Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg van 12 juni 1997 over het Meerjarenplan gewasbescherming.

De heer Keur (VVD):

Voorzitter! In een aantal algemene overleggen is het Meerjarenplan gewasbescherming aan de orde geweest, dat in zijn algemeenheid de instemming van onze fractie had.

Het heeft zich eigenlijk toegespitst op twee zaken, waarvan de eerste zaak het harmonisatiebeleid in Europa is. Het is gebleken dat de problemen die zich daarbij voordoen, haast onoverkomelijk zijn. De landen om ons heen keuren wel bepaalde middelen goed en Nederland heeft daar soms wat moeite mee. In het gesprek dat ik twee weken geleden in Engeland had met mensen van het CTB, kwam mij ter ore dat dossiers die in het buitenland zijn gebruikt, respectievelijk dossiers die men heeft gebruikt om middelen goed te keuren, eigenlijk ook in Nederland tot goedkeuring zouden moeten kunnen leiden. De vrees dat in andere landen misschien een minder stringent beleid zou worden gevoerd, moet ik naar het land der fabelen verwijzen. Ik refereer aan de eisen in Duitsland, waar de criteria zelfs scherper zijn dan in Nederland.

Voorzitter! Ik wil dit voortgezet algemeen overleg ook gebruiken om een aantal moties in te dienen. De eerste motie die ik wilde indienen, gaat over die harmonisatie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de harmonisatie van het toelatingsbeleid in de verschillende lidstaten van de EU weinig voortgang boekt;

overwegende, dat er grote verschillen bestaan in het toegelaten pakket gewasbeschermingsmiddelen in de diverse lidstaten van de Europese Unie;

overwegende, dat dit uit concurrentieoverwegingen onrechtvaardig c.q. ongewenst is en het gebruik van illegale middelen in de hand werkt;

verzoekt de regering om vooruitlopend op de, overigens met spoed te bevorderen, totstandkoming van de harmonisatie, praktische mogelijkheden ter hand te nemen om het toelatingsbeleid ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen op korte termijn af te stemmen op de ons omringende landen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Keur, Ter Veer, Feenstra en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (21677).

De heer Poppe (SP):

Ik heb er de volgende vraag bij, voorzitter. Bedoelt de heer Keur ermee dat Nederland zich aan moet passen en nooit boven de Europese normen uit zou mogen komen?

De heer Keur (VVD):

Ik wijs erop dat in landen om ons heen, waar de eigen lidstaatnormen worden gehanteerd of de normen volgens de Europese richtlijn, middelen zijn goedgekeurd die eigenlijk ook in Nederland gebruikt zouden moeten kunnen worden. Met de motie beoog ik dat mogelijk te maken. De huidige onmogelijkheid ertoe schuilt in het enorme bureaucratische gehalte van dit gebeuren: daardoor kan dit niet. Mijn vraag aan de minister richt zich ook op de werking van het CTB daarin. Het CTB Nederland zou in overleg moeten kunnen treden met CTB's in Duitsland, België of Frankrijk om te bewerkstelligen dat je een uitwisseling van dossiers krijgt, zodat je alle werk hier niet over hoeft te doen.

De heer Poppe (SP):

Dat is duidelijk. Maar er blijft dus de vrijheid voor het Nederlandse College van toezicht bestrijdingsmiddelen om met strengere normen te werken, als het vindt dat dit noodzakelijk is?

De heer Keur (VVD):

Daar waar er Europese regelgeving is, zul je je aan Europese regelgeving hebben te houden. Daar waar de regelgeving overeenkomstig het CTB van het land dat ons naburig land is, nietKeur gelijk is, zal het CTB zijn opmerkingen maken.

De heer Poppe (SP):

Het kan zijn dat Nederland een strengere norm wil dan de Europese richtlijn op dit gebied. Dat moet kunnen: niet eronder, maar wel erboven. Ik begrijp evenwel een beetje uit deze motie dat u ook wilt dat Nederland met zijn normstelling niet boven de richtlijn van Europa mag komen en dat zou toch een slechte zaak zijn.

De heer Keur (VVD):

Ik probeer u aan te geven dat bijvoorbeeld een land als Duitsland strengere normen hanteert voor bepaalde stoffen dan Nederland. Nu, dat zij dan zo.

De heer Poppe (SP):

Dan zitten we goed, maar nu vraag ik het anders: Duitsland mag dus hoger en Nederland ook? Dat is wat u bedoelt? Of mag dit niet? Dat is mijn vraag.

De heer Keur (VVD):

Als Duitsland hogere normen stelt, zullen wij het pakket over dienen te nemen, na beoordeling van het CTB. Als het CTB akkoord gaat met de beoordeling die in Duitsland heeft plaatsgevonden en een en ander toepasbaar maakt op Nederland, heb ik daar geen problemen mee.

De heer Poppe (SP):

Omliggende landen hebben lagere normen. Stel dat het Nederlandse CTB meent dat het strenger moet zijn, bijvoorbeeld vanwege specifieke omstandigheden in Nederland. Ik noem maar een zijstraat: vanwege de waterhuishouding. Dan moet het CTB een scherpere norm kunnen toepassen. Wordt die mogelijkheid met deze motie niet weggehaald?

De heer Keur (VVD):

Ik denk het niet, voorzitter. Als het CTB meent dat het op basis van Nederlandse criteria een middel niet kan goedkeuren dat in het buitenland wél is goedgekeurd, is dat de verantwoordelijkheid van het CTB. En die verantwoordelijkheid moet daar blijven liggen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Dus een middel dat in het buitenland wel is toegelaten en dat in Nederland niet of voor bepaalde toepassingen niet is toegelaten, hoeft nu niet per definitie toch op de Nederlandse markt te komen? Dat wil de heer Keur niet bereiken met zijn motie?

De heer Keur (VVD):

Het is beslist niet mijn bedoeling om te tornen aan de criteria. Het is mij erom begonnen de bureaucratische muren en de paperassenwinkel weg te nemen. Het gaat mij niet om het marchanderen met de criteria.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik vraag dit zo nadrukkelijk, omdat u in het overleg uitgebreid heeft gewezen op het illegale gebruik van middelen die in het buitenland wel zijn toegelaten. Denkt u nu: dan kan dat type middelen makkelijker op de markt komen in Nederland, waardoor het illegale gebruik wordt bestreden? Is dat de achtergrond van uw motie?

De heer Keur (VVD):

Ik heb in de drie vorige algemene overleggen duidelijk naar voren gebracht dat ik van het illegale gebruik af wil.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Je kunt harmoniseren en harmoniseren. Het is belangrijk dat de harmonisatie ertoe leidt dat middelen die onder strenge criteria in het buitenland zijn toegestaan, waaronder biologische middelen, ook in Nederland verkrijgbaar zijn. Er moet niet opnieuw een langdurige procedure komen. Dat moet de kern van de harmonisatie zijn. In Denemarken is het middel verticilicum lecanii verkrijgbaar, een biologisch middel tegen grondluis, bladluis. Dat middel is ook uitstekend toepasbaar maar niet verkrijgbaar in Nederland. Als wij het voor elkaar kunnen krijgen dat dergelijke middelen in Nederland beschikbaar komen, ben ik het eens met de lijn die de heer Keur in de motie verwoordt.

De heer Keur (VVD):

U heeft perfect aangevoeld wat ik bedoelde. Dergelijke middelen kunnen hier niet komen omdat de hele procedure moet worden gevolgd. Dat is ook in Denemarken gebeurd. Ik probeer te bewerkstelligen dat de CTB's met elkaar gaan praten. Als zij het allemaal geregeld hebben, hoeft dat in Nederland niet nog een keer te worden gedaan. Dergelijke middelen moeten via een versnelde procedure of via criteria die daarvoor moeten worden vastgesteld, ook in Nederland beschikbaar komen. Dat is correct.

Voorzitter! Er is in de algemene overleggen uitgebreid gesproken over kleine teelten. Wat is een kleine teelt? In principe zou in Nederland alles kunnen worden aangemerkt voor een kleine teelt, gelet op datgene wat zich in het buitenland afspeelt. Er is het laatste jaar, anderhalf jaar ook gesproken over het toepassen van off-label use. Er zijn allerlei benamingen gegeven. De VVD-fractie wil samen met de fracties van de coalitiepartijen en de fractie van de SGP een motie indienen. Daar wij met z'n allen hebben afgesproken te kanaliseren, houden wij een minder breed middelenpakket over. Om de kleine teelt in Nederland te laten voortbestaan, wil ik de volgende motie indienen waarmee een effectief middelenpakket in stand wordt gehouden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat in de evaluatie kennisgenomen kan worden van een versmalling van het aanbod van het middelenpakket, met name bij het gebruik van middelen voor kleine teelten;

overwegende, dat dit de opbrengst en kwaliteit van de producten van kleine teelten in gevaar brengt;

overwegende, dat dit tevens zal leiden tot een toename van het illegaal en/of oneigenlijk gebruik van gewasbeschermingsmiddelen;

overwegende, dat het beschikbaar blijven van een effectief middelenpakket een belangrijke randvoorwaarde is voor de uitvoering van het Meerjarenplan gewasbescherming;

verzoekt de regering op korte termijn aan te geven welke aanpassingen in de regelgevende kaders noodzakelijk zijn om op een verantwoorde wijze toelatingen voor middelen in kleine teelten te realiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Keur, Ter Veer, Feenstra en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (21677).

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Tijdens het algemeen overleg over de gewasbescherming heeft de minister op nadrukkelijk verzoek van diverse woordvoerders toegezegd in oktober met concrete voorstellen voor de tweede fase Meerjarenplan gewasbescherming te zullen komen. Het gaat dan om de vijf voorstellen die de sector betreffen. Ook de overheid gaat echter de tweede fase in. Zij zal ook inspanningen moeten leveren. De minister erkent dit en heeft tijdens het algemeen overleg toegezegd met een actieplan voor een effectief gewasbeschermingsmiddelenpakket te zullen komen. Wat ons betreft gaat de tijdlijn dan lopen. Als er voor de sector in oktober concrete voorstellen moeten liggen, moet ook vanuit de overheid een concreet actieplan worden gepresenteerd om het effectieve gewasbeschermingsmiddelenpakket te kunnen uitvoeren. Dat is het punt waar ook de heer Keur op doelde. Hij heeft er in zijn motie alleen een segment uitgehaald.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - in het kader van de tweede fase Meerjarenplan gewasbescherming overheid en sector nieuwe initiatieven ontwikkelen;

  • - er dringend behoefte is aan een breed scala van biologische en andere bestrijdingsmethoden voor ziekten en plagen;

verzoekt de regering zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk oktober met een actieplan voor een effectief gewasbeschermingsmiddelenpakket te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Ardenne-van der Hoeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (21677).

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Mijn tweede punt betreft de nota Milieu en economie. Tot mijn vreugde heb ik daarin kunnen ontdekken dat de minister van LNV bereid is het milieukeur te gaan bevorderen. Ik vind dat een uitstekende ontwikkeling in het terugdringen van het gebruik met het oog op de uitwerking van schadelijke chemische gewasbeschermingsmiddelen. Mag ik concluderen dat de minister bereid is om faciliteiten te verlenen voor bijvoorbeeld de aanloopkosten voor telers die het milieuproject sierteelt volgen en de omslag maken naar de milieukeur, opdat de omslag effectief gemaakt kan worden?

In het overleg heb ik de minister voorgehouden dat er onderzoeken zijn gedaan naar de effecten van uitspoeling van het gebruik van bemestings- en bestrijdingsmiddelen in de akkerbouw. Er zijn daarover twee rapporten verschenen. De minister kende ze niet en ik zou ze hem graag overhandigen. In de onderzoeken wordt aangetoond dat er niet altijd een directe relatie is tussen de aanwending van middelen en de effecten ervan in het drainwater en het oppervlaktewater. Het is best relevant om nog eens te onderzoeken wat dat voor consequenties heeft voor het gewasbeschermingsmiddelenbeleid in de toekomst.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! De minister stelt in de evaluatie dat de vermindering van de afhankelijkheid nog niet voldoende bereikt is en dat er nog een aantal problemen zijn in de milieubelasting. Hij heeft toegezegd dat in oktober een aanvullend pakket maatregelen zal verschijnen. Het lijkt mij erg belangrijk dat zo'n pakket er echt op die termijn ligt, opdat verdere stappen kunnen worden gezet.

Wij hebben gesproken over de versnelde herbeoordeling van stoffen. Het zou goed zijn als de minister de Kamer nog eens nadrukkelijk uitlegt of de milieubelasting het belangrijkste argument is voor de beoordeling welke stoffen wel en niet versneld herbeoordeeld zullen worden. Ik zou eraan hechten als de minister zou verklaren dat in zijn ogen de milieubelasting belangrijker is dan de einddatum van de stof.

Ik constateer dat de minister zelf concludeert dat de vermindering van de milieubelasting van groot belang is. In zijn brief van december zegt hij dat milieubelasting niet alleen kan worden uitgedrukt in aantallen kilo's. Op het punt van aandacht voor de milieubelasting dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat vermindering van de milieubelasting door bestrijdingsmiddelen noodzakelijk is;

van oordeel, dat de milieubelasting door bestrijdingsmiddelen niet alleen kan worden beoordeeld aan de hand van aantallen kilo's;

spreekt als haar mening uit dat het wenselijk is om een indicator te ontwikkelen voor de integrale milieubelasting van bestrijdingsmiddelen, waarin naast volume ook ander relevante aspecten zoals emissie en schadelijkheid tot uitdrukking komen;

verzoekt de regering deze indicator te ontwikkelen en voorstellen te ontwikkelen voor de implementatie in het bestrijdingsmiddelenbeleid van deze indicator,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden M.B. Vos en Van Ardenne-van der Hoeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (21677).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil nog een tweede motie indienen, die betrekking heeft op de openbaarheid van de afzet van individuele werkzame stoffen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat met betrekking tot bestrijdingsmiddelen informatie over de afzet van individuele werkzame stoffen niet openbaar is;Vos

van oordeel, dat openbaarheid van deze informatie van belang is voor organisaties die gebruik van individuele stoffen willen monitoren en de voortgang van het beleid willen evalueren;

verzoekt de regering de informatie over afzet van individuele werkzame stoffen openbaar te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (21677).

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! De evaluatie heeft aangetoond dat wij de tussendoelen gehaald hebben. Het is waardevol om dat vast te stellen. Het komt nu aan op het organiseren van de tweede stap, de trendbreuk van kwantiteit naar kwaliteit. Volgens ons bestaat de trendbreuk uit vier stappen:

  • 1. wat biologisch kan gaan wij biologisch doen;

  • 2. wat mechanisch kan gaan wij mechanisch doen;

  • 3. waar moeder natuur of vader techniek ons in de steek laat, schakelen wij neef chemie in als correctiemiddel, natuurlijk met toegelaten middelen;

  • 4. waar chemie echt onvervangbaar is, maar wel risicovol, willen wij gaan werken met een receptuursysteem.

Met een dergelijke aanpak kunnen wij én effectief ziekten en plagen bestrijden én een dam opwerpen tegen het importeren van illegale middelen. Wij hebben aangegeven dat wij op dit punt tempo willen maken. Ik verwijs kortheidshalve naar de brief van mei. Wil een dergelijke aanpak voor het volgende teeltseizoen betekenis hebben, dan zal er in oktober al een uitwerking moeten liggen. Mevrouw Van Ardenne sprak daar ook over.

Bij die uitwerking hebben wij een sterke voorkeur voor het poldermodel, dat wil zeggen overleg met de sector. Dat geeft de beste mogelijkheden voor draagvlak, voor implementatie en voor maatwerk, maar het poldermodel kost ook tijd en die hebben wij maar beperkt. Als het overleg over deze uitwerking niet op tijd resultaat oplevert, moeten wij terugschakelen op het primaat van de politiek. De minister moet dan zijn eigen verantwoordelijkheid nemen. Wij hebben dat in het overleg bepleit en de minister heeft dat willen overnemen. Wij hechten eraan om de positie van de minister in het overleg op dit punt te ondersteunen. Wij willen tevens volstrekte duidelijkheid laten ontstaan over de opstelling van de Kamer. Vandaar dat ik mede namens de collega's Keur van de VVD en Ter Veer van D66 de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat in de afgelopen jaren een belangrijke, vooral kwantitatieve vooruitgang is geboekt bij de uitvoering van het Meerjarenplan gewasbescherming;

overwegende, dat de verlangde kwalitatieve trendbreuk van een verminderde afhankelijkheid van chemische middelen en een vermindering van de milieubelasting nog niet heeft plaatsgevonden;

overwegende, dat daartoe in het kader van de Bestuursovereenkomst momenteel in het Coördinerend uitvoeringsorgaan (CUO) voorstellen voor een agenda voor de tweede fase worden uitgewerkt, zoals genoemd in de brief van de minister van 28 mei 1997;

overwegende, dat de minister in zijn brief van 20 december 1996 aangeeft dat indien het uitgewerkte pakket onvoldoende resultaten oplevert, hij overweegt zijn eigen verantwoordelijkheid terzake te nemen;

verzoekt de regering uiterlijk in oktober 1997 het bedoelde plan van aanpak aan de Tweede Kamer toe te zenden, als het kan op basis van overleg in het CUO-verband, als het moet op basis van haar eigen verantwoordelijkheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Feenstra, Keur en Ter Veer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (21677).

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Ik begin bij de laatste spreker, de heer Feenstra, die er de nadruk op legt dat het vooral van belang is om tempo te maken. Ik denk dat in dat licht de debatten hebben gestaan, die wij in twee instanties in een algemeen overleg hebben gevoerd. Ik heb de tekst van de motie van de heer Feenstra nog niet. Ik begrijp evenwel dat die motie in wezen nog eens uitdrukt en onderstreept dat er tempo gemaakt moet worden; dat het een goede zaak zou zijn wanneer wij daar ook met het bedrijfsleven uitkomen, maar dat hier uiteindelijk de eigen verantwoordelijkheid van de regering zal moeten gelden.

Ik denk, voorzitter, dat dit precies uitdrukt datgene wat ik in de debatten in het algemeen overleg ook heb willen benadrukken. Immers, wij kunnen natuurlijk lang overleg blijven voeren, maar volgens mij staat het haaks op het poldermodel, als er dan vervolgens niet gewoonweg iets gebeurt. Wat dat betreft heb ik geen bezwaren tegen de motie van de heren Feenstra, Keur en Ter Veer op dit punt.

De heer Keur heeft een motie ingediend die, als ik het goed heb begrepen, vooral handelt over de praktische mogelijkheden om in Europa de harmonisatie van het toelatingsbeleid op het gebied van de gewasbeschermingsmiddelen te doen toenemen, ook wat betreft de praktische mogelijkheden om tot afstemming te komen. Ik heb begrepen uit het interruptiedebat dat het dan met name erom gaat – ik geloof dat dit ook het thema is geweest dat in het algemeen overleg een rol speelde – dat de colleges toelating gewasbeschermingsmiddelen in de diverse Europese landen tot een overleg met elkaar zouden komen en dat je hier zou moeten komen tot een vorm van internationale samenwerking. Daarbij is het vervolgens een zaak van die CTB's om daar vorm en inhoud aan te geven. Nu, voorzitter, deze gedachte sluit aan bij datgene wat ik in het overleg heb meegedeeld terzake. Ik heb dus geen bezwaar tegen die motie van de heer Keur.

Dan kom ik bij zijn verzoek ten aanzien van de kleine teelten. Ik denk dat ook hier sprake is van een ondersteuning van datgene wat van de kant van de regering is gezegd, namelijk dat er sprake zal moeten zijn van initiatieven die genomen moeten worden om tot een breed middelenpakket te komen en vooral tot een effectief middelenpakket. Dat laatste is mijns inziens met name de insteek geweest. Ik denk dat binnen de wettelijke kaders en daar waar nodig – alleen daar waar het nodig is – gestreefd zal moeten worden naar een verruiming van die kaders, maar dat de faciliterende en stimulerende rol van de overheid verder inhoud zal moeten worden gegeven, met name in het overleg met CUO en CTB.

Overigens wil ik wel wijzen op de bijzondere positie die het college inneemt. Kamer en regering – wij hebben daar eerder over gedebatteerd – hebben met elkaar afgesproken dat beiden niet op de stoel van het college moeten gaan zitten. Maar wat betreft het aangeven van welke aanpassingen nog noodzakelijk zijn om op verantwoorde wijze toelating van middelen in kleine teelten te realiseren, is de regering bereid te bezien, met de door mij gemaakte kanttekeningen, of dat noodzakelijk is.

Ik beschik niet over de tekst van de motie die de geachte afgevaardigde mevrouw Van Ardenne heeft ingediend, maar haar goed beluisterende, voorzitter, dacht ik dat zij in wezen datgene vraagt wat van de kant van de regering is toegezegd, namelijk dat er een plan van aanpak per 1 oktober zal liggen. Wat dat betreft sluit het verzoek van mevrouw Van Ardenne in haar motie aan bij datgene wat in de motie van de heer Feenstra wordt aangegeven. Ik denk overigens dat het terecht is dat mevrouw Van Ardenne in haar motie aandacht vraagt voor alternatieve bestrijdingsmethoden, zoals biologische bestrijdingsmethoden. Ik meen dat dit een van de thema's was die was vermeld in deze motie. Ofschoon komend van de kant van de oppositie in deze Kamer, past het volgens mij een beetje in de sfeer van deze dag dat de regering uitspreekt geen moeite met deze motie te hebben.

Mevrouw Van Ardenne heeft nog een opmerking gemaakt over de nota Milieu en economie en de mogelijkheden om tot financiële stimulering en het verlenen van faciliteiten over te gaan, met name in het kader van het milieukeur. Ik wil dat inderdaad doen. Ik wijs erop dat het ministerie van LNV het agromilieukeur al financieel steunt en dat er ook andere initiatieven financieel worden ondersteund, zoals het milieuproject sierteelt. Overigens worden er kaders ontwikkeld voor de certificering in brede zin. Ik kan dan ook positief reageren op die opmerking van mevrouw Van Ardenne.

Ik kom op de motie van mevrouw Vos inzake het ontwikkelen van een indicator en het ontwikkelen van voorstellen voor de implementatie daarvan in het bestrijdingsmiddelenbeleid. Dit punt is al aan de orde geweest in het algemeen overleg, mede in het licht van de vraag of de milieubelasting nu werkelijk de invalshoek is of dat er nog andere invalshoeken zijn. In dat debat heb ik op de vragen van mevrouw Vos al geantwoord dat de invalshoek uiteraard die van de milieubelasting is. Ik weet dat met name het CLM doende is geweest met het ontwikkelen van een indicator of een soort meetlat op dit punt. Wat dat betreft heb ik geen bezwaar tegen deze motie van mevrouw Vos.

Met haar andere motie ligt dit wat anders. Daarin gaat het om het openbaar maken van gegevens over de afzet van individueel werkzame stoffen. Deze gegevens behoren volgens mijn informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur tot de bedrijfsgeheimen. Ik denk dat het niet goed is om de afzet van individuele bestrijdingsmiddelen publiek toegankelijk te maken. In het kader van de Regeling administratievoorschriften bestrijdingsmiddelen is afgesproken dat dergelijke gegevens niet openbaar zijn, omdat aan de hand daarvan afzetgegevens van individuele toelatingshouders afgeleid zouden kunnen worden. Ik moet de Kamer de aanneming van deze motie dan ook ontraden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil hier toch een korte vraag over stellen. De heer Ter Veer van D66 heeft ook al onder de aandacht van de minister gebracht dat bijvoorbeeld in Denemarken dit type informatie wel openbaar is. Voor een organisatie als de Vewin is die informatie van groot belang om te kunnen vaststellen wat het aantal middelen is en hoe een en ander zich verhoudt tot de schade die men in water aantreft. Ik wil er dus toch bij de minister op aandringen om de situatie in Denemarken nog eens te bekijken en in dat licht te bezien of er toch geen ruimte is voor die openbaarheid.

Minister Van Aartsen:

Dát wil ik uiteraard doen, maar dat staat niet in de motie. Daarmee verandert mijn advies aan de Kamer over de motie niet.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, de komende nacht over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven