal niet hoeft.
Door een aantal leden is naar de rechtsbescherming gevraagd. Die blijft ongemoeid. Bij de procedure voor vaststelling van het plan is voorzien in inspraak en natuurlijk staat er beroep open, ook tegen de onderdelen die betrekking hebben op de projecten. Wat de zekerheid voor betrokkenen ingeval van handhavingsverzoeken betreft ga ik uit van een goede, passende beoordeling en een actualiteitsoordeel dat bij een eventueel handhavingsverzoek ook de rechterlijke toets zal doorstaan.
Door een aantal leden is gevraagd naar de beheerplannen, de PAS en de relatie tussen die twee. Wat mij betreft kunnen die los van elkaar worden gezien. De beheerplannen en de PAS zijn de kaders waaraan bijzondere bestemmingsplannen getoetst moeten worden. De voorgestelde voorziening laat dit ook onverlet. In het beheerplan wordt vastgelegd hoe en wanneer de natuurdoelen voor een Natura 2000-gebied behaald worden. De activiteiten rondom Natura 2000-gebieden die negatieve effecten voor natuurdoelen hebben worden daarin geregeld. De PAS regelt de integrale stikstofaanpak. Dat zijn eigenlijk zaken die los staan van het voorliggende voorstel.
Worden de doelen door de voorgestelde vrijstelling niet doorkruist? Van doorkruising is geen sprake. Het plan, met inbegrip van de opgenomen kenmerken van de projecten, moet passend worden beoordeeld. Dat betekent ook dat de natuurwaarden, uitgedrukt in de instandhoudingsdoelen, niet in gevaar worden gebracht. Daarmee kom ik direct bij een andere vraag, namelijk wat is hierbij de prioriteit. Het betekent dat de toestemming voor de projecten die onder deze voorziening vallen niet te ruim is in verhouding tot de instandhoudingsdoelen.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
De minister zegt dat de beheerplannen en de programmatische aanpak van stikstof er los van staan. Daar gaat de staatssecretaris over. Voor een boer maakt het allemaal niet zo veel uit. Die zal op beide fronten zijn zaken op orde moeten brengen. Dan ben ik benieuwd naar het totaalplaatje voor de boer en hoe het dan zit met de administratieve lastendruk.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Het staat niet los van elkaar voor mij omdat iemand anders erover gaat. Het staat los van elkaar omdat het gerealiseerd kan worden terwijl de PAS en de beheerplannen gerealiseerd worden. Ik zeg dat juist voldaan moet worden aan de beheerplannen en de instandhoudingsdoeleinden. Op termijn, als de PAS wordt vastgesteld, moet ook aan het PAS-programma worden voldaan.
Wat betekent het voor de administratieve lasten? Een boer moet nu ook al voldoen aan de instandhoudingsdoelen en aan het PAS-programma, zodra dat er komt. Eigenlijk geeft de wijziging van de wet ruimte om slim en zorgvuldig met de verschillende doelen in een gebied om te gaan. Het biedt een boer dus eerder een kans dan dat het hem een extra administratieve last oplevert. Het biedt hem juist de kans om te kijken of hij wat hij wil doen binnen het totaalplaatje op een slimmere manier kan realiseren.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik concludeer dat een kans in deze situatie ook vertaald kan worden als een risico. Het is zeer onzeker wat het in het totale plaatje aan administratieve lastendruk betekent. Het is helder.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Bij de Chinezen is kans en risico hetzelfde begrip: wei chi. Ik vind dat heel mooi. Ik merk het ook in dit debat. De wijziging van de wet wordt heel negatief vertaald, terwijl die ook heel positief kan worden vertaald. Het gaat er vooral om hoe men ervoor zorgt met elkaar de juiste projecten aan te dienen. Dan is nog gevraagd of ik ook ontwikkelingsgebieden wil aanwijzen in de omgeving van de Natura 2000-gebieden. Ja, als dergelijke voorstellen worden gedaan. In de buurt van Natura 2000-gebieden kan behoefte bestaan aan herverdeling van milieugebruiksruimte, maar dit kan bijvoorbeeld ook het geval zijn om een goede combinatie van landbouw en natuur te waarborgen. Als ik gebieden aanwijs, gaan die voorstellen natuurlijk altijd langs de Kamer.
Mevrouw Wiegman heeft gevraagd of ik bereid ben om een maximum aantal gebieden aan te wijzen waarop de nieuwe bevoegdheden van toepassing zijn als de wet dan toch wordt aangenomen. Ik zal zoals tot nu toe gebruikelijk is, steeds van geval tot geval bekijken of ze geselecteerd moeten worden. De tranches van het besluit van uitvoering worden steeds voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Uiteindelijk heeft de Kamer door middel van de voorhangprocedure ook nog de mogelijkheid om projecten met mij te bespreken. Daarmee zorg ik er dus ook voor dat de uiterste democratische controle er goed in gebakken zit.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Maar dat vraagt toch wel om randvoorwaarden. Eigenlijk kunnen wij zeggen dat het complete land als experimenteergebied kan worden aangewezen. De minister kan dan wel zeggen dat de Raad van State daarover gaat, maar als wij geen randvoorwaarden hebben, kan de Raad van State ook niet heel erg veel adviseren of iets passend is. Ik ben benieuwd op basis waarvan de minister zal zeggen: dit is nu typisch een experiment en dit moeten wij niet doen in het kader van de Crisis- en herstelwet.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik heb het nu niet bij de hand maar in de Crisis- en herstelwet zitten natuurlijk ook al spelregels die bepalen wanneer iets een experimentgebied wordt of niet. Die hanteren wij en die gebruiken wij als uitgangspunt. Daarmee zorg je er al voor dat het niet in het hele land plaatsvindt. Het is ook nadrukkelijk bedoeld om te kijken hoe dit uitwerkt en hoe dit zo slim mogelijk kan worden ingevuld. Daarnaast zit de Raad van State ertussen en de Kamer zit er nog in. Ik zou die zorg niet hebben. De Kamer heeft ook kunnen zien wat er in de afgelopen periode aan gebieden is aangereikt. Volgens mij vindt iedereen de gebieden die tot nu toe een plek hebben gekregen, redelijk logisch. Er is er ook een uitgegaan: de IJzeren Rijnconstructie. Dat kan, want daar zitten ook politieke ideeën achter. De Kamer heeft uiteindelijk altijd het laatste woord. De spelregels zitten bij ons aan de voorkant zoals dat ook al in de Crisis- en herstelwet het geval was. Dan is er tussentijds toetsing door de Raad van State en achteraf door de Kamer.
Voor het antwoord op een heleboel vragen van mevrouw Ouwehand verwijs ik ook naar andere plekken. Ik heb begrepen dat er vandaag ook weer een twee uur durend debat over mest heeft plaatsgevonden waarbij veel van dit soort zaken aan de orde zijn geweest. Ik wil mij beperken tot die elementen die ook op dit wetsvoorstel van toepassing zijn hoe interessant ik het historisch betoog ook vind, en ik heb er veel van geleerd. Ik heb nooit geweten dat mijn wet al die vreselijke dingen teweeg zou brengen. Op een gegeven ogenblik kwam ik er ook achter dat dit ook niet zo is, omdat het dan gaat om andere wetten. Ik wil natuurlijk wel antwoord geven op de vragen die specifiek bij deze wet aan de orde zijn.
Met de Natuurbeschermingswet is de Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd. De toetsing zit in dit voorstel en daarmee is aan alle natuurvereisten voldaan.
De heer Koopmans (CDA):
Ik zou graag tegen de minister zeggen dat ook al die andere wetten geen vreselijke dingen hebben veroorzaakt. De minister moet zich daarover geen zorgen maken.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Hoe je daartegen aan kijkt, hangt natuurlijk ook af van je politieke kleur en voorkeur. Volgens mij voeren de heer Koopmans en mevrouw Ouwehand die debatten onderling wel voldoende. Het gaat mij erom dat ik mij richt op wat nu op de agenda staat.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Ik vind de antwoorden van de minister niet correct; op verschillende punten schat ik ze niet in als correct en treffend voor hoe de situatie nu is. De minister zegt dat de inbreng van mevrouw Ouwehand steeds terugkomt. Er zijn meer debatten geweest, de geschiedenis speelt hier een belangrijke rol. Ik kan me voorstellen dat het verstandiger is om aan de staatssecretaris van EL&I te vragen om al mijn specifieke vragen over hoe de nieuwe ontwikkelingsgebieden en bestemmingsplannen zich verhouden tot de beheerplannen en de PAS, die er nog niet is, schriftelijk te beantwoorden vóór de stemmingen.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik heb ook genoteerd welke specifieke vragen in het betoog over de wetsontwikkeling in de afgelopen jaren zaten. Het was een heel lang betoog, af en toe kwamen er specifieke vragen. Een deel daarvan was van toepassing op deze wetgeving, een deel ging echt over andere zaken. Hoe ik denk over de geurhinder in 2010 hoort bijvoorbeeld echt thuis op een andere plek. Ik wil mijn collega dat dan ook niet schriftelijk laten beantwoorden voor deze stemming, omdat daarvoor andere momenten en plekken zijn. Hetzelfde geldt voor de vraag wie er voorgaat qua ondernemerschap bij de Wet geurhinder, en zo zaten er nog een aantal vragen tussen. Ik wil heel graag antwoord geven op de vragen die echt betrekking hebben op dit wetsvoorstel en reageren op de zaken waarover u zich zorgen maakt.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik kan tellen. Die wet gaat er komen, hoe weinig de minister ook ingaat op de feitelijke vragen en hoe weinig serieus de meerderheid in de Kamer al deze vragen ook neemt. Maar al is het maar voor de geschiedschrijving, voor de Handelingen, om te knokken voor de parlementaire democratie, waarin je antwoord krijgt als je een vraag stelt, ik zou toch graag antwoorden op die vragen willen. Als is afgesproken dat in 2010 die geurniveaus worden gehaald, wil ik weten of die zijn gehaald en hoe dit zich verhoudt tot het opzijschuiven van geurwetten in nieuwe gebieden en de andere mogelijkheden die deze Crisis- en herstelwet biedt. Wees daar gewoon eerlijk over. Ik vind dat die vraag door de minister of door de staatssecretaris van EL&I moet worden beantwoord. En als dat laatste het geval is, wil ik de antwoorden schriftelijk hebben, voor de stemmingen. Je kunt doordrukken wat je wilt, maar je moet in ieder geval mans of vrouws genoeg zijn om toe te geven wat je aan het doen bent.
De voorzitter:
Dat punt heeft u gemaakt.
De heer Paulus Jansen (SP):
Voorzitter. Het kan aan dit late tijdstip liggen, maar toen de minister op een vraag van mevrouw Wiegman antwoordde dat er criteria zijn voor die experimenteergebieden, was ik even kwijt welke dat op dit moment zijn. Ze zijn vast ooit ergens vastgelegd.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat zei ik zelf ook. Ik heb ze niet bij de hand.
De heer Paulus Jansen (SP):
Ja, wellicht kunnen wij over die criteria worden geïnformeerd na de diverse wijzigingen van de Crisis- en herstelwet.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
In antwoord op mevrouw Ouwehand nog het volgende. Ik ga nu juist in op haar vragen die specifiek betrekking hebben op deze wet. Ik werp dus verre van mij dat daar geen antwoord op komt. Deze vragen hebben ook betrekking op geurhinder en veehouderij, maar wel in relatie tot de Crisis- en herstelwet. De wet legt de verantwoordelijkheid voor het stankbeleid op lokaal niveau; gemeenten mogen via een verordening zelf het beleid bepalen. De Crisis- en herstelwet doet daar niets aan af. Er is geen specifiek landelijk stankbeleid voor de veehouderij.
Is beroep tegen het activiteitenbesluit onrechtmatig, is er geen beroep of bezwaar tegen het activiteitenbesluit? Dat is niet het geval. Tegen een Algemene Maatregel van Bestuur staat geen beroep of bezwaar open, hetgeen volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Ook de Raad van State heeft nooit geoordeeld dat dit onrechtmatig is. En met betrekking tot beperkte rechtsbescherming: de Chw zet de normale bestuursrechtelijke procedures niet aan de kant. De procedures worden wel op verschillende manieren versneld, bijvoorbeeld omdat alleen belanghebbenden nog ontvankelijk zijn in beroep. Er is nog geen uitspraak van de Raad van State geweest waarin natuur- en milieuorganisaties niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het is dus niet zo dat wij hiermee milieuorganisaties buiten spel zetten. Zij moeten wel belanghebbenden zijn en kennelijk zijn zij dat tot nu toe ook steeds geweest. Een uitspraak van de Raad van State binnen zes maanden betekent eigenlijk een versnelling van de procedure, maar niet dat bepaalde belangen niet meer worden meegenomen. Wat mij betreft leidt dit ook niet tot de aantasting van milieu- en natuurbelangen, zoals onder meer blijkt uit de voortgangsrapportage. Daarnaast biedt de Crisis- en herstelwet juist instrumenten die kunnen bijdragen aan milieu en duurzaamheid. Wij kunnen hier dan een discussie voeren over de vraag of er voldoende projecten van dien aard in zitten, maar zelf denk ik dat het belangrijk is dat die projecten ook worden ingebracht. Net als voor de economische projecten geldt dat het van onderop komt. Gelukkig zitten ze wel in de regeling voor de ontwikkelingsgebieden en innovatieve experimenten. Ik zei het al: duurzaam energiegebruik. Ik noem als voorbeelden Zutphen en Meppel. Verder heb ik de vorige keer de miniwindturbines genoemd. Ze zitten er dus wel degelijk in.
Dan heb ik nog een aantal vragen te beantwoorden van de fractie van GroenLinks, die zojuist niet beantwoord zijn met de andere vragen. Een van die vragen is of langer afwijken van de normen een goede leefomgeving frustreert. Het gebiedsontwikkelingplan is met name bedoeld om de doorzettingsmacht van het lokale bestuur te vergroten. Tot nu toe blijkt dat gemeenten zorgvuldig en weloverwogen omgaan met de mogelijkheid om af te wijken van de normen. Die mogelijkheid is beperkt in de tijd, te weten maximaal tien jaar. Bij de bespreking van de moties kom ik daarop nog terug.
Leidt de aanpassing van de stikstofvoorziening in het wetsvoorstel dan niet tot een toename van stikstofdepositie? Nee, want het wetsvoorstel strekt uitsluitend tot een technische aanpassing van de zogenaamde stikstofvoorziening. Voor de goede orde: dit artikel is alleen van toepassing indien er geen toename is van stikstofdepositie. Ook dat neemt misschien een zorg weg bij de vragensteller.
Wat is dan nog de waarde van het bestemmingsplan? Welnu, het blijft het belangrijkste instrument voor de ruimtelijke ordening. Het wordt nu zelfs verbreed tot milieuonderwerpen. Bovendien bieden de Crisis- en herstelwet en de nota van wijziging meer flexibiliteit voor het bestemmingsplan. De waarde is wat mij betreft niet aangetast. Integendeel, het wordt een steviger instrument.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Wat het bestemmingsplan betreft zie ik twee tegengestelde trends. Aan de ene kant zegt de minister dat met dit wetsvoorstel de positie van het bestemmingsplan wordt verstevigd, want er moet meer in. Op gemeentelijk niveau is de trend echter dat bestemmingsplannen steeds ruimer worden opgesteld, omdat zij een behoorlijke periode mee moeten. Gemeenten hebben behoefte aan flexibiliteit. De minister kan dan zeggen: mooi toch, gemeenten kunnen kiezen welk type bestemmingsplan zij willen. Maar als de minister wil dat deze wet wel wat gaat doen, hoe zorgt zij er dan voor dat de gemeenten ook daadwerkelijk op deze manier met de Crisis- en herstelwet aan de slag gaan? Eigenlijk gaat het een beetje tegen de trend bij gemeenten in.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
U presenteert het als twee zaken die elkaar bijten. Vorige week heb ik met de Kamer gedebatteerd over de Omgevingswet. Daarin zeggen wij juist: je zou een integraler plan moeten hebben; een omgevingsvisie in plaats van een bestemmingsplan. Zo'n visie behelst meer dan alleen ruimtelijke ordening. Daarin ga je ook andere elementen opnemen. Dat is wat ik nu ook zeg: in het bestemmingsplan hebben natuur en milieu een meer nadrukkelijke plek gekregen. Daarbinnen kun je heel gedetailleerd zaken regelen, of meer algemeen. Ik snap wel dat gemeenten zeggen: de wereld verandert zo snel, dat wij niet tot op de breedte van de panden vastleggen hoe er gebouwd moet worden. Zij laten dat meer open. Dat er wel richtlijnen zijn voor de wijze waarop panden worden gebouwd, zit er weer wel in.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik stel deze vraag, omdat wij nu al signalen krijgen, bij de evaluatie van de Crisis- en herstelwet, dat gemeenten best veel moeite hebben om met deze wet aan de slag te gaan. Er leven nog veel vragen en verhoudingsgewijs wordt er niet eens zo veel gebruik van gemaakt. Wat is de wens van de minister? Zegt zij: wij zullen met meer handreikingen aan de gemeenten moeten komen, zodat er daadwerkelijk iets van de grond gaat komen? Anders is het toch een beetje een lege huls. Je bent mogelijkheden aan het creëren, maar je maakt het eerder ingewikkelder en verwarrender voor gemeenten dan dat je gemeenten echt iets in handen geeft om goede slagen te maken.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Voorzitter. IPO en VNG zijn daar positief over als vertegenwoordigers van de gemeenten. Nu weet ik ook wel dat ze niet alle gemeenten een-op-een vertegenwoordigen. Ik kan mij best voorstellen dat de complexe materie die het omgevingsrecht is, de mensen zeker in kleine gemeenten weleens de moed in de schoenen doet zakken. We proberen hiermee een bestuur juist meer afwegingsmogelijkheden te geven. We willen de besturen niet dwingen in wet- en regelgeving. We willen dat zij een goede afweging kunnen maken van wat verstandig is voor een bepaald gebied. Ik merk dat daar behoefte aan is. Er zijn partijen die projecten hebben aangediend en wij zien nu dat er in de komende periode meer projecten zullen komen. Er komt versnelling in. Het is ook even wennen aan zo'n instrument. Ik kijk daar toch anders tegenaan. Volgens mij bestaat er behoefte aan. Natuurlijk is het complex en ingewikkeld, daarom werken we tegelijkertijd aan de Omgevingswet, maar dat is nog een lang traject. Als die behoefte er niet zou zijn, dan zouden wij ook ophouden met al die tranches die we nu aan het doen zijn. Juist daartoe worden er vanuit de gemeenten verzoeken ingediend.
Voorzitter. Een aantal vragen van D66 heb ik al beantwoord. Waarom heb ik dit niet nadrukkelijk alleen voor Rotterdam vormgegeven? Omdat we dit experiment ook voor andere ontwikkelingsgebieden mogelijk wilden maken. Maak je projecten niet juridisch kwetsbaar door ze te versnellen? De Crisis- en herstelwet maakt projecten als zodanig niet juridisch kwetsbaar. Ze moeten immers blijven voldoen aan de zorgvuldigheidseisen, zowel inhoudelijk als procedureel. Dat geldt ook voor de natuur. De nota van wijziging zwakt die toets niet af, maar voorkomt een dubbele toets. De kwetsbaarheid valt dus mee, maar dan moet je wel een goed onderliggend plan maken. Als je dat niet goed doet, dan is het ook niet meer dan terecht dat je aan het eind van de rit aan je jasje wordt getrokken.
Wie doet de handhaving van natuurbeschermingswetvoorziening? Dat is de provincie. Die moet toetsen of er volgens het bestemmingsplan wordt gehandhaafd. De Kamervragen over de vijfde tranche gaan over een aantal specifieke projecten. Die antwoorden krijgt de Kamer voor het reces. Het feit dat we vooral hiermee bezig zijn, heeft ertoe geleid dat we niet zo veel bezig waren met iets anders, maar daar zit verder niets achter.
Van de PvdA heb ik geloof ik de meeste vragen al beantwoord. Hoe wordt er gehandhaafd na herverdeling van de milieugebruiksruimte? Die vraag is nog niet expliciet aan de orde geweest. Het gebruik van dit instrument beïnvloedt de handhaving niet. De handhaving van aangepaste vergunningsvoorschriften of normen geschiedt op dezelfde wijze als bij de huidige verdeling. Leidt dit niet tot het opvullen van milieugebruiksruimte? Het doel is juist om die ruimte niet verder op te vullen, maar om beschikbare ruimte slimmer te verdelen. Beschikbare ruimte kan ook beschikbaar worden gesteld aan nieuwe bedrijven of aan betere milieukwaliteit. Dat hangt er helemaal van af voor welk plan het bevoegd gezag kiest. Het lokale bestuur moet dat in concrete situaties nader bezien. In een gebiedsontwikkelingsplan wordt er een keuze gemaakt, en als de bestaande ruimte beschikbaar blijft voor een bestaand bedrijf, dan kan dat juist een prikkel zijn om mee te werken aan allerlei innovaties.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Het Havenbedrijf Rotterdam is in staat om afspraken te maken met bedrijven om minder van de milieuruimte te benutten, omdat er een positieve prikkel tegenover staat. Wat is nu de prikkel in het voorstel dat de minister aan ons voorlegt in de nota van wijziging?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Hetzelfde als je in de haven van Rotterdam zou zien. Als de boel in een gemeente of in een regio op slot zit, omdat iedereen zijn bestaande vergunningen heeft, maar de beschikbare ruimte vervolgens niet gebruikt, terwijl men eigenlijk ook wel nieuwe economische ontwikkeling mogelijk wil maken, dan zal een gemeente een plan moeten maken. Ze kan die bedrijven niet zomaar hun rechten afnemen. Ze zal met de bedrijven tot goede afspraken moeten komen, net zoals het Havenbedrijf dat nu ook heeft gedaan. Het is tot goede afspraken gekomen over vragen zoals: onder welke voorwaarden lever je in? Wat betekent dat in de toekomst als je een keer wel groeiruimte nodig hebt? Hoe gaan we daarmee om? Hoe zorgen we ervoor dat de boel niet op slot komt te zitten?
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Het Havenbedrijf Rotterdam doet het nu al. Mijn concrete vraag was waarom wij nu deze nota van wijziging nodig hebben om dat mogelijk te maken.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Het Havenbedrijf Rotterdam zegt eigenlijk: als u zich bij mij wilt vestigen, moet u afspraken maken. Dat kan zij bij nieuwe bedrijven doen, maar niet bij de oude. De heer Smit zegt ook dat hij heel blij is dat hij nu met zittende bedrijven die al een recht hebben opnieuw in gesprek kan gaan. Zij kunnen uiteindelijk ook op hun rechten blijven zitten zonder die ruimte in te vullen, waardoor het havenbedrijf daar niet verder kan groeien. Voor zittende bedrijven is dit dus echt noodzakelijk. Met nieuwe bedrijven kun je er altijd afspraken over maken als jij eigenaar van grond bent en die ruimte aan iemand wilt geven. Voor de gemeente is dat natuurlijk een stuk complexer, want er zijn heel veel zittende bedrijven.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Het is nog steeds zo dat een bedrijf recht heeft op de milieuruimte die het heeft. Ik herhaal mijn vraag welke prikkel er nu inzit voor bedrijven om van hun kont af te komen.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Zij hebben inderdaad het recht. Dat betekent ook dat de gemeente een goed plan moet maken. Zij kan dan die ruimte inderdaad niet zomaar afpakken. Er moet een goed plan zijn om een bedrijf daarvan iets te laten inleveren. Ik kan mij daar heel veel bij voorstellen. Wat je vaak ziet op verouderde bedrijventerreinen is dat men er best nieuwe partijen bij wil hebben, maar dat dit niet kan omdat het niet meer past in de zonering. Daarmee kun je uiteindelijk tot vernieuwing komen op zo'n terrein. Een overheid kan ook zeggen: jullie leveren wat in en wij investeren wat in het gebied. Het hangt er gewoon helemaal vanaf wat het probleem is, wat er gerealiseerd moet worden en tot welke deal men kan komen. Verschillende partijen moeten elkaar dus overtuigen van de vooruitgang.
De voorzitter:
Nog één keer, mevrouw Kuiken.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Ik wilde nog even ingaan op de handhaving. Stel we hebben een bedrijf als Odfjell, dat meldt bij het Havenbedrijf Rotterdam dat het er nog bij wil. Hoe zit het dan concreet met de handhaving in de nieuwe situatie?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
De handhaving moet plaatsvinden door de provincie.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u nu naar de amendementen en de moties gaat, minister.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ja, dat kan. Ik denk dat de vragen van de SP en de PVV vooral in de moties en amendementen zijn verwoord.
De voorzitter:
Wij moeten ook ergens een grens stellen, minister. Wij kunnen er ook helemaal een punt achter zetten.
Nee, mevrouw Wiegman. Het spijt mij zeer. Er is een grens aan wat kan.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Er is nog één onderdeel dat nog niet aan de orde is gekomen in de beantwoording en dat niet is verwoord in amendementen. Dat betreft een vraag over de schadevergoeding. Zou ik die vraag nog mogen stellen?
De voorzitter:
Als het heel kort kan, mevrouw Wiegman.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Stel je voor: snel, snel, snel, mooi, er kunnen eerder vergunningen worden verleend. Als op een later moment uiteindelijk een beheerplan bekend is en blijkt dat die vergunningen niet terecht zijn verleend, wie moet dan de schade vergoeden? Is dat een kwestie van ondernemersrisico of bedrijfsrisico? Moet een boer dan weten dat niet te hard moet juichen als hij een vergunning heeft omdat het afwachten is of die in het beheerplan past? Of heeft de overheid daarin een verantwoordelijkheid?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Mevrouw Wiegman doet het voorkomen alsof snel, snel, snel niet zorgvuldig is. Het moet natuurlijk wel zorgvuldig gebeuren. Wij proberen ervoor te zorgen dat het sneller kan door een aantal overbodige handelingen eruit te halen. Als het zorgvuldig is gedaan, zou er geen fout gemaakt moeten zijn. Als er wel een fout gemaakt is, hangt het er echt vanaf wie die gemaakt heeft. Heeft de gemeente dat gedaan in haar vergunningverlening of in haar toetsing of heeft degene die de vergunning heeft aangevraagd dat gedaan door niet de juiste informatie aan te leveren? Ik kan heel moeilijk op basis van deze algemeenheid een planschadeantwoord geven.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Wiegman.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik doel hier niet zozeer op fouten, maar meer op het feit dat het kan gebeuren dat er op basis van bestemmingsplan een vergunning wordt verleend en dat in een later stadium, als een beheerplan aan de orde is en nog gedetailleerder moet worden gekeken volgens de Habitatrichtlijn, blijkt dat die vergunning niet terecht is verleend.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik begrijp het. De vergunning wijkt niet af van het beheerplan, dus die moet worden getoetst aan de instandhoudingsdoelen. Daarmee kun je eigenlijk niet een te ruime vergunning afgeven. Volgens mij heb ik hiermee de vraag beantwoord.
Ik ga nu naar de amendementen en de moties. Alle reeds ingediende amendementen ga ik niet meer behandelen. Er zijn er wel enkele veranderd. U moet het mij maar zeggen als ik er een oversla, voorzitter. Er zijn er echter een aantal veranderd. U moet het maar zeggen, voorzitter, als ik er een oversla. Ik kom eerst op het amendement op stuk nr. 27.
De voorzitter:
Nee, daarbij staat dat die al is ontraden. Daarover hebt u dus al gesproken. De eerste is amendement 33, dat is gekomen in plaats van amendement 20.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat amendement gaat over het pro forma verbod. Dit amendement moet ik sterk ontraden, omdat het raakt aan de wezenlijke onderdelen van het procesrecht in de Crisis- en herstelwet. De bestuursrechter past de bepalingen toe overeenkomstig de bedoeling van de wetgever. Tijdens de behandeling van de Algemene wet bestuursrecht is de Kamer daarmee breed akkoord gegaan. De bepalingen doorstaan de rechterlijke toets en voldoen daarmee aan de eisen voor een eerlijk proces. Ik ontraad dit amendement dus.
Het amendement op stuk nr. 34 komt in de plaats van het amendement op stuk nr. 15 en gaat over windmolenparken. Met dit amendement wordt voorgesteld om de bestuursrechtelijke versnelling niet meer toe te passen voor windenergie. Ik heb vandaag het verkiezingsprogramma van de PVV gezien. Daarin staat: bye, bye windmolens. Ik ken dus de afkeurende houding van de heer Van Bemmel ten opzichte van windenergie. Ik heb echter ook gepoogd om duidelijk te maken dat dit niet met dit wetsvoorstel wordt geregeld. Dit zat al in de Crisis- en herstelwet. Hiermee wordt alleen beoogd dat als er toch een project door is, dat ook versneld kan worden gerealiseerd. Dit gaat dus niet over subsidieverlening of over het aanwijzen van plekken terwijl mensen daar geen windmolens willen hebben. Het gaat hierbij echt alleen om een versnelling. Die versnelling hebben wij wel nodig, mijnheer Van Bemmel. De regering heeft immers ook gezegd dat voor 2020 14% duurzame energie nodig is. Windenergie maakt deel uit van ons programma daarvoor. Ik ontraad daarom het amendement. Volgens mij is dit niet de plek om de windmolens te bestrijden. Bij andere gelegenheden ga ik graag met de heer Van Bemmel in debat, bijvoorbeeld bij de behandeling van de structuurvisie over windenergie.
In het amendement-Verhoeven op stuk nr. 35 wordt voorgesteld om na 1 januari 2014 geen projecten meer toe te voegen. Ik ontraad dit amendement. Dit is in wezen in strijd met het doel van het wetsvoorstel om de Crisis- en herstelwet voor onbepaalde tijd te verlengen. Dit zou betekenen dat wij vanaf 1 januari 2014 niets meer zouden kunnen doen. Als wij daarvoor zouden kiezen, zouden wij de Crisis- en herstelwet nu ook niet hoeven te verlengen, want dat is ook de situatie als ik niets zou doen.
Ik kom op het amendement op stuk nr. 37 van mevrouw Wiegman. Dat amendement gaat over het ontwikkelingsgebied. Met dit amendement wordt zekergesteld dat in het bestemmingsplan voor een ontwikkelingsgebied ook wordt ingegaan op maatregelen en werk ten behoeve van een goede milieukwaliteit. Ik heb geen bezwaar tegen de strekking van dit amendement. Ik heb begrepen dat er redactioneel misschien nog iets aan het amendement moet worden aangepast, maar misschien is dat al gebeurd. Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer over.
In haar amendement op stuk nr. 38 vraagt mevrouw Wiegman om de nota van wijziging terug te draaien. Dit amendement moet ik uiteraard ontraden. Ik heb gezegd dat ik het betreur dat de nota zo laat is gekomen. De Tweede Kamer heeft weinig tijd gehad om de wijziging te beoordelen, maar is wel gediend met een positief advies van de Raad van State. Maatschappelijke organisaties kunnen uiteindelijk altijd meespreken bij de concrete toepassing van de nieuwe instrumenten. Om inhoudelijke redenen is het ook van belang om die nieuwe instrumenten in te voeren om ermee te experimenteren. Ik ontraad dus het amendement.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dit amendement heb ik eigenlijk een beetje voor de zekerheid ingediend. Ik zal zeker de antwoorden van de minister in mijn fractie terugkoppelen. Ik zal nader overwegen of ik dit amendement daadwerkelijk in stemming zal brengen, of dat ik het zal intrekken. Ik ben blij met het positieve advies over mijn amendement op stuk nr. 37.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ja. Over het amendement op stuk nr. 38 had ik de Kamer al gezegd dat dit altijd tot de mogelijkheden behoorde. Ik kon dus verwachten dat er een kwam.
In het amendement op stuk nr. 39 wordt de reikwijdte van ontwikkelingsgebieden geschrapt en wordt de evaluatieverplichting behouden. Dit amendement is in feite een combinatie van het amendement op stuk nr. 23 en het amendement op stuk nr. 9. In het debat van vorige week heb ik die twee amendementen al ontraden. Hetzelfde geldt voor de optelsom van die amendementen.
Ik kom bij het amendement op stuk nr. 41 over de programmatische aanpak en de stikstofvoorziening. Ik ontraad dit amendement. De programmatische aanpak en de stikstofvoorziening strekken tot het beschermen van natuurwaarden door de stikstofdepositie naar beneden te brengen. Er ontstaat tegelijkertijd ook ruimte voor economische activiteiten. Economie en ecologie worden daarmee met elkaar verbonden. Op die manier denk ik dat het draagvlak voor de natuur juist versterkt wordt. Als je de vrije ruimte eruit haalt, is dat niet het geval. Ik ontraad het amendement dan ook.
Ik kom bij het amendement op stuk nr. 42, waarin wordt gevraagd om alle voorzieningen voor bestaand gebruik uit de Natuurbeschermingswet te schrappen. Ik ontraad dit amendement. De regeling voor bestaand gebruik is in lijn met het Europees recht. De vrijstelling van de vergunningplicht voor bestaand gebruik geldt voor handelingen zonder ernstige effecten voor natuurwaarden. Voor projecten met significante effecten waarvoor een toetsing vooraf is vereist, geldt de vrijstelling voor bestaand gebruik niet. Dat is ook in lijn met de bepaling van de Habitatrichtlijn.
Hiermee heb ik alle amendementen behandeld en kan ik overgaan naar de moties. Een aantal moties heb ik de vorige keer al behandeld. Ik begin bij de motie van de heer Koopmans op stuk nr. 40 over de transformatie van kantoren in woningen. De heer Koopmans vraagt om de regelgeving buiten werking te stellen. Ik steun de gedachte achter de motie. Zij sluit ook aan bij een urgent maatschappelijk probleem. Er wordt gevraagd om ruimte te bieden aan experimenten ten behoeve van bestrijding van leegstand van kantoren. Ik beschouw de motie als ondersteuning van het beleid om van de mogelijkheden van de Crisis- en herstelwet en de Woningwet gebruik te maken. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.
De heer Paulus Jansen (SP):
Wil de Kamer goed kunnen oordelen over de motie, dan moet zij weten wat er met "regelgeving" bedoeld wordt. Het wordt zo vaag geformuleerd ... Kan de minister een tipje van de sluier oplichten?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
In het debat heeft de heer Koopmans gezegd dat de bouwregelgeving zodanig is aan te passen dat transformatie gemakkelijker gemaakt wordt. Zo heb ik de motie ook geïnterpreteerd. Ik weet niet of de heer Jansen er iets anders uit heeft opgemaakt dan ik.
De heer Paulus Jansen (SP):
De bouwregelgeving is zo'n drie maanden geleden aangepast, waarbij zo'n beetje alle regels op het gebied van kantoortransformatie geschrapt zijn. De heer Koopmans doelde dus kennelijk op iets anders. Misschien doelde hij op het buiten werking stellen van bestemmingsplannen. Ik heb er geen idee van.
De heer Koopmans (CDA):
In de Crisis- en herstelwet zit de mogelijkheid om regelgeving aan de kant te zetten. De vraag is of je dat doet of niet. Deze motie is naar aanleiding van een convenant dat aan de orde is geweest, een oproep aan de regering om dat ook te gaan doen. Een en ander zal verder uitgewerkt moeten worden. Het lijkt mij handig dat dit bij de volgende tranche wordt voorgelegd aan de Kamer.
De voorzitter:
Het is een aansporing.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik zal die aansporing ook ter harte nemen en beschrijven wat er wel en niet kan. Ik heb er enthousiast op gereageerd omdat ik er zelf ook mee bezig ben door bijvoorbeeld bestemmingsplanwijzingen sneller te laten plaatsvinden en door meer ruimte te bieden om monumentale panden voor langere tijd van bestemming te laten veranderen, juist om die transformatieopgave mogelijk te maken.
De heer Houwers (VVD):
In hoeverre is dit iets wat wij op landelijk niveau moeten regelen? Wij zijn met elkaar van mening dat dit juist vooral lokaal beoordeeld kan worden. Ik vraag mij dan ook af wat de meerwaarde hiervan is. Schieten wij hier zo vreselijk veel mee op? De toelichting van de heer Koopmans stelt mij nog niet gerust dat dit niet overbodig is, vandaar mijn vraag.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
In de motie wordt opgeroepen tot gebruik van bestaande mogelijkheden in de Crisis- en herstelwet, de Woningwet en het Bouwbesluit. Dat steun ik van harte. Ik denk dat wij moeten blijven zoeken naar nieuwe mogelijkheden om de transformatie in de toekomst mogelijk te maken. Ik heb het vooral gezien als een oproep aan ons en onze opvolgers, zo die er komen, om onverminderd hierop door te blijven gaan.
De heer Houwers (VVD):
Ik steun die gedachte. Het gaat mij er meer om om vast te stellen in hoeverre het overbodig is. Laten we dat maar rustig beoordelen op een ander moment. Het is misschien een beetje laat om dat nu nog te doen.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik ontraad motie op stuk nr. 43 van mevrouw Van Tongeren. Via de jaarlijkse voortgangsrapportages houden wij de vinger aan de pols. De concrete uitvoering van de projecten is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Zij moeten deze ook evalueren en de effecten ervan in de gaten houden. Ik vind het niet zinvol om op rijksniveau een nadere analyse te organiseren.
Ook de motie op stuk nr. 44 is van mevrouw Van Tongeren. Aan Rijkswaterstaat en de waterschappen is de taak opgedragen om de primaire waterkering te beheren. Waterveiligheid is essentieel voor de leefbaarheid en de veiligheid van ons land. Dit betekent een zorgvuldige afweging per geval. Ik heb de partijen zelf ook verzocht om constructief na te denken over de vraag hoe je dit kunt doen. Medewerking verlenen is echter een "gij zult"-bepaling. Daar wil ik niet aan doen, omdat ik vind dat de bestuursorganen deze afweging zorgvuldig moeten maken en een inspanning moeten leveren om beide belangen met elkaar te verenigen. Dit geldt zeker voor de waterschappen, die daar een eigen verantwoordelijkheid in hebben. Ik ontraad dus de motie.
De voorzitter:
Het is laat, maar ik stel vast dat in de motie "waar mogelijk" staat.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
U bent scherp op dit tijdstip, mevrouw de voorzitter. Laten we dan zeggen dat deze motie past bij mijn beleid. Ik heb zelf ook het verzoek gedaan om er actief naar te kijken, bijvoorbeeld in de Rotterdamse haven. Zolang de motie niet oproept tot dwingen, is zij ondersteuning van mijn beleid en laat ik het oordeel erover aan de Kamer.
Ik geef mijn reactie op de motie op stuk nr. 45 van de heer Jansen. Hij had ook vragen over de tienjaarstermijn en de rol van de raad en het college. Ik ben er niet zo uitgebreid op ingegaan, omdat we snel naar de amendementen en moties gingen. De motie is ingegeven door de wens om de raad door middel van een voorkeursprocedure een rol te laten behouden bij ingrijpende en grote projecten. Voor zover de projecten m.e.r.-plichtig zijn, ben ikzelf al van plan om ze uit te zonderen van de aanwijzing van gevallen waarin een tijdelijke planologische omgevingsvergunning met een reguliere procedure kan worden verleend. De projecten vallen dus niet onder de nieuwe regeling. Voor de overige projecten kan de raad zijn normale controlerende rol uitoefenen. B en W zullen er dus voor moeten zorgen dat zij voor hun besluitvorming voldoende draagvlak in de raad hebben. Anders houd je het niet lang vol als wethouder. Je moet altijd weten of de raad het wil. Door middel van de motie wil de heer Jansen de gemeenteraad de rol expliciet geven. Dat zou ertoe kunnen leiden dat er uiteindelijk minder gevallen zijn waarin een tijdelijke afwijkingvergunning kan worden verleend met een kortere procedure. Dat betekent dat er bij meer gevallen een uitgebreide procedure van toepassing is. Die duurt 26 weken. Daarmee ga je eigenlijk in tegen de versnelling die wij met dit voorstel hebben beoogd. Op die gronden ontraad ik dus de motie.
De heer Van Bemmel heeft mij gevraagd om het Europese Natura 2000-beleid af te schaffen. Hij deed dit met een hartgrondig betoog over de rol van Europa, of eigenlijk de niet-rol van Europa. Ik zal de motie van de heer Van Bemmel moeten ontraden, omdat zij in strijd is met het Europese recht. Pas als wij geen deel meer uitmaken van Europa – ik heb het program van de PVV gelezen – zou dit aan de orde kunnen zijn. Zolang wij deel uitmaken van Europa, is dit gewoon een internationale verplichting, die het kabinet zal nakomen. Ik voel me dus genoodzaakt om ook deze motie te ontraden.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de minister voor haar beknopte wijze van beantwoorden en de leden voor hun medewerking aan het verloop van de tweede termijn van de minister. De stemming over het wetsvoorstel, de moties en amendementen zal plaatsvinden bij de stemmingen op donderdag.
Sluiting 1.38 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20112012-103-29.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.