Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels inzake het vervaardigen, verhandelen, vervoeren, voorhanden hebben, dragen enz. van wapens en munitie (Wet wapens en munitie) (25413).

De voorzitter:

Wij lopen enkele uren achter op het tijdschema, ondanks het feit dat de Kamer zeer gedisciplineerd gediscussieerd heeft. Als het enigszins mogelijk is, moeten wij trachten die achterstand vanmiddag iets in te lopen. Het begin van morgen zal ons namelijk doen herinneren aan de werkelijkheid van vandaag. Met elkaar moeten wij op een mooie manier het reces ingaan. Dat kan het beste als wij nog heel wakker zijn en niet als wij weer wakker zijn.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Koekkoek (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik begin met een procedurele opmerking. Alleen de CDA-fractie heeft een inbreng geleverd in het verslag over dit wetsvoorstel. Het doet mij genoegen dat voor de plenaire behandeling ook een aantal andere fracties heeft ingetekend op de sprekerslijst en dus alsnog serieuze aandacht aan dit wetsvoorstel wil schenken.

Waarom dit wetsvoorstel? Omdat het nodig is de wet opnieuw vast te stellen in overeenstemming met richtlijn 83/189/EEG. Het ontwerp van de wet van 1995 is niet genotificeerd overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de richtlijn. Is dat erg? Ja, sinds het arrest CIA Security International tegen Signalson en Securitel van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 30 april 1996 is dat erg. Immers, in antwoord op de prejudiciële vraag: "Vereisen het gemeenschapsrecht en de bescherming die een particulier uit hoofde hiervan toekomt, dat de nationale rechter weigert toepassing te geven aan een nationaal technisch voorschrift dat door de desbetreffende lidstaat niet overeenkomstig richtlijn 83/189/EEG is meegedeeld?", verklaart het Hof van Justitie voor recht: de nationale rechter dient een nationaal voorschrift dat niet overeenkomstig de richtlijn is meegedeeld, buiten toepassing te laten.

De juridische situatie is op dit moment als volgt:

  • 1. de Wet wapens en munitie van 1995 is niet overeenkomstig de richtlijn meegedeeld;

  • 2. deze wet bevat hoofdzakelijk technische voorschriften, zoals bedoeld in de richtlijn;

  • 3. de rechter dient de Wet wapens en munitie bijna geheel buiten toepassing te laten.

De gevolgen van de geschetste rechtstoestand zijn gigantisch. Ik noem enkele cijfers uit 1996. In 1996 zijn aangebracht: 1958 zaken betreffende messen en dergelijke (overtreding artikel 13), 5648 zaken betreffende vuurwapens (overtreding artikel 26) en 117 zaken betreffende verboden wapenbezit (overtreding artikel 31). De vraag is of de processen-verbaal en de vervolgingshandelingen in deze zaken geldig zijn. Nee, volgens het arrest, want de wet van 1995 moest en moet buiten toepassing worden gelaten.

De heer Van Oven (PvdA):

Het lijkt wel alsof de heer Koekkoek vanochtend niet aanwezig is geweest. Van belang is toch of het Schutznormbeginsel kan worden toegepast bij de onderhavige rechtspraak? Wij hebben daarop nog een uitspraak van de Hoge Raad af te wachten. Maar tot dusverre gaan die uitspraken in de richting van de Schutznorm. Als dat inderdaad het geval is, is zijn hele betoog overbodig.

De heer Koekkoek (CDA):

De regering heeft uitvoerig geantwoord op het verslag van de Kamer, lees de CDA-fractie, over dit wetsvoorstel. Ik complimenteer de regering voor de argumenten. Ik ga uitvoerig op het standpunt van de regering in. Dan zal ik uiteraard ook ingaan op de vraag die de heer Van Oven terecht stelt.

Op 4 juni sprak de regering nog van ernstige gevolgen van niet notificatie. Vanaf 11 juni is er een algemeen OM-standpunt; de brief van de regering van 23 juni verwijst daarnaar. Het OM-standpunt is slechts een uitleg van het arrest, een beleidsregel, geen wetgeving of rechtspraak. De rechter is er niet aan gebonden. De rechter kan dus bijvoorbeeld een prejudiciële beslissing vragen, ook als het openbaar ministerie dat niet nodig vindt.

De nota naar aanleiding van het verslag geeft een bepaalde uitleg aan het arrest, niet meer en niet minder. De minister van Justitie stelt: er is geen rechtsvacuüm ten aanzien van de Wet wapens en munitie. Het antwoord dat op vraag 44 van de 148 vragen is gegeven, sloeg volgens de minister van Justitie niet op de Wet wapens en munitie. Dat antwoord luidde: "Het is inderdaad zo dat het Securitel-arrest voor sommige strafvervolgingen gevolgen kan hebben. Dat betreft gevallen waarin het gaat om niet-genotificeerde technische voorschriften die rechtstreeks zijn strafbaar gesteld, terwijl de strafbepaling strekt tot bescherming van het ook door de richtlijn beschermde belang. In die gevallen zal de bepaling naar ons oordeel buiten toepassing moeten blijven. In deze gevallen zal daarom ook niet worden vervolgd."

De vraag is: waar sloeg dit antwoord dan wel op als het niet op de Wet wapens en munitie sloeg?

Volgens de regering zullen de gevolgen van het Securitel-arrest voor de handhaving van de Wet wapens en munitie beperkt zijn. Zij heeft daarvoor vier argumenten.

Het eerste argument is het volgende. De belangrijkste delicten van de Wet wapens en munitie zijn vergunningsdelicten. Deze strafbaarstellingen zijn technische voorschriften voorzover zij samenhangen met eigenschappen van wapens. De verdachte die geen vergunning heeft aangevraagd, kan geen beroep doen op het arrest. Mijn reactie daarop is de volgende. Technisch voorschrift in de zin van de richtlijn is een technische specificatie, denk aan kenmerken van een product, of een andere eis, inclusief de bestuursrechtelijke bepalingen die moeten worden nageleefd voor de verhandeling of het gebruik en de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarbij de vervaardiging, de invoer, de verhandeling of het gebruik van een product wordt verboden. Het begrip "technisch voorschrift" is dus veel ruimer dan de minister van Justitie aangeeft. De conclusie moet dan ook zijn dat de Wet wapens en munitie – in het intitulé wordt deze wet omschreven als de wet inzake het vervaardigen, verhandelen, vervoeren, voorhanden hebben, dragen enz. van wapens en munitie – grotendeels technische voorschriften in de zin van de richtlijn bevat. Als deze niet kunnen worden toegepast, kan men handelen zonder vergunning.

De heer De Graaf (D66):

Het eerste argument van de regering eindigt met de zin: de verdachte die in het geheel geen vergunning heeft aangevraagd, kan derhalve geen beroep doen op het Securitel-arrest. Bent u het met die stelling oneens?

De heer Koekkoek (CDA):

Daar ben ik het mee oneens, omdat men kan handelen zonder vergunning als de voorschriften van de wet niet kunnen worden toegepast.

Voorzitter! Het tweede argument van de regering is het volgende. De belangrijkste feiten van de Wet wapens en munitie waren al voor 1984 strafbaar. Alleen significante wijzigingen behoeven te worden aangemeld. Artikel 8, eerste lid, van de richtlijn zegt: iedere ontwerpregeling moet worden aangemeld; een nieuwe mededeling is nodig bij significante wijzigingen in een ontwerpregeling. De conclusie moet dan ook zijn dat de gehele Wet wapens en munitie van 1995 als ontwerp had moeten worden aangemeld.

De heer De Graaf (D66):

Het lijkt mij juister om het eerste argument als volgt te interpreteren. Er zou een beroep op het Securitel-arrest kunnen worden gedaan indien iemand een vergunning heeft aangevraagd die vervolgens is geweigerd. Maar als de vergunning niet eens is aangevraagd, hoe kunt u dan volhouden dat niettemin toch met succes een beroep kan worden gedaan op het arrest?

De heer Koekkoek (CDA):

Ik ben blij dat u het in het eerste geval in ieder geval met mij eens bent.

De heer De Graaf (D66):

Indien aan de andere voorwaarden ook is voldaan.

De heer Koekkoek (CDA):

Een strikte uitleg van het arrest brengt met zich dat de niet aangemelde voorschriften van de wet niet kunnen worden toegepast, dus ook niet op degene die handelt zonder vergunning.

De heer De Graaf (D66):

Ook dat begrijp ik niet. Het gaat namelijk nog steeds over het belang dat de betrokken wet beoogt te beschermen versus het belang dat de richtlijn beoogt te beschermen. Ongeacht de vraag of het technisch voorschrift wel of niet is aangemeld, als de wet vraagt om een vergunning vooraleer men een bepaald wapen zou mogen dragen of produceren, dan zou je op zichzelf kunnen zeggen dat de vergunning niet mag worden geweigerd omdat er geen notificatie van het technisch voorschrift heeft plaatsgevonden. Maar als iemand doelbewust afziet van het aanvragen van een vergunning en dus met een wapen over straat loopt of een wapen vervaardigt zonder vergunning, dan kun je toch volhouden dat de richtlijn daar niet op ziet en dat de wet te allen tijde mag vragen om een vergunning. Dus ik begrijp uw redenering niet.

De heer Koekkoek (CDA):

Ik ben aan het ingaan op de vier argumenten van de regering. Het eerste argument is dat er nauwelijks sprake is van technische voorschriften. Dat klopt niet als je de wet legt naast de uitvoerige omschrijving van het begrip "technisch voorschrift" in de richtlijn. Het punt dat u aanroert van het redelijk belang betreft het vierde argument van de regering en daar ga ik nog nader op in.

De heer De Graaf (D66):

Akkoord, dat hoor ik ook graag. De conclusie van de regering bij het eerste argument was echter: degene die niet eens de moeite doet om een vergunning aan te vragen, kan zich nooit beroepen op het arrest. Dan is er dus geen sprake van een weigering. Er is gewoon nooit moeite voor gedaan om een vergunning aan te vragen.

De heer Koekkoek (CDA):

Dat is het standpunt van de regering, maar, zoals gezegd, mijn reactie daarop is dat het arrest met zich brengt dat de wet van 1995 buiten toepassing moest en moet worden gelaten.

Voorzitter! Het derde argument van de regering luidt als volgt. De Wet wapens en munitie is voor een deel een uitwerking van een Europese richtlijn en behoefde dus niet te worden aangemeld. Mijn reactie daarop is als volgt. De Wet wapens en munitie van 1994 gaf inderdaad uitvoering aan een EG-richtlijn, maar de wet van 1995 heeft een eigen motivering, namelijk het toenemende vuurwapengeweld. Het gehele ontwerp van wet van 1995 had dus moeten worden aangemeld. Dat dit zo is, blijkt wel uit het feit dat inmiddels het ontwerp voor de wet van 1997 dat wij vandaag behandelen, ook in zijn geheel is aangemeld. De regering ondergraaft met haar eigen gedrag dus dit derde argument.

De heer De Graaf (D66):

Dat is een merkwaardig argument van collega Koekkoek. Had hij het juister gevonden als de regering aanmerkelijk meer tijd kwijt was geweest met het scheiden van het ene voorschrift van het andere en met het ontrafelen van de wet als geheel, om daarna alleen een paar stukjes in de Kamer aan te melden voor een nieuwe wetsbehandeling? Is het niet veel verstandiger om dat in één klap te doen? Dat spaart ongelooflijk veel tijd en energie. Maar dat mag de heer Koekkoek nooit gebruiken als argument voor zijn eigen stelling dat hij dus gelijk had met zijn uitspraak dat de wet van 1995 als geheel ook niet deugde.

De heer Koekkoek (CDA):

De regering zegt dat de wet van 1995 alleen maar aangemeld had moeten worden voorzover die geen uitwerking was van een EG-richtlijn. Dat klopt echter niet, want de wet van 1995 heeft een eigen motivering en de wet van 1994 gaf uitvoering aan een EG-richtlijn. Nu meldt de regering het gehele ontwerp voor de wet van 1997 aan en dat lijkt mij juist, maar dan kan zij niet tegelijkertijd het argument gebruiken dat de wet van 1995 slechts gedeeltelijk had moeten worden aangemeld.

Het vierde argument luidt dat men zich alleen op het Securitel-arrest kan beroepen als men getroffen wordt in het belang bij een vrij verkeer van goederen. Dat is een uitleg van het arrest, maar het staat niet in het arrest. Bovendien bevat de Wet wapens en munitie voornamelijk handelsbelemmeringen. Dat verklaart ook dat de materie voor een belangrijk deel is geregeld bij een EG-richtlijn die in 1994 nader is uitgewerkt.

Voorzitter! De argumenten van de regering zijn onvoldoende. De niet notificatie van het ontwerp voor de Wet wapens en munitie van 1995 brengt volgens het arrest de niet toepasselijkheid van de wet met zich. De indringende vraag aan de minister van Justitie is of zij dit gevolg voor haar rekening wil nemen: deze grote onzekerheid over de geldigheid van alle toepassingen van de wet van 1995. De CDA-fractie wil dat niet voor haar rekening nemen. Daarom hebben wij een amendement ingediend met een overgangsbepaling. De CDA-fractie meent dat de grootst mogelijke zekerheid kan worden geboden door een overgangsbepaling.

Het CIA Security-arrest, zoals het eigenlijk zou moeten heten, heeft de toepassing van de Wet wapens en munitie op losse schroeven gezet. Zijn nu alle toepassingen van de wet daarmee van rechtswege ongeldig? Neen, alleen als de rechter dat vaststelt. Dat betekent dat de huidige rechtstoestand van alle rechtshandelingen die op grond van de Wet wapens en munitie hebben plaatsgevonden, onzeker is. Wij kunnen als medewetgever aan die onzekerheid een eind maken. Gaan wij daarmee in tegen het arrest? Ja, tot op zekere hoogte wel, maar wij menen dat dit wegens de grote maatschappelijke gevolgen van niet toepasselijkheid geoorloofd is op grond van artikel 36 van het EG-verdrag dat met name openbare orde, veiligheid, gezondheid en het leven van personen en dieren noemt. Voor een goed begrip: het amendement behelst geen terugwerkende kracht, maar eerbiedigende werking ten aanzien van de rechtshandelingen die op grond van de wet van 1995 tot stand zijn gekomen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Is de heer Koekkoek met mij van mening dat met name de overgangsbepaling waarover hij nu spreekt, veroorzaakt is door het niet nakomen van de verplichtingen van het Securitel-arrest van het Hof en de richtlijn naar gemeenschapsrecht? Is het dan niet zo dat met name ten aanzien van de overgangsperiode moet worden bepaald dat het gemeenschapsrecht daarover een uitspraak doet en niet het nationale recht, want gemeenschapsrecht gaat nu eenmaal voor nationaal recht?

De heer Koekkoek (CDA):

Dat laatste ben ik natuurlijk met mevrouw Voûte eens. De overgangsbepaling is nodig door de enorme onzekerheid die is ontstaan door het CIA Security-arrest. Daarover verschillen wij niet van mening. Nederland heeft voldoende argumenten om in dit geval een beroep te doen op artikel 36 van het EG-verdrag dat grote maatschappelijke belangen noemt om eventueel handelsbelemmeringen op te werpen. Daarmee gaan wij natuurlijk ver, maar wij moeten er niet aan denken dat een situatie ontstaat waarin nog lange tijd onzekerheid blijft bestaan over al die rechtshandelingen die op basis van de wet van 1995 hebben plaatsgevonden. Vandaar dat ik met dit amendement kom.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

De onzekerheid wordt niet gevormd doordat de wet niet van kracht is. De wet is namelijk nog steeds van kracht. Zij is alleen niet toepasbaar. Zo onzeker is de situatie dus niet, hoewel er onduidelijkheid is over de procedures in die periode.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Een wet kan van kracht zijn en formeel niet zijn ingetrokken, maar als het arrest van het Hof zegt dat de voorschriften van de wet buiten toepassing gelaten moeten worden, dan heeft dat enorme gevolgen. Ik dacht eerst dat het ging om 2000 processen-verbaal, maar het gaat om vele duizenden processen-verbaal meer per jaar. De gevolgen zijn dus gigantisch. De rechtstoestand van al die rechtshandelingen op basis van de wet van 1995 is onzeker geworden. Het is onze taak de grootst mogelijke zekerheid te verschaffen voor openbaar ministerie en rechter over de rechtstoestand van de handelingen op basis van de wet van 1995.

De heer Van Oven (PvdA):

Wil de heer Koekkoek het op deze manier met dit amendement voor zijn rekening nemen dat achteraf aan een bepaling die in strafrechtelijke zin burgers niet kon worden tegengeworpen, alsnog kracht wordt gegeven? Met andere woorden: schendt hij niet het heilige principe dat zonder voorafgaande strafbepaling geen straf mag worden opgelegd, zoals in verschillende verdragen en in onze Grondwet is vastgelegd?

De heer De Graaf (D66):

Wat mij opvalt, is dat de heer Koekkoek eerst alle mogelijke moeite doet om de redenering van de regering te ontkrachten. De regering zei namelijk dat het wel mee zal vallen met het mogelijke beroep op het Securitel-arrest op grond van deze wet. Vervolgens gaat hij ertoe over, voorzover burgers rechtsgeldige aanspraken zouden kunnen hebben op grond van het niet notificeren, deze in één klap voor die burgers onmogelijk te maken. Zoals collega Van Oven vraagt: is dat niet in strijd met het heilige principe van de terugwerkende kracht? Ik zou daaraan willen toevoegen: is het niet in strijd met zijn eigen rechtsgevoel?

De heer Koekkoek (CDA):

Een aantal zaken is hierbij aan de orde. Het gaat om de verantwoordelijkheid die wij als wetgever hebben. De gevolgen van het arrest zijn dat er een zeer grote rechtsonzekerheid is over de rechtstoestand van al die handelingen die op basis van de wet van 1995 hebben plaatsgevonden en nog plaatsvinden. Van terugwerkende kracht is geen sprake. Ik kan dat het beste als volgt schetsen.

De wet van 1995 is duizenden keren toegepast. Dat zijn duizenden rechtshandelingen op basis van die wet. Vervolgens komt er in 1996 het arrest van het Hof waaruit volgt dat die wet buiten toepassing moet blijven. De vraag is of daarmee al die rechtshandelingen die ik noemde, van de baan zijn. Dat is niet het geval, maar hun rechtstoestand is wel onzeker geworden. Welnu, aan die onzekerheid wil ik een einde maken door middel van dit amendement, niet met terugwerkende kracht, maar vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet. Laten wij zeggen vanaf 7 juli 1997 is er weer de grootst mogelijke zekerheid over de rechtstoestand van al die handelingen die op basis van de wet van 1995 hebben plaatsgevonden.

De heer De Graaf (D66):

In de eerste plaats lijkt mij dat niet waar, omdat een nieuw arrest van het Europese Hof de zaak weer volledig op losse schroeven zou kunnen zetten. Volgens mij is het niet zo dat uw "gedektverklaring" vervolgens ook bindend is voor het Europese recht. In de tweede plaats kan ik mij voorstellen dat iemand ten onrechte is veroordeeld, hoewel ik met de regering van mening ben dat het gelukkig uitzonderingsgevallen zijn waar het de Wet wapens en munitie betreft. Die persoon zou dan een schadeclaim kunnen indienen. Als ik u goed begrijp, wordt dat ten enenmale onmogelijk door uw amendementen met betrekking tot eerbiedigende werking. Dat is dus gewoon terugwerkende kracht in negatieve zin, ten nadele van burgers. Dat zou u niet mogen goedvinden.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Het amendement gaat over rechtshandelingen. Ik heb altijd geleerd dat een rechtshandeling een handeling is met beoogd rechtsgevolg. Wat nu juist in de visie van de heer Koekkoek aan die rechtshandelingen op basis van de wet van 1995 ontbreekt, is dat rechtsgevolg. Met andere woorden, juist door de formulering van het amendement maakt hij de verwezenlijking van zijn doel onmogelijk.

De voorzitter:

Ik wil nu het interruptiedebatje afsluiten, uiteraard nadat de heer Koekkoek heeft gereageerd. Ik vraag hem dan "snelstens" zijn betoog te beëindigen.

De heer Koekkoek (CDA):

Dat was ik al van plan. Ik doe mijn best.

Ik heb gesproken over de grootst mogelijke zekerheid, niet over absolute zekerheid. Natuurlijk kan ook die overgangsbepaling worden aangevochten in het geval dat de heer De Graaf op het oog heeft. Verder is er geen sprake van terugwerkende kracht, maar van eerbiedigende werking ten aanzien van die handelingen waarvan de rechtstoestand nu onzeker is en waarvan dus ook de rechtsgevolgen – waar de heer Van Oven over spreekt – onzeker zijn. Het is niet zo dat het arrest van het Hof al die handelingen die op basis van de wet zijn verricht, automatisch, van rechtswege, ongeldig maakt. Dat zal een rechter op een gegeven moment moeten vaststellen. Welnu, wij willen de rechter daar een handje bij helpen, door aan te geven dat wij als medewetgever vinden dat die rechtshandelingen geldig zijn, tenzij er natuurlijk andere redenen zijn om de ongeldigheid daarvan in te roepen.

Voorzitter! Ik sluit af met het volgende. De CDA-fractie doet een dringend beroep op Kamer en regering om na de grote nalatigheid van de regering ten minste bij het begin van de hersteloperatie als wetgever de grootst mogelijke zekerheid te bieden.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Met de behandeling van dit wetsvoorstel neemt de Tweede Kamer ook haar deel van de verantwoordelijkheid voor de herstelprocedure inzake Securitel. Wij doen dat snel, mede op verzoek van de regering. Dat is overigens heel wat anders dan dat de Tweede Kamer gevraagd zou zijn om het wetsvoorstel ongezien goed te keuren, zoals de heer Koekkoek kennelijk heeft verklaard tijdens een symposium van het Asser-instituut. Waar zou de heer Koekkoek dat uit hebben kunnen afleiden? In ieder geval niet uit de begeleidende brief die met het wetsvoorstel is meegekomen.

Ook is het volstrekt onjuist dat paars of de PvdA de rest van de Tweede Kamer voor het blok zou hebben willen zetten – ik citeer uit NRC Handelsblad – "in de beslotenheid van de commissievergadering Justitie". Wat is er gebeurd? Ik heb een brief geschreven aan de vaste commissie om op spoed aan te dringen. Dat was de brief van 11 juni 1997 die ik nadrukkelijk heb vermeld in het debat van 12 juni over de Securitelkwestie. Ik heb de vaste commissie gevraagd bijeen te komen om de procedure zo te regelen dat de aanvaarding door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer van het parlement voor het reces mogelijk zou zijn. Ik heb geschreven: "dat ik mij zou kunnen voorstellen dat wordt afgesproken onmiddellijk een blanco verslag in te dienen en dit terstond aan de regering mede te delen. Op die manier zou kunnen worden bewerkstelligd dat het wetsvoorstel nog volgende week wellicht bij wijze hamerstuk door de Tweede Kamer zal worden aanvaard."

Voorzitter! Natuurlijk staat het iedere fractie vrij om een inbreng te leveren. Ik heb slechts willen waarschuwen voor het effect van een lange behandeling. De inbreng van de ene fractie zou die van een andere kunnen uitlokken en tot een verlenging van de behandeling leiden. Ik heb moeten vaststellen dat dit in de praktijk niet werd bewaarheid, maar het gevaar bestond.

Voorzitter! Mijn tweede en laatste opmerking betreft de inbreng van de CDA-fractie en met name het amendement dat nu is ingediend. Een en ander is niet goed te begrijpen. Het CDA gaat er nu van uit dat de Wet wapens en munitie nimmer van toepassing is geweest – dat is althans de weergave van de woorden van de heer Koekkoek door het Asser-instituut – of niet geldig is geweest.

De heer Koekkoek (CDA):

Ik zou de heer Van Oven willen vragen te reageren op wat ik hier heb gezegd en niet op het verslag van een bijeenkomst elders, waar ik in de plaats van een ambtenaar van Economische Zaken ben opgetreden.

De heer Van Oven (PvdA):

Ik ben blij dat u zich van die weergave door dat instituut distantieert.

Voorzitter! De regering heeft afdoende aangegeven naar het oordeel van de PvdA-fractie dat de wet in de overgrote meerderheid van de gevallen correct zou zijn toegepast. Bepaald bedenkelijk is de manier waarop het CDA de zaak nu wil repareren, namelijk via een overgangsbepaling, inhoudende dat de rechtshandelingen op grond van de wet van 1995 in stand blijven. Nog daargelaten de uitleg die wij aan de term "rechtshandeling" zouden moeten verbinden – daar hebben wij het over gehad – meent de PvdA-fractie dat dit geen stand kan houden. Dat geldt in de eerste plaats omdat in het amendement verwezen wordt naar artikel 36 van het EG-verdrag, welk artikel zich kennelijk beperkt tot bepalingen van invoer, doorvoer en handel, terwijl de Wet wapens en munitie uiteraard een veel breder terrein beslaat. Dat geldt in de tweede plaats omdat de eerbiedigende werking die de heer Koekkoek via die overgangsbepaling aan de nieuwe wet voor wat het verleden betreft wil toekennen, bezwaarlijk anders kan worden beschouwd dan als terugwerkende werking in de praktijk.

Kortom, de bepaling die nu is voorgesteld door het CDA, is in de overgrote meerderheid van de gevallen overbodig. Wat dit betreft, volgt de PvdA-fractie de lezing van de regering. Voorzover dat niet het geval zou zijn – in de visie van het CDA derhalve – vooruitlopend op een uitspraak van de Hoge Raad, zou dat niet anders kunnen dan met miskenning van het nulla-poenabeginsel gelijkluidend aan verschillende verdragsrechtelijke bepalingen en artikel 16 van de Grondwet. Hebben wij niet in het voortreffelijke commentaar van de hoogleraren Akkermans en Koekkoek op artikel 16 van de Grondwet kunnen lezen dat op dat beginsel, zoals neergelegd in artikel 16 van de Grondwet, maar één uitzondering bestaat, namelijk het Buitengewoon besluit oorlogsstrafrecht? Dat is een uitzondering die alleen in het geval van een posterieure grondwettelijke wijziging in stand zou kunnen blijven. Daarvan is geen sprake.

Voorzitter! Wij zijn onze eigen hoeders van de grondwettelijkheid van onze wetgeving. Wij hebben geen constitutioneel hof. De leden van de PvdA-fractie zouden er niet voor zijn hun eed op de Grondwet op deze wijze geweld aan te doen.

De heer Koekkoek (CDA):

Ik vind het sympathiek dat de heer Van Oven citeert uit een grondwetscommentaar, maar dat heeft zo weinig zin, want ik heb bij herhaling op interrupties geantwoord dat er sprake is van eerbiedigende werking en niet van terugwerkende kracht. Hij hoeft dus niet het nulla-poenabeginsel in stelling te brengen.

De heer Van Oven (PvdA):

U wilt iets eerbiedigen waarvan u zelf vaststelt dat het niet toepasbaar is. Met andere woorden: de toepasbaarheid kan in uw visie uitsluitend volgen uit de eerbiediging achteraf. Dat noem ik terugwerkende kracht.

De heer Koekkoek (CDA):

Ik wil een eind maken aan een onzekere rechtstoestand.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Ik heb, gelet op de interrupties en het voortreffelijke betoog van de heer Van Oven, overwogen om af te zien van het woord; herhalingen moeten worden voorkomen. Echter, ik ben de heer Koekkoek iets verplicht, namelijk om mijn woorden te herhalen, gesproken tijdens het Securiteldebat. Ik heb bij die gelegenheid gesteld dat de houding van het CDA, zoals geventileerd in onder meer NRC Handelsblad, naar mijn oordeel getuigt van een onverantwoorde oppositie, in die zin dat het CDA bijdraagt aan een grote mate van onzekerheid in plaats van die te beperken, samen met de regering en de meerderheid van deze Kamer. Gelet op de argumentatie die het CDA in het verslag, behorend wij dit wetsvoorstel, hanteert en de weerlegging daarvan door de regering, vind ik dat het CDA zich had moeten matigen in zijn toonzetting. Waar wordt gesteld "met ontsteltenis", "rechtsvacuüm", "niet geldig", vind ik dat daarmee te sterk het beeld wordt opgeroepen – zeker als men dat in de krant laat zetten – dat er sprake zou zijn van een hoogst onzekere rechtstoestand. Hierdoor laten velen zich in paniek leiden en dat vind ik onverantwoord.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik vind dit het toppunt. Een nalatigheid van de regering heeft geleid tot de grootst mogelijke onzekerheid. Dat is gebleken uit verschillende boodschappen van de regering. Die onzekerheid blijft voortduren, óók als wij vandaag deze wet opnieuw vaststellen, waaraan de fractie van het CDA overigens haar medewerking verleent. En nu verwijt de heer De Graaf óns dat wij die onzekerheid zouden hebben veroorzaakt, terwijl de regering niet met een goede oplossing komt. Dit is echt het toppunt. Ik begrijp niet waarom de heer De Graaf niet, met de fractie van het CDA, in alle redelijkheid wil zoeken naar de beste oplossing om zoveel mogelijk aan deze grote onzekerheid een einde te maken.

De heer De Graaf (D66):

Dat laatste doen wij door dit wetsvoorstel zo snel mogelijk te behandelen. Voor deze wet in het Staatsblad staat, kan zij voor notificatie worden aangemeld. Daar werken wij van harte aan mee.

Voorzitter! De heer Koekkoek heeft kunnen waarnemen dat niet alleen de regering een bepaalde interpretatie van het Securitel-arrest aanhangt, maar dat dit ook lijkt te gelden voor een meerderheid in deze Kamer én voor buitengewoon deskundige mensen zoals prof. Barents, die niet voor niets bij het Hof werkzaam is. Tegen die achtergrond vind ik zijn argumenten die een tegenovergesteld beeld laten zien en die ik niet allemaal even sterk vind, op zichzelf wel het bespreken waard, maar op grond daarvan mag hij niet zonder meer de conclusies aan zijn betoog verbinden die hij in het verslag en in de krant heeft laten zetten.

De voorzitter:

Voor de laatste maal de heer Koekkoek.

De heer Koekkoek (CDA):

Op dit punt...

De voorzitter:

Dat bepaal ik wel.

De heer Koekkoek (CDA):

Zeker, voorzitter. De heer De Graaf heeft verschillende malen de autoriteit van prof. Barents aangevoerd. Die autoriteit heeft hij als hoogleraar ongetwijfeld, maar er zijn vele hoogleraren en die hebben niet een bijzonder gezag. Het moet om de inhoud van de argumenten gaan, zo stel ik vast. Verder onderstreep ik dat prof. Barents geen gezag heeft omdat hij bij het Hof van Justitie werkt, absoluut niet. Ook tijdens de bijeenkomst op de bedoelde vrijdag heeft hij uitsluitend op persoonlijke titel gesproken, en dat geldt ook voor wat hij schrijft. Dat is de situatie en de heer De Graaf mag hem dus niet in verband brengen met het gezag van het Hof.

De heer De Graaf (D66):

Ik heb niet gesteld dat de heer Barents noodzakelijkerwijs de mening van het Hof weergeeft, maar dat sluit ik ook in het geheel niet uit.

Voorzitter! Ik acht mij ontslagen van het herhalen van de woorden die collega Van Oven heeft gesproken over het amendement-Koekkoek. Ik kan niet anders dan concluderen dat het praktische gevolg van de toepassing van dit amendement is dat burgers, die zonder het amendement mogelijk een bepaald recht zouden hebben om verhaal te halen, dat recht verliezen. Welnu, dat acht ik in strijd met het principe dat burgers niet met terugwerkende kracht door de wetgever mogen worden benadeeld.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! De Wet wapens en munitie is de eerste wet die wij hier naar aanleiding van de Securitelaffaire behandelen. Naar aanleiding hiervan wil ik de minister drie vragen stellen in het belang van de voortgang van de behandeling van de rest van de wetten die hier nog naar aanleiding en als consequentie van de Securitelaffaire aan de orde zullen komen.

De eerste vraag betreft met name de spoedprocedure. Het is aannemelijk dat de spoedprocedure uit het zesde lid van artikel 9 van de richtlijn alleen maar kan worden gevolgd als aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. Daarvoor is het in elk geval noodzakelijk dat zich een ernstige en onvoorzienbare situatie voordoet. De situatie waarin wij nu verkeren, is zeker ernstig, maar was zij ook onvoorzienbaar? Als je de tekst van artikel 9 van de richtlijn volgt, merk je dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen onvoorzienbaar en onvoorzien. De huidige situatie is kennelijk door de Nederlandse overheid niet voorzien, want anders had dit allemaal voorkomen kunnen worden. Maar was het wel voorzienbaar, nu wij bij de betrokken wetgeving inzake de technische normen de in de richtlijn voorgeschreven procedure niet tijdig hebben gevolgd? Het is gebleken dat de Europese Commissie nu bereid is mee te helpen bij de oplossingen en de route van het zesde lid van artikel 9 te volgen. Toch is dat juridisch niet doorslaggevend. Uiteindelijk zal in voorkomende gevallen de nationale rechter beslissen of er bij een beroep op de standstillbepaling – daar heb ik het bij het vorige onderwerp in eerste termijn over gehad – voldaan is aan de voorwaarden uit het genoemde artikel van de richtlijn. Het oordeel van de Commissie is daarbij formeel niet echt van belang, want het gaat er met name om of er op communautair niveau geen uitspraak van het Hof nodig is. Als de spoedprocedure uiteindelijk niet gevolgd blijkt te kunnen worden, is het misschien beter om de veilige weg van de volledige procedure te volgen. Graag een reactie van de minister hierop.

Er is al het een en ander over de Schutznorm gezegd. Volgens de rechtspraak van het Hof kunnen in principe alle particulieren en ondernemingen zich beroepen op de niet toepasselijkheid van de betrokken technische normen. Of staat dat beroep toch alleen open voor degenen die internationaal handel drijven in de technische apparatuur die in de relevante technische voorschriften wordt genoemd? Ook dit is niet helemaal zeker, als deze zaak aanhangig wordt gemaakt. Zou deze vraag dus niet beter via het gemeenschapsrecht kunnen worden beantwoord?

Ten slotte. Het Securitel-arrest heeft terugwerkende kracht tot het in werking treden van richtlijn 83/189, waar wij het voortdurend over hebben. Met een meer alerte houding zou de regering de schade hebben kunnen beperken. Waarom heeft zij er toen niet bij het Hof op aangedrongen de gevolgen te laten gelden vanaf de uitspraak? Zal de regering zich, mochten zich nieuwe gevallen voordoen, meer bewust zijn van dit soort consequenties en zal zij de juridische consequenties beter in de hand kunnen houden?

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Hoe zit het wetsvoorstel in elkaar? Vrij simpel: de huidige wet wordt ingetrokken en tegelijkertijd worden de artikelen integraal en ongewijzigd opnieuw vastgesteld. Wij doen dit zo omdat wij het snel willen doen, zodat het niet verstandig zou zijn om heel goed te gaan kijken welke artikelen er precies genotificeerd zouden moeten worden. Nee, gewoon de hele wet opnieuw, opdat wij de grootst mogelijke zekerheid hebben. Wat zijn nog andere redenen voor deze haast? Deze wet brengt kennelijk een hoop onrust teweeg. In het vorige debat zei ik ook al dat de kans dat daarop een beroep wordt gedaan, groot is. Daarom willen wij maximale zekerheid scheppen.

Iedere spreker wil ook zo snel mogelijk een einde aan de onzekerheid maken. In feite is dit het enige punt waarop ik het met de heer Koekkoek eens ben. Deze methode staat model voor alle komende herstelwetgeving. Dit is ook afgesproken in de ministerraad over het plan van aanpak herstelwetgeving. Dit betekent niet dat er met alle artikelen uit de huidige wet iets mis is. Het leek erop dat aanvankelijk dat misverstand bij de heer Koekkoek leefde. Per artikel moet worden genotificeerd en niet een hele regeling.

Er is ook een standaardovergangsbepaling in artikel 57 opgenomen. Dat is een standaard wetstechnische clausule die waarborgt dat allerlei onderliggende besluiten op basis van de oude ingetrokken wet hun geldigheid blijven behouden.

Mevrouw Voûte vroeg naar de spoedprocedure en of we er zeker van zijn dat die goed is. De procedure volgens artikel 9, lid 7, is gevolgd. De Commissie moet zich formeel uitspreken over de mededeling van een lidstaat dat men de spoedprocedure wil volgen. Dat staat ook in artikel 9, lid 7. De lidstaat moet dit motiveren. Het artikel van de richtlijn stelt dat het moet gaan om een onvoorziene situatie, dus niet onvoorzienbaar, zoals mevrouw Voûte blijkbaar denkt. Anders dan mevrouw Voûte veronderstelt, is het oordeel van de Commissie daarbij formeel wel bindend. Bij het wetsvoorstel Wet wapens en munitie is het precies volgens de in de richtlijn beschreven procedure gegaan. Bij de notificatie is door Nederland aangegeven dat de urgentieprocedure moet worden toegepast, voorzien van de daarbij voorgeschreven motivering. Vervolgens heeft de Commissie de formele kennisgeving gedaan dat zij deze urgentieprocedure accepteert. Dit is de zogenoemde clearance. Het is dus ondenkbaar dat een rechter later zal constateren dat we de spoedprocedure niet juist hebben gevolgd.

De heer Koekkoek gaf een schets van de gevolgen van het arrest. Ik meen dat dit een volstrekt onjuiste weergave is van de feiten. Het citaat dat hij vervolgens aan mij toeschrijft en ook in de vragen heeft aangehaald, sloeg niet in het bijzonder op de Wet wapens en munitie. Het sloeg op de rechtsgevolgen en het strafrecht in het algemeen. Ik noem een voorbeeld dat heel dichtbij ligt. Bij de Warenwet heb je ook te maken met technische voorschriften die direct strafbaar zijn en direct een onderdeel van de tenlastelegging uitmaken.

Ik recapituleer. De belangrijkste strafbare feiten die in de Wet wapens en munitie zijn opgenomen, waren al voor de richtlijn strafbaar. Daarbij is van toepassing het begrip "significante wijzigingen". De heer Koekkoek noemde dit ook al. Een vernummering van een aantal wetsartikelen is geen significante wijziging. Het gaat erom of er materieel een nieuw voorschrift is en het gaat om de inhoud van het voorschrift en niet om de motivering waarom een wet op een gegeven moment wordt veranderd. U kent waarschijnlijk de Vuurwapenwet van 1919 waaruit een flink aantal artikelen ongewijzigd is teruggekeerd in de Wet wapens en munitie.

Uit de richtlijn zelf volgt dat de uitwerking van een Europese richtlijn op zich niet notificatieplichtig is. Dit lijkt mij op zich al verder niet echt voor discussie vatbaar.

Het derde argument, dat in de nota naar aanleiding van het verslag overigens als eerste wordt genoemd, is dat de belangrijkste delicten uit deze wet vergunningsdelicten zijn. Dit zijn technische voorschriften, voorzover zij samenhangen met de controle op de eigenschappen van producten. De heer Koekkoek heeft er gelijk in dat je deze technische voorschriften ruim moet opvatten. Administratieve bepalingen vallen er dus ook onder. De vraag is dan wel wat de vereisten zijn om een vergunning te verkrijgen. Dit is niet alleen dat je in het bezit bent van spullen die aan technische eisen voldoen, maar ook dat je als persoon aan bepaalde eisen voldoet. De persoon wordt in de richtlijn niet genoemd als iets waarop technische voorschriften van toepassing zijn.

De heer Koekkoek (CDA):

Ik wijs u erop dat de richtlijn in verband met technische voorschriften spreekt van bestuursrechtelijke bepalingen die moeten worden nageleefd voor verhandeling, gebruik, vervaardiging, invoer enzovoort van een product. Dit betekent dat al datgene waaraan ook een persoon bij deze handelingen moet voldoen, in de termen van de richtlijn technische voorschriften zijn. Bijna alle voorschriften van de Wet wapens en munitie vallen in die termen.

Minister Sorgdrager:

Dat is een onjuiste interpretatie.

Bovendien moet in tenlasteleggingen op grond van de Wet wapens en munitie in delictsomschrijvingen vaak de vergunning als bestanddeel worden opgenomen. Als iemand geen aanvraag voor een vergunning heeft gedaan, kan hij natuurlijk nooit een beroep hierop doen, ook niet als fait d'excuse.

Het vierde argument betreft de beroemde Schutznorm, waarover mevrouw Voûte sprak: het belang van een vrij verkeer van goederen, dat door de richtlijn wordt beschermd, wat niet steeds een rol behoeft te spelen. Dat blijkt niet direct uit de richtlijn, maar wel uit een combinatie van jurisprudentie op grond van deze richtlijn en op grond van andere richtlijnen die mutatis mutandis ook op deze richtlijn van toepassing zijn. Bovendien worden wij als regering in dit argument gesterkt door een recente uitspraak van het hof in Amsterdam, dat een verweer op grond van alcoholdelicten juist met dit argument verwierp.

Het gaat er dus om dat mensen die een vergunning hebben of hebben aangevraagd en die op grond van het feit dat zij niet aan technische specificaties van producten voldoen, bijvoorbeeld als zij handelaar zijn, strafbaar worden geacht omdat zij niet aan de vergunningsvoorwaarden voldoen. Dit soort zaken zijn er wel eens en ook zaken waarin iemand in het bezit is van een wapen dat niet aan bepaalde specificaties voldoet. Er is een telling gemaakt en het blijkt dat er de laatste jaren niet meer dan dertien van dit soort zaken per jaar bij het openbaar ministerie zijn ingekomen.

Nogmaals, de heer Koekkoek heeft er gelijk in dat dit een interpretatie van het arrest is. Het is niet uit de lucht gegrepen, maar het is een interpretatie. Daarom is het van groot belang dat deze wet zo snel mogelijk weer komt vast te staan.

Ik weet niet wat de heer Koekkoek voor heeft met de manier waarop hij op dit moment bezig is. Hij maakt een geweldig opgeklopt verhaal. Hij, de heer Koekkoek, die zo beducht is voor onrust in de samenleving, maakt het nog een beetje erger door te spreken van levensgevaarlijke situaties. Dat is volstrekte onzin. Alle wapens die niet aan de Wet wapens en munitie voldoen, zijn in beslag genomen. Of er sprake is van strafbaarheid of niet, in elk geval kunnen zij aan het verkeer worden onttrokken. Dus die levensgevaarlijke situaties vallen allemaal nogal mee, dacht ik zo.

Bovendien is de heer Koekkoek bezig het arrest uit te leggen op een manier die ik wel eens heb meegemaakt van een advocaat ter terechtzitting, die met eigenlijke en oneigenlijke argumenten alle mogelijke moeite doet om te bereiken dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk wordt verklaard dan wel zijn verdachte onschuldig is dan wel moet worden vrijgesproken. Meent hij dit nu allemaal echt of heeft hij er nog iets anders mee voor, zo vraag ik mij af.

De heer Koekkoek (CDA):

De oud-procureur-generaal spreekt hier tegen de volksvertegenwoordiging en niet tegen een advocaat.

Minister Sorgdrager:

Nee, dat klopt ook. Ik heb ook gezegd "alsof de heer Koekkoek een advocaat was".

Voorzitter! Het gaat mij nu om het belang van de zaak en we moeten de zaken en de interpretatie dus echt zorgvuldig bekijken. Het openbaar ministerie is dienovereenkomstig geïnstrueerd.

Over de overgangsbepaling, waarvoor door de heer Koekkoek is gepleit, is al veel gezegd door de heren Van Oven en De Graaf. Eigenlijk hoef ik daar nauwelijks nog argumenten aan toe te voegen. De heer Koekkoek zegt dat het een overgangsbepaling is en dus een eerbiedigende werking heeft. Ja, dat zal zijn, maar het heeft dan toch zeker wel terugwerkende kracht. Ik begrijp gewoon echt niet hoe de heer Koekkoek, als het strafrecht in het geding is, kan beweren dat je dat op zo'n manier kunt herstellen. Ik weet zeker dat, als deze wet met dit amendement in de Eerste Kamer terechtkomt, de CDA-fractie in de Eerste Kamer de eerste zal zijn om te zeggen dat dit werkelijk tegen de Grondwet is. Het zal u daarom niet verbazen, voorzitter, dat ik aanvaar ding van het amendement van de heer Koekkoek zeer sterk zou willen ontraden.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Heeft de minister van Justitie er aanwijzingen voor dat de CDA-fractie in de Eerste Kamer zo zal reageren?

Minister Sorgdrager:

Ik heb een aantal keren in de Eerste Kamer gestaan en ik heb gemerkt dat het CDA in de Eerste Kamer onder andere zeer geïnteresseerd is in de Grondwet en in de vraag of iets al dan niet strijdig is met de Grondwet. Ik vind dat ook een voortreffelijke houding van het CDA. Die houding heeft overigens niet alleen het CDA in de Eerste Kamer, maar nog wel meer politieke partijen aldaar.

De voorzitter:

Is er dringend behoefte aan een tweede termijn?

De heer Koekkoek (CDA):

Een korte!

De voorzitter:

Dat per definitie! Die vraag is niet eens aan de orde! Ik vraag of er dringend behoefte is aan een tweede termijn en die is dan per definitie buitengemeen kort!

Dan zetten wij het debat in de Tweede Kamer verder voort en het woord is aan de heer Koekkoek.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! De minister heeft in hoofdzaak de argumenten van de regering herhaald, die te vinden zijn in de nota naar aanleiding van het verslag. Zij is nauwelijks ingegaan op mijn reactie daarop. Misschien was dat ook wat lastig. Door haar departement is namelijk gevraagd of ik mijn bijdrage van tevoren zou willen geven. Ik heb gezegd dat ik dat wel wilde, maar dat ik dan ook het antwoord van de minister van tevoren wilde hebben. Daar ging men echter niet op in. Misschien was dat toch beter geweest, dan hadden we een inhoudelijker debat kunnen voeren.

Voorzitter! De minister doet onder andere een beroep op de uitspraak van het hof van Amsterdam in alcoholzaken. Dat is een andere materie dan de Wet wapens en munitie. Zij vindt dat ik de zaak heb opgeklopt, maar, voorzitter, de zaak is zeer ernstig. Het kabinet laat de grootst mogelijke onzekerheid bestaan. En als ik de term "levensgevaarlijk" in de mond heb genomen, is dat in relatie tot de motivering van de wet van 1995 die tot stand is gebracht vanwege het toenemende vuurwapengeweld. Dan kan het niet zo zijn dat de toepassing van die wet op losse schroeven komt te staan en dat wij niet proberen om aan die onzekerheid een einde te maken.

Het spijt mij dat de minister van Justitie het amendement niet snapt. Er is een verschil tussen terugwerkende kracht en eerbiedigende werking. Ik beoog namelijk geen terugwerkende kracht – dat kan niet in het strafrecht – maar wel aan de onzekerheid, die ten gevolge van het arrest is ontstaan, zoveel mogelijk een einde te maken. Ik begrijp dat de minister en de meerderheid van de Kamer niet op het amendement, op de constructieve houding van het CDA ingaan. Ik wijs daar met nadruk op, omdat deze wijze van reparatie model staat voor de volgende. De gevolgen van deze eerste stap van de reparatie zijn volledig voor rekening van het kabinet en met name van de eerstverantwoordelijke minister, de minister van Justitie.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Ik hoop dat de heer Koekkoek het onderscheid blijft aanbrengen tussen degenen – een meerderheid – die het niet eens zijn met zijn amendement en daarvoor argumenten geven en degenen die niet op zijn amendement ingaan. Bovendien hoop ik dat het debat van vandaag in ieder geval één vrucht oplevert, namelijk dat de heer Koekkoek beseft dat een soortgelijk amendement bij volgende herstelwetten even weinig zin heeft als dit amendement.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Tot mijn spijt moet ik vaststellen dat de heer Koekkoek niet is ingegaan op mijn redenering ten aanzien van artikel 36 van het EG-verdrag. Het belangrijkste punt van verschil blijft natuurlijk het verschil tussen terugwerkende kracht en eerbiedigende werking. Kan de heer Koekkoek ten behoeve van de niet begrijpende meerderheid in de Kamer uitleggen wat in de praktijk precies het verschil is? Als hij bedoelt dat eerbiedigende werking geen terugwerkende kracht heeft, dan zie ik de zin van het amendement niet in. En als het hetzelfde is, hebben wij elkaar kennelijk geheel verkeerd begrepen.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik heb niet de collega's verweten dat zij niet zijn ingegaan op mijn argumenten. Door middel van de interrupties zijn zij daar zeker wel op ingegaan. Ik heb de minister verweten dat zij weinig meer heeft gegaan dan herhalen wat al in de nota naar aanleiding van het verslag was vermeld. Zij is hier dus niet op ingegaan. Ik dank de heer Van Oven voor zijn constructieve vragen. Artikel 36 van het EG-verdrag biedt de mogelijkheid, op grond van dringende nationale belangen, om inbreuk te maken op de bepalingen van dat hoofdstuk, waar het hoofdzakelijk om handelsbelemmeringen gaat. De richtlijn waarover wij spreken, moeten wij zien in het kader van de titel "Het vrije verkeer van goederen" van het EG-verdrag. Het is gerechtvaardigd om, wanneer wij in zekere zin ingaan tegen het arrest van het Hof, een beroep te doen op artikel 36. Dat is mijn redenering.

De heer Van Oven (PvdA):

Als ik het goed zie, slaat artikel 36 terug op artikel 30. En daarin gaat het om kwantitatieve invoerbeperkingen. Dat is maar een heel klein gedeelte van datgene wat in de Wet wapens en munitie wordt bestreken.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! De EG, vroeger EEG, is inmiddels zover dat het begrip "kwantitatieve invoerbeperkingen" zeer ruim wordt uitgelegd. Alle maatregelen van gelijke werking vallen daaronder. Ik verwijs naar rechtspraak en wetgeving uit Luxemburg en Brussel.

Tot slot ga ik in op de vraag wat het verschil is tussen terugwerkende kracht en de eerbiedigende werking die ik voorsta. Wat is het geval? Er is de wet van 1995. Er komt het arrest van het Hof. Daardoor ontstaat een zeer onzekere situatie. Daarover zijn wij het eens. Is nu automatisch alles wat op grond van de wet is gebeurd van de baan? Nee, dat is niet het geval. Dat kan alleen de rechter op een gegeven moment vaststellen. Het zal ook gebeuren, zo voorspel ik, dat de rechter tot dat oordeel wordt geroepen. Ik wil met het amendement bereiken dat wij, voorzover dat in ons vermogen ligt, aan die onzekere rechtstoestand een einde maken. Natuurlijk kan vervolgens het amendement ter discussie worden gesteld. Dat begrijp ik. Maar wij menen dat alle rechtshandelingen die er liggen en waarvan de werking onzeker is, op het moment van inwerkingtreding van deze wet gehandhaafd moeten blijven. Dat is de bedoeling van het amendement. Het werkt dus niet met terugwerkende kracht, maar vanaf de datum van inwerkingtreding van de wet.

De heer Van Oven (PvdA):

Alle bepalingen waarvan de werking onzeker was, met inbegrip van de bepalingen die kennelijk niet toepasbaar waren. Maar dan wordt daaraan achteraf bij amendement kracht gegeven. De heer Koekkoek spreekt van een eerbiedigende werking. Maar ik kan het nog steeds niet anders zien dan dat het terugwerkende kracht krijgt.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter, ik denk dat onze zienswijzen verschillen.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! De heer Koekkoek verwijt mij dat ik slechts argumenten herhaal die ik al in het verslag heb genoemd. De heer Koekkoek heeft ook weinig anders naar voren gebracht dan hij al schriftelijk had gedaan. In een schriftelijke reactie pleeg ik uitputtend te antwoorden. Ik zie niet in wat ik er nog aan moet toevoegen, anders dan het commentaar dat ik heb gegeven op datgene wat de heer Koekkoek blijkens NRC Handelsblad heeft gezegd tijdens het symposium. Ik doe dat terughoudend, omdat ik in feite alleen moet reageren op datgene wat hier in de Kamer wordt gezegd.

De heer Koekkoek (CDA):

De ambtenaren van de minister mochten niet op die bijeenkomst zijn, dus zij konden haar niet inlichten.

Minister Sorgdrager:

Ik begrijp niet waar de heer Koekkoek dat vandaan haalt. Hij heeft datzelfde daarnet al de minister van Economische Zaken verweten. Ik heb tegen niemand op mijn ministerie gezegd dat hij of zij ergens niet aanwezig mocht zijn. Ook dit is weer een verkeerde voorstelling van zaken, waar de heer Koekkoek de laatste tijd kennelijk ontzettend goed in is.

De heer Koekkoek (CDA):

Ik maak hier ernstig bezwaar tegen. De mededeling is gedaan door de voorzitter van het symposium. Daarop ben ik afgegaan. Ik neem er kennis van dat de minister het corrigeert, dus het is wat mij betreft van de baan. De minister moet niet zeggen dat ik steeds onjuiste mededelingen doe. Ik vind dat onterecht; het is niet de manier waarop wij gewend zijn hier te discussiëren.

Minister Sorgdrager:

Dat klopt. Ik ben het niet gewend voortdurend beschuldigd te worden van dingen die ik niet heb gedaan.

De heer Koekkoek (CDA):

Wat bedoelt de minister met "voortdurend"?

Minister Sorgdrager:

De heer Koekkoek weet heel goed waar het over gaat. Door hem worden in dit debat allerlei voorstellingen van zaken gegeven die niet juist zijn. Gisteren heeft een ander lid van de CDA-fractie zomaar "bluntly" iets beweerd wat feitelijk onjuist is. Ik vind dat een verkeerde manier van discussiëren. Ik vind dat een verkeerde manier van het voorstellen van zaken.

De heer Koekkoek (CDA):

Wij kunnen van mening verschillen, maar feiten kunnen wij niet veranderen. Als de minister via mij de heer Bremmer wil aanvallen omdat hij een verkeerde van voorstelling van zaken gaf, moet zij mij maar eens vertellen dat het onjuist is dat zij en het openbaar ministerie op het punt van de weigeryuppen van mening verschillen. Ik kan namelijk geen andere conclusie trekken. Laten wij dit punt echter buiten het debat houden. Ik accepteer niet dat de minister zegt dat ik voortdurend een verkeerde voorstelling van zaken geef. Ik ben altijd bereid mijn ongelijk te erkennen. Als ik vergissingen maak, wil ik ze meteen van de baan hebben. De minister moet niet zulke algemene uitspraken doen.

Minister Sorgdrager:

De heer Koekkoek heeft alweer een vergissing gemaakt. Het ging er niet om of het openbaar ministerie en ik het eens waren. Er werd geconstateerd dat er dus weer niet was gecommuniceerd tussen het openbaar ministerie en de minister, terwijl er gedurende een halfjaar mondelinge en schriftelijke communicatie over deze zaak had plaatsgevonden.

De heer Koekkoek heeft gezegd dat hij zoveel mogelijk probeert een einde te maken aan een onzekere situatie. Ik kan het echter niet anders zien dan dat de heer Koekkoek probeert iets te herstellen wat er niet was. Iets wat niet toepasbaar was alsnog van toepassing willen verklaren, dat is voor mij niets anders dan terugwerkende kracht. Misschien zijn de mensen die er zo over denken ontzettend dom, maar ik interpreteer het in elk geval op deze manier. Je kunt niet vrijblijvend een amendement, dat leidt tot terugwerkende kracht, indienen en dan maar kijken in hoeverre het standhoudt en of het verbindend is of niet. Hoe kun je zo'n amendement vervolgens in zijn toepassing dan ter discussie stellen? Wij hebben toch geen constitutionele toetsing?

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, de komende nacht te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven