Wet van 22 juni 2000 tot wijziging van de Waterleidingwet in verband met de richtlijn betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Waterleidingwet te wijzigen in verband met richtlijn nr. 98/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PbEG L 330);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Waterleidingwet1 wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd.

1. In het eerste lid, komt onderdeel b te luiden:

b. «leidingwater»: water, bestemd om te drinken, te koken, voedsel te bereiden of andere huishoudelijke doeleinden, dat door een waterleidingbedrijf of een afzonderlijke watervoorziening aan derden ter beschikking wordt gesteld;.

2. De onderdelen c, d en e worden aangeduid als respectievelijk d, e en f en de onderdelen f (oud) en g als respectievelijk i en j.

3. In het eerste lid wordt na onderdeel b (nieuw) een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

c. «drinkwater»: leidingwater, bestemd of mede bestemd om te drinken;.

4. In het eerste lid wordt na onderdeel f (nieuw) ingevoegd:

g. «afzonderlijke watervoorziening»:

1°. landgebonden voorziening, niet zijnde een waterleidingbedrijf, voor de winning of behandeling van water, dat met behulp van een leiding of distributienet als leidingwater ter beschikking wordt gesteld;

2°. voorziening voor de winning, behandeling of distributie van water dat als leidingwater ter beschikking wordt gesteld, die aanwezig is op een mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Mijnbouwwet, gelegen binnen het Nederlands territoir of het Nederlandse deel van het continentale plat;.

h. «particuliere installatie»: leidingen, fittingen en toestellen, permanent aangesloten op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening, met behulp waarvan leidingwater aan derden ter beschikking wordt gesteld;.

5. In het eerste lid, onderdeel j (nieuw), komt de omschrijving van «de commissie» te luiden: de commissie, bedoeld in artikel 2.

6. Onder aanduiding van het tweede lid als derde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat onderdelen van deze wet niet van toepassing zijn met betrekking tot water dat uitsluitend bestemd is voor bij die maatregel aangegeven doeleinden, waarvoor de kwaliteit van het water niet van invloed is op de gezondheid van de betrokken verbruikers.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd.

1. In het eerste, tweede, derde, vierde, zevende en achtste lid wordt «drinkwater» telkens vervangen door: leidingwater.

2. In het tweede lid wordt aan onderdeel a na «leidingwater» toegevoegd: alsmede de hoedanigheid van het leidingwater op het punt waar het ter beschikking komt voor gebruik.

3. Onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel h van het tweede lid door een puntkomma, wordt aan dat lid toegevoegd:

i. de door de eigenaar van een waterleidingbedrijf bij de winning, de bereiding, de behandeling, de opslag, het transport of de distributie van leidingwater te gebruiken materialen en chemicaliën en de wijze waarop deze worden toegepast, met dien verstande dat de eisen met betrekking tot bij de distributie van leidingwater te gebruiken materialen slechts betrekking hebben op materialen die geen deel uitmaken van een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

j. het onderzoek dat de eigenaar van een waterleidingbedrijf verricht in geval niet wordt voldaan aan de onder a bedoelde eisen;

k. de informatie die de eigenaar van een waterleidingbedrijf verstrekt:

1°. aan de verbruikers: over de kwaliteit van het te leveren leidingwater;

2°. aan de verbruikers: indien de levering van drinkwater gevaar kan opleveren voor de volksgezondheid;

3°. aan de eigenaars van percelen waaraan hij leidingwater levert, en aan de verbruikers: over te treffen herstelmaatregelen, ingeval, door een omstandigheid, te wijten aan de particuliere installatie, het leidingwater niet voldoet aan de onder a bedoelde eisen of de deugdelijkheid van het drinkwater anderszins is aangetast;

l. de kwaliteit van het water waaruit leidingwater wordt bereid, ingeval het water wordt verwarmd voordat het als leidingwater ter beschikking wordt gesteld.

4. Na het achtste lid wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 9. Onze Minister kan, indien naar zijn oordeel met het oog op het voorkomen of beperken van ernstig gevaar of dreigend ernstig gevaar voor de volksgezondheid een onverwijlde voorziening noodzakelijk is, een regeling vaststellen van de in het tweede lid, onderdelen a, c tot en met e, en h tot en met l, bedoelde strekking. Een zodanige regeling vervalt een jaar nadat zij in werking is getreden, of, indien binnen die termijn een algemene maatregel van bestuur ter vervanging van die regeling in werking is getreden, op het tijdstip waarop die maatregel in werking treedt. Onze Minister kan de termijn bij ministeriële regeling eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.

C

Na artikel 7 wordt ingevoegd:

Artikel 8

De inspecteur kan, indien de levering van leidingwater naar zijn oordeel gevaar kan opleveren voor de volksgezondheid, die levering verbieden of slechts toestaan voor gebruik in door hem aan te geven gevallen.

D

Artikel 15 vervalt.

E

Na hoofdstuk II wordt ingevoegd:

HOOFDSTUK IIA. AFZONDERLIJKE WATERVOORZIENING

Artikel 15a
  • 1. In geval van levering van leidingwater door een afzonderlijke watervoorziening, draagt degene die dat water ter beschikking stelt van derden, zorg voor de deugdelijkheid van dat water.

  • 2. De artikelen 4, tweede lid, onderdelen a, c tot en met e, en h tot en met l, en negende lid juncto voornoemde bepalingen, alsmede derde tot en met achtste lid, 5 tot en met 8 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat dit hoofdstuk of onderdelen daarvan niet van toepassing zijn met betrekking tot leidingwater dat afkomstig is van een afzonderlijke watervoorziening,

    1°. die, gemeten over een jaar, gemiddeld minder dan 10 m3 per dag levert of

    2°. waarvan minder dan 50 personen gebruik maken.

  • 4. Een maatregel als bedoeld in het derde lid heeft geen betrekking op leidingwater dat wordt geleverd in het kader van een commerciële of openbare activiteit.

Artikel 15b

Onze Minister wijst ambtenaren aan, ten aanzien van wie, in geval van levering van leidingwater door een afzonderlijke watervoorziening, het ten aanzien van de inspecteur in de artikelen 5, eerste en tweede lid, 6, 7, 8 en 14 bepaalde van toepassing is, met dien verstande dat voor die toepassing in plaats van «de eigenaar van een waterleidingbedrijf» wordt gelezen «degene die een afzonderlijke watervoorziening drijft» en in plaats van «de eigenaren van waterleidingbedrijven»: degenen die afzonderlijke watervoorzieningen drijven.

HOOFDSTUK IIB. REGELS MET BETREKKING TOT PARTICULIERE INSTALLATIES

Artikel 15c

De eigenaar van een particuliere installatie verstrekt de verbruikers overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels informatie over maatregelen die deze moeten treffen ingeval het gebruik van het door hem geleverde water risico kan opleveren voor de volksgezondheid.

Artikel 15d
  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald dat de eigenaren van daarbij aangewezen categorieën van particuliere installaties metingen verrichten ten aanzien van de kwaliteit van het door hen beschikbaar gestelde leidingwater.

  • 2. Zij houden de resultaten van de metingen gedurende drie jaren ter beschikking van de ingevolge artikel 15f aangewezen ambtenaren.

  • 3. Indien uit de metingen blijkt dat niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 4, tweede lid, onder a, of negende lid juncto tweede lid, onder a, gestelde eisen, dan wel dat anderszins de deugdelijkheid van het leidingwater wordt aangetast, geven zij daarvan onverwijld kennis aan de ingevolge artikel 15f aangewezen ambtenaren.

  • 4. Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, worden omtrent de metingen regels gesteld, die betrekking hebben op de frequentie van de metingen, de te hanteren parameters, de monstername en de te verrichten analyses.

Artikel 15e
  • 1. De eigenaar van een particuliere installatie draagt ervoor zorg dat het ontwerp van de installatie, de daarin toe te passen materialen en de staat van de installatie zodanig zijn dat deze geen omstandigheid opleveren waardoor niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 4, tweede lid, onder a, of negende lid juncto tweede lid, onder a, gestelde eisen alsmede dat deze de deugdelijkheid van het leidingwater niet aantasten.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de aanleg, uitbreiding of wijziging van of herstelling aan een particuliere installatie voor zover de installatie geen deel uitmaakt van een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet, alsmede aan de in die installatie te gebruiken materialen.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van installaties worden aangewezen, waarop het eerste of tweede lid niet van toepassing zijn. Een zodanige aanwijzing betreft slechts installaties met behulp waarvan het leidingwater niet aan het publiek ter beschikking wordt gesteld.

Artikel 15f

Onze Minister wijst ambtenaren aan, ten aanzien van wie, in geval van levering van leidingwater door een particuliere installatie, het ten aanzien van de inspecteur in de artikelen 5, eerste en tweede lid, 6, 7, 8 en 14 bepaalde van toepassing is, met dien verstande dat voor die toepassing in plaats van «de eigenaar van een waterleidingbedrijf» wordt gelezen «degene die een particuliere installatie drijft» en in plaats van «de eigenaren van waterleidingbedrijven»: degenen die particuliere installaties drijven.

F

Het eerste lid van artikel 62 komt te luiden:

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens de artikelen 4, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en negende lid, 5, eerste en tweede lid, 6, 7, 8, 9, 12, 13, eerste lid, 14a, tweede lid, 15a, tweede lid, 15c, 15d, 15e of 63c bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of met een geldboete van de tweede categorie.

G

Na hoofdstuk V wordt ingevoegd:

HOOFDSTUK VA. VERSLAG OVER DE KWALITEIT VAN HET LEIDINGWATER

Artikel 63a
  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks voor 31 december een verslag op over de kwaliteit van het leidingwater in het voorafgaande kalenderjaar. Het eerste verslag stelt hij op voor 31 december 2002.

  • 2. Onze Minister maakt de vaststelling van het verslag bekend in de Staatscourant voor het eind van het kalenderjaar dat volgt op de desbetreffende verslagperiode. Hierbij geeft hij aan op welke wijze kennis kan worden genomen van de inhoud van het verslag.

Artikel 63b

Het verslag omvat tenminste gegevens over de kwaliteit van het leidingwater afkomstig van de voorzieningen die gemiddeld meer dan 1000 m3 drinkwater per dag leveren of waarvan meer dan 5000 personen gebruik maken.

Artikel 63c

Ten behoeve van het opstellen van het verslag verschaffen de eigenaren van waterleidingbedrijven en degenen die met behulp van een afzonderlijke watervoorziening leidingwater ter beschikking stellen aan derden, en de eigenaren van particuliere installaties aan Onze Minister op zijn verzoek alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor dat opstellen redelijkerwijs noodzakelijk zijn.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 22 juni 2000

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de achttiende juli 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1994, 832, laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 28 januari 1999, Stb. 30.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1998/1999, 1999/2000, 26 700.

Handelingen II 1999/2000, blz. 5274–5279, 5295.

Kamerstukken I 1999/2000, 26 700 (248, 248a).

Handelingen I 1999/2000, blz. 1467.

Naar boven