Besluit van 12 september 2023, houdende wijzigingen van ondergeschikte betekenis in de algemene maatregelen van bestuur op het terrein van het wettelijke stelsel van de Omgevingswet (Verzamelbesluit Omgevingswet 2023)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 6 juni 2023, nr. 2023-0000283471;

Gelet op de artikelen 2.14, 2.15, eerste lid, aanhef en onder b, 2.19, vijfde lid, aanhef en onder b, 2.24, 2.26, eerste lid en derde lid, aanhef en onder c, 2.28, aanhef en onder c, 2.29a, 3.10, tweede lid, aanhef en onder b, 4.3, eerste tot en met derde lid, 4.4, eerste lid, 5.1, eerste en tweede lid, 5.2, eerste lid, 5.7, tweede en derde lid, 5.11, 5.12, derde lid, 5.18, 5.19, 5.24, eerste lid, 5.26, eerste lid, 5.29, 5.34, eerste en tweede lid, 5.38, derde lid, 5.39, aanhef en onder a, 5.41, eerste lid, 5.42, eerste lid, 13.3a, eerste lid, 13.3d, 13.5, 16.1, 16.15, 16.16, 16.55, eerste lid, 16.65, eerste lid, 16.88, 16.139, eerste lid, 18.2, zesde lid, 18.3, 19.12, vierde lid, 20.1, derde en vierde lid, 20.2, eerste lid, 20.4, 20.6, 20.7, 20.8, eerste lid, 20.10, eerste lid, 20.11, aanhef en onder a, 20.13, eerste lid, en 20.14, derde en vierde lid, van de Omgevingswet, artikel 3.7 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, artikel 4, eerste lid, van de Kaderwet subsidies I en M, artikelen 8.1a, derde lid, 8.70, eerste lid, en 10.12, tweede lid, van de Wet luchtvaart, artikel 9.5.1 van de Wet milieubeheer, artikel 2, eerste lid, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken en artikelen 3 en 119 van de Woningwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 5 juli 2023, nr. W04.23.00125/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 september 2023, nr. 2023-0000539181;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I (BESLUIT ACTIVITEITEN LEEFOMGEVING)

Het Besluit activiteiten leefomgeving wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1a, eerste lid, wordt «16.1, tweede lid,» vervangen door «16.1, tweede en derde lid,».

B

In artikel 2.13, vijfde lid, wordt na «8.33» ingevoegd «, 8.34, eerste lid, 8.40, 8.41, 8.73».

C

In de artikelen 3.14a, 3.77, tweede lid, onder f, 3.120, derde lid, onder d, 3.126, tweede lid, onder f, 3.180, eerste lid, aanhef, 4.92, derde lid, aanhef, 4.96, eerste lid, onder c, onder 1°, 4.98, vierde lid, aanhef, 4.130, tweede lid, 4.132, tweede lid, 4.430k, onder a, 4.465, vierde lid, aanhef, 4.807, eerste lid, onder b, 4.1001a, derde lid, onder b, 4.1001b, 4.1266, vierde lid, onder c, 4.1266, vierde lid, onder d, 4.1273, tweede lid, aanhef, 4.1280, eerste lid, 4.1280, tweede lid, 4.1282, tweede lid, onder e, en 4.1369, eerste lid, aanhef, wordt na respectievelijk «paragraaf 4.30», «voor zover het gaat om de activiteit», «voor zover het gaat om de activiteit», «voor zover het gaat om de activiteit», «het verrichten van de activiteiten», «4.77», «Wet milieubeheer», «omstandigheden», «artikel 4.128, eerste lid», «emissiegrenswaarde», «artikel 22.1, onder a, van de wet», «overschrijdt», «bio-verordening», «afdeling 2.2», «afdeling 2.2», «het Besluit bodemkwaliteit», «het Besluit bodemkwaliteit», «het Besluit bodemkwaliteit», «toepassen van tarragrond», «toepassen van tarragrond», «vermeld» en «genomen» een komma ingevoegd.

D

Aan artikel 3.39, tweede lid, wordt, onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. het opslaan van CO2 voor het permanent opslaan van CO2 als bedoeld in artikel 1, onder u, van de Mijnbouwwet.

E

In artikel 3.40, tweede lid, onder a en b, wordt «artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit» vervangen door «artikel 25d van dat besluit».

F

Aan artikel 3.40b, tweede lid, wordt, onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel f door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. het op of in de bodem brengen van CO2 in het kader van het permanent opslaan van CO2 als bedoeld in artikel 1, onder u, van de Mijnbouwwet.

G

Aan het slot van artikel 3.48c, onder a, vervalt «en».

H

In artikel 3.48d, tweede lid, onder b, wordt na «graven» een puntkomma ingevoegd.

I

Artikel 3.48j wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, aanhef, en vijfde lid, aanhef, wordt «aanwijzing als bedoeld» vervangen door «aanwijzing, bedoeld».

2. In het vierde lid, aanhef, en vijfde lid, aanhef, wordt na «derde lid» een komma ingevoegd.

J

Artikel 3.84, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. de activiteit, bedoeld in het eerste lid, onder b, met huishoudelijke afvalstoffen die nog niet zijn ingezameld of afgegeven; en

    • b. het exploiteren van een mijnbouwwerk voor het permanent opslaan van CO2 als bedoeld in artikel 1, onder u, van de Mijnbouwwet.

K

Artikel 3.103 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde tot het vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Onder de aanwijzing vallen niet activiteiten, bedoeld in het eerste lid, als deze deel uitmaken van een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.3.6.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt na «vallen» ingevoegd «ook».

L

Artikel 3.105 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. het smelten, met inbegrip van het legeren, of gieten van meer dan 500 kg/jaar goud, zilver, platina en legeringen met ten minste 30% van deze metalen;.

2. Onderdeel b vervalt, onder verlettering van onderdelen c tot en met e tot b tot en met d.

M

In artikel 3.111 wordt, onder vernummering van het derde tot het vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Onder de aanwijzing valt niet een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.3.7.

N

In artikel 3.118 wordt, onder vernummering van het derde tot het vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Onder de aanwijzing valt niet een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.3.8.

O

In artikel 3.122 wordt, onder vernummering van het derde tot het vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Onder de aanwijzing valt niet een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.3.9.

P

In artikel 3.146, tweede lid, onder b, wordt «het maken of» vervangen door «het maken,».

Q

In artikel 3.148, derde lid, wordt «die is aangewezen in» vervangen door «als bedoeld in».

R

Artikel 3.184 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid, onder e, komt te luiden:

  • e. het afvangen van kooldioxide voor ondergrondse opslag, bedoeld in paragraaf 3.2.19;.

2. Het derde lid, onderdeel f, komt te luiden:

  • f. het verwerken van kooldioxide voor het permanent opslaan van CO2 als bedoeld in artikel 1, onder u, van de Mijnbouwwet;.

3. In het derde lid, onder m, wordt «een grondbank of grondreinigingsbedrijf» vervangen door «het opslaan of bewerken van grond of baggerspecie».

4. In het derde lid wordt, onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel l door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • n. een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.3.10.

5. In het vierde lid wordt na «Onder de verwijzing valt» ingevoegd «ook».

S

In artikel 3.185, derde lid, onder m, wordt «smeervet,» vervangen door «smeervet of».

T

In de artikelen 3.224, eerste lid, aanhef, 3.228, eerste lid, aanhef, 4.242, onder e, 4.244, tweede lid, 4.283, aanhef, 4.430c, eerste lid, 4.430g, tweede lid, 4.471, aanhef, 4.600, onder a, 4.909a, aanhef, 4.1276, derde lid, en 11.97, tweede lid, onder c, vervalt de komma na respectievelijk «artikel 3.221 », «artikel 3.225», «vastgesteld», «4.241», «ammoniak», «gebouw», «windturbine», «4.470», «6.1.1», «aanhef», «artikel 4.1272», en «of D».

U

Aan artikel 3.225 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Onder de aanwijzing valt niet een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.3.14.

V

Artikel 3.265, eerste lid, onder b, komt te luiden:

  • b. onderhouden, repareren en schoonmaken van gemotoriseerde voertuigen op een andere locatie dan de locatie van de pech of het ongeval.

W

In artikel 3.285, derde lid, onder a, wordt «openbare weg of een gedeelte» vervangen door «openbare weg, een gedeelte».

X

Artikel 3.295b wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het verbod geldt niet voor het laten rijden met of opstellen van spoorvoertuigen op een hoofdspoorweg of een bij omgevingsverordening aangewezen lokale spoorweg als bedoeld in artikel 2.13a, eerste lid, onder b, van de wet, voor zover het gaat om het veroorzaken van geluid.

Y

In paragraaf 3.8.9 wordt na artikel 3.295c een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 3.295d (overgangsrecht: aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Artikel 3.295b, tweede lid, is voor een spoorwegemplacement waarvoor voor de inwerkingtreding van dit besluit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend of een aanvraag om die vergunning is ingediend, van toepassing vanaf het moment waarop Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat uitvoering heeft gegeven aan artikel 12.5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en het besluit tot wijziging van de geluidproductieplafonds als omgevingswaarden in werking is getreden.

Z

In de artikelen 4.5, eerste lid, onder a, en 4.6, eerste lid, onder f, wordt «de bestuurder van de Seveso-inrichting» vervangen door «de met de leiding van de Seveso-inrichting belaste persoon».

AA

In artikel 4.10, derde lid, aanhef, wordt «is» vervangen door «zijn».

AB

Artikel 4.24, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d wordt «VN-nummer» vervangen door «UN-nummer».

2. In onderdeel e wordt na «gevaarsidentificatienummer» ingevoegd «, bedoeld in hoofdstuk 3.2 van bijlage A bij de ADR».

AC

In artikel 4.39a wordt «som» vervangen door «de som».

AD

In tabel 4.39a, eerste kolom, tweede, derde en veertiende rij, wordt «proces brandstof» vervangen door «procesbrandstof».

AE

In artikel 4.41a, eerste lid, onder b, wordt «ten minste een keer per jaar» vervangen door «ten minste eenmaal per jaar».

AF

Aan het slot van artikel 4.62a, tweede lid, onder b, wordt ingevoegd «en».

AG

In het opschrift van de artikelen 4.73a, 4.1303a en 4.1349a vervalt «lucht:».

AH

In artikel 4.76, eerste lid, wordt «paragraaf 4.126 of 4.127» vervangen door «paragraaf 4.3, 4.126 of 4.127».

AI

In artikel 4.81, vijfde lid, onder b, wordt «worden meeverbrand» vervangen door «meeverbrand».

AJ

In artikel 4.98, derde lid, wordt «het bodemas vier keer per jaar bemonsterd en geanalyseerd» vervangen door «de bodemas viermaal per jaar bemonsterd en geanalyseerd».

AK

De artikelen 4.103a tot en met 4.103g en de tabellen 4.103a en 4.103c vervallen.

AL

In artikel 4.128 vervalt het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid.

AM

In artikel 4.199, eerste lid, wordt «tabellen» vervangen door «de tabellen».

AN

In de artikelen 4.199, tweede lid, onder b, 4.229, tweede lid, onder c, 4.271, tweede lid, onder b, 4.300, tweede lid, onder b, en 5.31, tweede lid, onder f, wordt «ISO» vervangen door «NEN-ISO».

AO

In tabel 4.239, tweede kolom, tweede rij, wordt «5» vervangen door «25».

AP

In artikel 4.242, aanhef, wordt «ten minste die 5 ton» vervangen door «ten minste 5 ton».

AQ

In artikel 4.359 wordt «verbrandingsmotor,» vervangen door «verbrandingsmotor of».

AR

In artikel 4.430c, tweede lid, wordt na «begripsbepalingen» en na «Besluit kwaliteit leefomgeving» een komma ingevoegd.

AS

In het opschrift van artikel 4.430d wordt «windturbines» vervangen door «windturbines)».

AT

In artikel 4.430e wordt «Ldenof» vervangen door «Lden of».

AU

In artikel 4.430g wordt voor de tekst de aanduiding «1.» geplaatst.

AV

In artikel 4.430k, onder a, wordt «door een derde bewoond mag worden» vervangen door «door een derde mag worden bewoond».

AW

In artikel 4.430l wordt «niet reflecterende materialen» vervangen door «niet-reflecterende materialen».

AX

In artikel 4.431 wordt «uitvoeren» vervangen door «verrichten».

AY

Artikel 4.465 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «H360F» moeten hebben» vervangen door «H360F moeten hebben».

2. In het vierde lid, aanhef, wordt «de tabellen 4.438a of 4.438b» vervangen door «tabel 4.438a of 4.438b».

AZ

Artikel 4.482, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Een melding bevat:

    • a. de coördinaten van de tankzuil en de bufferopslag;

    • b. de waterinhoud van de bufferopslag in kubieke meters;

    • c. de aanduiding dat het aantal personenauto’s dat per etmaal wordt getankt ten hoogste 300 of meer dan 300 bedraagt;

    • d. de aanduiding dat het aantal autobussen dat per etmaal wordt getankt ten hoogste 100 of meer dan 100 bedraagt; en

    • e. voor zover van toepassing, de aanduiding dat vaartuigen, werktuigen of andere voertuigen dan personenauto’s of autobussen worden getankt.

BA

In artikel 4.592, eerste lid, onder e, wordt «chassisnummer» vervangen door «voertuigidentificatienummer».

BB

In artikel 4.613, tweede lid, onder r, wordt «zuiveringtechnische» vervangen door «zuiveringtechnisch».

BC

Artikel 4.723a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt in uiterwaarden en buitendijkse gebieden onder oppervlaktewaterlichaam verstaan: beddingen waarin op het moment van het lozen aan het aardoppervlak en de openlucht grenzend water voorkomt.

2. Het derde lid, onder b, wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel 1° wordt «aan de grond verankerd is» vervangen door «aan de grond is verankerd».

b. In onderdeel 2° wordt «zo geplaatst is» vervangen door «zo is geplaatst».

c. In onderdeel 3° wordt «vervaardigd is» vervangen door «is vervaardigd».

BD

In tabel 4.723c, tweede kolom, tweede rij, wordt «een zelfde» vervangen door «eenzelfde».

BE

In tabel 4.723da, tweede kolom, derde rij, wordt «productie methoden» vervangen door «productiemethoden».

BF

Artikelen 4.791fa en 4.791o, worden als volgt gewijzigd:

1. In de opschriften wordt «water: rapporteren» vervangen door «gegevens en bescheiden: rapportage».

2. In de aanheffen wordt «Jaarlijks ontvangt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, uiterlijk op 30 april een rapportage met de volgende gegevens» vervangen door «Jaarlijks wordt uiterlijk op 30 april aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, een rapportage verstrekt met de volgende gegevens».

BG

In de opschriften van artikelen 4.823 en 4.824 wordt «PM10» vervangen door «PM10».

BH

Artikel 4.829, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «zuurgraad» vervangen door «pH».

2. In onderdeel e wordt «inwerking stellen» vervangen door «in werking stellen».

BI

Artikel 4.830 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «elektromagnetische flowmeter» vervangen door «geschikte debietmeter».

2. In het tweede lid wordt «EC elektrode en de pH elektrode» vervangen door «sensoren voor het meten van de pH en het meten van de geleidbaarheid van het waswater».

BJ

In artikel 4.897, tweede lid, worden, onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder verlettering van onderdeel b tot d, twee onderdelen ingevoegd, luidende:

  • b. de inhoud van de opslagtank;

  • c. de aanduiding dat het aantal bevoorradingen per jaar niet meer dan 5 of meer dan 5 bedraagt; en.

BK

In artikel 4.903, tweede lid, wordt, onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder verlettering van onderdeel b tot c, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. de inhoud van de opslagtank; en.

BL

In de artikelen 4.969, derde lid, onder c, en 4.988, derde lid, onder c, wordt «een aanwezig oppervlaktewaterlichaam» vervangen door «oppervlaktewaterlichamen».

BM

In artikel 4.999, tweede en derde lid, wordt «worden» vervangen door «wordt».

BN

Artikel 4.1012, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van de onderdelen d tot en met f tot c tot en met e.

2. Onderdeel c (nieuw) komt te luiden:

  • c. gasflessen met blusgassen voor direct gebruik;.

BO

In artikel 4.1031, vierde lid, wordt «vierde lid» vervangen door «tweede lid».

BP

Artikel 4.1057 vervalt.

BQ

Artikel 4.1058 komt te luiden:

Artikel 4.1058 (water: lozingsroute bij opslaan van lekkende, uitlogende en vermestende goederen)

  • 1. Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt het te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van lekkende, uitlogende of vermestende goederen, ingedeeld in bijlage IVA, deel A, B of C, geloosd in een vuilwaterriool.

  • 2. Als een maatwerkvoorschrift is gesteld of een voorschrift aan een omgevingsvergunning is verbonden waarin een andere lozingsroute is toegestaan, wordt het te lozen afvalwater geloosd in een vuilwaterriool of via die andere route.

BR

In artikel 4.1059, tweede lid, aanhef, wordt «4.1057» vervangen door «4.1058».

BS

In artikel 4.1117, tweede lid, wordt «artikel 2.2» vervangen door «afdeling 2.2».

BT

Artikel 4.1126a komt te luiden:

Artikel 4.1126a (overgangsrecht: geluid)

De waarden voor geluidgevoelige ruimten binnen geluidgevoelige gebouwen, bedoeld in tabel 4.1121a, gelden niet als het geluidgevoelige gebouw geheel of gedeeltelijk ligt op een op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit aanwezig industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, totdat voor dat terrein een van de volgende besluiten in werking is getreden:

  • a. bij omgevingsplan geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld op grond van artikel 2.11a van de wet;

  • b. bij besluit geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld op grond van artikel 2.12a, eerste lid, van de wet; of

  • c. bij omgevingsplan is bepaald dat een activiteit als bedoeld in artikel 5.78b van het Besluit kwaliteit leefomgeving niet wordt verricht.

BU

In artikel 4.1143, vierde lid, wordt «met een bodemzijdig vermogen van minder dan 70 kW in een gebouw met een woonfunctie» vervangen door «dat alleen wordt gebruikt ten behoeve van een woonfunctie niet gelegen in een woongebouw als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving».

BV

In artikel 4.1173, onder c, wordt «aan voorschriften» vervangen door «aan de voorschriften».

BW

De artikelen 4.1199a en 4.1199b vervallen.

BX

Aan het slot van artikel 4.1215, tweede lid, onder b, onder 3°, wordt ingevoegd «en».

BY

Aan het slot van artikel 4.1218, onder a, onder 1°, wordt ingevoegd «of».

BZ

In artikel 4.1220, tweede lid, vervalt «, bedoeld in afdeling 2.2».

CA

In de artikelen 4.1225, derde lid, 4.1226, tweede lid, 4.1237, tweede lid en 4.1238, tweede lid, wordt na «verstrekt» toegevoegd «aan het bevoegd gezag».

CB

In artikel 4.1226, derde lid, wordt «op het graven» vervangen door «voor het graven».

CC

In het opschrift van artikel 4.1228 wordt «ingeval van spoedreparatie» vervangen door «bij spoedreparatie».

CD

In artikel 4.1230, tweede lid, onder c, wordt «het Besluit bodemkwaliteit» vervangen door «dat besluit».

CE

In artikel 4.1236, tweede lid, onder d, onder 2°, wordt «uitgevoerd» vervangen door «verricht».

CF

In de artikelen 4.1237, tweede lid, en 4.1238, tweede lid, wordt «uit het eerste lid» vervangen door «, bedoeld in het eerste lid,».

CG

In de artikelen 4.1247, tweede lid, 4.1259, tweede lid, onder e, 4.1266, vierde lid, onder a, 4.1267, tweede lid, onder a, 4.1282, vierde lid, onder a, en 4.1283, tweede lid, wordt «natuurlijk persoon» vervangen door «natuurlijke persoon».

CH

In artikel 4.1258, eerste lid, onder a, vervalt «, bedoeld in artikel 4.1257».

CI

In artikel 4.1262, tweede lid, wordt «het niet verwijderen» vervangen door «het niet-verwijderen».

CJ

Artikel 4.1267 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «, bedoeld in artikel 4.1265».

2. In het tweede lid, onder c en d, wordt «als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit» vervangen door «, bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit,».

3. In het derde lid wordt «Het eerste lid, aanhef en onder c, e, f en g,» vervangen door «Het eerste lid, aanhef en onder c en e,».

4. In het vierde lid, aanhef, wordt «Het eerste lid, aanhef en onder f en g,» vervangen door «Het eerste lid, aanhef en onder e,».

CK

In artikel 4.1272, tweede lid, wordt «artikel 4.1269, tweede lid, a, d en f tot en met h, en artikel 4.1269, derde lid, onder b en c,» vervangen door «de artikelen 4.1269, tweede lid, a, d en f tot en met h, en 4.1269, derde lid, onder b en c,».

CL

In het opschrift van de artikelen 4.1273, 4.1275, 4.1277, 4.1279, 4.1289 en 4.1291 wordt voor «maatwerk» ingevoegd «afbakening mogelijkheid».

CM

In artikel 4.1283, eerste lid, vervalt «, bedoeld in artikel 4.1281».

CN

In artikel 4.1290, eerste lid, onder c, wordt «dat» vervangen door «die».

CO

In de artikelen 4.1296 en 4.1340 wordt «1 januari 2022» vervangen door «1 januari 2024».

CP

In artikel 4.1310, eerste lid, wordt «4.1308,» vervangen door «4.1308 en».

CQ

In artikel 4.1327, tweede lid, onder b, wordt «de kadastrale aanduiding» vervangen door «of de kadastrale aanduiding».

CR

In artikel 4.1333, wordt «van stikstofoxiden» vervangen door «voor stikstofoxiden».

CS

In artikel 4.1336, tweede lid, wordt «met nominaal thermisch ingangsvermogen» vervangen door «met een nominaal thermisch ingangsvermogen».

CT

Artikel 4.1349, onder b, komt te luiden:

  • b. voor ammoniak, voor zover een ketel in gebruik is genomen na de inwerkingtreding van dit besluit en wordt gestookt op rie-biomassa of pellets gemaakt uit rie-biomassa:

    • 1°. 5 mg/Nm3 bij toepassing van selectieve katalytische reductie; en

    • 2°. 10 mg/Nm3 bij toepassing van selectieve niet-katalytische reductie.

CU

In artikel 4.1366, wordt «het niet tijdige herstel» vervangen door «het niet-tijdige herstel».

CV

In artikel 4.1368, onder b, wordt «of voldaan wordt» vervangen door «of wordt voldaan».

CW

Artikel 5.3, derde en vierde lid, komen te luiden:

  • 3. Het bodemonderzoek voldoet aan NEN 5725 en NEN 5740, voor zover de activiteit plaatsvindt op de landbodem, of aan NEN 5717 en NEN 5720, voor zover de activiteit plaatsvindt in een oppervlaktewaterlichaam.

  • 4. Het veldwerk wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 2000 of een certificatie-instantie of inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 2000.

CX

Artikel 5.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel e wordt «zijn gemaakt» vervangen door «gemaakt».

2. In onderdeel f wordt na «dit gebeurt» toegevoegd «volgens artikel 5.4, eerste lid».

CY

Artikel 5.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:

  • a. de bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit, die is vastgesteld voor het begin van de activiteit:

    • 1°. voor zover een activiteit plaatsvindt op de landbodem: in een rapport volgens NEN 5740; of

    • 2°. voor zover een activiteit plaatsvindt in een oppervlaktewaterlichaam: in een rapport volgens NEN 5720;.

2. Het eerste lid, onder c, komt te luiden:

  • c. de volgende kwaliteitsklasse, bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit:

    • 1°. voor zover een activiteit plaatsvindt op de landbodem: de kwaliteitsklasse landbouw/natuur; of

    • 2°. voor zover een activiteit plaatsvindt in een oppervlaktewaterlichaam: de kwaliteitsklasse niet verontreinigd.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het herstel wordt milieukundig begeleid door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 6000.

CZ

In artikel 5.7i, eerste lid, wordt «bijlage IX van de richtlijn energie-efficiëntie» vervangen door «bijlage IX bij de richtlijn energie-efficiëntie».

DA

In artikel 5.11, tweede lid, wordt «Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur» vervangen door «Artikel 5.1 van de Wet open overheid».

DB

In artikel 5.15d wordt «de inwerkingtreding van de Omgevingswet» vervangen door «de inwerkingtreding van dit besluit».

DC

In paragraaf 5.4.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.22a (zeer zorgwekkende stof)

  • 1. Een zeer zorgwekkende stof is een stof die voldoet aan een of meer van de criteria of voorwaarden, bedoeld in artikel 57 van de reach-verordening.

  • 2. Een stof is in ieder geval een zeer zorgwekkende stof als die:

    • a. voorkomt:

      • 1°. in bijlage VI bij de CLP-verordening en in die bijlage is ingedeeld als carcinogeen, mutageen of reprotoxisch, categorie 1a of 1b;

      • 2°. op de kandidatenlijst, bedoeld in artikel 59 van de reach-verordening;

      • 3°. in bijlage XVII bij de reach-verordening ten aanzien van chemische stoffen waarvoor een restrictie geldt vanwege het voldoen aan de criteria van artikel 57 van die verordening;

      • 4°. in bijlage I, II of III bij de verordening persistente organische verontreinigende stoffen;

      • 5°. op de lijst van stoffen voor prioritaire actie die is vastgesteld op grond van artikel 6 van het Ospar-verdrag; of

      • 6°. in bijlage X bij de kaderrichtlijn water, voor zover een stof in die bijlage is aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof; of

    • b. voldoet aan de vastgestelde wetenschappelijke criteria voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen, bedoeld in:

      • 1°. artikel 5, derde lid, van de Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEU 2012, L167) vastgesteld in Gedelegeerde Verordening 2017/2100 van de commissie van 4 september 2017 tot vaststelling van wetenschappelijke criteria voor het identificeren van hormoonontregelende eigenschappen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2017, L 301); of

      • 2°. bijlage II, paragraaf 3.6.5, bij de Verordening (EG) 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309).

DD

Artikel 5.24, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Op het bepalen van de kosten en het rendement van de technieken, bedoeld in het derde lid, zijn de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.

DE

Artikel 5.38a vervalt.

DF

Artikel 5.38b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «waterstoffluoride, ammoniak» vervangen door «waterstoffluoride en ammoniak».

2. In het tweede lid wordt «gelden» vervangen door «geldt».

DG

Artikel 6.7, eerste lid, onder a, komt te luiden:

  • a. waarin het toepassingsbereik van een paragraaf voor beperkingengebiedactiviteiten, lozingsactiviteiten, ontgrondingsactiviteiten, wateronttrekkingsactiviteiten of mijnbouwlocatieactiviteiten wordt bepaald; en.

DH

In de artikelen 6.28, onder a, en 7.27, onder a, wordt «en waterstaatswerken» vervangen door «of waterstaatswerken».

DI

In de artikelen 6.28, onder b, c, e en f, aanhef, 7.27, onder c, e en f, aanhef, en 16.7, onder e, wordt «en» vervangen door «of».

DJ

Artikel 6.47a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «gegevens en bescheiden verstrekt over» vervangen door «de volgende gegevens en bescheiden verstrekt».

2. In onderdeel e wordt «de bekwaamheid» vervangen door «de gegevens over de bekwaamheid».

3. In onderdeel f wordt «de radarapparatuur» vervangen door «gegevens over de radarapparatuur».

DK

In artikel 6.56hd wordt «een kwaliteit graven» vervangen door «een kwaliteit».

DL

In artikel 6.56i wordt «waterstaatwerk» vervangen door «waterstaatswerk».

DM

Artikel 7.7, eerste lid, onder a, komt te luiden:

  • a. waarin het toepassingsbereik van een paragraaf voor beperkingengebiedactiviteiten, stortingsactiviteiten, lozingsactiviteiten, ontgrondingsactiviteiten of mijnbouwlocatieactiviteiten wordt bepaald; en.

DN

In de artikelen 7.12 en 7.13 wordt «de artikelen» vervangen door «artikel».

DO

In artikel 7.17, tweede lid, onder a, wordt «plaatsen of» vervangen door «plaatsen,».

DP

Artikel 8.7, eerste lid, onder a, komt te luiden:

  • a. waarin het toepassingsbereik van een paragraaf voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk wordt bepaald; en.

DQ

In artikel 8.18, tweede lid, onder b, wordt «gehouwen» vervangen door «gebouwen».

DR

In de artikelen 9.12, 9.13, eerste en tweede lid, 9.14 en 9.15, aanhef, wordt «afdeling 9.1» vervangen door «deze afdeling».

DS

In de opschriften van de artikelen 11.4, 11.25 en 11.114, wordt «Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door «Minister voor Natuur en Stikstof».

DT

In de artikelen 11.4, eerste lid, aanhef, en tweede lid, 11.8, 11.25, eerste lid, aanhef, en tweede lid, aanhef, 11.30, 11.43, eerste lid, onder a, 11.45, tweede lid, onder b, 11.51, eerste lid, 11.53, tweede lid, onder b, 11.57, onder a, 11.59, tweede lid, onder b, 11.61, vierde lid, onder a, 11.64, eerste lid, onder d, onder 3°, 11.75, eerste lid, onder c, en tweede lid, 11.85, onder c, 11.86, eerste lid, 11.91, eerste lid, aanhef en tweede lid, 11.92, tweede lid, 11.95, 11.97, tweede lid, onder a, onder 3°, 11.99, tweede lid, onder a, onder 2°, 11.102, tweede lid, onder a en b, 11.104, derde lid, onder a, 11.114, aanhef, 11.118, 11.130, onder b, en 11.131, eerste lid, onder e, onder 3°, wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door «Onze Minister voor Natuur en Stikstof».

DU

Artikel 11.17 vervalt.

DV

In artikel 11.21, tweede lid, aanhef, wordt «artikel 11.20» vervangen door «11.20».

DW

Aan artikel 11.25, tweede lid, wordt onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door «; en» een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. het vangen, doden of verwerken van walvissen.

DX

In artikel 11.29, eerste lid, wordt «en 11.35» vervangen door «, 11.35 en 11.68».

DY

In artikel 11.71, eerste lid, onder b, wordt «maar geen lange honden» vervangen door «met uitzondering van lange honden».

DZ

In de artikelen 11.75, tweede lid en 11.82 wordt «veiligheid, gezondheid en milieu» vervangen door «het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu».

EA

In artikel 11.91, eerste lid, aanhef, wordt «komt» vervangen door «komen» en wordt «als het wordt» vervangen door «als zij worden».

EB

In artikel 11.92, tweede lid, wordt «Onze Minister de omgevingsvergunning heeft verleend» vervangen door «die Minister de omgevingsvergunning heeft verleend».

EC

In artikel 11.97, derde lid, onder c, onder 1°, wordt «zijn gebracht of verkregen» vervangen door «is gebracht of verkregen».

ED

In artikel 11.99, tweede lid, onder c, wordt «cites-verordening» vervangen door «cites-basisverordening».

EE

In artikel 11.108, vierde lid, wordt «Pallas»» vervangen door «Pallas».

EF

In het opschrift van artikel 11.126 wordt «meldplicht» vervangen door «melding:».

EG

Artikel 11.127, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel f wordt «voldaan wordt» vervangen door «wordt voldaan».

2. In onderdeel f, onder 3°, wordt «Een toelichting» vervangen door «een toelichting» en wordt «herplanting» vervangen door «herbeplanting».

EH

Artikel 11.131 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van wordt «meldplicht» vervangen door «melding».

2. In het eerste lid, onderdeel e, onder 3˚, wordt «Onze Minister de ontvangst van de kennisgeving heeft bevestigd» vervangen door «die Minister de ontvangst van de kennisgeving heeft bevestigd».

EI

In de tabellen 15.16, 15.34 en 15.53 wordt in de rij met parameter «Legionella» in de tweede kolom «≤ 100 kolonievormende eenheden/l» vervangen door «< 100 kolonievormende eenheden/l».

EJ

In de artikelen 15.28, eerste lid, aanhef, en tweede lid, aanhef, 15.29, aanhef, 15.44, aanhef, 15.45, aanhef, 15.61, aanhef, en 15.62, aanhef, wordt «Tot 1 januari 2023» vervangen door «Tot 1 januari 2025».

EK

In de artikelen 15.66, eerste lid, en 15.67, eerste lid, wordt «Tot 1 januari 2024» vervangen door «Tot 1 januari 2026».

EL

Artikel 16.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdelen b en j, onder 2°, wordt «het oppervlaktewaterlichaam» vervangen door «de watergang».

2. In onderdeel j, aanhef, wordt «een oppervlaktewaterlichaam» vervangen door «een watergang».

EM

In artikel 17.26, derde lid, onder a, wordt «indien» vervangen door «als».

EN

Bijlage I, onder A, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsomschrijving van rie-biomassa wordt «artikel 1» vervangen door «artikel 3».

2. In de alfabetische rangschikking worden de volgende twee begripsbepalingen ingevoegd:

CAS-nummer:

numerieke aanduiding voor chemische stoffen die door de Chemical Abstract Service is uitgegeven;

UN-nummer:

nummer van de chemische stof uit de Recommendations on the Transport of Dangerous Goods, uitgegeven door de Verenigde Naties;.

3. De begripsbepalingen eieren, gebouw, invasieve uitheemse soort en uitheemse soort en de bijbehorende begripsomschrijvingen vervallen.

4. In de begripsomschrijving van bunkerstation wordt «van van vaartuigen» vervangen door «van vaartuigen».

5. In de begripsbepaling van Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT wordt «Langtijdgemiddelde» vervangen door «langtijdgemiddelde».

6. In de begripsomschrijving van meerjarenafspraak energie-efficiëntie wordt «De op 1 juli 2008» vervangen door «de op 1 juli 2008».

7. In de begripsomschrijving van niet-beteelde gronden wordt «deze» vervangen door «dit».

8. De begripsomschrijving van zeer zorgwekkende stof komt te luiden:

zeer zorgwekkende stof als bedoeld in artikel 5.22a;.

EO

In bijlage I, onder B, wordt in de alfabetische rangschikking de volgende begripsbepaling ingevoegd:

reach-verordening:

Verordening (EG) 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (PbEU 2006, L 396);.

EP

In bijlage IIa wordt in de uitleg bij voetnoot 3, na de tabel, «d.s.» vervangen door «ds».

EQ

Bijlage III wordt vervangen door bijlage III zoals opgenomen in bijlage I bij dit besluit.

ER

In het opschrift van bijlage IVa vervalt «4.1057,».

ES

Bijlage VII vervalt.

ET

In bijlage VIII, onderdeel A, wordt na «aardgas» ingevoegd «en niet zijnde noodstroomvoorzieningen voor zover die niet gelijktijdig in gebruik zijn».

ARTIKEL II (BESLUIT BOUWWERKEN LEEFOMGEVING)

Het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1a, eerste lid, wordt na «5.1» ingevoegd «, 16.1, derde lid,».

B

In artikel 2.17, derde lid, onder g, wordt «voorzieningen» vervangen door «voorziening».

C

Na het opschrift van afdeling 3.4 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

§ 3.4.1 Energiezuinigheid

D

In artikel 3.84a, tweede lid, wordt «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat» vervangen door «Onze Minister voor Klimaat en Energie».

E

Artikel 3.87 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «vanaf 1 januari 2023».

2. In het vijfde lid vervalt «voor 1 januari 2023».

F

Na artikel 3.87a wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

§ 3.4.2 Laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen

G

In paragraaf 3.4.2 (nieuw) wordt na het opschrift van de paragraaf een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.87aa (aansturingsartikel)

  • 1. Een bouwwerk heeft voldoende laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen.

  • 2. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

H

In de artikelen 3.97, tweede lid, 4.15a, tweede lid, en 4.191, tweede lid, wordt «door toepassing van» vervangen door «door naleving van».

I

In de artikelen 3.145, tweede lid, en 4.160c, tweede lid, wordt «door toepassing van de voorschriften gesteld bij of krachtens deze paragraaf» vervangen door «door naleving van de regels in deze paragraaf».

J

In tabel 4.73, tweede rij, vierde kolom, wordt «permanente vuurlast permanente vuurlast» vervangen door «permanente vuurlast».

K

In tabel 4.117, tweede rij, vierde kolom, wordt «Wateropname» vervangen door «wateropname».

L

In artikel 4.160a, tweede lid, wordt «door toepassing van de voorschriften» vervangen door «door naleving van de regels».

M

In artikel 4.160d, eerste lid, aanhef, vervalt de aanduiding «1.».

N

In tabel 4.207, tweede rij, vierde kolom, wordt «Inspectiecertificaat» vervangen door «inspectiecertificaat».

O

In tabel 4.212, tweede rij, vierde kolom, wordt «vluchtorueteaanduidingen» vervangen door «vluchtrouteaanduidingen».

P

In artikel 4.230a, tweede lid, wordt «voortuigen» vervangen door «voertuigen».

Q

In tabel 5.22, tweede rij, laatste kolom, wordt «Vluchten bij brand» vervangen door «vluchten bij brand».

R

In artikel 6.26 wordt «16.000-2» vervangen door «16000-2».

S

Artikel 6.45 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde en vierde lid wordt «Het eerste lid» vervangen door «Het tweede lid».

2. Het vijfde lid vervalt.

T

Artikel 7.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «, of een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de wet kan aan een omgevingsvergunning worden verbonden,».

2. In het tweede, derde, vierde en vijfde lid vervalt «of vergunningvoorschrift».

3. In het vijfde lid vervalt «respectievelijk aan de omgevingsvergunning worden verbonden».

U

Artikel 7.5c wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt na «Gelijktijdig met» ingevoegd «de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of».

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Als de bouw- of sloopwerkzaamheden op een andere manier worden verricht dan overeenkomstig de gegevens en bescheiden, bedoeld in het eerste lid, worden de gewijzigde gegevens en bescheiden zo spoedig mogelijk verstrekt.

V

In bijlage I, onder A, vervalt de begripsbepaling gebouw en de bijbehorende begripsomschrijving.

ARTIKEL III (BESLUIT KWALITEIT LEEFOMGEVING)

Het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1a, tweede lid, wordt «Dit artikel» vervangen door «Dit besluit».

B

In artikel 2.0e, tweede lid, onder a, wordt «, bedoeld» vervangen door «als bedoeld».

C

In artikelen 2.0k, tweede lid, wordt «onderdelen» vervangen door «onder».

D

Voor artikel 2.1 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

§ 2.2.1.0 Algemeen

E

In artikel 2.16, onder a, wordt «of 2.15 eerste lid,» vervangen door «2.15 eerste lid,».

F

In de artikelen 2.8a, eerste lid, onder c, 2.8a, derde lid, 2.14, eerste lid, onder a, 3.75, tweede lid, onder b, 4.1, onder b, onder 3°, 4.4a, aanhef, 4.10a, aanhef, 4.15, eerste lid, onder c, 5.4, tweede lid, 5.161a, derde lid, 8.59, tweede lid, onder a, 8.96, eerste lid, 12.13k, eerste lid, 12.26, eerste lid, en 12.26, tweede lid, en in bijlage IV, onder B, wordt na respectievelijk «stoffen», «stoffen», «eisen», «onder a tot en met c», «stoffen», «artikel 2.12, eerste lid», «artikel 2.12, eerste lid», «onder b», «artikel 3.101, eerste lid», «eerste lid», «onder 1° tot en met 4°», «op een zuiveringtechnisch werk», «wordt hersteld», «een militair luchtvaartterrein», «een militair luchtvaartterrein» en «bijlage II, onder A, bij de grondwaterrichtlijn» een komma ingevoegd.

G

In de artikelen 3.1, aanhef, 3.61, 3.62, onder c, aanhef en onder 2°, 3.68, eerste lid, aanhef, 3.69, eerste lid, aanhef en tweede lid, 3.70, aanhef, 3.71, eerste en tweede lid, 3.72, 4.28, 4.28a, 4.31, 8.74t, onder a, 8.74w, eerste lid, onder a, 11.34, 11.38, derde en vierde lid, 11.67, tweede en derde lid, 11.68, tweede lid, 11.69a, 11.69c, aanhef, en 12.26c, wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door «Onze Minister voor Natuur en Stikstof».

H

In de artikelen 3.25, derde lid, onder e, 5.55, tweede lid, onder f, en 5.79, tweede lid, onder d, vervalt «doorgaand».

I

In artikel 3.27, vierde lid, vervalt «die bij omgevingsverordening is aangewezen en» en wordt «aanwijzing bij omgevingsverordening wordt ingetrokken» vervangen door «geluidproductieplafonds komen te vervallen».

J

In artikel 3.69, eerste lid, wordt «richtlijn» vervangen door «-richtlijn».

K

Artikel 3.74 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het tweede lid, onder a, wordt de dubbele punt vervangen door een puntkomma.

2. In het zesde lid wordt «gebracht kan worden» vervangen door «kan worden gebracht».

L

Artikel 3.75 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onder g, wordt «buitenbedrijfstellen» vervangen door «buiten bedrijf stellen».

2. In het vierde lid wordt «onderdelen d en e» vervangen door «onder d en e,» en wordt «onderdeel c» vervangen door «onder c».

3. In het vijfde lid, onder c, wordt «Onze Minister» vervangen door «Onze van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» en wordt «wijzigen, weigeren,» vervangen door «weigeren, wijzen,».

M

In artikel 5.35 wordt na «het toelaten van» ingevoegd «de uitbreiding of aanleg van».

N

Artikel 5.46 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder f, wordt «de aanleg en het beheer» vervangen door «de aanleg, het beheer».

2. In het tweede lid wordt na «onderdeel o» ingevoegd «van dat lid».

O

In artikel 5.62, onder a, wordt «de artikelen» vervangen door «artikel».

P

Artikel 5.63, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Deze subparagraaf is van toepassing op het geluid op een geluidgevoelig gebouw door activiteiten, met uitzondering van activiteiten als bedoeld in subparagraaf 5.1.4.2.3.

Q

In artikel 5.65, vierde lid, wordt «een omgevingsplan» vervangen door «het omgevingsplan».

R

In artikel 5.76, derde lid, onder a, wordt «combinatie van schietbanen» vervangen door «combinatie van civiele schietbanen».

S

In artikel 5.78h, eerste lid, onder b, wordt «vermengd is» vervangen door «is vermengd».

T

Aan het slot van artikel 5.89aa, eerste lid, onder a, vervalt «en».

U

In artikel 5.91, derde lid, wordt «omgevingsvergunning» vervangen door «een omgevingsvergunning».

V

In tabel 5.100.2, tweede rij, derde kolom, wordt «, of» vervangen door «; of».

W

In artikel 5.100, derde lid, wordt «als bedoeld in het eerste lid bevat of in afwijking daarvan een hogere of lagere waarde» vervangen door «als bedoeld in het eerste lid of in afwijking daarvan een hogere of lagere waarde bevat».

X

In artikel 5.103, aanhef, wordt «artikelen 5.100, eerste lid» vervangen door «artikelen 5.100, eerste en tweede lid».

Y

In de artikelen 5.109a, derde lid, aanhef, 6.1 en 8.92 vervalt de komma na respectievelijk «tweede lid», «artikelen 10» en «artikel 4.5».

Z

In artikel 5.117, onder b, wordt «die artikelen» vervangen door «die bepalingen».

AA

In artikel 5.129f, derde lid, wordt «Harlingen, Delfzijl» vervangen door «Harlingen en Delfzijl».

AB

In de artikelen 7.12, vijfde lid, onder a, en 8.84, zesde lid, onder a, wordt «de gevallen» vervangen door «gevallen».

AC

In artikel 8.3b, eerste en tweede lid, vervalt «en afdeling 7.1».

AD

In artikel 8.10a, eerste lid, onder a, onder 3°, wordt «van de Wet veiligheidsregio’s» vervangen door «van die wet».

AE

Aan artikel 8.13 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij de beoordeling van de aanvraag worden in ieder geval de gevolgen betrokken voor de veiligheid van weggebruikers en passagiers die gebruikmaken van een autoweg, autosnelweg of hoofdspoorweg.

AF

In artikel 8.18, derde lid, wordt «de activiteit of het geluidgevoelige gebouw is gelegen» vervangen door «de activiteit plaatsvindt, of het geluidgevoelige gebouw is gelegen,».

AG

Aan artikel 8.26 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover in de motivering van de omgevingsvergunning wordt verwezen naar regels, opgenomen in het omgevingsplan, de waterschapsverordening, de omgevingsverordening of het Besluit activiteiten leefomgeving.

AH

In artikel 8.27, vierde lid, wordt «artikel 8.10, tweede lid zijn» vervangen door «artikel 8.10, tweede lid, zijn,».

AI

Artikel 8.29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «doelmatig beheer» ingevoegd «van afvalstoffen».

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover in de motivering van de omgevingsvergunning wordt verwezen naar regels, opgenomen in het omgevingsplan, de waterschapsverordening, de omgevingsverordening of het Besluit activiteiten leefomgeving.

AJ

Artikel 8.33 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, aanhef, wordt na «zijn opgenomen» ingevoegd «, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden die inhouden dat».

2. In het derde lid, onder a, aanhef, wordt «worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden die inhouden dat de resultaten van de monitoring:» vervangen door «de resultaten van de monitoring:».

3. In het derde lid, onder b, wordt «worden ten minste jaarlijks de resultaten van de monitoring van de emissies beoordeeld» vervangen door «ten minste jaarlijks de resultaten van de monitoring van de emissies worden beoordeeld».

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover in de motivering van de omgevingsvergunning wordt verwezen naar regels, opgenomen in het omgevingsplan, de waterschapsverordening, de omgevingsverordening of het Besluit activiteiten leefomgeving.

AK

In artikel 8.51 wordt «artikel 3.85» vervangen door «3.85».

AL

In artikel 8.56, tweede lid, wordt «oppervlaktewaterlichamen, bedoeld in het eerste lid» vervangen door «de oppervlaktewaterlichamen».

AM

In de artikelen 8.57, tweede lid, aanhef, en 8.62n, tweede lid, aanhef, wordt «een maal» vervangen door «eenmaal».

AN

In artikel 8.58, onder b, wordt «bevoegd gezag,» vervangen door «bevoegd gezag» en wordt «opgesteld,» vervangen door «opgesteld».

AO

In artikel 8.62 wordt «totdat de stortplaat» vervangen door «totdat de stortplaats» en vervalt «van dit besluit».

AP

In artikel 8.62c, vijfde lid, onder a, wordt «toelaatbaar» vervangen door «toelaatbare».

AQ

In artikel 8.67, tweede lid, wordt na «vergunningdocumentatie» ingevoegd «gedurende».

AR

Artikel 8.68, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Aan een omgevingsvergunning kan een voorschrift worden verbonden dat de plicht inhoudt dat degene die de winningsafvalvoorziening exploiteert, de gegevens, op basis waarvan het verslag is opgesteld, laat valideren.

AS

Artikelen 8.74c en 8.74f vervallen.

AT

In het opschrift van artikel 8.88 wordt «een lozingsactiviteit» vervangen door «lozingsactiviteit».

AU

In artikel 8.89, tweede lid, onder b, wordt «aangegeven in bijlage XIX» vervangen door «aangegeven in die bijlage».

AV

In de artikelen 8.97a, eerste lid, onder a, en 8.97b, eerste lid, onder a, wordt «van hoofdstuk 5» vervangen door «in hoofdstuk 5».

AW

In de artikelen 8.98, eerste en tweede lid, en 8.99, eerste lid, aanhef, wordt «een milieubelastende activiteit of een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam» vervangen door «een milieubelastende activiteit, een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam».

AX

Artikel 8.99 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, aanhef, wordt «een milieubelastende activiteit of voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam» vervangen door «een milieubelastende activiteit of lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam».

2. In het vijfde lid, wordt «eerste en tweede lid, onder a» vervangen door «eerste en tweede lid, aanhef en onder a».

AY

In het opschrift van artikel 8.100 wordt «milieubelastende activiteit en lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam» vervangen door «milieubelastende activiteit, lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam».

AZ

In artikel 9.4 wordt «5.1.5.2, 5.1.5.3» vervangen door «5.1.5.2 en 5.1.5.3» en wordt «eerste en tweede lid,» vervangen door «eerste en tweede lid, en».

BA

Artikel 11.2, onder b, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 3° wordt «of daarvoor een melding als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving is gedaan» vervangen door «of voor de activiteit een melding is gedaan».

2. In onderdeel 6° wordt «onder 5°» vervangen door «5°».

BB

Artikel 11.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «onder E, onder 9, 10 en 13» vervangen door «onder E, onder 9, voor zover van toepassing, 10 en 13».

2. In onderdeel d wordt «onder E, onder 2 tot en met 9, 12 en 13» vervangen door «onder E, onder 2 tot en met 8, onder 9, voor zover van toepassing, en onder 10, 12 en 13».

BC

Artikel 11.9, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Monitoring voor de omgevingswaarde, bedoeld in artikel 2.0c, vindt plaats door met metingen, berekeningen en modellen de overstromingskans of de faalkans te bepalen door te volgen procedures en te hanteren randvoorwaarden, volgens bij ministeriële regeling gestelde regels.

BD

Artikel 11.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «waterkerinen» vervangen door «waterkeringen».

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Monitoring vindt plaats door met metingen, berekeningen en modellen de overstromingskans of de faalkans van een dijktraject in de actuele toestand te bepalen door te volgen procedures en te hanteren randvoorwaarden, volgens bij ministeriële regeling gestelde regels.

BE

Artikel 11.15, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt na «bevat» toegevoegd «in ieder geval».

2. In onderdeel b wordt «in voorkomend geval, dat sprake is van» vervangen door «in voorkomend geval, de vermelding dat sprake is van».

BF

In artikel 11.25, vijfde lid, wordt «met betrekking tot» vervangen door «over».

BG

Aan het slot van de artikelen 11.30, eerste lid, onder b, onder 1°, 12.2, tweede lid, onder b, onder 2° en 12.13g, eerste lid, onder a, wordt ingevoegd «en».

BH

Artikel 11.45, vierde lid, onder b, komt te luiden:

  • b. gedeputeerde staten voor bij omgevingsverordening aangewezen wegen, lokale spoorwegen en industrieterreinen;.

BI

Artikel 11.50, eerste lid, onder c, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1° wordt «en het geluid» vervangen door «, voor zover het geluid».

2. In onderdeel 2° wordt «en de geluidbelasting» vervangen door «voor zover de geluidbelasting».

3. In onderdeel 3° wordt «en de ten hoogste toegelaten geluidbelasting» vervangen door «voor zover de ten hoogste toegelaten geluidbelasting».

BJ

In de artikelen 11.60, eerste lid, en 11.63, derde lid, onder c, wordt «10 van de Wet openbaarheid van bestuur» vervangen door «5.1 van de Wet open overheid».

BK

Artikel 11.66 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «van de verordening governance van de energie-unie» vervangen door «bij de verordening governance van de energie-unie».

2. In het derde lid wordt «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat» vervangen door «Onze Minister voor Klimaat en Energie».

BL

Artikel 12.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsbepaling van aanwezig industrieterrein wordt «industrieterrein als bedoeld in artikel 3.6 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet» vervangen door «op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit aanwezig industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, totdat rondom dat industrieterrein met toepassing van artikel 12.2 geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld of in het omgevingsplan is bepaald dat een activiteit als bedoeld in artikel 5.78b niet wordt verricht».

2. In de begripsbepaling van grenswaarde Wet geluidhinder wordt in onderdeel b «artikel 12.7, tweede lid» vervangen door «artikel 12.7, derde lid».

BM

Na artikel 12.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12.2a (uitgestelde werking regels over activiteiten – voldoen aan geluidproductieplafonds)

  • 1. Artikel 5.78f is niet van toepassing als de geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld met toepassing van artikel 12.2.

  • 2. Uiterlijk op het tijdstip, bedoeld in artikel 22.6, derde lid, van de wet, geeft het bevoegd gezag alsnog uitvoering aan artikel 5.78f.

BN

Artikel 12.5 komt te luiden:

Artikel 12.5 (eerste geluidproductieplafonds voor hoofdspoorwegen met het geluid door spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen)

  • 1. In afwijking van de artikelen 3.34, 3.35 en 3.37 tot en met 3.40 wijzigt Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat een op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet herberekend geluidproductieplafond voor een hoofdspoorweg met het bij omgevingsvergunning toegestane geluid door spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen die onderdeel zijn van de hoofdspoorweg.

  • 2. Op het bepalen van het geluid zijn de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.

BO

In paragraaf 12.1.2 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 12.5a (uitgestelde werking uitzondering geluid door spoorvoertuigen op emplacementen)

Totdat uitvoering is gegeven aan artikel 12.5 voor een hoofdspoorweg, geldt artikel 5.55, tweede lid, onder e, niet voor het toelaten van een geluidgevoelig gebouw waarop geluid wordt veroorzaakt door spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen die onderdeel zijn van die hoofdspoorweg.

BP

Artikel 12.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onder b, wordt de komma vervangen door een puntkomma.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Bij de vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde is artikel 3.34 niet van toepassing als na toepassing van het eerste of tweede lid door een bestuursorgaan van een provincie wijziging van een geluidproductieplafond langs een aansluitende of in de nabijheid liggende provinciale weg in dezelfde provincie plaatsvindt in overeenstemming met de geluidbrongegevens behorende bij de nieuwe geluidproductieplafonds.

BQ

In de artikelen 12.9, eerste lid, onder c, en 12.28, onder a, wordt «tijdelijk deel» vervangen door «tijdelijke deel».

BR

Artikel 12.11, tweede lid, onder b, komt te luiden:

  • b. het geluid, bedoeld in artikel 15.2, tweede lid, van het Omgevingsbesluit, op die gebouwen door:

    • 1°. een binnen een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom gelegen provinciale weg hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in tabel 3.35; of

    • 2°. een buiten een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom gelegen provinciale weg, waterschapsweg, gemeenteweg of lokale spoorweg gelijk is aan of minder dan 5 dB lager is dan de grenswaarde, bedoeld in tabel 3.35.

BS

Artikel 12.13f komt te luiden:

Artikel 12.13f (nieuwe niet-geluidgevoelige gevels bij provinciale wegen en industrieterreinen)

Als bij de toepassing van artikel 3.5, eerste lid, of 3.6, eerste lid, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet:

  • a. gebruik wordt gemaakt van artikel 1b, vierde lid, van de Wet geluidhinder, wordt voor de bouwkundige constructie bepaald dat deze een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen is; en

  • b. voor een gevel waarvoor met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering wordt afgeweken van de wettelijke normen voor geluid wordt bepaald dat deze een niet-geluidgevoelige gevel is.

BT

Het opschrift van paragraaf 12.1.9 komt te luiden:

§ 12.1.9 Overgangsfase tot vaststelling geluidproductieplafonds

BU

Artikel 12.13i komt te luiden:

Artikel 12.13i (overgangsrecht activiteiten industrieterreinen)

In de artikelen 5.55, tweede lid, onder a en d, 5.79, tweede lid, onder a, 5.100, eerste en tweede lid, 11.50, eerste lid, onder a, onder 1°, en 8.18, derde lid, onder a, wordt onder «industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld» ook verstaan een aanwezig industrieterrein als bedoeld in artikel 12.1.

BV

In paragraaf 12.1.9 wordt na artikel 12.13i een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12.13ia (bepalen geluid voordat geluidproductieplafonds zijn vastgesteld)

  • 1. Dit artikel is van toepassing op het bepalen van het gecumuleerde geluid of het gezamenlijke geluid waarbij geluid betrokken wordt door:

    • a. een bij omgevingsverordening aangewezen provinciale weg totdat op grond van artikel 2.12a, eerste lid, van de wet voor die weg geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld; of

    • b. een aanwezig industrieterrein als bedoeld artikel 12.1.

  • 2. In afwijking van artikel 3.24, derde en vijfde lid, artikel 3.25, eerste lid, aanhef en onder b, en vierde lid, en artikel 5.78a, eerste lid, aanhef en onder a, en vierde lid, wordt het geluid door de provinciale weg of het industrieterrein bepaald op grond van het in artikel 3.5 of 3.6 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet bedoelde recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van die wet, waarbij voor industrieterreinen de geluidbelasting in Letmaal geldt als geluidbelasting in Lden.

BW

Artikel 12.13l wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot het eerste en het tweede lid.

2. In het eerste lid (nieuw), aanhef, wordt «het eerste lid» vervangen door «artikel 3.2a, eerste lid, onder c, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet».

3. Aan het slot van het eerste lid, onder a, (nieuw) wordt ingevoegd «en».

4. Het tweede lid (nieuw) komt te luiden:

  • 2. Als de in het eerste lid bedoelde geluidproductieplafonds als omgevingswaarden komen te vervallen, blijft de plicht tot het treffen van maatregelen, bedoeld in dat lid, onder a, voortbestaan totdat daaraan uitvoering is gegeven.

BX

In paragraaf 12.1.13 wordt na artikel 12.13m een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 12.13n (overgangsrecht gegevens concentratiegebieden voor geluidbelastingkaarten)

Totdat voor een locatie toepassing is gegeven aan paragraaf 5.1.4.2, behoren tot de op grond van artikel 11.50, eerste lid, te verzamelen gegevens ook gegevens over de geluidbelasting in Lden en in Lnight van een op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit aanwezig concentratiegebied voor horeca-inrichtingen of concentratiegebied voor detailhandel en ambachtsbedrijven als bedoeld in artikel 2.19a van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

BY

Artikel 12.24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste en tweede lid wordt «paragraaf» vervangen door «afdeling».

2. In het tweede lid, onder a, wordt «is getreden» vervangen door «getreden».

BZ

In artikel 12.25, eerste en tweede lid, wordt «voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet» vervangen door «voor de inwerkingtreding van dit besluit».

CA

Aan artikel 12.26 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, kan op verzoek van het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de regels in het eerste en tweede lid.

CB

In afdeling 12.4 worden na artikel 12.27b twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 12.27b (doorwerking overgangsrecht – buitenplanse omgevingsplanactiviteit)

  • 1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit zijn de artikelen 12.2a, 12.5a, 12.7, tweede en derde lid, 12.8, 12.9, 12.10, 12.13e, 12.13f, 12.13h, 12.13i, 12.13ia, 12.13j, 12.13m en 12.14 op de beoordeling van de aanvraag van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, anders dan een buitenplanse omgevingsplanactiviteit van nationaal belang, is artikel 12.26 op de beoordeling van de aanvraag van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12.27c (tijdelijke regel voorschriften buitenplanse omgevingsplanactiviteit)

  • 1. Dit artikel is van toepassing op een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit als de regels voor de locatie deel uitmaken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de wet.

  • 2. Als op de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning artikel 5.14 overeenkomstig wordt toegepast op grond van artikel 8.0b, aanhef en eerste lid, onder a, 8.0c, aanhef en eerste lid, onder a, of 8.0d, aanhef en eerste lid, onder a:

    • a. kan als die vergunning een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar gebouw toelaat aan die vergunning het voorschrift worden verbonden dat die locatie een brand- of explosievoorschriftengebied is; en

    • b. wordt als die vergunning een zeer kwetsbaar gebouw toelaat aan die vergunning het voorschrift verbonden dat die locatie een brand- of explosievoorschriftengebied is.

CC

Onder vernummering van artikel 12.32 tot 12.33 wordt in afdeling 12.4 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12.32 (doorwerking overgangsrecht – instructieregels projectbesluit)

  • 1. De artikelen 12.2a, 12.5a, 12.7, tweede en derde lid, 12.8, 12.9, 12.10, 12.13e, 12.13f, 12.13h, 12.13i, 12.13ia, 12.13j, 12.13m en 12.14 zijn van overeenkomstige toepassing op een projectbesluit.

  • 2. Artikel 12.26 is van overeenkomstige toepassing op een projectbesluit dat wordt vastgesteld door het dagelijks bestuur van een waterschap of gedeputeerde staten.

CD

In artikel 12.33, eerste lid, (nieuw) wordt «artikel 8.6, onder e of f,» vervangen door «artikel 8.6, eerste lid, onder e of f,».

CE

Bijlage I, onder A, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsomschrijving van brandvoorschriftengebied wordt «artikel 5.14, eerste en vijfde lid» vervangen door in «artikel 5.14, eerste, tweede of vijfde lid, of 12.27b».

2. In de begripsomschrijving van explosievoorschriftengebied wordt «artikel 5.14, eerste lid» vervangen door in «artikel 5.14, eerste of tweede lid, of 12.27b».

3. In de alfabetische rangschikking worden de volgende twee begripsbepalingen ingevoegd:

CAS-nummer:

CAS-nummer als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving;

UN-nummer:

UN-nummer als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving;.

4. In de begripsomschrijving van aardgas wordt «acitiviteiten» vervangen door «activiteiten».

5. De begripsbepalingen gebouw en voor menselijke consumptie bestemd water en de bijbehorende begripsomschrijvingen vervallen.

CF

In bijlage I, onder B, vervalt de begripsbepaling drinkwaterrichtlijn en de bijbehorende begripsomschrijving.

CG

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tweede kolom, rij 2, vervalt voetnoot 1, onder vernummering van de voetnoten 2 tot en met 23 tot de voetnoten 1 tot en met 22.

2. In de negende kolom, rij 2, wordt «OGWE» vervangen door «OGW».

3. In de uitleg bij voetnoot 20 (nieuw), na de tabel, wordt «dat is beoogd met omgevingswaarde voor biota» vervangen door «dat is beoogd met de biota-OGW».

4. In de tekst na de voetnoten vervalt «(zie noot 1)» en wordt «(zie noot 2)» vervangen door «(zie noot 1)».

CH

In bijlage VI, onder E, onder e, onder 1°, wordt «basisschoolonderwijs» vervangen door «basisonderwijs».

CI

In Bijlage VII, onderdeel B, onder 5, wordt «bedoeld in artikel 3.297, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving» vervangen door «bedoeld in artikel 3.297, aanhef en onder b, van dat besluit».

CJ

Bijlage XVI, onder b, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de derde kolom, rijen 5, 10 en 11, wordt «Den Bosch» vervangen door «’s-Hertogenbosch».

2. In de derde kolom, rij 40, wordt «langs de Elfsteden» vervangen door «langs het parcours van de Elfstedentocht».

CK

Bijlage XVIII wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «EN 8.98,» vervangen door «EN 8.98» en wordt «MILIEUBELASTENDE ACTIVITEITEN EN LOZINGSACTIVITEITEN» vervangen door «MILIEUBELASTENDE ACTIVITEITEN, LOZINGSACTIVITEITEN».

2. In het opschrift van onderdeel B wordt «milieubelastende activiteit of een lozingsactiviteit» vervangen door «milieubelastende activiteit, een lozingsactiviteit».

ARTIKEL IV (OMGEVINGSBESLUIT)

Het Omgevingsbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «15.15, derde lid,» vervangen door «13.15, derde lid,».

2. In het eerste lid wordt na «15.8, vierde lid,» ingevoegd «15.9, eerste lid,».

B

Na artikel 4.11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.11a (bevoegd gezag Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit enkel- en meervoudige aanvraag)

Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beslist op een enkel- of meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een of meer milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 3.48b van het Besluit activiteiten leefomgeving.

C

Artikel 4.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door «Minister voor Natuur en Stikstof».

2. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door «Onze Minister voor Natuur en Stikstof».

b. Onderdeel c vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel a door «; of» en van «; of» aan het slot van onderdeel b door een punt.

3. In het tweede lid, onder a, onder 5°, wordt «een andere burgerluchthaven van nationale betekenis als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, van de Wet luchtvaart» vervangen door «een overige burgerluchthaven van nationale betekenis».

4. In het derde lid, onder c, aanhef, wordt «artikel 11.39 of 11.47, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving» vervangen door «artikel 11.37, eerste lid, 11.39, eerste lid, 11.46, eerste lid, 11.47, eerste lid, aanhef en onder b, of 11.54, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving».

5. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Onze Minister voor Natuur en Stikstof beslist op een enkelvoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag betrekking heeft op een valkeniersactiviteit.

D

Artikel 4.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder b, wordt na «4.11,» ingevoegd «4.11a,» en wordt «4.12» vervangen door «4.12, eerste lid,».

2. Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot zevende en achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beslist op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een combinatie van activiteiten die bestaat uit:

    • a. een of meer activiteiten als bedoeld in artikel 4.11a; en

    • b. een of meer activiteiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, of 4.7.

3. Het zevende lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door «Onze Minister voor Natuur en Stikstof».

b. In onderdeel a wordt «artikel 4.12» vervangen door «artikel 4.12, eerste lid».

4. Het achtste lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «zesde lid» vervangen door «zevende lid».

b. In onderdeel a wordt na «4.11, eerste lid,» ingevoegd «4.11a,» en wordt «4.12» vervangen door «4.12, eerste lid,».

E

In artikel 4.30, eerste lid, onder d, wordt «of in de artikelen» vervangen door «of in artikel».

F

Na artikel 4.30 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.30a (advies en instemming door Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)

  • 1. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.48b van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 2. De voorgenomen beslissing op de aanvraag behoeft ook instemming van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

G

Artikel 4.31 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door «Minister voor Natuur en Stikstof».

2. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister voor Natuur en Stikstof is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een Natura 2000-activiteit van nationaal belang of een flora- en fauna-activiteit van nationaal belang als bedoeld in artikel 4.12, tweede en derde lid.

3. In het tweede lid wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door «Onze Minister voor Natuur en Stikstof».

H

In artikel 5.1 wordt «zo snel mogelijk» vervangen door «zo spoedig mogelijk» en wordt na «doet» ingevoegd «hij».

I

In de artikelen 5.3, derde lid, en 10.45, eerste lid, onder b, wordt «10 van de Wet openbaarheid van bestuur» vervangen door «5.1 van de Wet open overheid».

J

In het opschrift van artikel 6.4 wordt «Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door «Minister voor Natuur en Stikstof».

K

In de artikelen 6.4, 10.6b, aanhef, 10.6c, eerste lid, 10.6d, 10.19a, eerste en tweede lid, 10.21c, 10.34, 10.36a, eerste lid, aanhef en derde lid, 10.36b, eerste en tweede lid, 10.36c, eerste en derde lid, 10.36d, eerste en tweede lid, 10.36da, eerste en tweede lid, 10.36db, 10.36dc, aanhef, 10.36e, onder a, 13.3a, eerste lid, aanhef, en 15.5, eerste en tweede lid, wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door «Onze Minister voor Natuur en Stikstof».

L

In de artikelen 8.1a, 10.12, eerste lid, 10.15, eerste lid, en 10.26e, tweede lid, onder c, onder 2°, vervalt de komma na respectievelijk «artikel 13.3d van de wet», «van de wet», «van de wet» en «de reden voor de schorsing».

M

In de artikelen 8.7, eerste lid, 10.26e, eerste lid, 10.29, eerste lid, 10.36a, derde lid, en 10.36b, eerste lid, wordt na respectievelijk «openbaar lichaam is», «Woningwet», «van dat besluit», «vogelrichtlijn» en «Besluit kwaliteit leefomgeving» een komma ingevoegd.

N

In de artikelen 8.8, onder d, 10.36c, tweede lid, en 10.39, eerste lid, onder c, wordt «genomen» vervangen door «getroffen».

O

In de artikelen 10.16 en 10.36, aanhef, wordt «nationaal waterprogramma» vervangen door «nationale waterprogramma».

P

In afdeling 10.5 wordt voor artikel 10.20 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.19b (aanvraag maatwerkvoorschrift activiteiten die de natuur betreffen)

Voor het elektronisch indienen van een aanvraag om een maatwerkvoorschrift over artikel 11.96 of 11.108 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt gebruikgemaakt van het elektronische formulier dat door Onze Minister voor Natuur en Stikstof beschikbaar is gesteld op mijn.rvo.nl.

Q

In het opschrift van artikel 10.21 wordt na «aanvraag» ingevoegd «omgevingsvergunning».

R

Artikel 10.21a komt te luiden:

Artikel 10.21a (aanvraag omgevingsvergunning activiteiten die de natuur betreffen los)

Voor de volgende activiteiten die de natuur betreffen wordt de omgevingsvergunning los aangevraagd van de omgevingsvergunning voor andere activiteiten als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.4 van de wet:

  • a. een jachtgeweeractiviteit;

  • b. een valkeniersactiviteit; en

  • c. een flora- en fauna-activiteit van nationaal belang als bedoeld in artikel 4.12, derde lid, onder c.

S

Na artikel 10.21c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.21d (nadere regels aanvraag omgevingsvergunning andere activiteiten die de natuur betreffen)

Voor het elektronisch indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit van nationaal belang als bedoeld in artikel 4.12, derde lid, onder c, wordt gebruikgemaakt van het elektronische formulier dat door Onze Minister voor Natuur en Stikstof beschikbaar is gesteld op mijn.rvo.nl.

T

Artikel 10.24, eerste lid, onder k, wordt «een andere wateractiviteit als bedoeld in» vervangen door «een wateractiviteit anders dan bedoeld in».

U

In artikel 10.26a wordt «in artikel 3.74, eerste lid, en artikel 3.75, eerste lid,» vervangen door «in de artikelen 3.74, eerste lid, en 3.75, eerste lid,».

V

In artikel 10.26b, tweede lid, wordt «reeds» vervangen door «al».

W

Artikel 10.26d wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «genomen» vervangen door «gegeven».

2. In onderdeel c wordt «gegeven waarschuwing,» vervangen door «gegeven waarschuwing en».

X

Artikel 10.26e wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «wet op» vervangen door «wet».

2. Aan het slot van het tweede lid, onder c, onder 2°, wordt ingevoegd «en».

Y

Artikel 10.27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

2. In de aanhef vervalt «binnen de volgende termijn».

3. In de onderdelen a en b wordt «binnen twee weken» vervangen door «onverwijld».

Z

Artikel 10.27a komt te luiden:

Artikel 10.27a (overgangsrecht gegevensverstrekking externe veiligheidsrisico’s)

Als een activiteit al rechtmatig wordt verricht op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 10.27, dan geldt de verplichting om gegevens te verstrekken, bedoeld in de aanhef van dat artikel, met ingang van 1 januari 2025. De gegevens worden onverwijld verstrekt.

AA

In artikel 10.33, onder b, wordt «onder b» vervangen door «onder a».

AB

Aan het slot van artikel 10.36a, tweede lid, onder b, wordt ingevoegd «en».

AC

In artikel 10.36e, aanhef, wordt «artikel 10.45 van het Besluit kwaliteit leefomgeving» vervangen door «artikel 11.73 van het Besluit kwaliteit leefomgeving».

AD

In artikel 10.39a, eerste lid, vervalt «en voor de vaststelling of wordt voldaan aan dat geluidproductieplafond».

AE

Na artikel 10.39a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 10.39b (gegevensverstrekking windturbines, windparken, civiele en militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen op industrieterreinen)

Als dat nodig is om aan de verplichting van een bestuursorgaan tot gegevensverstrekking, bedoeld in artikel 10.42a, eerste lid, aanhef en onder f of g, te voldoen, verstrekt degene die een activiteit als bedoeld in die onderdelen verricht, op verzoek van dat bestuursorgaan gegevens over het geluid door die activiteit.

Artikel 10.39c (gegevensverstrekking luchthavens)

Als dat nodig is om aan de verplichting tot gegevensverstrekking, bedoeld in artikel 10.42a, eerste lid, aanhef en onder e, te voldoen, verstrekt degene die een luchthaven exploiteert, op verzoek van gedeputeerde staten, Onze Minister van Defensie of Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat gegevens over het geluid door die luchthaven.

AF

Artikel 10.42a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen a en b wordt «het besluit» vervangen door «hun besluit».

2. Onderdeel d wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef komt te luiden:

  • d. het college van burgemeester en wethouders en het dagelijks bestuur van het waterschap verstrekken de gegevens, bedoeld in artikel 11.52, eerste lid, onder b, onder 1°, 2°, 3° en 5°, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, binnen vier weken:.

b. In onderdeel 3° wordt «een besluit» vervangen door «hun besluit».

3. Onder verlettering van de onderdelen e en f tot f en g wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • e. het college van burgemeester en wethouders en het dagelijks bestuur van het waterschap verstrekken de gegevens, bedoeld in artikel 11.52, eerste lid, onder b, onder 4°, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, binnen vier weken na het uiterste tijdstip, bedoeld in artikel 10.42c, eerste lid, onder b;.

4. In onderdeel f (nieuw) wordt «het luchthavenbesluit» vervangen door «hun luchthavenbesluit» en vervalt aan het slot «en».

5. Onderdeel g (nieuw) komt te luiden:

  • g. het college van burgemeester en wethouders, de gemeenteraad, gedeputeerde staten, Onze Minister voor Klimaat en Energie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekken de gegevens, bedoeld in artikel 11.52, eerste lid, onder d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, binnen vier weken na de bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van het omgevingsplan dat, de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die of het projectbesluit dat waarden bevat voor het geluid door een windturbine of een windpark op een industrieterrein; en.

6. Na onderdeel g wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. het college van burgemeester en wethouders, de gemeenteraad, gedeputeerde staten, Onze Minister van Defensie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekken de gegevens, bedoeld in artikel 11.52, eerste lid, onder e, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, binnen vier weken na de bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van het omgevingsplan dat, de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die of het projectbesluit dat waarden bevat voor het geluid door een civiele buitenschietbaan, een militaire buitenschietbaan of een militair springterrein op een industrieterrein.

AG

Artikel 10.42b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «18 juli 2028» vervangen door «18 juli 2029».

2. In het vierde lid wordt «artikel 11.45 van het Besluit kwaliteit leefomgeving» vervangen door «artikel 11.45 van dat besluit».

AH

In artikel 10.42c, eerste lid, onder b, wordt «1 juli 2028» vervangen door «18 juli 2029» en wordt «uiterlijk op 1 juli verslag» vervangen door «uiterlijk op 18 juli verslag».

AI

Na paragraaf 10.8.5 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 10.8.5a Bodemkwaliteit

AJ

De artikelen 10.47 en 10.47a worden vernummerd tot de artikelen artikel 10.42c1 en 10.42c2 en geplaatst in paragraaf 10.8.5a (nieuw).

AK

In artikel 10.49a wordt «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat» vervangen door «Onze Minister voor Klimaat en Energie».

AL

Artikel 13.1 komt te luiden:

Artikel 13.1 (toedeling handhavingstaak aan een ander bestuursorgaan dan het college van burgemeester en wethouders)

  • 1. De bestuursrechtelijke handhavingstaak, bedoeld in artikel 18.1 van de wet, berust in de volgende gevallen niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij het hierna genoemde bestuursorgaan:

    • a. het dagelijks bestuur van het waterschap: bij een door hem vastgesteld peilbesluit als bedoeld in artikel 2.41, eerste lid, van de wet;

    • b. gedeputeerde staten:

      • 1°. bij een zwemverbod als bedoeld in artikel 2.38 van de wet;

      • 2°. bij een door hen ingestelde toegangsbeperking tot een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied als bedoeld in artikel 2.45 van de wet;

      • 3°. bij een bij omgevingsverordening gestelde verplichting tot monitoring als bedoeld in artikel 20.1 van de wet of gegevensverzameling als bedoeld in artikel 20.6 van de wet, voor zover niet gericht tot een bestuursorgaan; en

      • 4°. bij de verplichting tot het treffen van maatregelen, gericht op het voldoen aan een geluidproductieplafond als omgevingswaarde, bedoeld in artikel 3.45, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en, voor zover toepassing is gegeven aan artikel 2.12a van de wet, artikel 3.45, tweede lid, aanhef onder a, van dat besluit;

    • c. de commissaris van de Koning: bij een tijdelijke regel als bedoeld in artikel 19.12, eerste lid, van de wet;

    • d. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat:

      • 1°. bij een toegangsverbod als bedoeld in artikel 2.40, eerste lid, van de wet;

      • 2°. bij een peilbesluit als bedoeld in artikel 2.41, tweede lid, van de wet;

      • 3°. bij een activiteit die geheel of in hoofdzaak plaatsvindt in de territoriale zee, voor zover gelegen buiten het provinciaal en gemeentelijk ingedeelde gebied, of die geheel of in hoofdzaak plaatsvindt in de exclusieve economische zone;

      • 4°. bij de zorgplicht voor de akoestische kwaliteit van op grond van artikel 2.15, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de wet bij ministeriële regeling aangewezen rijkswegen en hoofdspoorwegen, bedoeld in artikel 3.29 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

      • 5°. bij de verplichting tot het treffen van maatregelen, gericht op het voldoen aan een geluidproductieplafond als omgevingswaarde, bedoeld in artikel 3.45, eerste lid, aanhef en onder c en d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

      • 6°. bij een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.48m, 3.48o of 3.48r van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om het in opdracht op of in de landbodem toepassen van bouwstoffen, grond of baggerspecie;

    • e. Onze Minister van Financiën: bij het onthouden van toestemming tot vertrek van een vaartuig of luchtvaartuig uit Nederland als bedoeld in artikel 18.8 van de wet;

    • f. Onze Minister voor Natuur en Stikstof:

      • 1°. bij een door hem ingestelde toegangsbeperking tot een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied als bedoeld in artikel 2.45 van de wet; en

      • 2°. bij het verbod tot het verrichten van activiteiten binnen de afpalingskring van een eendenkooi, bedoeld in artikel 8.5 van de wet;

    • g. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: bij een verplichting in verband met een archeologische toevalsvondst van algemeen belang opgelegd krachtens de artikelen 19.8, tweede of derde lid, en 19.9 van de wet, in verbinding met artikel 19.3, tweede lid, of 19.4, eerste en tweede lid, van de wet; en

    • h. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: bij een regel over het energielabel, gesteld in afdeling 6.4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of bij ministeriële regeling.

  • 2. De bestuursrechtelijke handhavingstaak, bedoeld in artikel 18.1 van de wet, berust in de volgende gevallen evenmin bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij het hierna aangegeven bestuursorgaan, voor zover dat een ander bestuursorgaan is dan het college van burgemeester en wethouders:

    • a. het bestuursorgaan dat op grond van paragraaf 2.4.1 van de wet bevoegdheden of taken toebedeeld heeft gekregen met betrekking tot een specifiek aspect van de fysieke leefomgeving: bij een activiteit die in strijd is met de zorgplicht, bedoeld in de artikelen 1.6 en 1.7 van de wet, of met het verbod, bedoeld in artikel 1.7a van de wet, voor zover het gaat om het specifieke aspect van de fysieke leefomgeving;

    • b. het dagelijks bestuur van een ander openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2.41, eerste lid, van de wet: bij een door hem vastgesteld peilbesluit als bedoeld in dat artikellid;

    • c. het bestuursorgaan dat een projectbesluit heeft vastgesteld: bij een projectbesluit, voor zover dat besluit geldt als:

      • 1°. een maatwerkvoorschrift op grond van regels als bedoeld in artikel 4.3 van de wet; of

      • 2°. een verkeersbesluit als bedoeld in artikel 15 van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover het gaat om de uitvoering van het projectbesluit;

    • d. het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 19.2, eerste lid, van de wet: bij een verplichting in verband met een ongewoon voorval opgelegd krachtens artikel 19.3, tweede lid, of 19.4, eerste en tweede lid, van de wet;

    • e. het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving: bij een in hoofdstuk 4 of 5 van dat besluit gestelde verplichting tot monitoring als bedoeld in artikel 20.1 van de wet of gegevensverzameling als bedoeld in artikel 20.6 van de wet, voor zover niet gericht tot een bestuursorgaan;

    • f. het bestuursorgaan waaraan op grond van afdeling 10.8 gegevens worden verstrekt: bij een in die afdeling gestelde verplichting tot gegevensverstrekking als bedoeld in artikel 20.6 van de wet, voor zover niet gericht tot een bestuursorgaan; en

    • g. het bestuursorgaan dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van een experiment als bedoeld in artikel 23.3, eerste lid, van de wet: bij een aanwijzing tot het treffen van een maatregel als bedoeld in artikel 23.3, zesde lid, van de wet.

AM

Artikel 13.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onder verlettering van de onderdelen f en g tot g en h wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • f. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit: bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 4.30a, eerste lid;.

b. In onderdeel g (nieuw) wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door «Onze Minister voor Natuur en Stikstof».

2. In het derde lid wordt «het eerste lid, onder a, b, en g,» vervangen door «het eerste lid, onder a, b en h,».

AN

Artikel 14.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot het derde lid.

2. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag, een melding of informatie:

    • a. die is aangemerkt als staatsgeheim als bedoeld in het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013; of

    • b. met betrekking tot:

      • 1°. een jachtgeweeractiviteit;

      • 2°. een valkeniersactiviteit;

      • 3°. een flora- en fauna-activiteit van nationaal belang als bedoeld in artikel 4.12, derde lid, onder c;

      • 4°. een activiteit met betrekking tot dieren, planten of producten daarvan als bedoeld in artikel 11.96 van het Besluit activiteiten leefomgeving; of

      • 5°. een activiteit met betrekking tot de introductie of verspreiding van invasieve uitheemse soorten als bedoeld in artikel 11.108 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

AO

In artikel 14.2, tweede lid, wordt «tweede lid» vervangen door «eerste lid».

AP

In artikel 14.6 wordt in de begripsomschrijving van identificatienummer van de organisatie «het het nummer» vervangen door «het nummer».

AQ

Artikel 15.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. In afwijking van artikel 10.42a, eerste lid, aanhef en onder a en b, verstrekt het bestuursorgaan dat bevoegd is geluidproductieplafonds vast te stellen de in die onderdelen bedoelde gegevens met betrekking tot geluidproductieplafonds langs wegen en spoorwegen die zijn herberekend op grond van artikel 3.2 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, met uitzondering van het gegeven, bedoeld in artikel 11.52, eerste lid, onder a, onder 7°, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, binnen vier weken na die herberekening.

2. In het tweede lid wordt «onder e» vervangen door «onder f».

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. In afwijking van artikel 10.42a, eerste lid, aanhef en onder g en h, verstrekt het college van burgemeester en wethouders, de gemeenteraad, gedeputeerde staten, Onze Minister voor Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister voor Klimaat en Energie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen een bij koninklijk besluit te bepalen termijn de in die onderdelen bedoelde gegevens met betrekking tot activiteiten die op het tijdstip van inwerkingtreding van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet rechtmatig worden verricht.

AR

In bijlage I, onder A, vervalt de begripsbepaling gebouw en de bijbehorende begripsomschrijving.

AS

Bijlage III, onderdeel 1, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel r wordt «artikel 3.105, onder d,» vervangen door «artikel 3.105, onder c».

2. In onderdeel ra wordt «artikel 3.105, onder e,» vervangen door «artikel 3.105, onder d».

ARTIKEL V (INVOERINGSBESLUIT OMGEVINGSWET)

In artikel 8.1.7, eerste lid, van het Invoeringsbesluit Omgevingswet worden onder vernummering van onderdeel d tot h, vier onderdelen ingevoegd, luidende:

  • d. regels over een wasstraat of wasplaats, bedoeld in paragraaf 4.44;

  • e. regels over een milieustraat, bedoeld in paragraaf 4.51;

  • f. regels over het opslaan van verwijderd asbest, bedoeld in paragraaf 4.52;

  • g. regels over een traumahelikopter, bedoeld in paragraaf 4.56; en.

ARTIKEL VI (AANVULLINGSBESLUIT GELUID OMGEVINGSWET)

Artikel XI van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder d, wordt «januari» vervangen door «februari».

2. Aan dit artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Op de bekostiging door het Rijk van het treffen van maatregelen als bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.

ARTIKEL VII (AANWIJZINGSBESLUIT WET KENBAARHEID PUBLIEKRECHTELIJKE BEPERKINGEN ONROERENDE ZAKEN)

Hoofdstuk VII van de bijlage bij artikel 2, eerste lid, van het Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:

1. De categorie Aanvullingswet bodem Omgevingswet vervalt.

2. De categorie Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:

a. In het onderdeel met de vermelding van artikel 10.19, eerste lid, wordt in de daarbij behorende beschrijving na «voor het» ingevoegd «in het belang van een archeologisch onderzoek».

b. In de onderdelen met de vermeldingen van respectievelijk artikel 19.4 en van artikel 19.5 wordt in de daarbij behorende beschrijvingen na «voor zover dat de beheerder is» ingevoegd «of als sprake is van nadelige gevolgen of dreigende nadelige gevolgen voor de bodemkwaliteit».

c. De punt aan het slot van de onderdelen met de vermeldingen van respectievelijk artikel 19.9 in samenhang met artikel 19.4 en van artikel 19.9c, eerste lid, en de daarbij behorende beschrijvingen wordt vervangen door een puntkomma.

3. In de categorie Woningwet wordt in de onderdelen met de vermeldingen van respectievelijk artikel 13b en van artikel 17 in de daarbij behorende beschrijvingen «het het» vervangen door «het».

ARTIKEL VIII (BESLUIT BASISREGISTRATIE ONDERGROND)

Het Besluit basisregistratie ondergrond wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.3.0, onder b, komt te luiden:

  • b. voor het genereren van gegevens die worden verstrekt in het kader van een aanvraag van een vergunning of het doen van een melding ten behoeve van het verrichten van:

    • 1°. wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in artikel 6.37, eerste lid, of 16.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving; of

    • 2°. wateronttrekkingsactiviteiten inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening, die op grond van een omgevingsverordening of waterschapsverordening als vergunningplichtig of meldingplichtig is aangewezen; of.

B

In artikel 4.1, tweede lid, onder c, wordt «artikel 5.2 van de Waterwet» vervangen door «artikel 2.41 van de Omgevingswet».

ARTIKEL IX (BESLUIT BODEMKWALITEIT)

Artikel 25h, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit komt te luiden:

  • 1. Het vervaardigen, invoeren, voor toepassing in Nederland of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden hebben, vervoeren of aan een ander ter beschikking stellen van bouwstoffen is verboden, tenzij:

    • a. de bouwstoffen voldoen aan de voor bouwstoffen geldende kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 25d, eerste lid;

    • b. een milieuverklaring bodemkwaliteit beschikbaar is waarmee kan worden aangetoond dat de bouwstoffen voldoen aan de voor bouwstoffen geldende kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 25d, eerste lid; en

    • c. een afleverbon voorhanden is in gevallen waarin deze op grond van het tweede lid bij de afgifte van de milieuverklaring bodemkwaliteit moet worden verstrekt.

ARTIKEL X (BESLUIT VAN 4 MAART 2020, HOUDENDE WIJZIGING VAN HET BOUWBESLUIT 2012 EN VAN ENKELE ANDERE BESLUITEN INZAKE DE IMPLEMENTATIE VAN DE TWEEDE HERZIENING VAN DE RICHTLIJN ENERGIEPRESTATIE GEBOUWEN)

Artikel IV van het Besluit van 4 maart 2020, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere besluiten inzake de implementatie van de tweede herziening van de richtlijn energieprestatie gebouwen (Stb. 2020, 84) wordt als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel J vervalt artikel 6.37a.

B

In onderdeel K vervalt artikel 6.43.

ARTIKEL XI (BESLUIT VAN 11 MAART 2021 TOT TECHNISCHE AANPASSING VAN ENIGE ALGEMENE MAATREGELEN VAN BESTUUR MET BETREKKING TOT BURGERLUCHTHAVENS, MILITAIRE LUCHTHAVENS EN BUITENLANDSE LUCHTVAARTTERREINEN IN VERBAND MET DE INVOERING VAN DE OMGEVINGSWET)

Het Besluit van 11 maart 2021 tot technische aanpassing van enige algemene maatregelen van bestuur met betrekking tot burgerluchthavens, militaire luchthavens en buitenlandse luchtvaartterreinen in verband met de invoering van de Omgevingswet (Stb. 2021, 190) wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel II, onderdeel A, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsomschrijving van gebouw wordt «als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving» vervangen door «als bedoeld in de bijlage bij de Omgevingswet».

2. In de begripsomschrijving van geluidsgevoelig gebouw wordt «geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.20 van het Besluit kwaliteit leefomgeving» vervangen door «gebouw met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving».

B

Artikel III, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. In de definitie van bedrijfswoning wordt «bestemming» vervangen door «functie».

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. In de definitie van gebouw wordt «artikel 1, eerste lid, van de Woningwet» vervangen door «bijlage bij de Omgevingswet».

C

In artikel VI, onderdeel A, tweede lid, wordt in de begripsomschrijving van gebouw «als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving» vervangen door «als bedoeld in de bijlage bij de Omgevingswet».

ARTIKEL XII (INWERKINGTREDING)

  • 1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XI in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

ARTIKEL XIII (CITEERTITEL)

Dit besluit wordt aangehaald als: Verzamelbesluit Omgevingswet 2023.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 september 2023

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge

Uitgegeven de vijftiende september 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

BIJLAGE BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL EQ

BIJLAGE III BIJ DE ARTIKELEN 4.192, 4.207, 4.226, 4.236, 4.277, 4.654 EN 5.28 VAN DIT BESLUIT (STOFKLASSEN)

Stoffen kunnen zijn ingedeeld in de stofklassen ERS, MVP 1, MVP 2, gA, gO, totaal stof (S), sO en sA. De stofklasse van een individuele stof kan afwijken van die voor een stofgroep. In dat geval geldt de stofklasse met de strengste emissiegrenswaarde voor de individuele stof.

CAS-nummer

Naam

Stofklasse

100-18-5

p-diisopropylbenzeen

gO.2

100-21-0

benzeen-1,4-dicarbonzuur; tereftaalzuur

S

10025-78-2

trichloorsiliciumhydride

gA.3

10026-04-7

siliciumtetrachloride

gA.3

10034-85-2

waterstofjodide

gA.2

100-41-4

ethylbenzeen

gO.2

100-42-5

styreen; vinylbenzeen

gO.2

10043-35-3

boorzuur

MVP 1

100-44-7

benzylchloride; chloormethylbenzeen; alfachloortolueen

MVP 2

10049-04-4

chloordioxide

gA.1

100-51-6

benzylalcohol

gO.2

100-52-7

benzaldehyde

gO.1

100-63-0

fenylhydrazine

MVP 1

100-66-3

anisool; methoxybenzeen

gO.2

100784-20-1

halosulfuronmethyl

MVP 1

10102-49-5

ijzer(III)arsenaat (berekend als As)

MVP 1

10102-50-8

ijzer(II)arsenaat (berekend als As)

MVP 1

10103-50-1

magnesiumarsenaat (berekend als As)

MVP 1

101-14-4

2,2’-dichloor-4,4’-methyleendianiline; 4,4’-methyleenbis(2-chlooraniline); zouten van 2,2’-dichloor-4,4’-methyleendianiline

MVP 1

101-21-3

isopropyl-3-chloorfenylcarbamaat; chloorprofam; isopropyl-3-chloorcarbanilaat

gO.1

10124-43-3

kobaltsulfaat

MVP 1

10124-50-2

kaliumarseniet (berekend als As)

MVP 1

10141-05-6

kobalt(II)dinitraat

MVP 1

101-61-1

N,N,N’,N’-tetramethyl-4,4’-methyleendianiline; Michler’s base

MVP 1

101-68-8

difenylmethaan-4,4-diisocyanaat; MDI

S

101-77-9

4,4’-methyleendianiline; 4,4’-diaminodifenylmethaan

MVP 1

101-80-4

4,4’-oxydianiline; zouten van 4,4’-oxydianiline; p-aminofenylether; zouten van p-aminofenylether

MVP 1

101-84-8

difenylether

S

10190-55-3

loodmolybdaat,

MVP 1

10215-33-5

3-butoxy-1-propanol

gO.2

10222-01-2

dibroomnitrilopropiamide

MVP 1

1024-57-3

heptachloorepoxide

MVP 1

102561-46-6

benzyltributyl-ammonium 4-hydroxy-naftaleen-1-sulfonaat

S

102-71-6

tri-ethanolamine

gO.2

10290-12-7

koperarseniet (berekend als As)

MVP 1

10294-34-5

boriumtrichloride

gA.2

103112-35-2

ethyl-1-(2,4-dichloorfenyl)-5-(trichloormethyl)-1H-1,2,4-triazool-3-carboxylaat

MVP 1

103-11-7

2-ethylhexylacrylaat

gO.1

103122-66-3

O-isobutyl-N-ethoxycarbonylthiocarbamaat

MVP 1

10332-33-9

perboorzuur (HBO(O2)) natrium zout monohydraat

MVP 1

103-33-3

azobenzeen

MVP 1

103361-09-7

flumioxazine; N-(7-fluor-3,4-dihydro-3-oxo-4-prop-2-ynyl-2H-1,4-benzoxazin-6-yl)cyclohex-1-een-1,2-dicarboxamide

MVP 1

103-65-1

isocumol; n-propylbenzeen

gO.2

104-40-5

p-nonylfenol; 4-(para)-nonylfenol

MVP 1

104653-34-1

difethialon

MVP 1

10486-00-7

perboorzuur (HBO(O2)) natriumzout tetrahydraat

MVP 1

105024-66-6

(4-ethoxyfenyl)(3-(3-fenoxy-4-fluorfenyl)propyl)dimethylsilaan

MVP 1

105-58-8

diethylcarbonaat

gO.2

105-60-2

caprolactam

gO.1

105-67-9

2,4-dimethylfenol; 2,4-xylenol

gO.2

10605-21-7

carbendazim; methylbenzimidazool-2-ylcarbamaat

MVP 1

133855-98-8

epoxiconazool; (2RS,3SR)-3-(2-chloorfenyl)-2-(4-fluorfenyl)-[(1H-1,2,4-triazool-1-yl)methyl]oxiraan

MVP 1

106-46-7

1,4-dichloorbenzeen

gO.2

106-47-8

4-chlooraniline

MVP 1

106-65-0

dimethylsuccinaat

gO.1

106-89-8

epichloorhydrine; 1-chloor-2,3-epoxypropaan; chloormethyloxiraan

MVP 2

106-91-2

2,3-epoxypropylmethacrylaat

MVP 2

106-93-4

1,2-dibroomethaan

MVP 2

106-94-5

1-broompropaan

MVP 2

106-97-8

butaan [met 0,1% of meer butadieen (EG-nr. 203-450-8)]

MVP 2

106-99-0

1,3-butadieen

MVP 2

107-02-8

2-propenal; acroleïne

gO.1

107-06-2

1,2-dichloorethaan; ethyleenchloride

MVP 2

107-10-8

n-propylamine

gO.1

107-13-1

acrylonitril; 2-propeennitril; propeennitril

MVP 2

107-15-3

1,2-diaminoethaan

MVP 2

107-20-0

2-chloorethanal; chlooraceetaldehyde

gO.1

107-21-1

1,2-ethaandiol; ethyleenglycol; glycol

gO.2

107-22-2

ethaandial; glyoxaal

gO.1

1072-63-5

1-vinylimidazool

MVP 2

107-30-2

chloordimethylether; chloormethyl-methylether

MVP 2

107-31-3

methylformiaat

gO.2

107-46-0

hexylmethyldisiloxaan

gO.2

107-87-9

2-pentanon; methylpropylketon

gO.2

107-98-2

1-methoxy-2-propanol

gO.2

108-01-0

dimethylaminoethanol

gO.2

108-05-4

azijnzuurvinylester; vinylacetaat

gO.2

108-10-1

4-methyl-2-pentanon; isobutylmethylketon; methylisobutylketon; MIBK

gO.2

108-20-3

2-isopropoxypropaan; diisopropylether

gO.2

108-21-4

i-propylacetaat; isopropylacetaat

gO.2

108225-03-2

(6-(4-hydroxy-3-(2-methoxyfenylazo)-2-sulfonato-7-naftylamino)-1,3,5-triazin-2,4-diyl)bis[(amino-1-methylethyl)ammonium]-formaat

MVP 1

108-24-7

azijnzuuranhydride

gO.1

108-31-6

maleïnezuuranhydride; MAA

S

108-46-3

1,3-dihydroxybenzeen; resorcinol

gO.2

108-65-6

1-methoxy-2-propylacetaat; 2-methoxy-1-methylethylacetaat

gO.2

108-70-3

1,3,5-trichloorbenzeen

MVP 1

108-83-8

diisobutylketon

gO.2

108-87-2

methylcyclohexaan

gO.2

108-88-3

tolueen; methylbenzeen

gO.2

108-90-7

chloorbenzeen

gO.2

108-93-0

cyclohexanol

gO.2

108-94-1

cyclohexanon

gO.2

108-95-2

fenol

gO.1

109-60-4

n-propylacetaat

gO.2

109-65-9

1-broombutaan

gO.2

109-66-0

pentaan

gO.2

109-70-6

1-broom-3-chloorpropaan

gO.2

109-86-4

2-methoxyethanol; methyleenglycolmonomethylether; ethyleenglycolmonomethylether; methylglycol

MVP 2

109-89-7

diethylamine

gO.1

109-94-4

ethylformiaat

gO.2

109-99-9

tetrahydrofuraan

gO.2

110-00-9

furaan

MVP 2

110-12-3

5-methyl-2-hexanon; methylisoamylketon

gO.2

110-19-0

iso-butylacetaat

gO.2

110-49-6

2-methoxyethylacetaat

MVP 2

110-71-4

1,2-dimethoxyethaan; ethyleenglycoldimethylether

MVP 2

110-80-5

2-ethoxyethanol; ethyleenglycolmonoethylether

MVP 2

110-82-7

cyclohexaan

gO.2

110-85-0

piperazine

gO.1

110-86-1

pyridine

gO.1

110-88-3

1,3,5-trioxaan

gO.2

11113-50-1

natuurlijk ruw boorzuur met een gehalte aan H3BO3 van niet meer dan 85 gewichtsprocenten berekend op de droge stof

MVP 1

111-15-9

2-ethoxyethylacetaat; ethylglycolacetaat

MVP 2

111-35-3

3-ethoxy-1-propanol

gO.2

11138-47-9

perboorzuur natriumzout

MVP 1

111-41-1

2-(2-aminoethylamino)ethanol; AEEA

MVP 1

111-42-2

2,2’-iminodiethanol; diethanolamine

gO.2

1116-54-7

2,2’-(nitrosoimino)bisethanol

MVP 1

111-76-2

2-butoxyethanol; butylglycol

gO.2

111-77-3

2-(2-methoxyethoxy)ethanol; DEGME

gO.2

111-90-0

diethyleenglycolmonoethylether; ethyldiglycol

gO.2

1119-40-0

dimethylglutaraat

gO.1

111-96-6

bis(2-methoxyethyl)ether

MVP 2

111988-49-9

thiacloprid

MVP 1

1120-71-4

1,3-propaansulton

MVP 2

112-07-2

1-butoxy-2-ethylacetaat; butylglycolacetaat

gO.2

112-24-3

triethyleentetramine

gO.2

112-34-5

2-(2-butoxy-ethoxy)-ethanol; butyldiglycol; diethyleenglycolbutylether

gO.2

112-49-2

1,2-bis(2-methoxyethoxy)ethaan; TEGDME; triethyleenglycoldimethylether; triglyme

MVP 1

112-70-9

tridecanol (isomeren mengsel); tridecylalkohol

gO.2

115-10-6

dimethylether

gO.2

115-11-7

2-methylpropeen; isobuteen; isobutyleen

gO.2

115-29-7

endosulfan

MVP 1

115-32-2

dicofol

MVP 1

115-86-6

trifenylfosfaat

gO.1

115-96-8

tris(2-chloorethyl)fosfaat

MVP 1

116-14-3

tetrafluoretheen; tetrafluorethyleen

MVP 1

116-15-4

hexafluorpropeen

gO.1

117-81-7

bis(2-ethylhexyl)ftalaat; di-ethylhexylftalaat; DEHP

MVP 1

117-82-8

bis(2-methoxyethyl)ftalaat

MVP 1

117955-40-5

2-methoxypropylacetaat

MVP 2

118658-99-4

(methyleenbis(4,1-fenyleenazo(1-(3-(dimethylamino)propyl)-1,2-dihydro-6-hydroxy-4-methyl-2-oxopyridine-5,3-diyl)))-1,1’-dipyridiniumdichloridedihydrochloride

MVP 1

118-74-1

hexachloorbenzeen

MVP 1

118-79-6

2,4,6-tribroomfenol

gO.1

119313-12-1

2-benzyl-2-dimethylamino-4′-morfolinobutyrofenon

MVP 1

1194-65-6

dichlobenil

S

119-64-2

1,2,3,4-tetrahydronaftaleen; tetraline

gO.2

119738-06-6

(±) tetrahydrofurfuryl-(R)-2-[4-(6-chloorchinoxalin-2-yloxy)-fenyloxy]propanoaat

MVP 1

119-90-4

3,3’-dimethoxybenzidine; o-dianisidine; zouten van 3,3’-dimethoxybenzidine; zouten van o-dianisidine

MVP 1

119-93-7

3,3’-dimethylbenzidine; 4,4’-bi-o-toluidine; zouten van 3,3’-dimethylbenzidine; zouten van 4,4’-bi-o-toluidine

MVP 1

12002-03-8

koperacetoarseniet (berekend als As)

MVP 1

12007-00-0

nikkelboride (NiB)

MVP 1

12007-01-1

dinikkelboride

MVP 1

12007-02-2

trinikkelboride

MVP 1

12008-41-2

dinatriumoctaboraat watervrij

MVP 1

120-12-7

antraceen

MVP 1

12036-01-0

zirkoonoxide

S

12040-72-1

perboorzuur natriumzout monohydraat

MVP 1

12068-61-0

nikkeldiarsenide (berekend als As + Ni)

MVP 1

120-71-8

6-methoxy-m-toluidine; p-cresidine

MVP 1

120-80-9

catechol

MVP 1

120-82-1

1,2,4-trichloorbenzeen

MVP 2

120-92-3

cyclopentanon

gO.1

121-14-2

2,4-dinitrotolueen

MVP 1

121158-58-5

fenol, dodecyl-, vertakt

MVP 1

121-44-8

triethylamine

gO.1

121-69-7

N,N-dimethylaniline

gO.1

12179-04-3

boraxpentahydraat; dinatriumtetraboraatpentahydraat

MVP 1

122-60-1

1,2-epoxy-3-fenoxypropaan; fenylglycidylether

MVP 1

122-66-7

hydrazobenzeen; 1,2-difenylhydrazine

MVP 1

12267-73-1

tetraboordinatriumheptaoxide hydraat

MVP 1

12280-03-4

dinatriumoctaboraat tetrahydraat

MVP 1

122-99-6

fenoxyethanol

gO.2

123-03-5

cetylpyridiniumchloride

gO.1

123312-54-9

distearyldimethylammonium-bisulfaat

gO.1

123-38-6

propanal; propionaldehyde

gO.2

123-39-7

N-methylformamide

MVP 2

123-42-2

4-hydroxy-4-methyl-2-pentanon; diacetonalcohol

gO.2

123-72-8

butanal; n-butylaldehyde; n-butyraldehyd

gO.2

123-73-9

(2E)-2-butenal

MVP 1

123-77-3

azodicarbonamide; 1,1-Azobisformamide; C,C’-azodi(formamide)

MVP 1

123-86-4

azijnzuurbutylester; n-butylacetaat

gO.2

123-91-1

1,4-dioxan

gO.1

123-92-2

iso-amylacetaat

gO.2

123-95-5

butylstearaat

gO.2

124-17-4

2-(2-butoxy-ethoxy)-ethylacetaat

gO.2

124-40-3

dimethylamine

gO.1

124495-18-7

quinoxyfen; 5,7-dichloor-4-(p-fluorfenoxy)quinoline

MVP 1

124-65-2

natriumkakodylaat

MVP 1

124-68-5

isobutanol-2-amine

gO.2

12510-42-8

erioniet

MVP 1

12619-90-8

nikkelboride

MVP 1

126-99-8

chloropreen; 2-chloor-1,3-butadieen; 2-chloropreen

MVP 2

127-18-4

perchloorethyleen; tetrachlooretheen; PER

gO.2

127-19-5

N,N-dimethylaceetamide

MVP 2

12737-30-3

kobaltnikkeloxide

MVP 1

1300-71-6

xylenolen

gO.1

1303-00-0

galliumarsenide (berekend als As)

MVP 1

1303-28-2

arseenpentoxide; diarseenpentaoxide (berekend als As)

MVP 1

1303-86-2

booroxide; diboortrioxide

MVP 1

1303-96-4

boraxdecahydraat; dinatriumtetraboraat decahydraat

MVP 1

1304-56-9

berylliumoxide

MVP 1

1305-78-8

calciumoxide

sA.3

1306-23-6

cadmiumsulfide (berekend als Cd)

MVP 1

1310-58-3

kaliumhydroxide

sA.3

1310-73-2

natriumhydroxide

sA.3

131-18-0

di-n-pentylftalaat; n-pentyl-isopentylftalaat

MVP 1

1313-99-1

nikkeloxide; nikkelmonoxide

MVP 1

1314-36-9

yttriumoxide

sA.3

1314-62-1

vanadiumpentoxide

sA.1

13149-00-3

hexahydroftaalzuur-anhydride (cis-isomeer); cis-cyclohexaan-1,2-dicarbonzuuranhydride

MVP 1

1317-61-9

ijzeroxide (Fe3O4)

S

1319-77-3

cresolen

gO.1

1321-64-8

pentachloornaftaleen

ERS

1321-65-9

trichloornaftaleen

ERS

132-32-1

3-amino-9-ethylcarbazool; 9-ethylcarbazool-3-ylamine

MVP 1

13252-13-6

2,3,3,3-tetrafluor-2-(heptafluorpropoxy)propaanzuur

MVP 2

1327-53-3

arseentrioxide (berekend als As)

MVP 1

1330-43-4

boorzuur dinatriumzout; dinatriumtetraboraat watervrij; boraxdecahydraat; dinatriumtetraboraat decahydraat; boraxpentahydraat; dinatriumtetraboraat pentahydraat

MVP 1

1331-22-2

methylcyclohexanon

gO.2

1332-21-4

asbest

sA.1

1333-86-4

carbon black

S

133-49-3

pentachloorbenzeenthiol

MVP 1

1335-32-6

loodacetaat, basisch

MVP 1

1335-87-1

hexachloornaftaleen

ERS

1335-88-2

tetrachloornaftaleen

ERS

13360-57-1

dimethylsulfamoylchloride

MVP 2

1336-36-3

polychloorbifenylen; PCB’s

ERS

1338-23-4

methylethylketonperoxide

gO.1

133855-98-8

epoxiconazool; (2RS,3SR)-3-(2-chloorfenyl)-2-(4-fluorfenyl)-[(1H-1,2,4-triazool-1-yl)methyl]oxiraan

MVP 1

13463-39-3

nikkeltetracarbonyl; tetracarbonylnikkel

MVP 2

13463-40-6

ijzerpentacarbonyl

sA.1

13463-67-7

titaandioxide

S

13477-70-8

nikkel(II)arsenaat; trinikkelbis(arsenaat) (berekend als Ni + As)

MVP 1

13517-20-9

perboorzuur (H3BO2(O2)) mononatriumzout trihydraat

MVP 1

13560-89-9

Dechloraan Plus

MVP 1

137-17-7

2,4,5-trimethylaniline

MVP 1

13746-66-2

kaliumferricyanide

sA.3

13814-96-5

loodbis(tetrafluorboraat); loodfluorboraat

MVP 1

138-22-7

butyllactaat

gO.2

13840-56-7

orthoboorzuur natriumzout

MVP 1

138-86-3

limoneen

gO.2

139-65-1

4,4’-thiodianiline; zouten van 4,4’-thiodianiline

MVP 1

140-01-2

pentanatrium diethyleen-triaminepenta-azijnzuur

MVP 1

140-66-9

1,1,3,3-tetramethyl-4-butylfenol; 4-tert-octylfenol; para-tert-octylfenol

MVP 1

140-88-5

acrylzuurethylester; ethylacrylaat; ethylpropenoaat

gO.1

141-32-2

butylacrylaat

gO.1

141-43-5

ethanolamine

gO.2

14166-21-3

hexahydroftaalzuur-anhydride (trans-isomeer); trans-cyclohexaan-1,2-dicarbonzuuranhydride

MVP 1

141-78-6

azijnzuurester; azijnzuurethylester; ethylacetaat

gO.2

1420-07-1

dinoterb; 2-tert-butyl-4,6-dinitrofenol; zouten en esters van dinoterb

MVP 1

142844-00-6

aluminiumsilicaat vuurvaste keramische vezels

MVP 1

142-96-1

dibutylether

gO.2

143-18-0

kaliumoleaat

gO.2

143-50-0

chloordecon

MVP 1

143860-04-2

3-ethyl-2-methyl-2-(3-methylbutyl)-1,3-oxazolidine

MVP 1

14464-46-1

cristoballiet

sA.1

1464-53-5

2,2’-bioxiraan; 1,2:3,4-diepoxybutaan

MVP 2

14708-14-6

nikkelbis(tetrafluorboraat)

MVP 1

14808-60-7

silica (kwarts) als respirabel stof, met uitzondering van silicavezels; zand en andere siliciumverbindingen, met uitzondering van kristallijne of vezelvormige verbindingen

sA.2

148-24-3

8-hydroxychinoline

MVP 1

148477-71-8

spirodiclofen

MVP 1

14977-61-8

chromylchloride

MVP 1

15087-24-8

3-benzylideenkamfer

MVP 1

15120-17-9

natriumarseniet (berekend als As)

MVP 1

15120-21-5

natriumperboraat

MVP 1

151-56-4

aziridine; ethyleenimine

MVP 2

151798-26-4

2-[2-hydroxy-3-(2-chlorfenyl)carbamoyl-1-naftylazo]-7-[2-hydroxy-3-(3-methylfenyl)carbamoyl-1-naftylazo]fluoreen-9-on

MVP 1

15195-06-9

strontiumarseniet (berekend als As)

MVP 1

15468-32-3

tridymiet

sA.1

15606-95-8

triethylarsenaat (berekend als As)

MVP 1

1569-01-3

n-propoxypropanol-2

gO.2

1569-02-4

1-ethoxy-2-propanol

gO.2

1582-09-8

trifluraline

MVP 1

1589-47-5

2-methoxypropanol

MVP 2

16071-86-6

dinatrium-5-[(4’-((2,6-dihydroxy-3-((2-hydroxy-5-sulfofenyl)azo)fenyl)azo)(1,1’-bifenyl)-4-yl)azo]salicylato(4-)cupraat(2-)

MVP 1

16118-49-3

carbetamide

MVP 1

1634-04-4

methyl-tertiair-butylether; MTBE

gO.2

164058-22-4

trinatrium-[4’-(8-acetylamino-3,6-disulfonato-2-nafthylazo)-4’’-(6-benzoylamino-3-sulfonato-2-nafthylazo)-bifenyl-1,3’,3’’,1’’’-tetraolato-O,O’,O’’,O’’’]koper(II)

MVP 1

16812-54-7

nikkelsulfide; nikkel(II)sulfide

MVP 1

1763-23-1

heptadecafluoroctaan-1-sulfonzuur; perfluoroctaansulfonzuur (PFOS)

MVP 1

17804-35-2

benomyl; methyl-1-(butylcarbamoyl)benzimidazool-2-ylcarbamaat

MVP 1

1825-21-4

pentachlooranisol

MVP 1

183196-57-8

kalium-1-methyl-3-morfolinocarbonyl-4-[3-(1-methyl-3-morfolinocarbonyl-5-oxo-2-pyrazoline-4-ylideen)-1-propenyl]pyrazool-5-olaat [met 0,5% of meer N,N-dimethylformamide (EG-nr. 200-679-5)]

MVP 2

1836-75-5

nitrofeen; 2,4-dichloorfenyl-4-nitrofenylether

MVP 1

18540-29-9

chroom(VI)

MVP 1

189-55-9

dibenzo[a,i]pyreen (PAK)

MVP 1

189-64-0

dibenzo[a,h]pyreen (PAK)

MVP 1

1897-52-5

2,6-difluorbenzonitril; diflubenil

S

19089-47-5

2-ethoxy-1-propanol

gO.2

191-24-2

benzo[g,h,i]peryleen (PAK)

MVP 1

191-30-0

dibenzo[a,l]pyreen (PAK)

MVP 1

192-65-4

dibenzo[a,e]pyreen (PAK)

MVP 1

19287-45-7

diboraan (B2H6)

gA.1

192-97-2

benzo[e]pyreen (PAK)

MVP 1

193-39-5

indeno(1,2,3-cd)pyreen (PAK)

MVP 1

1937-37-7

dinatrium-4-amino-3-[[4’-[(2,4-diaminofenyl)azo][1,1’-bifenyl]-4-yl]azo]-6-(fenylazo)-5-hydroxynaftaleen-2,7-disulfonaat

MVP 1

19438-60-9

methylcyclohexyl-1,6-dicarboxylzuur-anhydride

MVP 1

194-59-2

7H-dibenzo[c,g]carbazol (PAK)

MVP 1

199327-61-2

7-methoxy-6-(3-morfoline-4-ylpropoxy)-3H-chinazoline-4-on [met 0,5% of meer formamide (EG-nr. 200-842-0)]

MVP 1

2040-90-6

2-chloor-6-fluorfenol

MVP 1

205-82-3

benzo[j]fluorantheen (PAK)

MVP 1

2058-94-8

perfluorundecanoaat

MVP 1

205-99-2

benzo[b]fluorantheen (PAK); benzo[e]acefenantryleen (PAK)

MVP 1

2062-98-8

2,3,3,3-tetrafluor-2-(heptafluorpropoxy)propionyl fluoride

MVP 2

206-44-0

fluorantheen (PAK)

MVP 1

207-08-9

benzo[k]fluorantheen

MVP 1

207122-15-4

hexabroomdifenylether; BDE-154

ERS

207122-16-5

heptabroomdifenylether; BDE -183

ERS

208-96-8

acenaftyleen

MVP 1

2104-64-5

ethyl-p-nitrofenylthio-benzeenfosfenaat; EPN

MVP 1

21049-39-8

natriumzouten van perfluornonaanzuur

MVP 2

210555-94-5

fenol, 4-dodecyl-, vertakt

MVP 1

21136-70-9

benzidine sulfaat; [1,1’-bifenyl]-4,4’-diamine sulfaat

MVP 1

214353-17-0

1-(2-amino-5-chloorfenyl)-2,2,2-trifluor-1,1-ethaandiol hydrochloride [met 0,1% of meer 4-chlooraniline (EG-nr. 203-401-0)]

MVP 1

21436-97-5

2,4,5-trimethylanilinehydrochloride

MVP 1

218-01-9

chryseen (PAK)

MVP 1

2227-13-6

tetrasul

MVP 1

2234-13-1

octachloornaftaleen

ERS

22398-80-7

indium fosfide

MVP 1

224-42-0

dibenz[a,j]acridine (PAK)

MVP 1

226-36-8

dibenz[a,h]acridine (PAK)

MVP 1

23593-75-1

clotrimazol; 1-(2-chloorfenyl)difenylmethyl-1-h-imidazol

MVP 1

2385-85-5

mirex

MVP 1

2425-06-1

captafol

MVP 1

24280-93-1

mycofenolinezuur

MVP 1

2440-02-0

heptachloornorborneen

MVP 1

2451-62-9

1,3,5-tris(oxiranylmethyl)-1,3,5-triazine-2,4,6(1H3H5H)-trion; TGIC

MVP 1

24602-86-6

tridemorf; 2,6-dimethyl-4-tridecylmorfoline

MVP 1

2475-45-8

1,4,5,8-tetraaminoantrachinon

MVP 1

24937-79-9

polyvinylideenfluoride

S

25038-54-4

6-aminohexaanzuur, dimeer

gO.2

25086-15-1

polymethylmethacrylaat

S

25154-52-3

nonylfenolen en verwante verbindingen; NPs

MVP 1

25155-23-1

trixylyl fosfaat; TXP

MVP 1

25167-70-8

2,4,4-trimethyl-1-penteen; diisobuteen

gO.2

25214-70-4

oligomere reactieproducten van formaldehyde met aniline (technisch MDA)

MVP 1

25321-09-9

diisopropylbenze(e)n(en)

gO.2

25321-14-6

dinitrotolueen

MVP 1

25339-17-7

isodecanol

gO.2

25340-17-4

diethylbenzeen, isomeren:1,2-;1,3-;1,4

gO.2

2551-62-4

zwavelhexafluoride

gA.3

25550-51-0

methylhexahydroftaalzuur anhydride (MHHPA)

MVP 1

2580-56-5

[4-[[4-anilino-1-naftyl][4-(dimethylamino)fenyl]methyleen]cyclohexa-2,5-dien-1-ylidene] dimethylammonium chloride (C.I. Basic Blue 26) [met 0,1% of meer Michler’s keton (EG-nr. 202-027-5) of Michler’s base (EG-nr. 202-959-2)]

MVP 1

25973-55-1

2-(2H-benzotriazol-2-yl)-4,6-ditertpentylfenol

MVP 1

2602-46-2

tetranatrium-3,3’-[[1,1’-bifenyl]-4,4’-diylbis(azo)]bis[5-amino-4-hydroxynaftaleen-2,7-disulfonaat]

MVP 1

26140-60-3

terfenyl

MVP 1

26761-40-0

di-isodecylftalaat; DIDP; diisodecylftalaat

S

2687-91-4

N-ethyl-2-pyrrolidon; 1-ethylpyrrolidin-2-one

MVP 2

27016-75-7

nikkelarsenide (berekend als As + Ni)

MVP 1

27140-08-5

fenylhydrazinehydrochloride

MVP 1

27366-72-9

N,N-(dimethylamino)thioaceetamide hydrochloride

MVP 2

27458-92-0

isotrideca-1-ol

gO.1

2795-39-3

kaliumheptadecafluoroctaan-1-sulfonaat; kaliumperfluoroctaansulfonaat

MVP 1

28553-12-0

diisononylftalaat; DINP

S

28680-45-7

heptachloornorborneen

MVP 1

28772-56-7

bromadiolon

MVP 1

288-32-4

imidazool

MVP 1

29081-56-9

ammoniumheptadecafluoroctaansulfonaat; ammoniumperfluoroctaansulfonaat

MVP 1

2915-52-8

didodecylmaleaat; dilauryl maleate

gO.2

29457-72-5

lithiumheptadecafluoroctaansulfonaat; lithiumperfluoroctaansulfonaat

MVP 1

294-62-2

cyclododecaan

MVP 1

301-04-2

looddiacetaat

MVP 1

302-01-2

hydrazine

MVP 2

3033-77-0

2,3-epoxypropyltrimethylammoniumchloride; glycidyltrimethylammoniumchloride

MVP 1

307-55-1

perfluordodecanoaat

MVP 1

309-00-2

aldrin

MVP 1

3108-42-7

ammonium perfluordecaanzuur

MVP 1

3165-93-3

4-chloor-o-toluidinehydrochloride

MVP 1

319-84-6

alfa-HCH

MVP 1

319-85-7

beta-HCH

MVP 1

32241-08-0

heptachloornaftaleen

ERS

32534-81-9

pentabroomdifenyl ether

ERS

32536-52-0

octabroomdifenylether; OctaBDE; commercieel octabroomdifenylether

ERS

330-54-1

diuron

MVP 1

330-55-2

linuron; 3-(3,4-dichloorfenyl)-1-methoxy-1-methylureum

MVP 1

33213-65-9

beta-endosulfan

MVP 1

334-88-3

diazomethaan

MVP 2

335-57-9

hexadecafluorheptaan

ERS

335-67-1

perfluoroctaanzuur; decapentafluoroctaanzuur; PFOA

MVP 2

335-76-2

perfluordecaanzuur

MVP 1

3424-82-6

o,p-DDE isomeer

MVP 1

34590-94-8

dipropyleenglycolmonomethylether

gO.2

35367-38-5

diflubenzuron

S

355-46-4

perfluorhexaan-1-sulfonzuur

MVP 2

36065-30-2

1,3,5-tribroom-2-(2,3-dibroom-2-methylpropoxy)benzeen; 2,4,6-tribroomfenyl 2-methyl-2,3-dibroompropylether

MVP 1

36341-27-2

benzidine acetaat; [1,1’-bifenyl]-4,4’-diamine acetaat

MVP 1

36355-01-8

hexabroombifenyl

ERS

36437-37-3

2-(2H-benzotriazool-2-yl)-4-(tert-butyl)-6-(sec-butyl)fenol

MVP 1

36643-28-4

tributyltin-kation en tributyltin verbindingen

MVP 1

3687-31-8

trilooddiarsenaat (berekend als As + Pb)

MVP 1

3691-35-8

chloorfacinon

MVP 1

37240-96-3

loodrhodiumoxide

MVP 1

3724-43-4

chloor-N,N-dimethylformiminiumchloride

MVP 1

37244-98-7

perboorzuur natriumzout tetrahydraat

MVP 1

375-73-5

perfluorbutaansulfonzuur; PFBS

MVP 1

375-95-1

perfluornonaanzuur

MVP 2

376-06-7

perfluortetradecanoaat

MVP 1

37894-46-5

etacelasil; 6-(2-chloorethyl)-6-(2-methoxyethoxy)-2,5,7,10-tetraoxa-6-silaundecaan

MVP 1

382-21-8

perfluorisobuteen

MVP 2

3825-26-1

ammonium pentadecafluoroctanoaat; APFO

MVP 1

3830-45-3

natrium perfluordecaanzuur

MVP 1

3843-16-1

distearyldimethylammonium-methosulfaat

gO.1

3846-71-7

2-benzotriazol-2-yl-4,6-di-tert-butylfenol

MVP 1

3864-99-1

2,4-di-tert-butyl-6-(5-chloorbenzotriazool-2-yl)fenol

MVP 1

39156-41-7

2,4-diaminoanisoolsulfaat

MVP 1

39300-45-3

dinocap; (RS)-2,6-dinitro-4-octylfenylcrotonaten en (RS)-2,4-dinitro-6-octylfenylcrotonaten waarbij octyleen een mengsel is van 1-methylheptyl-, 1-ethylhexyl- en 1-propylpentylgroepen

MVP 1

39807-15-3

oxadiargyl

S

399-95-1

4-amino-3-fluorfenol

MVP 1

40722-80-3

(2-chloorethyl)(3-hydroxypropyl)ammoniumchloride

MVP 1

41083-11-8

azocyclotin

MVP 1

4149-60-4

ammoniumzouten van perfluornonaanzuur

MVP 2

4170-30-3

2-butenal

MVP 1

446255-22-7

heptabroomdifenylether; BDE-175

ERS

463-58-1

carbonylsulfide

gO.1

465-73-6

isodrin

MVP 1

470-90-6

chloorfenvinfos

MVP 1

48122-14-1

hexahydro-1-methylftaalzuur-anhydride

MVP 1

485-31-4

binapacryl; 2-sec-butyl-4,6-dinitrofenyl-3-methylcrotonaat

MVP 1

488-23-3

1,2,3,4-tetramethylbenzeen

gO.2

4904-61-4

1,5,9-cyclododecatrieen

MVP 1

49690-63-3

tri-2,4-dibroomfenylfosfaat; tris(2,4-dibroomfenyl)fosfaat

S

50-00-0

formaldehyde

MVP 2

50-29-3

DDT, 4,4’-isomeer; para-para-DDT

MVP 1

50-32-8

benzo[a]pyreen (PAK)

MVP 1

50471-44-8

vinchlozolin; N-3,5-dichloorfenyl-5-methyl-5-vinyl-1,3-oxazolidine-2,4-dion

MVP 1

506-77-4

chloorcyaan

gA.1

51000-52-3

ethenyl ester van neodecaanzuur

MVP 2

512-04-9

3beta,25R-spirost-5-en-3-ol

MVP 1

5131-66-8

1-butoxy-2-propanol

gO.2

513-42-8

2-methylallylalcohol

gO.1

513-79-1

kobaltcarbonaat

MVP 1

5146-66-7

3,7-dimethylocta-2,6-dieennitril

MVP 1

51594-55-9

(R)-1-chloor-2,3-epoxypropaan

MVP 2

51-79-6

urethaan; ethylcarbamaat

MVP 2

52033-74-6

fenylhydrazinesulfaat (2:1)

MVP 1

52125-53-8

1,2-propaandiolmonoethylether

gO.2

5216-25-1

p-chloorbenzotrichloride; α,α,α,4-tetrachloortolueen

MVP 1

527-53-7

1,2,3,5-tetramethylbenzeen

gO.2

531-85-1

benzidine dihydrochloride; [1,1’-bifenyl]-4,4’-diamine hydrochloride

MVP 1

531-86-2

benzidine sulfaat; [1,1’-bifenyl]-4,4’-diamine sulfaat

MVP 1

5343-92-0

1,2-pentaandiol

gO.2

53-70-3

dibenz[a,h]antraceen (PAK); dibenzo(a,h)-antraceen (PAK)

MVP 1

540-59-0

1,2-dichlooretheen

gO.2

540-73-8

1,2-dimethylhydrazine

MVP 2

540-97-6

dodecamethylcyclohexasiloxaan

MVP 1

541-02-6

decamethylcyclopentasiloxaan; D5

MVP 2

541-05-9

hexamethylcyclotrisiloxaan; D3

gO.2

542-56-3

isobutylnitriet

MVP 2

542-88-1

bis(chloormethyl)ether; oxybis(chloormethaan)

MVP 2

5436-43-1

tetrabroomdifenylether; BDE-47

ERS

548-62-9

C.I. Basic Violet 3 [met 0,1% of meer Michler’s keton (EG-nr. 202-027-5)]

MVP 1

55219-65-3

triadimenol

MVP 1

552-30-7

benzeen-1,2,4-tricarbonzuur-1,2-anhydride

MVP 1

553-00-4

2-naftylamine acetaat; 2-naftaleenamine acetaat

MVP 1

5543-57-7

(S)-3-(1-fenyl-3-oxobutyl)-4-hydroxy-2-benzopyron

MVP 1

5543-58-8

(R)-3-(1-fenyl-3-oxobutyl)-4-hydroxy-2-benzopyron

MVP 1

55525-54-7

3,3’-(ureyleendimethyleen)bis(3,5,5-trimethylcyclohexyl)diisocyanaat

MVP 1

556-52-5

glycidol; 2,3-epoxypropaan-1-ol

MVP 2

556-67-2

octamethyltetra-siloxaan; D4

MVP 2

557-05-1

zinkstearaat

S

5571-36-8

cyclisch 3-(1,2-ethaandiylacetaal)oestra-5(10),9(11)-dieen-3,17-dion

MVP 1

56073-07-5

difenacum

MVP 1

56073-10-0

brodifacoum

MVP 1

561-41-1

4,4’-bis(dimethylamino)-4’’-(methylamino)trityl alcohol [met 0,1% of meer Michler’s keton (EG-nr. 202-027-5) of Michler’s base (EG No. 202-959-2)]

MVP 1

5625-90-1

N,N′-methyleendimorfoline

MVP 1

56-35-9

tributyltinoxide

MVP 1

563-80-4

3-methyl-2-butanon; methylisopropylketon

gO.2

56-55-3

benz[a]antraceen (PAK); benzo[a]antraceen (PAK)

MVP 1

56-81-5

glycerol

S

569-61-9

4,4’-(4-iminocyclohexa-2,5-dienylideenmethyleen)dianilinehydrochloride

MVP 1

57044-25-4

2,3-epoxypropaan-1-ol

MVP 2

57110-29-9

hexahydro-3-methylftaalzuur-anhydride

MVP 1

57-14-7

N,N-dimethylhydrazine

MVP 2

57171-56-9

geethoxyleerd sorbitolhexaoleaat

gO.2

573-58-0

dinatrium-3,3’-[[1,1’-bifenyl]-4,4’-diylbis(azo)]bis(4-aminonaftaleen-1-sulfonaat)

MVP 1

57-55-6

1,2-propaandiol; propyleenglycol

gO.2

57-57-8

1,3-propiolacton; 3-propanolide

MVP 2

57-74-9

chloordaan

MVP 1

578-94-9

difenylaminochloorarsine

MVP 1

581-89-5

2-nitronaftaleen

MVP 1

5836-29-3

cumatetralyl

MVP 1

584-84-9

1-methyl-2,4-fenyleen-diisocyanaat; tolueen-2,4-diisocyanaat; TDI

S

58591-45-0

kobaltnikkeldioxide

MVP 1

58-89-9

gamma-hexachloorcyclohexaan; gamma-HCH; lindaan

MVP 1

592-62-1

methyl-ONN-azoxymethylacetaat; methylazoxymethylacetaat

MVP 1

593-60-2

vinylbromide

MVP 2

59447-55-1

(pentabroomfenyl)methylacrylaat; (pentabroomfenyl) methylester van 2-propeenzuur

MVP 1

59653-74-6

1,3,5-tris-[(2S en 2R)-2,3-epoxypropyl]-1,3,5-triazine-2,4,6-(1H3H5H)-trion

MVP 1

598-14-1

ethyldichloorarsine

MVP 1

59-88-1

fenylhydrazinechloride

MVP 1

60-09-3

4-aminoazobenzeen

MVP 1

602-01-7

2,3-dinitrotolueen

MVP 1

60207-90-1

propiconazool

MVP 1

602-87-9

5-nitroacenafteen

MVP 1

60-29-7

diethylether; ether

gO.2

60-32-2

6-aminohexaanzuur, monomeer

gO.2

603-35-0

trifenylfosfine

MVP 1

60-34-4

methylhydrazine

MVP 2

60348-60-9

pentabroomdifenylether; BDE-99

ERS

605-50-5

di-isopentylftalaat

MVP 1

60-57-1

dieldrin

MVP 1

606-20-2

2,6-dinitrotolueen

MVP 1

608-33-3

2,6-dibroomfenol

S

608-73-1

hexachloorcyclohexaan

MVP 1

608-93-5

pentachloorbenzeen

MVP 1

610-39-9

3,4-dinitrotolueen

MVP 1

612-52-2

2-naftylamine hydrochloride; 2-naftaleenamine hydrochloride

MVP 1

612-82-8

4,4’-bi-o-toluidine dihydrochloride; 3,3’-dimethylbenzidine dihydrochloride; 3,3’-dimethyl-[1,1’-bifenyl]-4,4’-diamine dihydrochloride

MVP 1

613-35-4

N,N’-diacetylbenzidine

MVP 1

615-05-4

2,4-diaminoanisool; 4-methoxy-m-fenyleendiamine

MVP 1

615-58-7

2,4-dibroomfenol

gO.1

61571-06-0

tetrahydrothiopyraan-3-carboxaldehyde

MVP 2

61788-32-7

gehydrogeneerd terfenyl

MVP 1

61788-33-8

polychloorterfenylen

MVP 1

6180-61-6

fenoxypropanol; 3-fenoxy-1-propanol

gO.2

618-85-9

3,5-dinitrotolueen

MVP 1

619-15-8

2,5-dinitrotolueen

MVP 1

620-14-4

1-methyl-3-ethylbenzeen

gO.2

62037-80-3

ammonium 2,3,3,3-tetrafluor-2-(heptafluorpropoxy)propanoaat

MVP 2

621-64-7

nitrosodipropylamine

MVP 2

62-53-3

aminobenzeen; aniline

gO.1

625-45-6

methoxyazijnzuur

MVP 2

62-55-5

thioaceetamide

MVP 2

626-38-0

sec-amylacetaat

gO.1

62-75-9

N-nitrosodimethylamine; dimethylnitrosoamine

MVP 2

627-93-0

dimethyladipaat

gO.1

628-63-7

n-amylacetaat

gO.2

629-14-1

1,2-diethoxyethaan

MVP 2

630-08-0

koolmonoxide (CO) (deze verbinding heeft geen emissiegrenswaarde)

---

63148-62-9

siliconenolie

gO.2

63989-69-5

ijzer(III)arseniet (berekend als As)

MVP 1

64-17-5

ethanol

gO.2

64-18-6

mierenzuur

gO.1

64-19-7

azijnzuur

gO.2

64475-85-0

white spirit

gO.2

646-13-9

isobutylstearaat

gO.2

64-67-5

diethylsulfaat

MVP 2

64-86-8

colchicine

MVP 1

64969-36-4

4,4’-bi-o-toluidine disulfaat; 3,3’-dimethylbenzidine disulfaat; 3,3’-dimethyl-[1,1’-bifenyl]-4,4’-diamine disulfaat

MVP 1

65229-23-4

nikkelboorfosfide

MVP 1

65277-42-1

1-[4-[4-[[(2SR,4RS)-2-(2,4-dichloorfenyl)-2-(imidazool-1-ylmethyl)-1,3-dioxolaan-4-yl]methoxy]fenyl]piperazine-1-yl]ethanon; ketoconazool

MVP 1

65321-67-7

tolueen-2,4-diammoniumsulfaat

MVP 1

65996-93-2

pek koolteer, hoge temperatuur [Het residu dat wordt verkregen bij de destillatie van bij hoge temperatuur verkregen koolteer. Een zwarte vaste stof met een verwekingstraject van bij benadering 30 °C tot 180 °C. Voornamelijk samengesteld uit een complexe verzameling van aromatische koolwaterstoffen met drie- of meervoudig gecondenseerde ringen]

MVP 1

65997-15-1

Portland cement

S

66-81-9

cycloheximide; 4-(2R)-2-[(1S,3S,5S)-3,5-dimethyl-2-oxocyclohexyl]-2-hydroxyethylpiperidine-2,6-dion

MVP 1

67118-55-2

kalium 2,3,3,3-tetrafluor-2-(heptafluorpropoxy)propanoaat

MVP 2

67-56-1

methanol

gO.2

67-63-0

2-propanol; iso-propanol; isopropylalcohol

gO.2

67-64-1

aceton; propanon

gO.2

67-66-3

chloroform; trichloormethaan

gO.1

6786-83-0

α,α-bis[4-(dimethylamino)fenyl]-4 (fenylamino)naftaleen-1-methanol (C.I. Solvent Blue 4) [met 0,1% of meer Michler’s keton (EG-nr. 202-027-5) of Michler’s base (EG-nr. 202-959-2)]

MVP 1

68016-03-5

kobaltdimolybdeennikkeloctaoxide

MVP 1

680-31-9

hexamethylfosforamide; hexamethylfosforzuurtriamide

MVP 1

6804-07-5

carbadox

MVP 1

68049-83-2

azafenidin; 2-(2,4-dichloor-5-prop-2-ynyloxyfenyl)- 5,6,7,8-tetrahydro-1,2,4-triazool[4,3-a]pyridin-3(2H)- one

MVP 1

6807-17-6

4,4-isobutylethylideendifenol

MVP 1

68-12-2

N,N-dimethylformamide

MVP 2

68186-89-0

kobaltnikkel grijze periklaas: C.I. Pigment black 25; C.I. 77332

MVP 1

68515-42-4

1,2-benzeendicarboxylzuur, di-C7-11 vertakte en lineaire alkylesters

MVP 1

68515-50-4

1,2-benzeendicarbonzuur, dihexyl ester, vertakte en lineaire alkylesters

MVP 1

68515-51-5

1,2-benzeendicarbonzuur, di-C6-10-alkyl esters

MVP 1

68631-49-2

hexabroomdifenylether; BDE-153

ERS

68648-93-1

1,2-benzeendicarbonzuur, mengsel van decyl en hexyl en octyl diesters

MVP 1

68694-11-1

triflumizool

MVP 1

69029-86-3

tellurium

sA.2

693-98-1

2-methylimidazool

MVP 1

69806-50-4

fluazifop-butyl; butyl-2-[4-[[5-(trifluormethyl)- 2-pyridyl]oxy]fenoxy]propionaat

MVP 1

70124-77-5

flucythrinaat

MVP 1

70225-14-8

diethanolamineperfluoroctaansulfonaat

MVP 1

70-25-7

1-methyl-3-nitro-1-nitrosoguanidine

MVP 1

70657-70-4

2-methoxypropylacetaat

MVP 2

70776-03-3

polychloornaftalenen; PCNs; chloorderivaten van naftaleen

ERS

70987-78-9

(S)-oxiraanmethanol 4-methylbenzeensulfonaat

MVP 1

71-23-8

n-propenol

gO.2

712-48-1

difenylchloorarsine

MVP 1

71-36-3

butylalcohol; n-butanol

gO.2

71-43-2

benzeen

MVP 2

71-48-7

kobaltacetaat

MVP 1

71850-09-4

diisohexylftalaat

MVP 1

71868-10-5

2-methyl-1-(4-methylthiofenyl)-2-morfolinopropaan-1-on

MVP 1

71888-89-6

1,2-benzeendicarbonzuur; C7-rijk di-C6-8-vertakte alkylesters

MVP 1

72-20-8

endrin

MVP 1

72-43-5

methoxychloor

MVP 1

72629-94-8

perfluortridecanoaat

MVP 1

732-26-3

2;4;6-tri-tert-butylfenol; dodecylfenol

MVP 1

7397-62-8

butylglycolaat

gO.2

7439-97-6

kwik

MVP 1

7429-90-5

aluminium

S

7439-92-1

lood

MVP 1

7439-96-5

mangaan

sA.3

7439-98-7

molybdeen

S

7440-02-0

nikkel

MVP 1

7440-05-3

palladium

sA.3

7440-06-4

platina

sA.3

7440-16-6

rhodium

sA.2

7440-22-4

zilver

sA.2

7440-25-7

tantaal

sA.3

7440-28-0

thallium

sA.1

7440-31-5

tin

sA.3

7440-36-0

antimoon

sA.3

7440-38-2

arseen

MVP 1

7440-39-3

barium

sA.3

7440-41-7

beryllium

MVP 1

7440-42-8

borium

S

7440-43-9

cadmium

MVP 1

7440-47-3

Chroom, met uitzondering van chroom(VI)

sA.3

7440-48-4

kobalt

MVP 1

7440-50-8

koper

sA.3

7440-62-2

vanadium

sA.3

7440-65-5

yttrium

sA.3

7440-66-6

zink

S

7440-67-7

zirkoon

S

74499-35-7

fenol, (tetrapropenyl)- derivaten

MVP 1

74646-29-0

trinikkelbis(arseniet) (berekend als As + Ni)

MVP 1

74753-18-7

4,4’-bi-o-toluidine sulfaat; 3,3’-dimethylbenzidine sulfaat; 3,3’-dimethyl-[1,1’-bifenyl]-4,4’-diamine sulfaat

MVP 2

74-85-1

etheen

gO.2

74-86-2

acetyleen; ethyn

gO.2

74-87-3

chloormethaan; methylchloride

gO.1

74-89-5

aminomethaan; methylamine

gO.1

74-90-8

blauwzuurgas; cyaanwaterstof; HCN

gA.2

75-00-3

chloorethaan; ethylchloride

gO.2

75-01-4

vinylchloride; chlooretheen; chloorethyleen

MVP 2

75-04-7

aminoethaan; ethylamine

gO.1

75-05-8

acetonitril

gO.2

75-07-0

ethanal

MVP 2

75-09-2

dichloormethaan; methyleenchloride

gO.2

75113-37-0

di-µ-oxo-di-n-butylstannio-hydroxyboraan; dibutyltinhydrogeenboraat; dibutyltinwaterstofboraat

MVP 1

75-12-7

formamide

MVP 1

75-15-0

koolstofdisulfide; zwavelkoolstof

gO.2

75-18-3

dimethylmercaptaan; thiobismethaan

gO.1

75-21-8

1,2-epoxyethaan; ethyleenoxide; oxiraan; etheenoxide

MVP 2

75-25-2

tribroommethaan

gO.1

75-26-3

2-broompropaan

MVP 2

75-27-4

broomdichloormethaan

gO.1

75-28-5

isobutaan [met 0,1% of meer butadieen (EG-nr. 203-450-8)]

MVP 2

75-29-6

2-chloorpropaan

gO.2

75-34-3

1,1-dichloorethaan

gO.2

75-35-4

1,1-dichlooretheen

gO.1

75-38-7

1,1-difluoretheen; vinylideenfluoride

gO.2

75-44-5

fosgeen

gA.1

75-52-5

nitromethaan

gO.2

75-55-8

2-methylaziridine

MVP 2

75-56-9

propyleenoxide; methyloxiraan; 1,2-epoxypropaan; propeenoxide

MVP 2

75-60-5

kakodylzuur

MVP 1

75-65-0

2-methyl-2-propanol; tert-butanol

gO.2

75-73-0

koolstoftetrafluoride; methaantetrafluoride; tetrafluormethaan

gO.2

75-91-2

1,1-dimethylethyl-hydroperoxide; tertiairbutylhydroperoxide; TBHP

gO.1

76-01-7

pentachloorethaan

MVP 2

7601-90-3

perchloorzuur

gA.1

76-16-4

hexafluorethaan

gO.2

76-19-7

octafluorpropaan

gO.2

76253-60-6

monomethyltetrachloordifenylmethaan

MVP 1

7631-86-9

siliciumdioxide (amorf)

S

7631-89-2

natriumarsenaat (berekend als As)

MVP 1

7632-04-4

natriumperoxometaboraat

MVP 1

7637-07-2

boriumtrifluoride

gA.2

764-41-0

1,4-dichloorbut-2-een

MVP 2

76-44-8

heptachloor

MVP 1

7646-79-9

kobaltchloride; kobaltdichloride

MVP 1

7646-85-7

zinkchloride (rook)

sA.3

7664-38-2

fosforzuur

gA.2

7664-93-9

zwavelzuur

gA.2

76-87-9

fentinhydroxide; trifenyltinhydroxide

MVP 1

7697-37-2

salpeterzuur (nevels)

gA.3

77-09-8

fenolftaleïne

MVP 1

77182-82-2

glufosinaat-ammonium; ammonium-2-amino- 4-(hydroxymethylfosfinyl)butyraat

MVP 1

7726-95-6

broom

gA.2

77402-03-0

methylacrylamidomethoxyacetaat [met 0,1% of meer acrylamide]

MVP 1

77402-05-2

methylacrylamidoglycolaat [met 0,1% of meer acrylamide]

MVP 1

77-47-4

1,2,3,4,5,5-hexachloor(1,3-)cyclopentadieen

MVP 1

7758-01-2

kaliumbromaat

MVP 1

77-58-7

dibutyltindilauraat

MVP 1

776297-69-9

N-pentyl-isopentylftalaat

MVP 1

77-78-1

dimethylsulfaat

MVP 2

7778-39-4

arseenzuur (berekend als As)

MVP 1

7778-44-1

calciumarsenaat (berekend als As)

MVP 1

7782-41-4

fluor

gA.1

7782-42-5

grafiet

S

7782-49-2

seleen

sA.2

7782-50-5

chloorgas (Cl2)

gA.2

7782-65-2

germaniumhydride (GeH4)

gA.2

7783-06-4

waterstofsulfide; zwavelwaterstof

gA.2

7783-54-2

stikstoftrifluoride

gA.2

7783-61-1

siliciumtetrafluoride

gA.2

7784-08-9

zilverarseniet (berekend als As + Ni)

MVP 1

7784-33-0

arseenbromide (berekend als As)

MVP 1

7784-34-1

arseentrichloride (berekend als As)

MVP 1

7784-40-9

loodarsenaat (berekend als As + Pb)

MVP 1

7784-41-0

kaliumarsenaat (berekend als As)

MVP 1

7784-42-1

arseenwaterstof; arsine (berekend als As)

MVP 1

7784-44-3

ammoniumarsenaat (berekend als As)

MVP 1

7789-75-5

calciumfluoride

sA.3

7790-79-6

cadmiumfluoride (berekend als Cd)

MVP 1

7803-51-2

fosforwaterstof; fosfine

gA.1

7803-57-8

hydraten van hydrazine

MVP 2

7803-62-5

siliciumtetrahydride

gA.2

78-10-4

ethylsilicaat; tetraethylorthosilicaat

gO.2

78-59-1

3,5,5-trimethyl-2-cyclohexeen-1-on; isoforon

gO.2

78-79-5

isopreen

MVP 2

78-83-1

isobutanol

gO.2

78-87-5

1,2-dichloorpropaan

MVP 2

789-02-6

2,4-DDT isomeer

MVP 1

78-92-2

2-butanol; sec-butanol

gO.2

78-93-3

2-butanon; ethylmethylketon; methylethylketon; MEK

gO.2

79-00-5

1,1,2-trichloorethaan

gO.1

79-01-6

trichlooretheen; trichloorethyleen; TRI

MVP 2

79-06-1

acrylamide

MVP 1

79-09-4

propaanzuur; propionzuur

gO.2

79-10-7

acrylzuur; propeenzuur

gO.1

79-11-8

chloorazijnzuur

gO.1

79-16-3

N-methylacetamide

MVP 2

79-20-9

azijnzuurmethylester; methylacetaat

gO.2

79-21-0

perazijnzuur

gO.1

79-24-3

nitroethaan

gO.2

79-27-6

1,1,2,2- tetrabroomethaan

gO.1

79-29-8

2,3-dimethylbutaan

gO.2

793-24-8

N-(1,3-dimethylbutyl)-N’-fenyl-1,4-benzeendiamine; 4-(dimethylbutylamino) difenylamine

MVP 1

79-34-5

1,1,2,2-tetrachloorethaan

gO.1

79-44-7

dimethylcarbamoylchloride

MVP 2

79-46-9

2-nitropropaan

MVP 2

79-94-7

tetrabroombisfenol A

MVP 1

8001-35-2

toxafeen

MVP 1

80-05-7

bisfenol A

MVP 2

8021-39-4

creosoot, hout

MVP 1

80387-97-9

2-ethylhexyl-[[[3,5-bis(1,1-dimethylethyl)- 4-hydroxyfenyl]methyl]thio]acetaat

MVP 1

80-46-6

p-(1,1-dimethylpropyl)fenol

MVP 1

80-62-6

methacrylzuurmethylester; methyl-(2-methyl)- propenoaat; methylmethacrylaat

gO.1

81-15-2

musk xyleen; muskus-xyleen; 5-tert-butyl-2,4,6- trinitro-m-xyleen

MVP 1

81-81-2

warfarine

MVP 1

822-06-0

1,6-hexaandiisocyanaat; hexamethyleendiisocyanaat

gO.1

82413-20-5

(E)-3-[1-[4-[2-(dimethylamino)ethoxy]fenyl]- 2-fenylbut-1-enyl]fenol

MVP 1

83-32-9

acenafteen

MVP 1

838-88-0

4,4’-methyleendi-o-toluidine

MVP 1

84-15-1

o-terfenyl

MVP 1

84245-12-5

N-[6,9-dihydro-9-[[2-hydroxy-1-(hydroxymethyl)ethoxy]methyl]-6-oxo-1H-purin- 2-yl]acetamide

MVP 1

84540-57-8

methoxypropylaceta(a)t(en)

gO.2

84-61-7

dicyclohexylftalaat

MVP 1

84-65-1

antrachinon

MVP 1

84-69-5

diisobutylftalaat; DIBP

MVP 2

84-74-2

dibutylftalaat; DBP

MVP 1

84-75-3

dihexylftalaat

MVP 1

84-76-4

dinonylftalaat

gO.1

84777-06-0

vertakte en lineaire dipentylesters van 1,2- benzeendicarbonzuur

MVP 1

84929-62-4

ricinusolie-ethoxylaat (met 15 ethyleenoxide- eenheden)

gO.2

85-01-8

fenantreen

MVP 1

85136-74-9

6-hydroxy-1-(3-isopropoxypropyl)-4-methyl-2-oxo- 5-[4-(fenylazo)fenylazo]-1,2-dihydro-3-pyridinecarbonitril

MVP 1

85-22-3

pentabroomethylbenzeen

MVP 1

85-42-7

hexahydroftaalzuur-anhydride; cyclohexaan-1,2- dicarbonzuuranhydride

MVP 1

85-44-9

ftaalzuuranhydride

S

85509-19-9

flusilazool; bis(4-fluorfenyl)(methyl)(1H-1,2,4-triazol- 1-ylmethyl)silane

MVP 1

85535-84-8

C10-13-chlooralkanen; kortketenige gechloreerde paraffines; SCCP’s; C10-13 alifatische chloorkoolwaterstoffen

MVP 1

85-68-7

benzylbutylftalaat; BBP

MVP 1

872-50-4

N-methyl-2-pyrrolidon; 1-methyl-2-pyrrolidon

MVP 2

87-61-6

1,2,3-trichloorbenzeen

MVP 2

87-68-3

hexachloorbutadieen

MVP 1

87-86-5

pentachloorfenol

MVP 1

88-72-2

2-nitrotolueen

MVP 2

88-85-7

dinoseb; 6-(1-methylpropyl)-2,4-dinitrofenol; zouten en esters van dinoseb

MVP 1

90035-08-8

flocumafen

MVP 1

90-04-0

o-anisidine; 2-methoxyaniline

MVP 2

9016-45-9

nonylfenolethoxylaten en verwante verbindingen; NPEs

MVP 1

90640-80-5

antraceenolie, Een complexe verzameling polycyclische aromatische koolwaterstoffen die wordt verkregen uit koolteer met een destillatietraject van ongeveer 300 °C tot 400 °C. Voornamelijk samengesteld uit fenantreen antraceen en carbazool.

MVP 1

90640-81-6

antraceenolie, antraceenpasta; antraceenolie, fractie [De antraceenrijke vaste stof die wordt verkregen door de kristallisatie en centrifugatie van antraceenolie. Bestaat voornamelijk uit antraceen carbazool en fenantreen]

MVP 1

90640-82-7

antraceenolie, antraceenarm; antraceenolie, fractie [De olie die resteert na de verwijdering, door middel van een kristallisatieproces, van een antraceenrijke vaste stof (antraceenpasta) uit antraceenolie. Bestaat voornamelijk uit aromatische verbindingen met twee, drie of vier ringen]

MVP 1

90-72-2

2,4,6-tri(dimethylaminomethyl)fenol

S

90-94-8

4,4’-bis(dimethylamino)benzofenon; Michler’s keton

MVP 1

91079-47-9

fenolen C9-11-; gedestilleerde fenolen

MVP 1

91-08-7

1-methyl-2,6-fenyleen-diisocyanaat; tolueen-2,6-diisocyanaat

S

91-17-8

bicyclo(4,4,0)decaan; decahydronaftaleen; decaline

gO.2

91-20-3

naftaleen; naftaline

MVP 1

91-22-5

quinoline; chinoline

MVP 1

91-23-6

2-nitroanisool

MVP 1

91-59-8

2-naftylamine; 2-naftaleenamine; zouten van 2-naftylamine; zouten van 2-naftaleenamine

MVP 1

91-94-1

3,3-dichloorbenzidine; zouten van 3,3- dichloorbenzidine

MVP 1

91-95-2

bifenyl-3,3’,4,4’-tetrayltetraamine; diaminobenzidine

MVP 1

91995-15-2

antraceenolie, antraceenpasta, antraceenfractie; antraceenolie, fractie [Een complexe verzameling koolwaterstoffen uit de destillatie van antraceen die wordt verkregen door de kristallisatie van antraceenolie uit bitumineuze hoge-temperatuur-teer, met een kooktraject van ongeveer 330 °C tot 350 °C. Bevat hoofdzakelijk antraceen carbazool en fenantreen]

MVP 1

91995-17-4

antraceenolie, antraceenpasta, lichte destillatiefracties; antraceenolie, fractie [Een complexe verzameling koolwaterstoffen uit de destillatie van antraceen die wordt verkregen door de kristallisatie van antraceenolie uit bitumineuze hoge-temperatuur-teer, met een kooktraject van ongeveer 290 °C tot 340 °C. Bevat hoofdzakelijk tricyclische aromaten en dihydroderivaten daarvan]

MVP 1

924-42-5

N-methylolacrylamide

MVP 1

92-52-4

bifenyl; difenyl

S

92-67-1

4-aminobifenyl; xenylamine; zouten van 4-aminobifenyl; zouten van xenylamine

MVP 1

92-87-5

benzidine; 4,4’-diaminobifenyl; zouten van benzidine; zouten van 4,4’-diaminobifenyl

MVP 1

92-93-3

4-nitrobifenyl

MVP 1

93-58-3

benzoëzuurmethylester; methylbenzoaat

S

94-26-8

butylparabeen

MVP 1

94361-06-5

cyproconazool

MVP 1

94551-87-8

ontkoperd afvalslik en bezinksel van elektrolytische koperzuivering

MVP 1

94-59-7

5-allyl-1,3-benzodioxoo; safrool

MVP 1

94723-86-1

2-butyryl-3-hydroxy-5-thiocyclohexaan-3-ylcyclohex- 2-een-1-on

MVP 1

95-06-7

sulfallaat; 2-chloorallyldiethyldithiocarbamaat

MVP 1

95-50-1

1,2-dichloorbenzeen

gO.1

95-53-4

o-toluidine; 2-aminotolueen; 2-methylbenzeenamine; zouten van o-toluidine; zouten van 2-aminotolueen; zouten van 2-methylbenzeenamine

MVP 2

95-69-2

4-chloor-o-toluidine

MVP 1

95-80-7

4-methyl-m-fenyleendiamine

MVP 1

95-92-1

diethyloxalaat

gO.2

95-93-2

1,2,4,5-tetramethylbenzeen

gO.2

959-98-8

alfa-endosulfan

MVP 1

96-09-3

(epoxyethyl)benzeen; fenyloxiraan; styreenoxide

MVP 2

96-12-8

dibroomchloorpropaan; 1,2-dibroom- 3-chloorpropaan

MVP 2

96-13-9

2,3-dibroompropaan-1-ol

MVP 2

96-18-4

1,2,3-trichloorpropaan

MVP 2

96-22-0

3-pentanon

gO.2

96-23-1

1,3-dichloorpropaan-2-ol

MVP 2

96-29-7

2-butanonoxim

MVP 2

96-33-3

acrylzuurmethylester; methylacrylaat; methylpropenoaat

gO.1

96-45-7

ethyleenthioureum; ETU; imidazolidine-2-thion

MVP 1

96-48-0

γ-butyrolacton

gO.1

97-56-3

o-aminoazotolueen; 4-amino-2’,3- dimethylazobenzeen; 4-o-tolylazo-o-toluidine

MVP 1

97-64-3

ethyllactaat; ethyl-α-hydroxypropionaat

gO.2

97-88-1

n-butylmethacrylaat

gO.2

97925-95-6

ethanol, 2,2’-iminobis-, N-(C13-15-vertakt en lineair alkyl)-derivaten

MVP 1

97-99-4

tetrahydro-2-furylmethanol

MVP 2

98-00-0

2-hydroxymethylfuran; furfurylalcohol

gO.2

98-01-1

2-furaldehyde; furfural; furfurol

gO.1

98-07-7

benzotrichloride; trichloormethylbenzeen

MVP 2

98-54-4

4-tert-butylfenol

MVP 1

98-55-5

α-terpineol

gO.2

98-73-7

4-tert-butylbenzoëzuur

MVP 1

98-82-8

cumeen; isopropylbenzeen

gO.2

98-83-9

isopropenylbenzeen; α-methylstyreen

gO.2

98-87-3

benzalchloride

gO.1

98-95-3

nitrobenzeen

MVP 2

99-62-7

m-diisopropylbenzeen

gO.2

996-35-0

dimethylisopropylamine

gO.1

99688-47-8

monomethyldibroomdifenylmethaan

MVP 1

 

2,3,3,3-tetrafluor-2-(heptafluorpropoxy)propaanzuur, zijn zouten en zijn acylhaliden (omvattend elk van hun individuele isomeren en combinaties daarvan)

MVP 2

 

4-heptylfenol, vertakt en lineair

MVP 1

 

5-sec-butyl-2-(2,4-dimethylcyclohex-3-en-1-yl)-5- methyl-1,3-dioxaan

MVP 1

 

5-sec-butyl-2-(4,6-dimethylcyclohex-3-en-1-yl)-5- methyl-1,3-dioxaan

MVP 1

 

6-aminohexaanzuur, trimeer

gO.2

 

aardolie

gO.2

 

alifatisch koolwaterstofmengsel

gO.2

 

alkoholethyleen-oxide-fosfaatester (mengsel van C12/C14 mono- di- en trimeren)

gO.2

 

alkylalcoholen

gO.2

 

aluminiumverbindingen

S

 

antimoonverbindingen

sA.3

 

aromatisch koolwaterstofmengsel

gO.2

 

arseenverbindingen (berekend als As)

MVP 1

 

azokleurstoffen op basis van benzidine; 4,4- diarylazobifenylkleurstoffen

MVP 1

 

azokleurstoffen op basis van o-dianisidine; 4,4’- diarylazo-3,3’-dimethoxybifenylkleurstoffen

MVP 1

 

azokleurstoffen op basis van o-tolidine; 4,4’- diarylazo-3,3’-dimethylbifenylkleurstoffen

MVP 1

 

bariumverbindingen

sA.3

 

benzine

gO.2

 

berylliumverbindingen

MVP 1

 

boriumverbindingen (stofvormig)

S

 

broomverbindingen1

gA.2

 

cadmiumverbindingen (berekend als Cd)

MVP 1

 

calciumverbindingen, met uitzondering van calciumoxide

S

 

chloorbenzenen, met uitzondering van 1,2-dichloorbenzeen

gO.2

 

chloorverbindingen

gA.3

 

chroomverbindingen, met uitzondering van chroom(VI)verbindingen

sA.3

 

chroom(VI)verbindingen

MVP1

 

cyaniden

sA.3

 

dichloorfenol(en)

gO.1

 

dichloorsiliciumdihydride

gA.3

 

e-glas microvezels met een representatieve samenstelling

MVP 1

 

ester van penta-erythritol en C9-C10-vetzuur

gO.2

 

ethoxypropylaceta(a)t(en)

gO.2

 

fenol, 2-dodecyl-, vertakt

MVP 1

 

fenol, 3-dodecyl-, vertakt

MVP 1

 

fluoriden

sA.3

 

fluorspar

sA.3

 

gebromeerde brandvertragers

MVP 1

 

geëthoxyleerd 4-(1,1,3,3-tetramethylbutyl)fenol

MVP 1

 

geëthoxyleerd lineair en vertakt 4-nonylfenol

MVP 1

 

gesulfateerde plantaardige olie

gO.2

 

glaswolvezels

sA.2

 

hexachloorcyclohexanen

MVP 1

 

houtstof (deeltjes <10 μm)

S

 

hydrazinebis(3-carboxy-4-hydroxybenzeensulfonaat)

MVP 2

 

hydrazine-trinitromethaan

MVP 2

 

hydrazine zouten

MVP 2

 

iso-octyl/nonyl-fenyl-polyglycolether (met 5 ethyleenoxide-eenheden)

gO.2

 

keramische vezels

sA.1

 

kobaltverbindingen

MVP 1

 

kobaltlithiumnikkeloxide

MVP 1

 

koperverbindingen, met uitzondering van koperrook

sA.3

 

koperrook

sA.2

 

kwikverbindingen

MVP 1

 

loodalkylen

MVP 1

 

loodverbindingen, anorganisch

MVP 1

 

loodverbindingen organisch

MVP 1

 

magnesiumverbindingen

S

 

mangaanverbindingen

sA.3

 

mengsel van 4-[[bis-(4-fluorfenyl)methylsilyl]methyl]- 4H-1,2,4-triazool en 1-[[bis-(4- fluorfenyl)methylsilyl]methyl]-1H-1,2,4-triazool

MVP 1

 

mengsel van dimethyl(2- (hydroxymethylcarbamoyl)ethyl)fosfonaat, diethyl(2- (hydroxymethylcarbamoyl)ethyl)fosfonaat en methylethyl(2- (hydroxymethylcarbamoyl)ethyl)fosfonaat

MVP 1

 

mengsel van dinatrium-4-(3-ethoxycarbonyl-4-(5-(3-ethoxycarbonyl-5-hydroxy-1-(4-sulfonatofenyl)pyrazool-4-yl)penta-2,4-dienylideen)-4,5-dihydro-5-oxopyrazool-1-yl)benzeensulfonaat en trinatrium-4-(3-ethoxycarbonyl-4-(5-(3-ethoxycarbonyl-5-oxido-1-(4-sulfonatofenyl)pyrazool-4-yl)penta-2,4-dienylideen)-4,5-dihydro-5-oxopyrazool-1-yl)benzeensulfonaat

MVP 1

 

mengsel van N-[3-hydroxy-2-(2-methyl-acryloylamino-methoxy)-propoxymethyl]-2-methyl-acrylamide, N-[2,3-bis-(2-methyl-acryloylamino-methoxy)propoxymethyl]-2-methylacrylamide, methacrylamide, 2-methyl-N-(2-methyl-acryloylamino-methoxy-methyl)-acrylamide en N-(2,3-dihydroxy-propoxymethyl)-2-methyl-acrylamide

MVP 1

 

mengsel van: 1,3,5-tris(3-aminomethylfenyl)-1,3,5-(1H3H5H)-triazine-2,4,6-trion; mengsel van oligomeren van 3,5-bis(3-aminomethylfenyl)-1-poly[3,5-bis(3-aminomethylfenyl)-2,4,6-trioxo-1,3,5-(1H3H5H)-triazin-1-yl]-1,3,5-(1H3H5H)-triazine-2,4,6-trion

MVP 1

 

mercaptanen

gO.1

 

methylfenolen

gO.1

 

methylfenyleendiamine; diaminotolueen; [technisch product – mengsel van 4-methyl-m-fenyleendiamine (EU-nr. 202-453-1) en 2-methyl-m-fenyleendiamine (EG-nr. 212-513-9)

MVP 1

 

molybdeenverbindingen

S

 

monomethyldichloordifenylmethaan

MVP 1

 

nikkelverbindingen

MVP 1

 

nitrocresolen

S

 

nitrofenolen

S

 

nitrotolue(e)n(en)

S

 

O-hexyl-N-ethoxycarbonylthiocarbamaat

MVP 1

 

olefinische koolwaterstoffen

gO.2

 

PAKs; polycyclische aromatische koolwaterstoffen

MVP 1

 

palladiumverbindingen

sA.3

 

paraffine-olie

gO.2

 

paraffinische koolwaterstoffen

gO.2

 

perfluorbutaansulfonzuur zouten

MVP 1

 

pinenen

gO.2

 

platinaverbindingen, niet wateroplosbaar

sA.3

 

platinaverbindingen, wateroplosbaar

sA.1

 

polybroomdibenzodioxines

ERS

 

polybroomdibenzofuranen

ERS

 

polychloordibenzodioxines; polychloordibenzo- p-dioxinesn; PCDD’s; dioxine

ERS

 

polychloordibenzofuranen; PCDF’s

ERS

 

polyethyleenglycol

S

 

polyhalogeendibenzodioxines

ERS

 

polyhalogeendibenzofuranen

ERS

 

polyvinylalcohol

S

 

reactieproducten van 1,3,4-thiadiazolidin-2,5-dithion, formaldehyde en vertakt en lineair 4-heptylfenol [met 0,1% of meer vertakt of lineair 4-heptylfenol (EG-nr. 217-862-0)]

MVP 1

 

reactieproducten van paraformaldehyde en 2-hydroxypropylamine (ratio 3:2) [met 0,1% of meer formaldehyde (CAS-nr. 50-00-0) of andere zeer zorgwekkende stof]

MVP 1

 

reactieproducten van paraformaldehyde met 2-hydroxypropylamine (ratio 1:1) [met 0,1% of meer formaldehyde (CAS-nr. 50-00-0) of andere zeer zorgwekkende stof]

MVP 1

 

rhodiumverbindingen, niet wateroplosbaar

sA.2

 

rhodiumverbindingen, wateroplosbaar

sA.1

 

seleenverbindingen

sA.2

 

silicavezels, met name cristoballiet en tridymiet

sA.1

 

slakkenwolvezels

sA.1

 

steenwolvezels

sA.2

 

stof

S

 

telluriumverbindingen

sA.2

 

thalliumverbindingen

sA.1

 

thioalcoholen

gO.1

 

thioethers

gO.1

 

tinverbindingen, anorganisch

sA.3

 

tinverbindingen, organisch; organotinverbindingen

MVP 1

 

trichloorfenolen

gO.1

 

trimethylbenzeen

gO.2

 

tris(vertakt en lineair 4-nonylfenyl) fosfiet [met ≥ 0.1 gewichtsprocent vertakt en lineair 4-nonylfenol]

MVP 1

 

vanadiumlegeringen en vanadiumcarbide

sA.3

 

vanadiumverbindingen

sA.1

 

vuurvaste keramische vezels, vezels voor speciale toepassingen, met uitzondering van minerale wol zoals gedefinieerd in bijlage VI bij de CLP-verordening [synthetische (silicaat)glasvezels met een willekeurige oriëntatie en een gehalte aan alkali- en aardalkalioxiden (Na2O plus K2O plus CaO plus MgO plus BaO) van ten hoogste 18 gewichtsprocent]

MVP 1

 

xylenen

gO.2

 

zilververbindingen

sA.1

 

zinkverbindingen

S

 

zinkarsenaat of zinkarseniet of zinkarsenaat en zinkarseniet, mengsel (berekend als As)

MVP 1

 

zirkonium aluminiumsilicaat vuurvaste keramische vezels

MVP 1

X Noot
1

Gebromeerde brandvertragers zijn uitgezonderd van deze stofgroep, zie aparte vermeldingen in deze bijlage.

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Het is bij de bouw van een nieuw stelsel van regelgeving niet te vermijden dat de regels op onderdelen onvolkomenheden bevatten. Met het Verzamelbesluit Omgevingswet 20221 zijn al veel technische onvolkomenheden opgelost. Met dit tweede verzamelbesluit worden resterende technische onvolkomenheden opgelost in de vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) onder de Omgevingswet. Ook worden in enkele andere aan de Omgevingswet gerelateerde AMvB’s technische wijzigingen doorgevoerd.

1.2 Context

Het stelsel van de Omgevingswet integreert met name de «gebiedsgerichte» onderdelen van het omgevingsrecht in één samenhangend stelsel van planning, besluitvorming en uitvoering. De stelselherziening leidt daarmee tot betere mogelijkheden voor integraal beleid, tot betere bruikbaarheid en substantiële vereenvoudiging van het omgevingsrecht. Dat is nu verdeeld over 26 wetten, circa 60 AMvB’s en circa 75 ministeriële regelingen. Het nieuwe juridische stelsel bestaat op rijksniveau uit de Omgevingswet, vier basis-AMvB’s en de Omgevingsregeling. Samen met decentrale regels in het omgevingsplan, de waterschapsverordening en de omgevingsverordening bieden ze het juridische kader voor maatschappelijke opgaven en ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. Met dit nieuwe stelsel kan, beter dan voorheen, worden ingespeeld op de dynamiek in de fysieke leefomgeving en de opgaven waarvoor ons land gesteld staat.

De genoemde wettelijke regelingen zijn opgebouwd uit verschillende elementen:

  • de basis: de Omgevingswet, het Besluit activiteiten leefomgeving (verder: Bal), het Besluit bouwwerken leefomgeving (verder: Bbl), het Besluit kwaliteit leefomgeving (verder: Bkl), het Omgevingsbesluit en de Omgevingsregeling;

  • het invoeringsspoor: de Invoeringswet Omgevingswet, het Invoeringsbesluit Omgevingswet en de Invoeringsregeling Omgevingswet;

  • de aanvullingssporen: de aanvullingswetten geluid, bodem, natuur en grondeigendom en bijbehorende aanvullings-AMvB’s en -regelingen;

  • wijzigingssporen: inmiddels zijn er 8 wijzigingswetten en 36 wijzigings-AMvB’s gepubliceerd die (soms beperkte) wijzigingen doorvoeren in de Omgevingswet en de vier basis-AMvB’s naar aanleiding van recente beleidsontwikkelingen of de implementatie van internationaalrechtelijke verplichtingen.

1.3 Reikwijdte van dit besluit

Dit besluit bevat technische wijzigingen van ondergeschikte betekenis in de vier AMvB’s onder de Omgevingswet. Het gaat om wijzigingen die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving of slechts strekken tot uitvoering van internationaalrechtelijke verplichtingen (zie artikel 23.5, derde lid, van de Omgevingswet).

In het besluit zijn onvolkomenheden meegenomen die oplosbaar zijn door een technische wijziging. Verwacht wordt dat ook de komende jaren nog onvolkomenheden gesignaleerd zullen worden. Voorzien is daarom dat er meer verzamelbesluiten zullen volgen, die mogelijk ook andere dan technische wijzigingen, en dus meer beleidsinhoudelijke wijzingen zullen bevatten. Ook de geplande evaluaties van het stelsel kunnen leiden tot bijstelling van onderdelen van het stelsel.

Wijzigingen naar aanleiding van nieuwe beleidsontwikkelingen, bijvoorbeeld op het gebied van de energietransitie, erfgoed, infrastructuur, milieu, natuur, ruimte, water of wonen, zijn niet opgenomen in dit besluit. Als dergelijke trajecten wijzigingen van de AMvB’s onder de Omgevingswet vergen, worden die niet opgenomen in een verzamelbesluit, maar in een apart wijzigingsbesluit dat door de verantwoordelijke bewindspersoon in procedure wordt gebracht. Dergelijke wijzigingen vergen immers een eigen voorbereidingstraject met consultatie van maatschappelijke partijen, een analyse van financiële effecten en milieueffecten en een politieke behandeling door middel van een voorhangprocedure bij het parlement, waarna advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State en vaststelling volgen. Bij technische verzamelsporen kan worden volstaan met internetconsultatie en advisering door deze Afdeling aangezien die alleen betrekking hebben op wijzigingen van ondergeschikte betekenis.

Dit verzamelbesluit bevat verder technische aanpassingen op AMvB-niveau naar aanleiding van het voorstel voor de Verzamelwet Omgevingswet 20..2, voor zover die hun grondslag vinden in al vastgestelde bepalingen van de Omgevingswet.

1.4 Overzicht van te wijzigen algemene maatregelen van bestuur

De wijzigingen opgenomen in dit besluit betreffen:

  • het Besluit activiteiten leefomgeving (artikel I);

  • het Besluit bouwwerken leefomgeving (artikel II);

  • het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel III);

  • het Omgevingsbesluit (artikel IV);

  • het Invoeringsbesluit Omgevingswet (artikel V);

  • het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet (artikel VI);

  • het Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (artikel VII);

  • het Besluit basisregistratie ondergrond (artikel VIII);

  • het Besluit bodemkwaliteit (artikel IX);

  • het Besluit van 4 maart 2020, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere besluiten inzake de implementatie van de tweede herziening van de richtlijn energieprestatie gebouwen (artikel X);3

  • het Besluit van 11 maart 2021 tot technische aanpassing van enige algemene maatregelen van bestuur met betrekking tot burgerluchthavens, militaire luchthavens en buitenlandse luchtvaartterreinen in verband met de invoering van de Omgevingswet (artikel XI).4

2. Implementatiewetgeving

Met dit besluit worden geen nieuwe richtlijnen geïmplementeerd, maar een aantal wijzigingen betreft bepalingen die eerder (mede) ter implementatie van Europese richtlijnen zijn vastgesteld. Zo worden in het Omgevingsbesluit artikelen geactualiseerd die de richtlijn omgevingslawaai5 implementeren (artikelen 10.42b en 10.42c). In het Bal wordt de definitie van een begrip geactualiseerd met een verwijzing naar stoffen die in internationale verdragen en verordeningen staan (artikel 5.22a, zeer zorgwekkende stof) en worden redactionele verbeteringen doorgevoerd in de implementatie van de Seveso-richtlijn.6

3. Hoofdlijnen van dit besluit

Dit besluit bevat zoals beschreven in hoofdstuk 1 technische wijzigingen. Deze zijn te onderscheiden in een aantal typen, die in dit hoofdstuk worden toegelicht. Het grootste deel van de wijzigingen betreft puur technische punten zoals het oplossen van verschrijvingen en inconsistenties en actualisering in verband met wijzigingen in andere regelgeving. Een kleiner deel betreft het corrigeren van inhoudelijke omissies.

3.1 Inconsistenties

Dit besluit neemt een aantal inconsistenties weg in de AMvB’s. Het gaat dan om gevallen waarbij in de regelgeving verschillende formuleringen worden gebruikt terwijl hetzelfde is bedoeld. Dit omvat ook het aanpassen van formuleringen aan de vaste formuleringen die bij de bouw van het stelsel zijn gehanteerd.

Van materiële betekenis zijn de volgende punten:

  • Toevoegen van een aantal instructieregels voor vergunningvoorschriften aan artikel 2.13 van het Bal, zodat zij van overeenkomstige toepassing zijn op maatwerkvoorschriften.

  • Verbeteren van de consistentie van de regelgeving over CO2-opslag in het Bal. Daarvoor geldt specifieke regelgeving en is de generieke regelgeving met betrekking tot afvalstoffen niet van toepassing.

  • Schrappen van een aantal overlappende vergunningplichten in het Bal, waardoor aanvragers minder vaak met twee vergunningplichtige activiteiten te maken hebben.

  • Toevoegen van relevante NEN-normen voor onderzoek aan de waterbodem aan regels over bodemonderzoek in het Bal bij activiteiten die kunnen plaatsvinden in een oppervlaktewaterlichaam.

  • Uniformeren van meldingen in het Bal voor het opslaan van gevaarlijke stoffen in opslagtanks.

  • Uniformeren van de regeling over maatwerkregels op het gebied van natuur in het Bal, omdat voor één artikel was nagelaten te bepalen dat maatwerkregels alleen in de omgevingsverordening mogen worden gesteld.

  • Aanpassen van het Bbl en het Bkl omdat de regels in het Bbl over het feitelijk verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden geen onderdeel vormen van het beoordelingskader voor de omgevingsvergunning.

  • Corrigeren van regels in het Bkl over het verzamelen van gegevens voor de afstanden voor het te berekenen plaatsgebonden risico bij milieubelastende activiteiten.

  • Verduidelijken van de regels in het Bkl over geur, geluid en trillingen, waar de term «doorgaand verkeer» afwijkend van het normale spraakgebrek was gebruikt.

  • Verduidelijken van het Besluit bodemkwaliteit, zoals ingevoegd bij het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet, door daarin direct te bepalen dat een bouwstof voldoet aan de geldende kwaliteitseisen en niet slechts indirect dat de normadressaat een milieuverklaring bodemkwaliteit bezit waaruit dit blijkt.

3.2 Omissies

Dit besluit herstelt ook omissies waarbij geconstateerd is dat onderdelen van het voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet geldende recht niet of niet goed zijn omgezet naar het nieuwe stelsel, het nieuwe stelsel op ondergeschikte punten onvolledig bleek, of het overgangsrecht niet als beoogd zou gaan functioneren. Deze omissies zijn deels via het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO) en andere ambtelijke contacten naar voren gebracht door gemeenten, waterschappen, provincies, uitvoeringsdiensten van het Rijk, omgevingsdiensten en adviesbureaus die zich ten tijde van de ambtelijke voorbereiding van dit besluit voorbereidden op de invoering van de Omgevingswet.

Dit betreft de volgende punten:

  • Corrigeren van de beoogde beleidsarme omzetting van onder oud recht geldende regels naar het Bal op het gebied van:

    • schoonbranden van metalen, uit het Activiteitenbesluit milieubeheer;

    • gasflessen met giftige of bijtende gassen en gasflessen, uit het Activiteitenbesluit milieubeheer;

    • gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen of meststoffen in uiterwaarden en buitendijkse gebieden, uit het Activiteitenbesluit milieubeheer;

    • gesloten bodemenergiesystemen, uit het Besluit lozen buiten inrichtingen;

    • het begrip «zeer zorgwekkende stoffen», uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer;

    • legionella, uit het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden;

    • de uitzondering voor noodstroomvoorzieningen bij datacentra bij de aanwijzing van activiteiten die in aanzienlijke mate geluid veroorzaken, uit het Besluit omgevingsrecht.

  • Corrigeren van de beoogde beleidsarme omzetting van de beoordelingsregels voor de milieubelastende activiteit, zodat net als onder het oude recht kan worden afgezien van het stellen van vergunningvoorschriften als er algemene regels gelden.

  • Correctie van regels in het Bkl voor het aanleveren van gegevens aan het bevoegd gezag in verband met een te ruime omzetting van de Wet geluidhinder.

  • Verbeteren en verduidelijken van het overgangsrecht voor de overgangsperiode waarin voor industrieterrein, provinciale wegen en emplacementen in hoofdspoorwegen nog geen geluidproductieplafonds zijn vastgesteld.

  • Toevoegen van overgangsrecht voor lokale spoorwegen en provinciale wegen waarvoor al geluidproductieplafonds zijn vastgesteld op grond van de Wet milieubeheer.

  • Verduidelijken van de regeling voor vrijwillige sanering van geluidgevoelige gebouwen in paragraaf 12.1 van het Bkl.

  • Toevoegen van een overgangsrechtelijke regeling voor het aanwijzen van brand- en explosievoorschriftengebieden in paragraaf 12.4 van het Bkl.

  • Toevoegen van een overgangsrechtelijke regeling aan hoofdstuk 12 van het Bkl waarmee andere bepalingen uit dat hoofdstuk doorwerken naar omgevingsvergunningen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten en projectbesluiten en waarmee van die bepalingen, waar relevant, ontheffing kan worden gevraagd.

  • Corrigeren van de omzetting uit de Wet natuurbescherming van enkele procedurele regels over de bevoegdheden van de Minister voor Natuur en Stikstof.

  • Continueren van het laten verlopen van enkele aanvragen op het gebied van natuur via het digitale loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • Verkorten van de proceduretijd voor het verstrekken van gegevens voor het register externe veiligheidsrisico’s in verband met de invoering van het Informatiemodel Externe Veiligheid.

  • Toevoegen van enkele artikelen aan hoofdstuk 10 van het Omgevingsbesluit in verband met de gegevensverstrekking voor het geluidregister.

  • Corrigeren van de beoogde beleidsarme omzetting van de toedeling van de bestuursrechtelijke handhaving voor enkele bijzondere bevoegdheden in artikel 13.1 van het Omgevingsbesluit.

  • Verbeteren van de overgangsrechtelijke regeling voor vergunningvoorschriften bij complexe bedrijven in artikel 8.1.7 van het Invoeringsbesluit Omgevingsbesluit.

  • Toevoegen van enkele besluiten op het gebied van bodemverontreiniging aan het Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen.

  • Corrigeren van de beoogde beleidsarme omzetting van het begrip «geluidgevoelig gebouw» in het Luchthavenbesluit Lelystad.

  • Toevoegen van begripsbepalingen voor enkele afkortingen.

3.3 Actualisering

De vier AMvB’s zijn gepubliceerd in 2018. Met het in 2020 gepubliceerde Invoeringsbesluit Omgevingswet en eerdere verzamelbesluiten7 is het stelsel waar nodig geactualiseerd in verband met wijzigingen in de regelgeving die in de tussentijd hebben plaatsgevonden. Ook zijn recente wijzigingen van regelgeving als «dubbelbesluit» vormgegeven, waarbij beleidsrijke wijzigingen zowel in de bestaande regelgeving als in het nieuwe stelsel zijn doorgevoerd. Toch blijken in verband met enkele van die tussentijdse wijzigingen nog aanpassingen nodig te zijn.

Dit betreft:

  • Actualiseren van regels over milieubelastende activiteiten in het Bal, met name enkele regels die niet bij dubbelbesluit gewijzigd konden worden omdat ze onder het voorheen geldende recht waren geregeld in op het niveau van een ministeriële regeling.

  • Schrappen van regels in het Bal en het Bkl die de opvolger vormen van de vrijstelling van het vergunningvereiste voor de Natura 2000-activiteit voor bepaalde activiteiten van de bouwsector, ook wel aangeduid als de bouwvrijstelling, naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

  • Aan laten sluiten van een verslagdatum in het Bkl op de cyclus van de richtlijn omgevingslawaai8 in verband met een eenmalige verlenging van de cyclus op Europees niveau.

  • Actualisatie van regels in het Omgevingsbesluit over gegevensverstrekking door bestuursorganen in verband met de invoering van het Informatiemodel Externe Veiligheid (IMEV).

  • Schrappen van een bepaling in het Omgevingsbesluit die ondernemingen en rechtspersonen verplicht tot het elektronisch indienen van aanvragen om omgevingsvergunningen en meldingen, dit in verband met het aangenomen amendement-Leijten9 bij de behandeling van de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer10. Overigens was al voorzien dat deze bepaling nog niet in werking zou treden.

  • Schrappen of aanpassen van overgangsrecht dat inmiddels is uitgewerkt, bijvoorbeeld omdat daarin opgenomen tijdstippen inmiddels gepasseerd zijn.

  • Wijzigen van verwijzingen naar de Wet openbaarheid van bestuur in verwijzingen naar de Wet open overheid.

Daarnaast zijn wijzigingen doorgevoerd die betrekking hebben op de aanduiding van de ministers in verband met de huidige portefeuilleverdeling. Gelet op de huidige portefeuilleverdeling worden de taken en bevoegdheden uit de betreffende artikelonderdelen namelijk niet langer vervuld door de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit maar door respectievelijk de Minister voor Klimaat en Energie en de Minister voor Natuur en Stikstof. Strikt genomen hoeven de aanduidingen niet te worden aangepast. De ministers kunnen vanaf het moment dat daarvoor op grond van de artikelen 43 en 44 van de Grondwet de koninklijke besluiten zijn vastgesteld en gepubliceerd de taken en bevoegdheden uitoefenen die aan hen toekomen. Niettemin is het voor de gebruiker van de wetgeving inzichtelijk als de wetgeving op dit punt zo veel mogelijk is geactualiseerd, zeker wanneer het een nieuw stelsel betreft.

3.4 Andere technische verbeteringen

Enkele andere technische verbeteringen zijn:

  • Opheffen van een grondslaggebrek voor artikel XI van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet.

  • Corrigeren van enkele foutieve artikelverwijzingen, die soms zijn ontstaan doordat parallel aan diverse wetgevingsproducten is gewerkt.

  • Alsnog doorvoeren van een eerder beoogde wijzigingen die niet bleken aan te grijpen omdat de tekst die vervangen had moeten worden verkeerd was aangehaald.

  • Mogelijk maken om in veehouderijen debietmeters te gebruiken die gelijkwaardig zijn aan een elektromagnetische flowmeter.

Naast de bovenstaande wijzigingen zijn andere technische verbeteringen van ondergeschikte aard doorgevoerd. Deze technische verbeteringen brengen de betreffende artikelen nader in lijn met de terminologische en wetstechnische ontwerpkeuzes die bij de bouw van het stelsel van de Omgevingswet zijn gehanteerd (stelselspecifieke ontwerpkeuzes) en met algemene ontwerpkeuzes (Aanwijzingen voor de regelgeving). Denk aan verbeteringen in de interpunctie, het toevoegen van een ontbrekend lidwoord of weglatingsstreepje en het technisch correct verbinden van onderdelen van een opsomming. Deze verbeteringen vergroten de technische en tekstuele consistentie van het stelsel. Het besluit corrigeert verder enkele verschrijvingen in artikelteksten, bijvoorbeeld een ontbrekend woord in een zin of een typefout. De technische verbeteringen waar het hier om gaat, worden in het artikelsgewijs deel van deze nota van toelichting niet allemaal afzonderlijk toegelicht.

4. Verhouding tot hoger recht

De grondslag voor deze AMvB vormt de Omgevingswet, inclusief de inmiddels vastgestelde aanvullingen en wijzigingen daarvan.

Dit verzamelbesluit bevat enkele technische aanpassingen op AMvB-niveau die samenhangen het voorstel voor de Verzamelwet Omgevingswet 20... Deze bepalingen zullen niet eerder in werking kunnen treden dan deze Verzamelwet en daarmee mogelijk later dan de andere bepalingen van dit besluit. Dit zal bij koninklijk besluit worden geregeld.

Enkele bepalingen vinden hun grondslag in andere wetten, omdat zij eerdere wijzigingen in de op grond van die wetten vastgestelde AMvB’s corrigeren of omissies oplossen. Het gaat om de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, de Kaderwet subsidies I en M, de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken, de Wet milieubeheer en de Woningwet.

5. Gevolgen (met uitzondering van financiële gevolgen)

Dit besluit bevat verbeteringen en verduidelijkingen van ondergeschikte betekenis. Die verbeteringen hebben slechts als gevolg dat gebruikers na inwerkingtreding minder tijd kwijt zullen zijn op het moment dat zij een artikel toepassen dan wanneer de onvolkomenheid niet zou zijn hersteld.

De wijzigingen die omissies herstellen leiden ertoe dat onbedoelde en onvoorziene gevolgen van die omissies worden teruggedraaid. Dit voorkomt ongewenste gevolgen van de overgang naar het nieuwe stelsel.

6. Uitvoering, toezicht en handhaving

De hier opgenomen technische verbeteringen en verduidelijkingen dragen bij aan de uitvoerbaarheid van het stelsel voor uitvoerende bestuursorganen, voor de normadressaat van regels over activiteiten en voor toezichthouders en handhavers. Dit besluit bevat op het gebied van toezicht of handhaving geen materiële wijzigingen.

7. Financiële gevolgen

Het spreekt voor zich dat de correctie van verschrijvingen en het verwijderen van inconsistenties geen directe financiële gevolgen heeft. Wel zullen besparingen optreden omdat gebruikers van de wetgeving minder tijd kwijt zullen zijn op het moment dat zij een artikel toepassen waarin een onvolkomenheid zat. Deze technische wijzigingen hebben in het algemeen geen significante gevolgen. Wel worden in enkele gevallen onvoorziene aanscherpingen of onvoorziene versoepelingen ten opzichte van de voor de Omgevingswet geldende regelgeving teruggedraaid. Die zouden als besparingen respectievelijk lasten van dit besluit kunnen worden gezien, maar ten opzichte van de voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geldende regelgeving is er geen lasteneffect. Die besparingen en lasten kunnen ook niet worden betrokken bij financiële berekeningen over de kosten en opbrengsten van de stelselherziening. Bij dergelijke berekeningen is immers uitgegaan van de beoogde werking van de regelgeving en is geen rekening gehouden met de nu opgeloste onvolkomenheden.

Een technische aanpassing in het Bal leidt wel tot een lastenbesparing. Daarop wordt nader ingegaan in paragraaf 9.2.

8. Evaluatie

Deze wijzigingen vergen geen aparte evaluatie. Evaluatie vindt plaats als onderdeel van de evaluatie van het wettelijke stelsel van de Omgevingswet.

9. Advies en consultatie

Op grond van artikel 23.4, eerste lid, van de Omgevingswet wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om gedurende een periode van ten minste vier weken langs elektronische weg opmerkingen te maken over het ontwerp van een AMvB. Deze internetconsultatie van dit besluit heeft plaatsgevonden in de periode van 20 oktober tot 17 november 2022.

Er zijn bij de internetconsultatie opmerkingen ontvangen van twee gemeenten, vijf omgevingsdiensten, twee ambtelijke samenwerkingsverbanden, twee burgers en een adviesbureau. Ook zijn reacties ontvangen van de Vakgroep Bitumineuze Werken van Bouwend Nederland en de Raad van Commandanten en Directeuren Veiligheidsregio – Brandweer Nederland (verder: RCDV – Brandweer Nederland). Tot slot is een reactie ontvangen van de VNG. De UvW en het IPO hebben geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid tot een reactie. In totaal betrof het 16 reacties met circa 70 individuele opmerkingen. Het ontwerp van dit besluit is daarnaast voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (verder: ATR).

Voorhang van dit besluit bij beide Kamers van de Staten-Generaal is op grond van artikel 23.5, derde lid, van de Omgevingswet niet vereist. Voorhang betekent dat de voordracht van een besluit aan de Raad van State niet eerder plaatsvindt dan nadat het ontwerp van een besluit gedurende vier weken is overgelegd aan beide Kamers van de Staten-Generaal. Dit besluit bevat zoals beschreven in hoofdstuk 1 slechts wijzigingen van ondergeschikte betekenis die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving of die strekken tot uitvoering van internationaalrechtelijke verplichtingen, zodat voorhang in dit geval niet vereist is. Voor enkele besluiten die in dit verzamelbesluit worden gewijzigd geldt dat zij niet hun grondslag vinden in de Omgevingswet, maar in andere wetten, zoals de Wet milieubeheer. Voor zover die andere wetten een andere voorbereidingsprocedure voorschrijven, gelden die vereisten in dit geval niet. Dit volgt uit artikel 5.2 van de Invoeringswet Omgevingswet. Hierin is bepaald op de voorbereiding van een AMvB in verband met de invoering van de Omgevingswet onder meer artikel 23.5 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing is en de wettelijke voorschriften omtrent voorpublicatie, voor- en nahang niet gelden.

9.1 Reacties op het in consultatie gebrachte ontwerp van dit besluit
Emplacementen

De gemeente Gouda, de gemeente Rotterdam, de RUD Zuid-Limburg en de Omgevingsdienst West-Holland erkennen in vrijwel gelijkluidende reacties dat met de voorgestelde wijziging van artikel 3.295b en het voorgestelde nieuwe artikel 3.295d van het Bal uitvoering wordt gegeven aan een bestuurlijke afspraak. Wel verzoeken deze partijen, net als de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en de VNG, om deze wijzigingen pas in werking te laten treden als ook de beleidsvernieuwing voor externe veiligheid bij emplacementen is afgerond en geïmplementeerd.

Zoals de insprekers aangeven, was aanvankelijk sprake van een gecombineerd beleidsvernieuwingstraject voor de aspecten externe veiligheid en geluid van emplacementen. Al een aantal jaren geleden heeft de Bestuurlijke tafel emplacementen echter ingestemd met het gescheiden voortzetten van deze deeltrajecten. Inmiddels is de beleidsvernieuwing voor geluid uitgewerkt in het in 2020 gepubliceerde Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet, dat net als dit besluit op hetzelfde moment als de Omgevingswet in werking treedt. De beleidsvernieuwing voor externe veiligheid wordt uitgewerkt in een separaat wijzigingsbesluit dat later in werking treedt. Mede vanwege die latere inwerkingtreding is met het Invoeringsbesluit Omgevingswet de gereserveerde paragraaf 3.8.9 «Spoorwegemplacementen» van het Bal vooralsnog ingevuld met regels die zo dicht mogelijk bij het recht voorafgaand aan de Omgevingswet liggen. Dit om te voorkomen dat er twee keer kort achter elkaar beleids- of systeemwijzigingen zouden optreden. Beoogd is dus dat de regels – inclusief vergunningplicht – zoals nu opgenomen in paragraaf 3.8.9 van het Bal een tijdelijk karakter zullen hebben.

Nu de beleidsvernieuwingstrajecten voor geluid en externe veiligheid niet meer synchroon lopen, kan het gebeuren dat de beleidsvernieuwing voor geluid ook in de praktijk op een eerder moment wordt geëffectueerd. Dat gebeurt namelijk op het moment dat de geluidproductieplafonds rond een emplacement worden gewijzigd met toepassing van artikel 12.5 van het Bkl. Wanneer zo’n besluit wordt genomen, kan per emplacement verschillen.

In zijn bevindingen en aanbevelingen heeft de Bestuurlijke tafel emplacementen geluid aangegeven dat gemeenten behoefte hebben aan verduidelijking over de verdeling van de bevoegdheden voor het aspect geluid tussen Rijk en gemeenten in de overgangsfase nadat de Omgevingswet in werking is getreden, maar voordat er op basis van die wet gewijzigde geluidproductieplafonds zijn vastgesteld. Om aan die behoefte tegemoet te komen, wordt met de voorgestelde wijziging van artikel 3.295b en het nieuwe artikel 3.295d van het Bal geregeld dat de vergunningplicht van paragraaf 3.8.9 van het Bal en daarbij horende bevoegdheden niet meer gelden voor het reguleren van het geluid van rijdende en stilstaande treinen op een emplacement vanaf het moment dat met toepassing van artikel 12.5 van het Bkl daadwerkelijk gewijzigde geluidproductieplafonds rond dat emplacement zijn vastgesteld en in werking zijn getreden. Op deze manier wordt ook geëxpliciteerd dat de vergunningplicht en de daarbij horende bevoegdheden blijven gelden tot aan het moment dat de geluidproductieplafonds zijn gewijzigd. Op deze wijze voorzien de regels van genoemde Bal-paragraaf in continuïteit zowel voor het aspect geluid als voor andere aspecten zoals externe veiligheid totdat de voorgenomen beleidswijziging voor de verschillende aspecten daadwerkelijk zijn beslag krijgt.

De insprekers verzochten om de aanvullingen die met het verzamelbesluit worden ingevoegd in paragraaf 3.8.9 van het Bal pas in werking te laten treden gelijktijdig met de inwerkingtreding van de nieuwe wet- en regelgeving voor externe veiligheid. Deze aanvullingen voorzien echter in een verduidelijking van de bevoegdheidsverdeling juist voor de fase direct na inwerkingtreding van de Omgevingswet, maar voor de vaststelling van gewijzigde geluidproductieplafonds rond de emplacementen. Zoals gezegd heeft de Bestuurlijke tafel emplacementen geluid expliciet de behoefte aan deze verduidelijking geuit in zijn aanbevelingen. Door tegemoet te komen aan het verzoek van de insprekers, zou aan deze bestuurlijke behoefte juist voorbijgegaan worden en zou die verduidelijking worden uitgesteld. Aan dit verzoek wordt dan ook geen gevolg gegeven.

Dat het kan voorkomen dat er voor verschillende milieubelastende activiteiten binnen een bepaald gebied – in dit geval een emplacement – verschillende bestuursorganen bevoegd zijn, is een inherent gevolg van het verlaten van het begrip «inrichting» met de Omgevingswet. Dat zal zich niet alleen bij emplacementen voordoen, en ook niet alleen tijdelijk. Overigens is een emplacement – anders dan de insprekers suggereren – ook niet één «bedrijf», maar kunnen er meerdere bedrijven actief zijn, waarbij te denken valt aan wasstraten, werkplaatsen enzovoort. Tegen die achtergrond voorziet het stelsel van de Omgevingswet in onder meer artikel 2.2 dan ook bewust en nadrukkelijk in afstemming en samenwerking door bestuursorganen met andere bestuursorganen bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden. Voor de volledigheid wordt vermeld dat ondernemers ook onder de voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geldende wet- en regelgeving al regelmatig te maken hadden met verschillende bevoegde instanties voor verschillende activiteiten (water, natuur, milieu enzovoort).

Ook de Omgevingsdienst Achterhoek heeft vragen gesteld over de werking van de nieuwe regels in artikel 3.295b, tweede lid, en artikel 3.295d van het Bal voor emplacementen. Gevraagd werd hoe lokale overheden kunnen weten op welk moment de vergunningplicht en de vergunningvoorschriften voor het onderdeel geluid van rechtswege vervallen. Daarnaast verzocht men de vergunningplicht nader te bezien voor emplacementen zonder gevaarlijke stoffen. Ook de VNG had enkele vragen over de procedure.

De wijziging van de geluidproductieplafonds voor emplacementen met toepassing van artikel 12.5 van het Bkl wordt door ProRail technisch voorbereid volgens een vaste werkwijze. Onderdeel van die werkwijze is een analyse van de geldende vergunning(en) om daaruit het geluid door (rijdende en stilstaande) spoorvoertuigen te extraheren, want alleen dat geluid wordt met de geluidproductieplafonds gereguleerd. Bij deze technische voorbereiding treedt ProRail in ieder geval in overleg met de gemeentelijke vergunningverlener als er sprake is van onduidelijkheden of vragen rond de geldende vergunning(en). In alle gevallen informeert ProRail de gemeentelijke vergunningverlener na afloop van deze technische voorbereiding over het resultaat daarvan, en biedt daarbij de mogelijkheid tot nader overleg voordat de formele besluitvorming over de geluidproductieplafonds in gang wordt gezet. Na de technische voorbereiding brengt de Minister van Infrastructuur en Waterstaat het besluit tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden in procedure. Het doorloopt op grond van artikel 16.24a van de Omgevingswet de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure. Na vaststelling wordt het besluit bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant. Op grond van artikel 16.78, vijfde lid, van de Omgevingswet treedt het besluit vier weken na bekendmaking in werking. Vanaf dat moment ziet de omgevingsvergunning niet langer op het laten rijden met of op opstellen van spoorvoertuigen voor zover het gaat om het veroorzaken van geluid. Naar aanleiding van de reactie is dit moment verduidelijkt in het artikel.

Voor de volledigheid wordt hierbij opgemerkt dat de aangehaalde bepalingen die met dit besluit worden ingevoegd in het Bal alleen zien op het geluid door (rijdende en stilstaande) spoorvoertuigen op een emplacement, en niet op het geluid door andere activiteiten, zoals wasstraten en werkplaatsen. Daarvoor blijven – ook na wijziging van de geluidproductieplafonds met toepassing van artikel 12.5 van het Bkl – in eerste instantie de gemeentelijke vergunningvoorschriften van kracht. Op termijn zal de gemeente voor de regulering van het geluid van die activiteiten regels moeten opnemen in het definitieve omgevingsplan met toepassing van paragraaf 5.1.4.2 van het Bkl. In het stelsel van de Omgevingswet wordt het geluid van activiteiten in algemene zin gereguleerd in het omgevingsplan, en niet – of hoogstens aanvullend – in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit. Het moment waarop de vergunningplicht voor emplacementen in paragraaf 3.8.9 van het Bal zal vervallen, staat daar los van.

Andere punten Bal

De Vakgroep Bitumineuze Werken van Bouwend Nederland reageerde op het schrappen van de erkende maatregel BRL 9320 uit artikel 4.128 van het Bal. Dit is een methode voor de beperking van de emissie van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) bij het hergebruik van oud asfalt dat mogelijk teerresten bevat. Deze wijziging is volgens de vakgroep niet goed onderzocht en biedt de sector onvoldoende mogelijkheid om op een verantwoorde manier om te schakelen. Deze erkende maatregel is echter al ingetrokken door de wijziging van de Activiteitenregeling milieubeheer en in werking getreden op 1 oktober 2022.11 De toenmalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft deze wijziging aangekondigd in een kamerbrief van 15 december 202112. Omdat deze regeling in het stelsel van de Omgevingswet op AMvB-niveau wordt geregeld, betreft dit slechts een technische aanpassing aan al geldende regelgeving. De achtergrond daarvan is dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat eind augustus 2021 een brief heeft ontvangen van Kiwa, dat de certificering van asfaltcentrales uitvoert. Kiwa gaf aan dat er sterke twijfels zijn over de erkende maatregel voor emissies van PAK’s bij asfaltcentrales. Na gesprekken met de sector, gemeenten en uitvraag aan de omgevingsdiensten bleek in de praktijk dat de erkende maatregel niet waarborgde dat aan de emissiegrenswaarde van PAK’s werd voldaan. De emissienorm voor PAK’s is in 2016 vastgesteld en deze norm wijzigt niet met intrekking van de erkende maatregel. De erkende maatregel beperkte de mogelijkheid tot handhaven door het bevoegd gezag. Zo konden vergunningverleners bijvoorbeeld geen monitoringsverplichting opleggen voor PAK’s en kon evenmin worden gehandhaafd op overschrijdingen van de emissienorm. De erkende maatregel is dus ingetrokken omdat deze regel niet het beoogde maatschappelijke effect bereikte en de schijnzekerheid creëerde met het beeld dat de asfaltcentrales aan geldende emissiewaarde zouden voldoen.

Een anonieme inzender reageerde op de in consultatie gebrachte wijziging van artikel 4.830, eerste lid, van het Bal dat regels bevat voor debietmeting van spuiwater bij dierenverblijven. In de consultatieversie van het besluit was een wijziging opgenomen die het mogelijk maakte dat naast de elektromagnetische flowmeter ook een vortexmeter of een ultrasoonmeter gebruikt zou kunnen worden. De inzender gaf dat een vortexmeter het debiet niet goed meet in situaties met trillingen. Aandachtspunt bij een vortexmeter zijn inderdaad trillingen. Een vortexmeter werkt op basis van trillingen en geeft geen betrouwbaar resultaat als de meter onder invloed is van trillingen van de pomp. Om te voorkomen dat elk keer toestemming van het bevoegd gezag nodig is voor gebruik van een andere meter dan een elektromagnetische flowmeter is artikel 4.830, eerste lid, zo gewijzigd zodat dat ook andere geschikte debietmeters kunnen worden gebruikt. Voor alle debietmeters geldt dat ze een betrouwbaar resultaat moet geven, rekening houdend met de omstandigheden waarin de debietmeter is geplaatst.

De RCDV – Brandweer Nederland maakte redactionele opmerkingen over de wijzigingen van de artikelen 4.897 en 4.903 van het Bal die regels bevatten over het opslaan van gassen in opslagtanks. Deze hebben geleid tot enkele verduidelijkingen. Ook stelde zij voor de vervanging van «UN-nummer» door «VN-nummer» terug te draaien die was opgenomen in de consultatieversie van dit besluit. Ook daaraan is gevolg gegeven. Hoewel het uitgangspunt bij regelgeving is om de Nederlandse taal te gebruiken, ook bij afkortingen, is de afkorting «UN-nummer» zo ingeburgerd in de uitvoeringspraktijk dat deze is gehandhaafd.

Het IPO-Deskundigenberaad zwemwater reageerde op de voorstellen voor de overgangsperiode voor het van toepassing worden van kwaliteitseisen voor bepaalde parameters voor zwemwater. In het in consultatie gebrachte ontwerp van dit besluit was bepaald dat tijdens deze periode ook niet hoeft te worden bemonsterd of gemeten op deze parameters. Dat is naar aanleiding van deze reactie teruggedraaid. Zoals het deskundigenberaad terecht aangaf, was beoogd dat de nieuwe parameters direct vanaf inwerkingtreding van de Omgevingswet bemonsterd en gemeten worden, zodat de normadressaat kan wennen aan de nieuwe parameters en inzicht kan verkrijgen in de resultaten van de metingen getoetst aan de nieuwe normen. Conform de artikelen 15.28, 15.44 en 15.61 van het Bal hoeft in het eerste jaar na inwerkingtreding niet te worden voldaan aan de kwaliteitseisen voor de nieuwe parameters. Er ontstaat zo tijd voor de normadressaat om zo nodig verbeteringen door te voeren aan de waterbehandeling. De gewenningsperiode aan de nieuwe parameters voorkomt dat de normadressaat na dat jaar verrast wordt wanneer niet aan de nieuwe kwaliteitseisen wordt voldaan en direct de voorgeschreven maatregelen zoals sluiting van bassins moet uitvoeren of geconfronteerd wordt met handhavingsmaatregelen opgelegd door de toezichthouder.

Andere punten Bkl

De Omgevingsdienst Achterhoek reageerde op de in consultatie gebrachte toevoegingen aan de artikelen 8.26, 8.29 en 8.33 van het Bkl. In deze nieuwe leden werd gesteld dat bij de voorschriften van een omgevingsvergunning kan worden volstaan met een verwijzing naar algemene regels. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt echter dat het niet gaat om een verwijzing bij de voorschriften, maar uit om een verwijzing in de motivering. Dat is conform de geldende praktijk bij vergunningverlening waarbij in de motivering wordt stilgestaan bij algemene regels en wordt aangegeven dat daarom geen voorschriften over een bepaald onderdeel in de vergunning worden opgenomen. Het voorstel om beter aan te sluiten bij deze bestaande praktijk is overgenomen.

De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied vroeg om de werking van artikel 12.2a van het Bkl, dat met dit besluit wordt ingevoegd, facultatief te maken. Dit nieuwe artikel bevat overgangsrecht voor de regel die vereist dat het omgevingsplan regels bevat over activiteiten om te voldoen aan de geluidproductieplafonds voor een industrieterrein. Men is niet tegen een mogelijkheid om in een later stadium het omgevingsplan te vervolmaken, maar meent dat dit niet dwingend voorgeschreven zou moeten worden. De omgevingsdienst stelde dat dit gemeenten de mogelijkheid ontneemt om de toepassing van artikel 12.2 en artikel 5.78f van het Bkl in één besluit te combineren. Dat is echter niet het geval. Enerzijds schrijft artikel 12.2 van het Bkl voor op welke wijze in het omgevingsplan voor een industrieterrein de eerste geluidproductieplafonds als omgevingswaarden worden bepaald. Anderzijds schrijft artikel 5.78f van het Bkl voor dat het omgevingsplan regels moet bevatten gericht op het voldoen aan deze geluidproductieplafonds. Afhankelijk van de bestaande regels voor activiteiten op industrieterreinen die op grond van het overgangsrecht overgaan naar het tijdelijke deel van het omgevingsplan, zal het omgevingsplan soms wel en soms niet voldoen aan artikel 5.78f van het Bkl op het moment dat de geluidproductieplafonds worden vastgesteld. Met het nieuwe artikel 12.2a van het Bkl dat met dit besluit wordt ingevoegd, wordt beoogd geluidregels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan die niet voldoen aan artikel 5.78f geen belemmering te laten zijn voor de eerste vaststelling van de geluidproductieplafonds met toepassing van artikel 12.2 van het Bkl. Artikel 12.2a zorgt daarom voor uitgestelde werking van artikel 5.78f. Dat een instructieregel nog niet van toepassing is, betekent geenszins dat het bevoegd gezag verplicht is om de toepassing daarvan uit te stellen en de besluitvorming over de geluidproductieplafonds en de regels over activiteiten ter uitvoering van die geluidproductieplafonds in twee stappen te doen. Het bevoegd gezag kan dus desgewenst gelijktijdig met de vaststelling van de eerste geluidproductieplafonds op grond van artikel 12.2 van het Bkl ook de geluidregels in het omgevingsplan in overeenstemming te brengen met artikel 5.78f van het Bkl, maar daartoe bestaat – door het ingevoegde artikel 12.2a van het Bkl – geen verplichting. Dat is naar aanleiding van de reactie verduidelijkt in de artikelsgewijze nota van toelichting. Waar deze inspreker in zijn reactie overigens teruggrijpt op de toelichting bij artikel 5.78f van het Bkl, wordt opgemerkt dat noch in dat artikel, noch – anders dan inspreker veronderstelt – in de toelichting daarbij eisen worden gesteld aan de inhoud van de regels die op grond van genoemd artikel in het omgevingsplan moeten worden opgenomen. Het is aan de gemeente om te bepalen welke geluidregels gesteld moeten worden om te voldoen aan de geluidproductieplafonds.13 Dat in de tekst van de nota van toelichting vervolgens enkele mogelijkheden als voorbeeld worden beschreven, doet daar niet aan af.

9.2 Advies Adviescollege toetsing regeldruk over het ontwerpbesluit

Het ATR geeft in haar advies aan dat de gevolgen van het besluit kwalitatief zijn beschreven. Het ATR geeft ook aan dat in enkele gevallen onvoorziene aanscherpingen en onvoorziene versoepelingen ten opzichte van de voor de Omgevingswet geldende regelgeving worden teruggedraaid, maar dat de toelichting deze gevolgen niet kwantificeert. Dit maakt het volgens het college onvoldoende duidelijk wat de regeldrukgevolgen zijn van het voorstel ten opzichte van de becijferde lasteneffecten bij de Omgevingswet. Als bij de AMvB’s destijds een besparing is becijferd die nu op grond van geactualiseerde inzichten gedeeltelijk of geheel wordt teruggedraaid, heeft dit volgens het ATR gevolgen voor de lasteneffecten van de Omgevingswet.

Bij correctie van onvolkomenheden is er echter geen lasteneffect ten opzichte van het voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geldende recht. Waar wijzigingen worden teruggedraaid gaat het om onvolkomenheden die per abuis zijn ontstaan bij de omzetting van de voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geldende regelgeving of het vormgeven van overgangsrecht. Het is niet goed denkbaar dat de extra lasten of besparingen als gevolg daarvan tijdens de voorbereiding van de AMvB’s becijferd zouden zijn. Als de onvolkomenheid in de fase van lastenonderzoek van een AMvB al aan het licht was gekomen, zou deze direct zijn gecorrigeerd voorafgaand aan publicatie van de desbetreffende AMvB. De juridische onvolkomenheid heeft dus geleid tot een onvolkomenheid in de lastenberekening van de Omgevingswet, en met het terugdraaien ervan wordt het lasteneffect weer neutraal.

Dit betreft bijvoorbeeld de wijziging van artikel 4.1012, tweede lid, van het Bal, die het ATR noemt. Dit artikel heeft betrekking op de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (geregeld in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, PGS 15). De toelichting bij deze wijziging wordt door het ATR gelezen als een versoepeling. Gasflessen die als werkvoorraad worden aangehouden hoeven namelijk niet te voldoen aan de verplichtingen uit de PGS 15. Het ATR vraagt naar het aantal bedrijven dat profiteert van deze versoepeling en de omvang van de besparing. Er is echter geen besparing ten opzichte van de regelgeving zoals die gold voor inwerkingtreding van de Omgevingswet. Onder de Activiteitenregeling milieubeheer geldt een uitzondering voor brandblusmiddelen die zijn opgesteld met het doel van de bestrijding van een eventuele brand binnen de inrichting zelf. Dat geldt niet voor een grote voorraad gasflessen met brandblusmiddelen die zijn opgesteld met het doel om ze binnen afzienbare termijn te verkopen. Dit blijkt zowel uit de Activiteitenregeling milieubeheer als uit de PGS 15.

Het ATR noemt echter ook enkele punten die meer zijn dan een verbetering van de omzetting van het voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geldende recht, zodat er wel een lasteneffect kan optreden.

Ten eerste gaat het om de lasteneffecten van het schrappen van de erkende maatregel BRL 9320 in beeld te brengen. De erkende maatregel is ingetrokken omdat deze de uitvoering van de reguliere taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving door de omgevingsdiensten belemmerde. De geldende emissienorm voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) is in 2016 vastgesteld en deze norm is niet gewijzigd toen de erkende maatregel werd ingetrokken op 1 oktober 2022. Uitgaande van naleving van de geldende normering zijn de effecten beperkt tot extra metingen. Er zijn in Nederland 29 asfaltcentrales. Door het vervallen van de BRL moeten daar – afhankelijk van de situatie – eenmalig, een maal per drie jaar, een maal per jaar of tweemaal per jaar metingen worden gedaan. Combinatie met een andere meting is wellicht denkbaar, maar het Bal verplicht voor andere stoffen slechts tot een eenmalige meting. Als speciaal voor deze PAK-metingen een meetploeg wordt ingeschakeld bedragen de kosten 5.000 euro. In het worstcasescenario dat alle asfaltcentrales tweemaal per jaar meten, zonder combineren met andere metingen, bedragen de jaarlijkse kosten voor de sector 0,3 miljoen euro.

Ten tweede voegt dit besluit enkele bepalingen toe aan het Omgevingsbesluit die bevoegde gezagen de mogelijkheid geven om informatie op te vragen bij partijen voor een correcte uitoefening van de regelgeving. Het gaat hierbij om extra gegevensuitvraag bij luchthavens (nieuw artikel 10.39c van het Omgevingsbesluit) en partijen die te maken hebben met geluidproductieplafonds op industrieterreinen (nieuw artikel van het 10.39b van het Omgevingsbesluit). De toelichting maakte inderdaad niet duidelijk hoeveel bedrijven hier mogelijk de gevolgen van zullen ondervinden en wat de omvang is van de extra lasten. Voor wat betreft luchthavens gaat het om de circa 25 luchthavens met een luchthavenbesluit. Deze zullen op verzoek informatie uit akoestische berekeningen die bij hen of door hen ingeschakelde adviesbureaus beschikbaar is, bijvoorbeeld uit de milieueffectrapportage, moeten overhandigen aan het verantwoordelijk bestuursorgaan. Hiervoor worden meer gegevens uitgevraagd dan voor de voorbereiding van een luchthavenbesluit, namelijk een groter aantal geluidcontouren. Maar deze contouren worden uitgerekend met hetzelfde geluidmodel en dezelfde berekening als de contouren die nu al berekend moeten worden. De rekensoftware levert de output die word € 0 tot een niet-significant bedrag omdat de gegevens meestal al bij hett gevraagd, en het maakt niet uit of er één of meer contouren wordt gevraagd. Dus dit geeft nauwelijks extra administratieve lasten. Verder gaat het om windturbines en militaire schietbanen en springterreinen die liggen op een industrieterrein met geluidproductieplafonds. Het gaat daarbij alleen bij windturbines om bedrijven. Het aantal windturbines is niet in beeld gebracht omdat er nauwelijks kosten zullen zijn. Deze zullen variëren van bevoegd gezag beschikbaar zijn, en anders in een al bestaand akoestisch rapport of databestand dat het bedrijf kan toesturen.

Ten derde vraagt het ATR naar de lastenverlichting van de wijziging in artikel 4.830 van het Bal. Dat artikel schreef een flowmeter voor en door de wijziging worden andere geschikte debietmeters mogelijk. De toelichting maakt niet duidelijk in hoeverre hierbij sprake is van een lastenverlichting als gevolg van de aanpassing. Andere debietmeters zijn inderdaad voordeliger zijn in aanschaf. De kosten van een vortexmeter zijn minder dan 10% van die van een elektromagnetische flowmeter (circa € 120 ten opzichte van € 1.200). Ervan uitgaande dat er circa 3.000 veehouderijen zijn met een luchtwasser en een vervangingstermijn van 10 jaar, gaat het om een lastenverlichting qua nalevingskosten van € 3 miljoen voor bestaande luchtwassers. De komende jaren zullen nog meer bedrijven luchtwassers gaan plaatsen. Uitgaande van 1.000 bedrijven geeft dit een additionele lastenverlichting qua nalevingskosten van € 1 miljoen. De aangepaste regeling kan ook anders worden uitgelegd, in de zin dat de betrokken ondernemers geen verzoek meer hoeven te doen voor het treffen van een gelijkwaardige maatregel. En dat het bevoegd gezag daarop geen besluit meer hoeft te nemen. Vanuit die benadering zouden de administratieve lasten voor bedrijven afnemen met € 3 miljoen en de bestuurslasten voor het bevoegd gezag afnemen met € 5 miljoen. Dit is gebaseerd op 4.000 bedrijven, een kostprijs van € 800 voor een aanvraag tot het treffen van een gelijkwaardige maatregel en € 1.360 aan bestuurslasten voor het behandelen van die aanvraag.

9.3 Voorstellen tot aanvulling van dit besluit

Een aantal inbrengers heeft voorstellen gedaan tot aanvulling van dit besluit met onderwerpen die naar hun aard binnen reikwijdte van het besluit vallen, in het bijzonder omissies bij de omzetting van oud recht of ontbrekend overgangsrecht.

Besluit activiteiten leefomgeving

De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied geeft aan dat bij een verandering van een activiteit meerdere meldplichten en meerdere informatieplichten kunnen gelden. In de Omgevingswet is niet geregeld is dat de samenhang moet worden aangegeven tussen de verschillende voor één verandering benodigde meldingen en/of informatieplichten. De omgevingsdienst acht een samenhangende beoordeling daardoor erg moeilijk. Zij verzoekt een om een bepaling op te nemen die de initiatiefnemer verplicht om de samenhang tussen verschillende voor een verandering benodigde meldplichten en informatieplichten aan te geven. Dit voorstel is niet overgenomen. De indieningsvereisten bij meldingen moet zo specifiek mogelijk zijn. Een algemeen vereiste om de samenhang aan te geven past daar niet bij. Specifieke vereisten die een samenhangende beoordeling bevorderen zijn de te melden algemene gegevens. De gegevens over de exploitant en de locatie zullen bij samenlopende meldingen overeenkomen. Verder geldt voor vrijwel alle meldingsplichten een termijn van vier weken voor het begin van de activiteit, net als voor de meeste informatieverplichtingen die voorafgaand aan de activiteit van toepassing zijn. Ook de vragenbomen in het Digitaal stelsel Omgevingswet dragen bij aan samenhang. Overigens heeft het instrument van de melding ook niet het karakter van een integrale samenhangende beoordeling.

De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied stelde voor de opslag van LPG bij tankstations uit te zonderen in artikel 3.21 van het Bal omdat daarvoor in artikel 3.23 van het Bal geen algemene regels zijn aangewezen. Op zich is de constatering juist dat de algemene regels, bedoeld in artikel 3.23 van het Bal, niet zien op het opslaan van LPG bij tankstations. Dat is evenmin het geval als het betreft opslag van LPG los van een tankstation. De activiteiten geregeld in afdeling 3.2 betreffen activiteiten die bedrijfstakken overschrijden. Uit artikel 3.21, eerste lid, van het Bal volgt dat het opslaan van LPG in een opslagtank een milieubelastende activiteit is. Deze activiteit omvat niet alleen de opslag van LPG bij een tankstation, maar ook opslag zonder combinatie met tanken, zoals de opslag bij een distributiedepot of brandstoffenhandel. Uit artikel 3.22, eerste lid, onder e, van het Bal volgt dat voor het opslaan van LPG in een opslagtank een vergunningplicht geldt. De opslag van LPG bij een tankstation is uitgezonderd van de vergunningplicht (tweede lid). Er is onvoldoende reden om de systematiek van deze artikelen te wijzigen. Het uitzonderen van de opslag van LPG bij tankstations in artikel 3.21 nu de activiteit tanken en opslaan van LPG is aangewezen als aparte milieubelastende activiteit zou de systematiek niet minder complex maken.

Er zijn overigens wel algemene regels voor de opslag van LPG bij een tankstation opgenomen in paragraaf 4.35 van het Bal.

Deze omgevingsdienst stelde verder voor in artikel 3.33 van het Bal een ondergrens op te nemen voor de opslag van ontplofbare stoffen waardoor geringe hoeveelheden bij particulieren niet vallen onder de aanwijzing van de milieubelastende activiteit. Door het vervallen van het inrichtingenbegrip omvat de milieubelastende activiteit ook de opslag bij particulieren van geringe hoeveelheden ontplofbare stoffen, zoals munitie van sportschutters en noodsignalen van booteigenaren, in woningen of op schepen. Deze opmerking heeft de aandacht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, maar de benodigde wijzigingen op dit punt zijn naar hun aard te ingrijpend om door te voeren naar aanleiding van consultatie-inbreng op het ontwerp van dit besluit.

Deze omgevingsdienst verzocht tevens om artikel 7, eerste lid, onder c, van de Seveso III-richtlijn strikt te volgen en in de tekst van artikel 4.5, eerste lid, onder a, van het Bal over te nemen. In het Bal werd de formulering «de bestuurder van de Seveso-inrichting» gehanteerd en in de richtlijn «de met de leiding van de inrichting belaste persoon». Bij het toezicht op de Seveso-bepalingen en bij incidenten moet er een duidelijk aanspreekpunt op de inrichting aanwezig zijn, dus een operationeel leidinggevende en geen bestuurder. Dit voorstel is overgenomen.

Deze omgevingsdienst plaatste verder opmerkingen bij artikel 5.3 van het Bal. Dit betreft regels over het eindonderzoek bodem. De aldaar voorgeschreven NEN-normen betroffen alleen het bodemonderzoek naar bodemverontreiniging van de landbodem en niet bodemonderzoek naar waterbodemverontreiniging. De inspreker merkte op dat bij het opslaan van grond of baggerspecie ook bodemverontreiniging van de waterbodem kan ontstaan. Nadat de activiteit is beëindigd zou een eindonderzoek conform artikel 5.3 van het Bal uitgevoerd moeten worden. Naar aanleiding van de opmerking is artikel 5.3 aangepast en zijn gerelateerde verbeteringen in artikel 5.6 van het Bal doorgevoerd.

Deze omgevingsdienst verzocht tot slot om overgangsrecht toe te voegen op grond waarvan bodemregels op grond van het oude recht blijven gelden voor bestaande bedrijven met ippc-installaties. Voor een aantal verplichtingen geldt echter dat die als zodanig niet terugkomen onder de Omgevingswet maar onder de specifieke zorgplicht vallen, zoals de verplichting om verwaarloosbaar bodemrisico te bereiken in artikel 2.9 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Als beschermingsniveau blijft het uitgangspunt van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming van een verwaarloosbaar bodemrisico overeind. Volgens de zorgplicht moeten alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen. Daarbij is concreet bepaald dat voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk moet blijven. Ook zal het weghalen van fysieke voorzieningen of het niet meer uitvoeren van beheersmaatregelen in strijd zijn met die zorgplicht. Onder het oude recht geldt dat naast het kwalitatieve doelvoorschrift van artikel 2.9 van het Activiteitenbesluit milieubeheer concrete bodembeschermende voorzieningen kunnen worden voorgeschreven. Bestaande vergunningvoorschriften blijven ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden op grond van artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet. Voor de regels over het eindonderzoek bodem (§ 5.2.1 van het Bal) zijn voor ippc-installaties waar relevant wel de regels over het eindonderzoek bodem van toepassing verklaard ter implementatie van Europese regels. De paragraaf over bodembeschermende voorzieningen (§ 5.4.2) geldt alleen voor activiteiten waarvoor in hoofdstuk 4 is bepaald dat een bodembeschermende voorziening wordt toegepast (deze paragraaf bevat zelf geen verplichting om zo’n voorziening toe te passen).

Besluit kwaliteit leefomgeving

De VNG stelde voor om het mogelijk te maken in een omgevingsvergunning een brand- of explosievoorschriftengebied aan te wijzen zonder daarvoor eerst het omgevingsplan te hoeven wijzigen. In deze voorschriftengebieden geldt op grond van paragraaf 4.2.14 van het Bbl een aantal aanvullende bouwregels om de gevolgen van een brand of explosie te beperken. Artikel 5.14 van het Bkl, dat de grondslag biedt voor het aanwijzen van die gebieden, gelezen in samenhang met genoemde paragraaf 4.2.14, biedt de mogelijkheid om deze gebieden bij omgevingsvergunning aan te wijzen bewust niet, omdat uitgangspunt van beleid is dat gemeenten gebiedsgewijs en niet op gebouwniveau keuzes maken of de bedoelde aanvullende voorschriften gelden. Erkend wordt dat dit in de overgangsfase tot belemmeringen kan leiden als gemeenten nieuwe kwetsbare, beperkt kwetsbare of zeer kwetsbare gebouwen willen toelaten met een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, terwijl voor het desbetreffende deel van het omgevingsplan nog geen uitvoering is gegeven aan artikel 5.14. Daarom wordt een overgangsrechtelijke regeling getroffen voor deze situatie (nieuw artikel 12.27c. De VNG vroeg verder te verduidelijken dat afzien van het aanwijzen van een voorschriftengebied op grond van artikel 5.14, derde lid, een motiveringsvereiste is en geen expliciete regeling in het omgevingsplan vergt. Dat blijkt echter al duidelijk genoeg uit de toelichting bij dat lid, met onder andere de frase «De gemeenteraad heeft hier beleidsvrijheid om wel of niet een kleiner of geen voorschriftengebied aan te wijzen. De gemeenteraad dient de gemaakte keuze deugdelijk te motiveren.»14

De VNG stelde voor de term «woonschip» die wordt gebruikt in enkele instructieregels in hoofdstuk 5 van het Bkl te vervangen door «woonboot», dit omdat sommige gemeenten de term «woonschip» alleen gebruiken voor drijvende woningen die het uiterlijk hebben van een van origine varend schip. Deze gemeenten gebruiken de term «woonboot» voor de bredere categorie drijvende woningen. Dit voorstel is niet overgenomen, ook omdat in de gemeentelijke praktijk op dit punt geen uniformiteit bestaat. Dat één of enkele gemeenten nu een andere begripsindeling hanteren kan geen argument zijn om een AMvB aan te passen. Er zijn bovendien meer dan tien wettelijke regelingen op rijksniveau, ook in het sociale en fiscale domein, waarin de term «woonschip» in de brede betekenis wordt gebruikt die ook in Bkl wordt gehanteerd.

De Omgevingsdienst Achterhoek vroeg om de bescherming tegen geluidhinder van incidentele situaties of regelmatige afwijkingen een plaats te geven in paragraaf 5.1.4.2.2. De bescherming tegen geluidhinder van incidentele situaties of regelmatige afwijkingen is onderdeel van de opdracht tot regelstelling aan gemeenten die is opgenomen in paragraaf 5.1.4.2.1. Via het Invoeringsbesluit Omgevingswet is hierbij naar aanleiding van signalen uit de uitvoeringspraktijk echter geregeld dat daarbij de standaardwaarden en grenswaarden van paragraaf 5.1.4.2.2 niet van toepassing zijn. Daarbij is wel beklemtoond dat het omgevingsplan er op grond van artikel 5.59 van het Bkl in moet voorzien dat ook het niet-representatieve geluid aanvaardbaar is.15 Het bevoegd gezag kan zo nodig bijvoorbeeld waarden verbinden aan het geluid dat niet representatief is of er andere regels aan verbinden, bijvoorbeeld over tijdstippen en werkwijzen voor de gebeurtenissen die het niet-representatieve geluid veroorzaken. De omgevingsdienst kan de gemeente adviseren over de te stellen regels over dit geluid.

De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied gaf aan dat via het voorstel voor de Verzamelwet Omgevingswet 20.. artikel 5.20 van de Omgevingswet wordt gewijzigd in de zin dat de beoordelingsregels voor het verlenen van een vergunning slechts betrekking mogen hebben op de kwaliteit van bouwwerken en niet op regels die alleen in de bouwfase gelden, zoals de regels in afdeling 7.1 van het Bbl. De inbrenger merkte terecht op dat de uitwerking van dit wetsartikel nog niet in het in consultatie gebrachte ontwerp van dit besluit was opgenomen. Die uitwerking heeft inmiddels plaatsgevonden door de wijziging van artikel 8.3b van het Bkl.

Deze omgevingsdienst wees er verder op dat het vereiste van artikel 5.7 van het Besluit omgevingsrecht, dat bepaalt dat aan een omgevingsvergunning in ieder geval de in aanmerking komende voorschriften worden verbonden met betrekking tot een doelmatig gebruik van energie en grondstoffen, niet terugkeert. Hij wees erop dat en dat «het zuinig gebruik van energie en grondstoffen» wel is opgenomen in artikel 4.22, eerste lid, van de Omgevingswet. Ook wees hij erop dat in artikel 8.10, tweede lid, van het Bkl is bepaald dat bij het bepalen van de beste beschikbare technieken in ieder geval rekening wordt gehouden met het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie. De inbrenger stelde terecht dat de bepaling dat er voorschriften gesteld moeten worden niet op dezelfde wijze is teruggekeerd in het Bkl. Dat is een gevolg van de keuze in het Bkl dat om de beoordelingsregels nog strakker te laten aansluiten op het systeem van de richtlijn industriële emissies.16 In het systeem van de richtlijn industriële emissies werkt dit belang door via het begrip «beste beschikbare technieken» en heeft het daarmee een meer indirecte positie in het beoordelingskader.17 Artikel 5.34 van de Omgevingswet bepaalt dat aan een omgevingsvergunning de voorschriften worden verbonden die nodig zijn voor de op grond van artikel 5.18 van die wet gestelde beoordelingsregels. Een van die regels is artikel 8.9 van het Bkl dat bepaalt dat een omgevingsvergunning alleen wordt verleend als de voor de activiteit in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Het belang is daarmee nog steeds onderdeel van het beoordelingskader, maar op een andere wijze, en er is dus geen sprake van een technische onvolkomenheid bij de omzetting van oud recht die zich via dit besluit laat corrigeren.

Een anonieme inzender vroeg een overgangsrechtelijke bepaling in het Bkl op te nemen die erin voorziet dat een in het tijdelijk deel van het omgevingsplan opgenomen verbodsbepaling voor inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) tevens van toepassing is op activiteiten als bedoeld in bijlage VII bij het Bkl voor zover het andere activiteiten betreft dan die waarop het Bevi van toepassing was. Dat voorstel is niet overgenomen. Tot de inwerkingtreding hadden gemeenten desgewenst kunnen anticiperen op het verschil tussen de inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is en de activiteiten uit bijlage VII bij het Bkl door de verbodsregels in het bestemmingsplan te verbreden naar de genoemde activiteiten. Het zijn niet puur juridische bezwaren die kleven aan een verbreding van de betekenis van een gemeentelijke verbodsbepaling via een rijksregel (bijvoorbeeld via gelijkstelling). Bij zo’n aanpak zou de sturingsfilosofie over de gekozen centrale en decentrale regeling door elkaar lopen. Ook zou dat ten koste gaan van de inzichtelijkheid van het omgevingsplan. Ten slotte is het voorstel niet praktisch uitvoerbaar omdat dit besluit om technische redenen de bruidsschat niet meer wijzigt.

Omgevingsbesluit

De Omgevingsdienst Achterhoek verzocht om de regeling voor de reikwijdte van de complexe milieubelastende activiteiten of de regeling «eens bevoegd, altijd bevoegd» voor complexe milieubelastende activiteiten te vereenvoudigen, dit vanuit de veronderstelling dat op grond van artikel 4.16 van het Omgevingsbesluit alleen vergunningplichtige niet-complexe milieubelastende activiteiten op dezelfde locatie onder het bevoegd gezag van gedeputeerde staten kunnen vallen. De niet-complexe meldingsplichtige milieubelastende activiteiten op dezelfde locatie van hetzelfde bedrijf (nu behorend tot de inrichting waarvoor gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn) zouden dan vallen onder de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Deze zienswijze lijkt voorbij te gaan aan artikel 2.9 van het Bal waarin het bevoegd gezag voor algemene regels in combinatie met een omgevingsvergunning is geregeld. Gelet op dit artikel vallen ook de algemeen geregelde milieubelastende activiteiten op een locatie van een complex bedrijf onder gedeputeerde staten als bevoegd gezag. De reactie heeft daarnaast betrekking op situaties waarbij de begrenzing van een complex bedrijf kleiner is dan de voormalige inrichting, omdat een deel van die voormalige inrichting geen onderdeel is van de betreffende installatie, en daar ook op geen enkele wijze functioneel ondersteunend aan is. Dit kan zich inderdaad in specifieke situaties voordoen, maar het gaat niet om een groot aantal bedrijven. In het genoemde voorbeeld van grootschalige energieopwekking (paragraaf 3.3.2 van het Bal) moet in de beschouwing worden betrokken dat die opwekking veelal onderdeel zal zijn van een van de andere complexe activiteiten, zoals raffinaderij of basismetaal. Het complexe bedrijf zal daardoor vaak groter zijn dan vanuit alleen de grootschalige energieopwekking geredeneerd. In de spaarzame gevallen dat de regeling van complexe bedrijven uit oogpunt van bevoegdheidstoedeling onhandig zou uitpakken kunnen de artikelen 4.13a en 5.16 van de Omgevingswet (flexibiliteitsregeling bevoegd gezag) uitkomst bieden.

De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied verzocht verder om op grond van artikel 13.3, eerste lid, onder b, van het Omgevingsbesluit een medehandhavingstaak toe te kennen voor de adviezen met instemming over het aanleggen of gebruiken van een open bodemenergiesysteem en het exploiteren van een ippc-installatie voor het afvangen van CO2-stromen voor geologische opslag. Voor een goed begrip van dit verzoek is in de eerste plaats van belang dat geen van beide milieubelastende activiteiten die worden genoemd zijn aangewezen als magneetactiviteit van de provincie. Zie voor de ter zake gemaakte afweging de nota van toelichting op artikel 4.6, tweede lid, van het Omgevingsbesluit.18 In verband hiermee is aan gedeputeerde staten in artikel 4.25 van het Omgevingsbesluit een advies- en instemmingsrecht toegekend in het geval de genoemde milieubelastende activiteiten onderdeel zijn van een meervoudige aanvraag. Gedeputeerde staten zijn door het ontbreken van de aanwijzing als magneetactiviteit in die situatie geen bevoegd gezag (meer) voor de aanvraag. Vervolgens staat ter beoordeling of er aanleiding is om in deze situatie gedeputeerde staten als instemmingsorgaan op grond van artikel 18.3, eerste lid, van de Omgevingswet in artikel 13.3 van het Omgevingsbesluit aan te wijzen als mede-handhavingsorgaan naast het bevoegd gezag. Daarin is inderdaad niet voorzien. Het verzoek, zoals toegelicht, wekt de suggestie dat het hier om een omissie zou gaan en dat het enkele feit dat gedeputeerde staten optreden als instemmingsorgaan voor de betreffende activiteiten maakt dat zij hier een mede-handhavingstaak hadden moeten krijgen. Dat berust echter op een misverstand. Bij de totstandkoming van het Omgevingsbesluit is op restrictieve wijze invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 18.3, eerste lid, van de Omgevingswet biedt. Aan deze invulling, die in nauwe samenspraak met de betrokken overheden tot stand is gekomen, ligt ten grondslag dat binnen de Omgevingswet zoveel mogelijk wordt gestreefd naar één bevoegd gezag voor zowel vergunningverlening als handhaving. Bij een aanwijzing op grond van artikel 18.3 van de Omgevingswet moet het vooral gaan om gevallen waarin handhaving door het instemmingsorgaan een duidelijke meerwaarde heeft, bijvoorbeeld omdat het instemmingsorgaan ook al is aangewezen als toezichthouder voor de betreffende activiteit of beheerder is van het gebied waar die activiteit plaatsvindt en dus veelal degene zal zijn die de overtreding constateert. Zie hierover verder de memorie van toelichting op het wetsvoorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet19 en de nota van toelichting bij het Omgevingsbesluit.20

De VNG merkte op dat het overgangsrecht in artikel 10.27a van het Omgevingsbesluit al uitgewerkt zou zijn op de datum van inwerkingtreding. Deze datum is verzet. Daarbij is ook de verwijzing naar artikel 10.27 aangepast.

De VNG merkte op dat een datum voor het indienen van actieplannen geluid ontbreekt. Dat is echter geregeld in artikel 10.27, tweede lid, van het Omgevingsbesluit, dat bepaalt dat een actieplan elke vijf jaar geactualiseerd wordt.

Overige punten

De Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied wees er verder op dat een overgangsregeling ontbrak voor wasplaatsen bij complexe bedrijven. Daardoor gelden vanaf inwerkingtreding van de wet geen voorschriften meer voor bodembeschermende voorzieningen bij deze activiteit. Dit is onwenselijk gezien de activiteiten en stoffen die bij deze bedrijven (kunnen) voorkomen, bijvoorbeeld bij IPPC-installaties voor afvalverwerking. Zij verzochten om in artikel 8.1.7 van het Invoeringsbesluit ook paragraaf 4.44 Wasstraat of wasplaats van het Bal op te nemen. Dit voorstel is overgenomen.

De Omgevingsdienst Achterhoek en de VNG merkten op dat artikel 2.4.1 van de (model)bouwverordening is opgenomen in de artikelen 22.29 en 22.30 van de bruidsschat omgevingsplan. Deze artikelen voorzien (materieel) in een voortzetting van het verbod op bouwen als de toelaatbare kwaliteit van de bodem wordt overschreden. Een omzetting van artikel 2.4.2 van de (model)bouwverordening ontbreekt echter. Dat is overigens een bewuste keuze geweest, die verband houdt met het feit dat het artikel de basis biedt voor voorschriften die verder strekken dan de beoordelingsregels. Dit verdraagt zich niet met het stelsel van de Omgevingswet en kan bovendien tot rechtsonzekerheid bij een initiatiefnemer leiden. Omdat dit besluit de bruidsschat niet meer wijzigt, kan ook anderszins niet meer via de bruidsschat omgevingsplan in de behoefte van maatwerk van gemeenten bij het reguleren van bouwen op een bodemgevoelige locatie worden voorzien. Gemeenten kunnen dat echter wel zelf doen door het nemen van een voorbereidingsbesluit met voorbeschermingsregels, waarmee het kader uit de bruidsschat omgevingsplan binnen de grenzen van de instructieregels uit het Bkl kan worden aangepast. Ook bestaat de mogelijkheid om op grond van artikel 5.32 van de Omgevingswet in bijzondere omstandigheden de omgevingsvergunning te weigeren vanwege ernstige gezondheidsrisico’s. Los van deze mogelijkheden bestaat ook de bereidheid om samen met gemeenten te onderzoeken of met een aan het Bal of Bbl toe te voegen grondslag om een maatwerkvoorschrift over dit onderwerp te stellen hun hier een extra instrument kan worden geboden.

De Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied verzocht verder om de bruidsschat omgevingsplan aan te vullen met een mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen voor onderwerpen als geluid en geur bij activiteiten die onder het Bal vallen, dit omdat voor die aspecten van die activiteiten de zorgplicht van de bruidsschat niet geldt, en dus geen grondslag kan bieden voor het stellen van maatwerkvoorschriften. In de reactie wordt wat betreft de inhoud van de maatwerkvoorschriften met name gedacht aan het vereisen van geluidonderzoek of geuronderzoek. Aan dit verzoek is geen gevolg gegeven. Voor zover voor de activiteiten die onder het Bal vallen bruidsschatregels gelden over de genoemde onderwerpen, kunnen op grond van artikel 22.45 van de bruidsschat omgevingsplan over die regels maatwerkvoorschriften worden gesteld die zo nodig ook een verplichting kunnen inhouden onderzoek te verrichten of aan de desbetreffende bruidsschatregel wordt voldaan. Als het omgevingsplan (waarvan de bruidsschat onderdeel uitmaakt) geen regels bevat met betrekking tot een onderwerp, en de activiteit onder het Bal valt, dan kan een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift worden gesteld over een regel (waaronder de specifieke zorgplicht) van dat besluit. Dit kan ook voor onderwerpen zoals geluid en geur. Deze mogelijkheid wordt adequaat bevonden. Immers, als het omgevingsplan met betrekking tot een activiteit die onder het Bal valt over een bepaald onderwerp geen regels bevat, vormt het Bal het enige kader waaraan dat onderwerp wordt getoetst, en is het ook logisch dat eventuele maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften op grond van artikel 2.13 van dat besluit worden gesteld. Voorgaande laat onverlet, dat de gemeente ook kan kiezen voor het stellen van maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van het Bal. Verder geldt de zorgplicht van de bruidsschat wel voor het verkeer van en naar de activiteit, waarbij het gaat om hinder door bezoekersverkeer en indirecte geluidhinder (zoals bepaald in artikel 22.44, derde lid, bruidsschat omgevingsplan).

9.4 Verzoeken tot verduidelijking

Een aantal reacties is afkomstig van professionals die zich voorbereiden op de komst van de Omgevingswet en daarbij tegen vragen oplopen. Waar een bepaling zich eenvoudig zou laten verduidelijken wordt daaraan tegemoet te komen, maar vaak zijn middelen zoals informatievoorziening via IPLO sneller en effectiever dan aanpassingen van de formulering van de regelgeving.

Een anonieme inzender stelde dat de opdracht in het Bkl om het gezamenlijke geluid te bepalen en in het omgevingsplan vast te leggen in de weg staat aan het vastleggen daarvan in een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Hetzelfde probleem zag de inzender als een gevel wordt aangewezen als niet-geluidgevoelige gevel. Deze inbreng berust op een misverstand. Op een besluit over een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit zijn de regels van hoofdstuk 5 niet van toepassing, maar van overeenkomstige toepassing. Dit is geregeld in artikel 8.0b van het Bkl. In de nota van toelichting op het Invoeringsbesluit Omgevingswet, waarmee dat artikel is ingevoegd, is beschreven hoe de instructieregels over het omgevingsplan bij de overeenkomstige toepassing worden gelezen in de context van vergunningverlening.21 Een instructieregel die vereist dat het omgevingsplan bepaalde regels bevat over een activiteit wordt – als de aanvraag ziet op die activiteit – gelezen als een plicht tot het verbinden van voorschriften over die activiteit aan de omgevingsvergunning. Dat geldt ook voor een vereiste aanduiding als het gezamenlijke geluid of een niet-geluidgevoelige gevel. Aan IPLO wordt gevraagd hierover nadere informatie te verstrekken. Onderzocht wordt nog of het mogelijk is om via een volgend verzamelbesluit meer handvatten op te nemen in het Bkl zelf.

De VNG had enkele vragen over de toepassing van artikel 5.78ad van het Bkl, dat bepaalt dat het gezamenlijk geluid op de gevel van geluidgevoelige gebouwen wordt bepaald en in het omgevingsplan wordt vastgelegd. De waarde van dat gezamenlijk geluid is nodig voor het toepassen van de regels van het Bbl over de geluidwering van het nieuwe geluidgevoelige gebouw. De VNG vroeg om verduidelijking van de mogelijkheid tot doorschuiven van deze regel naar de binnenplanse vergunningplicht, waarop ook is ingegaan in de toelichting op het Omgevingsbesluit.22 De instructieregels over het omgevingsplan in hoofdstuk 5 van het Bkl zijn gericht tot het bevoegd gezag voor het omgevingsplan. De planwetgever moet ook bij het inrichten van binnenplanse vergunningstelsels en daarbij horende beoordelingsregels en regels over te stellen voorschriften voldoen aan de instructieregels. Het is zo bedoeld dat een instructieregel die vereist dat het omgevingsplan iets regelt over een activiteit, ook zo gelezen kan worden dat de beoordelingsregels en regels over voorschriften voor de binnenplanse omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit dat mogen regelen. De vraag wordt gesteld of deze regel zich daar naar de letter naar verzet. Deze regel wordt door het kabinet niet zo gelezen. Er zijn wel andere instructieregels die voorschrijven dat het omgevingsplan bepaalde inhoud moet bevatten waarbij doorschuiven bewust niet beoogd is, bijvoorbeeld in verband met de derdenwerking van de vereiste inhoud van het omgevingsplan. Dit onderwerp vergt nog nadere analyse en afstemming en vervolgens informatieverstrekking via IPLO. Wellicht is het ook mogelijk hiervoor verduidelijkende bepalingen op te nemen in het Bkl, maar dat leent zich gezien de complexiteit beter voor een volgend verzamelbesluit zodat de betreffende wijziging aan consulatie kan worden onderworpen. De VNG stelde daarnaast dat het gezamenlijk geluid geen norm zou zijn, maar een feitelijke toestand die pas bepaald wordt op het moment dat er gebouwd wordt. Wetssystematisch is dit echter niet veranderd ten opzichte van het hogerewaardebesluit van de Wet geluidhinder, met dien verstande dat de Omgevingswet geen zelfstandige besluitfiguur meer kent, maar dat het besluit onderdeel wordt van het omgevingsplan, de omgevingsvergunning voor de (binnenplanse of buitenplanse) omgevingsplanactiviteit of het besluit tot vaststelling van geluidproductieplafonds. Voor wat betreft de gemeentelijke bevoegdheid sluit die keuze aan bij de lijn dat gemeentelijke regels over activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigingen – waaronder bouwactiviteiten – alleen in het omgevingsplan opgenomen mogen worden.23 Bij een besluit over het toelaten van een woning of een besluit over een geluidbron wordt het gezamenlijk geluid bepaald. Dat is voor bronnen zoals gemeentewegen gebaseerd op het geluid in een maatgevend jaar. Het feitelijke geluid in een nieuwe wijk is op het moment dat de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan immers zelden representatief voor de toekomst.

De Werkgroep Bal Fryslân, een ambtelijk samenwerkingsverband van gemeenten en de omgevingsdienst, ervoer een onduidelijkheid bij de aanwijzing van het basistakenpakket in het Bal. Vergelijkbare signalen hebben de Staatssecretaris voor Infrastructuur en Waterstaat eerder bereikt. Dit was onder andere de aanleiding om de Circulaire basistakenpakket op te stellen.24 Deze tool moet in de basis voldoende tekst en uitleg geven aan de bevoegde instanties voor het inregelen van de basistaken en daarmee ook aan de omgevingsdiensten als opdrachtnemer. Daarnaast is de tool behulpzaam voor provincies bij het houden van interbestuurlijk toezicht op het onderbrengen van gemeentelijke basistaken bij een omgevingsdienst.

De Omgevingsdienst Achterhoek verzocht verder om artikel 10.24, vierde lid, van het Omgevingsbesluit te verduidelijken of op landelijk niveau te voorzien in een handreiking. Dit lid regelt dat de reguliere procedure geldt als er sprake is van «een wijziging die naar het oordeel van het bevoegd gezag geen significante nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid of het milieu». Destijds is bij de invulling van «significante gevolgen» in artikel 10.24, vierde lid, van het Omgevingsbesluit aansluiting gezocht bij de mer-beoordeling, omdat dit een vergelijkbare beoordeling is. Er moet bij een mer-beoordeling immers worden beoordeeld of een activiteit aanzienlijke milieueffecten kan hebben. Als dat het geval is, moet er een milieueffectrapport (MER) worden gemaakt en is de uitgebreide procedure van toepassing. Omdat de terminologie in de richtlijn industriële emissies25 en het verdrag van Aarhus26 net anders is, is de tekst van artikel 10.24, vierde lid, van het Omgevingsbesluit zoals die aanvankelijk in het ontwerp-Omgevingsbesluit luidde, met daarin het criterium «niet-belangrijke wijziging», daarop aangepast met het criterium «significante gevolgen». Inhoudelijk gaat het hier om eenzelfde soort beoordeling als die bij de mer-beoordeling; als de activiteit milieueffecten (milieugevolgen) kan hebben, maar deze zijn niet aanzienlijk (significant) dan is er geen MER nodig en is toepassing van de uitgebreide procedure niet vereist. Het standpunt van de Omgevingsdienst «Een significant nadelig effect hoeft niet zodanig te zijn dat er een MER noodzakelijk is, maar kan wel vereisen dat er inspraak geldt als bedoeld in artikel 6 Verdrag van Aarhus» en de daaraan ten grondslag liggende uitleg van artikel 6 van het verdrag van Aarhus worden daarom niet gedeeld. Er wordt dan ook geen aanleiding gezien artikel 10.24, vierde lid, van het Omgevingsbesluit te verduidelijken. De toepassing van dat lid is uit de aard der zaak casuïstisch van karakter en moet daarmee zoals de Omgevingsdienst ook zelf al opmerkt inderdaad nader vorm krijgen in de jurisprudentie, net zoals dat bij de uitleg van het criterium van de «milieu-neutrale wijziging» uit de Wabo het geval is. Om die reden wordt evenmin aanleiding gezien om een handreiking op te stellen.

Tot slot verzocht de Omgevingsdienst Achterhoek om een verduidelijking van het opschrift van paragraaf 5.2.1 van het Bal. Het opschrift «eindonderzoek bodem» zou niet corresponderen met de inhoud omdat er ook een informatieplicht wordt opgelegd voor het aanleveren van gegevens vier weken voor het begin van de activiteit. Uit interne trainingen bij de omgevingsdienst blijkt dat niet herkend wordt dat deze informatie gevraagd wordt via deze paragraaf. Het doel van de genoemde informatieverplichting is echter dat het bevoegd gezag bij het eindonderzoek bodem gericht op de locatie van de potentiële verontreiniging kan controleren. In zoverre sluit het kopje wel aan bij het onderwerp. Verder moet het kopje § 5.2.1 Eindonderzoek bodem onderscheidend zijn ten opzichte van § 5.2.2 Voorafgaand bodemonderzoek en niet te lang worden.

De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied stelde dat onder het voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geldende recht milieugevolgen van activiteiten buiten de grens van de inrichting (op de openbare weg of openbaar vaarwater) worden toegerekend aan de inrichting. Het ging bijvoorbeeld om geluid van laden en lossen komende en gaande bezoekers. De inspreker verzocht om te verduidelijken of bij het aangeven van de begrenzing van de locatie van de activiteit al dan niet de activiteiten op de openbare weg moeten worden meegenomen. Voorts werd gevraagd om te verduidelijken hoe moet worden omgegaan met de milieugevolgen van activiteiten die de openbare weg plaatsvinden. Onder het nieuwe stelsel hangt het af van de omschrijving van de milieubelastende activiteit in het Bal of de activiteiten op de openbare weg moeten worden meegenomen. De daarbij behorende activiteiten vallen hier ook onder, tenzij ze zijn uitgesloten. Onder de activiteit opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking valt bijvoorbeeld ook het overslaan en laden en lossen.27 Al de activiteiten op de openbare weg moeten worden meegenomen. Het laden en lossen op de openbare weg in de onmiddellijke nabijheid van een winkel, of het verkeer van en naar het bedrijf valt verder onder het toepassingsbereik van de afdeling over milieubelastende activiteiten in de bruidsschat, zoals ook aangegeven in de toelichting bij artikel 22.41 van de bruidsschat omgevingsplan.28 In de toelichting bij artikel 22.56 van de bruidsschat omgevingsplan29 is bovendien aangegeven dat activiteiten die niet hoofzakelijk op de locatie van het terrein van een bedrijf plaatsvinden, maar in de onmiddellijke nabijheid daarvan, onderdeel kunnen zijn van een activiteit in de zin van dit artikel. Dit wordt beschouwd als «directe hinder». Een voorbeeld hiervan zijn laad- en losactiviteiten die op de openbare weg worden uitgevoerd. Het geluid van dit laden en lossen moet dus ook voldoen aan de waarde voor geluid van een activiteit, zoals die zijn opgenomen in de bruidsschat. Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer golden de geluidnormen ook voor deze activiteiten in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting.

De Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied stelde dat er geen rechtstreekse handhaving van de regels over het in stand houden van bestaande bouwwerken in hoofdstuk 3 van het Bbl mogelijk is door het ontbreken van een koppeling van de regels over de kwaliteit van bestaande bouwwerken die niet in uitvoering zijn aan enig handelen of nalaten door een (rechts)persoon. Uit artikel 4.3 van de Omgevingswet blijkt dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de daar aangewezen activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Uit artikel 1.2, derde lid, onder d, van de Omgevingswet blijkt dat gevolgen voor de fysieke leefomgeving ook kunnen voortvloeien uit het nalaten van activiteiten. Artikel 4.3 geeft aan dat onder meer regels worden gesteld over «bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken». De regels in hoofdstuk 3 van het Bbl zien op de activiteit «in stand houden van een bouwwerk», zoals bepaald in artikel 3.1 van het Bbl. Uit artikel 3.3 van het Bbl blijkt dat aan de regels in hoofdstuk 3 wordt voldaan door de eigenaar van het bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan dat bouwwerk. In combinatie moet dit zo worden gelezen dat de degene die bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan een bouwwerk, maar het wettelijk vereiste nalaat, en het gebouw wel in stand houdt, de regels overtreedt.

De VNG achtte de verhouding tussen artikel 3.6, eerste lid, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet en artikel 12.13f van het Bkl onduidelijk. Artikel 12.13f van het Bkl heeft tot gevolg dat bij het toelaten van een nieuw geluidgevoelig gebouw in de geluidzone van een provinciale weg of industrieterrein waarvoor nog geen geluidproductieplafonds zijn vastgesteld geen gebruik kan gemaakt worden van de aanduiding «dove gevel», maar de aanduiding «niet-geluidgevoelige gebouw met bouwkundige maatregelen» moet worden toegepast. De vraag is terecht, want uit het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet blijkt niet dat artikel 12.13f van het Bkl een nadere uitwerking is van de artikelen 3.5 en 3.6 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, dat gebaseerd is op de vangnetbepaling in artikel 3.7 van die wet. Die omissie is hersteld door artikel 12.13f opnieuw vast te stellen en daarbij dit verband toe te lichten.

9.5 Reacties die niet dit besluit betreffen

Een substantieel deel van de opmerkingen die zijn gemaakt bij de internetconsultatie betroffen niet zozeer het in consultatie gebrachte ontwerpbesluit, maar onderdelen van het stelsel van de Omgevingswet die naar het oordeel van de inbrenger verbetering zouden behoeven. Vaak ging het dan om beleidsrijke wensen, die soms ook bij eerdere consultaties zijn ingebracht of aansluiten bij lopende beleidsontwikkelingen op parallelle wetgevingstrajecten. Wijzigingen naar aanleiding van dergelijke opmerkingen, die vanwege hun inhoudelijke karakter tot discussie met andere betrokken partijen aanleiding kunnen geven, passen niet in dit besluit. Ze strekken namelijk niet tot herstel van omissies of wetstechnische fouten en zouden ook geen onderwerp van consultatie zijn geweest wanneer ze alsnog zouden worden meegenomen. Dergelijke opmerkingen hebben geen aanleiding gegeven tot aanvulling van dit besluit. Deze inbreng is onder de aandacht gebracht van de verantwoordelijke beleidsdirecties bij de verschillende departementen en zal door hen, waar nodig, worden betrokken bij de verdere ontwikkeling van de regelgeving op hun terrein. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bereidt inmiddels een inhoudelijk verzamelbesluit voor. Bij het opstellen daarvan worden niet-technische opmerkingen uit deze consultatie en de consultatie op het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 betrokken.

Een anonieme inzender stelde dat de normering voor de luchtemissies van PAK’s een onvolkomenheid bevat. Deze inzender stelde dat bepaalde PAK’s vluchtig zijn (met name de twee- en drierings PAK's). Deze vluchtige verbindingen worden bijvoorbeeld niet door een doekfilter afgevangen. Als reactie hierop kan worden gesteld dat het hier zeer zorgwekkende stoffen betreft, waarvoor een wettelijke minimalisatie-verplichting geldt, maar dat er geen voornemens zijn om de normering op dit punt aan te scherpen.

De Omgevingsdienst Achterhoek stelde voor dat de emissie van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) bij het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen (paragraaf 4.21 van het Bal) niet goed geregeld is. Paragraaf 5.4.4 met emissiegrenswaarden voor ZZS geldt alleen bij bepaalde vergunningplichtige activiteiten en daarmee niet voor het vrijwel altijd meldingsplichtige coaten van metalen, kunststof of hout. De afgelopen jaren bleek dat diverse meldingsplichtige bedrijven in het werkgebied van deze omgevingsdienst zeer zorgwekkende stoffen uitstoten. Deze omgevingsdienst stelde ook voor een emissie-eis voor styreen te verbinden aan paragraaf 4.27 van het Bal dat de regels bevat voor verwerking van polyesterhars. Deze opmerkingen hebben de aandacht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, maar de noodzakelijke wijzigingen zijn naar hun aard te ingrijpend om door te voeren naar aanleiding van consultatie-inbreng op het ontwerp van dit besluit.

Het IPO-Deskundigenberaad zwemwater deed aanvullende voorstellen voor hoofdstuk 15 van het Bal (gelegenheid bieden tot zwemmen en baden), waaronder het toevoegen van te meten parameters, het uitbreiden van het toepassingsbereik met badwaterbassins in spray parks, waterspeeltuinen, vakantieboerderijen of groepsaccommodaties en het aanscherpen van de regels voor bemonstering bij langere openstelling. Deze inhoudelijke wijzigingen worden in dit besluit niet overgenomen omdat dit besluit slechts gericht is op wijzigingen van ondergeschikte betekenis. Ten aanzien van het voorstel om de regels voor bemonstering aan te scherpen bij een langere openstelling kan bovendien het volgende worden opgemerkt. Degene die gelegenheid biedt tot zwemmen en baden moet zelf het moment bepalen waarop nogmaals wordt gemeten. Het is in lijn met een goede bedrijfsvoering te meten op het moment of de momenten die de meeste informatie over de waterkwaliteit geven, en waarbij de mogelijkheid bestaat om in te grijpen als het resultaat van de meting niet voldoende blijkt te zijn. De momenten waarop wordt gemeten moeten worden vastgelegd in het beheersplan.

De VNG en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied plaatsen diverse opmerkingen van beleidsmatige aard over al afgeronde of parallelle wetgevingssporen. Naar hun aard vallen die buiten de reikwijdte van dit besluit. Dit betreft de volgende onderwerpen:

  • De beperkte maatwerkmogelijkheden voor gemeenten zoals die zijn opgenomen in de Raad van State-versie van het Besluit tot wijziging van het Bal in verband met de actualisatie van de energiebesparingsplicht.30 Die tekst zou – in situaties dat de rijksregels voor energiebesparing van toepassing zijn – gemeenten beperken in de mogelijkheid om met maatwerkregels of maatwerkvoorschriften afwijkende of aanvullende eisen te stellen vanuit het motief energiebesparing.

  • Bepaalde gemeentelijke regels over de kwaliteit en het gebruik van bouwwerken komen op grond van artikel 122 van de Gemeentewet te vervallen omdat het Bbl uitputtend is. De omgevingsdienst noemt als voorbeeld een bestemmingsplanregel die de eigenaar verplicht om een woongebouw geschikt te maken voor waterberging, een groen dak of zonnepanelen. Een gelijksoortige reactie is gegeven tijdens de initiële consultatie van het Bbl. In de nota van toelichting is naar aanleiding van die opmerkingen al getracht duidelijkheid te geven omtrent de uitputtendheid en de reikwijdte van de regelgeving in relatie tot de bevoegdheden die gemeenten hebben om in het omgevingsplan regels te stellen. Artikel 122 van de Gemeentewet blijft echter onverkort gelden.

  • De mogelijkheden voor het bevoegd gezag om te sturen op de technische bouwkwaliteit bij wijziging van een gebruiksfunctie, bij tijdelijke bouw en bij verbouw. Zo zijn bij een verbouwing alleen onderdelen die door de verbouwing fysiek worden gewijzigd onderworpen aan toetsing en kwaliteitsborging. Opgemerkt wordt nog dat op grond van artikel 3.7 van het Bbl maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld. In de systematiek van de Omgevingswet kan dit zowel bij bestaande bouw in het kader van handhaving, als bij (een omgevingsvergunning voor) verbouw worden toegepast. Daarmee kan hetzelfde worden bereikt als met de verbouwregel in artikel 1.12, eerste lid, onder b, van het Bouwbesluit 2012.

  • De regeling in het Bbl over het aantal personen in een bouwwerk en het schrappen van de regels over de bruikbaarheid van utiliteitsgebouwen. In de nieuwe opzet is het aan de aanvrager en niet aan het bevoegd gezag om bij het ontwerp van een gebouw het aantal personen te bepalen dat in gebouw aanwezig zal zijn als het klaar en in gebruik is. De aantallen personen die daadwerkelijk gebruik maken van een gebouw moeten wel overeenstemmen met de aantallen waarvan is uitgegaan bij de bouwaanvraag. Voor wat betreft de bruikbaarheid van utiliteitsgebouwen is in het Bbl gekozen voor deregulering.

  • De regelgeving over het meenemen van het zgn. nestgeluid, dat is het geluid van afgemeerde scherpen. Dat geluid is onder de Wet geluidhinder niet in alle gevallen toegerekend aan een inrichting. Daarover is jurisprudentie ontstaan. Voor zover voor industrieterreinen nog oud recht wordt toegepast op grond van artikel 3.6 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet zullen gemeenten deze jurisprudentie in acht moeten nemen bij hun besluitvorming. Onder het nieuwe recht zal dit geluid steeds betrokken moeten worden bij het geluid van een haven-industrieterrein. Het overgangsrechtelijke artikel 12.2, vierde lid, aanhef en onder b, van het Bkl ziet op bestaande situaties waar voorafgaand aan de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State nestgeluid niet is meegerekend, omdat bestuursorganen dachten dat dat rechtmatig kon. Waar dat historisch altijd wel is meegenomen of recent conform de uitspraken besluiten zijn vastgesteld grijpt dat onderdeel niet aan.

  • De VNG vroeg ook aandacht voor het lopende proces voor de nog te vernieuwen saneringsregeling onder de Kaderwet subsidies I en M.

  • De VNG wees op de complexiteit van de geluidregels voor geluid door gemeentewegen en lokale spoorwegen in het Bkl, waarvoor voor verschillende situaties verschillende regels zijn opgenomen.

  • De VNG wees verder op enkele specifieke punten in het geluidstelsel waar naar haar idee een verruiming wenselijk zou zijn om woningbouw mogelijk te maken op locaties waar de grenswaarden vooralsnog worden overschreden. Dit betreft onder meer transitiegebieden en nieuwbouw nabij hoofdspoorwegen waarvan de geluidproductieplafonds hoger zijn dan het actuele geluidniveau.

  • De VNG wenste procedurebepalingen om een verzoek tot verlaging van geluidproductieplafonds te kunnen indienen. De Omgevingswet kent echter geen procedure voor het aanvragen van ambtshalve besluiten, noch voor besluiten over geluidproductieplafonds, noch voor omgevingsplannen of projectbesluiten. Overigens bevat artikel 11.31 van de Wet milieubeheer ook geen procedurele regels. Er is dus geen sprake van een omissie bij de omzetting van oud recht.

  • De VNG wees er verder op dat de bruidsschatregels verwijzingen naar NEN-normen en Europese of internationale normen bevatten. De verantwoordelijkheid voor het actueel houden en het ter beschikbaar stellen verschuift deels naar gemeenten en waterschappen. Dit besluit wijzigt echter niet de bruidsschat. Gemeenten kunnen kiezen in hoeverre zij bij het stellen van regels voor het nieuwe deel van het omgevingsplan verwijzen naar NEN-normen. Doen zij dat, dan is het wel aan hen om bij actualisering van die normen al dan niet te besluiten om te verwijzen naar de nieuwere versie. Er loopt overleg over de mogelijkheden om in de overgangsfase gemeenten eventueel te ondersteunen bij het signaleren van een nieuwe versie van de normen waar de bruidsschat naar verwijst. Daarnaast is er afstemming gaande over de gevolgen van de eis dat verwijzende bestuursorganen eenieder op verzoek kosteloos inzage moeten verlenen in deze normen (artikel 14a, vierde lid, van de Bekendmakingswet).

Daarnaast had de VNG ook enkele vragen van meer technische aard over parallelle sporen.

  • Zij vroeg of de basisgeluidemissie van een gemeenteweg en een lokale spoorweg die grotendeels zijn verweven of gebundeld gebaseerd kan worden op het geluid door die gemeenteweg en die lokale spoorweg gezamenlijk. Daarin voorziet artikel 3.27, tweede lid, van het Bkl. Wel is geconstateerd dat een afdoende regeling voor het samennemen van een gemeenteweg en een lokale spoorweg die grotendeels zijn verweven of gebundeld bij besluitvorming over (één van) die beide geluidbronsoorten voorafgaand aan het bepalen van de basisgeluidemissie, nog ontbreekt. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat zal dit punt betrekken bij een voorgenomen wijziging van de geluidregelgeving in het Bkl, dit om de aansluiting op andere voorgenomen wijzigingen rond de basisgeluidemissie te bewaken.

  • De VNG vroeg of de wijziging van artikel 12.1 van het Bkl ook zou vereisen dat in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet ook de zinsnede «of in het omgevingsplan is bepaald dat een activiteit als bedoeld in artikel 5.78b niet wordt verricht» zou moeten worden toegevoegd. Dat is echter geregeld via artikel 3.6, zesde lid, van de Aanvullingswet geluid, zoals toe te voegen bij de Verzamelwet Omgevingswet 20.., waarin is bepaald dat het overgangsrecht eindigt op het moment dat de gemeente bepaalt dat de op grond van artikel 2.11a van de Omgevingswet aangewezen activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken niet worden verricht. Die aanwijzing gebeurt met artikel 5.78b van het Bkl. Op wetsniveau wordt immers niet verwezen naar AMvB-niveau, maar naar de grondslag daarvoor.

10. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Het overgangsrecht voor het stelsel is opgenomen in de Invoeringswet Omgevingswet, het bijbehorende Invoeringsbesluit Omgevingswet en in de aanvullingswetten en ‑besluiten. Een deel van de wijzigingen in voorliggend besluit corrigeert omissies in dat overgangsrecht of actualiseert het, maar het besluit zelf bevat geen overgangsrecht.

Er is voorzien in inwerkingtreding op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen en onderdelen van artikelen verschillend kan worden bepaald. Dit kan bijvoorbeeld nuttig zijn in verband met de samenloop met andere wijzigingen van het stelsel op de beoogde datum van inwerkingtreding van dit besluit (1 januari 2024).

II Artikelsgewijs

Artikel I (Besluit activiteiten leefomgeving)

In het opschrift van de artikelen is tussen vierkante haken [...] aangegeven wat de grondslag in de Omgevingswet is als dat een ander artikel is dan artikel 4.3, eerste lid.

Onderdeel A (artikel 1.1a Bal)

Artikel 1.1a van het Bal betreft de zogeheten grondslagbepaling van dat besluit. In de opsomming van grondslagen in het eerste lid is een ontbrekende grondslag ingevoegd, te weten artikel 16.1, tweede en derde lid, van de Omgevingswet. Deze artikelleden vormen de grondslag voor de artikelen 4.1188b, 4.1199b, 4.1207b en 5.15c van het Bal.

Onderdeel B (artikel 2.13 Bal)

In het vijfde lid wordt een aantal aanvullende instructieregels voor vergunningvoorschriften van overeenkomstige toepassing verklaard op het stellen van maatwerkvoorschriften. Bedoeld is dat alle relevante dwingende bepalingen over het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning ook van toepassing zijn op die maatwerkvoorschriften.31 Per abuis zijn bij het opstellen van het Bal enkele van deze regels over het hoofd gezien.

Onderdelen D, F, J en R (artikelen 3.39, 3.40b, 3.84 en 3.184 Bal)

De wijzigingen van de artikelen 3.39, tweede lid, 3.40b, tweede lid, 3.84, derde lid, en 3.184, derde lid, van het Bal beogen omissies in de regelgeving met betrekking tot het permanent opslaan van CO2 (kooldioxide) in de zin van artikel 1, onder u, van de Mijnbouwwet (hierna: CO2-opslag) te corrigeren. Deze bepalingen zijn namelijk niet allemaal op consistente wijze geformuleerd volgens het uitgangspunt van de regelgeving met betrekking tot CO2-opslag. Dit uitgangspunt is dat bepalingen met betrekking tot CO2-opslag in specifieke, daarop betrekking hebbende regelgeving worden opgenomen en, voor zover zij daar ook onder zouden kunnen vallen, worden uitgezonderd van generieke bepalingen met betrekking tot (het afvangen, afgeven, ontvangen, verwerken, opslaan of storten van) afvalstoffen. Dit uitgangspunt is gevolgd in paragraaf 3.5.11 van het Bal over de milieubelastende activiteit «verwerken van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen» (namelijk in artikel 3.184, derde lid, onderdelen e en f) en in paragraaf 3.2.19 van het Bal over de milieubelastende activiteit «afvangen van kooldioxide voor ondergrondse opslag», en ook in hoofdstuk 10 (Afvalstoffen) van de Wet milieubeheer (namelijk in artikel 10.1a, eerste lid, onder a). In enkele andere paragrafen van het Bal zijn echter bepalingen opgenomen waar onbedoeld ook CO2-opslag-gerelateerde activiteiten onder zouden kunnen vallen, maar er is geen uitdrukkelijke uitzondering met betrekking tot CO2-opslag is opgenomen. Daarom wordt voor de duidelijkheid alsnog ook een uitzondering van activiteiten ten behoeve van CO2-opslag van de aanwijzing van milieubelastende activiteiten in die paragrafen opgenomen. Het betreft de paragrafen 3.2.3 («Opslaan, mengen, scheiden en verdichten van bedrijfsafval of gevaarlijk afval voorafgaand aan inzameling of afgifte»), 3.2.14 («Op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen buiten stortplaatsen») en 3.3.12 («Stortplaats of winningsafvalvoorziening»).

De wijzigingen van artikel 3.184 van het Bal beogen alleen consistentie te bewerkstelligen in de terminologische opzet van vergelijkbare bepalingen. Daarbij wordt telkens terugverwezen naar de omschrijving van een milieubelastende activiteit in het opschrift van de desbetreffende paragraaf in hoofdstuk 3 die op die activiteit betrekking heeft en paragraaf 3.5.11 («Verwerken van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen»).

In de gewijzigde artikelen 3.39, 3.40b, 3.84 en 3.184 van het Bal moet worden aangesloten bij de specifieke terminologie van de Mijnbouwwet, die in het hiernavolgende wordt toegelicht. Daarom is in genoemde artikelen sprake van «permanent opslaan van CO2 als bedoeld in artikel 1, onder u, van de Mijnbouwwet».

In algemene zin wordt bij de hiervoor weergegeven wijzigingen het volgende opgemerkt.

Het uitgangspunt van de regelgeving met betrekking tot CO2-opslag houdt in dat die activiteit niet vanuit de primaire invalshoek «verwijdering van afvalstoffen» in de generieke regelgeving met betrekking tot afvalstoffen wordt geregeld. CO2-opslag wordt geregeld vanuit de primaire invalshoek «tegengaan van klimaatverandering» in specifieke regelgeving die bescherming van het milieu en de volksgezondheid tegen de risico’s van CO2-opslag waarborgt. Zij wordt daarom uitgezonderd van de generieke afvalstoffenregelgeving.32

Dit uitgangspunt van de Nederlandse regelgeving is op haar beurt afgeleid van de opzet van de Europese regelgeving, waarin voor CO2-opslag eveneens specifieke regelgeving is vastgesteld. Op deze Europeesrechtelijke achtergrond zal hier voor het goede begrip kort worden ingegaan.

Het generieke afvalstoffenbeleid is op EU-niveau ondergebracht in de Kaderrichtlijn afvalstoffen van de EU.33 Voor CO2-opslag, dat als verwijdering van afvalstoffen kan worden gezien, is echter een specifieke richtlijn vastgesteld, namelijk de zogenaamde CCS-richtlijn (CCS staat voor Carbon Capture and Storage) omdat in die richtlijn de positieve bijdrage aan het klimaatbeleid de voornaamste drijfveer voor regelgeving is en in een specifieke richtlijn beter op de bijzondere aspecten van deze activiteit kan worden ingespeeld om bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen.34 Anders dan verwijdering van afvalstoffen, moet ondergrondse opslag van vrijkomend CO2 (dat daarmee een afvalstof is, die op zichzelf doorgaans niet nuttig kan worden toegepast) als specifieke vorm van verwijdering van afvalstoffen juist worden gestimuleerd, omdat hiermee CO2-emissies die optreden, niet in de atmosfeer terechtkomen. Daarbij wordt aangetekend dat op dit moment geen uitdrukkelijke verplichting bestaat om CO2-emissies te voorkomen of om CO2-emissies af te vangen en daarmee te voorkomen dat zij in de atmosfeer terechtkomen.

Een standaardbenadering van CO2-opslag onder de noemer «verwijdering van afvalstoffen» zou niet het meest geëigend zijn om rekening te houden met de bijzondere achtergrond en specifieke kenmerken van deze activiteit en ook niet geschikt om de specifieke risico’s voor milieu en volksgezondheid die hieraan verbonden zijn, voldoende te beperken.

Artikel 35 van de CCS-richtlijn wijzigt de reikwijdtebepaling van de Kaderrichtlijn afvalstoffen35 in die zin dat CO2-opslag buiten het toepassingsbereik van de Kaderrichtlijn afvalstoffen valt.36 De CCS-richtlijn is ten opzichte van de generieke regeling over het omgaan met afvalstoffen in de Kaderrichtlijn afvalstoffen te zien als een specifieke regeling over CO2-opslag. In artikel 36 van de CCS-richtlijn is ook een specifieke regeling voor CO2 getroffen ten opzichte van de generieke regeling van de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen in Verordening (EG) nr. 1013/2006 (EVOA).37

In het licht van het voorgaande wordt over de gebruikte begrippen nog het volgende opgemerkt.

In de Mijnbouwwet wordt onder permanent opslaan van CO2, voor zover hier van belang, verstaan: «permanent opslaan van CO2 en stoffen die daarmee in directe samenhang worden opgeslagen (...)». Het begrip «opslaan van stoffen» is in artikel 1, onder 1, van de Mijnbouwwet omschreven. Hieronder wordt, voor zover hier van belang, verstaan: «opslaan van stoffen: het brengen of houden van stoffen op een diepte van meer dan 100 meter beneden de oppervlakte van de aardbodem (...)».

Dit betekent dat het permanent opslaan van CO2 ook het in de bodem brengen van CO2 omvat. Er vinden ook andere activiteiten plaats ten behoeve van het opslaan van CO2, zoals het afvangen van CO2 aan de bron en het transport van CO2 naar de plaats waar het vervolgens in de bodem wordt gebracht.

Ter voorkoming van misverstanden wordt opgemerkt dat het begrip opslaan in de samenstelling «permanent opslaan» in de Mijnbouwwet een andere betekenis heeft dan in het Bal. In het Bal is opslaan van afvalstoffen een tijdelijke activiteit. In geval van een permanente activiteit wordt gesproken van storten. De bewoordingen in de Mijnbouwwet hebben de EU-regelgeving als achtergrond. In de CCS-richtlijn wordt echter niet gesproken van «permanent opslaan van CO2» maar van «geologische opslag van CO2».

Daarnaast is aan artikel 3.184, derde lid, van het Bal een nieuw onderdeel n toegevoegd. Dit artikel is aangepast gelet op de sterke samenhang en overlap die kan ontstaan tussen de paragrafen 3.3.10 (Afvalbeheer ippc-installaties) en 3.5.11 (Verwerken van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen) van het Bal. Onderdeel m van het derde lid is in overeenstemming daarmee ook aangepast. Voor een nadere toelichting wordt hiervoor verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij onderdelen K, M, O en U van dit artikel.

Onderdelen K, M, O en U (artikelen 3.103, 3.111, 3.122 en 3.225 Bal)

Er is een sterke samenhang tussen de paragrafen 3.3.6 (Basismetaal) en 3.4.4 (Metaalproductenindustrie) van het Bal, waardoor er vaak overlap zou kunnen zijn tussen deze twee paragrafen. Met deze wijziging verdwijnen deze overlappende vergunningplichten. Door de overlap zouden voor vergelijkbare activiteiten specifieke vergunningplichten in paragraaf 3.4.4 gelden naast de vergunningplicht in paragraaf 3.3.6 die de hele aangewezen activiteit omvat. Deze overlap is niet nodig omdat de specifieke vergunningplichten betrekking hebben op activiteiten die ook al onder de brede vergunningplicht van het complexe bedrijf vallen. Bij samenloop zijn zouden er dus op dezelfde (deel)activiteit twee of meer aanwijzingen van de vergunningplicht van toepassing zijn. Het beoordelingskader voor de vergunningen is hetzelfde, zodat het bevoegd gezag feitelijk met het beoordelen van de aanvraag voor de brede vergunning voor het complexe bedrijf ook een oordeel zou geven over de specifieke vergunningen voor activiteiten die daar deel van uitmaken.

De wijziging van artikel 3.103 van het Bal leidt daardoor tot een vereenvoudiging van het systeem voor aanvrager en vergunningverlener, ook in de vragenbomen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Aangezien aannemelijk is dat in geval van overlappende vergunningplichten op samenhangende activiteiten de aanvraag toch al gecombineerd zouden worden, is het effect op de administratieve en bestuurlijke lasten verwaarloosbaar.

Vergelijkbare wijzigingen zijn doorgevoerd in artikelen 3.111, 3.122 en 3.225 van het Bal, gelet op de sterke samenhang tussen de paragrafen 3.3.7 (Complexe minerale industrie) en 3.4.5 (Minerale producten industrie) van het Bal, tussen de paragrafen 3.3.9 (Complexe papierindustrie, houtindustrie en textielindustrie) en 3.4.7 (Papierindustrie, houtindustrie, textielindustrie en leerindustrie) van het Bal, respectievelijk tussen de paragrafen 3.3.14 (Grootschalige mestverwerking) en 3.6.8 (Bedrijf voor mestbehandeling) van het Bal.

Onderdeel L (artikel 3.105 Bal)

Het is mogelijk de formulering van artikel 3.105, onder a en b, van het Bal te versimpelen zonder een verschuiving in de vergunningplicht. Dit komt door de overlap in de aanwijzing van vergunningplicht in artikel 3.105, onder a of b, van het Bal en de aanwijzing van de vergunningplicht in artikel 3.106, eerste lid, onder b, van het Bal.

Artikel 3.105, onder a en b, van het Bal stelt een vergunningplicht in voor het smelten, met inbegrip van het legeren, of het gieten van non-ferrometalen anders dan aluminium, lood, zink, tin, koper (zuiver of in gangbare legeringen) of edele metalen (onder a) en bij het gebruik van bepaalde technieken rond het gieten (onder b).

Artikel 3.106, eerste lid, onder b, van het Bal stelt een vergunningplicht in voor het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het smelten, met inbegrip van het legeren, van non-ferrometalen, met uitzondering van edele metalen, en met inbegrip van terugwinningsproducten.

Om metalen te gieten is het noodzakelijk ze eerst te smelten. De vergunningplicht in artikel 3.105, onder a en b, van het Bal wekte wellicht de indruk dat gieten los kan voorkomen van smelten, maar dat is niet het geval. Als een bedrijf non-ferrometalen, anders dan edele metalen, smelt of giet, zijn beide aanwijzingen van de vergunningplicht relevant.

De aanwijzing in artikel 3.105, onder a of b, van het Bal zag alleen op «het smelten, met inbegrip van het legeren, of het gieten». De aanwijzing van artikel 3.106, eerste lid, onder b, van het Bal ziet op «het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor: (...) het smelten, met inbegrip van het legeren». In bijlage I bij de Omgevingswet is «andere milieubelastende installatie» als volgt gedefinieerd:

andere milieubelastende installatie: vaste technische eenheid waarin een milieubelastende activiteit, anders dan een activiteit als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn industriële emissies, wordt verricht en ook andere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die met die activiteit rechtstreeks samenhangen, in technisch verband staan en gevolgen kunnen hebben voor de emissies en verontreiniging.

Gezien deze definitie en gezien het feit dat het gieten rechtstreeks met het smelten samenhangt, daarmee in technisch verband staat en gevolgen heeft voor de emissies en verontreiniging, omvat de aanwijzing in artikel 3.106, eerste lid, onder b, van het Bal ook altijd het gieten, als dat bij het smelten plaatsvindt. De aanwijzing in artikel 3.106, eerste lid, onder b, van het Bal omvat bovendien nog andere activiteiten op dezelfde locatie die aan de in de definitie gegeven criteria voldoen. De aanwijzing in artikel 3.106, eerste lid, onder b, van het Bal is dus breder dan de aanwijzing in artikel 3.105, onder a of b, van het Bal. Als beide aanwijzingen van toepassing zijn, omvat de aanwijzing in artikel 3.106, eerste lid, onder b, van het Bal altijd de aanwijzing in artikel 3.105, onder a of b, van het Bal.

Bij nadere analyse van de overlap tussen beide artikelen blijkt een groot deel van artikel 3.105, onder a of b, van het Bal al te zijn ondervangen door artikel 3.106, eerste lid, onder b, van het Bal. Artikel 3.105, onder a, van het Bal stelt simpel gezegd een vergunningplicht in voor het smelten, met inbegrip van het legeren, of het gieten van:

  • 1. andere non-ferrometalen dan aluminium, lood, zink, tin, koper of edele metalen;

  • 2. afwijkende legeringen van aluminium of koper;

  • 3. legeringen van lood, zink en tin, anders dan met nikkel;

  • 4. legeringen van goud, zilver of platina met minder dan 30% van deze metalen;

  • 5. 500 kg/jaar of meer goud, zilver of platina.

De eerste drie categorieën metalen zijn volledig ondervangen door artikel 3.106, eerste lid, onder b, van het Bal en kunnen dus vervallen. Alleen de metalen genoemd onder 4 en 5 worden niet door artikel 3.106, eerste lid, onder b, van het Bal ondervangen en worden dus niet geschrapt.

De aanwijzing in artikel 3.105, onder b, van het Bal is alleen nodig voor het smelten of gieten van edele metalen tot ten hoogste 500 kg/jaar. De in dat onderdeel genoemde technieken worden niet toegepast voor edele metalen in die schaalgrootte. Dat onderdeel kan om die reden vervallen.

Onderdeel N (artikel 3.118 Bal)

Er is een sterke samenhang tussen de paragrafen 3.3.8 (Basischemie) en 3.4.6 (Chemische producten industrie) van het Bal, waardoor er vaak overlap zou kunnen zijn tussen deze twee paragrafen. Met deze wijziging verdwijnen deze overlappende vergunningplichten. Door de overlap zouden voor vergelijkbare activiteiten specifieke vergunningplichten uit paragraaf 3.4.6 gelden naast de vergunningplicht van paragraaf 3.3.8 die de hele aangewezen activiteit omvat. Deze overlap is niet nodig omdat de specifieke vergunningplichten betrekking hebben op activiteiten die ook al onder de brede vergunningplicht van het complexe bedrijf vallen.

Bij samenloop zijn zouden er dus op dezelfde (deel)activiteit twee of meer aanwijzingen van de vergunningplicht van toepassing zijn. Het beoordelingskader voor de vergunningen is hetzelfde, zodat het bevoegd gezag feitelijk met het beoordelen van de aanvraag voor de brede vergunning voor het complexe bedrijf ook een oordeel zou geven over de specifieke vergunningen voor activiteiten die daar deel van uitmaken.

Deze wijziging leidt daardoor tot een vereenvoudiging van het systeem voor aanvrager en vergunningverlener, ook in de vragenbomen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Aangezien aannemelijk is dat in geval van overlappende vergunningplichten op samenhangende activiteiten de aanvraag toch al gecombineerd zou worden, is het effect op administratieve en bestuurlijke lasten verwaarloosbaar.

De activiteiten die onder de basischemie vallen zijn ippc-installaties voor de activiteiten genoemd in categorie 4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies. Wat precies onder deze activiteiten valt volgt uit de tekst van de richtlijn, wat verduidelijkt wordt in enkele vragen en antwoorden van de Europese Commissie. Daarin wordt onder andere verduidelijkt wat er in de richtlijn bedoeld wordt met productie «op industriële schaal», «chemische producten» en met productie «met een chemisch of biologisch proces».38

Elementen uit deze toelichting zijn helaas terecht gekomen in de toelichting op artikel 3.118.39 Daar werd ten onrechte gezegd: «De chemische producten industrie maakt en bewerkt grondstoffen en producten door chemische veranderingen aan bestaande stoffen». Dat is karakteristiek aan de basischemie, niet de chemische producten industrie. Ook de uitspraak op diezelfde plek «Het samenstellen van producten, bijvoorbeeld door alleen te mengen, valt niet onder het begrip «maken» en valt dus buiten de in deze paragraaf aangewezen activiteit» is alleen juist voor ippc-categorie 4 waar in de richtlijn bij vermeld staat dat het gaat om productie met een chemisch of biologisch proces.

In paragraaf 3.4.6 (en elders in het Bal) wordt «maken» in de betekenis van produceren of vervaardigen gebruikt. Er is sprake van het maken van een product als dat gebeurt in een proces waar grondstoffen in gaan en dat een product, anders dan de grondstoffen, oplevert. Voor het van toepassing zijn van paragraaf 3.4.6 is niet relevant via welk proces het product gemaakt wordt. Na deze wijziging omvat paragraaf 3.4.6 dus alle vormen van maken die niet onder paragraaf 3.3.8 vallen.

Na deze wijziging zou duidelijk moeten zijn dat het maken van een chemisch product waarbij een chemische omzetting plaatsvindt door een chemisch of biologisch proces valt onder paragraaf 3.3.8, en niet onder paragraaf 3.4.6. Het maken van een chemisch product door alleen te mengen valt onder paragraaf 3.4.6, voor zover het gaat om de in artikel 3.118 genoemde producten.

Het maken van bijvoorbeeld verf valt onder paragraaf 3.3.8 Basischemie, als bij het proces een chemische omzetting plaats vindt, zoals de polymerisatie van een bindmiddel. Dit zal bij de meeste verffabrieken niet het geval zijn. Meestal wordt verf gemaakt door het mengen en roeren van grondstoffen zoals bindmiddelen, pigmenten, vulmiddelen en oplosmiddelen. Dit valt onder paragraaf 3.4.6 Chemische producten industrie.

Daarbij is het tenslotte nog goed om op te merken dat het in de eerdere toelichting genoemde voorbeeld van het op kleur brengen van verf bij de bouwmarkt niet het maken van verf is en dus niet onder paragraaf 3.4.6 valt, omdat het startpunt daar al verf is, waarvan alleen de kleur wordt aangepast door verf met pigment of andere verf te mengen.

Onderdeel V (artikel 3.265 Bal)

Deze wijziging vormt een tekstuele correctie op de wijzigingsopdracht opgenomen in artikel I, onderdeel Y, onder 2, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022.

Onderdelen X en Y (artikelen 3.295b en 3.295d Bal) [artikelen 4.3, eerste lid, en 5.1, tweede lid, Omgevingswet]

Onder het stelsel van geluidbeheersing wordt het geluid door hoofdspoorwegen en een deel van de lokale spoorwegen beheerst met geluidproductieplafonds (hierna: gpp’s). Dat geldt, anders dan onder de Wet milieubeheer, ook voor delen van die spoorwegen die onderdeel zijn van een emplacement.40 Het emplacement is echter ook een in het Bal een aangewezen milieubelastende activiteit. Voor die milieubelastende activiteit geldt – vooruitlopend op de lopende beleidsvernieuwing voor externe veiligheid bij emplacementen – ook een vergunningplicht.41 Per abuis geldt daardoor naast het nieuwe regime, geluidbeheersing met gpp’s, ook nog het oude regime, geluidbeheersing met omgevingsvergunningen. De in artikel 3.295b van het Bal toegevoegde uitzondering lost die onvolkomenheid op. In paragraaf 9.1 van het algemeen deel van de toelichting wordt nader ingegaan op de achtergrond van deze wijziging.

De uitzondering geldt voor spoorwegemplacementen die onderdeel zijn van een hoofdspoorweg of een bij omgevingsverordening aangewezen lokale spoorweg. Dit sluit aan op de formulering in de artikelen 3.25, derde lid, onder d, en 5.55, tweede lid, onder e, van het Bkl, waar al geregeld is dat het geluid door spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen niet wordt betrokken bij het geluid van industrieterreinen. Voor een lokale spoorweg die niet bij omgevingsverordening wordt aangewezen – het gaat dan om emplacementen voor trams en metro’s – blijft de omgevingsvergunning ook zien op geluid en verandert er dus niets.

Artikel 3.295d bevat het overgangsrecht bij deze toevoeging. Voor spoorwegemplacementen waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het Bal al een omgevingsvergunning milieu is verleend of aangevraagd, vervalt de vergunningplicht vanaf het moment waarop het geluid door spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen is toegevoegd aan de gpp’s voor een hoofdspoorweg en dat besluit op grond van artikel 16.78, vijfde lid, van de Omgevingswet in werking is getreden. Tot dat moment blijft de volledige omgevingsvergunning, inclusief voorschriften over het geluid van spoorvoertuigen, van toepassing. Op dat moment vervallen de vergunningvoorschriften over geluid van spoorvoertuigen van rechtswege, dus zonder dat de vergunning wordt gewijzigd. Het vergunningvereiste vervalt immers en dit besluit voorziet niet in overgangsrecht waardoor die voorschriften rechtskracht zouden houden. Het vervallen van dit vergunningvereiste is ook tot uitdrukking gebracht in het opschrift van het artikel, waar eerder abusievelijk «aanwijzing milieubelastende activiteit» vermeld was.

Onderdeel Z (artikelen 4.5, eerste lid, onder a, en artikel 4.6, eerste lid, onder f, Bal)

Met deze wijziging wordt nauwer aangesloten bij de terminologie van artikel 7, eerste lid, onder c, van de Seveso-richtlijn. De regels in het Bal blijven gelden voor degene die de activiteit verricht (artikel 2.10 van het Bal). Deze activiteit is dat het exploiteren van een Seveso-inrichting (artikel 3.50, eerste lid, van het Bal). Daarnaast gelden een aantal regels in paragraaf 4.2 van het Bal ook voor de werkgever.

Onderdeel AB (artikel 4.24, derde lid, Bal)

In artikel 4.24, derde lid, van het Bal worden twee wijzigingen aangebracht. De wijziging in onderdeel d betreft een redactionele wijziging waarmee wordt aangesloten bij de gebruikelijke afkorting van de verwijzing naar de Verenigde Naties in het stelsel van de Omgevingswet. Met de wijziging in onderdeel e is verduidelijkt dat met «gevaarsidentificatienummer» het nummer wordt bedoeld uit hoofdstuk 3.2 van bijlage A bij de ADR.42

Onderdeel AG (artikelen 4.73a, 4.1303a en 4.1349a Bal)

Deze wijziging harmoniseert de opschriften van deze artikelen met dat van de andere 50 artikelen over de afbakening van maatwerk. Het oogmerk kan vervallen in het opschrift, omdat dat telkens bij de regel staat waar het maatwerk over gaat.

Onderdeel AH (artikel 4.76 Bal)

In de begripsbeschrijving van Cproces in artikel 4.76, eerste lid, van het Bal ontbreekt per abuis een verwijzing naar paragraaf 4.3 van het Bal die de regels over grote stookinstallaties bevat. Dit wordt met deze wijziging hersteld en daarmee wordt dit artikel inhoudelijk in lijn gebracht met artikel 5.23 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Onderdeel AK (artikelen 4.103a tot en met 4.103g Bal)

De artikelen 4.103a tot en met 4.103c van het Bal hebben betrekking op overgangsrecht voor afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties. Deze overgangsrechtelijke regels gelden tot 3 december 2023. In verband met de wijziging van de geplande datum van inwerkingtreding van het stelsel van 1 juli 2023 naar 1 januari 2024 worden deze artikelen daarom geschrapt.

Onderdeel AL (artikel 4.128 Bal)

De erkende maatregel die was opgenomen in artikel 4.128, eerste lid, van het Bal, voor het bijbehorende doelvoorschrift voor de emissiegrenswaarden voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) uit artikel 4.127 van het Bal komt te vervallen. Met deze wijziging wordt het Bal in lijn gebracht met de regelgeving uit de Activiteitenregeling milieubeheer. De erkende maatregel voor PAK’s is in die regeling al vervallen met de Verzamelwijziging IenW vanwege invoering Ow 2022.43 In paragraaf 9.1 van het algemeen deel van de toelichting wordt nader ingegaan op de achtergrond van deze wijziging.

Onderdeel AN (artikelen 4.199, tweede lid, onder b, 4.229, tweede lid, onder c, 4.271, tweede lid, onder b, 4.300, tweede lid, onder b, en 5.31, tweede lid, onder f, Bal)

In de artikelen 4.199, tweede lid, onder b, 4.229, tweede lid, onder c, 4.271, tweede lid, onder b, 4.300, tweede lid, onder b, en 5.31, tweede lid, onder f, van het Bal ontbrak per abuis «NEN» bij de vermelding van de NEN-norm. Dit is aangepast.

Onderdeel AO (tabel 4.239 Bal)

In tabel 4.239 van het Bal is bij de omzetting van regels voor emissiegrenswaarden bij het schoonbranden van metalen uit de eerdere regelgeving naar het Bal onbedoeld een inhoudelijke aanscherping opgetreden. Dit wordt hiermee gecorrigeerd.

Onderdelen AT en BH (artikel 4.430e en 4.829 Bal)

Dit zijn redactionele wijzigingen.

Onderdelen AZ, BJ en BK (artikelen 4.482, 4.897 en 4.903 Bal)

In de gegevens die de melding voor het tanken van CNG moet bevatten ontbraken enkele gegevens die van belang zijn voor de toepassing van de veiligheidsafstanden. Met de wijziging van artikel 4.482, tweede lid, van het Bal wordt de meldingsverplichting aangevuld met de gegevens genoemd in de onderdelen b en c.

Daarnaast waren de gegevens die een melding voor het opslaan van gevaarlijke stoffen in opslagtanks moet bevatten niet uniform geregeld in het Bal. In sommige gevallen is wel een opgave van de maximale tankinhoud of van de vulfrequentie verplicht, in andere gevallen niet, terwijl die gegevens wel van belang zijn voor de toepassing van de veiligheidsafstanden.

Met de wijziging van artikel 4.897, tweede lid, van het Bal wordt de meldingsverplichting voor het opslaan van propaan of propeen in opslagtanks aangevuld met respectievelijk de maximale inhoud van de opslagtank en een opgave of het aantal bevoorradingen per jaar niet meer dan 5 of meer dan 5 bedraagt. Evenzo moet de melding voor het opslaan van oxiderende en verstikkende gassen in opslagtanks ook een opgave van de maximale inhoud van de opslagtank bevatten. Dit is gewijzigd in artikel 4.903, tweede lid, van het Bal. Met de inhoud wordt – net als in andere artikelen in het Bal – gedoeld op de zgn. «waterinhoud», dat wil zeggen het volume water in kubieke meters waarmee de tank zou kunnen worden gevuld.

De wijziging van bovengenoemde artikelen houdt weliswaar een aanscherping in ten opzichte van de huidige tekst van het Bal, maar niet ten opzichte van het oude recht, te weten artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dat artikel omvatte een generiek geformuleerd inhoudsvereiste van de melding. Hier is conform het uitgangspunt van het Bal gekozen voor zo specifiek mogelijke indieningsvereisten.

Onderdeel BA (artikel 4.592 Bal)

In het eerste lid, onder e, wordt de informele term «chassisnummer» vervangen door de preciezere term «voertuigidentificatienummer», geregeld door artikel 2.1 van de Regeling voertuigen. Daarin is wel voorgeschreven dat dit voertuigidentificatienummer (VIN) in het chassis, frame of soortgelijke structuur moet zijn ingeslagen.

Onderdeel BC (artikel 4.723a Bal)

Onbedoeld is bij de omzetting van het Activiteitenbesluit milieubeheer naar het Bal een beleidswijziging doorgevoerd ten aanzien van het van toepassing zijn van de regels bij het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen of meststoffen op braakliggende landbouwgronden of bij het telen van gewassen in de openlucht. De regeling in het Activiteitenbesluit milieubeheer hield in dat in uiterwaarden en buitendijkse gebieden onder een oppervlaktewaterlichaam alleen beddingen werden verstaan waarin ten tijde van het lozen water voorkomt. Lozingen ten gevolge van de in de onderhavige paragraaf gereguleerde activiteiten hoefden daardoor niet te voldoen aan de lozingsregels, mits langs het aanwezige water de emissiebeperkende voorschriften in acht werden genomen. In het Bal is deze afwijkende begripsomschrijving verkeerd overgenomen, waardoor wel sprake was het ongewenst gelden van de regels ook als er geen water aanwezig was. Met de vervanging van het tweede lid is dit hersteld. Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de formulering van het voorheen geldende artikel 3.78 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Met betrekking tot de regelgeving op het gebied van teeltvrije zones en bufferstroken zal in de komende jaren een harmonisatietraject worden uitgevoerd. Bij deze harmonisatieslag zal worden bezien of ook deze bepaling opnieuw aanpassing behoeft. Daarnaast zijn in het artikel een aantal tekstuele verbeteringen aangebracht.

Onderdeel BI (artikel 4.830 Bal)

Deskundigen van de Technische advies pool (TAP) bij de Rijksdienst van Ondernemend Nederland (RVO) hebben beoordeeld dat er debietmeters zijn die gelijkwaardig zijn aan een elektromagnetische flowmeter. De reden voor een elektromagnetische flowmeter is dat deze meter vervuilingsbestendig is en daardoor een betrouwbaar resultaat geeft. Zonder wijziging zou voor gebruik van een andere meter toestemming nodig zijn voor het treffen van die gelijkwaardige maatregel. Daarom is het eerste lid van artikel 4.830 van het Bal gewijzigd zodat dat ook andere debietmeters die geschikt zijn voor het meten van vervuild water kunnen worden gebruikt. Andere geschikte debietmeters zijn in elk geval een ultrasoonmeter en een vortexmeter. Aandachtspunt bij een vortexmeter zijn trillingen. Een vortexmeter werkt op basis van trillingen en geeft geen betrouwbaar resultaat als de meter onder invloed is van trillingen van de pomp. Gewaarborgd moet zijn dat er geen trillingen zijn die de meting beïnvloeden. Het geldt uiteraard voor alle debietmeters dat ze een betrouwbaar resultaat moet geven, rekening houdend met de omstandigheden waarin de debietmeter is geplaatst. Dat volgt uit de zorgplicht.

Het tweede lid is verduidelijkt. Het is nu duidelijk dat het gaat om de sensoren die nodig zijn om de pH en geleidbaarheid te meten. Het meten van de pH en de geleidbaarheid is onderdeel van de elektronische monitoring in artikel 4.829 van het Bal.

Onderdeel BN (artikelen 4.1012 Bal)

Dit onderdeel bevat twee wijzigingen in artikel 4.1012, tweede lid, van het Bal.

De eerste wijziging heeft betrekking op het vervallen van onderdeel c, dat betrekking had op gasflessen met giftige of bijtende gassen. Artikel 3.27 van het Bal wijst het opslaan van giftige of bijtende gassen van ADR-klasse 2 vanaf 25 liter aan als milieubelastende activiteit. Voor het opslaan van meer dan 1.500 liter giftige of bijtende gassen in gasflessen geldt een vergunningplicht (artikel 3.28, onder a). Voor het opslaan van ten hoogste 1.500 liter ammoniak of ethyleenoxide in gasflessen geldt PGS 15 (artikel 3.29, onder a, in samenhang met artikel 4.1012, tweede lid, onder c). Voor hoeveelheden tussen 25 en 1.500 liter geldt voor overige giftige en bijtende gassen alleen een meldplicht en een zorgplicht. In het voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geldende recht gold voor het opslaan in gasflessen van andere giftige of bijtende stoffen dan ammoniak en ethyleenoxide een vergunningplicht (categorie 2.7 van bijlage I, onderdeel C, bij het Besluit omgevingsrecht).

Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is er geen reden om voor de toepasselijkheid van PGS 15 onderscheid te maken tussen gasflessen met ammoniak en ethyleenoxide enerzijds en andere giftige en bijtende gassen anderzijds. Het is daarom wenselijk de uitzondering voor gasflessen met andere giftige en bijtende stoffen van ADR-klasse 2 dan ammoniak en ethyleenoxide, genoemd in artikel 4.1012, tweede lid, onder c, te laten vervallen. Het toepassingsgebied van de versie van PGS 15 die in bijlage II van de Omgevingsregeling is aangewezen (de INTERIM PGS 15) sluit hierop aan.

De tweede wijziging heeft betrekking op gasflessen met blusgassen. In het tweede lid, onderdeel d, was het opslaan van gasflessen met blusgassen uitgezonderd van de verplichting om te voldoen aan PGS 15. Volgens het oude recht, te weten artikel 4.4a, vierde lid, onder d, van de Activiteitenregeling milieubeheer, gold de uitzondering alleen voor gasflessen met blusgassen voor direct gebruik. Het gaat hierbij om gasflessen die als werkvoorraad worden aangehouden. Deze versoepeling is uit oogpunt van externe veiligheid verdedigbaar gelet op de doorgaans beperkte gevaarzetting van blusgassen als werkvoorraad. Voor gasflessen die worden opgeslagen voor handelsdoeleinden moet worden voldaan aan PGS 15.

Onderdeel BO (artikel 4.1031 Bal)

Met deze wijziging wordt een verkeerde verwijzing hersteld. Artikel 4.1031 van het Bal is gewijzigd in artikel 1.1, onderdeel AHC, van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, waarbij verschillende leden zijn vernummerd. Verzuimd was het vierde lid van artikel 4.1031 van het Bal overeenkomstig die vernummering aan te passen. Dit is hersteld.

Onderdelen BP, BQ, BR en ER (artikelen 4.1057, 4.1058, 4.1059, tweede lid, en bijlage IVa Bal)

Met deze wijzigingen wordt bewerkstelligd dat verwijzingen naar een vervallen bepaling worden hersteld. In artikel 1.1, onderdelen AID en AIE, van het Invoeringsbesluit Omgevingswet is de inhoud van het oorspronkelijke artikel 4.1058 van het Bal toegevoegd aan artikel 4.1057 van het Bal, en is artikel 4.1058 van het Bal komen te vervallen. Per abuis is in het Invoeringsbesluit nagelaten de verwijzing naar artikel 4.1058 in andere artikelen aan te passen. Met deze wijzigingen wordt dit hersteld, waarbij is gekozen de inhoud van artikel 4.1057 te verplaatsen naar artikel 4.1058 van het Bal. Op deze manier blijft ook de verwijzing in artikel 2.32 van de bruidsschat waterschapsverordening kloppend.

Onderdeel BT (artikel 4.1126a Bal)

Artikel 4.1126a van het Bal bevat overgangsrecht voor bestaande industrieterreinen waarvoor nog geen geluidproductieplafonds zijn vastgesteld. Zolang er geen geluidproductieplafonds zijn vastgesteld gelden de waarden voor geluidgevoelige ruimten binnen geluidgevoelige gebouwen uit tabel 4.1121a van het Bal niet. Er zijn echter situaties waarbij voor een industrieterrein dat onder de Wet geluidhinder gezoneerd is, geen geluidproductieplafonds zullen worden vastgesteld. De gemeente bepaalt in dat geval in het nieuwe deel van het omgevingsplan dat activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken niet zijn toegestaan, waarna vaststellen van geluidproductieplafonds niet langer vereist is op grond van artikel 2.11a of 2.12a, eerste lid, van de Omgevingswet. Artikel 5.78b van het Bkl wijst de activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken aan.

De wijziging zorgt ervoor dat het overgangsrecht vanaf dat moment niet meer geldt. Vergelijkbare wijzigingen zijn opgenomen in artikel II, onderdeel E, van het voorstel voor de Verzamelwet Omgevingswet 20.., en in artikel III, onderdeel BL, van dit besluit.

Een vergelijkbare correctie in artikel 5.41 van het Bal – dat vrijwel gelijk luidt – is overigens niet nodig omdat artikel 5.39 van het Bal, dat het toepassingsbereik van paragraaf 5.4.5 afbakent, er al voor zorgt dat die paragraaf alleen van toepassing is als op een locatie activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken zijn toegestaan.

Onderdeel BU (artikel 4.1143 Bal)

In artikel 4.1143, vierde lid, van het Bal is bij de omzetting van regels voor gesloten bodemenergiesystemen uit de eerdere regelgeving naar het Bal onbedoeld een inhoudelijke wijziging opgetreden. In artikel 3a.6 van het Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld dat op een aantal verplichtingen die in dat artikel werden gesteld met betrekking tot het te behalen energierendement van een gesloten bodemenergiesysteem, een uitzondering gold voor «bodemenergiesystemen die uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van afzonderlijke woningen». Onder een «afzonderlijke woning» werd verstaan een woning die onderdak biedt aan één huishouden. In de formulering van artikel 4.1143, vierde lid, van het Bal was de reikwijdte van de uitzondering voor kleine bodemenergiesystemen onbedoeld uitgebreid tot gesloten bodemenergiesystemen die aan verschillende woningen in een woongebouw ten dienste staan, voor zover hun vermogen niet groter is dan 70 kW. Omdat de eisen met betrekking tot het energierendement een belangrijk aspect van het goede functioneren van gesloten bodemenergiesystemen betreffen, was het niet de bedoeling om de reikwijdte van de eerdere uitzondering op te rekken. Dit zou het geval zijn omdat een gesloten bodemenergiesysteem voor een afzonderlijke woning doorgaans een vermogen van niet meer dan 10 kW heeft. Het is de bedoeling dat de uitzondering alleen voor dergelijke kleine bodemenergiesystemen blijft gelden. De wijziging maakt de onbedoeld opgetreden inhoudelijke wijziging weer ongedaan.

Een vergelijkbare wijziging is in artikel I, onderdeel BH, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 doorgevoerd in artikel 4.1138, tweede lid, van het Bal. Per abuis is nagelaten dezelfde wijziging door te voeren in artikel 4.1143, vierde lid, van het Bal. Dit wordt hierbij aangepast.

Onderdeel BW (artikelen 4.1199a en 4.1199b Bal)

De artikelen 4.1199a en 4.1199b van het Bal hebben betrekking op overgangsrecht voor het emissiearm aanwenden van meststoffen. Deze overgangsrechtelijke regels gelden alleen voor de jaren 2022 en 2023. In verband met de wijziging van de geplande datum van inwerkingtreding van het stelsel 1 juli 2023 naar 1 januari 2024 worden deze artikelen daarom geschrapt.

Onderdeel CJ (artikel 4.1267 Bal)

Met deze wijziging worden een verkeerde verwijzingen hersteld. Daarnaast zijn enkele redactionele wijziging doorgevoerd.

Onderdeel CL (artikelen 4.1273, 4.1275, 4.1277, 4.1279, 4.1289 en 4.1291 Bal)

Deze wijziging harmoniseert de opschriften van deze artikelen met dat van de andere 50 artikelen over de afbakening van maatwerk.

Onderdeel CO (artikelen 4.1296 en 4.1340 Bal)

Deze artikelen bevatten overgangsrecht dat was gebaseerd op inwerkingtreding van het Bal per 1 januari 2022. Ze worden gewijzigd in verband met de wijziging van de geplande datum van inwerkingtreding van het stelsel naar 1 januari 2024.

Onderdeel CT (artikel 4.1349 Bal)

Dit is een redactionele wijziging, waardoor onderdeel b, overeenkomstig de bedoeling, duidelijker slaat op de emissiegrenswaarden voor ammoniak.

Onderdeel CW (artikel 5.3 Bal)

Paragraaf 5.2.1 van het Bal gaat over eindonderzoek en eventueel herstel van de bodemkwaliteit na beëindiging van een (milieubelastende) activiteit. Omdat de activiteit opslaan van grond of baggerspecie (paragraaf 4.121 van het Bal) ook kan plaatsvinden in een oppervlaktewaterlichaam, moet deze paragraaf ook geschikt zijn voor activiteiten die plaatsvinden in oppervlaktewater. In artikel 5.3 van het Bal werd tot nog toe alleen verwezen naar de NEN-normen voor bodemonderzoek op de landbodem en niet naar de onderzoeksprotocollen voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek op de waterbodem. Naar NEN 5717 werd al verwezen in artikel 4.1267, derde lid, van het Bal en naar NEN 5720 in artikel 7.187, onder e, van de Omgevingsregeling. Het gaat om vrij beschikbare normen.

Onderdelen CX en CY (artikelen 5.4, onder e en f, en 5.6 Bal)

Artikel 5.6 van het Bal is aangepast omdat (in lijn met de aanpassing die in artikel 5.3, derde lid, van het Bal is doorgevoerd) de activiteit opslaan van grond of baggerspecie ook in een oppervlaktewaterlichaam kan plaatsvinden. Als dat het geval is moet bij een eventueel herstel van de bodemkwaliteit dat herstel zijn gericht op ofwel de bodemkwaliteit zoals die is vastgesteld in een rapport volgens NEN 5720 dat is opgesteld voor het begin van de activiteit (eerste lid, onder a), ofwel de bodemkwaliteitsklasse zoals die voor de betreffende locaties is vastgelegd op een (water)bodemkwaliteitskaart (eerste lid, onder b), ofwel de bodemkwaliteitsklasse «niet verontreinigd» als bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit.

Aan artikel 5.6 is een derde lid toegevoegd inhoudende dat bij herstel van de bodemkwaliteit een milieukundig begeleider die is erkend overeenkomstig BRL SIKB 6000 wordt ingezet. Omdat sprake is van herstel van de bodemkwaliteit moet dat herstel van de bodemkwaliteit worden vastgesteld door een erkende milieukundig begeleider. Dat was per abuis niet in artikel 5.6 opgenomen. De milieukundige begeleiding is noodzakelijk om te controleren of de bodem voldoende hersteld is, bijvoorbeeld via controlebemonstering. De milieukundig begeleider legt het resultaat van de milieukundige begeleiding vast in een evaluatieverslag.

Daarnaast is artikel 5.4 van het Bal gewijzigd. De wijziging van onderdeel e betreft een redactionele wijziging. Aan onderdeel f is een verwijzing naar artikel 5.6, eerste lid, toegevoegd zodat duidelijk is dat de wijze waarop het herstel van de bodemkwaliteit plaatsvindt, overeenkomstig artikel 5.6, eerste lid moet plaatsvinden.

Onderdeel DA (artikel 5.11, tweede lid, Bal)

De Wet open overheid is de opvolger van de Wet openbaarheid van bestuur. De verwijzing naar voornoemde laatste wet in artikel 5.11, tweede lid, van het Bal is daarop aangepast.

Onderdeel DC (artikel 5.22a Bal) (nieuw)

In paragraaf 5.4.3 is een nieuw artikel 5.22a ingevoegd dat de begripsomschrijving van zeer zorgwekkende stof bevat. Oorspronkelijk was het begrip zeer zorgwekkende stof opgenomen in bijlage I, onder A, bij het Bal. In dit nieuwe artikel is de begripsomschrijving van dit begrip aangepast. In het Activiteitenbesluit milieubeheer staat in artikel 2.3b, tweede lid, een definitie van zeer zorgwekkende stof (ZZS) die verwijst naar de criteria uit artikel 57 van de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (reach-verordening).44

Deze definitie van ZZS wordt in artikel 1.3c van de Activiteitenregeling milieubeheer uitgebreid tot stoffen die in internationale verdragen en verordeningen staan. In de definitie van ZZS in het Bal ontbreekt echter de verwijzing naar de stoffen in internationale verdragen en verordeningen. Dit wordt met deze wijziging gerepareerd. Hierdoor wordt voorkomen dat een stof die onder het regime van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer een ZZS is, geen ZZS meer zou zijn onder het Bal. Bovendien is de naamgeving van verordeningen en richtlijnen waarnaar verwezen wordt, aangevuld en gecorrigeerd.

De inventaris van geclassificeerde stoffen als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de CLP-verordening is verwijderd. Deze inventaris wordt niet gebruikt voor het samenstellen van de ZZS-lijst. Stoffen waarvoor een geharmoniseerde classificatie geldt, zijn opgenomen in bijlage VI bij de CLP-verordening. Deze wordt wel gebruikt voor het samenstellen van de ZZS-lijst en staat al genoemd. De overige classificaties in de inventaris zijn zelfclassificaties door bedrijven. Deze zelfclassificaties zijn vaak tegenstrijdig en worden niet internationaal afgestemd of gecontroleerd door officiële nationale of Europese instanties. Hierdoor zijn er te veel onzekerheden over de betrouwbaarheid van deze classificaties om de stoffen op de ZZS-lijst op te nemen. Stoffen die volgens deze zelfclassificaties zijn ingedeeld als carcinogeen, mutageen of reprotoxisch, categorie 1a of categorie 1b, vallen onder de algemene verwijzing naar de criteria van artikel 57 van de reach-verordening. Daarom is het niet nodig de inventaris apart te benoemen.

Bijlage VI bij de verordening persistente organische verontreinigende stoffen geeft aanvullende informatie voor stoffen in de bijlagen I, II en III bij dezelfde verordening en hoeft daarom niet genoemd te worden.

Alle stoffen in bijlage XIV bij de reach-verordening staan ook op de kandidatenlijst, bedoeld in artikel 59 van die verordening welke al genoemd wordt. Het apart noemen van bijlage XIV is daarom overbodig.

Voor stoffen die onder REACH beoordeeld worden en blijken te voldoen aan de in artikel 57 van de reach-verordening genoemde criteria, kunnen restricties worden vastgesteld die worden opgenomen in bijlage XVII bij de reach-verordening. Deze stoffen komen niet altijd op de kandidatenlijst. Echter niet alle stoffen waarvoor een restrictie geldt, voldoen aan de in artikel 57 genoemde criteria; er kunnen ook andere redenen zijn voor een restrictie. Deze verwijzing is dus alleen voor stoffen waarvoor een restrictie geldt vanwege het voldoen aan de in artikel 57 genoemde criteria.

Voorheen werd alleen verwezen naar de Europese Biocidenverordening45 en de Europese Verordening Gewasbeschermingsmiddelen46 waarin verwezen werd naar vast te stellen criteria voor hormoonontregelende eigenschappen. Deze criteria zijn inmiddels vastgelegd in aanvullende wetgevingen en verder uitgewerkt in een Europees richtsnoer. Deze aanvullende bronnen worden nu ook genoemd.

De definitie van ZZS werkt ook door naar de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor het verrichten van een milieubelastende activiteit die emissies in de lucht of het water veroorzaakt, bedoeld in hoofdstuk 3 van het Bal (artikel 7.27a van de Omgevingsregeling). De definitie is ook relevant voor de uitwerking van de specifieke (of algemene) zorgplicht. Als paragraaf 5.4.3 van het Bal niet op de activiteit van toepassing is dient de zorgplicht immers als vangnet zoals ook toegelicht in de nota van toelichting bij het oorspronkelijke Besluit activiteiten leefomgeving.47 Die zorgplicht kan zo nodig met maatwerk worden geconcretiseerd.

Onderdeel DD (artikel 5.24 Bal)

Dit is een redactionele wijziging waarmee wordt aangesloten bij de gebruikelijke formuleringen in het Bal.

Onderdeel DE (artikel 5.38a Bal)

Artikel 5.38a van het Bal wordt geschrapt omdat in de Verzamelwijziging IenW vanwege invoering Ow 202248 in de Activiteitenregeling milieubeheer de overgangsperiode voor emissiegrenswaarden en ondergrenswaarden voor zeer zorgwekkende stoffen in artikel 1.3b, tweede lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer van 1 januari 2025 is teruggebracht naar 1 januari 2023. Omdat de Omgevingswet na deze datum in werking treedt, is overgangsrecht in het Bal niet meer nodig.

Onderdelen DG, DM en DP (artikelen 6.7, 7.7 en 8.7 Bal) [artikel 4.3, eerste en tweede lid, Omgevingswet]

Deze wijzigingen zorgen voor een betere aansluiting op de artikelen die het toepassingsbereik van de paragrafen met inhoudelijke regels bepalen. In de hoofdstukken 6 tot en met 8 van het Bal worden namelijk, anders dan bijvoorbeeld in de hoofdstukken over milieubelastende activiteiten, geen categorieën van activiteiten aangewezen. Het toepassingsbereik wordt per paragraaf met inhoudelijke regels bepaald.

Onderdelen DH en DI (artikelen 6.28, 7.27 en 16.7, onder e, Bal)

Dit zijn wetstechnische wijzigingen in verband met het feit dat de vergunningvrije gevallen voorwaardelijk zijn geformuleerd en de voorwaarden in een opsomming staan (vgl. aanwijzing 3.12 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

Onderdelen DS en DT (artikelen 11.4, eerste lid, aanhef, en tweede lid, 11.8, 11.25, eerste lid, aanhef, en tweede lid, aanhef, 11.30, 11.43, eerste lid, onder a, 11.45, tweede lid, onder b, 11.51, eerste lid, 11.53, tweede lid, onder b, 11.57, onder a, 11.59, tweede lid, onder b, 11.61, vierde lid, onder a, 11.64, eerste lid, onder d, onder 3°, 11.75, eerste lid, onder c, en tweede lid, 11.85, onder c, 11.86, eerste lid, 11.91, eerste lid, aanhef en tweede lid, 11.92, tweede lid, 11.95, 11.97, tweede lid, onder a, onder 3°, 11.99, tweede lid, onder a, onder 2°, 11.102, tweede lid, onder a en b, 11.104, derde lid, onder a, 11.114, aanhef, 11.118, 11.130, onder b, 11.131, eerste lid, onder e, onder 3°, Bal)

Met deze wijzigingen is de aanduiding van een minister aangepast in overeenstemming met de huidige portefeuilleverdeling van het kabinet Rutte IV. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Onderdeel DU (artikel 11.17 Bal) [artikel 5.2, eerste lid, onder g, Omgevingswet]

Sinds 1 juli 2021 gold een partiële vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht voor de gevolgen van stikstofdepositie van bepaalde activiteiten van de bouwsector, ook wel aangeduid als de bouwvrijstelling. Deze vrijstelling was geregeld in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het Besluit natuurbescherming (hierna: Bnb). Op 2 november 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de vrijstelling niet voldoet aan het Europese natuurbeschermingsrecht en dat de bepalingen over die vrijstelling in de Wnb en Bnb buiten toepassing moeten worden gelaten.49

Dit onderdeel schrapt de bepaling uit het Bal die onder de Omgevingswet een voortzetting vormt van de vrijstelling. Zie ook het schrappen van artikel 8.74c van het Bkl in artikel III, onderdeel AS van dit besluit.

Onderdeel DW (artikel 11.25, tweede lid, Bal)

Artikel 11.25, tweede lid, van het Bal wijst de Minister voor Natuur en Stikstof (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdelen DS en DT, van dit besluit) aan als het bevoegd gezag om een maatwerkvoorschrift te stellen of om te beslissen op een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen voor een aantal nader genoemde activiteiten met betrekking tot dieren en planten. Aan de betreffende activiteiten is bij dit besluit het vangen, doden en verwerken van walvissen toegevoegd. Voor deze activiteit zijn regels gesteld in paragraaf 11.2.11 van het Bal, maar ook de specifieke zorgplicht in artikel 11.27 van het Bal is op die activiteit van toepassing. Omdat deze regels in het bijzonder van belang zijn op zee, buiten provinciaal ingedeeld gebied, moet de Minister voor Natuur en Stikstof het bevoegd gezag zijn om een maatwerkvoorschrift te stellen en te beslissen over toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen, en niet gedeputeerde staten op grond van artikel 11.24 van het Bal. Met de toevoeging van genoemde activiteit aan artikel 11.25, tweede lid, van het Bal is hierin voorzien. Uitvloeisel van die toevoeging is dat daarmee de Minister voor Natuur en Stikstof op grond van artikel 18.2, eerste lid, van de Omgevingswet tegelijk ook als het handhavingsbevoegd gezag is aangewezen voor de genoemde regels over walvissen. Dit sluit aan op de regeling in artikel 7.2, tweede lid, onder b, van de Wet natuurbescherming, op grond waarvan deze minister in plaats van gedeputeerde staten bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het verbod op walvisvangst in artikel 3.35 van die wet.

Onderdeel DX (artikel 11.29 Bal) [artikel 4.3, tweede en derde lid, Omgevingswet]

Artikel 11.29, eerste lid, van het Bal noemt ten onrechte artikel 11.68 van het Bal niet bij de regels uit afdeling 11.2 van het Bal waarover maatwerkregels bij omgevingsverordening kunnen worden gesteld. Dat over artikel 11.68 van het Bal een maatwerkregel kan worden gesteld, blijkt uit de artikelen 11.29, tweede lid, en 11.69 van het Bal, die de mogelijkheid van afwijking regelen. Maar in die bepalingen wordt niet aangegeven dat – zoals blijkens de context en de nota van toelichting bij het Bal is bedoeld – de maatwerkregel (alleen) bij omgevingsverordening kan worden gesteld. In het licht van de vereisten van artikel 4.6, tweede lid, van de Omgevingswet en om onduidelijkheden te voorkomen is het wenselijk om artikel 11.29, eerste lid, van het Bal op dit punt aan te vullen.

Onderdeel ED (artikel 11.99 Bal) [artikel 4.3, tweede lid, Omgevingswet]

Het gaat hier om een verbetering van de verwijzing naar de Europese cites-regelgeving over bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Door deze wijziging wordt aangesloten op de verkorte aanduiding die is gedefinieerd in de bijlage, onder B, bij de Omgevingswet.

Onderdeel EI (tabellen 15.16, 15.34 en 15.53 Bal)

In de tabellen 15.16, 15.34 en 15.53 van het Bal is steeds gewijzigd dat de kwaliteitseis voor legionella kleiner dan 100 kolonievormende eenheden per liter moet zijn. Dit is gelijk aan de kwaliteitseis die voorheen was opgenomen in het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden.

Onderdeel EJ (artikelen 15.28, 15.29, 15.44, 15.45, 15.61 en 15.62 Bal)

In de artikelen 15.28, eerste en tweede lid, 15.29, 15.44, 15.45, 15.61 en 15.62 van het Bal was een overgangsperiode opgenomen tot 1 januari 2023. Deze wordt vervangen door een even lange overgangstermijn, gekoppeld aan de inwerkingtredingsdatum van het Bal. Een overgangsperiode blijft noodzakelijk.

Onderdeel EK (artikelen 15.66 en 15.67 Bal)

De eerder opgenomen overgangstermijn voor het opstellen van een risicoanalyse en beheersplan wordt vervangen door een even lange termijn, gekoppeld aan de inwerkingtredingsdatum van het Bal. Een overgangsperiode blijft nodig, omdat daar door de sector van is uitgegaan.

Onderdeel EL (artikel 16.7 Bal)

Artikel 16.7, onder b en j, bevat concrete afmetingen voor vergunningvrije ontgrondingen. Het gaat om het ontgronden voor een natuurvriendelijke oever bij een watergang of het aanleggen, onderhouden of veranderen van een watergang. Nadat de internetconsultatie van het besluit was is afgerond is de term «watergang» vervangen door «oppervlaktewaterlichaam». Daarmee is echter onbedoeld een betekeniswijziging doorgevoerd, omdat een oppervlaktewaterlichaam, zoals bepaald in de begripsbepaling in de bijlage bij de Omgevingswet, ook de oever omvat. Dit wordt teruggedraaid omdat de afmetingen zien op de watergang zelf en niet op de oevers daarvan.

Onderdelen EN en EO (bijlage I Bal)

In bijlage I, onder A, bij het Bal, worden verschillende wijzigingen doorgevoerd.

Met de wijziging in de begripsomschrijving van rie-biomassa is een verkeerde verwijzing hersteld.

In de bijlage is het begrip CAS-nummer ingevoegd. In verschillende artikelen in het Bal en het Bkl wordt hiernaar verwezen. Ter verduidelijking wordt verwezen naar de numerieke aanduiding voor chemische stoffen die wordt uitgegeven door Chemical Abstract Service, een divisie van de American Chemical Society.

In bijlage I, onder A, bij het Bal ontbrak een begripsomschrijving van het begrip UN-nummer. In artikel 4.24, derde lid, onder d, van het Bal is bepaald dat voor hulpverleningsdiensten van de overheid per aanwezige gevaarlijke stoffen of stoffen die op basis van aard of hoeveelheid een risico vormen, onverwijld het UN-nummer toegankelijk is. Met het UN-nummer wordt bedoeld het nummer van de chemische stof uit de Recommendations on the Transport of Dangerous Goods.50 Dit document is op internationaal niveau vastgesteld door de Verenigde Naties en betreft een wereldwijd geharmoniseerd systeem voor de indeling en etikettering van (gevaarlijke) chemische stoffen.

De begripsbepalingen eieren, gebouw, invasieve uitheemse soort en uitheemse soort vervallen in verband met de regeling van deze begrippen in de Omgevingswet via de Verzamelwet Omgevingswet 20...

In de begripsomschrijvingen van bunkerstation, Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT, meerjarenafspraak energie-efficiëntie en niet-beteelde gronden zijn redactionele wijzigingen doorgevoerd.

In samenhang met de wijziging van de begripsomschrijving van het begrip zeer zorgwekkende stof in artikel I, onderdeel DC, van dit besluit, wordt in bijlage I, onder B, bij het Bal een begripsomschrijving opgenomen voor de reach-verordening (REACH staat voor «registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen»).

Onderdeel EQ (bijlage III bij het Bal)

In de stofklassenlijst in bijlage III bij het Bal staat aangegeven in welke stofklasse een individuele stof of stofgroep valt. Bovenaan de stofklassenlijst staat een zin die de relatie tussen een individuele stof en een stofgroep aangeeft. De bedoeling is dat in zo’n geval de stofklasse met de strengste emissiegrenswaarde geldt. De wijziging van de tekst bovenaan de tabel strekt tot verduidelijking van de werking van de tabel uit bijlage III.

In de tabel zijn verder de verwijzingen naar bijlage VII bij het Bal verwijderd, aangezien die bijlage is komen te vervallen (zie hiervoor artikel I, onderdeel ES, van dit besluit). Bij iedere stof of stofgroep staat nu aangewezen in welke stofklasse deze valt.

Ten slotte is de bijlage aangevuld met de stoffen die abusievelijk zijn weggevallen in de gepubliceerde versie van het Besluit van 22 augustus 2022 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met de actualisatie van de regels inzake industriële emissies en enige andere besluiten in verband met technische correcties.51 Deze weggevallen stoffen stonden wel op de versie die daarvoor is aangeboden voor internetconsultatie, voorhang bij de Kamers en advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State.

Daarnaast wordt nu voor arseen- en cadmiumverbindingen aangegeven hoe de emissie berekend moet worden, aangezien hierover in de uitvoeringspraktijk onduidelijkheid bleek te bestaan.

Ten slotte zijn een aantal correcties doorgevoerd in precieze formulering van de stofnamen en is een verouderd CAS-nummer voor epoxiconazool vervangen voor het nieuwe nummer. Inhoudelijk is de bijlage verder niet gewijzigd.

Onderdeel ES (bijlage VII bij het Bal)

Bijlage VII bij het Bal behoort bij artikel 5.38a van het Bal, en dat artikel komt te vervallen op grond van artikel I, onderdeel DE, van dit besluit. Daarom vervalt deze bijlage ook.

Onderdeel ET (bijlage VIII bij het Bal)

Bij onderdeel A van bijlage VIII (grootschalige energieopwekking) zijn de woorden «en niet zijnde noodstroomvoorzieningen voor zover die niet gelijktijdig in gebruik zijn» toegevoegd.

Onder het Besluit omgevingsrecht wordt een datacenter op basis van het opgestelde thermisch vermogen niet gezien als «grote lawaaimaker»: als inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken (bijlage 1, onderdeel D, onder 1, sub a, van dat besluit).

Doel van een datacenter is zorgen dat computerservers met digitale applicaties permanent blijven draaien: elke dag van het jaar, elk moment van de dag. Daarbij zijn ondersteunende installaties zoals een noodstroomvoorziening essentieel voor het geval er een stroomstoring optreedt. De noodstroomvoorziening is meervoudig uitgevoerd, zodat de uitval van één noodaggregaat kan worden opgevangen door een ander noodaggregaat. Dat betekent dat er veel meer thermisch vermogen aanwezig is dan nodig is voor het eigenlijke gebruik in de praktijk, zonder dat deze noodaggregaten allemaal tegelijk in werking zullen zijn.

Doordat onderdeel A van bijlage VIII van het Bal anders geformuleerd is dan de voorafgaande bepaling in het Besluit omgevingsrecht, kon onduidelijkheid ontstaan of sommige bestaande datacenters na inwerkingtreding van de Omgevingswet alsnog als «grote lawaaimaker» moeten worden aangemerkt. Een wijziging op dit punt is echter niet beoogd. Met de voorgestelde beperkte aanvulling van bijlage VIII, onderdeel A, van het Bal wordt dit verduidelijkt en wordt een beleidsneutrale overgang van de aanwijzing van «grote lawaaimakers» naar de Omgevingswet geborgd.

Artikel II (Besluit bouwwerken leefomgeving)

In het opschrift van de artikelen is tussen vierkante haken [...] aangegeven wat de grondslag in de Omgevingswet is als dat een ander artikel is dan artikel 4.3, eerste lid.

Onderdeel A (artikel 1.1a Bbl)

Artikel 1.1a van het Bbl betreft de zogeheten grondslagbepaling van dat besluit. In de opsomming van grondslagen in het eerste lid is een ontbrekende grondslag ingevoegd, te weten artikel 16.1, derde lid. Dit artikellid vormt de grondslag voor artikel 7.11, vierde lid, van het Bbl.

Onderdeel D (artikel 3.84a, tweede lid, Bbl) [artikel 119 Woningwet]

Met deze wijziging is de aanduiding van een minister aangepast in overeenstemming met de huidige portefeuilleverdeling van het kabinet Rutte IV. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Onderdeel E (artikel 3.87 Bbl)

Aangezien de Omgevingswet na de in het eerste lid genoemde datum in werking treedt, is vermelding van de ingangsdatum van die eis niet meer nodig. Ook in het vijfde lid is de datum geschrapt. Bij het vaststellen van de labelverplichting voor kantoorgebouwen is de hardheidsclausule van het vijfde lid geïntroduceerd, op grond waarvan mag worden volstaan met het treffen van de maatregelen met een terugverdientijd van tot en met 10 jaar, wanneer de maatregelen die nodig zijn om tot label C te komen een terugverdientijd hebben van meer dan 10 jaar.52 In die gevallen kan volstaan worden met een daarbij behorende energieprestatie. Hoewel de verplichting geldt vanaf 1 januari 2023 en de maatregelen om die reden in beginsel vóór die datum zijn genomen, was het geenszins de bedoeling de mogelijkheid uit te sluiten dat ook na die datum nog een beroep kan worden gedaan op deze hardheidsclausule. Dit blijkt ook uit de verwoording van deze hardheidsclausule in het Bouwbesluit 2012. Eventuele onduidelijkheid hierover in het Bbl wordt door het schrappen van de datum weggenomen.

Onderdelen C, F en G (paragrafen 3.4.1 en 3.4.2 en artikel 3.87aa Bbl)

In afdeling 3.4 ontbrak een paragraafindeling. De artikelen 3.83 tot en met 3.87a vallen voortaan in paragraaf 3.4.1 en de artikelen 3.87b en 3.87c in paragraaf 3.4.2. In de nieuwe paragraaf 3.4.2 wordt een aansturingsartikel ingevoegd. Hiermee wordt de standaardsystematiek van het Bbl gevolgd en ontstaat een logische paragraafindeling van de afdeling. Inhoudelijk hebben deze wijzigingen geen gevolgen. Voor de opschriften en indeling van de paragrafen is aangesloten bij hoofdstuk 4 over nieuwbouw.

Onderdeel M (artikel 4.160d Bbl)

Dit is een wetstechnische aanpassing. Per abuis is een lid opgenomen, terwijl artikel 4.160d van het Bbl niet uit meerdere leden bestaat. Met het verwijderen van de «1.» wordt deze omissie hersteld.

Onderdeel S (artikel 6.45 Bbl)

In het derde en vierde lid van artikel 6.45 werd per abuis verwezen naar het eerste lid van dit artikel in plaats van naar het tweede lid. Dat is met deze wijziging hersteld.

Daarnaast vervalt het vijfde lid van artikel 6.45. Via Stb. 2022, 360 is een vijfde lid aan artikel 6.45 toegevoegd waarin is bepaald dat het tweede lid van dit artikel toepassing vindt met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Hiermee werd de mogelijkheid opengehouden om het moment van de volledige inwerkingtreding van het stelsel van certificering van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties (CO-stelsel) nog aan te passen. Inmiddels is het CO-stelsel in werking getreden op 1 april 2023.53 Omdat de inwerkingtreding van het CO-stelsel daarmee reeds plaatsvond vóór inwerkingtreding van het Bbl, is het vijfde lid niet langer nodig.

Onderdelen T en U (artikelen 7.5 en 7.5c Bbl)

Artikel 7.5c van het Bbl bevat een informatieverplichting voor het verstrekken van een aantal gegevens en bescheiden die verband houden met het feitelijk verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden. Dit artikel is ingevoegd bij het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen. Het artikel regelde al de koppeling van deze informatieverplichting met de bouwmelding, bedoeld in artikel 2.18 van het Bbl, en de sloopmelding, bedoeld in artikel 7.10 van het Bbl. Daaraan is bij dit besluit de koppeling met de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit toegevoegd. Deze wijziging, die verband houdt met de wijziging van artikel 8.3b van het Bkl die onderdeel is van dit besluit, is al aangekondigd in de nota van toelichting bij het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen. Voor een verdere toelichting op de achtergrond van deze wijziging wordt hiernaar verwezen.54

Aan artikel 7.5c van het Bbl is bij dit besluit verder een tweede lid toegevoegd, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat als de bouw- of sloopwerkzaamheden op een andere manier worden verricht dan overeenkomstig de eerder verstrekte gegevens en bescheiden, de ter zake gewijzigde gegevens en bescheiden zo spoedig mogelijk moeten worden verstrekt. Het belang van het actueel houden van de betreffende gegevens en bescheiden gedurende het uitvoeringsproces en het informeren van het bevoegd gezag daarover, is eerder in relatie tot de risicomatrix en het bouw- en sloopveiligheidsplan al benadrukt in de nota van toelichting bij het Besluit van 2 maart 2021, houdende aanpassing van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met het regelen van de veiligheidscoördinator directe omgeving en enkele andere wijzigingen.55 Dit belang geldt als het gaat om de maatregelen om de stikstofemissie van de bouw- en sloopwerkzaamheden te beperken evenzeer. Met artikel 7.5c, tweede lid, van het Bbl is in de wettelijke verankering hiervan voorzien.

Naast de wijziging van artikel 7.5c van het Bbl heeft de eerder genoemde wijziging van artikel 8.3b van het Bkl bij dit besluit ook geleid tot een aantal wetstechnische wijzigingen in artikel 7.5 van het Bbl. Dat artikel bevatte het kader voor het stellen van maatwerkvoorschriften of maatwerk in de vorm van een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet over de regels in afdeling 7.1 van het Bbl. In de diverse leden van artikel 7.5 van het Bbl is de verwijzing naar laatstgenoemde mogelijkheid (maatwerk als vergunningvoorschrift) geschrapt. Als gevolg van de wijziging van artikel 8.3b van het Bkl zijn deze regels immers geen onderdeel meer van de beoordelingsregels voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. Daardoor kan ten aanzien van deze regels het stellen van maatwerk als vergunningvoorschrift zich niet meer voordoen.

Onderdeel V (bijlage I, onder A, bij het Bbl)

De begripsbepaling gebouw in bijlage I, onder A, bij het Bbl vervalt in verband met de regeling van dit begrip in de Omgevingswet via de Verzamelwet Omgevingswet 20...

Artikel III (Besluit kwaliteit leefomgeving)

In het opschrift van de artikelen is tussen vierkante haken [...] aangegeven wat de grondslag in de Omgevingswet is als dat een ander artikel is dan artikel 2.24, eerste lid.

Onderdeel A (artikel 1.1a Bkl)

De wijziging in het tweede lid van artikel 1.1a van het Bkl, dat de grondslagen van het Bkl noemt, betreft een technische correctie.

Onderdeel D (§ 2.2.1.0 Bkl)

Voor een betere digitale ontsluiting en om redenen van wetgevingssystematiek worden de artikelen aan het begin van paragraaf 2.2.1 in een subparagraaf geplaatst, net als de andere artikelen in die paragraaf.

Onderdelen G en BK (artikelen 3.1, 3.61, 3.62, onder c, aanhef, en onder 2°, 3.68, eerste lid, aanhef, 3.69, eerste lid, aanhef, en tweede lid, 3.70, aanhef, 3.71, eerste en tweede lid, 3.72, 4.28, 4.28a, 4.31, 8.74t, onder a, 8.74w, eerste lid, onder a, 11.34, 11.38, derde en vierde lid, 11.66, derde lid, 11.67, tweede en derde lid, 11.68, tweede lid, 11.69a, 11.69c, aanhef, en 12.26c, Bkl) [artikel 2.19, vijfde lid, aanhef en onder b, 2.24, eerste lid, 2.26, eerste lid en derde lid, aanhef en onder c, 5.18, 5.29, 20.1, derde en vierde lid, 20.2, eerste lid, 20.4 en 20.6, eerste lid, onder a, Omgevingswet]

Met deze wijzigingen zijn de aanduidingen van ministers aangepast in overeenstemming met de huidige portefeuilleverdeling van het kabinet Rutte IV. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.3 van deze toelichting.

Onderdeel H (artikelen 3.25, 5.55 en 5.79 Bkl)

In artikel 3.25, derde lid, onder e, van het Bkl is bepaald dat bij het bepalen van het geluid door een industrieterrein het geluid door «doorgaand» verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen buiten beschouwing wordt gelaten. Onder doorgaand verkeer wordt echter normaliter verstaan «verkeer dat door een bepaald gebied gaat, maar niet zijn herkomst of bestemming in dat gebied heeft». Door de gekozen formulering is verkeer, dat het industrieterrein als bestemming heeft, niet uitgesloten, wat wel is beoogd. Om deze reden wordt het woord «doorgaand» geschrapt.

Het woord «doorgaand» is om dezelfde reden ook geschrapt uit de artikelen 5.55 en 5.79. Hiermee is verduidelijkt dat het geluid van zowel het doorgaand verkeer op een weg als het bestemmingsverkeer op een weg buiten het toepassingsbereik valt. Het geluid van (al) dat verkeer wordt gereguleerd met de instructieregels van afdeling 3.5 van het Bkl. Met het schrappen van «doorgaand» uit beide artikelen is het toepassingsbereik van paragraaf 5.1.4.2 van het Bkl niet gewijzigd. De paragraaf blijft van toepassing op bijvoorbeeld laad- en losactiviteiten op een weg of op emplacementen en bijbehorende wasstraten, opstelterreinen en dergelijke.

Onderdeel I (artikel 3.27, vierde lid, Bkl)

Artikel 3.27 van het Bkl regelt hoe de waarde van de basisgeluidemissie (hierna: bge) wordt bepaald. In artikel 3.27 van het Bkl was nog geen rekening gehouden met de situatie dat voor een lokale spoorweg in beheer bij een gemeente al gpp’s kunnen gelden op basis van de Wet milieubeheer. In dat geval heeft de gemeente de keuze om de gpp’s te behouden of ze te laten vervallen, want de Omgevingswet verplicht gemeenten niet om gpp’s vast te stellen bij lokale spoorwegen. Als de gpp’s vervallen geldt automatisch de systematiek van de bge, waaronder dit artikel.

Voor deze situatie wordt een wijziging aangebracht in de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, die ook doorwerkt in dit artikel. Met artikel II, onderdeel B, van de voorgestelde Verzamelwet Omgevingswet 20.. wordt in de Aanvullingswet geluid Omgevingswet een nieuw artikel 3.2a toegevoegd, waardoor gpp’s die onder de Wet milieubeheer zijn vastgesteld, maar zijn gelegen langs een lokale spoorweg in beheer bij een gemeente (lokale spoorweg voor zover gelegen binnen de gebieden die op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn aangewezen), bij inwerkingtreding van de Omgevingswet na herberekening (artikel 3.2 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet) gelden als bij besluit als omgevingswaarden vastgestelde gpp’s. Door deze bepaling treden, mede op basis van artikel 12.13l van het Bkl, de bepalingen van paragraaf 3.5.4 van het Bkl in werking. Hierbij gaat het om bepalingen voor het vaststellen van gpp’s en het treffen van maatregelen om aan de gpp’s te voldoen. Artikel 12.13l wordt ook aangepast op het toegevoegde artikel 3.2a in de Aanvullingswet geluid Omgevingswet. Concreet is er tot op heden één spoorlijn die met gpp’s is overgedragen aan een aantal gemeenten, namelijk de Hoekse Lijn tussen Schiedam en Hoek van Holland.

Het feit dat voor een lokale spoorweg in beheer bij een gemeente bij in werking treden van de Omgevingswet gpp’s kunnen gelden, zou effect moeten hebben op de waarde van de bge als het bevoegd gezag ervoor kiest om de gpp’s op een later moment te laten vervallen. In dat geval is het nodig dat de bge wordt gebaseerd op de geluidbrongegevens die horen bij de vastgestelde gpp’s, die geregistreerd zijn in het geluidregister (artikel 11.52 van het Bkl). Dit is vergelijkbaar met de situatie waarin, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, een hoofdspoorweg met gpp’s wordt aangewezen als een lokale spoorweg, of een lokale spoorweg met gpp’s waarvoor de aanwijzing bij omgevingsverordening wordt ingetrokken, waarvoor een bepaling is opgenomen in het derde en vierde lid van artikel 3.27. Daarom is het vierde lid uitgebreid met de situatie van een lokale spoorweg met gpp’s die niet in een omgevingsverordening is aangewezen. Het doel hiervan is dat de bescherming van omwonenden wordt gebaseerd op dezelfde uitgangspunten voor de waarde van het geluid als die waarop de gpp’s waren gebaseerd. Enerzijds ontstaat er dan niet meer ruimte voor onbeheerste toename van geluid en anderzijds worden wijzigingen van het spoor, waarvoor al een afweging van geluidmaatregelen heeft plaatsgevonden, verdisconteerd in de bge.

De gpp’s kunnen komen te vervallen door een aanpassing van de omgevingsverordening waardoor de aanwijzing vervalt en de gpp’s van rechtswege vervallen, of door een aanpassing van een omgevingsplan, waardoor de vaststelling van gpp’s als omgevingswaarden vervalt.

De gegevens die horen bij de gpp’s voor de spoorweg die het betreft, zullen bij inwerkingtreding van de Omgevingswet, na herberekening (artikel 3.2 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet) worden aangeleverd aan het geluidregister op grond van artikel 15.4 van het Omgevingsbesluit. Ook dit artikel wordt aangepast naar aanleiding van het toegevoegde artikel 3.2a in de Aanvullingswet geluid Omgevingswet.

Dit onderdeel vindt zijn grondslag in het bestaande artikel 2.24 van de Omgevingswet, maar zal niet eerder in werking treden dan de daarmee samenhangende wijziging op wetsniveau.

Onderdeel L (artikel 3.75 Bkl) [artikel 3 Woningwet]

In dit artikel zijn verschillende redactionele en wetstechnische wijzigingen doorgevoerd, zoals de aanpassing van «onderdeel» in «onder». Daarnaast is de aanduiding van «Onze Minister» volledig uitgeschreven, zodat duidelijk is welke minister wordt bedoeld.

Onderdeel M (artikel 5.35 Bkl) [artikelen 2.24, eerste lid, en 2.28, aanhef en onder c, Omgevingswet]

Deze wijziging vormt een precisering van de implementatie van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Seveso-richtlijn.

Onderdeel P (artikel 5.63 Bkl)

Subparagraaf 5.1.4.2a.2 van het Bkl geeft instructieregels over het geluid door activiteiten die worden verricht op een industrieterrein met gpp’s. In artikel 5.55, tweede lid, onder d, van het Bkl is daarom bepaald dat de gehele paragraaf 5.1.4.2 niet van toepassing is op het geluid door activiteiten op een industrieterrein met uitzondering van windturbines, windparken, civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen. Artikel 5.63, eerste lid, onder b, van het Bkl regelt hetzelfde voor subparagraaf 5.1.4.2.2 en is daarom overbodig. Voor de duidelijkheid is deze herhaling geschrapt.

Onderdeel X (artikel 5.103 Bkl)

Deze wijziging brengt artikel 5.103 van het Bkl meer in lijn met artikel 3.5b, zevende lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het gaat om een voortzetting van deze voormalige eerbiedigende regels, waardoor de eis voor de geurbelasting niet geldt voor bepaalde specifieke geurgevoelige gebouwen (artikel 3.5b, zevende lid, zondert het vijfde lid uit).

Onderdeel AC (artikel 8.3b Bkl) [artikel 5.18 Omgevingswet]

Artikel 8.3b van het Bkl bevat de beoordelingsregels voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, uitgesplitst naar nieuwbouw (eerste lid) en bestaande bouw (tweede lid). In beide leden waren naast de regels uit hoofdstuk 4 respectievelijk hoofdstuk 5 van het Bbl ook de regels uit afdeling 7.1 van het Bbl over het feitelijk verrichten van bouwwerkzaamheden aangewezen als onderdeel van de beoordelingsregels. De aanwijzing van laatstgenoemde regels in zowel artikel 8.3b, eerste als tweede lid, is bij dit besluit vervallen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de wijziging van artikel 5.20 van de Omgevingswet die onderdeel is van de voorgestelde Verzamelwet Omgevingswet 20... Als gevolg van die wijziging geldt niet langer de verplichting om deze regels onderdeel te laten zijn van de beoordelingsregels voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. De in verband hiermee noodzakelijke wijziging van artikel 8.3b van het Bkl is in de memorie van toelichting bij die wet al aangekondigd. Achtergrond van de wijziging van zowel artikel 5.20 van de Omgevingswet als artikel 8.3b van het Bkl is het feit dat eerder over het hoofd is gezien dat de regels over het feitelijk verrichten van bouwwerkzaamheden zich niet lenen voor eenmalige preventieve toetsing in het kader van een vergunningaanvraag, maar gedurende het gehele bouwproces als algemene regels moeten kunnen functioneren en bij overtreding zelfstandig handhaafbaar moeten kunnen zijn. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de eerder genoemde memorie van toelichting bij de voorgestelde Verzamelwet Omgevingswet 20...56

Onderdeel AE (artikel 8.13 Bkl) [artikel 5.18, eerste lid, en 5.26, eerste lid, Omgevingswet]

Deze wijziging herstelt een omissie. Deze aanvullende beoordelingsregel voor een omgevingsvergunning regelt het spiegelbeeld van de instructieregel over het toelaten van infrastructuur rond Seveso-inrichtingen. De toelichting bij dit artikel 5.35 van het Bkl ging ervan uit dat deze bepaling overeenkwam met de bepalingen onder het voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geldende recht57. Dit lid komt overeen met artikel 4, achtste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Onderdelen AG, AI en AJ (artikelen 8.26, 8.29 en 8.33 Bkl) [artikel 5.34, tweede lid, Omgevingswet]

De bepalingen over vergunningvoorschriften in het Bkl beogen dat het bevoegd gezag volstaat met een verwijzing naar algemene regels als die de inhoud van die bepalingen verzekeren. In dat geval wordt afgezien van het stellen van vergunningvoorschriften. Dat uitgangspunt gold ook al onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.58 De artikelen 8.26, eerste lid, 8.29, eerste lid, en 8.33, eerste lid, van het Bkl zijn echter dwingend geformuleerd, in lijn met artikel 5.34, eerste lid, van de Omgevingswet. Met deze nieuwe leden wordt de mogelijkheid geëxpliciteerd om in plaats daarvan te verwijzen naar algemene regels. Het zal dan primair gaan om de regels in het Bal. Verwijzing naar een regel in een omgevingsplan, waterschapsverordening of omgevingsverordening zal beperkt voorkomen. Een deel van het Bal is juist bedoeld ter implementatie van de richtlijn industriële emissies, zoals de regels over emissiegrenswaarden in de paragrafen 4.3 tot en met 4.5 van het Bal.

Bij wijziging van de algemene regel zal de regelgever zich zoveel mogelijk rekenschap moeten geven van dit soort verwijzingen. Bij de wijziging van die regels kan ook een afwijkende bepaling opgenomen worden voor bestaande vergunningplichtige gevallen, eventueel als overgangsrecht.

Daarnaast moet het vergunningverlenende bevoegd gezag ook bezien of de voorschriften van de vergunning nog toereikend zijn.

Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat de gewijzigde artikelen 8.26, 8.29 en 8.33 van overeenkomstige toepassing zijn op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk (artikel 8.93 van het Bkl).

Daarnaast is het derde lid van artikel 8.33 redactioneel verbeterd.

Onderdeel AS (artikelen 8.74c en 8.74f Bkl) [artikel 5.18 Omgevingswet]

Dit onderdeel laat de artikelen 8.74c en 8.74f van het Bkl vervallen.

Artikel 8.74c van het Bkl vormt een voortzetting van een partiële vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht voor de gevolgen van stikstofdepositie van bepaalde activiteiten van de bouwsector, ook wel aangeduid als de bouwvrijstelling. Aangezien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 november 2022 heeft geoordeeld dat de vrijstelling niet voldoet aan het Europese natuurbeschermingsrecht en de bepalingen over die vrijstelling in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het Besluit natuurbescherming (hierna: Bnb) buiten toepassing moeten worden gelaten, moet artikel 8.74c van het Bkl worden geschrapt. Zie ook het schrappen van artikel 11.17 van het Bal in artikel I, onderdeel DU van dit besluit.

Via artikel II, onderdeel H, van het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet is een artikel 8.74f van het Bkl gereserveerd in verband met de wetgeving die destijds in voorbereiding was voor de vormgeving van een «natuurcompensatiebank» («register natuurbank»). Omdat het wetsvoorstel gericht op de instelling van deze natuurcompensatiebank is ingetrokken,59 is het niet langer nodig om een artikel in het Bkl in dat kader te reserveren.

Onderdeel BB (artikel 11.3 Bkl) [artikel 20.6, eerste lid, onder a, Omgevingswet]

Onderdeel b van artikel 11.3 van het Bkl heeft betrekking op activiteiten genoemd in bijlage VII bij het Bkl waarvoor vaste afstanden voor de aandachtsgebieden gelden. Bijlage VII, onderdeel E, onder 9 bij het Bkl (Opslag- en transportbedrijf, groothandel en containeroverslag met gevaarlijke stoffen boven de drempelwaarden van de Seveso-richtlijn) kent zowel uit een tabel af te lezen afstanden als te berekenen afstanden voor het aandachtsgebied. Om die reden worden de onderdelen b en d van artikel 11.3 in overeenstemming gebracht met de nuancering in bijlage VII, onderdeel E, onder 9.

Daarnaast is in genoemd onderdeel d een verwijzing toegevoegd naar onderdeel E, onder 10, van bijlage VII bij het Bkl (LNG: opslag- en transportbedrijf, groothandel en containeroverslag en tankstation). Ook voor deze categorie activiteiten moet het bevoegd gezag gegevens over de afstanden voor het te berekenen plaatsgebonden risico verzamelen. Dit onderdeel was ten onrechte nog niet opgenomen in onderdeel d van artikel 11.3.

Onderdeel BC (artikel 11.9 Bkl) [artikel 20.2, eerste lid, Omgevingswet]

In de Verzamelwet Omgevingswet 20.. wordt voorgesteld om artikel 2.15, vierde lid, van de Omgevingswet te wijzigen. De begrippen hydraulische belasting en sterkte worden vervangen door overstromingskans en faalkans van een primaire waterkering. Artikel 11.9, eerste lid, van het Bkl is hiermee in overeenstemming gebracht.

Onderdeel BD (artikel 11.11 Bkl) [artikel 20.1, derde lid, Omgevingswet]

De wijziging van het eerste lid van artikel 11.11 van het Bkl betreft een redactionele wijziging.

Het tweede lid is aangepast om dit in overeenstemming te brengen met artikel 2.15, vierde lid, van de Omgevingswet. In de Verzamelwet Omgevingswet 20.. wordt voorgesteld om artikel 2.15, vierde lid, van de Omgevingswet te wijzigen, waarbij de begrippen hydraulische belasting en sterkte zijn vervangen door overstromingskans en faalkans van een primaire waterkering. Artikel 11.11, tweede lid, van het Bkl is hiermee in overeenstemming gebracht.

Onderdeel BE (artikel 11.15 Bkl) [artikel 20.6, eerste lid, Omgevingswet]

Met deze wijziging is verduidelijkt dat het verslag inzake de veiligheid van primaire waterkeringen naast de resultaten van de monitoring voor de omgevingswaarden, ook andere onderwerpen kan bevatten zoals de beoordeling van een dijktraject (dat is het rekenkundig bepalen van de overstromings- of faalkans) door de beheerders van de primaire waterkeringen. Daarnaast is de wijziging in onderdeel b van het tweede lid een redactionele wijziging doorgevoerd.

Onderdeel BH (artikel 11.45 Bkl) [artikel 20.2, eerste lid, Omgevingswet]

Deze wijziging lost een onevenwichtigheid op in de redactie van artikel 11.45, vierde lid, van het Bkl. Dat lid bepaalt welk bestuursorgaan is belast met de uitvoering van de monitoring van gpp’s. De monitoringsplicht voor gpp’s voor een geluidbronsoort hangt direct samen met het aanwijzen van een weg, spoorweg of industrieterrein door de provincie of het Rijk. Voor industrieterreinen was echter een andere formulering gekozen, waardoor het leek dat de taak pas bij de provincie zou liggen vanaf het moment dat de gpp’s zijn vastgesteld en niet al vanaf het moment dat de provincie het terrein aan zich trekt door het bij verordening aan te wijzen. De plicht tot monitoring geldt overigens, zoals bepaald in artikel 20.1, eerste lid, van de Omgevingswet, vanaf het moment van vaststelling van gpp’s als omgevingswaarden.

Onderdeel BJ (artikelen 11.60, eerste lid, en 11.63, derde lid, onder c, Bkl) [artikelen 20.6, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, 20.7, aanhef en onder b, 20.10, eerste lid, en 20.11, aanhef en onder a, Omgevingswet]

De Wet open overheid is de opvolger van de Wet openbaarheid van bestuur. De verwijzingen naar voornoemde laatste wet in artikelen 11.60, eerste lid, en 11.63, derde lid, onder c, van het Bkl is daarop aangepast.

Onderdeel BL (artikel 12.1 Bkl)

In de begripsomschrijving van het begrip aanwezig industrieterrein in artikel 12.1 van het Bkl werd verwezen naar artikel 3.6 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet. Dat artikel is ruim een pagina lang en het blijkt dat de weinig specifieke verwijzing verwarring veroorzaakte. In de praktijk zijn slechts twee onderdelen van artikel 3.6 van belang. Het eerste lid, onder a, aanhef, van artikel 3.6 regelt in essentie wat een aanwezig industrieterreinen is, namelijk een industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder totdat voor het terrein gpp’s zijn vastgesteld. Artikel 3.6, zesde lid, dat wordt ingevoegd bij de voorgestelde Verzamelwet Omgevingswet 20.., maakt een uitzondering op het overgangsrecht uit het eerste, tweede en derde lid van artikel 3.6 voor het geval dat in het omgevingsplan wordt bepaald dat activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken niet worden verricht. Beide voorwaarden – het vastgesteld zijn van gpp’s of het in het omgevingsplan uitgesloten zijn van activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken – zijn nu uitgeschreven in de aangepaste begripsbepaling waardoor de verwijzing naar de Aanvullingswet geluid Omgevingswet achterwege kan blijven. In de context van het Bkl kunnen beide voorwaarden overigens beknopter worden omschreven dan in de Aanvullingswet geluid Omgevingswet mogelijk was, dit omdat binnen de algemene maatregel van bestuur kan worden verwezen naar artikel 12.2 van het Bkl, dat de eerste vaststelling van gpp’s regelt, en artikel 5.78b van het Bkl, dat de activiteiten aanwijst die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken. Doordat niet langer verwezen wordt naar de Aanvullingswet geluid Omgevingswet kan deze correctie zo nodig vooruitlopend op de materieel identieke correctie op wetsniveau in werking treden.

Een voorwaarde is niet overgenomen uit artikel 3.6 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, namelijk dat het besluit waarmee de gpp’s zijn vastgesteld in werking is getreden. Voor de toepassing van het begrip bij de overgangsrechtelijke instructieregels in paragraaf 12.1.1 van het Bkl moet die voorwaarde niet gelden, want het besluit waarop die instructieregels zien is nu juist het besluit waardoor het aanwezige industrieterrein wordt omgezet in een industrieterrein met gpp’s.

In de begripsomschrijving van het begrip grenswaarde Wet geluidhinder wordt in onderdeel b verwezen naar artikel 12.7, tweede lid. Dat moet zijn artikel 12.7, derde lid. Met deze wijziging is dit hersteld.

Onderdeel BM (artikel 12.2a Bkl) (nieuw)

In artikel 2.11a van de Omgevingswet is bepaald dat bij omgevingsplan als omgevingswaarden gpp’s moeten worden vastgesteld rondom industrieterreinen waar bij algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteiten kunnen worden verricht die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken. In paragraaf 3.5.4 van het Bkl zijn instructieregels gesteld over het vaststellen van die gpp’s. Voor het vaststellen van de eerste gpp’s voor een aanwezig industrieterrein is in paragraaf 12.1.1 van het Bkl een afwijkende regeling voorgeschreven.

Vanaf het moment van de vaststelling bij omgevingsplan van de gpp’s voor een industrieterrein gelden voor dat omgevingsplan ook de instructieregels van paragraaf 5.1.4.2a.2 van het Bkl. Dat betekent onder meer dat het omgevingsplan voor het industrieterrein moet voldoen aan artikel 5.78f van het Bkl. Het omgevingsplan moet regels bevatten over activiteiten op het industrieterrein, gericht op het voldoen aan de gpp’s.

Het omgevingsplan zal over het algemeen al voldoen aan artikel 5.78f van het Bkl als, naast de geluidregels van de bruidsschat, ook eventuele geluidregels (geluidverdeling) uit het voormalige bestemmingsplan in het tijdelijk deel van het omgevingsplan staan. Maar in andere gevallen zal het omgevingsplan mogelijk niet voldoen aan artikel 5.78f, bijvoorbeeld omdat de geluidbeheersing onder oud recht ook is geregeld met vergunningvoorschriften en maatwerkvoorschriften die geen onderdeel van het omgevingsplan zijn. Dit niet voldoen aan artikel 5.78f zou een onbedoelde belemmering kunnen vormen voor de eerste vaststelling van de gpp’s als omgevingswaarden in het omgevingsplan. Dat omgevingsplan moet immers voldoen aan alle relevante instructieregels van het Bkl. In het eerste lid van het nieuwe artikel 12.2a is daarom bepaald dat artikel 5.78f niet toegepast hoeft te worden op het moment dat de gpp’s met toepassing van het overgangsrechtelijke artikel 12.2 worden vastgesteld. Dit werkt overigens als een facultatieve bepaling: als een gemeente ervoor kiest om bij de vaststelling van de eerste gpp’s met toepassing van artikel 12.2 ook meteen de geluidregels voor activiteiten in het omgevingsplan zodanig aan te vullen of aan te passen dat die gericht zijn op het voldoen aan die eerste gpp’s, en daarmee al te voldoen aan artikel 5.78f, is dat ook mogelijk.

De uitzondering geldt als, en voor zolang, voor het industrieterrein de eerste gpp’s gelden die met toepassing van het overgangsrechtelijke artikel 12.2 van het Bkl zijn bepaald. Als de gpp’s inhoudelijk worden gewijzigd met toepassing van de instructieregels in paragraaf 3.5.4, dan geldt deze uitzonderingsmogelijkheid niet en moet het omgevingsplan ook voldoen aan het eerste lid van artikel 5.78f. In de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet is in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 12.2 van het Bkl60 overigens gewezen op de nadelen van het combineren van de beleidsneutrale eerste vaststelling van gpp’s met een inhoudelijke wijziging. Ook als de eerste gpp’s niet inhoudelijk worden gewijzigd, moeten voor het einde van de overgangsfase waarin de gemeente het omgevingsplan opbouwt alsnog regels over activiteiten op het industrieterrein worden gesteld, gericht op het voldoen aan de gpp’s. Dat is geregeld in het tweede lid, van artikel 12.2a van het Bkl, dat uitgestelde werking biedt tot de bij koninklijk besluit te bepalen datum waarop alle regels van het omgevingsplan opgenomen zullen zijn in het nieuwe deel van dat plan.

Onderdeel BN (artikel 12.5 Bkl)

Onder de Omgevingswet behoort het geluid door spoorvoertuigen op een emplacement tot het geluid door hoofdspoorwegen dat met gpp’s wordt gereguleerd.61 In het bestaande artikel 12.5 van het Bkl is geregeld dat daarvoor de gpp’s worden gewijzigd met het toegestane geluid door spoorvoertuigen. Het eerste lid wordt nu gewijzigd om duidelijk te maken dat hier gaat om het bij omgevingsvergunning toegestane geluid met spoorvoertuigen. Verder wordt aan de Omgevingsregeling een nieuw artikel 17.6 toegevoegd waarin is voorgeschreven hoe dat geluid moet worden bepaald. In het tweede lid van artikel 12.5 wordt naar dat artikel verwezen.

Onderdeel BO (artikel 12.5a (nieuw) Bkl)

De regels van paragraaf 5.1.4.2 Bkl zijn op grond van artikel 5.55, tweede lid, onder e, niet van toepassing op het geluid door spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen die onderdeel zijn van een hoofdspoorweg of een bij omgevingsverordening aangewezen lokale spoorweg. De reden daarvan is dat dit geluid in het nieuwe stelsel van geluidregelgeving wordt beheerst via de geluidproductieplafonds voor die spoorwegen. Het genoemde onderdeel brengt tot uitdrukking dat in een omgevingsplan geen regels worden gesteld over dit geluid. Die regel geldt direct vanaf de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel.

Totdat de geluidproductieplafonds zijn gewijzigd wordt het geluid echter nog beheerst via de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit, zoals beschreven in de toelichting op artikel I, onderdelen X en Y. Vanuit de uitvoeringspraktijk zijn vragen gesteld welke betekenis de uitzondering in artikel 5.55, tweede lid, onder e, heeft in een situatie waarin nieuwe geluidgevoelige gebouwen worden toegelaten worden toegelaten in de nabijheid van een spoorwegemplacement voordat de geluidproductieplafonds zijn aangepast. De uitzondering zou in dit geval onbedoeld de indruk kunnen wekken dat dit geluid niet betrokken hoeft te worden bij de algemene verplichtingen die artikel 5.59 Bkl bevat die in beginsel gelden voor alle geluid door activiteiten. Het bevoegd gezag moet rekening houden met het geluid door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen en het omgevingsplan moet erin voorzien dat het geluid door een activiteit op geluidgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. Het is niet de bedoeling dat geluid dat er wel is niet betrokken wordt bij de algemene beoordeling van het geluid ter plaatse. Dit wordt verduidelijkt door uitgestelde werking voor de uitzondering toe te voegen, voor zover het gaat om het toelaten van een geluidgevoelig gebouw.

Opgemerkt zij dat het in een situatie als deze – waarin geluidgevoelige gebouwen worden toegelaten volgens nieuw recht nabij een geluidbron die nog onder overgangsrecht valt – niet altijd mogelijk zal zijn om aan artikel 5.59, tweede lid, van het Bkl te voldoen door toepassing te geven aan de instructieregels in de artikelen 5.65 tot en met 5.69 van het Bkl die zien op het stellen van waarden voor het geluid door de activiteit op geluidgevoelige gebouwen. De artikelen 5.70 en 5.71 van het Bkl bieden het bevoegd gezag echter mogelijkheden om er op andere wijze in te voorzien dat het geluid door een activiteit op geluidgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. In een dergelijk geval zal gemotiveerd moeten worden dat de functietoedeling in het omgevingsplan (met inbegrip van het tijdelijke deel daarvan) in combinatie met de geldende omgevingsvergunning voorziet in een aanvaardbaar geluid door de activiteit. In dit verband wordt ook gewezen op artikel 8.18 van het Bkl dat borgt dat bij eventuele wijziging van de omgevingsvergunning de grenswaarden voor geluid in geluidgevoelige ruimten van geluidgevoelige gebouwen niet worden overschreden.

Onderdeel BP (artikel 12.6, vierde lid, Bkl)

Artikel 12.6 bepaalt hoe de eerste geluidproductieplafonds voor provinciale wegen moeten worden vastgesteld. In artikel 12.6 van het Bkl was nog geen rekening gehouden met de situatie dat voor een provinciale weg al gpp’s kunnen gelden op basis van de Wet milieubeheer. Voor deze situatie wordt met artikel II, onderdelen A en B, van de voorgestelde Verzamelwet Omgevingswet 20.. een wijziging aangebracht in de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, die doorwerkt in artikel 12.6. Deze wijziging vindt zijn grondslag in het bestaande artikel 2.24 van de Omgevingswet, maar zal niet eerder in werking treden dan de daarmee samenhangende wijziging op wetsniveau.

In de Aanvullingswet geluid Omgevingswet is artikel 3.2a toegevoegd, waardoor gpp’s die onder de Wet milieubeheer zijn vastgesteld, maar zijn gelegen langs een provinciale weg, bij inwerkingtreding van de Omgevingswet na herberekening (artikel 3.2 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet) gelden als bij besluit als omgevingswaarden vastgestelde gpp’s. Door deze bepaling treden de bepalingen van paragraaf 3.5.4 van het Bkl in werking. Hierbij gaat het om bepalingen voor het vaststellen van gpp’s en het treffen van maatregelen om aan de gpp’s te voldoen. Deze gpp’s gelden dus van rechtswege en de situatie van de eerste vaststelling onder de Omgevingswet is hiervoor niet van toepassing. In artikel 3.5 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet is daarom een onderdeel toegevoegd waarmee de eerste vaststelling van gpp’s bij provinciale wegen binnen een bepaalde termijn niet geldt voor de wegdelen die al van rechtswege gpp’s hebben op grond van artikel 3.2a van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet.

Toevoeging van het vierde lid aan artikel 12.6 van het Bkl is nodig om ervoor te zorgen dat de gpp’s die van rechtswege op grond van artikel 3.2a van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet zijn ontstaan, kunnen worden gewijzigd in overeenstemming met de geluidbrongegevens van de gpp’s die een provincie vaststelt op grond van artikel 12.6 van het Bkl. Voor deze van rechtswege ontstane gpp’s zal een wijziging nodig zijn omdat de samenstelling van de geluidbronsoort (het netwerk van provinciale wegen) door de eerste vaststelling van gpp’s door de provincie is gewijzigd. De geluidbrongegevens van een nabijgelegen provinciale weg dragen immers bij aan de waarde van een gpp dat van rechtswege tot stand is gekomen, zodra voor die nabijgelegen weg ook gpp’s worden vastgesteld. De wijziging van de van rechtswege ontstane gpp’s is een eenvoudige procedure, zonder toepassing van artikel 3.34 van het Bkl, omdat er voor de omgeving geen nadelige effecten zijn. De aanleiding is immers niet een fysieke verandering van de weg.

Andersom zal bij de eerste vaststelling van gpp’s op grond van artikel 12.6 van het Bkl ook rekening gehouden worden met de geluidbrongegevens van de van rechtswege al bestaande gpp’s. Dit volgt uit artikel 3.24, derde lid, van het Bkl.

Onderdeel BR (artikel 12.11 Bkl)

Artikel 12.11, tweede lid, van het Bkl bevat de regeling voor vrijwillige sanering. In artikel 12.11, tweede lid, onder b, was onduidelijk wat wordt bedoeld met «het geluid». Het gaat om hetzelfde geluid dat aanleiding vormt om een gebouw op te nemen op de lijst met te saneren gebouwen. Welk geluid dat is, is bepaald in artikel 15.2, tweede lid, van het Omgevingsbesluit. Dit geluid is in de onderdelen b, c en d van dat tweede lid het geluid hoger dan de grenswaarde. Het geluid van artikel 12.11 is dan minder dan 5 dB lager dan dit geluid. Geluid van een gemeentelijke weg hoger dan de grenswaarde is bijvoorbeeld 71 dB, en geluid minder dan 5 dB lager dan 71 dB is 67, 68, 69 en 70 dB. Dit is niet wat met deze tekst is beoogd. Uit de toelichting bij het oorspronkelijke artikel62 blijkt dat de bedoeling is dat gebouwen waarop het geluid tot 5 dB onder de saneringsdrempel ligt, gesaneerd kunnen worden. De saneringsdrempel verwijst naar de grenswaarde in artikel 15.2, tweede lid, onder b, c en d, van het Omgevingsbesluit of 5 dB hoger dan de grenswaarde in artikel 15.2, tweede lid, onder a, van dat besluit. Dus ook gebouwen bij een gemeentelijke weg met 66 dB vallen onder artikel 12.11, tweede lid.

Wel is van belang dat het ook in artikel 12.11 gaat om het geluid bij volledig benutte gpp’s of het geluid in het basisjaar voor de basisgeluidemissie. Op dit punt verwijst de tekst terecht naar artikel 15.2, tweede lid, van het Omgevingsbesluit. De tekst van artikel 12.11 is zo aangepast dat duidelijker is wat ermee wordt beoogd. De tabel hieronder geeft per geluidbronsoort de geluidbelastingen weer voor de vrijwillige sanering en de verplichte sanering van artikel 12.11, eerste lid.

Geluidbronsoort

Grenswaarde (art. 3.35 Bkl)

Vrijwillige sanering bij Lden van

Verplichte sanering bij Lden van

Provinciale weg binnen bebouwde kom

65 dB

66 dB of hoger

71 dB of hoger

Provinciale weg buiten bebouwde kom

65 dB

61 dB of hoger

66 dB of hoger

Gemeenteweg

70 dB

66 dB of hoger

71 dB of hoger

Waterschapsweg

70 dB

66 dB of hoger

71 dB of hoger

Lokale spoorweg

70 dB

66 dB of hoger

71 dB of hoger

Onderdeel BS (artikel 12.13f Bkl) [artikel 3.7 Aanvullingswet geluid Omgevingswet]

Naar aanleiding van de reactie van de VNG op de Verzamelwet Omgevingswet 20.. is geconstateerd dat artikel 12.13f van het Bkl aanvulling behoeft. Artikel 12.13f regelt al dat de aanduiding van niet-geluidgevoelige gevels die onder overgangsrecht tot stand komen met toepassing van artikel 1b, vierde lid, van de Wet geluidhinder (zgn. «dove gevels») conform nieuw recht gebeurt. Nagelaten is echter te regelen dat de aanduiding van niet-geluidgevoelige gevels die onder overgangsrecht kunnen ontstaan door toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering de aanduiding «niet-geluidgevoelige gevel» moeten krijgen. Daarin wordt met deze wijziging alsnog voorzien. In artikel 12.13g, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bkl is al wel overgangsrecht opgenomen voor situaties waarin de Interimwet stad-en-milieubenadering is toegepast voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet of bij op dat moment lopende procedures.

Artikel 12.13f vormt overigens een nadere uitwerking van de overgangsrechtelijke bepalingen die zijn opgenomen in de artikelen 3.5 en 3.6 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet en vindt zijn grondslag in de vangnetbepaling in artikel 3.7 van die wet en niet in de Omgevingswet. De artikelen 3.5 en 3.6 regelen dat het materiële recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van die wet van toepassing blijft zolang nog geen gpp’s zijn vastgesteld voor provinciale wegen en industrieterreinen. Naast de Wet geluidhinder blijft ook verwante wetgeving van toepassing zoals die gold direct voor inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, bijvoorbeeld bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht die betrekking hebben op de Wet geluidhinder, en de op dat moment bestaande mogelijkheden om af te wijken van de Wet geluidhinder op grond van de Crisis- en herstelwet en de Interimwet stad-en-milieubenadering. Uit de bepalingen in beide artikelen die bepalen hoe de Wet geluidhinder wordt gelezen blijkt echter dat dit niet geldt voor de Wet ruimtelijke ordening, de Spoedwet wegverbreding, de Tracéwet en – voor het afwijken van een bestemmingsplan met een omgevingsvergunning – de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Er is dus sprake van hybride regelgeving waarbij de Wet geluidhinder nog wordt toegepast, maar het ruimtelijke besluit niet wordt vastgesteld met toepassing van oud recht, maar op grond van de Omgevingswet. In die hybride situatie moet de toepassing van oud recht tot een aanduiding naar nieuw recht leiden.

Onderdelen BT en BV (paragraaf 12.1.9 en artikel 12.13ia (nieuw) Bkl)

In artikel 12.7, tweede lid, van het Bkl is bepaald dat een provinciale weg, waarvoor nog geen gpp’s zijn vastgesteld, een tijdelijk geluidaandachtsgebied heeft. In het derde lid van dat artikel is hetzelfde bepaald voor industrieterreinen. Bij het toelaten van een geluidgevoelig gebouw in een tijdelijk geluidaandachtsgebied gelden de instructieregels van paragraaf 5.1.4.2a.4 niet. Dat volgt uit artikel 5.78, eerste lid, onder a, van het Bkl waarin het toepassingsbereik van de hele paragraaf 5.1.4.2a is beperkt tot het geluidaandachtsgebied van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met gpp’s. Het geluid wordt in dat geval beoordeeld via het oude recht. Dat is zo bepaald in de artikelen 3.5 (provinciale wegen) en 3.6 (industrieterreinen) van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet.

De situatie kan zich echter voordoen dat een geluidgevoelig gebouw wordt toegelaten in het geluidaandachtsgebied van bijvoorbeeld een gemeenteweg én in een tijdelijk geluidaandachtsgebied als bedoeld in artikel 12.7. Vanwege de gemeenteweg worden de regels van paragraaf 5.1.4.2a.4 actief. De artikelen 5.78p en 5.78ac over het beoordelen van het gecumuleerde geluid zijn echter niet goed toepasbaar als het geluid door bronsoorten, waarvoor nog geen gpp’s zijn vastgesteld, niet beschikbaar is. Hetzelfde geldt voor de artikelen 5.78q en 5.78ad over het bepalen van het gezamenlijk geluid. In artikel 12.13ia is daarom bepaald dat voor die gevallen de in artikel 5.78a bedoelde waarde van het geluid, de waarde van de met toepassing van de Wet geluidhinder bepaalde geluidbelasting is. Dat geldt voor de gehele paragraaf 5.1.4.2a. Ook kan dit in voorkomende gevallen relevant zijn voor het bepalen van het gecumuleerde geluid of het gezamenlijke geluid in het kader van een besluit tot vaststelling van geluidproductieplafonds met toepassing van afdeling 3.5 voor een andere geluidbronsoort dan de provinciale weg of het industrieterrein in kwestie, bijvoorbeeld een rijksweg of hoofdspoorweg. Daarin voorziet deze bepaling ook.

Voor het bepalen van het geluid door gemeentewegen geldt vanaf inwerkingtreding alleen nieuw recht. Ook voor het bepalen van het geluid door rijkswegen en hoofdspoorwegen is geen bijzondere regeling nodig. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden voor die bronsoorten al gpp’s.

Het toepassen van artikel 12.13ia levert geen extra bestuurslasten op. Voor elke bronsoort is één waarde van de geluidbelasting nodig. Zolang de gpp’s niet zijn vastgesteld is dat de krachtens de Wet geluidhinder bepaalde waarde.

Onderdeel BU (artikel 12.13i Bkl)

Artikel 12.13i van het Bkl zorgt ervoor dat verschillende uitzonderingen in de instructieregels over activiteiten op industrieterreinen ook al gelden voordat voor die industrieterreinen gpp’s zijn vastgesteld. Daartoe was geregeld dat onder «industrieterrein waarvoor gpp’s als omgevingswaarden zijn vastgesteld» ook wordt verstaan een op het tijdstip van inwerkingtreding van het Bkl aanwezig industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder. Dit gebeurde door een verwijzing naar artikel 12.1 waarin het begrip «aanwezig industrieterrein» is gedefinieerd. Dit artikel wordt opnieuw vastgesteld omdat het om drie redenen gewijzigd moet worden.

Ten eerste wordt artikel 11.50 toegevoegd aan de opsomming in het artikel. Artikel 11.50 van het Bkl gaat over de gegevensverzameling voor geluidbelastingkaarten. Het eerste lid, onder c, van dat artikel vereist het verzamelen van gegevens van «activiteiten die worden verricht op een industrieterrein waarvoor gpp’s als omgevingswaarden zijn vastgesteld» en «activiteiten in een gebied waarvoor in het omgevingsplan voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT van geluid een hogere waarde is vastgesteld dan de standaardwaarden». Hierbij is de veronderstelling dat deze activiteiten al zijn toegelaten in een omgevingsplan. De eerstvolgende uiterste vaststellingsdatum voor geluidbelastingkaarten is 30 juni 2027, en dat ligt vóór de uiterste datum waarop omgevingsplannen moeten voldoen aan alle eisen van de Omgevingswet. Daarom is het mogelijk dat er bij het verzamelen van gegevens voor de geluidbelastingkaart relevante gegevens worden gemist. Door nu aan dit artikel 12.13i van het Bkl artikel 11.50 van het Bkl toe te voegen, wordt geregeld dat ook voor bestaande industrieterreinen gegevens worden verzameld voor de geluidbelastingkaart. Dit was onder de Wet milieubeheer vereist op grond van artikel 18 van het Besluit geluid milieubeheer.

Ten tweede is bij het verduidelijken van het begrip «aanwezig industrieterrein» in artikel 12.1 van het Bkl geconstateerd dat in artikel 12.13i enkele toepassingsvoorwaarden waren opgenomen die al onderdeel uitmaakten van het begrip «aanwezig industrieterrein», omdat deze toepassingsvoorwaarden ook zijn gesteld in artikel 3.6 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, waarnaar dat begrip aanvankelijk verwees. Nu met artikel III, onderdeel BL, van dit besluit het begrip in artikel 12.1 van het Bkl is verduidelijkt, kan er direct naar verwezen worden, wat mogelijke verwarring over dubbele of overlappende voorwaarden voorkomt. In lijn met de wijziging van artikel 12.1 vervalt ook hier de voorwaarde dat sprake moet zijn van een besluit tot vaststelling van de gpp’s dat in werking is getreden. Zoals beschreven in de toelichting bij artikel III, onderdeel BL, van dit besluit, is het immers ook mogelijk dat niet langer sprake is van een industrieterrein door met toepassing van paragraaf 5.1.4.2 van het Bkl in het omgevingsplan uit te sluiten dat activiteiten worden verricht die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken. Het besluit waarmee de nieuwe regels over geluid door activiteiten (anders dan activiteiten op een industrieterrein) worden vastgesteld is hetzelfde besluit als dat waarmee de verplichting tot het vaststellen van gpp’s vervalt.

Ten derde wordt artikel 5.63, onder b, met dit besluit geschrapt uit het Bkl, waardoor artikel 12.13i hier ook niet meer naar moet verwijzen.

Onderdeel BW (artikel 12.13l Bkl)

Het eerste lid van artikel 12.13l van het Bkl wordt overbodig door de wijziging van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet door de voorgestelde Verzamelwet 20.. waarmee artikel 3.2a is toegevoegd. Het wetsartikel regelt op een betere manier dat gpp’s langs een lokale spoorweg, die onder de Wet milieubeheer tot stand zijn gekomen, blijven gelden onder de Omgevingswet. Het tweede lid, dat wordt vernummerd naar het eerste lid, blijft wel van belang. Hierin is een aanvullende regeling getroffen voor de verantwoordelijkheid voor de monitoring en voor het treffen van maatregelen. De wijziging van artikel 12.13l regelt dat de bepalingen voor de basisgeluidemissie niet gelden. Het derde lid wordt ook hernummerd, en het eerste lid (nieuw) verwijst naar artikel 3.2a van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet.

Deze wijziging vindt zijn grondslag in het bestaande artikel 2.24 van de Omgevingswet, maar zal niet eerder in werking treden dan de daarmee samenhangende wijziging op wetsniveau.

Onderdeel BX (artikel 12.13n Bkl) (nieuw) [artikel 20.6, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, Omgevingswet]

Een nieuw artikel 12.13n wordt toegevoegd waardoor ook de geluidbelasting van bestaande concentratiegebieden voor horeca-inrichtingen en voor detailhandel en ambachtsbedrijven moet worden meegenomen bij het verzamelen van de gegevens voor een geluidbelastingkaart. Dit was onder de Wet milieubeheer vereist op grond van artikel 19 van het Besluit geluid milieubeheer. Door deze aanvullingen zullen de geluidbelastingkaarten in 2027 niet minder gegevens bevatten dan ze onder de Wet milieubeheer zouden bevatten.

Onderdeel CA (artikel 12.26, derde lid, Bkl) (nieuw)

De artikelen 12.24 tot en met 12.26 van het Bkl bevatten een overgangsrechtelijke voorziening voor een aantal militaire luchtvaartterreinen. Het betreft de militaire luchtvaartterreinen Gilze-Rijen, Woensdrecht en De Peel en het buitenlandse militaire luchtvaartterrein Geilenkirchen. Zonder deze overgangsrechtelijke voorziening zou de ruimtelijke vastlegging van de op grond van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening vastgelegde gebieden en de daarbinnen geldende ruimtelijke beperkingen komen te vervallen voordat die gebieden zijn verankerd in de luchtvaartregelgeving.

Op grond van artikel 3.2 van het Barro is van die regel ontheffing mogelijk. Het nieuwe derde lid van artikel 12.26 van het Bkl zorgt ervoor dat die mogelijkheid ook onder de Omgevingswet blijft bestaan. Het bevoegd gezag voor de ontheffing is onder het Barro «Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat». De minister die het aangaat is voor dit onderwerp altijd de Minister van Defensie zodat deze met naam kan worden genoemd.

Onderdelen CB en CC (artikelen 12.27b, 12.27c en 12.32 Bkl) (nieuw) [artikel 5.34, tweede lid, Omgevingswet]
Toelichting artikelen 12.27b en 12.32 Bkl
Eerste lid

Een deel van de overgangsrechtelijke instructieregels in hoofdstuk 12 van het Bkl is gericht tot het bevoegd gezag voor een omgevingsplan. Andere instructieregels stellen de werking van instructieregels over het omgevingsplan enigszins bij om overgangsrechtelijke problemen te voorkomen. Deze overgangsrechtelijke instructieregels moeten ook worden gebruikt op het moment dat de instructieregels voor het omgevingsplan overeenkomstig worden toegepast op een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (zoals geregeld in afdeling 8.1 van het Bkl) of een projectbesluit (zoals geregeld in artikel 9.1 van het Bkl). Dat wordt met het eerste lid van de nieuwe artikelen 12.27b en 12.32 geëxpliciteerd. Bij de formulering is zoveel mogelijk aangesloten bij de regeling van deze onderwerpen voor instructieregels elders in het Bkl (de artikelen 8.0b, 8.0c en 9.1).

Tweede lid

De in het eerste lid genoemde instructieregels uit de afdelingen 12.1 (geluid) en 12.2 (geur) zijn van overeenkomstige toepassing op alle omgevingsvergunningen voor omgevingsplanactiviteiten en projectbesluiten. Dat sluit aan bij de wijze waarop dit is geregeld voor de niet-overgangsrechtelijke instructieregels voor deze onderwerpen.

Voor het in afdeling 12.3 (geluid militaire luchtvaartterreinen) opgenomen artikel 12.26, dat een opvolger is van een regel in het Barro, moet echter gelden dat dit alleen van toepassing op besluiten van andere overheden dan het Rijk. De bepaling in het Barro is op grond van artikel 1.1, tweede lid, onder b, van dat besluit ook alleen van toepassing op provinciale inpassingsplannen en op grond van artikel 1.2, aanhef en onder a, van dat besluit niet van toepassing op omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan die worden verleend door een minister.

Dit verschil in benadering sluit aan bij de regeling in artikelen 8.0d en 9.1, tweede lid, van het Bkl en is toegelicht bij de totstandkoming van de al in het Bkl opgenomen regels.63

De ontheffing van artikel 12.26, derde lid, kan worden aangevraagd door het bevoegd gezag. Dat zijn provinciale staten bij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit van provinciaal belang of een provinciaal projectbesluit en is het dagelijks bestuur van een waterschap bij een projectbesluit van een waterschap. De formulering sluit op dit punt aan bij de bestaande artikelen 4.38 van het Omgevingsbesluit en 8.0c van het Bkl, die ook uitgaan van de lijn dat de ontheffing van overeenkomstig toe te passen instructieregels kan worden aangevraagd door het bevoegd gezag als dat geen bestuursorgaan van de gemeente is.

Toelichting artikel 12.27c Bkl

In brandvoorschriftengebieden en explosievoorschriftengebieden geldt op grond van paragraaf 4.2.14 van het Bbl een aantal aanvullende bouwregels om de gevolgen van een brand of explosie te beperken. Artikel 5.14 van het Bkl, dat de grondslag biedt voor het aanwijzen van die gebieden, gelezen in samenhang met genoemde paragraaf 4.2.14, biedt bewust niet de mogelijkheid om die gebieden aan te wijzen bij omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, omdat uitgangspunt van beleid is dat gemeenten gebiedsgewijs en niet op gebouwniveau keuzes maken of bepaalde aanvullende voorschriften gelden. Gedurende de overgangsfase kan dit echter tot belemmeringen leiden als gemeenten nieuwe kwetsbare, beperkt kwetsbare of zeer kwetsbare gebouwen willen toelaten via omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, terwijl voor het desbetreffende deel van het omgevingsplan nog geen uitvoering is gegeven aan artikel 5.14. Daarom is een aanvullende overgangsrechtelijke regeling opgenomen. Deze regeling geldt alleen gedurende het deel van de overgangsfase waarin een gemeente het tijdelijk deel van het omgevingsplan voor een locatie nog niet heeft omgezet in een permanent omgevingsplan. Naarmate de gemeenteraad voor een steeds groter deel van haar grondgebied nieuwe regels heeft vastgesteld ter opvolging van de regels in het tijdelijk deel van het omgevingsplan (waaronder het voormalige bestemmingsplan) en daarbij toepassing heeft gegeven aan afdeling 5.1 van het Bkl, en dus ook aan artikel 5.14, sterft de betekenis van dit overgangsrechtelijke artikel uit.

Onderdeel CD (artikel 12.33, eerste lid, Bkl) [artikel 5.39 Omgevingswet]

Bij deze wijziging is door toevoeging van de zinsnede «het eerste lid» een omissie in de verwijzing naar twee onderdelen van artikel 8.6 van het Omgevingsbesluit hersteld. Het gaat hier om een technische correctie.

Onderdeel CE (bijlage I, onder A, Bkl)

In bijlage I, onder A, bij het Bkl worden verschillende technische wijzigingen doorgevoerd.

Daarnaast zijn in de bijlage de begrippen CAS-nummer en UN-nummer ingevoegd. In de begripsomschrijving van deze begrippen wordt verwezen naar de begripsomschrijvingen in bijlage I, onder A, bij het Bal. Zie hiervoor ook de artikelsgewijze toelichting bij de wijziging van bijlage I bij het Bal via dit besluit.

De begripsbepalingen gebouw en voor menselijke consumptie bestemd water worden via de Verzamelwet Omgevingswet 20.. ingevoegd in de Omgevingswet. Deze begripsbepalingen kunnen daarom in het Bkl vervallen.

Onderdeel CF (bijlage I, onder B, Bkl)

De begripsbepaling drinkwaterrichtlijn wordt via de Verzamelwet Omgevingswet 20.. ingevoegd in de Omgevingswet. Deze begripsbepaling kan daarom in het Bkl vervallen.

Onderdeel CG (bijlage III Bkl)

In bijlage III bij het Bkl vervalt voetnoot 1. In de uitleg bij voetnoot 1 is de afkorting «CAS» verklaard, te weten Chemical Abstract Services. Deze afkorting wordt met dit besluit nu opgenomen in bijlage I, onder A, bij het Bkl, en ook in bijlage I, onder A, bij het Bal. Hiervoor wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de wijziging van bijlage I bij het Bal via dit besluit.

Artikel IV (Omgevingsbesluit)

Onderdeel A (artikel 1.1a Omgevingsbesluit)

Bij dit artikel is artikel 1.1a, eerste lid, van het Omgevingsbesluit (de zogeheten grondslagenbepaling) op twee punten gewijzigd. In de eerste plaats is een kennelijke verschrijving in de opsomming van artikelen hersteld. De eerdere foutieve verwijzing naar artikel 15.15, derde lid, van de Omgevingswet is gewijzigd in een verwijzing naar artikel 13.15, derde lid, van die wet. Dat artikel vormt naast artikel 13.11, eerste lid, van de Omgevingswet de grondslag voor artikel 8.15 van het Omgevingsbesluit en de bij dat artikel behorende bijlage IV bij dat besluit.

Verder is een ontbrekende grondslag ingevoegd. Dit betreft artikel 15.9, eerste lid, van de Omgevingswet. Dit artikel is mede de grondslag voor artikel 12.6 van het Omgevingsbesluit, dat betrekking heeft op de instelling en taakomschrijving van de OCW-schadebeoordelingscommissie archeologische rijksmonumenten. Bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet, waarbij artikel 12.6 van het Omgevingsbesluit is ingevuld, is artikel 17.6 van de Omgevingswet als grondslag beschouwd.64 Vastgesteld is dat als het gaat om de instelling van de schadebeoordelingscommissie als zodanig deze grondslag nog steeds van belang is. Als het gaat om de taakomschrijving van de commissie is in aanvulling op artikel 17.6 van de Omgevingswet bij de Invoeringswet Omgevingswet een specifiekere grondslag beschikbaar gekomen in de vorm van artikel 15.9, eerste lid, van de Omgevingswet. Met deze wijziging van artikel 1.1a, eerste lid, van het Omgevingsbesluit is dit tot uitdrukking gebracht.

Onderdelen B en C (artikelen 4.11a (nieuw) en 4.12 Omgevingsbesluit) [artikelen 5.11 en 5.12, derde lid, Omgevingswet]

In artikel 4.12 van het Omgevingsbesluit was geregeld voor welke (gevallen van) activiteiten de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit was aangewezen als het bevoegd gezag om te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning met betrekking tot die activiteiten. Het betrof hier een drietal activiteiten: een Natura 2000-activiteit van nationaal belang en een flora- en fauna-activiteit van nationaal belang, alsmede een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.48b van het Bal. Deze activiteit houdt verband met het op of in de bodem brengen van zuiveringsslib.

In de portefeuilleverdeling van het kabinet Rutte IV vallen de twee eerstgenoemde activiteiten in de portefeuille van de Minister voor Natuur en Stikstof. Laatstgenoemde activiteit, de milieubelastende activiteit met betrekking tot het op of in de bodem brengen van zuiveringsslib, is in de portefeuille van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gebleven.

In verband met deze wijzigingen is voor laatstgenoemde minister in een nieuw artikel voorzien (artikel 4.11a van het Omgevingsbesluit), waarin deze uitsluitend voor aanvragen om een omgevingsvergunning met betrekking tot de eerder genoemde milieubelastende activiteit als het bevoegd gezag is aangewezen. In samenhang daarmee is in artikel 4.12, eerste lid, van het Omgevingsbesluit de aanwijzing van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als het bevoegd gezag vervangen door de aanwijzing van de Minister voor Natuur en Stikstof en is de verwijzing naar de eerder genoemde milieubelastende activiteit vervallen. Daarmee heeft artikel 4.12, eerste lid, alleen nog betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit van nationaal belang of een flora- en fauna-activiteit van nationaal belang.

In artikel 4.12, tweede lid, onder a, onder 5°, van het Omgevingsbesluit sloot de verwijzing naar de daarin bedoelde burgerluchthavens niet goed aan op de begripsomschrijving van deze luchthavens in de bijlage bij de Omgevingswet. Met deze wijziging van het artikelonderdeel is dit alsnog gebeurd.

De wijziging van artikel 4.12, derde lid, onder c, aanhef, van het Omgevingsbesluit strekt tot herstel van een aantal omissies in de verwijzing naar de artikelen van het Bal waarin de voor de toepassing van dit artikelonderdeel van belang zijnde vergunningplichtige gevallen van flora- en fauna-activiteiten zijn aangewezen. Ten onrechte was eerder alleen verwezen naar de artikelen van het Bal over het onder zich hebben of vervoeren van beschermde soorten. Hieraan zijn nu de artikelen van het Bal over het vangen van deze soorten toegevoegd. Dit is van belang voor de aanwijzing in artikel 4.12, derde lid, onder c, onder 1°, van het Omgevingsbesluit van zowel het vangen als het onder zich hebben van zieke of gewonde dieren ten behoeve van vervoer in een dierenambulance als flora- en fauna-activiteit van nationaal belang.

In verband met de hiervoor al genoemde portefeuilleverdeling van het kabinet Rutte IV is verder ook in artikel 4.12, vierde lid, van het Omgevingsbesluit, dat betrekking heeft op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit, de aanduiding van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als het bevoegd gezag vervangen door de aanduiding van de Minister voor Natuur en Stikstof. Deze vervanging is meegenomen bij de volledige herformulering van het artikellid. De wijziging van het artikellid strekt ertoe te verduidelijken dat het in dat artikellid gaat om een aanvraag om een omgevingsvergunning die alleen betrekking heeft op een (enkele) valkeniersactiviteit. Om die reden is de omschrijving van de aanvraag in het artikellid nader aangeduid als enkelvoudige aanvraag op de wijze zoals dat ook in artikel 4.12, eerste lid, van het Omgevingsbesluit c.q. de andere artikelen over de aanwijzing van verschillende bestuursorganen als het bevoegd gezag binnen afdeling 4.1 van dat besluit is gedaan. De wetstechnische samenhang binnen die afdeling is hierdoor vergroot. Met het oog op de tekstuele inpassing van de verwijzing naar de enkelvoudige aanvraag – het begrip «enkelvoudige aanvraag om een omgevingsvergunning» is gedefinieerd in bijlage I bij het Omgevingsbesluit – is in artikel 4.12, vierde lid, van het Omgevingsbesluit verder een beperkt aantal andere redactionele wijzigingen aangebracht. De wijzigingen hebben geen van alle inhoudelijke gevolgen.

Anders dan in artikel 4.12, eerste lid, van het Omgevingsbesluit c.q. de andere artikelen over de aanwijzing van het bevoegd gezag in afdeling 4.1 van dat besluit, is in artikel 4.12, vierde lid, niet voorzien in de aanwijzing van de betreffende minister als het bevoegd gezag om ook te beslissen op een zogeheten meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als die alleen betrekking heeft op meer dan één valkeniersactiviteit. Dit houdt verband met het feit dat een valkeniersactiviteit geen onderdeel kan zijn van een meervoudige aanvraag van welke combinatie van activiteiten dan ook. Bij de voorgestelde Verzamelwet Omgevingswet 20.. wordt dit verduidelijkt door een wijziging van artikel 5.12, eerste lid, van de Omgevingswet. Voor een nadere toelichting daarop wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel65. Met de toespitsing op de enkelvoudige aanvraag in artikel 4.12, vierde lid, van het Omgevingsbesluit is ook in dat artikellid de suggestie weggenomen dat het daarin om zowel enkelvoudige als meervoudige aanvragen zou kunnen gaan. De samenhang tussen de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit is hierdoor vergroot.

Onderdeel D (artikel 4.14 Omgevingsbesluit) [artikel 5.12, derde lid, Omgevingswet]

Artikel 4.14 van het Omgevingsbesluit voorziet in een aanvullende regeling voor de aanwijzing van het bevoegd gezag om te beslissen op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als daar op grond van de eerdere bevoegd gezag artikelen in hoofdstuk 4 van het Omgevingsbesluit nog geen bevoegd gezag voor is aangewezen. Het gaat hier om uitzonderlijke situaties.

In artikel 4.14 van het Omgevingsbesluit is een nieuw lid ingevoegd (het zesde lid) en een aantal van de bestaande artikelleden is aangepast. Deze wijzigingen zijn alle wetstechnisch van karakter en houden in de eerste plaats verband met het bij dit besluit nieuw toegevoegde artikel 4.11a van het Omgevingsbesluit en de in samenhang daarmee aangebrachte wijzigingen in artikel 4.12, eerste lid, van het Omgevingsbesluit. Met de aanwijzing in twee afzonderlijke artikelen van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit respectievelijk de Minister voor Natuur en Stikstof als het bevoegd gezag om te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de in die artikelen nader omschreven activiteiten, was ook de noodzaak ontstaan om in artikel 4.14 van het Omgevingsbesluit voor elk van deze ministers in een afzonderlijk artikellid te voorzien. Ook de wijzigingen die bij dit besluit zijn aangebracht in artikel 4.12, vierde lid, van het Omgevingsbesluit zijn in artikel 4.14 van het Omgevingsbesluit tot uitdrukking gebracht. Dit is gedaan door in het eerste lid, en het zevende en achtste lid (beide nieuw), de verwijzing naar artikel 4.12 toe te spitsen op het eerste lid van dat artikel. Voor een nadere toelichting op de achtergronden van de wijzigingen met betrekking tot de artikelen 4.11a en 4.12 wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij die wijzigingen.

Onderdelen F en G (artikelen 4.30a (nieuw) en 4.31 Omgevingsbesluit) [artikelen 16.15, eerste lid, en 16.16, eerste lid, Omgevingswet]

In artikel 4.31 van het Omgevingsbesluit was geregeld in welke gevallen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het recht van advies en het recht van instemming had voor een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Om dezelfde reden als waarom in een nieuw artikel 4.11a en daarmee samenhangende wijzigingen van artikel 4.12 van het Omgevingsbesluit is voorzien – kort samengevat de portefeuilleverdeling tussen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister voor Natuur en Stikstof in het kabinet Rutte IV – is ook in een nieuw artikel 4.30a en daarmee samenhangende wijzigingen in artikel 4.31 van het Omgevingsbesluit voorzien. De gevallen waarin de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het recht van advies en recht van instemming heeft zijn als gevolg daarvan verschoven van artikel 4.31 van het Omgevingsbesluit naar het nieuwe artikel 4.30a en artikel 4.31 is toegespitst op de gevallen waarin de Minister voor Natuur en Stikstof het recht van advies en het recht van instemming heeft. Daarbij is in artikel 4.31 met een redactionele aanpassing (toevoeging van de zinsnede «van nationaal belang» na de verwijzing naar de Natura 2000-activiteit) verduidelijkt dat het in dat artikel niet alleen bij de flora- en fauna-activiteit maar ook bij de Natura 2000-activiteit moet gaan om een activiteit van nationaal belang. De aangewezen gevallen zijn hierdoor materieel niet gewijzigd. Voor een nadere toelichting op de achtergronden van de wijzigingen met betrekking tot de artikelen 4.11a en 4.12 van het Omgevingsbesluit wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij die wijzigingen.

Onderdeel I (artikelen 5.3, derde lid, en 10.45, eerste lid, onder b, Omgevingsbesluit)

De Wet open overheid is de opvolger van de Wet openbaarheid van bestuur. De verwijzingen naar voornoemde laatste wet in artikelen 5.3, derde lid, en 10.45, eerste lid, onder b, van het Omgevingsbesluit is daarop aangepast.

Onderdelen J, K en AK (artikelen 6.4, 10.6b, aanhef, 10.6c, eerste lid, 10.6d, 10.19a, eerste en tweede lid, 10.21c, 10.34, 10.36a, eerste lid, aanhef, en derde lid, 10.36b, eerste en tweede lid, 10.36c, eerste en derde lid, 10.36d, eerste en tweede lid, 10.36da, eerste en tweede lid, 10.36db, 10.36dc, aanhef, 10.36e, onder a, 10.49a, 13.3a, eerste lid, aanhef, 15.5, eerste en tweede lid, Omgevingsbesluit)

Met deze wijzigingen zijn de aanduidingen van ministers aangepast in overeenstemming met de huidige portefeuilleverdeling van het kabinet Rutte IV. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting. Volledigheidshalve wordt er daarbij op gewezen dat deze wijzigingen in de aanduidingen ook van belang zijn voor de artikelen 4.12, 4.14, 4.31 en 13.3 van het Omgevingsbesluit. Omdat deze artikelen bij dit besluit onderwerp zijn van een meer omvattende wijziging, zijn de wijzigingen in de aanduidingen daarbij meegenomen.

Onderdeel P (artikel 10.19b Omgevingsbesluit) (nieuw) [artikel 4.3, eerste en tweede lid, Omgevingswet]

In het nieuwe artikel 10.19b van het Omgevingsbesluit is voor het elektronisch indienen van een aanvraag om een maatwerkvoorschrift over artikel 11.96 of 11.108 van het Bal bepaald dat dit moet verlopen via het digitale loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Dit artikel hangt samen met het van de elektronische indiening via het Digitaal Stelsel Omgevingswet uitzonderen van deze aanvragen. Dat is bij dit besluit gebeurd via een wijziging van artikel 14.1, derde lid, van het Omgevingsbesluit. Voor de achtergrond van deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting bij de wijziging van dat artikellid.

Wat betreft de wettelijke grondslag van artikel 10.19b wordt opgemerkt dat in ieder geval artikel 4.3, eerste en tweede lid, van de Omgevingswet hiervoor een basis biedt. Het wetsvoorstel voor de Verzamelwet Omgevingswet 20..66 voorziet weliswaar in een meer specifieke grondslag voor artikel 10.19b van het Omgevingsbesluit in artikel 16.1, eerste lid, van de Omgevingswet, maar omdat de situatie zich kan voordoen dat artikel 10.19b al in werking moet treden voordat genoemd wetsvoorstel wet is geworden en in werking is getreden, is hierop bij dit besluit niet vooruitgelopen.

Onderdeel Q (artikel 10.21 Omgevingsbesluit) [artikel 5.7, tweede lid, Omgevingswet]

In het opschrift van artikel 10.21 van het Omgevingsbesluit, dat eerst in generieke zin verwees naar «aanvragen wateractiviteiten» is verduidelijkt dat het hier gaat om aanvragen om een omgevingsvergunning voor wateractiviteiten. Deze wijziging hangt samen met de overige wijzigingen die bij dit besluit zijn aangebracht in de afdelingen 10.5 en 10.6 van het Omgevingsbesluit (toevoeging nieuwe artikelen 10.19b en 10.21d en wijziging van artikel 10.21a).

Onderdeel R (artikel 10.21a Omgevingsbesluit) [artikel 5.7, derde lid, Omgevingswet]

In artikel 10.21a van het Omgevingsbesluit was al geregeld dat aanvragen om een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit en een valkeniersactiviteit als zijnde activiteiten waarvoor de locatie van ondergeschikt belang is als bedoeld in artikel 5.7, derde lid, van de Omgevingswet los moeten worden gedaan van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor andere activiteiten. De verplichting om dergelijke aanvragen los te doen moet worden gelezen in samenhang met het tegelijkertijd uitzonderen van het elektronisch doen van deze aanvragen via het Digitaal Stelsel Omgevingswet in artikel 14.1, derde lid, van het Omgevingsbesluit, zoals dat bij dit besluit is komen te luiden. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet.67

Bij dit besluit is in artikel 10.21a ook voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit van nationaal belang als bedoeld in artikel 4.12, derde lid, onder c, van het Omgevingsbesluit bepaald dat deze los moet worden gedaan van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor andere activiteiten. Het artikel is in verband hiermee wetstechnisch aangepast (veralgemeniseren opschrift en herformuleren artikel als opsomming). Ook de bij dit besluit toegevoegde activiteiten zijn activiteiten waarvoor de locatie van ondergeschikt belang is als bedoeld in artikel 5.7, derde lid, van de Omgevingswet. In samenhang met de wijziging van artikel 10.21a zijn bij dit besluit ook de betreffende aanvragen om een omgevingsvergunning in artikel 14.1, derde lid, van het Omgevingsbesluit uitgezonderd van elektronische indiening via het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Voor een nadere toelichting op de achtergrond daarvan wordt verwezen naar de toelichting bij de wijziging van dat artikellid.

Onderdeel S (artikel 10.21d Omgevingsbesluit) (nieuw) [artikel 16.55, eerste lid, Omgevingswet]

In het nieuwe artikel 10.21d van het Omgevingsbesluit is voor het elektronisch indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit van nationaal belang als bedoeld in artikel 4.12, derde lid, onder c, van het Omgevingsbesluit bepaald dat dit moet verlopen via het digitale loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Dit artikel hangt samen met het tegelijkertijd uitzonderen van deze aanvragen van elektronische indiening via het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Dat is bij dit besluit gebeurd via een wijziging van artikel 14.1, derde lid, van het Omgevingsbesluit. Voor de achtergrond van deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting bij de wijziging van dat artikellid.

Wat betreft de wettelijke grondslag van artikel 10.21d wordt opgemerkt dat in ieder geval artikel 16.55, eerste lid, van de Omgevingswet hiervoor een basis biedt. Het wetsvoorstel voor de Verzamelwet Omgevingswet 20..68 voorziet weliswaar in een meer specifieke grondslag voor artikel 10.21d van het Omgevingsbesluit in artikel 16.1, eerste lid, van de Omgevingswet, maar omdat de situatie zich kan voordoen dat artikel 10.21d al in werking moet treden voordat genoemd wetsvoorstel wet is geworden en in werking is getreden, is hierop bij dit besluit niet vooruitgelopen.

Onderdelen Y en Z (artikelen 10.27 en 10.27a Omgevingsbesluit) [artikel 20.6, eerste lid, onder a, onder 2, Omgevingswet]

De wijziging van artikel 10.27 van het Omgevingsbesluit hangt samen met de verplichting voor het bevoegd gezag om de gegevens over de externe veiligheidsrisico’s van activiteiten als bedoeld in de artikelen 11.2 tot en met 11.7 van het Bkl door toepassing van het zogeheten Informatiemodel Externe Veiligheid (IMEV) te verstrekken ten behoeve van het register externe veiligheidsrisico’s. Deze verplichting is geregeld in artikel 12.2 van de Omgevingsregeling. Door toepassing van het IMEV worden de gegevens direct in het register opgenomen en wordt het register actueel gehouden. De termijn waarbinnen de gegevens aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat moeten worden verstrekt is daarom gewijzigd van twee weken naar «onverwijld». De actualiseringsverplichting uit het tweede lid is daarmee ook overbodig geworden. Het tweede lid kan daarom vervallen. Artikel 10.27a van het Omgevingsbesluit is hier wetstechnisch op aangepast.

Artikel 10.27a bevat daarnaast een aanpassing in verband met het opgenomen overgangsrecht voor de verplichting tot gegevensverstrekking van activiteiten met externe veiligheidsrisico’s. Voor activiteiten die voor inwerkingtreding van de wet al werden verricht, gold deze verplichting vanaf 1 januari 2024. In verband met de wijziging van de geplande datum van inwerkingtreding van het stelsel van 1 juli 2023 naar 1 januari 2024 is artikel 10.27a van het Omgevingsbesluit aangepast en geldt deze verplichting nu vanaf 1 januari 2025.

Onderdeel AC (artikel 10.36e Omgevingsbesluit)

Met deze wijziging wordt een verkeerde verwijzing hersteld.

Onderdeel AD (artikel 10.39a Omgevingsbesluit) [artikel 16.139, eerste lid, onder a, Omgevingswet]

Artikel 10.39a is een voortzetting van artikel 165 van de Wet geluidhinder. In dit artikel gaat het om een bevoegdheid om 1) informatie te vragen die specifiek nodig is voor het instellen van een geluidzone en 2) informatie te vragen over maatregelen die in dat kader getroffen kunnen worden om het geluid van een bedrijf te beperken. In het stelsel van de Omgevingswet gaat het dan om het vaststellen van gpp’s en maatregelen die in dat kader overwogen moeten worden.

Onderdeel 1) is omgezet naar «gegevens over het geluid door die activiteit voor de vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde voor het industrieterrein» in artikel 10.39a, eerste lid, van het Omgevingsbesluit. Onderdeel 2) is omgezet naar «voor de vaststelling of wordt voldaan aan dat geluidproductieplafond» in artikel 10.39a, eerste lid, van het Omgevingsbesluit. Er wordt dus in dit tweede zinsdeel een relatie gelegd met de naleving, de resultaatsverplichting als bedoeld in artikel 3.44 van het Bkl. Dat gaat echter verder dan de Wet geluidhinder. Onderdeel 2) moet daarom alleen betrekking hebben op maatregelen die overwogen moeten worden bij het voldoen aan de instructieregels van paragraaf 3.5.4.2 «Vaststellen van gpp’s als omgevingswaarden». Deze maatregelen worden echter al gereguleerd met regels in het omgevingsplan, vergunningvoorschriften en maatwerkvoorschriften. In dat kader heeft het bevoegd gezag al voldoende mogelijkheden om informatie te vragen van bedrijven. Het zinsdeel «en voor de vaststelling of wordt voldaan aan dat geluidproductieplafond» is daarom overbodig en wordt geschrapt.

Onderdeel AE (artikelen 10.39b en 10.39c Omgevingsbesluit) [artikel 20.6, eerste lid, Omgevingswet]

Met dit onderdeel worden twee artikelen ingevoegd in het Omgevingsbesluit.

Artikel 10.39b

Het kan zijn dat het bevoegde bestuursorgaan dat gegevens moet aanleveren voor het geluidregister niet over alle vereiste gegevens die nodig zijn voor opname in het geluidregister beschikt. Daarom wordt in het nieuwe artikel 10.39b opgenomen dat degene die op een industrieterrein een activiteit als bedoeld in artikel 10.42, eerste lid, aanhef en onder f of g, verricht, verplicht is op verzoek van dat bevoegde bestuursorgaan gegevens te verstrekken over het geluid door die activiteit. Het kan gaan om een verzoek van de gemeenteraad (bij een omgevingsplan), het college van burgemeester en wethouders (bij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit) of gedeputeerde staten (bij een projectbesluit of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit van provinciaal belang), de Minister voor Klimaat en Energie respectievelijk de Minister van Defensie (bij een projectbesluit) of de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (bij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit van nationaal belang).

Het ligt wel in de rede dat het bestuursorgaan dat een verzoek kan doen hierbij eerst afstemt met het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit en de algemene regels over de activiteit uit het Bal Als dat niet hetzelfde bestuursorgaan is. Immers, de nodige gegevens kunnen daar al aanwezig zijn, en het is niet de bedoeling dat dezelfde gegevens meerdere malen aan de overheid moeten worden verstrekt.

Met de gevraagde gegevens moet het in artikel 10.39b genoemde bestuursorgaan kunnen voldoen aan de op hem rustende verplichting tot gegevensverstrekking aan het geluidregister (artikel 10.42a, eerste lid, aanhef en onder f of g, van het Omgevingsbesluit). Hierbij moet ook betrokken worden dat de Omgevingsregeling aanvullende bepalingen voor de gegevensverstrekking bevat. In artikel 3.28 van de Omgevingsregeling worden de geluidbrongegevens voor windturbines, genoemd in artikel 11.52, eerste lid, onder d, van het Bkl, gedefinieerd. En artikel 12.71e van de Omgevingsregeling schrijft voor dat de gegevensverstrekking moet plaatsvinden in overeenstemming met het Informatiemodel Geluid.

Artikel 10.39c

Het kan zijn dat het bestuursorgaan dat gegevens over een luchthaven moet aanleveren niet beschikt over alle vereiste gegevens die nodig zijn voor opname in het geluidregister. Daarom wordt in het nieuwe artikel 10.39c opgenomen dat degene die een luchthaven in bedrijf heeft, verplicht is op verzoek van het bevoegd gezag gegevens te verstrekken over het geluid door de luchthaven. Het kan gaan om een verzoek van gedeputeerde staten, de Minister van Defensie of de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Met de gevraagde gegevens moet het bevoegd gezag kunnen voldoen aan de verplichting voor gegevensverstrekking aan het geluidregister (artikel 10.42a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Omgevingsbesluit). Hierbij moet ook betrokken worden dat de Omgevingsregeling aanvullende bepalingen voor de gegevensverstrekking bevat. Artikel 12.71e van de Omgevingsregeling schrijft voor dat de gegevensverstrekking moet plaatsvinden in overeenstemming met het Informatiemodel Geluid.

Onderdeel AF (artikel 10.42a Omgevingsbesluit) [artikel 20.6, eerste lid, onder a, onder 2°, Omgevingswet]

Artikel 10.42a van het Omgevingsbesluit regelt welke bestuursorganen welke gegevens moeten verstrekken aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, die het geluidregister beheert, bedoeld in de artikelen 11.51 en 11.52 van het Bkl. In het eerste lid van artikel 10.42a zijn enkele wijzigingen aangebracht.

De wijzigingen in de onderdelen a, b en f (nieuw) ten aanzien van «het besluit», «een besluit» of «het luchthavenbesluit» hebben betrekking op het aanleveren van gegevens door bestuursorganen. Strikt genomen was niet geregeld dat elk bestuursorgaan de gegevens over zijn eigen besluiten moet aanleveren, terwijl dit wel zo is beoogd. Met deze wijziging is dit hersteld.

Artikel 10.42a, eerste lid, onder d, gaat over de gegevensverstrekking aan het geluidregister van gegevens die horen bij de basisgeluidemissie (bge). In dit onderdeel worden twee wijzigingen aangebracht. Ten eerste hebben volgens artikel 11.46 van het Bkl alleen gemeenten en waterschappen een rol bij de bge en daarom worden gedeputeerde staten niet meer genoemd. Ten tweede ontbrak nog een gegeven dat aangeleverd moet worden aan het geluidregister. De onderdelen 1° tot en met 3° van onderdeel d verwijzen alleen naar de gegevens bedoeld in artikel 11.52, eerste lid, onder b, onder 1°, 2°, 3° en 5°, van het Bkl. Voor het gegeven onder artikel 11.52, eerste lid, onder b, onder 4°, was nog niet geregeld welk bestuursorgaan binnen welke termijn dit gegeven verstrekt. Daartoe is het eerste lid van artikel 10.42a aangevuld met een nieuw onderdeel e. De bestaande onderdelen e tot en met f zijn verletterd tot de onderdelen f tot en met g.

Ten aanzien van de onderdelen g en h geldt het volgende. Voor gegevens over het geluid door een windturbine of een windpark op een industrieterrein met gpp’s, en voor gegevens over het geluid door een civiele buitenschietbaan, een militaire buitenschietbaan of een militair springterrein op een industrieterrein met gpp’s, was uitgegaan van het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning voor dat geluid en de algemene regels over dat geluid uit het Bal. Dit zijn naast het college van burgemeester en wethouders soms ook gedeputeerde staten voor geluid door een windturbine of een windpark, en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat voor geluid door een militaire buitenschietbaan of een militair springterrein.

De systematiek van de Omgevingswet gaat voor toepassing van de bepalingen over het gecumuleerde geluid, bedoeld in artikel 3.38 van het Bkl, en het gezamenlijke geluid, bedoeld in artikel 3.39 van het Bkl, echter uit van de situatie die is toegelaten en niet van de feitelijke situatie. Het geluid van een activiteit dat is toegestaan, wordt bepaald door de gemeente in een omgevingsplan. Na 2029 kan een projectbesluit het omgevingsplan direct wijzigen. Met een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit kan afgeweken worden van een omgevingsplan. Als bestuursorgaan moeten in artikel 10.42a, eerste lid, onder g, daarom de bevoegde gezagen aangewezen worden die deze besluiten kunnen nemen. Daarnaast moet het moment van de gegevensverstrekking gerelateerd worden aan de bekendmaking van een besluit waarin wordt bepaald hoeveel geluid de betrokken activiteiten maximaal mogen produceren.

De oorspronkelijk in artikel 10.42a, eerste lid, onder f (oud), bedoelde activiteiten en de bijbehorende instrumenten en bevoegde gezagen waren ongelijksoortig van aard. Omdat dat verwarrend kan zijn, is met deze wijziging de verplichting om gegevens te verstrekken over het geluid door een civiele buitenschietbaan, een militaire buitenschietbaan of een militair springterrein op een industrieterrein uit het onderdeel f (oud)/g (nieuw) gehaald en in een nieuw onderdeel ondergebracht. Vanwege de verlettering in het eerste lid van artikel 10.42a betreft dat het nieuwe onderdeel h.

In de nieuwe onderdelen g en h is als termijn waarbinnen aan de verplichting tot aanlevering moet zijn voldaan, opgenomen: vier weken na de bekendmaking van het besluit waarin de waarden over het geluid van de betrokken activiteiten zijn vastgelegd.

Onderdelen AG en AH (artikelen 10.42b en 10.42c Omgevingsbesluit) [artikel 20.14, derde en vierde lid, Omgevingswet]

Artikel 10.42b van het Omgevingsbesluit gaat over de verstrekking en publicatie van het verslag van de monitoring van gpp’s. Het eerste lid gaat over het verslag voor industrieterreinen in een gemeente die niet ligt in een bij ministeriële regeling aangewezen agglomeratie. Voor deze industrieterreinen doet het college van burgemeester en wethouders voor 18 juli 2028 en daarna elke vijf jaar verslag van de resultaten van de monitoring. Deze termijn sluit aan bij de uiterste datum voor het vaststellen van het vijfjaarlijkse actieplan uit de richtlijn omgevingslawaai69. Met de wijziging van de richtlijn omgevingslawaai bij Verordening (EU) 2019/1010 van 5 juni 201970 is de datum voor de vijfjaarlijkse toets- en herzieningscyclus voor actieplannen uitgesteld van 18 juli 2023 naar 18 juli 2024. De termijn voor het daaropvolgende actieplan eindigt dus op 18 juli 2029. De uiterste datum voor het verslag van de monitoring wordt daarom met deze wijziging gesteld op 18 juli 2029.

Voor industrieterreinen in een gemeente die wel ligt in een bij ministeriële regeling aangewezen agglomeratie is de betreffende bepaling opgenomen in artikel 4.23, tweede lid, van het Bkl. Deze gemeenten nemen het verslag op in het actieplan omgevingslawaai. In dat artikel is geen termijn opgenomen omdat de termijn in de richtlijn omgevingslawaai bij deze situaties van toepassing is.

Net als artikel 10.42b gaat ook artikel 10.42c over de verstrekking en publicatie van het verslag van de monitoring van het geluid van wegen en spoorwegen, maar dan wegen zonder gpp’s maar met een basisgeluidemissie. Het college van burgemeester en wethouders doet aan de gemeenteraad, en het dagelijks bestuur van een waterschap doet aan het algemeen bestuur van het waterschap verslag van de resultaten van de monitoring. Hiervoor geldt dezelfde termijn als genoemd bij artikel 10.42b. Hierbij wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om ook de exacte einddatum van de termijn weer in lijn te brengen met de richtlijn omgevingslawaai. Abusievelijk stond in dit artikel namelijk 1 juli in plaats van 18 juli, en dat wordt nu gecorrigeerd. Doordat de termijn aansluit bij de cyclus van de richtlijn omgevingslawaai kunnen gemeenten die een actieplan opstellen, het monitoringsverslag en het actieplan combineren in één document. De termijn gaat gelden als de gemeente of het waterschap een basisgeluidemissie heeft bepaald.

Daarnaast is in het vierde lid van artikel 10.42b een redactionele wijziging doorgevoerd.

Onderdelen AI en AJ (paragraaf 10.8.5 en artikelen 10.42c1 en 10.42c2 Omgevingsbesluit) [artikelen 20.6, eerste lid, en 20.8, eerste lid, Omgevingswet]

De artikelen 10.47 en 10.47a waren ten onrechte geplaatst in paragraaf 10.8.6 over het Pollutants Release and Transfer Register (PRTR). Die artikelen hebben daar echter geen betrekking op. Zij zijn nu verplaatst naar een eigen paragraaf over bodemkwaliteit. Daarbij is de standaardvolgorde aangehouden van de onderwerpen zoals die ook in het Bkl wordt gehanteerd in met name de hoofdstukken 5 en 11. Daardoor zijn beide artikelen nu ook hernummerd.

Onderdeel AL (artikel 13.1 Omgevingsbesluit) [artikel 18.2, zesde lid, Omgevingswet]

Artikel 13.1 van het Omgevingsbesluit wijst op grond van artikel 18.2, zesde lid, van de Omgevingswet gevallen aan waarin in afwijking van artikel 18.2, vijfde lid, van die wet de bestuursrechtelijke handhavingstaak niet bij het college van burgemeester en wethouders berust op grond van de zogenoemde «restbevoegdheid» van het college, maar bij een ander bestuursorgaan.

Bij dit besluit is artikel 13.1 van het Omgevingsbesluit in zijn geheel geherformuleerd in verband met de toevoeging van een aantal nieuwe onderdelen en in samenhang daarmee een herstructurering van het artikel, bestaande uit een nadere onderverdeling in twee afzonderlijke leden en de herschikking van een aantal bestaande onderdelen. Ook het opschrift van het artikel is in verband hiermee verduidelijkt. Bij de herschikking van de bestaande onderdelen is een beperkt aantal tekstuele omissies in die onderdelen, zoals een ontbrekende komma of een ontbrekend voorzetsel, hersteld. De nieuwe onderdelen vinden hun grondslag in de voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet geldende regelgeving. Beoogd is steeds de bevoegdheden voor bestuursrechtelijke handhaving onder de Omgevingswet daarop te laten aansluiten, maar enkele bijzondere bevoegdheden zijn daarbij over het hoofd gezien.

Voor een goed begrip van het artikel moet worden vooropgesteld dat het in de daarbij aangewezen gevallen gaat om bij of krachtens de Omgevingswet gestelde regels die verplichten tot het doen of nalaten van een bepaalde gedraging. Als geen sprake is van een daartoe strekkend wettelijk voorschrift dat is overtreden, kan ook niet aan bestuursrechtelijke handhaving worden toegekomen. Dat volgt uit het begrip «overtreding» in artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Ook bij gevallen waarvoor interbestuurlijk toezicht de geëigende route is, is bestuursrechtelijke handhaving niet aan de orde. Dat geldt bijvoorbeeld voor bestuurlijke bevoegdheden zoals het vaststellen van beleidsplannen, het nemen van besluiten of het voldoen aan omgevingswaarden.

De volgende onderdelen van het artikel zijn nieuw toegevoegd: het eerste lid, onder a, b, onder 2°, d, onder 2°, f en g, en het tweede lid, onder b, c, d en f. Aan de nadere onderverdeling in twee leden ligt ten grondslag dat met de nieuw toegevoegde onderdelen een substantieel deel van artikel 13.1 bleek te bestaan uit onderdelen met een generieke verwijzing naar een alleen in algemene zin omschreven «bestuursorgaan» of «bevoegd gezag» in het artikel van de Omgevingswet waartoe de te handhaven wettelijke verplichting te herleiden is. Met het oog op de leesbaarheid zijn daarom deze onderdelen in het tweede lid opgenomen. Het eerste lid ziet in deze nieuwe opzet op concreet benoemde bestuursorganen van het waterschap, de provincie of het Rijk waaraan in de nader omschreven gevallen de bestuursrechtelijke handhavingstaak is opgedragen. In die gevallen is het op voorhand al duidelijk dat het daarbij niet om het college van burgemeester en wethouders als handhavingsbevoegd gezag kan gaan. Immers, zoals al opgemerkt strekt artikel 13.1 van het Omgevingsbesluit juist tot aanwijzing van een ander handhavingsbevoegd gezag dan het college voor zover dat op grond van de restbevoegdheid in artikel 18.2, vijfde lid, van de Omgevingswet het handhavingsbevoegd gezag zou zijn. Vanwege de generieke omschrijving van «bestuursorgaan» of «bevoegd gezag» in het tweede lid, biedt dat lid de hiervoor bedoelde duidelijkheid echter niet. Bij een aantal van de onderdelen van het tweede lid zou gelet op de inhoud van de wettelijke verplichting in voorkomend geval ook het college van burgemeester en wethouders tot «bestuursorgaan» of «bevoegd gezag» moeten worden gerekend. In verband hiermee is aan de aanhef van het tweede lid de beperking toegevoegd dat in de onder de daarin aangegeven bestuursorganen alleen andere bestuursorganen dan het college van burgemeester en wethouders moeten worden verstaan. Dat het tweede lid niet benoemt welk bestuursorgaan is belast met de bestuursrechtelijke handhaving betekent overigens niet dat daarover nieuwe rechtsvragen kunnen ontstaan. De toedeling van de handhavingstaak is hier immers steeds gekoppeld aan een genomen besluit (onderdelen b, c, d en g) of aan een wettelijke regeling die een taak of bevoegdheid toedeelt (onderdelen a, e en f).

Op hoofdlijnen hebben de nieuw toegevoegde onderdelen van artikel 13.1 van het Omgevingsbesluit betrekking op de volgende onderwerpen:

  • het peilbesluit, bedoeld in artikel 2.41 van de Omgevingswet (eerste lid, onder a en d, onder 2°, en tweede lid, onder b);

  • een toegangsbeperking tot een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied als bedoeld in artikel 2.45 van de Omgevingswet (eerste lid, onder b, onder 2°, en f, onder 1°);

  • onderdelen van een projectbesluit waarvoor niet via artikel 18.2, eerste of derde lid, van de Omgevingswet al in de toedeling van de bestuursrechtelijke handhavingstaak is voorzien (tweede lid, onder c);

  • het verbod tot het verrichten van activiteiten binnen de afpalingskring van een eendenkooi, bedoeld in artikel 8.5 van de Omgevingswet (eerste lid, onder f, onder 2°);

  • verplichtingen op grond van hoofdstuk 19 van de Omgevingswet (bevoegdheden in bijzondere omstandigheden) (eerste lid, onder g, en tweede lid, onder d); en

  • op grond van artikel 20.6 van de Omgevingswet gestelde verplichtingen tot gegevensverstrekking in afdeling 10.8 van het Omgevingsbesluit, voor zover niet gericht tot een bestuursorgaan (tweede lid, onder f).

Met deze wijziging is daarnaast de aanduiding van een minister aangepast in overeenstemming met de huidige portefeuilleverdeling van het kabinet Rutte IV. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Onderdeel AM (artikel 13.3, eerste en derde lid, Omgevingsbesluit) [artikel 18.3 Omgevingswet]

Artikel 13.3, eerste lid, van het Omgevingsbesluit regelt welke bestuursorganen met instemmingsrecht, naast het bevoegd gezag, ook als handhavingsbevoegd gezag zijn aangewezen. Dit gaat over overtredingen van voorschriften van de omgevingsvergunning die betrekking hebben op de activiteit die aanleiding is geweest voor toekenning van het recht van instemming in de artikelen 4.20 tot en met 4.32 van het Omgevingsbesluit.

Aan artikel 13.3, eerste lid, van het Omgevingsbesluit is onder verlettering van de oorspronkelijke onderdelen f en g een nieuw onderdeel toegevoegd (het nieuwe onderdeel f) en is onderdeel g (nieuw) aangepast. Deze wijzigingen zijn alle wetstechnisch van karakter en houden verband met het nieuw toegevoegde artikel 4.30a van het Omgevingsbesluit en de in samenhang daarmee aangebrachte wijzigingen in artikel 4.31 van dat besluit. Met de aanwijzing in twee afzonderlijke artikelen van de gevallen waarin de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit respectievelijk de Minister voor Natuur en Stikstof het recht van advies en het recht van instemming heeft voor een aanvraag om een omgevingsvergunning, was ook de noodzaak ontstaan om in artikel 13.3, eerste lid, het oorspronkelijk alleen op de Minister van Landbouw, Natuur en Stikstof betrekking hebbende onderdeel nader op te splitsen in een onderdeel met betrekking tot die minister en een onderdeel met betrekking tot de Minister voor Natuur en Stikstof. In materiële zin zijn de gevallen waarin deze ministers in hun hoedanigheid van instemmingsorgaan als mede-handhavingsbevoegd gezag zijn aangewezen, niet gewijzigd. Voor een nadere toelichting op de achtergronden van de wijzigingen met betrekking tot de artikelen 4.30a en 4.31 van het Omgevingsbesluit wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij die wijzigingen.

Artikel 13.3, derde lid, van het Omgevingsbesluit kent bij een projectbesluit dat geldt als een omgevingsvergunning voor een aantal van de in het eerste lid genoemde activiteiten aan een bestuursorgaan niet zijnde een instemmingsorgaan een mede-handhavingsbevoegdheid toe naast het bevoegd gezag dat het projectbesluit heeft vastgesteld. De verlettering van onderdelen die in het eerste lid heeft plaatsgevonden, is voor zover relevant voor de in het derde lid daarnaar opgenomen verwijzing ook in dat lid tot uitdrukking gebracht.

Onderdeel AN (artikel 14.1 Omgevingsbesluit) [artikel 16.1, eerste lid, Omgevingswet]

In artikel 14.1, derde lid, van het Omgevingsbesluit zouden bedrijven ertoe worden verplicht om digitaal aanvragen in te dienen en meldingen te doen. Dit lid zou in eerste instantie nog niet in werking treden. Inmiddels is besloten dat dit lid komt te vervallen. Met de aanvaarding in de Tweede Kamer van het amendement-Leijten71 geldt in beginsel het in de Algemene wet bestuursrecht vastgelegde uitgangspunt dat ook ondernemers en rechtspersonen moeten kunnen kiezen tussen de elektronische weg en de papieren weg. Nu het derde lid van artikel 14.1 van het Omgevingsbesluit niet aan deze norm voldoet en een onderbouwing voor een afwijking van deze norm ontbreekt, wordt deze bepaling geschrapt.

Deze verplichting komt – voor zover het de aanvraag om een omgevingsvergunning betreft – overeen met artikel 4.1, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht en artikel 6.20, tweede lid, van het Waterbesluit die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het stelsel ook nog niet in werking zijn getreden.

Artikel 14.1, vierde lid, van het Omgevingsbesluit is hernummerd tot derde lid en in zijn geheel geherformuleerd. Dit artikellid wijst de gevallen aan van berichten op grond van de Omgevingswet (aanvragen, meldingen of andere informatieverstrekkingen) die van de mogelijkheid tot elektronische indiening via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) zijn uitgezonderd. Aan de al eerder aangewezen gevallen zijn drie gevallen toegevoegd (artikel 14.1, derde lid, onder b, onder 3° tot en met 5° (nieuw)), in verband waarmee ook enige wetstechnische aanpassingen in de omschrijving van die eerder aangewezen gevallen zijn aangebracht. De toegevoegde gevallen hebben, net zoals de eerder al aangewezen berichten over de jachtgeweeractiviteit en valkeniersactiviteit, betrekking op berichten over activiteiten die de natuur betreffen.

In artikel 14.1, derde lid, aanhef en onder b, onder 3° (nieuw), gaat het om berichten met betrekking tot een flora- en fauna-activiteit van nationaal belang waarvoor de Minister voor Natuur en Stikstof op grond van artikel 4.12, eerste lid, onder b, in samenhang met het derde lid, onder c, van het Omgevingsbesluit, zoals bij dit besluit gewijzigd, is aangewezen als bevoegd gezag om te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning. Hier vormt dus de aanvraag om een omgevingsvergunning het relevante bericht. In artikel 14.1, derde lid, aanhef en onder b, onder 4° en 5° (beide nieuw), gaat het om algemene regels waarvan bij maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken, te weten een activiteit met betrekking tot dieren, planten of producten daarvan als bedoeld in artikel 11.96 van het Bal en een activiteit met betrekking tot de introductie of verspreiding van invasieve uitheemse soorten als bedoeld in artikel 11.108 van het Bal. Hier vormt dus de aanvraag om een maatwerkvoorschrift het relevante bericht.

Bij nader inzien is het wenselijk gevonden om deze berichten alsnog uit te zonderen van de mogelijkheid om deze via het DSO elektronisch in te dienen en in plaats daarvan het daarvoor bestaande digitale loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: rvo) te handhaven. Dit laatste is bij dit besluit in samenhang met deze wijziging van artikel 14.1 van het Omgevingsbesluit geregeld in de artikelen 10.19b en 10.21d van het Omgevingsbesluit. Ook is in verband hiermee bij dit besluit in artikel 10.21a van het Omgevingsbesluit bepaald dat de hiervoor genoemde aanvragen om een omgevingsvergunning los moeten worden gedaan van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor andere activiteiten.

Over de achtergrond van deze wijzigingen wordt het volgende opgemerkt. De hiervoor genoemde activiteiten betreffen kort samengevat het onder zich houden van bepaalde soorten (inheems of uitheems). De aanvragen om een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 4.12, derde lid, onder c, van het Omgevingsbesluit, betreffen uitsluitend gevallen van niet-commercieel bezit. Ook een belangrijk deel van de aanvragen om een maatwerkvoorschrift over artikel 11.96 van het Bal heeft daarop in de praktijk betrekking. De aanvragers zijn een specifieke doelgroep, in hoofdzaak bestaande uit opvangcentra, dierentuinen en musea. Naast de benodigde toestemming voor deze activiteiten (de omgevingsvergunning of het maatwerkvoorschrift) is daarvoor veelal ook een toestemming op grond van de cites-regelgeving vereist. Deze toestemming moet ook via het digitale loket van de rvo worden aangevraagd. De betreffende activiteiten staan als zodanig los van ingrepen in de fysieke leefomgeving, waardoor er geen direct verband is met andere activiteiten waarvoor een toestemming op grond van de Omgevingswet is vereist en waarvoor de elektronische indiening van de aanvraag voor de benodigde toestemming wel via het DSO verloopt. Gelet op enerzijds de samenloop met het aanvragen van de benodigde cites-toestemmingen via het digitale loket van de rvo en anderzijds juist het ontbreken van samenloop met toestemmingen waarvoor de elektronische indiening van de aanvraag via het DSO verloopt, is met het oog op de gebruiksvriendelijkheid voor de aanvrager aanleiding gezien om de betreffende aanvragen van het elektronisch indienen in het DSO uit te zonderen en in de artikelen 10.19b en 10.21d van het Omgevingsbesluit het digitale loket van de rvo daarvoor als voorziening aan te wijzen. Ook is in samenhang hiermee in artikel 10.21a van het Omgevingsbesluit in afwijking van de hoofdregel van de Omgevingswet dat het de vrije keuze van de aanvrager van een omgevingsvergunning is om zijn aanvraag op een of meer activiteiten betrekking te laten hebben bepaald dat de betreffende aanvragen om een omgevingsvergunning los moeten worden ingediend van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor andere activiteiten. Voor het elektronisch indienen van de aanvragen om een maatwerkvoorschrift over artikel 11.108 van het Bal, dat betrekking heeft op soorten die in de invasieve-exoten-basisverordening zijn aangewezen, is bij dit besluit een vergelijkbare regeling getroffen als voor de aanvragen om een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 4.12, derde lid, onder c, van het Omgevingsbesluit, en de aanvragen om een maatwerkvoorschrift over artikel 11.96 van het Bal. Dergelijke aanvragen voor de benodigde toestemming voor invasieve exoten zijn zeer beperkt in aantal en worden door aanvragers uit de hiervoor genoemde specifieke doelgroep veelal gelijktijdig met aanvragen voor de benodigde toestemming voor cites-soorten gedaan.

Tot slot wordt er voor een goed begrip van de reikwijdte van de activiteitenomschrijving in artikel 14.1, derde lid, onder b, onder 3° (nieuw), voor de goede orde op gewezen dat daarin geen rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat een aantal van die gevallen in de Omgevingsregeling is aangewezen als vergunningvrij, mits aan een aantal nader omschreven eisen is voldaan. Dit betreft onder andere het geval, bedoeld in artikel 4.12, derde lid, onder c, onder 1°, van het Omgevingsbesluit (vangen of onder zich hebben van dieren ten behoeve van vervoer in een dierenambulance). Net zoals in artikel 4.12, derde lid, onder c, van het Omgevingsbesluit zelf is ook in artikel 14.1, derde lid, hiervan geabstraheerd, omdat de Omgevingsregeling een regeling van lager niveau is dan het Omgevingsbesluit.

Onderdeel AO (artikel 14.2 Omgevingsbesluit)

Met deze wijziging wordt een verkeerde verwijzing hersteld.

Onderdeel AQ (artikel 15.4, derde lid, Omgevingsbesluit) [artikel 20.6, eerste lid, Omgevingswet]

Dit onderdeel ziet op wijzigingen van het eerste, tweede en derde lid van artikel 15.4 van het Omgevingsbesluit.

Het eerste lid regelt dat de op grond van artikel 3.2 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet herberekende gpp’s en bijbehorende gegevens worden aangeleverd aan het geluidregister. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is volgens artikel 3.2 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet verantwoordelijk voor de herberekening van gpp’s bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Er was nog niet geregeld dat ook de gpp’s gelegen langs provinciale wegen en lokale spoorwegen in beheer bij gemeenten moeten worden aangeleverd aan het geluidregister. Hiertoe is artikel 15.4 aangevuld. Het bestuursorgaan dat bevoegd is onder de Omgevingswet gpp’s vast te stellen, levert de gegevens aan het geluidregister. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal uitkomsten van de herberekening hiertoe beschikbaar stellen aan het bestuursorgaan conform het Informatiemodel Geluid (artikel 12.71e van de Omgevingsregeling).

De reden voor deze taakverdeling is dat daardoor de goede werking en data-integriteit van de Centrale voorziening geluidgegevens, als implementatie van het geluidregister, beter gewaarborgd is. De gegevens over een geluidbron zijn in het databestand gekoppeld aan een bronhouder (bestuursorgaan), en als de bronhouder na eerste aanlevering van data al direct wijzigt, dan vervalt in de gegevens de relatie tussen de data van de eerste aanlevering en de data van latere wijzigingen over dezelfde geluidbron. Bij overdracht van een geluidbron naar een andere beheerder van de geluidbron is dat terecht en onvermijdelijk, maar bij de eerste aanlevering van de gegevens is overdracht niet aan de orde (de overdracht heeft al eerder plaatsgevonden) en kan het vervallen van die relatie gemakkelijk vermeden worden. Het bestuursorgaan dat de gegevens moet aanleveren, kan namelijk het adviesbureau dat voor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de gpp’s herberekent, machtigen om de gegevens aan te leveren. Op deze manier blijven de administratieve lasten voor het bestuursorgaan beperkt en kan een soepele overgang plaatsvinden van het regime van de Wet milieubeheer naar het regime van de Omgevingswet.

De wijziging van het tweede lid betreft de aanpassing aan de verlettering van de leden van artikel 10.42a, eerste lid. De wijziging van het derde lid heeft betrekking op de eerste verstrekking van gegevens voor het geluidregister van gegevens over activiteiten die rechtmatig worden verricht op het tijdstip van inwerkingtreding van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. Daarvoor geldt een tijdstip voor verstrekking van gegevens dat afwijkt van artikel 10.42a van het Omgevingsbesluit. Vanwege de verlettering van leden en toevoeging van onderdeel h in artikel 10.42a, eerste lid, is de verwijzing in artikel 15.4, derde lid, gewijzigd en uitgebreid met de verwijzing naar onderdeel h. Bij «activiteiten die rechtmatig worden verricht op het tijdstip van inwerkingtreding van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet» gaat het om activiteiten die zijn toegestaan op basis van een omgevingsvergunning of een melding in het kader van algemene regels op grond van de Wet milieubeheer.

Onderdeel AR (bijlage I, onder A, bij het Omgevingsbesluit)

De begripsomschrijving voor gebouw vervalt in verband met de regeling van dit begrip in de Omgevingswet via de voorgestelde Verzamelwet Omgevingswet 20...

Onderdeel AS (bijlage III bij het Omgevingsbesluit) [artikel 16.15, eerste lid, Omgevingswet]

Deze wijzigingen in onderdeel 1 van bijlage III bij het Omgevingsbesluit zijn wetstechnische wijzigingen en houden verband met het vervallen van artikel 3.105, onderdeel b, van het Bal. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel L, van dit besluit.

Artikel V (Invoeringsbesluit Omgevingswet)

Dit artikel betreft aanvulling van artikel 8.1.7 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Vanwege het eigen regime voor de complexe bedrijven geldt daarvoor alleen een beperkt aantal paragrafen met algemene regels en zal het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Er is aanvullend overgangsrecht nodig om te zorgen dat na de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog een aantal algemene regels die op grond van hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing waren op de complexe bedrijven van toepassing blijven. Artikel 8.1.7 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat de relevante paragrafen van het Bal, die de opvolger zijn van de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer, gelden als vergunningvoorschriften die verbonden zijn aan de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit van complexe bedrijven.

Het gaat bijvoorbeeld om regels over asbest bij een milieustraat die ook een ippc-installatie is of regels over een traumahelikopter voor grote ziekenhuizen met een ippc-installatie die zo’n helikopter hebben.

Voor de regels over een wasstraat of wasplaats, bedoeld in paragraaf 4.44, geldt daarbij geen drempel, zoals in artikel 3.23b van het Activiteitenbesluit. De betreffende vergunninghouder kan zo nodig een aanvraag doen om de als vergunningvoorschriften geldende eisen te laten wijzigen. Het bevoegd gezag wijzigt die voorschriften op de gronden geregeld in afdeling 8.10 van het Bkl.

Artikel VI (Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet)

Dit artikel betreft wijzigingen aan artikel XI van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet.

De eerste wijziging betreft een wijziging van artikel XI, eerste lid, onder d, van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. Op grond van die bepaling moet een verzoek voor een rijksbijdrage voor 1 januari 2040 worden ingediend. De grondslag hiervoor volgt uit artikel 4, eerste lid, Kaderwet subsidies I en M. Bij deze termijn was ervan uitgegaan dat een saneringsprogramma, als bedoeld in artikel 22.18 van de Omgevingswet, uiterlijk op 18 juli 2038 zou zijn vastgesteld. Met de voorgestelde Verzamelwet Omgevingswet 20.. wordt deze termijn aangepast naar 18 juli 2039. De achtergrond daarvan was de samenhang met de vijfjaarcyclus voor actieplannen volgens de Richtlijn omgevingslawaai72, die ook met een jaar is opgeschoven73. Daarnaast is de concept-Regeling sanering verkeerslawaai 2022 gepubliceerd74, waarin is opgenomen: «Een aanvraag voor een projectbijdrage wordt vóór 1 februari van een kalenderjaar ingediend, maar uiterlijk vóór 1 februari 2040.» Het is daarom nodig de termijn in het eerste lid, onder d, aan te passen. Er is voor gekozen om de termijn niet met een jaar te verlengen, maar om aan te sluiten bij de indieningstermijn in de concept-Regeling sanering verkeerslawaai 2022.

Daarnaast is een nieuw derde lid toegevoegd aan artikel XI van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. De bekostiging van de sanering ten laste van het Rijk is uitgewerkt in de Regeling sanering verkeerslawaai 2022 (Rsv), waarvan op 29 november 2021 een concept is gepubliceerd op de website www.bureausaneringverkeerslawaai.nl voor consultatie van betrokken partijen. De grondslag van deze regeling is de Kaderwet subsidies I en M. De Rsv is voor provincies en gemeenten geen subsidie maar een specifieke uitkering, en daarom is een aanvullende grondslag gewenst. In artikel XI van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet stonden al bepalingen voor de bekostiging van de sanering ten laste van het Rijk. Daar wordt nu een derde lid aan toegevoegd, dat een aanvullende grondslag geeft voor de Rsv. Deze wijziging is gebaseerd op de grondslag van artikel 4, eerste lid, van de Kaderwet subsidies I en M.

Artikel VII (Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken)

Bij dit artikel is in de opsomming van categorieën zogeheten beperkingenbesluiten in de bijlage bij artikel 2, eerste lid, van het Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Aanwijzingsbesluit Wkpb) een aantal wijzigingen aangebracht. Die opsomming is met het oog op de invoering van de Omgevingswet eerder gewijzigd bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet en het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022.

De wijzigingen in de onderdelen 2, onder a en c, en 3 van dit artikel van het onderhavige besluit zijn van wetstechnische aard en betreffen het volgende. In de omschrijving van een aantal categorieën beperkingenbesluiten zijn tekstuele onzorgvuldigheden hersteld (onderdelen 2, onder c, en 3) en in de beschrijving van het beperkingenbesluit, bedoeld in onderdeel 2, onder a, van het artikel, is de eerdere verkorte weergave verduidelijkt, overeenkomstig de tekst van het artikellid dat de grondslag vormt voor dat besluit (artikel 10.19, eerste lid, van de Omgevingswet).

In de wijziging in onderdeel 2, onder b, van dit artikel is een omissie hersteld bij de omzetting van de categorie beperkingenbesluiten op grond van artikel 30 van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) (bevel bij ongewoon voorval) naar vergelijkbare besluiten op grond van de Omgevingswet. Bij het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet is nagelaten om daarvoor als beperkingenbesluit onder de Omgevingswet aan te wijzen: besluiten op grond van de artikelen 19.4 en 19.5 van de Omgevingswet, voor zover een dergelijk besluit verband houdt met (dreigende) bodemverontreiniging als gevolg van een ongewoon voorval. Hierin is bij dit besluit alsnog voorzien via een uitbreiding van de eerdere aanwijzing van beperkingenbesluiten op grond van de artikelen 19.4 en 19.5 van de Omgevingswet bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Die eerdere aanwijzing had alleen betrekking op door de waterbeheerder genomen besluiten in verband met een ongewoon voorval.

De wijziging in onderdeel 1 van dit artikel betreft het doen vervallen van de categorie aangewezen beperkingenbesluiten met een grondslag in de Aanvullingswet bodem Omgevingswet en heeft een overgangsrechtelijke achtergrond. Deze categorie beperkingenbesluiten is eerder bij het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet aan bovengenoemde bijlage toegevoegd. De categorie bestond uit de besluiten op grond van de Wbb zoals die eerder onder het voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet geldende recht als beperkingenbesluit zijn aangewezen. Daaraan was als grondslag toegevoegd de vermelding van het relevante overgangsrechtelijke artikel van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet waardoor die besluiten onder de Omgevingswet blijven gelden. Deze op het overgangsrecht bij de Aanvullingswet bodem Omgevingswet gebaseerde aanwijzingssystematiek is echter onjuist gebleken. Dat overgangsrecht, voor zover hier van belang, gaat uit van eerbiedigende werking van het oude recht, mits aan een aantal criteria is voldaan. Dat oude recht omvat ook de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb), het Aanwijzingsbesluit Wkpb en de Regeling kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken zoals die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet golden. Het bij de aanwijzing als beperkingenbesluit koppelen van besluiten op grond van de Wbb waarop dit overgangsrecht van toepassing is aan een nieuwe grondslag in de Aanvullingswet bodem Omgevingswet gaat bij nader inzien niet samen met de werking van dat overgangsrecht. De eerdere toevoeging van de categorie beperkingenbesluiten met een grondslag in die wet is daarom teruggedraaid. In materiële zin wijzigt hierdoor niets; op besluiten op grond van de Wbb die op grond van het overgangsrecht van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet blijven gelden, blijft de Wkpb-regelgeving van toepassing zoals die gold onder het oude recht. Voor zover deze besluiten op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Omgevingswet al op grond van de Wkpb in de Basisregistratie Kadaster (hierna: BRK) zijn ingeschreven, blijven zij dat. Voor zover dergelijke besluiten op grond van de Wbb na inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van het overgangsrecht nog nieuw kunnen worden genomen (bijvoorbeeld een besluit tot instemming met een nazorgplan na een sanering die was begonnen vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet), moeten deze met toepassing van de Wkpb-regelgeving zoals die gold onder het oude recht aan het Kadaster ter inschrijving in de BRK worden aangeboden.

Overigens wordt hierbij volledigheidshalve erop gewezen dat de wijziging in onderdeel 1 van het onderhavige artikel onverlet laat de aanwijzing als categorie beperkingenbesluiten van zogeheten «ernst en geen spoed» beschikkingen op grond van de Wbb, voor zover in een regel over bodembeheer in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet (de zogeheten bruidsschat omgevingsplan), de locatie waarop die beschikking betrekking heeft bepalend is voor het toepassingsbereik van die regel van het omgevingsplan. Het gaat hier om de categorie beperkingenbesluiten op grond van artikel 22.2, eerste lid, van de Omgevingswet.75 Uit het systeem van die wet in samenhang met het overgangsrecht bij de Aanvullingswet bodem Omgevingswet volgt dat deze categorie beperkingenbesluiten alleen betrekking heeft op beschikkingen «ernst en geen spoed» voor zover deze niet onder dat overgangsrecht vallen en daarmee dus van rechtswege vervallen wat betreft de rechtsgevolgen onder de Wbb. Met andere woorden, het overgangsrecht en de bruidsschat zijn in deze situatie niet gelijktijdig van toepassing. Gelet op doel en strekking van de bruidsschat (gelijkwaardige regels ter vervanging van eerdere rijksregels) ziet deze categorie beperkingenbesluiten verder alleen op beschikkingen «ernst en geen spoed» voor zover daaruit onder het voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet geldende recht ook werkelijk een publiekrechtelijke beperking voortvloeide. Gelet op artikel 2 van de voormalige Regeling beperkingenregistratie Wet bodembescherming betekent dit onder meer dat tot deze categorie alleen behoren: de niet onder het overgangsrecht vallende beschikkingen «ernst en geen spoed» voor een locatie waarbij het vaste deel van de bodem ernstig is verontreinigd.

Artikel VIII (Besluit basisregistratie ondergrond)

Onderdelen A en B

Het Besluit basisregistratie ondergrond regelt de registratieobjecten waarover bestuursorganen gegevens dienen aan te leveren aan de Basisregistratie Ondergrond, indien ze deze gegevens genereren dan wel ontvangen in het kader van hun taken en werkzaamheden. In de artikelen 2.3.0 en 4.1 van het Besluit basisregistratie ondergrond zijn verwijzingen naar de Waterwet en het Waterbesluit, die op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn komen te vervallen, vervangen door de corresponderende verwijzingen onder het stelsel van de Omgevingswet.

Artikel IX (Besluit bodemkwaliteit)

De wijziging van artikel 25h, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit (verder: Bbk) betreft een correctie waardoor deze bepaling beter aansluit bij artikel 4.1264 van het Bal. Artikel 25h van het Bbk, dat via het Aanvullingsbesluit bodem in het Bbk is ingevoegd, heeft betrekking op het «vervaardigen, invoeren, voor toepassing in Nederland of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden hebben, vervoeren of aan een ander ter beschikking stellen van bouwstoffen». Artikel 4.1264 van het Bal heeft in aanvulling op artikel 25h van het Bbk betrekking op het «toepassen van bouwstoffen». Dit laatste is geregeld in het kader van de Omgevingswet omdat het een activiteit betreft die rechtstreeks gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving. Dat is bij de handelingen die in artikel 25h van het Bbk worden opgesomd, niet het geval.

In artikel 25h van het Bbk is duidelijk aangegeven dat de bouwstoffen die worden toegepast, moeten voldoen aan de kwaliteitseisen die voor de bouwstoffen gelden.

In artikel 4.1264 van het Bal is het ook de bedoeling dat de daarin opgesomde handelingen alleen mogen worden verricht als de bouwstoffen aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen voldoen. Dit moet echter worden afgeleid uit de bepaling dat er een milieuverklaring bodemkwaliteit moet zijn waaruit blijkt dat aan de kwaliteitseisen is voldaan. Strikt genomen heeft deze bepaling alleen betrekking op de milieuverklaring bodemkwaliteit en staat hierin niet expliciet dat de bouwstoffen aan de kwaliteitseisen moeten voldoen. Het is wenselijk om dit in navolging van artikel 4.1264 van het Bal alsnog duidelijker te regelen omdat het hier een kernbepaling betreft hoe met bouwstoffen moet worden omgegaan.

De wijziging houdt daarom vooral in dat in artikel 25h, eerste lid, van het Bbk een nieuw onderdeel a is opgenomen, waarin expliciet is bepaald dat bouwstoffen moeten voldoen aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen. Dat stond nog niet zo duidelijk in onderdeel a (door de invoeging van een nieuw onderdeel a is dat nu onderdeel b geworden), maar deze bedoeling kon wel worden afgeleid uit de bepaling dat er bij het verrichten van de in artikel 25h opgesomde handelingen een milieuverklaring bodemkwaliteit moet zijn waaruit blijkt dat de bouwstoffen aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen voldoen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de redactie van het voormalig onderdeel a (nu onderdeel b) van artikel 25h van het Bbk beter te laten aansluiten bij de redactie van artikel 4.1264 van het Bal, waardoor tot uitdrukking wordt gebracht dat degene die een handeling met bouwstoffen verricht, moet aantonen dat de bouwstoffen aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen voldoen. Het belangrijkste bewijsmiddel daarvoor is de milieuverklaring bodemkwaliteit. De nieuwe formulering van onderdeel a sluit ook beter aan bij de omschrijving van de begripsbepaling milieuverklaring bodemkwaliteit in artikel 1 van het Bbk, luidende: «milieuverklaring bodemkwaliteit: overeenkomstig dit besluit afgegeven verklaring waarin een uitspraak wordt gedaan met betrekking tot de kwaliteit van een bouwstof, grond, baggerspecie, mijnsteen, vermengde mijnsteen of de bodem en die bedoeld is om, behoudens bewijs van onjuistheid of onvolledigheid, als bewijsmiddel te dienen dat aan daarvoor geldende wettelijke bepalingen is voldaan». Hieruit blijkt ook dat de milieuverklaring bodemkwaliteit slechts een (belangrijk) bewijsmiddel is, maar niet als het ultieme bewijs moet worden beschouwd dat bouwstoffen aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen voldoen, als er bewijs van het tegendeel wordt geleverd.

Omdat er in twee onderdelen van het eerste lid wijzigingen zijn aangebracht, is ervoor gekozen om het eerste lid eenvoudigheidshalve geheel opnieuw vast te stellen. Deze wijziging is gebaseerd op de grondslag van artikel 9.5.1 van de Wet milieubeheer.

Artikel X (Besluit van 4 maart 2020, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere besluiten inzake de implementatie van de tweede herziening van de richtlijn energieprestatie gebouwen)

Onderdelen A en B

In het Besluit van 4 maart 2020, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere besluiten inzake de implementatie van de tweede herziening van de richtlijn energieprestatie gebouwen76 was in onderdeel J en K van dat besluit overgangsrecht opgenomen in artikel 6.37a en 6.43 van het Bbl. Dit overgangsrecht had betrekking op de keuring van airconditioningsystemen en de keuring van verwarmingssystemen en gold tot en met 2022. In het Koninklijk Besluit dat de inwerkingtreding van het Besluit van 4 maart 2020 regelt is al bepaald dat deze artikelen niet in werking treden op 1 januari 2024.77 Nu dit overgangsrecht is uitgewerkt vervallen deze artikelen.

Artikel XI (Besluit van 11 maart 2021 tot technische aanpassing van enige algemene maatregelen van bestuur met betrekking tot burgerluchthavens, militaire luchthavens en buitenlandse luchtvaartterreinen in verband met de invoering van de Omgevingswet)

Met het Besluit van 11 maart 2021 tot technische aanpassing van enige algemene maatregelen van bestuur met betrekking tot burgerluchthavens, militaire luchthavens en buitenlandse luchtvaartterreinen in verband met de invoering van de Omgevingswet78 wordt onder meer de begripsomschrijving van gebouw in het Luchthavenbesluit Lelystad (artikel II van dat besluit), het Besluit burgerluchthavens (artikel III van dat besluit) en het Besluit militaire luchthavens (artikel VI van dat besluit) in verband met de invoering van het stelsel van de Omgevingswet aangepast. In dat besluit werd voor het begrip gebouw verwezen naar het begrip gebouw als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving. Via de Verzamelwet Omgevingswet 20.. wordt het begrip gebouw geregeld op wetsniveau in de bijlage bij de Omgevingswet. Het Besluit van 11 maart 2021 tot technische aanpassing van enige algemene maatregelen van bestuur met betrekking tot burgerluchthavens, militaire luchthavens en buitenlandse luchtvaartterreinen in verband met de invoering van de Omgevingswet is hierop aangepast.

Daarnaast beoogt deze wijziging enkele omissies te corrigeren in voornoemd besluit. Artikel II, onderdeel A, wijzigt de begripsbepaling van geluidsgevoelig gebouw in artikel 1, onderdeel f, Luchthavenbesluit Lelystad. Bij deze wijziging is per abuis de beperking ten aanzien van onderwijs- of gezondheidszorgfunctie die in de begripsbepaling onder het Bouwbesluit 2012 zat, verloren gegaan. Artikel III, onderdeel A, wijzigt daarnaast de begripsbepaling van bedrijfswoning in artikel 1 van het Besluit burgerluchthavens. Bij deze wijziging zijn per abuis de termen «bestemming» en «functie» verwisseld. Omdat sprake was van een onjuist aangrijppunt bij de wijzigingsopdracht, was deze niet uitvoerbaar.

Artikel XII (Inwerkingtreding)

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit. Bij koninklijk besluit kan voor de verschillende artikelen een verschillende datum van inwerkingtreding worden vastgesteld. Dit artikel biedt de mogelijkheid van gefaseerde inwerkingtreding. De onderdelen in dit besluit die samenhangen met de voorgestelde Verzamelwet Omgevingswet 20.. zullen in beginsel in werking treden op het moment dat de Verzamelwet Omgevingswet 20.. ook in werking treedt. De rest van het besluit (met uitzondering van artikel XI) zal per 1 januari 2024, tegelijk met de Omgevingswet, in werking treden.

Artikel XI treedt de dag na bekendmaking van dit besluit in werking. Dit houdt verband met een goede inpasbaarheid in de Koninklijke Besluiten die de inwerkingtreding regelen van alle wetgevingsonderdelen van de stelselherziening omgevingsrecht op 1 januari 2024. Het Koninklijk Besluit van 5 april 2023 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Invoeringswet Omgevingswet, de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet en enkele andere wetten die met de Omgevingswet verband houden, alsmede het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Omgevingsbesluit, het Invoeringsbesluit Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet en enkele andere besluiten die daarmee verband houden79 regelt dat de wetten en algemene maatregelen van bestuur die verband houden met de Omgevingswet, net als de Omgevingswet zelf, op 1 januari 2024 in werking treden en dat bij de inwerkingtreding de juiste volgorde wordt gehanteerd. Het vaststellen van de volgorde van inwerkingtreding van deze wetten en algemene maatregelen van bestuur is erg belangrijk omdat het meer dan eens voorkomt dat verschillende wetten of algemene maatregelen van bestuur hetzelfde artikel wijzigen. Om het Besluit van 11 maart 2021 tot technische aanpassing van enige algemene maatregelen van bestuur met betrekking tot burgerluchthavens, militaire luchthavens en buitenlandse luchtvaartterreinen in verband met de invoering van de Omgevingswet (Stb. 2021, 190) goed in te passen in de inwerkingtredingsvolgorde van het stelsel per 1 januari 2024 treedt artikel XI de dag na bekendmaking van dit besluit in werking. Ook is gekozen het Besluit van 11 maart 2021 te wijzigen in plaats van het Luchthavenbesluit Lelystad, Besluit burgerluchthavens en het Besluit militaire luchthavens zelf. Hiermee wordt voorkomen dat voornoemd Koninklijk Besluit moet worden aangepast. Dit zorgt voor een eenduidigere volgorde van inwerkingtreding dat van belang is om tot een wetstechnisch correct eindresultaat te komen.

Om voornoemde reden is ook voor artikel X van dit besluit gekozen het Besluit van 4 maart 2020, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere besluiten inzake de implementatie van de tweede herziening van de richtlijn energieprestatie gebouwen te wijzigen in plaats van het Bbl zelf.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge


X Noot
1

Stb. 2022, 172.

X Noot
2

Kamerstukken 36 367.

X Noot
3

Stb. 2020, 84.

X Noot
4

Stb. 2021, 190.

X Noot
5

Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG 2002, L 189).

X Noot
6

Seveso-richtlijn: Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PbEU 2012, L 197).

X Noot
8

Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG 2002, L 189).

X Noot
9

Kamerstukken II 2021/22, 35 261, nr. 16.

X Noot
10

Het bij koninklijke boodschap van 18 juni 2019 aanhangig gemaakte voorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de herziening van afdeling 2.3 van die wet (Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer) (Kamerstukken 35 261).

X Noot
12

Kamerstukken II 2021/22, 28 089, nr. 212.

X Noot
13

Zie Stb. 2020, 557, p. 277 e.v.

X Noot
14

Stb. 2018, 292, p. 677.

X Noot
15

Stb. 2020, 400, p. 1564–1565.

X Noot
16

Zie Stb. 2018, 292, p. 429–430.

X Noot
17

Bijlage III bij Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334).

X Noot
18

Stb. 2018, 290, p. 277.

X Noot
19

Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 290.

X Noot
20

Stb. 2018, 290, p. 369–371.

X Noot
21

Stb. 2020, 400, p. 1080–1081.

X Noot
22

Stb. 2018, 290, p. 106–109.

X Noot
23

Artikel 2.1, eerste lid, van het Omgevingsbesluit.

X Noot
25

Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334).

X Noot
26

Het op 25 juni 1998 te Aarhus tot stand gekomen Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Trb. 1998, 289).

X Noot
27

Zie ook de nota van toelichting op het Bal bij de artikelen 3.27, 3.30, 3.33, 3.36, Stb. 2018, 293, p. 789 e.v.

X Noot
28

Stb. 2020, 400, p. 853.

X Noot
29

Stb. 2020, 400, p. 865.

X Noot
30

De bedoelde versie is openbaar gemaakt via https://wetgevingskalender.overheid.nl/Regeling/WGK012495. Het besluit is inmiddels gepubliceerd in Stb. 2023, 215.

X Noot
31

Zie hierover de nota van toelichting op het Bal, Stb. 2018, 293, p. 773–774.

X Noot
32

In artikel 10.1a, onder a, van de Wet milieubeheer is geregeld dat CO2, voor zover afgevangen of getransporteerd ten behoeve van geologische opslag en de geologische opslag van CO2 zelf, buiten de werkingssfeer van hoofdstuk 10 van die wet valt. Dit hoofdstuk blijft, met inbegrip van genoemde bepaling, ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet bestaan.

X Noot
33

Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PbEU 2008, L312).

X Noot
34

Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 140).

X Noot
35

Deze wijziging betrof de eerdere versie van de Kaderrichtlijn afvalstoffen: Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (PbEU 2006, L114).

X Noot
36

Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad. Hierin werd artikel 2, eerste lid, punt a), van de toenmalige kaderrichtlijn afvalstoffen 2006/12/EG aangepast. In die bepaling was aangegeven dat «gasvormige effluenten die in de atmosfeer worden uitgestoten» buiten de werkingssfeer van Richtlijn 2006/12/EG vielen. Bij de wijziging is daaraan ook een uitzondering toegevoegd voor «kooldioxide dat wordt afgevangen en getransporteerd met het oog op geologische opslag en dat geologisch is opgeslagen overeenkomstig in Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide, dan wel op grond van artikel 2, lid 2, van die richtlijn buiten de werkingssfeer van die richtlijn valt». Deze wijziging had nog betrekking op Richtlijn 2006/12/EG omdat de intrekking bij Richtlijn 2008/98/EG pas in 2010 van kracht werd. Op het moment waarop Richtlijn 2009/31/EG van kracht werd gold derhalve nog Richtlijn 2006/12/EG. Er lijkt hier iets verkeerd te zijn gegaan bij de omzetting naar Richtlijn 2008/98/EG, omdat bij het van kracht worden van die richtlijn in 2010 de recente wijziging die in 2009 in Richtlijn 2006/12/EG was aangebracht daarin toen niet is overgenomen.

X Noot
37

Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU 2006, L190/1).

X Noot
39

Stb. 2018, 293, p. 838.

X Noot
40

Zie hierover verder de nota van toelichting op het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet, Stb. 2018, 292, p. 122–123.

X Noot
41

Zie hierover verder de nota van toelichting op het Invoeringsbesluit Omgevingswet, Stb. 2020, 400, p. 1037–1038.

X Noot
42

De ADR (de Franse afkorting voor het Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route) is volgens bijlage I bij het Bal de op 30 september 1957 te Genève tot stand gekomen Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (Trb. 1959, 171).

X Noot
44

Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (PbEU 2006, L 396).

X Noot
45

Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEU 2012, L 167).

X Noot
46

Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEG 2009, L 309).

X Noot
47

Stb. 2018, 293, p. 586.

X Noot
49

ABRvS 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3159, r.o. 49.

X Noot
50

Verenigde Naties 2021, ST/SG/AC.10/1/Rev.11 (Vol. I).

X Noot
51

Stb. 2022, 320.

X Noot
52

Stb. 2018, 380.

X Noot
53

Stb. 2022, 503.

X Noot
54

Stb. 2022, 145, p. 88–89.

X Noot
55

Stb. 2021, 147, p. 40.

X Noot
56

Kamerstukken II 2022/23, 36 367, nr. 3.

X Noot
57

Stb. 2018, 292, p. 691.

X Noot
58

Kamerstukken II 2011/12, 33 197, nr. 3, p. 3.

X Noot
59

Kamerstukken II 2022/23, 36 076, nr. 6.

X Noot
60

Stb. 2020, 557, p. 316–322.

X Noot
61

Zie hierover verder de nota van toelichting op het Invoeringsbesluit Omgevingswet, Stb. 2020, 400, p. 1037–1038.

X Noot
62

Stb. 2020, 557, p. 330.

X Noot
63

Stb. 2018, 292, p. 479 en Stb. 2020, 400, p. 1618–1620.

X Noot
64

Stb. 2020, 400, p. 1780.

X Noot
65

Kamerstukken II 2022/23, 36 367, nr. 3.

X Noot
66

Kamerstukken 36 367.

X Noot
67

Stb. 2021, 22, p. 402–403.

X Noot
68

Kamerstukken 36 367.

X Noot
69

Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG 2002, L 189).

X Noot
70

Verordening (EU) 2019/1010 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de onderlinge afstemming van de verslagleggingsverplichtingen op het gebied van de milieuwetgeving, en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 166/2006 en (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/49/EG, 2004/35/EG, 2007/2/EG, 2009/147/EG en 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad, Verordeningen (EG) nr. 338/97 en (EG) nr. 2173/2005 van de Raad, en Richtlijn 86/278/EEG van de Raad (PbEU 2019, L 170/115).

X Noot
71

Kamerstukken II 2021/22, 35 261, nr. 16.

X Noot
72

Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG 2002, L 189).

X Noot
73

Verordening (EU) 2019/1010 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de onderlinge afstemming van de verslagleggingsverplichtingen op het gebied van de milieuwetgeving, en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 166/2006 en (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/49/EG, 2004/35/EG, 2007/2/EG, 2009/147/EG en 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad, Verordeningen (EG) nr. 338/97 en (EG) nr. 2173/2005 van de Raad, en Richtlijn 86/278/EEG van de Raad (PbEU 2019, L 170/115).

X Noot
75

Voor een nadere toelichting op deze categorie beperkingenbesluiten wordt verwezen naar de nota van toelichting op het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022, Stb. 2022, 172, p. 146-147.

X Noot
76

Stb. 2020, 84.

X Noot
77

Stb. 2023, 113, onderdeel 37.

X Noot
78

Stb. 2021, 190.

X Noot
79

Stb. 2023, 113.

Naar boven