Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

de brief van de regering inzake de voorstellen voor een nieuwe OV-studentenkaart (25374, nr. 4)

, en van:

- de motie-Rabbae c.s. over handhaving van de OV-kaart na 1 januari 1999 (25374, nr. 5);

- de motie-Bakker over vrije keuze voor nieuwe studenten (25374, nr. 6);

- de motie-J.M. de Vries over afwijzing van de overeenkomst (25374, nr. 7);

- de motie-Rehwinkel over middelen om de huidige regeling te continueren (25374, nr. 8).

(Zie vergadering van 24 juni 1997.)

De beraadslaging wordt heropend.

De heer Lansink (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik heb een korte heropening gevraagd, omdat vanavond een brief is binnengekomen van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen naar aanleiding van het debat dat wij dinsdag hebben gevoerd. De minister gaat in die brief in op de moties die zijn ingediend. Dat was ook toegezegd. Ik dank hem daarvoor.

Voorzitter! Ik moet zeggen dat het oordeel over de moties tamelijk rustig is. Dat past bij de opvatting van de minister, dat wij minder opgewonden zouden moeten zijn in de laatste week voor het reces. Ik heb tegen die achtergrond geen bezwaar aangetekend tegen het feit dat hij in dat debat tegen mij heeft gezegd: u deugt niet. Dat was een uitgerekte vorm van het woord "deugniet". Ik zou de minister echter willen zeggen dat hij de volgende keer een dergelijke uitspraak niet meer moet doen, maar dat terzijde.

Voorzitter! Het oordeel over de moties is vrij soepel. De minister zou ze allemaal willen ontraden. We zouden ze dus allemaal kunnen aannemen: er vloeit geen bloed uit. Maar zo gemakkelijk is het niet. Ik wil daarom toch de volgende kanttekeningen maken.

Voorzitter! Ik vind dat de minister in zijn beantwoording en ook in deze brief volstrekt voorbijgaat aan het feit dat er in de Kamer een geweldig draagvlak is om te heronderhandelen. Dat is de politieke conclusie die je zou moeten en mogen trekken. Ik heb deze conclusie ook getrokken. De andere collega's die vonden en vinden dat dit zou moeten gebeuren, delen die opvatting. Zij zullen dit ongetwijfeld nog kenbaar maken.

De minister heeft duidelijk gemaakt dat hij daartoe niet bereid is. Er zijn een aantal mogelijkheden om hier iets aan te doen. Om te beginnen is er de mogelijkheid van de motie die mevrouw J.M. de Vries heeft ingediend. Deze motie heeft een rustige, zakelijke formulering. Zij is een prachtige kapstok om de minister te dwingen tot heronderhandelen. Het ligt dus voor de hand dat er een Kamermeerderheid gaat ontstaan die deze motie steunt en de minister dwingt tot heronderhandelen.

Hierbij bestaan er twee problemen. De motie zou door de minister naar zich toe kunnen worden gehaald met een opmerking in de trant van: als de Kamer die motie aanneemt, dan wordt er te veel weggegooid, kaart weg etc. Dit is een vertaling in mijn eigen woorden, maar iedereen kan lezen.

Of de VVD zou kunnen zeggen – later, niet vandaag – de Kamer heeft die motie gesteund; onze intentie was duidelijk: wij willen geen kaart. Dat gevaar zit erin. Ik denk dat dit gevaar voldoende is weggenomen door het debat. Aan de andere kant is het niet verstandig om een premie te zetten op dit soort onduidelijkheden en wangedrag. De fractievoorzitter en woordvoerder van de VVD kan dan rustig zeggen: wij zullen een motie van wantrouwen niet steunen, wanneer de minister in de problemen zal komen.

Voorzitter! Wij schieten met dat soort dingen niets op. Het is daarom beter de motie te laten voor wat zij is, de interpretatie die erbij hoort tot de onze te maken en te zeggen: dat moeten we ook niet hebben; de kaart moet blijven. Dat is misschien beter en duidelijker.

Voorzitter! Dat betekent tegelijkertijd dat het zeer essentieel is dat onze eigen motie, de motie-Rabbae, die helder en duidelijk is, wordt gesteund. Deze motie zou als eerste in stemming gebracht moeten worden. Dit is de kernmotie. Deze spreekt uit dat de keuzevrijheid moet blijven bestaan, ook na 1999. Dat is de heldere strekking ervan. Wij, tenminste ik en de andere ondertekenaars, blijven daar achter staan.

De kans bestaat natuurlijk dat de PvdA en D66 dat niet zullen willen meemaken, hoezeer zij zich ook hebben ingespannen om duidelijk te maken dat het contract wat er ligt, niet deugt. Het is daarom ook van belang en ik wil dan ook een vraag aan de heren Rehwinkel en Bakker stellen...

De heer Rehwinkel (PvdA):

Zullen wij dit debat beginnen met de waarheid te verkondigen? Wij hebben niet gezegd dat het contract niet deugt. Wij hebben gezegd dat het deugt. Het is een goed contract, ook omdat het een bepaling bevat op grond waarvan nog meer te regelen is. Het contract regelt dat er tot 1 januari 1999 voor geen enkele student iets verandert en dat er voor huidige studenten ook na die datum niets verandert. Na die datum gaat er voor toekomstige studenten iets anders gelden. Dit contract biedt de gelegenheid om voor hen nog iets te regelen. Dat zou u ook moeten vermelden.

De heer Lansink (CDA):

De woorden dat het niet deugt, zijn de mijne. Als de coalitiepartijen in de onderlinge discussie het noodzakelijk vinden om twee verschillende moties in te dienen, betekent dit dat er bezwaar is tegen de tekst die er ligt. U ziet de motie kennelijk als ondersteuning van hetgeen er ligt, het zij zo.

Het befaamde punt 10 betreft het operationeel maken van de mogelijkheid om in de komende jaren de oude kaart te handhaven. Willen de minister en de indieners dat ook waarmaken? De minister zegt – ik lees dit voor – dat het kabinet beide moties – de motie-Rehwinkel en de motie-Bakker – ziet als ondersteuning van de overeenkomst, maar ontraadt de extra claim op middelen. Dat is essentieel.

Onze fractie zal straks kenbaar maken dat de motie-Van der Ploeg/Ybema wordt gesteund. Dat geld is er dus, ook op termijn, als de motie wordt aanvaard en als de indieners hun poot stijf houden. Het gaat mij om de woorden: in casu het operationeel maken van artikel 10. Dat doet de minister niet. Daarmee helpt hij een overeenkomst die hij sluit tegelijkertijd zelf ook om zeep. Dat kan natuurlijk niet. Daarover moet volstrekte helderheid bestaan. Ik ben bereid om, als de motie van collega Rabbae, mijzelf en anderen niet wordt aanvaard, alle gewicht toe te kennen aan de motie-Rehwinkel en de motie-Bakker. Dan moet wel klip en klaar duidelijk zijn dat de minister bereid is artikel 10 operationeel te maken. Als de minister dat niet doet, dan hebben wij een probleem met hem. Dan deugt de minister niet, om het zo maar te zeggen. Dat kan echt niet. Hij heeft een overeenkomst gesloten, inclusief artikel 10. De middelen komen beschikbaar. De motie-Rehwinkel en de motie-Bakker zijn next best ten opzichte van onze eigen motie. Wij handhaven haar, maar ik zeg tegen de minister en tegen de indieners dat artikel 10 binnen de kortste keren operationeel wordt gemaakt, kan het zijn al in het komend jaar. Als dat niet lukt, hebben wij uiteraard het recht om ook in het komend jaar op deze zaak in te gaan. Ik neem aan dat voor deze benadering een redelijk draagvlak in de Kamer bestaat.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De minister liep toch aanzienlijk boos en gefrustreerd weg uit het vorige debat over dit onderwerp, letterlijk met zijn handen in zijn haar. Hij zou naar het kabinet gaan om een aantal moties te bespreken. Als ik het schriftelijk antwoord van de minister zie, denk ik dat het eigenlijk niet nodig was om naar het kabinet te gaan, gelet ook op het feit dat de minister, zowel eerder als gisteren – weliswaar en passant, in een ander overleg – benadrukt heeft dat hij zelf degene is die vindt dat zijn contract optimaal ideaal is en dat het dus niet zozeer een kwestie van het kabinet is, maar van een eigen beleidskeuze van deze minister. Het is dus niet zozeer een kwestie van het kabinet, als wel een eigen beleidskeuze van deze minister. Dan hebben wij in feite voor niks gewacht en hadden wij de zaken ook afgelopen dinsdag kunnen afronden.

De motie van de VVD, door mevrouw De Vries ingediend, kan in ieder geval klaarheid brengen in dit debat. "Een perverse motie", zegt D66 vanavond. Dat belooft wat over het lot van deze motie. Mevrouw De Vries heeft zich tot nu toe zeer consistent opgesteld. Als ik de geluiden van haar politiek leider beluister, maak ik mij zorgen. De politieke leider heeft zich gedistantieerd van de positie van poedel van het kabinet. Ik hoop dat de VVD in dit debat uitgroeit tot een leeuw. Dat zullen wij straks constateren. Intussen hoop ik dat de VVD de politieke poot stijf houdt.

Collega Rehwinkel heeft net gezegd dat hij dit contract prima vindt. De logische vraag is namelijk deze: als hij vindt dat dit contract prima is, waarom dient hij dan een motie in waarin wordt gevraagd aanvullende middelen te vinden om de schade van dit contract voor de studenten te repareren? Het is niet volledig consistent, maar hij zegt zelf: liever zo'n manke motie dan helemaal ten onder gaan aan het geweld van de VVD. In de loop van het debat zullen wij wel zien in hoeverre de mening van de PvdA, dat het ook politiek de bedoeling is dat middelen vrijgemaakt moeten worden, overeind blijft.

D66 heeft zich tot nu nog meer dan de PvdA uitgesproken voor handhaving van het huidige systeem. Men zal begrijpen dat wij in dit finale debat rekenen op de consistentie van D66 op dit punt.

Ik sluit mij volledig aan bij het voorstel van collega Lansink om de motie-Rabbae eerst in stemming te brengen, zodat wij gefixeerd zijn op de positie van alle andere fracties tegenover deze motie.

De voorzitter:

Ik wil erop wijzen dat wij over deze problematiek een spoeddebat hebben gehouden. Daarbij geldt de regel dat als je aan een soort derde termijn toe bent, de interventies kort moeten zijn. Dat wil ik nog eens bepleiten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter! De SGP-fractie wil de OV-kaart behouden. De argumenten daarvoor heb ik bij herhaling gegeven. De SGP-fractie wil ook de keuzemogelijkheid behouden, ook na 1 januari 1999. De motie van de heer Rabbae, door mij medeondertekend, spreekt dat uit.

Er zijn andere moties. Wij moesten ons beraden op stemgedrag. Dan ga je wegen. Welke moties brengen je bij het doel en welke niet? De motie van mevrouw De Vries kon dat doen. Immers, de consequentie daarvan is heronderhandelen. Daartoe is de minister niet bereid. Als die motie wordt aangenomen en het kabinet doet daar niks mee, wat dan? Zowel mevrouw De Vries als de fractievoorzitter van de VVD, de heer Bolkestein, heeft gezegd: dan leggen wij het hoofd wel in de schoot, want een kabinetscrises willen wij niet. Daarmee is de motie in wezen een tandeloze actie geworden en daaraan heeft de SGP-fractie geen behoefte. Er moet een OV-kaart komen met een keuzemogelijkheid, ook voor de nieuwe generatie studenten. Dat zou kunnen door een combinatie van de motie-Rehwinkel/Bakker en de motie-Van der Ploeg. Het bezwaar tegen de motie-Rabbae was dat deze extra geld kost. De minister zei dat hij daar niet aan kan beginnen. De combinatie van de moties die ik net noemde, leveren én de wens én de pecunia erbij. Dat zou het dan moeten worden. Dat betekent dat de minister inderdaad moet heronderhandelen en het even met het openbaar vervoer moet regelen. Hij moet artikel 10 dus operationaliseren, met alle consequenties van dien, en er dan maar zo goedkoop mogelijk vanaf komen.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! De discussie over de OV-jaarkaart lijkt een schoolvoorbeeld te worden van het verdeel- en heersprincipe. Daar hoefde de regering overigens niets voor te doen. De Kamer, in het bijzonder de coalitie, is verdeeld en het kabinet heerst. Er zijn twee coalitiemoties die de regering aansporen geld te zoeken dan wel activiteiten voor te bereiden.

Er is een coalitiemotie, van de VVD, die neutraal oogt. Er staat dat de principeovereenkomst onvoldoende tegemoet zou komen aan de onderwijsbehoefte van de studenten. Wij kunnen deze motie uiteraard helemaal niet neutraal uitleggen. De kwalificaties die zowel mevrouw De Vries als de heer Bolkestein daarnet in NOVA hebben gedaan, spreken boekdelen. De VVD wil die kaart gewoon niet. De overheid is geen reisbureau, dat soort opmerkingen. Het gaat dus helemaal niet om de onderwijsbehoefte van de studenten.

Die motie staat haaks op datgene wat wij willen, namelijk wel een OV-jaarkaart en dan een betere dan de regering voorstaat. Nu de VVD-fractie ook reeds heeft aangegeven dat zij geen consequenties zal verbinden aan het eventueel wel aannemen en niet uitvoeren door de regering, zien wij dat het hier een politiek spel betreft. De VVD-fractie heeft wel een helder standpunt, zoals wij zo vaak zien, maar zij wil er verder geen consequenties aan verbinden. Die handelwijze wil de RPF-fractie in ieder geval niet stimuleren.

Relevant is dat de hele Kamer dit contract niet wil, maar dat het wel door lijkt te gaan. De conclusie is dat het niet anders kan dan dat het probleem van de nieuwe OV-jaarkaart met de ingebouwde keuzemogelijkheid tijdens de verkiezingscampagne absoluut geregeld moet worden voor na 1999, want daar is een heel brede coalitie voor, lijkt mij. Misschien is dat de enige winst van dit debat.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! "Onze taak bestaat erin om ons standpunt helder en duidelijk aan het kabinet over te brengen." Dat zijn niet mijn woorden, maar de woorden van de heer Bolkestein in reactie op een vraag van een journalist. Zulke citaten zijn er vele te vinden.

De VVD-motie voldoet absoluut niet aan dat citaat. De VVD zelf wil eigenlijk van de OV-kaart af en vindt haar in ieder geval veel te duur. De oppositie wil juist een betere kaart. De uitersten leken zich even te verdedigen op een motie die volstrekt in het midden liet wat de indiener feitelijk beoogde. Mijn fractie vond dat geen zuivere manier van doen. Van een partij van de oppositie verwacht men die al niet, maar zeker niet van een regeringsfractie. Om het even helder en duidelijk te zeggen: de VVD kan dit niet maken.

De VVD kan het ook niet maken om studenten te laten zitten met een klein bedrag terug, en vervolgens te vertrouwen op de ideologie van de vrije winkelnering. Het openbaar vervoer moet dan voor minder dan 400 mln. kennelijk betere waar leveren dan in het contract met het kabinet voor 570 mln. Mijn fractie kan niet anders dan tot de conclusie komen dat de VVD met dat standpunt echt een loopje neemt met de toegankelijkheid van het onderwijs en en passant met zaken als het openbaar vervoer, het milieu en de verkeersveiligheid. Het kabinet is geen reisbureau, mevrouw De Vries, maar het maakt het onderwijs toegankelijk voor iedereen.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Ik zou een correctie willen plaatsen waar de heer Bakker de motie niet zuiver noemt. In het debat van dinsdag heb ik zowel in eerste als in tweede termijn heel helder gezegd wat het standpunt van de VVD is en ook altijd is geweest. Wij zijn ten principale tegen gedwongen winkelnering. Wanneer er een kaart komt, zouden wij daar keuzevrijheid in willen, al krijgen wij daar geen meerderheid voor, zoals ik ook al heb geweten bij de begrotingsbehandelingen. Men zou voor de kaart kunnen bedanken; als er dan toch een kaart komt, moet die kaart ten minste voldoen aan de onderwijsbehoefte van de studenten. Als u zegt dat het ons alleen gaat om het afschaffen van de kaart, hebt u niet goed genoeg geluisterd naar mijn interpretatie. Ik vind datgene wat u daarover hebt gezegd, niet zuiver en niet juist in de verhoudingen.

De heer Bakker (D66):

Ik ken uw standpunt wel, maar waarom schrijft u dat dan niet op in de motie? Ik zal u zeggen waarom u dat volgens mij niet in die motie hebt opgeschreven: dan zou u niet langer kunnen maskeren dat u met dat standpunt in de Kamer volstrekt geïsoleerd staat. Dat is uw goed recht, maar probeer dan niet met een motie een meerderheid te zoeken die er niet is.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Ik heb al mijn motivaties gegeven voor mijn motie. Ik heb mijn motie duidelijk neergelegd. Moties met negentien overwegingen zijn nooit zo nuttig in de Kamer, want al na de derde overweging kan niemand ze onthouden. Mijn bedoeling is duidelijk. Als anderen de motie voor eigen doeleinden interpreteren, laat ik dat voor rekening van anderen. De VVD-fractie kan niet verweten worden dat zij geen zuivere koffie schenkt.

De heer Bakker (D66):

De inbreng van de heer Lansink, met de motivering waarom hij niet voor de motie zal stemmen, geeft eigenlijk ook mijn antwoord aan mevrouw De Vries. Ik vind die inbreng op dit punt echt zuiverder dan die van de VVD-fractie.

Over de heer Lansink gesproken: hij heeft gezegd dat artikel 10 operationeel moet worden. Dat ben ik met hem eens. De brief van het kabinet stelt bovendien dat mijn motie op het punt van de financiering minder stellig is. Ik wil in dit debat, ook in reactie op de inbreng van de heer Rabbae, niets aan stelligheid te wensen overlaten. Daarom heb ik een kleine wijziging in de tekst van de motie aangebracht.

De voorzitter:

De motie-Bakker (25374, nr. 6) is in die zin gewijzigd, dat het dictum thans luidt: AL

"verzoekt de regering de optie tot uitbreiding van de gesloten principeovereenkomst, conform artikel 10 van deze overeenkomst, te activeren en de middelen die daarvoor nodig zijn, tijdig vrij te maken,".

Deze gewijzigde motie wordt voorgesteld door het lid Bakker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (25374).

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister voor zijn brief van hedenavond, die inhoudelijk niets toevoegt aan wat hij deze week al heeft gezegd. Dat was ook niet beloofd en wat dat betreft heb ik dus geen kritiek.

Wij hebben te maken met een verdeelde Kamer, een verdeelde meerderheid. Een meerderheid wil duidelijk een betere OV-kaart dan de minister heeft weten te bereiken. Het slechtste wat wij vannacht zouden kunnen bereiken, is dus een uitspraak die dat signaal niet duidelijk afgeeft. Er ligt een interessante motie van mevrouw De Vries. Die motie is helder geformuleerd en wijst het contract in ieder geval af. De bedoeling ervan is echter heel duidelijk – daarover heeft mevrouw De Vries geen enkele twijfel laten bestaan – en die staat haaks op onze bedoeling. Onder bepaalde omstandigheden kun je natuurlijk best wel eens een motie steunen waarvan de bedoeling haaks staat op je eigen bedoelingen, maar daar moet dan natuurlijk wel iets heel substantieels tegenover staan. Je moet daar in politiek opzicht iets mee kunnen bereiken, bijvoorbeeld het heengaan van de paarse coalitie of iets dergelijks. Dan is het best de moeite waard, maar de heer Bolkestein heeft heel duidelijk gemaakt dat dat geen schijn van kans maakt. Dan moet je nuchter zijn en dan moet je kijken naar de echte bedoeling van de motie. Die is heel duidelijk en staat haaks op onze bedoelingen. Dan moet je daar dus niet aan meewerken, want dan wordt het indienen van zo'n motie, die alleen maar "nee" zegt en niet tegelijk "ja" kan zeggen tegen enig alternatief, in feite een politiek spel. Daar doen wij niet aan mee. Ons standpunt staat duidelijk in de door ons medeondertekende motie van de heer Rabbae. Als die nu geen resultaat oplevert, komen er nog meer dagen. Wij spreken elkaar nader.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Waar zouden studenten zijn zonder de trein? Het antwoord is heel simpel: misschien niet op school, wellicht in de auto. De PvdA-fractie is vanwege de toegankelijkheid van het onderwijs, de bescherming van het milieu en de verkeersveiligheid sterk voor het behoud van de OV-kaart. Tot 1 januari 1999 blijft die studentenkaart zoals hij nu is; het is misschien goed om daar nog eens op te wijzen. Daarna verandert er niets voor de mensen die al studeren en stelt het kabinet voor om aan toekomstige studenten de uit-thuiskaart te verstrekken. Voor veel mensen een goed resultaat, maar helaas niet voor iedereen. Onze schoen wringt bij de uit-thuiskaart. Wij hebben consequent de problemen van die kaart centraal gesteld. Evenals de minister constateren wij dat die problemen nog niet zijn opgelost. Een oplossing zal er toch echt moeten komen.

De PvdA-fractie wil daarom ook na 1999 de huidige kaart continueren voor alle studenten, zodat mensen die door kamernood op afstand van hun studieadres wonen, die een stage volgen of die in verschillende steden studeren niet in de problemen komen. Het contract dat ons is voorgelegd, bevat een bepaling op grond waarvan de huidige kaart na 1999 aan iedereen kan worden aangeboden. Ook op grond van die bepaling stemmen wij met het contract in. Artikel 10 wordt wat ons betreft geactiveerd. Wij handhaven onze moties. Onze signalen: behoud van de huidige kaart, geld daarvoor proberen te vinden, worden op die manier duidelijk afgegeven.

Voorzitter! Er lijkt zich nu in de Kamer een verbond van ontevredenen rond het voorgelegde contract te vormen, maar ik zie ook een ander verbond. Een verbond van alle fracties, op een enkele na, die de huidige kaart willen behouden, ook voor toekomstige studenten. Dat zal het sterkste verbond blijken te zijn.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Poppe het woord wenst. Het is niet gebruikelijk dat iemand die niet aan het debat heeft deelgenomen, wel meedoet aan een heropening daarvan. Maar, mijnheer Poppe, misschien kunt u het in twee zinnen af. Voor u drie zinnen.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Bij het spoeddebat kon ik niet aanwezig zijn vanwege een overvolle agenda, maar ik was wel aanwezig bij de voorgaande debatten die hier direct betrekking op hadden en naar aanleiding waarvan het spoeddebat is gehouden. Wij hebben een hele, verse dag voor ons, maar ik kan het kort houden.

De minister zei ooit dat het onderwijs 3 mld. tekortkwam en dat hij weigerde verder te bezuinigen. Dat hield hij vol totdat het paarse kabinet geen nieuwe minister van Onderwijs kon vinden. Toen kon hij toch aanschuiven bij dit afbraakkabinet. De bezuiniging die nu op de studentenkaart wordt doorgevoerd, is een bezuiniging op het onderwijs, dat dus al veel tekortkomt. Ik vind het een schandelijke zaak.

Voorzitter! De motie van de VVD-fractie is een prachtige motie. Daarin staat "van mening, dat de voorliggende principeovereenkomst onvoldoende tegemoetkomt aan de onderwijsbehoefte van de studenten; wijst deze overeenkomst af" komma, en verzoekt de regering de oude OV-studentenkaart in ere te herstellen. Helaas, na de komma deed de typemachine het niet meer, maar dat had er natuurlijk moeten staan. Als je vindt dat de onderwijsbehoefte geschaad wordt, moet je niet alleen iets afwijzen, maar ook zeggen wat er wel moet gebeuren. Dat doet de VVD-fractie niet en dat vind ik een beetje laag.

De coalitie heeft drie verschillende moties ingediend, waarvan wij er twee kunnen steunen en zeker de verbeterde motie van de heer Bakker. De letterlijke tekst daarvan heb ik niet, maar daarin staat dat de minister in zijn poging om een goede OV-studentenkaart te bewerkstelligen, naar de mening van de coalitie volkomen mislukt is. Wij zitten dus met een mislukte minister.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Voorzitter! Ik zie dat mevrouw De Vries niet het woord voert. Dat vind ik jammer, maar misschien mag ik haar een vraag stellen. Ik begrijp van haar dat de motie die zij heeft ingediend, verkeerd wordt uitgelegd. Dat blijkt namelijk uit een bericht van het ANP. Wil zij ons vertellen in welke zin die motie verkeerd wordt uitgelegd, zodat wij precies weten wat zij met haar motie beoogt?

De voorzitter:

Ik vind het wel goed, hoor, dat mevrouw De Vries het woord voert, maar ik vind niet dat wij het elke keer hoeven na te lopen als een interpretatie van een motie door een persbureau niet overeenkomt met die van de indiener.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! Eerlijk gezegd vond ik het, gezien het late uur, niet zo nodig om wat duidelijk was, nog eens te herhalen. Bij interruptie had ik het nog eens herhaald. Je argumenten worden niet sterker door het 20, 21 of 22 keer te zeggen, maar de heer Rehwinkel zou het graag voor de 23ste keer horen, dus wil ik het nog een keer zeggen.

In mijn eerste termijn, dinsdag, en tevens in mijn tweede termijn heb ik de overwegingen van de VVD uitgebreid weergegeven. Wij zijn ten principale tegen gedwongen winkelnering, voor welke groep van de bevolking ook. Wij weten dat wij wat betreft de gedwongen winkelnering voorlopig nog alleen staan. Indien toch een meerderheid bestaat voor een studentenkaart – ik beperk mij daar nu toe – dan zal die kaart in ieder geval een keuzevrijheid moeten bieden, waarbij gelet wordt op de onderwijskundige behoeften.

Ik heb eerder ook al gezegd, dat wij vervolgens geconstateerd hebben dat de taakstelling op het beleidsterrein studiefinanciering, die ook PvdA en D66 hebben geaccordeerd, verre van gehaald wordt. Wij hebben altijd gezegd dat wij goed zijn voor onze handtekening. Dat wil ik ook nu zijn.

De coalitiepartners willen zelfs verdergaan, want op termijn willen zij er zelfs meer geld aan besteden. Als in de toekomst nog meer geld te besteden valt, zouden wij er de voorkeur aan geven dat in eerste instantie te besteden aan verbetering van de kwaliteit van het onderwijs in plaats van het vol zetten van de wagons van het openbaar vervoer.

Ik denk dat ik vrij helder ben. Ik heb een motie ingediend. Ieder die er een andere lading aan geeft dan ik ooit heb gedaan, doet dat om eigen beweegredenen, maar kan de VVD niet verwijten dat zij haar argumenten heeft verhuld.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Als zoveel mensen een beetje moeite hebben met de motie, omdat die erg kort is, maar ook erg algemeen is, waarom zou u haar dan niet wat duidelijker maken? Mag ik misschien wat zinnetjes suggereren? Ik heb ze maar uit het eerdere debat gehaald. Waarom zet u niet gewoon in de motie: mijn voorkeur gaat ernaar uit dat de studenten gewoon hun geld terugkrijgen? Waarom zet u niet in de motie: wij voelen weinig voor voortzetting van de OV-kaart? Kunt u wat met die zinnetjes, zodat in ieder geval in de motie precies staat wat u vindt? Dan weten wij dat wat beter.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Ik geloof niet dat het de gewoonte in dit huis is dat fracties elkaar moties dicteren. De VVD-fractie is heel wel in staat haar eigen moties te maken en haar eigen argumenten daarin vast te leggen. Ik heb niet zo'n behoefte aan de zinnetjes die u mij nu voorlegt.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Wij dicteren elkaars moties niet, maar wij beoordelen ze wel.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Het staat u vrij mijn motie te beoordelen.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Dat wordt dan wel een heel negatief oordeel, alleen al omdat de motie zo vreselijk algemeen en onduidelijk is en omdat wij uw opvatting er niet in kunnen terugvinden. Niet dat wij haar dan wel zouden hebben gesteund!

Minister Ritzen:

Voorzitter! Ik heb met buitengewoon veel belangstelling geluisterd, maar ik geloof eigenlijk niet dat ik veel hoef te zeggen. Er is een halve vraag van de heer Lansink. Hij zei dat hij een vraag zou stellen en kwam toen met een constatering waarvan ik moet zeggen dat zij niet juist is. Artikel 10 is gewoon een onderdeel van het contract en biedt een mogelijkheid. Vervolgens is de vraag aan de orde of dit kabinet die mogelijkheid gaat gebruiken. Als dat de vraag is, heb ik haar al eerder beantwoord. Mijn antwoord was: nee.

De heer Lansink (CDA):

Ik houd van kortheid, maar dit is al te gek. Hier staat dat u niet bereid bent artikel 10 operationeel te maken. Ik vraag u ook een oordeel over de gewijzigde motie van D66, die dat feitelijk wel doet. Dat is een sterke verbetering, waar terecht op gewezen is. Ik ben er heel blij mee. Ik neem aan dat de Partij van de Arbeid mede die motie zal steunen. Wij, althans degenen die vinden dat het beter moet, kunnen niet nog eens sneuvelen in verdeeldheid.

Die motie wordt dus aanvaard. U kunt nog even nadenken over de vraag of u haar zult uitvoeren, maar dan zult u zelf wel zien dat het antwoord dat u net gaf, te kort door de bocht was en geen recht doet aan hetgeen hier deze week gebeurde.

De volgende keer graag iets helderder en duidelijker, en luister ook een keer naar de Kamer, als een zo grote meerderheid zegt dat het anders moet!

Minister Ritzen:

Volgens mij is dat een duidelijke vraag. Ik herhaal dat de indruk wordt gewekt alsof je het contract niet zou honoreren als je artikel 10 niet operationeel maakt, maar dat is een misverstand. Artikel 10 is nu juist zo'n bepaling waarvan je kunt kiezen of je haar operationeel maakt of niet.

Dan is de vraag: waarom staat het daar? Dit is, omdat het een mogelijkheid in dezen biedt, in het bijzonder met het oog op de termijn waarop er kabinetsformatie komt, waarbij het alsdan wellicht operationeel gemaakt zou kunnen worden. Dat is de aard van het artikel 10 en dat leidt vervolgens – dit is direct een antwoord op uw vraag – tot de reactie van het kabinet: dit kabinet is niet voornemens dat artikel operationeel te maken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! De minister legt het contract voor aan de Kamer, inclusief artikel 10. De Kamer wenst nú te kiezen. Wat betekent dat nu voor de minister? Wij zijn toch ook partij, in alle bescheidenheid die ons past, in dit geheel? De Kamer wenst nu te kiezen, met alle consequenties van dien. De Kamer is ook consequent, want dat kost dan 90 mln. en er ligt een motie voor, met perspectief van aanvaarding door de Kamer, die daarin voorziet. De minister wordt dus niet zonder boter bij de vis teruggestuurd.

Minister Ritzen:

Voorzitter! Ik zal nog eens herhalen wat ook in de brief staat; dat is dan meteen een reactie op de gewijzigde motie van de heer Bakker. In de brief staat aangegeven dat het kabinet de betreffende motie ontraadt. Ik zeg dan nog eens, zoals ik dit ook in het eerdere debat zei: het kabinet maakt nog altijd ook zijn eigen afwegingen over de wijze waarop middelen worden besteed. In het kader van die afwegingen is eerder de lijn getrokken dat rondom de studiefinanciering een aantal bezuinigingen zouden plaatsvinden. Dat was al een lastige, maar in het kader van die bezuinigingen zou er ook een vermindering zijn van de middelen die beschikbaar waren voor de OV-jaarkaart. Dat was een nog lastigere. Vervolgens hebben wij een invulling weten te vinden, waarvan wij vinden dat wij die goed kunnen verdedigen vanuit het oogpunt dat steeds voorop heeft gestaan: een wijziging in de studiefinanciering, maar met behoud van toegankelijkheid.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De minister komt eerst met een contract met een artikel 10, met de mogelijkheid om dat contract open te breken, en nu zegt hij: het kabinet is niet voornemens om artikel 10 te operationaliseren, zelfs als er geld bijkomt. Dit is toch eigenlijk bedrog wat de minister de Kamer aanbiedt? Zo kunnen wij toch niet met elkaar omgaan? Of de minister meent het echt en dan kunnen wij volledig vertrouwen hebben in datgene wat hij samen met de NS heeft neergelegd in een contract. Of het is niet serieus, maar dan moet de minister het niet aan de Kamer aanbieden.

Minister Ritzen:

Voorzitter! Nog eens: het is niet een artikel waarmee je het contract openbreekt. Het is een onderdeel van het contract; het is een optiemogelijkheid.

In de tweede plaats wijs ik nog maar eens op het volgende: het legt nog altijd bij het kabinet de verantwoordelijkheid om de afweging te maken, zoals dat altijd aan de orde is. Het kabinet kan moties ontraden en vervolgens op basis van het aannemen van de motie – dat is eigenlijk de vraag die de heer Rabbae nu stelt – zijn eigen standpunt bepalen. Dat zal het kabinet vanavond zeker nog proberen te doen, naar aanleiding van datgene wat hier in de Kamer beslist wordt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Maar dan is het toch niet wijs van uw kant om nu reeds de deur naar artikel 10 dicht te timmeren, als u zegt dat u in ieder geval de uitspraak van de Kamer afwacht om daarna uw definitieve standpunt te kunnen innemen? Dat zijn toch contradictoire posities?

Minister Ritzen:

Voorzitter! Er is niets contradictoirs aan. Het is volkomen logisch dat op het moment dat aan het kabinet wordt gevraagd of het die extra middelen wil besteden, het kabinet daar een antwoord op geeft. De heer Rabbae zegt dat er dan maar één antwoord is, namelijk datgene wat een aantal van de Kamerleden naar voren hebben gebracht. Maar ik ga er toch even van uit dat het kabinet zijn eigen antwoord mag bepalen. Dat eigen antwoord is: wij ontraden dat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstonds over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik verzoek de leden hun plaatsen in te nemen, zodat wij kunnen beginnen met de stemmingen.

Naar boven