Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Van der Laan aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de gevolgen van de rechterlijke uitspraak inzake inspecties op woonadressen van studenten.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Het is een beetje "back to reality" om na de felicitaties in verband met de geboorte van de prinses en het afscheid van Erica Terpstra, het nu te gaan hebben over studentenhuisvesting, maar het is toch wel een belangrijk onderwerp. Gisteren heeft de Informatie Beheer Groep (IBG) een rechtszaak verloren die was aangespannen door de Landelijke studentenvakbond. De uitwonendencontrole moet worden teruggedraaid en dat betekent dat een overheidsinstantie veel tijd en energie heeft verspeeld aan een operatie die in strijd blijkt te zijn met de wet. De overweging van de rechtbank was dat het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel geschonden waren, omdat er geen adequate vooraankondiging was en studenten met terugwerkende kracht zouden worden aangepakt. Graag hoor ik een reactie van de regering op deze verspilling en welke consequentie zij daaraan verbindt. Ik wil ook graag weten welke opdracht de staatssecretaris eerder hierover aan de IBG gegeven heeft. Heeft zij zelf opdracht gegeven om naar bewijsmateriaal te vragen of heeft de IBG dat zelf bedacht?

In de tweede plaats wil D66 graag weten wat er gebeurt met de studenten die ondertussen al gekort zijn. Worden zij terugbetaald en gaat dat lukken binnen de twee weken die de rechtbank daarvoor stelt?

In de derde plaats willen wij graag weten of de regering alsnog aan de hand van een brede vooraankondiging en zonder terugwerkende kracht eenzelfde maatregel wil invoeren en zo ja, op welke termijn. Daarbij teken ik dan meteen aan dat wij er geen voorstander van zouden zijn. De bewering van de IBG dat je slechts met een huurcontract, gemeentelijke inschrijving of bankafschriften kan bewijzen dat je uitwonend bent, klopt namelijk gewoon niet. Ik vraag mij af of de regering eigenlijk wel begrijpt wat de realiteit is in heel veel studentensteden, namelijk dat studenten in onderhuur zitten, dat ze geen huurcontract hebben, dat ze hun huur contant betalen of dat ze bedrijfspanden kraken. Ik vraag mij af welke aanwijzing de staatssecretaris nu aan de IBG gaat geven, gelet op de rechterlijke uitspraak die er ligt.

Vanaf 2002 vallen alle studenten onder de koppelingswet. Vindt de regering niet met D66 dat die wet voor de groep studenten van voor 2002 pas mag gelden op het moment dat het huisvestingsprobleem daadwerkelijk is opgelost? Is zij het met ons eens dat het essentieel is voor een kenniseconomie dat studenten ook de mogelijkheid hebben om te studeren en een opleiding te volgen? Die mogelijkheid hebben ze nu echter niet omdat ze geen kamer kunnen vinden op de plek waar ze de opleiding van hun eerste voorkeur willen volgen.

Tot slot wil mijn fractie de toezegging van de regering dat de overgangstermijn die er nu is, wordt gebruikt om het tekort aan studentenhuisvesting echt structureel aan te pakken. Wij vragen wat de plannen daarvoor zijn van de regering om dit probleem op korte termijn op te lossen.

Staatssecretaris Nijs:

Voorzitter. Hoewel ik mij heel goed kan voorstellen dat al deze vragen op mij worden afgevuurd, lijkt het mij goed om nu eerst helder te maken hoe de rollen zijn. De IBG is een zelfstandig bestuursorgaan dat zelfstandig de uitvoering verzorgt van de Wet op de studiefinanciering. Dat betekent niet dat ik mij daar met een Jantje van Leiden van af wil maken. Voor zover het in mijn vermogen ligt zal ik de vragen zo goed mogelijk beantwoorden, maar ik ben niet degene die genoemde uitvoering verzorgt. De IBG doet een uitwonendencontrole. Het betreft hier een oude methode die al jarenlang wordt gebruikt, waarbij op basis van verklaringen studenten aangeven dat zij uitwonend zijn. Daar is niets mis mee; daar leven wij al jaren mee. Mede ook na aandringen van de Algemene Rekenkamer heeft de IBG de vraag opgeworpen of het niet goed zou zijn om op een slimme manier de controle op de uitwonenden uit te voeren. Die slimme manier bestaat eruit dat een soort risicogroep van studenten wordt aangewezen, waarvan de kans groot is dat zij niet uitwonend zijn, terwijl zij zich wel als zodanig hebben opgegeven.

Bij het zoeken naar die nieuwe methode is de IBG op verzet van de studenten gestuit. Niemand heeft er overigens problemen mee dat er wordt gecontroleerd, maar het gaat vooral om de manier waarop. De voorzieningenrechter heeft in kort geding bepaald dat die controle niet op deze manier mag. Hij heeft erop gewezen dat je de regels niet pardoes mag veranderen en dat de drie manieren waarop studenten wordt gevraagd om aan te tonen dat zij uitwonend zijn, eigenlijk te beperkt zijn.

De IBG zal niet in beroep gaan en zal het bevel van de rechter uitvoeren. De betrokken studenten zullen een brief krijgen waarin staat dat eerder gezonden brieven als niet geschreven kunnen worden beschouwd. Vervolgens zal de IBG in overleg met de LSVB en het ISO een soort overgangsrecht opstellen. In dat kader wordt bezien op welke slimme, maar vooral ook zorgvuldige manier de controle op uitwonende studenten in de toekomst kan plaatsvinden. De LSVB heeft hier al positief op gereageerd.

Ik heb de IBG als zelfstandig uitvoerend orgaan geen opdracht gegeven. Er zijn nog geen studenten naar aanleiding van deze actie gekort, dus valt er ook niets te repareren.

Ik weet niet of de IBG over een poosje iets soortgelijks gaat doen. Ik weet wel dat het ISO en de LSVB betrokken worden bij het opstellen van het overgangsrecht. De nieuwe controleprocedure moet voldoen aan de eisen die de rechter eraan stelt. Zij moet tijdig worden aangekondigd en er moeten meer manieren zijn om aan te tonen dat men uitwonend is.

Wij hebben al een aantal keren gesproken over de Koppelingswet. Alle burgers, dus ook studenten, moeten zich daaraan houden. De regering is er wel degelijk iets aan gelegen om de kamernood op te lossen. De minister van VROM heeft in het kader van haar begroting een uitgebreid plan daartoe gepresenteerd.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Ik vind de beantwoording nogal onbevredigend. Het is typisch Nederlands om naar de organisatie te verwijzen waaraan bepaalde taken zijn uitbesteed. Zo werkt het echter niet. Wij hebben hier een parlementaire democratie. Wij controleren de regering die verantwoordelijk is voor wat al die organen doen. Wij weten dat de IBG functioneert op aanwijzing van de staatssecretaris of van de minister. Als ik het goed begrijp, heeft de staatssecretaris geen enkele aanwijzing gegeven en zal zij dit ook niet doen. Dat vind ik bizar.

In de discussie die is ontstaan naar aanleiding van vragen van collega Lambrechts is met nadruk gewezen op de problemen met de Koppelingswet. Daarbij is heel duidelijk om een overgangstermijn van minstens een jaar gevraagd. Ik weet niet waarom de staatssecretaris zich zo passief opstelt en dit uitbesteedt aan de IBG. Als er dan problemen komen, acht de regering zich niet verantwoordelijk. Dat is een rare benadering. Het gaat om geld van de Nederlandse belastingbetaler. Het parlement moet controleren of dit juist besteed wordt en dan is het vreemd dat de regering niet haar verantwoordelijkheid neemt in de vorm van een aanwijzing. Zeker nu de IBG er zo'n puinhoop van heeft gemaakt, zoveel onzekerheid heeft gecreëerd en zo de mist in is gegaan, gegeven de uitspraak van de rechter, vraag ik mij af of het geen tijd wordt voor een aanwijzing. Daarmee wordt duidelijk gesteld wat men wel en niet kan doen, zodat wij volgende keer niet opnieuw van de staatssecretaris te horen krijgen dat de IBG zelfstandig opereert. Ik vind het een rare manier om het parlement buitenspel te zetten bij de controle op de uitgave van overheidsmiddelen op dit belangrijke onderwerp.

De staatssecretaris is niet ingegaan op mijn specifieke vraag over studenten die niet onder de Koppelingswet vallen, de groep van voor 2002. Is de regering van mening dat daaraan aandacht moet worden besteed en dat de IBG zich daarmee bezig moet houden? Is de staatssecretaris het met mij eens dat je pas iets mag eisen van studenten als daar degelijke, betaalbare studentenhuisvesting tegenover staat? Tot die tijd mag je niet eisen dat zij iets doen wat eigenlijk niet kan.

Voorzitter, ik zie het lampje voor mij knipperen.

De voorzitter:

Het is een beetje de dag van mevrouw Terpstra, dus zolang zij nog gefeliciteerd wordt, mag u doorgaan! Maar ik begrijp dat u klaar bent.

Staatssecretaris Nijs:

Voorzitter. Ik voel mij ogenblikkelijk aangesproken als wordt gezegd: dat is typisch Nederlands. Dat verleidt mij enigszins om op te merken dat het typisch Haags is dat, ook als er eenmaal een zelfstandig bestuursorgaan is – waar men ook in dit huis bijzonder aan gehecht is – vervolgens toch alles op aanwijzing van de staatssecretaris moet gebeuren. Zo is het niet en zo moet het ook niet zijn. De IBG controleert mijns inziens terecht op uitwonendheid. Ik kan absoluut meevoelen met de rechter dat de wijze waarop zij dat gedaan heeft, niet goed is. Daar wordt wat aan gedaan. De studenten zullen daarbij worden betrokken. Ik ga ervan uit dat de IBG, zoals zij heeft gezegd, het bevel van de rechter op zal volgen. Juist omdat het publiek geld betreft, is controle op de uitwonendheid van studenten belangrijk. Dat dient op een praktische wijze te gebeuren. Vandaar het plan om met risicogroepen te werken. Alleen de risicogroep is namelijk aangeschreven. Ik ga ervan uit de IBG in de toekomst anders hiermee om zal gaan.

Ik vind niet dat eerst het woningnoodprobleem opgelost moet zijn voordat wij ouderejaars controleren of zij uitwonend zijn. Eenieder die dat tegen de IBG zegt, moet dat in principe ook zijn. Ik verwacht dat die vraag ook door ouderejaars correct wordt beantwoord. Ik verwijs nogmaals naar de plannen van de minister van VROM bij de begroting. Dat zijn concrete acties gericht op het oplossen van de kamernood van studenten.

De voorzitter:

Door het afscheid van mevrouw Terpstra heb ik niet gezien wie als eerste bij de interruptiemicrofoon staat. Het woord is aan de heer Van Dam.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Ik zal eerlijk zijn, ik kwam hier als laatste!

De voorzitter:

Ik geef het woord toch aan de heer Van Dam!

De heer Van Dam (PvdA):

Dan ben ik weer een hele tijd dankbaar.

De staatssecretaris maakt toch afspraken met de IBG in de vorm van prestatiecontracten? Ik mag er toch van uitgaan dat ook afspraken worden gemaakt over fraudebestrijding en de wijze waarop zij dat doet? Ik neem aan dat ook afspraken worden gemaakt over het bewijsmateriaal en dat daarmee wordt voldaan aan wettelijke voorschriften?

Mevrouw Van der Laan huilt namens D66 wel krokodillentranen over de kamernood in Nederland, maar elke keer als er aan de bel wordt getrokken in de vorm van voorstellen, zoals huursubsidie op kamers, geeft zij niet thuis. Is zij er eindelijk van overtuigd dat dit een nuttig instrument is om de ook door haar betreurde kamernood tegen te gaan?

Staatssecretaris Nijs:

De heer Van Dam heeft het helemaal bij het rechte eind dat wij afspraken maken met de IBG. Dat zijn prestatieafspraken. Gelukkig houden wij ons niet zo en detail met die prestatieafspraken bezig dat wij precies vragen op welke manier zij al die controles uitvoeren. Als wij het hebben over prestatieafspraken bij het hoger onderwijs, denk ik dat een dergelijk detail daar absoluut niet in thuishoort. Dat geldt hier ook. Wij vinden het belangrijk dat de IBG kijkt of de uitwonenden inderdaad uitwonend zijn. Wij hechten er ook aan om met hun de manier te bespreken. Het is in de vorm van risicogroepen. Daarom zijn er 25.000 studenten aangeschreven en niet iedereen. Wij houden ons niet bezig met deze concrete uitvoeringszaken. Het is ook gebleken dat de LSVB en de rechter daar adequaat mee om kunnen gaan. Ik zie niet de noodzaak om mij in de toekomst zo en detail met uitvoeringszaken bezig te houden.

Mevrouw Van der Laan (D66):

D66 ziet wel degelijk het nut in van huursubsidie voor studentenkamers. Als er een concrete maatregel voorligt, waarbij ik aanneem dat er wordt gedoeld op sommige amendementen bij de begroting en dergelijke, moet er ook een deugdelijke dekking zijn. Wij denken dat een dergelijke dekking te vinden is; niet door een aparte nieuwe pot te creëren, maar door te kijken naar de huursubsidie die er nu is voor de wat grotere, duurdere units. Door dat systeem zijn vooral die units gebouwd. Dat is veel duurder dan het bouwen van kleinere kamers. Als er een plan komt om te zorgen dat een deel van de huursubsidiepotjes die naar de grotere, duurdere studentenunits gaan, wordt besteed aan kamers, zodat wij kunnen stimuleren dat er kleinere, goedkopere kamers worden gebouwd, dan is D66 daarvoor te vinden. Laten wij daar meteen werk van maken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb ook een vraag aan mevrouw Van der Laan en een vraag aan de staatssecretaris. Zoals mevrouw Van der Laan misschien weet, ligt er een initiatiefwetsvoorstel-Van Gent over huursubsidie voor kamers. Als ik het goed begrijp, kan ik op de steun van D66 rekenen bij dat wetsvoorstel. Dat is cruciaal, want wij hebben die stem hard nodig.

De staatssecretaris plengt krokodillentranen, maar zij zet in mijn ogen ook een heksenjacht in tegen studenten, die noodgedwongen semi-legaal op een kamer wonen, omdat er een groot tekort is aan kamers. Zij zijn wel gedwongen om daar te gaan wonen, want het is zo'n kamer of geen kamer. De staatssecretaris moet nu gelukkig stoppen met die heksenjacht, want het leidt allemaal tot niets. Is de inzet van de staatssecretaris nu om bij haar collega mevrouw Dekker van volkshuisvesting aan de bel te trekken, omdat er echt iets substantieels moet gebeuren als het gaat om de woningnood onder studenten?

Staatssecretaris Nijs:

Er is natuurlijk geen heksenjacht aan de gang. Wat hier gebeurt, is dat er bij de verklaringen van uitwonende studenten op de een of andere manier moet worden gekeken of zij juist zijn. Dat lijkt mij zonder meer een goed plan. Wij zijn het er allemaal over eens dat het misschien niet op de beste manier is gegaan, maar om over een heksenjacht te praten slaat echt nergens op.

Wel belangrijk is de vraag of ik nog een keer met mevrouw Dekker, de minister van VROM, om de tafel ga zitten om iets aan de woningnood te doen. Zoals mevrouw Van Gent weet, want zij was daarbij, heb ik samen met de minister van VROM een plan in elkaar gezet dat zij heeft gepresenteerd bij de begroting. Dat geeft ongelofelijk veel aanknopingspunten om de woningnood te verlichten. Dat is de bijdrage van de regering aan de oplossing van de kamernood.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik zal eerlijk zeggen dat ik het wetsvoorstel zelf niet heb gelezen, omdat collega's van mij daarmee bezig zijn. Zoals ik in antwoord op de heer Van Dam zei, is D66 wel degelijk voorstander van het gebruik van huursubsidie, mits daar een deugdelijke dekking voor is. Ik ken het wetsvoorstel niet, maar als dat soort voorstellen voor een verschuiving van huursubsidie van duurdere units naar kamers erin staan, zullen wij daar zeer positief naar kijken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat is precies wat mijn wetsvoorstel inhoudt. Ik reken dus op uw warme steun. Aan de staatssecretaris vraag ik hoeveel kamers het plan van haar en mevrouw Dekker heeft opgeleverd; bijna geen enkele. Dat is nou precies mijn probleem. Elk jaar komen hier theoretische verhalen terug en elk jaar staan wij hier weer omdat er tienduizenden kamers te weinig zijn. Daarover zou de staatssecretaris zich eens druk moeten maken in plaats van studenten te pakken omdat zij niet anders kunnen dan in zo'n kamer te gaan wonen.

Staatssecretaris Nijs:

Het siert mevrouw Van Gent dat zij zich druk maakt om de studenten en de kamernood, maar het siert haar niet dat zij denkt dat dat niet geldt voor de regering. Ik vind het absoluut niet oké dat hier wordt gezegd dat het plan van de minister van VROM, waaraan ik heb meegewerkt, een soort papieren plan is. Er staan wel degelijk ongelooflijk veel concrete maatregelen in. Daar neem ik dus echt afstand van.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Misschien kan de staatssecretaris duidelijk maken waarover wij vandaag eigenlijk een debat voeren. Gaat dit debat over de Koppelingswet of gaat het eigenlijk gewoon om de jaarlijkse vergelijking die nodig is om na te gaan of studenten recht hebben op een beurs voor uitwonenden? Een jaar geleden heeft de staatssecretaris immers al aangegeven dat jaarlijks aan de hand van het adressenbestand van de studenten en van hun ouders wordt vergeleken hoe studenten zijn ingeschreven. Dat geldt voor alle studenten, los van de Koppelingswet. In het jaarverslag van de Informatie Beheer Groep wordt al aangegeven dat men een ander beleid wil voeren inzake deze controle. Mijn concrete vraag is: kan de staatssecretaris dan wel zo makkelijk zeggen dat het hier gaat om details in de uitvoering? Wij praten nog met elkaar over de wijziging van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank, maar gaat het hierbij eigenlijk ook niet om de politieke verantwoordelijkheid van de staatssecretaris voor een beleidswijziging bij de Informatie Beheer Groep?

Staatssecretaris Nijs:

Mevrouw Joldersma vraagt zich af waar het debat eigenlijk over gaat. Er wordt bij dit debat van alles bijgesleept, maar het gaat natuurlijk om het proces van controle op de uitwonende studenten. De uitwonende studenten tekenen normaliter een verklaring waarin zij aangeven dat zij uitwonend zijn. De IBG gebruikt die verklaring om de beurs voor uitwonenden toe te kennen. Wij hebben het dus over het controleproces rondom die uitwonenden.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Dat geldt dan voor alle studenten, want de Koppelingswet was alleen van toepassing op de eerstejaarsstudenten die vorig jaar begonnen zijn.

Staatssecretaris Nijs:

Nee, wij praten hier over de ouderejaars en de nieuwe manier van controleren van de uitwonende ouderejaars. Dat is dus een beperkte groep. Voorheen kregen alle studenten een brief waarin zij moesten aangeven of zij in een bepaalde periode al dan niet uitwonend waren. Nu is er gezocht naar een nieuwe, efficiëntere manier van controleren via een bepaalde zinvolle steekproef. Die zinvolle steekproef is gericht op een risicogroep. Ik ben inderdaad bij de IBG betrokken om op een nieuwe manier te controleren via dit soort steekproeven. Dat is ook belangrijk, want dat is een gerichte zoektocht. Daarmee hoeven wij inderdaad niet de hele populatie lastig te vallen. Op die hoofdlijnen zijn wij dus wel degelijk bij de uitvoering betrokken. Wij zijn niet betrokken bij de precieze manier van die controle, of daar nou drie bewijsvoeringen voor mogen worden geleverd of een open aantal bewijsvoeringen. Het ministerie houdt zich dus niet bezig met dat detailniveau. Het gaat ons om de prestatieafspraken inzake die risicogroepen. In zoverre is het terecht dat mensen mij hier aanspreken op de manier waarop de IBG dat controleert.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Voorzitter. De studenten hebben een tweede brief gekregen waarin is gezegd dat zij de eerste brief als niet-geschreven kunnen beschouwen. Daarmee blijft nog steeds min of meer een zwaard van Damocles boven die studenten hangen, want wat gaat er gebeuren als een nieuwe manier is gevonden om te controleren en hen om documenten te vragen die wél mag? Wordt de specifieke groep die nu uitstel heeft gekregen, dan weer opnieuw actief benaderd en gecontroleerd? Kunnen wij niet iets doen voor die studenten die nog heel lang in onzekerheid blijven zitten, totdat wij weten wat de IBG wél mag? Kunnen wij deze groep niet voor het lopende studiejaar het voordeel van de twijfel geven?

Staatssecretaris Nijs:

Dit is misschien wel mogelijk, maar het is de vraag of het wel nodig is. Als het goed is, hebben de studenten waar het hier om gaat, al een verklaring getekend waarin zij zeggen dat ze uitwonend zijn, of ze nu al dan niet op een kamer wonen bij een hospita waar ze geen huurcontract hebben. Voor alle studenten die terecht hebben verklaard dat ze uitwonend zijn, is er dus helemaal niets aan de hand en hoeven ze ook geen bepaalde bescheiden over te leggen, want op dat punt heeft de rechter ingegrepen. De IBG zal nu samen met de studentenbonden een soort overgangsregeling opstellen om straks op een slimmere manier te controleren, zonder dat de studenten daar de dupe van worden in die zin dat ze maar een beperkt aantal documenten mogen aanleveren om aan te tonen dat ze uitwonend zijn.

De heer Visser (VVD):

Alleen als je uitwonend bent, heb je recht op de studiefinanciering die geldt voor uitwonenden. Of je uitwonend bent, moet je op de een of andere manier kunnen controleren. De Kamer was het daar in meerderheid mee eens in een algemeen overleg vlak voor het zomerreces. Nu heeft de staatssecretaris in antwoord op een vraag van mevrouw Van der Laan aangegeven, dat er door de IBG nog geen korting met terugwerkende kracht is opgelegd en dat er dus niets gecorrigeerd hoeft te worden. Zegt de staatssecretaris daarmee ook dat er nog voor niemand is gecontroleerd, of geldt dit antwoord alleen voor die groep waar het kort geding op van toepassing was?

Staatssecretaris Nijs:

Ik kan mij deze verwarring wel voorstellen, omdat de IBG nogal wat verschillende doelgroepen heeft. Deze zomer hebben wij vooral gesproken over de jongerejaars en in die gevallen waarin de IBG heeft geconstateerd dat men niet uitwonend, maar thuiswonend was, heeft een korting plaatsgevonden. Zo moet dat ook. Vandaag hebben wij het over een andere groep, namelijk degenen die niet onder de Koppelingswet vallen, dus de ouderejaars. Uiteraard heeft de IBG geen kortingen op die groep toegepast zolang het kort geding speelde.

Naar boven