Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36410-XIV nr. 98 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36410-XIV nr. 98 |
Vastgesteld 12 april 2024
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat hebben op 15 februari 2024 overleg gevoerd met de heer Adema, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over:
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 20 oktober 2022 inzake Agro-Nutri Monitor 2022 met analyse en aanbevelingen door ACM (Kamerstuk 31 532, nr. 276);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 11 november 2022 inzake Nationale Methaanstrategie (Kamerstuk 32 813, nr. 1118);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 1 december 2022 inzake aankondiging website en aanbieding rapportage Staat van Landbouw, Natuur en Voedsel (Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 14);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 5 december 2022 inzake rapport Transparantie over bijdragen aan een duurzaam voedselsysteem: Verkenning naar de transparantie en harmonisatie van duurzaamheidsinspanningen en -indicatoren door supermarkten (Kamerstuk 31 532, nr. 278);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 19 december 2022 inzake actieplan voor groei van biologische productie en consumptie (Kamerstuk 30 252, nr. 78);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 24 januari 2023 inzake rapport De Nederlandse agrarische sector in internationaal verband – editie 2023 (Kamerstuk 30 252, nr. 80);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 14 februari 2023 inzake uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Grinwis en Tjeerd de Groot over de teelt van vezelgewassen bevorderen onder andere door het onderscheid tussen regio's in de financiële vergoeding per hectare in de ecoregeling weg te nemen (Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 99) (Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 118);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 16 februari 2023 inzake inzet op voedselbossen (Kamerstuk 34 682, nr. 115);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 20 april 2023 inzake voedselverspilling in Nederland – nieuwe cijfers voedselverspilling bij huishoudens & keten, onderzoek versnellingsagenda (Kamerstuk 31 532, nr. 280);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 1 juni 2023 inzake WUR-rapport Het perspectief van biologische landbouw (Kamerstuk 30 252, nr. 94);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 26 juni 2023 inzake OESO-rapport Policies for the Future of Farming and Food in The Netherlands (Kamerstuk 34 284, nr. 17);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 4 juli 2023 inzake programma's DuurzaamDoor, Jong Leren Eten en de EU-schoolregeling (Kamerstuk 31 532, nr. 281);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 5 juli 2023 inzake Investeringsfonds Duurzame Landbouw (IDL) (Kamerstuk 30 252, nr. 125);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 6 juli 2023 inzake WUR-rapport Analyse extra beschikbaar voedsel bij vervanging van veevoergewassen op akkerland door voedselgewassen (Kamerstuk 31 532, nr. 282);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 22 augustus 2023 inzake rapport Inkoopverplichting van duurzame landbouwproducten (Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 127);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 25 augustus 2023 inzake reactie op de brief van de Dierencoalitie en meerdere organisaties over het transitieonderzoek ten behoeve van beleid rond eiwittransitie (Kamerstuk 31 532, nr. 284);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 26 oktober 2023 inzake rapportage stand van zaken duurzaamheid in het onderwijs (Kamerstuk 20 487, nr. 54);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 21 november 2023 inzake uitvoering EU-schoolregeling voor schoolfruit en -groente (Kamerstuk 31 532, nr. 286);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 27 november 2023 inzake uitvoering EU-schoolregeling voor schoolfruit en -groente (Kamerstuk 31 532, nr. 287);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 5 december 2023 inzake reactie op brief Dierenbescherming en Nederlandse pluimveesector voor stop op import pluimveevlees uit derde landen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1609);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 18 december 2023 inzake Gezondheidsraadadvies over eiwittransitie (Kamerstuk 31 532, nr. 289);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 20 december 2023 inzake behandeling van de motie van het lid Gündogan over inzetten op het wegnemen van drempels en een leidende rol van het Nederlandse bedrijfsleven inzake precisiefermentatie (Kamerstuk 33 009, nr. 130) (Kamerstuk 33 009, nr. 139);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 23 januari 2024 inzake naar een veerkrachtige duurzame diervoederproductie (Kamerstuk 36 410-XIV, nr. 20);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 24 januari 2024 inzake actieplan biologische landbouw (Kamerstuk 30 252, nr. 148);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 29 januari 2024 inzake project Uitwerking bedrijfstypen duurzame landbouw: melkveehouderij en akkerbouw (Kamerstuk 30 252, nr. 150);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 2 februari 2024 inzake voortgang klimaatbeleid landbouw en landgebruik (Kamerstuk 28 625, nr. 356).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Graus
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, Stoffer
De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Jansma
Voorzitter: Graus
Griffier: Van den Brule-Holtjer
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Bromet, Van Campen, Flach, Graus, Tjeerd de Groot, Holman, Kostić, Nijhof-Leeuw, Pierik en Vedder,
en de heer Adema, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Aanvang 10.01 uur.
De voorzitter:
Van harte welkom allemaal bij dit commissiedebat Landbouw, klimaat en voedsel van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Ik heet de Minister en de mensen op de publieke tribune van harte welkom. Dat geldt ook voor de mensen die thuis meekijken en meeluisteren via het digitale kanaal. Ook van harte welkom aan de Kamerleden. Ik stel een spreektijd van vijf minuten en vier losse interrupties voor in de eerste termijn.
Ik heb twee huishoudelijke mededelingen. Er zullen allereerst rond 13.40 uur stemmingen plaatsvinden, waaronder ook hoofdelijke stemmingen. Dat zullen lange stemmingen zijn, dus we zullen in principe moeten proberen om om 13.40 uur klaar te zijn. Mogelijk kost dat een tweede termijn, maar iemand kan natuurlijk altijd een tweeminutendebat aanvragen, ook al is de plenaire agenda al overvol. Dat is nog zo'n beetje de enige mogelijkheid. Dan weet u dat. We moeten dus proberen om kort en puntig te zijn.
Ten tweede. Er heeft hier laatst helaas een klein incident plaatsgevonden onder mijn voorzitterschap. Dat heb ik overigens niet kunnen zien. Het is allemaal wel onderzocht, maar ik zal daar toch wat strenger op toezien. Je kunt iemand nooit verbieden om allerlei dingen te doen, zoals het maken van filmpjes en het knippen en plakken daarvan. Dat hebben ze bij mij ook een paar keer gedaan. Ik heb daar plenair ook weleens wat over gezegd. Laten we proberen om de waarde naar elkaar toe te bewaren. Ik reken erop dat ik jullie kan vertrouwen en dat we niet onderling gaan kissebissen, want dat kunnen we niet accepteren. Het hoeft niet iedere keer zo uit de hand te lopen. Dank u wel daarvoor.
Ik geef in de eerste termijn van de Kamer graag als eerste het woord aan mevrouw Nijhof-Leeuw van de PVV.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we met elkaar over landbouw, klimaat en voedsel. Ik heb het de vorige keer gehad over de voedselveiligheid en over producten die afkomstig zijn uit landen buiten de EU, die regelmatig niet aan de normen voldoen die wij stellen aan producten van eigen bodem.
Vandaag wil ik het met u hebben over voedselzekerheid. Nederland moet naar onze mening zelfvoorzienend zijn, want afhankelijk zijn van andere landen maakt ons kwetsbaar. We hebben dan geen zeggenschap over de kwaliteit en er is grote onzekerheid met betrekking tot de leveringszekerheid en de betaalbaarheid. We zouden op z'n minst de basisvoorzieningen op orde moeten hebben en houden. De PVV ziet daarin een uitdaging als zij kijkt naar de wijze waarop het klimaatbeleid wordt vormgegeven. Voor dit ministerie gelden vooral stikstofbeperkende maatregelen en een beperking van de uitspoeling van nutriënten. Het zal u bekend zijn dat wij daar wat anders in staan. Maar goed, we kunnen van mening verschillen.
Voorzitter. Waar we het wél over eens zouden moeten zijn, is dat als er in dit huis beleid gemaakt wordt, dat op feiten zou moeten stoelen en niet op rekenmodellen waar een grote onzekerheid in zit omdat er geen gevalideerde data onder zitten. Daar maken wij ons zorgen over. Stel dat u een huis laat bouwen en de aannemer tegen u zegt dat hij niet zeker weet of de muren van de benedenverdieping de bovenverdieping kunnen dragen. Hij zegt: «Ik heb een berekening gemaakt in een speciaal rekenprogramma. Ik ben er voor 95% zeker van dat het voor 70% onzeker is of de muren het kunnen houden. Zal ik maar gewoon doorgaan met de bouw?» Dat zou niemand doen, dus waarom maken we dan wel beleid op dezelfde basis? Want dat doen we hier in dit huis. Op deze basis is namelijk de berekening gemaakt voor de kritische depositiewaarde van droge depositie. Op basis van deze nattevingerberekening zeggen wij in dit huis dat er 15 kilogram per hectare per jaar aan droge depositie neerdwarrelt, wat heel Nederland op slot zet. Dit zet de voedselzekerheid voor Nederland op het spel, want dit gaan de boeren niet veel langer meer trekken. We houden te weinig over om de voedselzekerheid te garanderen.
We zetten de eerste levensbehoefte van de mens op het spel, terwijl de volksgezondheid en de sociaaleconomische waarden de basis zouden moeten zijn van de kaders die we stellen voor nieuw beleid. Is de Minister het met de PVV eens dat het zeer wenselijk is dat de gemeten waarden bij de droge positie, net als bij de natte depositie, vergeleken moeten kunnen worden met de werkelijke waarden? Het moet gemeten worden met een referentiemiddel om de afwijking vast te kunnen stellen en om vervolgens de waarde of meetmethode te kunnen controleren op juistheid. Deze kalibratie en validatie zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat het beleid dat in dit huis wordt gemaakt, gedragen wordt door een degelijke onderbouwing van meetwaarden en data.
De PVV is van mening dat er geen stikstofprobleem is. Het zou weleens zo kunnen zijn dat het stikstofprobleem van de Minister, om het maar even te chargeren, veel minder groot is dan de depositie per hectare waar nu mee gerekend wordt. Er is een motie aangenomen om aan de stikstofknop te draaien voor de korte klap om wat lucht te krijgen in verschillende sectoren. Daar is de PVV blij mee.
Voorzitter. Eén ding moet mij nog van het hart. Ik ga dan toch weer even terug naar het klimaatbeleid. Wat betreft de landbouwsector zet het kabinet in op een realisatie van de volledige opgave van de 5 megaton CO2-reductie via het rijksbeleid. Het kabinet verwacht met de lopende beëindigingsregeling van de veehouderijen ongeveer 1 megaton te realiseren en de overige 4 megaton via normerend en beprijzend beleid te maken. Het was de bedoeling om dat in het landbouwakkoord te doen, maar dat is er niet gekomen. Wij maken ons wel zorgen over het beleid via beprijzing, want dat zal dan toch voor een groot deel weer bij de kostprijs van de boer terechtkomen. Ik zie dan toch aankomen dat het voor verschillende sectoren een verdrievoudiging zou kunnen zijn en dat gaat de sector niet trekken. Daarnaast lees ik dat de GLB-gelden dan mogelijk alleen gaan naar landen waar de uitstoot laag is. Daardoor zien ze ook de GLB-gelden aan hun neus voorbijgaan.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nijhof-Leeuw. Er zijn vooralsnog twee interrupties. Allereerst mevrouw Vedder van het CDA.
Mevrouw Vedder (CDA):
Mijn collega houdt een warm pleidooi voor het meer sturen op daadwerkelijke metingen in plaats van op rekenmodellen als die te veel onzekerheden bevatten. Daarmee voel ik al heel veel verbinding. Maar ik wil wel vragen of mijn collega dat dan wil inzetten om van middelvoorschriften naar doelsturing te gaan. Als we namelijk blijven hangen in middelvoorschriften, hebben we überhaupt geen metingen en rekenmodellen nodig, maar schrijven we gewoon vanaf het bureau voor hoe iemand moet boeren en dat is het dan.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik denk dat doelsturing inderdaad beter is, maar nogmaals: wij zullen eerst die data en dergelijke moeten hebben voordat wij een beleid maken en daar de sector aan gaan houden. Nu zetten we het namelijk toch best wel heel erg onder druk. Dat levert misschien problemen op terwijl het eigenlijk op lucht gebakken is, chargeer ik maar weer even.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor de PVV zeggen: we hebben geen stikstofprobleem. Mijn vraag is eigenlijk: hebben we wel een klimaatprobleem?
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik beperk me even tot mijn portefeuille en ik kijk naar dit stukje. Het zou ook anders kunnen uitpakken, maar dat zien we dan wel. Wij denken dat het probleem er voor de agrarische sector gewoon niet is op het moment dat je daar de actuele data en waarden onder gaat hangen.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Als het gaat over klimaat, hebben wij in Nederland niet alleen een klimaatbeleid, maar ook een Klimaatwet. Dat is dus iets waar je je aan moet houden als overheid. Ik heb gisteren in het debat begrepen dat de PVV zich committeert aan alle wet- en regelgeving. Mijn vraag aan de PVV is dan ook: gaat zij ook maatregelen steunen die de Klimaatwet gehoorzamen?
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Natuurlijk houden wij ons aan wet- en regelgeving. Maar ik neem aan dat mevrouw Bromet het met mij eens is dat ook wetgeving gestoeld moet zijn op goede onderbouwing van data en waarden en niet op aannames.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng in de eerste termijn. Ik geef het woord aan mevrouw Vedder. Zij spreekt vandaag niet alleen namens Christen Democratisch Appèl, maar ook namens de ChristenUnie.
Mevrouw Vedder (CDA):
Dank, voorzitter. Ik wil beginnen bij de biologische sector. Ik zal eerst even wachten.
De voorzitter:
Dit is de lange bel. Die betekent dat de plenaire vergaderingen aanvangen, dus u kunt even wachten.
Mevrouw Vedder (CDA):
Nu hebben we allemaal tinnitus.
Ik wil beginnen met de biologische sector. Ik zie onze ambitie om naar 15% biologisch landbouwareaal te gaan in 2030. Als we kijken naar waar we nu staan, is te zien dat dat een forse ambitie is. De valkuil is natuurlijk dat we het areaal te veel gaan stimuleren dan wel afdwingen als de vraag daarin niet meestijgt. We zetten de biologische sector dan namelijk echt onder druk en ik maak me daar zorgen over. De grootste bottleneck op dit moment voor het achterblijven van die vraag in Nederland lijkt het beprijzen van het product te zijn. Ik lees tenminste in de Agro-Nutri Monitor dat het uiteindelijk de consument is die bereid moet zijn om de meerkosten voor duurzamere productie te betalen en dat juist die betalingsbereidheid vooralsnog een belemmering lijkt te zijn. De signalen van de Albert Heijn sluiten daar naadloos op aan.
Ik zie in het actieplan dat er wordt gesproken over de balans tussen het stimuleren van aanbod en van de vraag- en prijsvorming. Daar ben ik blij mee, maar ik vind het nog wel te mager. Ik zou daar graag meer over willen horen. Ik vind namelijk dat we aan de kant van het stimuleren, het opschalen van het areaal, heel veel acties hebben gedefinieerd, maar op het punt van de prijs van biologische producten staan er maar twee acties. De ene is het evalueren van de tarieven van Skal en bij de andere staat: «Biologische ondernemers worden gestimuleerd om te verkennen of en hoe de prijsverschillen in de keten verlaagd kunnen worden zonder daarbij de biologische principes uit het oog te verliezen.» Eerlijk gezegd ben ik daar best wel van geschrokken. Ik besef dat het een oud rapport is, maar toen het uitkwam, zat ik hier nog niet. Ik vraag me af wie we dan bedoelen met «biologische ondernemers». Als dat de primaire producent is op het boerenerf, zeggen we dus in die korte zin in feite: boer, zoek alsjeblieft zelf uit hoe jij beter uit de voeten kan met een lage prijs, zonder dat je daar je kwaliteit mee onder druk zet. Als boerin schrik ik daar serieus van. In de Kamerbief over de voortgang in het actieprogramma wordt er niet op teruggekomen. Ik hoop dat dat komt omdat het een slecht actiepunt is gebleken. Er wordt alleen teruggekoppeld naar de tarieven van Skal.
Ik wil graag meer horen over hoe we er nou voor gaan zorgen dat de prijsvorming serieus mee gaat bewegen met de ambitie voor dat areaal. Als ik namelijk in de voortgang van het actieplan lees dat er verwezen wordt naar de Agro-Nutri Monitor met het «goede nieuws» dat van zeven producten die zijn onderzocht, er vier de hogere kostprijs vergoed krijgen, denk ik: maar drie producten dus niet.
Zelfs dan hebben we het hele verhaal nog niet te pakken, want in diezelfde Agro-Nutri Monitor staat ook dat voor heel veel sectoren, in ieder geval voor de melkveehouderij, geldt dat de gangbare melkprijs onder de productiekosten lag. Dat was voor de biologische melkveehouders nog veel erger. Ik vind het echt jammer dat er daar niet naar verwezen wordt. Ze halen de meerkosten dus misschien wel terug, maar per definitie ligt het product gewoon onder de gangbare productiekosten. Dat komt omdat we arbeid inrekenen op het cao-tarief. Dat is ook de verklaring waarom die bedrijven allemaal nog steeds bestaan. Waarom bestaan die nog steeds? Dat komt omdat boeren massaal hebben geaccepteerd en wij als maatschappij hebben genormaliseerd dat boeren ver onder dat uurtarief hun bedrijf overeind moeten houden. Ze werken voor een habbekrats, dat is de reden dat ze nog steeds overeind staan. Dat is de reden dat de biologische melkveehouders nog steeds overeind staan. Ze kunnen dat stukje meerkosten dat ze nodig hebben om biologisch te produceren misschien wel terugverdienen, maar in de kern zit er gewoon iets mis in die prijsvorming. Ik maak me er zorgen over dat we ons zo erg blindstaren op dat percentage van het areaal dat we daarmee de sector lelijk onder druk gaan zetten.
Voorzitter. Een van de aanbevelingen van het WUR-rapport is bijvoorbeeld dat de beschikbaarheid van arbeid voor onkruidbestrijding een grote belemmering is. Als je dat koppelt aan het feit dat we arbeid heftig onderbetalen in de landbouwsector, is dat geen gekke conclusie. Want wie wil er nog voor een habbekrats voor zorgen dat onze biologische collega's, die het zonder chemie doen en dus meer arbeid nodig hebben, uit de voeten kunnen met hun kostprijs?
Ik heb honderdduizend vragen over klimaat. Dat is vervelend, want ik heb maar vijf minuten en die zijn al bijna op. We krijgen waarschijnlijk ook geen tweede termijn, dus misschien moet ik die vragen maar bewaren voor een ander moment. Ik ga even nadenken over de manier waarop ik dat ga doen. Ik zou als laatste nog even aan de Minister willen vragen hoe Nederland omgaat met het besluit vanuit Europa dat er niet langer een verplicht percentrage areaal braak hoeft te liggen. Hoe gaat Nederland dat besluit invullen als lidstaat?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Vedder, voor uw inbreng namens het CDA en in dit geval ook namens de ChristenUnie. Dan de geachte afgevaardigde mevrouw Bromet van GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Dank u, voorzitter. Ik heb het woord «klimaat» nog niet zo veel gehoord in de bijdragen van mijn twee voorgangers, maar het is wel het onderwerp van dit debat en GroenLinks-PvdA maakt zich er grote zorgen over. We staan aan de vooravond van de voorjaarsvakantie in de noordelijke regio's. Heel veel mensen zullen naar de sneeuw vertrekken, maar het is 15 graden in de Alpen. Weer is geen klimaat, maar het is wel een teken dat er iets heel erg aan het veranderen is. Als er twee dingen zijn die daar heel erg last van krijgen, dan zijn het de boeren zelf en de voedselzekerheid.
Voorzitter. Het beleid is in gang gezet, dus van alle kanten komt er beleid. Er is een Klimaatwet, zoals ik net ook al vertelde aan mijn collega van de PVV, waarin wij onszelf als parlement gebonden hebben om die klimaatdoelen van Parijs te halen, maar er is ook Europees beleid op klimaat. Maar de vraag is wat dat tot nu toe heeft opgeleverd, en dat is bijzonder weinig. Dat vind ik heel erg, juist omdat andere sectoren wél aan hun verplichtingen hebben voldaan. Landbouw is eigenlijk de sector die achter is gebleven. Er zijn beloftes gemaakt in de klimaatafspraken in Nederland, in het Klimaatakkoord. Die worden niet nagekomen.
Ik heb ook het idee dat er helemaal geen bewustwording over is bij de sector dat de CO2-uitstoot in 2050 nagenoeg naar nul moet. Ik hoor hier heel vaak boeren zeggen «we willen langjarige zekerheid», maar als je weet dat in 2050 de CO2-uitstoot bijna naar nul moet, dan betekent dat ontzettend veel voor vandaag. Ik zie dat helemaal niet terug in de debatten hier of in de acties van de Minister, ook al zijn er hele mooie voorstellen gedaan. Ik zie het overigens ook niet terug in Europa. In Europa hebben we nu namelijk de doelen aangescherpt voor klimaat in het algemeen, maar voor de landbouw is er nog steeds niks. Dat betekent dat je de opgave steeds verder vooruitschuift en dat er straks in een hele korte tijd heel veel moet gebeuren. Hoe eerder je start, hoe meer tijd je hebt om je bedrijfsvoering en het systeem erop aan te passen.
Wij hebben bijvoorbeeld wel in beeld wat er moet gebeuren in Nederland. In de Klimaat- en Energieverkenning staat dat er twee tot zes veenweidestrategieën moeten komen. Dat effect moet 1 megaton zijn in 2030, maar we zijn daar nog lang niet. De vraag aan de Minister is: wat gaat er nou gebeuren in die veenweidegebieden? Waar is het waterpeil al omhooggegaan? Er wordt namelijk ook over gesproken dat de opslag van CO2 onontkoombaar is, maar het is toch belachelijk om eerst die CO2in de veenweides omhoog te laten komen en die dan elders weer op te gaan slaan? De allergoedkoopste manier om CO2vast te houden is het omhoogdoen van het waterpeil. Ja, dat heeft effecten voor de bedrijfsvoering van de boeren in het veenweidegebied. Maar ga er nou gewoon eens van uit dat dat moet gebeuren en richt daar beleid op in, zodat de boeren ook overeind kunnen blijven.
Het tweede is bomen, bos en natuur. In de Klimaat- en Energieverkenning heeft het PBL de effecten van het beleid ingeschat op 0,1 tot 0,4 megaton in 2030. Dat betekent dat er nog 0,7 ton overblijft aan opgave. Waar komen die bomen? Ik weet niet waar het areaal bos op dit moment toeneemt; ik weet wel dat het afneemt. Dus wat heeft de Minister nou voor plan om zich daarop te richten?
Voorzitter. Ik was gisteren met een paar collega's bij een ontbijt met de agro-industrie, zeg ik dan. Dat was ook een coöperatie van boeren. Ik was eigenlijk positief verrast over de mate waarin die bedrijven over de grenzen van Nederland en de uitdagingen die op de sector afkomen, heen kijken. Maar niet als het gaat over Nederland, want het lijkt wel alsof dat gewoon al achtergelaten is. Je ziet dat ook wel in bijvoorbeeld de financiering van de Rabobank. Die kijkt naar klimaat als risico en draait de geldkraan dicht als boeren zich niet richten op de klimaatdoelen omdat het stranded assets zijn.
Voorzitter. Het is in het belang van iedereen, van ons allemaal, als Nederlanders in een land onder zeeniveau, dat we de klimaatverandering bevechten. Het is in het belang van de boeren dat we zeggen: daar gaan we naartoe en we gaan jullie helpen om daar te komen. Elke dag dat we dat niet doen, is een verloren dag. Ik vraag de Minister wat hij de afgelopen anderhalf jaar nou heeft gedaan om dit klimaatprobleem aan te pakken. Schaamt hij zich niet tegenover zijn collega's, die wel allemaal hun opgaves hebben volbracht, terwijl er in de landbouw eigenlijk vrijwel niks gebeurd is?
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bromet, voor uw inbreng namens GroenLinks-PvdA. Er zijn vooralsnog twee interrupties, allereerst eentje van mevrouw Vedder en daarna een van de heer Flach van de SGP.
Mevrouw Vedder (CDA):
Ik ga natuurlijk een van mijn vele klimaatvragen aan mijn collega Bromet stellen en hopen dat de Minister ook meeluistert. Voor een deel ben ik het eens met collega Bromet. Ik wil even een doorkijkje en ben benieuwd hoe ze aankijkt tegen de klimaatdoelstelling 2050 en klimaatneutraliteit, wetende dat er sprake is van onvermijdbare emissies in natuurlijke processen en dat we die moeten gaan compenseren met koolstofvastlegging of koolstofafvanging. Is mevrouw Bromet het met mij eens dat het heel vervelend is dat we nu eigenlijk nog steeds geen beeld hebben over hoe groot die onvermijdbare emissies uit de landbouwsector dan zouden moeten mogen zijn in 2050? Daarom hebben wij er nu ook geen beeld van hoe groot de compensatieopgave is. Vindt mevrouw Bromet dat de Minister daarmee aan de slag zou moeten?
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Natuurlijk vind ik dat de Minister daarmee aan de slag moet. Ik vind het ook goed om dit te weten, temeer omdat er nog andere sectoren zijn die ook zeggen dat zij in 2050 nog CO2 zullen uitstoten. Dat betekent dat de andere sectoren dat extra moeten compenseren. Wij weten dat er ook restemissies zullen zijn in de industrie. In het klimaatakkoord van Parijs hebben we afgesproken dat de CO2-uitstoot overall vanaf 2050 nul is. Dus ja, dat is belangrijk om te weten. Aan de andere kant is er zo veel te doen dat we ook, zonder precies te weten wat de restemissies zijn, kei- en keihard aan de slag moeten. Ik hoor ook graag de reactie van de Minister hierop. We hebben onszelf trouwens wel een doel gesteld voor 2030 en dat wordt ook al niet gehaald. We weten dus niet wat we van 2030 tot 2050 moeten doen in de landbouw. We weten wel wat we afgesproken hebben om te doen tot 2030, maar dat doen we al niet. We zetten ons daarmee op een achterstand.
Mevrouw Vedder (CDA):
Ik wil nog even aanhaken bij de opmerking dat we ook nu al wat te doen hebben. Ik zou graag aan mevrouw Bromet willen vragen hoe zij kijkt naar de mogelijke consequenties van het feit dat het normerende en beprijzende beleid nu uitblijft, mede omdat het landbouwakkoord is mislukt. Wat kan dat potentieel voor de sector betekenen qua inhaalslag later? Maakt zij zich daar net als ik zorgen over? Is ook zij benieuwd wat de Minister daarvan vindt?
De voorzitter:
We moeten proberen om de vragen en antwoorden kort en puntig te houden. Wij hebben hier normaal een 30 secondenregeling, dus eigenlijk was mevrouw Vedder nu al door al haar interrupties heen. We doen dat nu niet. Er is ook nog een tweede termijn. Wees een beetje coulant naar mij toe als voorzitter, alstublieft.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik denk zeker dat we naar normeren en beprijzen in de landbouw moeten. Dat is al een revolutie. Dat zal ook heel veel pijn doen bij bedrijven. Ik vind dat wij dus ook aanvullende maatregelen moeten nemen om die pijn te verzachten. Niet voor niets heb ik daarom bij de LNV-begroting voorstellen gedaan om ecosysteemdiensten als dienst voor ons allemaal langjarig op te nemen in de regelingen. Houtwallen slaan CO2 op. Ik heb ook een plan ingediend voor de weidevogels. Het mooie is eigenlijk dat wat voor de weidevogels en het hoogwaterpeil goed is, tegelijkertijd ook CO2 vasthoudt. Ik ben natuurlijk wel heel erg teleurgesteld dat die plannen niet de steun van de Kamer krijgen en dat er straks onvermijdelijk genormeerd en beprijsd gaat worden. Het bedrijfsleven is daar al mee begonnen. De overheid blijft achter, maar de Rabobank doet het in feite al. Wat blijft er over? Een uitgeknepen boer, omdat die altijd – daar ben ik van overtuigd – gemeenschapsgeld nodig heeft om deze diensten voor de maatschappij te kunnen doen. Dat kun je niet uit de markt halen. Ik vind dus dat we in de breedte aan de slag moeten om die zekerheid te geven. Dit is een hartenkreet om gewoon steun te verlenen aan die voorstellen, ook al komen ze van GroenLinks-PvdA. Wij hebben het beste voor met de boeren, maar wij weten ook wat de opgaven zijn. Laten we het nou gewoon met z'n allen doen in plaats van dat we dingen de hele tijd tegenhouden.
De voorzitter:
Waarvan akte, dank u wel.
De heer Flach (SGP):
Mevrouw Bromet zet het stevig neer, zoals we dat van haar gewend zijn. De landbouw heeft eigenlijk niets gedaan. En schaamt de Minister zich niet? Dat zijn nogal grote woorden. Ik heb de brief over de kabinetsaanpak klimaatbeleid ook gelezen. Ik ontken niet dat de doelen voor 2030 nog niet gehaald zijn, maar realiseert mevrouw Bromet zich dat ze met deze woorden ook alle energie uit de sector slaat, de energie van al de boeren die al wél heel veel inspanningen hebben gedaan om de methaan- en CO2-uitstoot naar beneden te brengen?
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik heb al eerder in deze commissie gezegd dat GroenLinks-PvdA zich voortaan zal richten op de koplopers, omdat wij vinden dat zij ondersteuning nodig hebben. Ook zullen wij ons richten op de grote middengroep die zich wil bewegen naar de koplopers. Het erge is dat ik me soms een soort missionaris voel als ik tegen boeren zeg: weten jullie wel wat eraan komt? Ik hoor namelijk heel veel ontkenning, ook van vertegenwoordigers van boeren. Zij hebben helemaal nog niet in de gaten wat het klimaatakkoord van Parijs betekent voor de agrarische sector. Ik zie gewoon heel veel tegenhangen en weinig meedenken, met uitzondering van de koplopers. Ik vind ook dat die beloond moeten worden. Ik vind ook niet dat mensen die nu al hun best doen, straks daarop afgerekend worden in die zin dat ze nog meer moeten doen. Er moet dus vanuit de overheid een systeem komen waarin er een beloning is voor de boeren die het al hartstikke goed doen en waarin de beprijzing zit aan de kant van de boeren die nog veel beter moeten presteren. We hadden gisteren een ontbijtsessie. De heer Pierik was daar ook bij. De mensen die daar aanwezig waren, vertelden ook dat er gelijksoortige bedrijven zijn die totaal anders presteren. Daar moeten we volgens mij...
De voorzitter:
Kijk eens aan. Dank u wel.
De heer Flach (SGP):
Ik heb een korte vervolgvraag. Ik denk dat ik andere boeren tegenkom. De meeste boeren die ik tegenkom, willen wel degelijk aan reductiedoelen werken. Zullen we dan met elkaar afspreken dat we in deze commissie een toon aanhouden waarmee we proberen de sector te stimuleren en te motiveren in plaats van de sector te demotiveren met grote woorden?
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik heb er een beetje genoeg van dat mij de hele tijd in de mond wordt gelegd dat ik tegen de boeren of tegen de sector zou zijn. Dat is niet waar. Ik maak me hele grote zorgen over het klimaatakkoord. Ik maak me ook hele grote zorgen over de voedselvoorziening en de inkomens van de boeren. Vanuit die drive gebruik ik grote woorden. Het zijn namelijk ook grote kwesties. Ik ben tot in mijn hart ervan overtuigd dat we geen uur te verliezen hebben. Als je vijf jaar Kamerlid bent en ziet dat al die mooie woorden op papier niet geleid hebben tot resultaat, dan grijpt je dat aan; vandaar die grote woorden.
De voorzitter:
Eerst mevrouw Nijhof-Leeuw en dan gaan we naar de heer Pierik toe.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik heb twee puntjes. Mevrouw Bromet gaf aan zich zorgen te maken over de vraag waar de bomen geplant moeten worden. Ik maak mij ook weleens zorgen over natuurgebieden waar heel veel bomen gekapt worden. Ik vraag me af of mevrouw Bromet dat deelt. Het andere punt dat ik nog even aan wil geven, is dat mevrouw Bromet zegt dat de sector niet meedenkt. Daar ben ik het pertinent mee oneens. De sector heeft wel tijd nodig. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de stalaanpassingen, dan zie je dat die niet van vandaag op morgen kunnen. Het is logisch om dat te doen op het moment dat er ook een aanpassing in de stal nodig is.
De voorzitter:
En uw vraag is?
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Is mevrouw Bromet dat met mij eens? Ik realiseer mij dat dit twee of drie interrupties zijn, voorzitter.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Over die bomenkap: wij hebben hier laatst een petitie in ontvangst genomen over bomenkap in de duinen. Ik dacht na afloop wel: hoe kan het zijn dat deze natuurliefhebbers strijden tegen andere natuurliefhebbers die deze bomen kappen met eigenlijk hetzelfde doel, namelijk om de natuur te verbeteren? Dat is een ongewenste situatie. Binnenkort kom ik nog met plannen daarvoor, maar daar kan ik nog niet zo veel over zeggen. Ik weet wel dat er goede bedoelingen zijn in de sector. Daar wil ik niks aan afdoen, maar het is niet genoeg. Mijn kritiek richt zich niet op de sector, want ik zit in de politiek om vanuit de overheid sturing te geven. Mijn kritiek is dus niet gericht op de boeren die niks zouden doen of op de sectororganisaties die niet enthousiast genoeg zouden zijn. Mijn kritiek is gericht op de Minister. Daarom vraag ik ook: schaamt hij zich niet? Want wij hebben hier een publieke taak en moeten ervoor zorgen dat belangen afgewogen worden.
De heer Pierik (BBB):
Ik heb wel een beetje dezelfde gedachten als collega Flach wat betreft de toon van mevrouw Bromet in dit debat. Dat heeft te maken met het feit dat ik heel vaak hoor: er is nog niks gerealiseerd. Ik heb net even die klimaatcijfers voor de landbouw erbij gepakt. Is er niks gerealiseerd? Tussen 1990 en nu is de uitstoot van broeikasgas in de landbouw met 27% gedaald. Dat is niet vanzelf gegaan. Daar is echt wel behoorlijk in geïnvesteerd. Er is behoorlijk wat energie in gestoken om dat te realiseren. Als we dat naast de uitstoot van broeikasgassen in de mobiliteitssector zetten: dat is 11%. Dan denk ik: we moeten niet altijd alle schuld van de dingen die nog niet gerealiseerd zijn in de schoenen schuiven van de boeren.
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Pierik (BBB):
Mijn vraag is: is mevrouw Bromet zich bewust van het feit dat slechts 15% van de uitstoot van broeikasgassen in Nederland uit de landbouwsector komt?
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik vind «slechts» voor 15% een understatement. Ik vind 15% best veel als je naar 0% moet. Het is waar dat er een vooruitgang is geweest, maar die is vooral gerealiseerd door de tuinbouw in Nederland. Mijn kritiek richt zich dus ook niet op de tuinbouw. Die is hartstikke goed bezig. Daar moet nog wel een tandje bij, maar zij hebben echt heel innovatieve concepten, waarbij de CO2-uitstoot naar nul gaat of zelfs negatief is als de uitstoot in de kassen zelf wordt gebruikt. Maar als je kijkt naar het grafiekje in de stafnotitie – dank daarvoor aan de griffie – over de broeikasemissies in de sector landgebruik, dan zie je dat sinds 2017 de broeikasgassen alleen maar zijn toegenomen. Dat is de verkeerde kant op gegaan.
Nog een ding over de toon. Ik vind het eigenlijk een beetje een vervelend verwijt. Ik kies mijn toon zelf. Ik heb net uitgelegd dat dat komt omdat ik emotioneel ben over het gevaar van klimaatverandering. Ik zou het heel graag over de inhoud willen hebben in plaats van over de toon. Bovendien heb ik soms het gevoel dat ik word aangevallen op m'n toon als er geen argumenten tegen mijn verhaal in te brengen zijn.
De voorzitter:
Helemaal oké. Dat is duidelijk. Iedereen doet het op z'n eigen manier. Anderen mogen daar wat van vinden. U mag er wat van vinden. Het staat u vrij om te zeggen wat u wilt. We leven niet in Noord-Korea hier, dus u mag dat allemaal doen en anderen mogen er iets van vinden.
De heer Pierik (BBB):
Zeker. Gelukkig mogen wij de dingen hier formuleren zoals we het zelf graag zien. Ik ben nogal een feitenman. Als ik hoor «er is nog niks gerealiseerd», dan doet mij dat ook pijn. Die emotie die mevrouw Bromet heeft bij zo'n opmerking, voel ik weer aan de andere kant. Want «niks gerealiseerd» betekent eigenlijk zoiets als: boeren, jullie hebben er nog niks voor gedaan en ga eens aan de slag. Nou, ik kan je verzekeren dat die boeren al keihard aan de slag zijn met allerlei dingen, en niet alleen in de glastuinbouw trouwens. Nog steeds speelt de glastuinbouw de belangrijkste rol in de uitstoot van broeikasgassen in de landbouwsector.
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Pierik (BBB):
Mijn vraag is de volgende. Die gaat over natuur. Ik hoor mevrouw Bromet zeggen dat er eigenlijk meer bossen moeten komen. Is mevrouw Bromet zich bewust van het feit dat sinds 1950 de oppervlakte natuur in Nederland zo'n 500.000 hectare is, een half miljoen hectare? De oppervlakte landbouwgrond is in diezelfde periode met meer dan een half miljoen hectare gekrompen. Dus als het gaat om natuur, dan hebben we eigenlijk de oppervlakte behoorlijk vast kunnen houden.
De voorzitter:
En dit was uw minicollege. Nu uw vraag alstublieft.
De heer Pierik (BBB):
De vraag is: is mevrouw Bromet zich bewust van het feit dat we sinds 1950 eigenlijk geen krimp hebben als het gaat om de oppervlakte natuur in Nederland?
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik kijk niet naar de oppervlakte, maar naar de biodiversiteit. Het is wel wrang dat de biodiversiteit gehalveerd is als er wel evenveel natuur is als in 1950. Het maakt mij niet uit waar de natuur is. Die moet overal zijn, ook op het boerenland.
Nog even over die doelen. Als ik zeg «er is niks gebeurd», dan moet ik misschien «bijna niks» zeggen. Het gaat mij erom dat de doelen niet gehaald worden. Daar zal iedereen het over eens zijn. Dat zijn gewoon feiten. De doelen voor 2030 worden gewoon niet gehaald. En voor 2050 zijn er geen doelen. Dat is het punt dat ik hier wilde maken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de inbreng van mannenbroeder Flach van de Staatkundig Gereformeerde Partij.
De heer Flach (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Het is belangrijk dat voedselzekerheid – het meest gebruikte woord van de afgelopen weken trouwens – en de verduurzaming van de voedselketen hand in hand gaan. Veel boeren en tuinders doen dat al langere tijd volop. Wat niet helpt is het wachten op garanties tot achter de komma, de stapeling van middelvoorschriften en het achterblijvende verdienmodel. Tijdens de Nationale Bodemtop prikte een melkveehouder die volop bezig is met kruiden doorzaaien, blijvend grasland en kunstmestreductie, door alle mooie verhalen heen: mijn vakmanschap wordt afgestraft in plaats van beloond. Wat gaat de Minister deze ondernemer bieden?
Voorzitter. We hebben al een begrotingsdebat achter de rug, dus ik richt me voor nu op de onderwerpen die op de agenda staan. Ik begin met klimaat en emissiereductie; dat zal mevrouw Bromet deugd doen. Hoe krijgen boeren credits voor managementmaatregelen die ze inmiddels al volop nemen voor verlaging van onder meer methaan- en stikstofuitstoot? Ik noem een paar voorbeelden. AERIUS rekent met maximaal 1.100 uur weidegang, terwijl onder meer biologische boeren op 2.500 uur per jaar uitkomen. Ik was onlangs op werkbezoek bij een van de 50 melkveehouders waar Kopros wordt toegepast. Dat is een bacterie-algenmengsel dat ongewenste verliezen beperkt en de kringloop versterkt. Er wordt volop gemeten aan de stikstofuitstoot en de ammoniakreductie loopt op tot 70%. De leverancier van Kopros belooft ook andere goede kringloopscores: minder stikstofexcretie via de mest, betere werking van de mest en een veel betere bodembiologie. Dat is allemaal niet onbelangrijk in een overspannen mestmarkt. Het aanzuren van mest en het dagelijks ontmesten van stallen kan allemaal helpen om de emissies te verlagen. Maar hoe gaan we ervoor zorgen dat deze positieve resultaten onafhankelijk bevestigd worden en boeren er de credits voor gaan krijgen, op bedrijfsniveau en op sectorniveau?
Ik lees in de brief van de Minister over initiatieven met KPI's, stalmetingen enzovoorts. Ik vind het dan teleurstellend om te lezen dat de methodieken van validatie niet op korte termijn beschikbaar komen. Hoe gaat de Minister zorgen voor de stap voorwaarts, voor erkenning van prestaties in beleid, modellen en rapportages? Is bijvoorbeeld een agrarische autoriteit nodig om dergelijke managementmaatregelen te valideren en te certificeren? Kortom, om niet terecht te komen in gedwongen krimp wil de SGP meer actie van de Minister op dit punt.
Een duurzaam agrarisch toekomstperspectief staat of valt met een duurzaam verdienmodel. Er is meer ruimte gekomen voor duurzaamheidsafspraken. Tegelijk zie ik grote aarzelingen bij ketenpartijen. Wordt de referentie voor meerprijsberekeningen geaccepteerd door de autoriteit? Daarin lijken partijen om elkaar heen te draaien. Wil de Minister zich inzetten voor afspraken met producenten en ketenpartijen over duurzame meerprijzen, inclusief ACM-advies?
Eind 2022 schreef de Minister dat samen met supermarkten toegewerkt zou worden naar het beter rapporteren over de duurzaamheid van hun assortiment. Berenschot gaf aan dat je daar nu geen pijl op kunt trekken, onder meer omdat duidelijke indicatoren in de praktijk ontbreken. Waar blijft de beloofde actie, vraag ik de Minister.
In de brieven over biologische landbouw mis ik enkele knelpunten voor groene telers. Biologische fruittelers lopen bijvoorbeeld aan tegen het wegvallen van vrijstellingen voor het gebruik van groene gewasbeschermingsmiddelen tegen onder meer de appelbloesemkever – wie kent ’m niet? – terwijl fruittelers in omringende landen die vrijstellingen wel hebben. De Kamer heeft al jaren geleden met brede steun een motie hierover aangenomen. Waar blijven die vrijstellingen?
Het Investeringsfonds Duurzame Landbouw is bedoeld om omschakeling van bedrijven te ondersteunen. Ik zie dat er een sterke focus is op de reductie van stikstofemissie, maar in bijvoorbeeld de fruitteelt en de akkerbouw zijn er andere uitdagingen, zoals vermindering van de eerdergenoemde gewasbeschermingsmiddelen. Gaat de Minister ervoor zorgen dat ook de fruitteelt en de akkerbouw volop mee kunnen doen?
Mevrouw Vedder heeft al iets gezegd over de braakligging. Ik sluit me aan bij die vraag.
Tot slot ga ik het nog even hebben over voedselverspilling, voorzitter. Een gemiddelde consument gooit jaarlijks nog steeds voedsel weg met een gewicht van meer dan 200 appels. En dat getal moet nog eens keer vier, bekeken over de hele keten. In april 2023 schreef de Minister ons over voedselverspilling met nieuwe getallen, een Wageningse versnellingsagenda en de aankondiging van maatregelen. Toen bleef het stil. Waar blijven die maatregelen? Er zijn mogelijkheden voor meer gebruik van reststromen, heb ik me laten vertellen, bijvoorbeeld in katten- en hondenbrokken. Door gebruik van track-and-tracetechnieken kun je voorkomen dat bij een voedselveiligheidsprobleem hele partijen vernietigd moeten worden. Supermarktketens willen geen kromme wortels en spruiten met bruine vlekjes. Dat helpt allemaal niet. Dat belemmert ook de afzet van biologische producten. Het dwingt groentetelers meer middelen te gebruiken dan nodig is. Kortom – dit is mijn laatste vraag – ziet de Minister deze mogelijkheden en wanneer komt hij met extra maatregelen?
De voorzitter:
Dank u wel, waarde heer Flach. Netjes binnen de tijd. Dan het lid Kostić van de Partij voor de Dieren, waaronder ook de appelbloesemkever.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Natuurlijk. We weten al decennialang dat er grote problemen zijn rond water, milieu, klimaat, natuur en bodem. We willen ook allemaal gezond voedsel, voedselzekerheid en een gezond verdienmodel voor de boeren. Dan moeten we wel rationeel kijken naar de meest effectieve oplossingen. Het is goed om te beseffen dat er een stapel aan onderzoeken ligt van prominente instellingen. Dat zeg ik ook tegen de PVV, die grote waarde hecht aan feiten. Ik heb er hier een aantal: PBL, EAT-Lancet Commission, Rli, Oxford, Harvard, Leiden, nog veel meer van Leiden, nog een onderzoek uit Engeland van Chatham House, het wetenschappelijk bureau van Europa. Het zijn er veel te veel om op te noemen en we weten al heel lang welke conclusies ze allemaal delen.
Dat is namelijk dat overschakelen naar een meer plantaardig en minder dierlijk voedselsysteem de meest effectieve manier is om de huidige problemen op te lossen. We besparen daarmee ook heel veel van de grond die nu gebruikt wordt voor veevoer – over voedselverspilling en grondverspilling gesproken. De enorme vraag naar veevoer zorgt wereldwijd ook nog voor hogere voedselprijzen. Ik citeer even de Universiteit Leiden: «Door ons dieet plantgerichter te maken, kunnen we ons beter weren tegen bedreigingen als oorlogen, overstromingen en droogte en tegelijkertijd het waterverbruik verminderen, de uitstoot verlagen, onze gezondheid verbeteren et cetera. Een plantaardig dieet zou ook onze voedselzekerheid verbeteren. Zelfs een kleine vermindering van onze dierlijke consumptie zou helpen.» Op welke manier gaat de Minister dit wetenschappelijke advies meenemen in zijn beleid op bijvoorbeeld voedselzekerheid?
Voorz...
De voorzitter:
Er is een interruptie van het lid Nijhof-Leeuw.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik ben het ermee eens dat er best veel data is. Maar het probleem is dat die data niet gevalideerd worden en dus niet erkend worden hier in huis. Ik had het over de droge depositie. Daarbij zie je dat het COTAG-systeem regelmatig in de uitstand staat. Er is sinds midden vorig jaar een manier om dat stukje op te vangen, maar daar is nog te weinig onderbouwing voor. Het RIVM geeft ook aan dat het nog veel te weinig is om validatie en kalibratie te geven. Dat is het middel dat wij gebruiken en niet al die onderzoeken of data uit het veld zelf. Daar zijn we het dus mee eens. Bent u het er dus mee eens dat we ook data zouden moeten inzetten die op een andere manier zijn verkregen?
Kamerlid Kostić (PvdD):
Nou, ik ben in ieder geval blij om te horen dat de PVV het met al deze onderzoeken eens is. Ik hoor de PVV een specifiek systeem benoemen, maar wat al deze onderzoeken aantonen – dat is niet sinds vijf of tien jaar; het gaat om een aantal decennia – is dat het een breder probleem is. Het gaat niet alleen maar om stikstof en ook niet alleen maar om waterproblemen. Het gaat om veel meer problemen: verzuring, bodemaantasting, klimaat, natuur. Het stapelt zich op. Dat is niet de schuld van de boeren, maar van de overheid die steeds geitenpaadjes aan het zoeken is en het doorschuift en alles maar in twijfel trekt. Maar ik heb hier toch een aantal gerespecteerde, grote instellingen genoemd. Ik hoop toch echt dat we daar eindelijk naar gaan luisteren, want dat zou ook de boeren ten goede komen.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik ben het niet helemaal eens met mijn collega van de Partij voor de Dieren. Maar ik ben het er wel mee eens dat we ook serieus moeten kijken naar wat we kunnen met data die elders zijn verkregen, om data zo breed mogelijk te kunnen verzamelen en te kunnen inzetten bij de onderbouwing van het beleid.
De voorzitter:
U kunt uw betoog vervolgen, lid Kostić.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Dank u wel. De Minister wil wel richting meer plantaardig, maar laat beleid in stand dat het tegenovergestelde stimuleert. Zo bleek uit een recent rapport over de afschaffing van fossiele subsidies dat ondanks het feit dat de veehouderij hele hoge maatschappelijke kosten met zich meebrengt, de veehouderijemissies niet worden beprijsd. Dat zie je in dit plaatje. Het veehouderijstuk is totaal onbeprijsd. Het advies is om die kans te pakken, omdat we met het huidige beleid de klimaat- en milieudoelen niet gaan halen. Kan de Minister toezeggen dat hij aan stappen richting de beprijzing van veehouderijemissies gaat werken?
Voorzitter. De boeren zijn dus niet schuldig. De boeren zijn wel kostbare jaren afgenomen om de nodige omschakeling te maken, doordat kabinetten decennialang hebben weggekeken en doorgeschoven. Daarom moeten we juist nu doorpakken. Maar in plaats van door te pakken, trekt de Europese Commissie belangrijke stappen richting een gezond voedselsysteem in. Wat vindt de Minister hiervan? Wat gaat hij doen? Wat heeft hij eigenlijk tegen zijn Europese collega's gezegd? Ziet de Minister, nu de Commissie het laat afweten, de noodzaak om op nationaal niveau actie te ondernemen door zelf concrete reductiedoelen voor bijvoorbeeld landbouwgif in te stellen? In 2023 hadden een aantal concrete doelen behaald moeten zijn op het gebied van landbouwgif volgens de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst. Dat komt uit 2013. Kan de Minister aangeven of die doelen tenminste zijn bereikt? De Commissie schrapt ook de wetenschappelijke aanbeveling om gedragsveranderingen te stimuleren, zoals minder vlees eten. Tegelijkertijd zijn er nog steeds Europese subsidies voor het promoten van vlees en zuivel: gewoon belastinggeld voor ordinaire reclame. Dat is toch absurd? Deze subsidies gaan rechtstreeks in tegen kabinetsdoelen. Gaat de Minister bij de eerstvolgende gelegenheid weer vragen om die subsidies af te schaffen?
Voorzitter. Dan de politiek, die vaak zegt dat de verandering moet komen vanuit de consument. Maar als de politiek echt wil dat mensen een eigen keuze kunnen maken, dan is eerlijke informatievoorziening cruciaal. Maar uit alle onderzoeken blijkt dat burgers constant worden misleid. Uit onderzoek blijkt ook dat consumenten het om de groenste keuze te maken nodig hebben dat de voedsellabels niet alleen maar aangeven wat een duurzaam product is, zoals biologisch, maar ook wat niet goed is, een systeem zoals bij het energielabel. Dat is een heel succesvol product geworden, juist omdat de burger in één oogopslag kan zien wat goed is, groen, maar ook wat slecht is, rood. Daardoor gingen meer mensen energiezuinige apparaten kopen. Is de Minister bereid om te verkennen hoe consumenten beter kunnen worden geïnformeerd over de impact van voedselproducten op milieu en klimaat, bijvoorbeeld via zo'n kleurlabel? Supermarkten spelen daarbij natuurlijk een belangrijke rol. Zo moeten prijsstunten en stapelkortingen op dierlijke producten zo snel mogelijk worden verboden. Maakt de Minister daar werk van?
Voorzitter. Boeren met lef, biologische boeren, laten al jaren zien dat het echt anders kan, maar zij worden ook al jaren verwaarloosd door de overheid. Recent bleek uit onderzoek van Investico dat Nederlandse bioboeren niet alleen minder Europese subsidie krijgen dan hun collega's in het buitenland, maar zelfs minder steun krijgen dan de gangbare boeren in Nederland. Dat is natuurlijk het stomste dat je kan doen, want Nederlandse boeren worden hiermee door de overheid steeds verder op achterstand gezet. Hoe gaat de Minister dit veranderen? De Minister heeft een actieplan biologische landbouw opgesteld, maar...
De voorzitter:
U dient af te ronden, dus u kunt nog één vraag stellen.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Oké. Even kijken, hoor.
Samenvattend over de biologische boeren. We hebben grote zorgen over het gelijke speelveld, maar ik ga daar dan één vraag over stellen. De pachtprijzen zijn erg hoog voor biologische boeren en natuurinclusieve boeren die niet voor productiemaximalisatie gaan. Kan de Minister zich ervoor inspannen dat het Rijksvastgoedbedrijf en Staatsbosbeheer meer korting geven op de pacht voor biologische boeren?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, lid Kostić, voor uw inbreng namens de Partij voor de Dieren. Er zijn vooralsnog twee interrupties voor u. Allereerst de heer Van Campen van de VVD en dan de heer Flach van de SGP.
De heer Van Campen (VVD):
Ik zou het lid Kostić eigenlijk willen vragen naar de visie van de Partij voor de Dieren op de veehouderij. Ik krijg daar namelijk altijd verschillende beelden over vanuit die fractie. Aan de ene kant is er een flank die zegt dat daar ruimte voor is, omdat je ook voor plantaardige voedselproductie veehouderij nodig hebt. En aan de andere kant is er een flank die zegt dat er geen ruimte voor de veehouderij is. Ik ben benieuwd hoe het lid Kostić daartegen aankijkt.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Volgens mij zijn wij heel duidelijk geweest: een krimp van de veestapel van 75%.
Onze visie is alomvattend en in lijn met al deze wetenschappelijke rapporten. Ik ben vooral benieuwd naar de visie van de VVD: hoe kijken zij naar deze wetenschappelijke rapporten, die laten zien dat als we overschakelen naar meer plantaardig en minder dierlijk en de boeren daarbij helpen, we én meer voedselzekerheid hebben én allerlei milieuproblemen oplossen én een gezonder leven kunnen leven én superveel grond kunnen besparen, waarmee we leuke dingen kunnen doen, ook voor de VVD? Ik ben dus vooral benieuwd naar de VVD-visie daarop. Ik hoor hierbij namelijk al een aantal decennia hetzelfde praatje. Wat is dus de visie van de VVD op deze wetenschappelijke conclusies? Volgt u die? Of negeert u die?
De voorzitter:
Nu worden er wedervragen gesteld, maar die visie gaan we dadelijk horen in de inbreng van meneer Van Campen. Maar meneer Van Campen heeft nog een tweede vraag voor u.
De heer Van Campen (VVD):
«Leuke dingen doen» met het particuliere eigendom van andere mensen. Het is gewoon bezit, vermogen, vaak al decennialang en generaties lang in familiebezit opgebouwd. Ik neem daar maar even kennis van. En ik zal zo dadelijk mijn eigen bijdrage geven, dus dan zal de Partij voor de Dieren horen hoe de VVD hierin staat.
Maar wij spreken op de maandag na het reces in een wetgevingsoverleg over de nota van wijziging bij het amendement-Vestering op de Wet dieren. Ik zou het lid Kostić willen vragen of de fractie hier wellicht al een voorproefje kan geven van wat de inzet daarop gaat zijn. Staat de Partij voor de Dieren aan de zijde van de VVD qua inzet? Die is dat je aan de ene kant daadwerkelijk toe moet naar een dierwaardige veehouderij, maar dat je boeren wel de kans en gelegenheid moet geven om daarnaartoe te bewegen. Kan het lid Kostić ons misschien alvast wat in het vooruitzicht stellen over de inzet van de Partij voor de Dieren?
De voorzitter:
De beknopte versie graag, lid Kostić.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik snap de vraag, maar volgens mij is ook hierin de inzet van de Partij voor de Dieren heel duidelijk. Iedereen, en met name de overheid, heeft hier heel lang de kans voor gehad. Er wordt de Partij voor de Dieren al minstens twintig jaar beloofd dat de dierwaardige veehouderij waar de VVD het over heeft, gerealiseerd gaat worden. Een dierwaardige veehouderij betekent eigenlijk dat dieren kunnen leven naar hun aard; het betekent dat we de systemen op hun aard inrichten, niet de lichamen van dieren op de systemen. Dat is dus de inzet. Daar is heel lang op gewacht. Nu is er een doorbraak. Verschillende partijen, van links tot rechts, en een meerderheid van de samenleving willen dat ook. Ik zou de VVD willen verzoeken om over haar eigen schaduw heen te stappen en gewoon met ons samen te werken om dit nu te realiseren. Dat is voor de dieren, maar uiteindelijk ook voor een betere samenleving, waarin we met meer compassie met elkaar omgaan. Dát is onze inzet.
De voorzitter:
Meneer Van Campen, dit is uw derde interruptie.
De heer Van Campen (VVD):
Wat vindt de Partij voor de Dieren van de nota van wijziging op de Wet dieren zoals het kabinet die heeft voorgesteld?
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik zou het toch echt willen hebben over het voedselsysteem en het klimaat. Daar hoor ik de VVD namelijk nog steeds weinig over zeggen. De VVD weigert nu ook mijn vraag te beantwoorden over de stapels aan rapporten die aangeven dat we, als we kiezen voor meer plantaardig en minder dierlijk, daarmee winst behalen voor mensen en voedselzekerheid en ook minder afhankelijk worden van landen met foute regimes. Daar zou ik veel meer over willen horen.
De voorzitter:
Ik belemmerde de heer Van Campen net voor een groot deel om te beantwoorden, omdat we dadelijk zijn inbreng gaan horen. U krijgt dus mogelijk dadelijk een antwoord op uw vraag. De heer Flach heeft ook nog een interruptie.
De heer Flach (SGP):
Woorden doen ertoe in een bijdrage, dus mijn complimenten voor collega Kostić voor de woordkeuze in het betoog. Daarin wordt gezegd dat boeren niet de schuldigen zijn, maar ook slachtoffer van het beleid, dat jarenlang niet de juiste richting op is bewogen. Maar ik leg toch even de vinger op het woord «landbouwgif». Even voor de kijkers: collega Kostić gebruikt eigenlijk een ander woord voor wat ik «gewasbeschermingsmiddelen» noem. Ik hoor ook een pleidooi voor een transitie naar meer plantaardig voedsel. Is collega Kostić zich bewust van het feit dat als je die transitie wil maken, je wel degelijk gewasbeschermingsmiddelen nodig zult hebben? Door woorden als «landbouwgif» te gebruiken wordt ook onnodig onzekerheid en angst gezaaid over de veiligheid van ons voedsel.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik beroep me dan toch weer een beetje op de wetenschap. Die heeft al aangetoond dat een overvloed aan landbouwgif niet zo fijn is. Ten eerste is het dat niet voor ons milieu, onze bodem en ons water. We hebben grote problemen met de waterkwaliteit, waardoor burgers steeds meer moeten betalen voor water. Nog los daarvan krijgen er mensen parkinson. In Frankrijk is dat gewoon aangemerkt als een beroepsziekte voor boeren. In Nederland kijken we daar nog een beetje van weg. We noemen het dus expliciet «landbouwgif». Dat heeft niks te maken met die boeren. Nogmaals, zij zijn het slachtoffer van het systeem en zitten daarin vast. Het heeft te maken met het feit dat het gewoon gif is. Het is gewoon niet goed, voor niets. Het maakt mensen ziek en het maakt dieren ziek. Het maakt iedereen ziek. Als je het anders kan doen, zoals de biologische boeren dat ook doen, waarom zou je dat dan niet doen? Ik weet het: het is niet simpel. Maar het kan wel, als we er samen de schouders onder zetten. Dat vraag ik de SGP ook. Ik vraag niet om het morgen te realiseren. Maar laten we wel samen de stip op de horizon zetten.
Mevrouw Vedder (CDA):
Heeft mevrouw Kostić dan de impressie dat de gewasbeschermingsmiddelen in de biologische sector, die weliswaar geen chemische, maar een biologische herkomst hebben, niet giftig zijn? Want dan zit mevrouw Kostić er toch echt naast.
De voorzitter:
Het is «het lid Kostić».
Kamerlid Kostić (PvdD):
Daarover kan ik u vertellen dat ook aangetoond is dat de biologische sector geen ernstige impact heeft op ons milieu en onze gezondheid. Dat staat ook wel ergens genoemd in de stukken die u heeft kunnen lezen, maar ik kan u daarover ook een rapport toesturen. Ik snap niet zo goed waarom het CDA daar nog steeds zo moeilijk over doet.
De voorzitter:
Nu zitten we met een probleem, want mevrouw Vedder heeft geen interrupties meer. Ze zal daar dus mogelijk in de tweede termijn op reageren. Er is ook niet echt sprake van een persoonlijk feit, dus we gaan door. Dank u wel voor uw inbreng namens de Partij voor de Dieren en de beantwoording.
De heer Pierik namens de BoerBurgerBeweging.
De heer Pierik (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Als oud-CBS-statisticus en woordvoerder Landbouw vind ik het altijd heerlijk om me nog eens een avondje helemaal in de feiten en cijfers te dompelen. Zo las ik ook het rapport De Staat van Landbouw, Natuur en Voedsel, van het CBS en Wageningen University & Research. Dit rapport onderstreept nogmaals het grote belang van voedsel voor Nederland. 47 miljard euro van onze directe uitgaven geven we uit aan voedsel. Dat is gemiddeld 11,5% van ons besteedbaar inkomen. Daarnaast heeft de horeca nog een omzet van 31 miljard euro. Ook een deel van deze inzet is voeding. In 2022 verdienden we in Nederland bijna 50 miljard euro dankzij de export van landbouwgoederen. Er is ongeveer 45 miljard euro verdiend aan landbouwproducten van Nederlandse makelij. 70% van deze export gaat naar de EU. Inclusief het Verenigd Koninkrijk is dat 78%. Daarmee is dus bijna 80% van wat wij exporteren in zekere zin regionaal. We hebben immers één EU.
Voorzitter. De zekerheid van voedsel staat wereldwijd steeds meer onder druk, door zowel de verandering van het klimaat als geopolitieke spanningen als de enorme regeldruk waar voedselproducenten mee te maken hebben. Dit terwijl de wereldbevolking toeneemt tot bijna 10 miljard mensen in 2050. Daarnaast hebben volgens de WHO nu al 2,5 miljard mensen geen zekere toegang hebben tot voedzaam, veilig en bovenal voldoende voedsel.
Het recht op toegang tot voldoende en veilig voedzaam voedsel moet wat ons betreft centraal staan in de besluitvormingsprocessen. Daarnaast moeten we onze vruchtbare delta benutten, omdat we hier heel efficiënt voedsel kunnen verbouwen. Is de Minister het met mij eens dat de productie van alle voeding die niet in Nederland plaatsvindt, zich verplaatst naar het buitenland? Daar wordt het minder geproduceerd. Dat is elders in de wereld nadelig voor het klimaat. Graag hierop een...
De voorzitter:
U heeft een interruptie van de heer De Groot. U stelde de vraag, dus er komt automatisch een reactie op, meneer Pierik. Maakt u zich geen zorgen.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
De heer Pierik noemt het aantal van 10 miljard mensen die we moeten voeden en wijst terecht op voedselzekerheid. Als we dat doen met het huidige voedselsysteem, hebben we drie aardbollen nodig. Die hebben we niet. Is de heer Pierik het met D66 eens dat je, als je 10 miljard mensen wilt voeden, zo min mogelijk vruchtbare grond moet gebruiken voor de teelt van diervoeder?
De heer Pierik (BBB):
De BBB is ervan overtuigd dat we de vruchtbare delta en zeker de gebieden in Nederland waar je überhaupt geen plantaardige eiwitten kan verbouwen... Ik bedoel: de veenweidegebieden zijn grasland. Daar zul je altijd grasland hebben. Gras zal altijd een ideaal voedingsmiddel zijn. Dat is een voor de veehouderij bestemd product en dus kun je daar ook heel efficiënt dierlijke eiwitten mee produceren. Die tak van sport zullen we in Nederland dus ongetwijfeld blijven houden. Als het gaat over voedselzekerheid, is de BBB er ook van overtuigd dat we het niet heel eenvoudig voor mekaar kunnen krijgen om die 10 miljard mensen te voeden. Dat betekent dus dat we alle grond die we in Nederland goed kunnen benutten voor de productie van landbouwproducten, of die nou dierlijk of plantaardig zijn... Er zal de komende jaren ongetwijfeld weer een andere balans komen. Maar ik denk dat we de 1,8 miljoen hectare landbouwgrond in Nederland moeten koesteren. Ik kom later in mijn verhaal nog terug op hoe we dat verder willen inrichten.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
We zijn het erover eens dat je die 1,8 hectare moet koesteren. Maar als je het koestert en voedselzekerheid serieus neemt, dan betekent dat juist dat we, afgezien van marginale gronden, die je voor niks anders kunt gebruiken, zoals veenweidegebieden – daar moet je niet gaan ploegen; daar moet geen akkerbouw plaatsvinden, dus het is heel logisch om dat voor veeteelt te gebruiken – en zandgronden, waar je met het oog op de uitspoeling gewoon gras kunt laten groeien, zo min mogelijk akkergrond moeten gebruiken voor de teelt van diervoeder. Is BBB dat met D66 eens?
De voorzitter:
U mag met ja en nee antwoorden, meneer Pierik.
De heer Pierik (BBB):
Dit is niet heel eenvoudig met een ja of nee te beantwoorden. Ik heb iets meer woorden nodig om dit te duiden. We hebben in Nederland dierlijke en plantaardige productie nodig. We zien dat ook in de kringloop. De sectoren akkerbouw en melkveehouderij zullen in de toekomst ongetwijfeld meer met elkaar te maken krijgen op het gebied van integrale aanpak en regionale inpassing. Ik denk dat we de akkerbouw ook ontzettend nodig hebben om ervoor te zorgen dat de melkveehouderij zich verder kan ontwikkelen. Hierbij zullen we ook extensiveringen gaan meemaken. Ik zie veel meer in het optimaliseren van akkerbouw en melkveehouderij dan in het uitfaseren van de veehouderij in Nederland.
De voorzitter:
Dank u wel voor het beantwoorden. De heer De Groot.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Dat is niet wat ik heb gevraagd. Het gaat niet om het uitfaseren van de veehouderij, integendeel. Je hebt veehouderij nodig voor je marginale gronden en je hebt veehouderij nodig voor de mest voor je plantaardige productie. Maar als u dat met mij eens bent – ik zie u knikken – dan betekent dat wel een enorme verandering ten opzichte van de situatie waar wij nu in zijn. We importeren heel veel krachtvoer. Daarmee importeren we ook 4 miljoen ton stikstof. Nu is het dier een verwerker van granen die zijn geteeld op akkerbouwgrond die je ook voor humane doeleinden kunt gebruiken, zowel in Nederland als in het buitenland.
De voorzitter:
We houden het bij vragen.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Hier hadden we het gisterenochtend tijdens het ontbijt ook al over. Toch even de vraag: ziet de BBB de functie van het dier veranderen?
De heer Pierik (BBB):
Ik kom later in mijn betoog terug op de plek van voedselzekerheid in Nederland en de rol die de Nederlandse voedselproductie wereldwijd heeft. Ik denk dat we dan tot een iets andere slotsom komen dan bij het helemaal losmaken van de Nederlandse veehouderij van wat we in het buitenland produceren als het gaat om voedingsmiddelen voor de landbouw.
De voorzitter:
Meneer De Groot. Dit is meteen uw laatste interruptie.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Als dit uw antwoord is, dan constateer ik toch dat u over het hoofd ziet dat stikstofproblematiek een lokale problematiek is, in tegenstelling tot de biodiversiteit. Met uw visie op voedselzekerheid zal u geen 10 miljard mensen kunnen voeden.
De heer Pierik (BBB):
Die voedselzekerheid is wat de BBB betreft niet alleen een kwestie van efficiënt blijven produceren op de Nederlandse vruchtbare gronden. Het betekent ook dat je landen helpt waar behoorlijk efficiënt voedsel geproduceerd zou kunnen worden. We hebben al heel veel relaties met Oost-Europese landen waar wij ook een stukje landbouwkennis naar exporteren. Ik denk dat er op die manier acties vanuit Nederland zichtbaar zijn waarmee we proberen om die lokale voedselproductie op gang proberen te brengen en te professionaliseren. Hiermee kunnen we in ieder geval de Nederlandse kennis op allerlei gebieden exporteren. Ik heb het dan bijvoorbeeld over innovaties op het gebied van voedingsmiddelen, het efficiënt produceren van voedingsmiddelen en het produceren van voedingsmiddelen met een hele lage CO2-print.
De voorzitter:
De vragen moeten korter en puntiger, want we komen in tijdnood te zitten door die stemmingen. Mevrouw Bromet, geeft u even het goede voorbeeld.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik wil even doorvragen over de drie aardbollen die we nodig hebben om het niveau van welvaart dat wij hier in Nederland kennen vol te houden. De wereldwijde voedselvoorziening gaat mij aan het hart en ik meen de heer Pierik ook. Vindt hij dat de vleesproductie zou moeten dalen? Op dit moment is het namelijk zo dat de wereldbevolking een beetje groeit, terwijl de vleesproductie enorm groeit. Gaan we in die landen waar weinig vlees gegeten wordt iedereen voorzien van vlees, of gaan wij hier zelf wat minder vlees eten? Hoe kijkt de heer Pierik hiernaar?
De heer Pierik (BBB):
Ik denk dat we, als het om de vraag naar vlees wereldwijd gaat, weinig te sturen hebben, en dat we wat dat betreft gewoon moeten kijken hoe de markt z'n werk doet. Ik kan niet voorspellen hoe zich dat gaat ontwikkelen.
De voorzitter:
Mevrouw Bromet, dit is uw laatste interruptie.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Dat weet ik. Vindt de heer Pierik dat wij, hier in het Westen, het vlees van onze kinderen kunnen opeten of het vlees van mensen in andere landen, als er maar één wereldbol is? Hoe kijkt hij daarnaar? Kunnen wij dit welvaartsniveau volhouden als we het niet ten koste willen laten gaan van de kinderen en de mensen in de derde wereld?
De heer Pierik (BBB):
Als het om de handelsstromen van vlees gaat, dan heb ik toch nog wat cijfertjes meegenomen, want die zijn best wel bijzonder. We importeren voor 6,3 miljard euro aan vlees in Nederland. Dat is dus vlees dat vanuit het buitenland Nederland binnenkomt. En we exporteren voor zo'n 12 miljard euro. Als de vraag is hoe je daarin zou willen sturen, zou ik dus zeggen: laat vooral de markt z'n werk doen. Als consumenten minder vlees willen eten: be my guest. Maar ik ben niet van plan om daar heel erg op te gaan sturen.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Dat klinkt heel mooi: laat de markt zijn werk doen. Maar ik denk dat de heer Pierik ook beseft dat het landbouwsysteem totaal niet draait op marktkracht alleen, maar vooral op subsidies. Is de heer Pierik het dan met mij eens dat we dan af moeten van in ieder geval de subsidies op reclame voor vlees en zuivel? Want daarmee stuur je het gewoon. Vindt hij ook dat we af moeten van het feit dat er veel meer wordt geïnvesteerd door de overheid in de vlees- en zuivelindustrie dan in plantaardig en dat dat meer in balans moet komen? Bent u het daar dan op z'n minst mee eens?
De heer Pierik (BBB):
Dit wordt een best wel ingewikkelde discussie. Waar ga je wel en niet op sturen als het om reclame-uitingen gaat? Bij roken is er heel duidelijk een een-op-eenrelatie tussen roken en longkanker. Daar hebben we die reclames voor verboden. Dat geldt ook voor een aantal andere producten. Ik vind ook dat we niet te veel moeten betuttelen en gewoon de bedrijven die hiervoor aan de lat staan hun werk moeten laten doen.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Dat was niet mijn vraag, natuurlijk. De heer Pierik zei net dat we de markt z'n werk moeten laten doen. Ik confronteer hem nu met het feit dat wij heel veel geld van burgers besteden aan het spekken van bedrijven, om maar reclame te kunnen maken voor vlees en zuivel. Wat ik nu hoor van de BBB is dat ze dat blijkbaar prima vinden. Dat is gewoon een beetje hypocriet. Sorry dat ik het zo moet zeggen. Ik hoop dat de heer Pierik op een gegeven moment zal bijdraaien. Ik heb een laatste opmerking. Hij had het over de economische winsten die het landbouwsysteem oplevert. Daarom wil ik hem laten reflecteren op het onderzoek van Ecorys, dat laat zien dat de maatschappelijke kosten van het in stand houden van dit landbouwsysteem, met name de veehouderij, veel hoger zijn dan de baten ervan. Het scheelt miljarden.
De voorzitter:
Uw vraag?
Kamerlid Kostić (PvdD):
De vraag is: kent hij dat onderzoek? En is hij het met ons eens dat het juist heel veel geld kan opleveren als we heel snel omschakelen naar meer plantaardig en minder dierlijk?
De heer Pierik (BBB):
Ik ben in ieder geval al jarenlang bezig om bij allerlei sectoren – dan heb ik het niet alleen over de vleessector maar ook over de zuivel-, staal- en heel veel andere sectoren in Nederland – te kijken naar het economische belang van zulke sectoren en hun milieu-impact. Het lid Kostić haalt een onderzoek aan waar dan een bepaalde reflectie uit rolt. Dat is wat mij betreft niet voldoende. Ik wil eigenlijk een integraal beeld hebben van wat de verschillende sectoren in Nederland verhapstukken als het gaat om economische betekenis en milieu-impact. Dan kun je veel betere en veel zuiverdere afwegingen maken over hoe we ook als overheid eventueel wat kunnen bijsturen.
De voorzitter:
U kunt uw inbreng vervolgen, meneer Pierik. U hebt nog een dikke tweeënhalve minuut.
De heer Pierik (BBB):
Even kijken waar ik gebleven was. Ik vroeg de Minister om een reflectie op het wegvloeien van Nederlandse productie naar het buitenland. Hoe kijkt hij daartegen aan? Daarbij heb ik nog een vraag. Hoe rijmt de Minister zijn beleid om de landbouwsector in te krimpen met de toenemende vraag naar voedsel in de wereld? De directeur van de voedingsdivisie van de FAO doet zelfs een oproep aan de EU om de voedselproductie minimaal op peil te houden. Steunt de Minister dit standpunt?
Nederland committeert zich aan de klimaatdoelstellingen. We moeten onze ambities altijd helder en duidelijk hebben. Achter alle ambities zitten afspraken en doelstellingen waarvan we er steeds meer krijgen. Deze ambities, doelstellingen en afspraken moeten ook uitvoerbaar zijn. Daar moet wat ons betreft nu de aandacht naartoe, want het zijn de niet-uitvoerbare, de niet-betaalbare en de niet-uitlegbare zaken waar boeren en burgers tegen aanlopen. Daarom moeten we ons concentreren op haalbare doelstellingen. Niemand is tegen maatregelen die klimaatverandering tegengaan, maar we moeten er wel voor zorgen dat burgers en bedrijven de verduurzamingsslag kunnen maken. De klimaatambities moeten dus slim gezwaluwstaart worden met voedselzekerheid en bestaanszekerheid.
Tot slot. Vanuit de Kamer maar ook vanuit de samenleving is er een roep om een glasheldere landbouw- en voedselstrategie. Deze roep komt voort uit een te passieve rol van de overheid in het beleid inzake voedselzekerheid. Voedselzekerheid is ook een Europese aangelegenheid. In navolging van de aanwijzing van Natura 2000-gebieden komt er wat ons betreft ook een aanwijzing van Food 2050-gebieden. Het gaat hier over de teelt- en visgebieden die beschermd moeten worden omdat ze essentieel zijn voor de voedselproductie. Deze gebieden kunnen door de landen zelf worden aangewezen om hoogproductieve landbouwfuncties te beschermen. Hoogproductieve landbouw, zoals die in Nederland bestaat, spaart wereldwijd ruimte- en landgebruik en versterkt de regionale voedselzekerheid. Ziet de Minister het zitten om met de Duitse collega samen op te trekken in Europa om toe te werken naar het vaststellen van Food 2050-gebieden? Graag ook hierop een reflectie van de Minister.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Pierik, voor uw inbreng namens de BBB. Er is nog een interruptie van de heer Holman.
De heer Holman (NSC):
Het is altijd genieten als de heer Pierik zijn verhaal hier vertelt en er zo een hele rij getallen uit vliegt. Hij maakt een mooie analyse. Maar in zijn discussie met het lid Kostić zei hij: de markt gaat z'n werk doen. Daar schrik ik toch wel een beetje van, in die zin dat we – daar ging het in de afgelopen discussies over – keihard afstevenen op een koude sanering omdat een aantal dingen niet goed gaat. De toon van uw betoog is toch: ach, het valt wel mee, we moeten voedsel produceren en het komt wel goed. Deelt u die mening? We zitten in een transitie. Welke drie dingen zouden moeten gebeuren om die transitie succesvol vorm te geven? Kunt u dat eens uitleggen?
De heer Pierik (BBB):
Ik ben het helemaal eens met de heer Holman dat we in een transitie zitten. Die transitie is niet gisteren begonnen, maar eigenlijk al tien jaar geleden. Daar heb ik in mijn betoog wel wat over geroepen: in die transitie willen we ten behoeve van de voedselzekerheid in gebieden, die we beschouwen als toonbeeld van de vruchtbare delta, heel efficiënt en heel doeltreffend landbouwproducten produceren die niet alleen voor de Nederlandse markt maar ook voor de internationale markt weggezet kunnen worden. Dat zijn niet de bulkproducten, maar de kwalitatief hoogwaardige producten die met een lage CO2-print de wereldmarkt op kunnen. Wat de voedselstrategie betreft: de markt moet z'n werk doen. Dat is natuurlijk de ene kant van de medaille. Dat je daar enige sturing van de overheid bij nodig hebt, heeft het verleden natuurlijk ook wel uitgewezen. Dat kunnen we moeilijk ontkennen. Als je nu met een boer praat, dan zegt die vooral: ik word aan alle kanten beknot en ik heb 600.000 maatregelen om m'n nek hangen, en ik fungeer meer als robot dan als ondernemer omdat ik aan al die touwtjes moet trekken. We willen dus heel erg naar doelsturing toe. Dat is dan het tweede element. Laten we een voedselstrategie neerzetten – dus geen voedselstrategie voor 2030 maar voor 2040 – waarin we zeggen: dan hebben we zoveel mensen op deze aardbol wonen, waar gaan we dan onze voedselzekerheid beleggen? Waar gaan we dan onze voedingsmiddelen produceren? Wat is dan de rol van Nederland, ook in dat hele traject?
De voorzitter:
En wat is punt drie? U was bij punt twee.
De heer Pierik (BBB):
Ja, dat was punt twee. Punt drie is dat we toch die verduurzamingsslag moeten gaan maken. Wat dat betreft wil ik ook weer verwijzen naar een rapport van Wageningen Economic Research. In dat rapport staat dat als we de verduurzaming verder handen en voeten geven, dat een enorme impact heeft op het verdienvermogen van de boer. Als ik percentages lees als dat een melkveehouder misschien wel 200% van zijn inkomen zou verliezen als hij verdergaat met de huidige verduurzamingseisen, dan schrik ik daar behoorlijk van.
De heer Holman (NSC):
Dan nog een tweede vraag. Er zitten hele aardige elementen in uw betoog, maar vorige week is er in de Kamer bij meerderheid een motie aangenomen om te komen tot een integrale visie. De elementen die u schetst – wat is de positie van de Nederlandse veehouderij, wat is onze visie op de voedselvoorziening en hoe heb je goede natuur? – zitten er allemaal in. De meeste partijen hebben voorgestemd, waardoor de motie is aangenomen, maar u hebt tegengestemd. Als u zo'n betoog houdt over wat er moet gebeuren, hoe kan het dan dat u daartegen stemt? Ik zou zeggen: laten we nu eens de discussie aangaan die u zelf zo neerzet in uw betoog.
De voorzitter:
Wilt u in de derde persoon via de voorzitter spreken, alstublieft.
De heer Holman (NSC):
Uiteraard.
De voorzitter:
Dank u wel. Het is u vergeven, meneer Holman.
De heer Pierik (BBB):
Ik doe het dan maar wel even via de voorzitter. Natuurlijk vinden we het zespuntenplan van Wageningen Economic Research heel belangrijk, maar wat ons betreft moet de vertaalslag van wat al die dingen nou betekenen naar het verdienvermogen van de boer, verder geconcretiseerd worden. Je kan boeren niet met een kluitje in het riet sturen en zeggen «luister, we gaan nu een plan, een visie, een voedselstrategie maken, we gaan nu iets roepen over voedselzekerheid», terwijl ze niet weten op welke manier ze daadwerkelijk moeten investeren en aan knoppen kunnen draaien om dat landbouwinkomen een beetje op peil te houden. Dat kan niet van vandaag op morgen. Je moet ook een tijdspad wegzetten, waarbij je zegt: als je die stappen zet, dan kun je in 2040 op die manier je boterham verdienen. Dat is de reden waarom we tegen die motie hebben gestemd.
De voorzitter:
Kijk eens aan.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik vroeg me af hoe het zit met die voedselzekerheid, want daar maak ik me ook zorgen over. De heer Pierik wijst erop dat er moet worden gekeken naar vruchtbaar land et cetera dat efficiënt is. Als straks uit onderzoek daarnaar blijkt dat wij veel meer mensen kunnen voeden met veel plantaardig en weinig dierlijk, waarmee we ook veel minder maatschappelijke kosten hebben, dus dat de baten veel hoger zijn dan in de huidige verhouding tussen plantaardig en dierlijk, zou de BBB dat onderzoeksresultaat dan willen accepteren? Of wil zij koste wat kost vasthouden aan het huidige systeem?
De heer Pierik (BBB):
«Koste wat kost vasthouden aan het bestaande systeem.» Ik geloof niet dat iemand dat wil. We zijn al in transitie, er worden al ontzettend veel stappen gezet om te werken aan een stukje verduurzaming in die sector. Ik zou bijna zeggen: dat is business as usual in die sector. Wij willen de milieu-impact heel graag adresseren aan de verschillende takken van sport. Als uit wetenschappelijk en gevalideerd onderzoek blijkt dat bepaalde sectoren een enorme milieu-impact hebben en nauwelijks een bijdrage leveren aan de economie, dan gaan we daar natuurlijk heel serieus naar kijken. Wat dat betreft is voor de BBB niks in beton gegoten.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik heb nog een interruptie, toch?
De voorzitter:
Zeker, mevrouw Kostić, u had nog een interruptie.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Afsluitend: dit is wel een beetje bemoedigend. Ik ga de heer Pierik alle onderzoeken sturen die ik hier bij me heb, want de cijfers spreken nu al voor zich. Ik ben heel blij met de openheid die BBB hier toont om de transitie richting plantaardig in ieder geval aan te gaan als het meer maatschappelijke baten met zich meebrengt en voor meer voedselzekerheid zorgt. Dus dank u wel.
De voorzitter:
Daar hoeft u niet meer op te reageren, meneer Pierik. Ik zie meneer de Minister nog in een oud cahier driftig meeschrijven. Er komt af en toe zelfs rook uit zijn pennetje. Toch wil ik de Minister, als u mij dat toestaat, bij hoge uitzondering alvast verzoeken om korte en puntige antwoorden voor te bereiden. De Minister zegt dat dat een enorme opgave voor hem is; daarom meld ik het ook alvast. Dank u wel, meneer de Minister.
Het woord is aan meneer Holman, Nieuw Sociaal Contract.
De heer Holman (NSC):
Dank u wel, voorzitter. We willen het graag hebben over gezond en duurzaam voedsel. Wij van Nieuw Sociaal Contract willen er zijn voor de jonge boeren en voor de duurzame boeren. We zitten in een transitie. We zullen die in moeten gaan; die transitie gaat gebeuren. Er gebeurt ook veel. Veel boeren zijn er op de een of andere manier mee bezig. U hebt het over biologisch. Dat is een groep die we een warm hart toedragen en die goed bezig is. 4% is biologisch en de ambitie voor de komende zes jaar is om naar 15% te gaan. Wij vragen ons af hoe realistisch dat is. We zeggen daarvan dat het niet realistisch is om het in zes jaar tijd te verviervoudigen. Ik denk dat we moeten ophouden met kijken naar wat we zouden willen, en dat we moeten gaan kijken naar wat we kunnen bereiken en wat haalbaar is. Als wij in zes jaar tijd verdubbelen naar 8%, dan doen we het ontzettend goed. Mevrouw Vedder heeft er al wat over gezegd. Je ziet dat de prijselasticiteit in die markt groot is en dat kan de sector zo nekken.
Het gaat ook om het verdienmodel van de boeren. Hoe kan je een fair share van wat er in de voedselketen betaald wordt, naar de boeren toesluizen? De consument die wil kopen, zal zich moeten realiseren dat hij een prijs moet betalen voor duurzaamheid en met elkaar zullen we moeten gaan kijken of de boer en de tuinder een goede prijs gaan krijgen voor de producten.
Ik heb de afgelopen weken veel gesprekken gehad met mensen uit de zuivel- en de voersector en met supermarkten. Afgelopen week heb ik een uitgebreid gesprek gehad met Albert Heijn en de vraag gesteld hoe het nu gaat. Je ziet dan dat biologisch best moeilijk is in de supermarkt, maar dat bijvoorbeeld een formule zoals Beter voor redelijk succesvol is. We richten ons beleid heel erg op de koplopers, de innovators en op de 4% biologisch, maar daar zit 80% tussen. Het sluit een beetje aan op het verhaal van het CDA. Je kunt de meeste winst waarschijnlijk halen door die 80% heel snel vooruit te laten gaan. Hoe kun je dat doen en hoe ga je dat bereiken? Dat is de discussie die we hebben. Hoe kunnen wij tot een beter systeem komen en wat is de rol van de overheid daarin?
Ik geloof niet in de gedachte dat de overheid alles maar zal regelen. Beprijzen kan, maar ik geloof er niet in dat dat de succesformule is om te komen waar je wilt. Het heeft met intrinsieke motivatie te maken en met de wil om te doen. Het heeft te maken met een consument die wil. Ik ben teleurgesteld in het bedrijfsleven, dat geen verantwoordelijkheid neemt, maar dat wel wat doet. Ik heb best waardering voor Albert Heijn. Ik hoor wat ze doen. Ze zijn goed bezig, maar je kunt de vraag stellen of er meer gedaan kan worden. In de hele keten, waarin de primaire landbouw een rol heeft maar waar gewoon een miljardenindustrie omheen zit die de primaire sector als een soort melkkoe ziet, kun je je afvragen of we meer kunnen doen. Wij zijn ervan overtuigd dat je daar meer in kunt doen. Ik stel ook steeds aan de mensen in het bedrijfsleven de vragen: wat doen jullie, hoe intrinsiek ben je gemotiveerd, kun je meer doen en in welke mate wil je verantwoordelijkheid nemen?
Als het gaat over de Afrekenbare Stoffenbalans, vraag ik: wie moet dat doen? Het bedrijfsleven zegt dan: de overheid. Hoezo de overheid? Wat is je eigen verantwoordelijkheid en wat ga je doen? Als je een succesvolle landbouw in Nederland wilt hebben met goede producten, dan zal de hele keten zijn verantwoordelijkheid moeten nemen. De volgende vraag ligt dan voor: ben je werkelijk intrinsiek gemotiveerd en ben je werkelijk geïnteresseerd in beter voedsel en een beter milieu, of ben je toch een soort wolf in schaapskleren die de aandeelhouderswaarde en de winst van de onderneming vooropstelt? Samen met collega Van Campen willen wij hierover graag een rondetafelgesprek organiseren waarbij we het bedrijfsleven, de supermarkten en de zuivel- en de voerjongens uitnodigen. Laat bijvoorbeeld Albert Heijn, Jumbo, Lidl en Aldi hier maar eens publiekelijk aan de maatschappij uitleggen hoe zij hun verantwoordelijkheid zien en op welke manier de boeren een fair share in het verhaal krijgen.
Als een kilo kaas af fabriek € 5 is, wat de kosten van de boer nauwelijks dekt, maar voor € 15 in een schap ligt, vraag ik mij af waar die € 10 blijft. Het stukje kaas is gesneden, er is een stukje folie omheen gedaan, het is naar de supermarkt gebracht, en er zit € 10 tussen. Leg het maar eens uit. Leg maar eens uit hoe de supermarkt, de industrie, de zuivel- en de voersector hun verantwoordelijkheid nemen om te kijken hoe wij de landbouw in Nederland fors kunnen verbeteren en de boer recht willen doen in de betaling.
Voorzitter, dan kom ik ongeveer bij u uit. Want als je het hebt over een wolf in schaapskleren: er is niemand die beter het gedachtegoed van de wolf verwoordt en die weet wat er in het hoofd van een wolf rondgaat. En er is ook niemand die beter weet hoe je een schaap kunt versmaden.
Dank u wel, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik voel me zeer vereerd dat u mij vergelijkt met een wolf. Dat «schaapskleren» had er dan natuurlijk niet bij gehoeven.
We gaan naar het betoog van het lid De Groot van D66. U heeft trouwens snelle schoenen aan, meneer De Groot. Ik vind dat niet iets voor een zeiler, maar meer iets voor iemand met een speedboot, een Lamborghini of zo. Ik had ze niet bij u verwacht, moet ik eerlijk zeggen. Gaat uw gang, meneer De Groot.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Als je eenmaal een zeilboot hebt, dan heb je voor die andere dingen geen geld meer.
Voorzitter. Ik wil mijn bijdrage houden over het klimaat en de doelen die we met de Minister hebben afgesproken. Nederland is mooi en iedereen is gewoon hard aan het werk voor het klimaat. We hebben vorig jaar meer elektrische auto's dan benzineauto's gekocht. Nederland is wereldkampioen zonnepanelen, met 3,8 zonnepanelen per Nederlander. We wekken al meer duurzame dan grijze stroom op en in onze industrie waait ook een groene wind. Dat mag allemaal sneller, maar we zijn echt los. In alle delen van de maatschappij is men gewoon hard aan het werk voor een gezonde economie. Dus die trein rijdt. Maar er is één wagonnetje dat ergens eenzaam op een stationnetje staat aan de Bezuidenhoutseweg, en dat is de landbouw. Wat betreft de toekomst van onze voedselproductie is het bekend wat D66 wil. We hadden net een mooie discussie over de kringlooplandbouw en de gevolgen daarvan. Maar daar hoort ook een verdienmodel bij – een goede prijs voor boeren – en een respectvolle omgang met dieren. We gaan 4 maart zien hoe dat eruitziet. Voorts noem ik veel minder vervuiling door stikstof, het gebruik van pesticiden enzovoort.
Maar dan even heel concreet over het klimaatbeleid. Er is in 2019 een Klimaatakkoord gesloten. Landbouw wordt daarin aangewezen als een van de vijf sectoren waarin de CO2-uitstoot flink omlaag moet. Ik heb het dus niet over wat daarvoor gebeurd is, ik heb het over 2019. In het coalitieakkoord van 2021 – er is eigenlijk in de tussentijd niks gebeurd – staat dat Nederland voor 55% CO2-reductie gaat en dat de Minister van LNV moet gaan werken aan kringlooplandbouw. Eind 2022 kiest de Minister voor een polderroute met een landbouwakkoord. Begin 2023 loopt het landbouwakkoord maanden vertraging op. In april 2023 komt klimaatminister Jetten met een historisch klimaatpakket met 122 maatregelen. Dat betreft alle sectoren behalve de landbouw. Die maatregelen komen later in het landbouwakkoord. Als dat niet lukt, zullen normering en beprijzing worden toegepast. Dat was in april. Dat is dus alweer bijna een jaar geleden. Toen werd gesproken over normeren en beprijzen.
Dan klapt het landbouwakkoord in juni. Vervolgens meldt de Minister van LNV in februari 2024 – iets wat hij volgens mij ook al in het najaar had gemeld – aan de Kamer dat hij de afgelopen tijd geen normerend en beprijzend beleid heeft uitgewerkt, omdat dat aan het volgend kabinet is. Maar de Kamer heeft dit onderwerp niet controversieel verklaard. Dus de Minister is hier gewoon missionair.
Ik heb de volgende vragen. Eén. Is de Minister het met mij eens dat het kabinet missionair was toen werd besloten dat de landbouw nog 4 megaton CO2 moest reduceren? Twee. Is de Minister het met D66 eens dat het kabinet missionair was toen daarbij werd besloten dat als een landbouwakkoord zou falen, er normerend en beprijzend zou worden uitgewerkt? Drie. Is de Minister het met mij eens dat hij eigenlijk al in april vorig jaar, maar anders direct na het klappen van het landbouwakkoord, had moeten beginnen met het uitwerken van normerend en beprijzend beleid? Vier. Is de Minister het met D66 eens dat het buitengewoon teleurstellend is dat de landbouw negen maanden na het klimaatpakket nog geen stap verder is? Het Klimaatakkoord is uit 2019, waarmee dus de hele maatschappij bezig is. Vijf. Is de Minister het met D66 eens dat dit vooral ook buitengewoon onverantwoord en oneerlijk is tegenover de boeren, omdat duidelijk is dat er iets moet veranderen in de landbouw en juist die onduidelijkheid en die onzekerheid nu voor grote onrust zorgen? Zes. Is de Minister het met D66 eens dat een nieuw kabinet nog lang op zich zal laten wachten, terwijl boeren recht hebben op duidelijkheid? Zeven. Is de Minister het met D66 eens dat het duidelijk wordt dat er nu moet worden gewerkt aan normeren en beprijzen? En is de Minister het ermee eens dat we daarvoor ook een goed alternatief moeten aanbieden aan de boeren? Acht. Is de Minister het met D66 eens dat deze Kamer niet demissionair is en daarom heel goed in staat is om met deze Minister en het demissionaire kabinet mee te denken over oplossingen, zodat de landbouw een eerlijke bijdrage kan gaan leveren aan een gezonde economie? Kan de Minister toezeggen dat er een toereikend, normerend en beprijzend beleid wordt uitgewerkt voor de CO₂-uitstoot van de landbouw en dat er daarbij duidelijk wordt gemaakt welke aantrekkelijke duurzame alternatieven boeren krijgen om ook echt aan die normen te gaan voldoen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Netjes binnen de tijd, meneer De Groot. Dank daarvoor. Er zijn nog een paar interrupties. Allereerst de heer Holman van Nieuw Sociaal Contract.
De heer Holman (NSC):
De vraag is of de aangenomen beprijzende motie wel of niet door de Minister in behandeling moet worden genomen. U was samen met de BBB een van de partijen die tegen een visie op de landbouwveehouderij was, een visie die juist hier een integrale oplossing had kunnen geven. U pikt er nu één puntje uit zonder dat u een fundamentele discussie heeft gevoerd over de hele positie van voedsel en over welke vorm van veehouderij u hier in Nederland wilt. Ik ben het dus eigenlijk niet met u eens. Welke vraag moet ik dan stellen? Kan ik u overtuigen ... Kan ik u de vraag stellen waarom u deze kwestie zo benadert? Waarom kunt u dan niet afwachten tot er een integrale visie is en tot we een duidelijk idee hebben over hoe we de landbouw vorm moeten geven?
De voorzitter:
Ik zal alle vragen doorgeleiden naar de heer De Groot. Dank u wel. Ik geef het woord aan meneer De Groot.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Ik had begrepen dat die vraag voor mij bedoeld was.
De voorzitter:
Ik heb een paar keer gehoord dat er via de derde persoon en de u-vorm wordt gesproken. Dat ben ik, per definitie. We moeten in de derde persoon via de voorzitter spreken. Dat zijn de regels hier. Dank u wel. Ik geef het woord aan meneer De Groot.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
De heer Holman geeft zelf het antwoord al: «Niet afwachten tot de visie er is.» Ik heb echt geaarzeld, want ik begrijp het politieke doel van de motie van de heer Holman. Dat is namelijk om daar gewoon weer eens even goed met elkaar over praten. Het kan ook geen kwaad om erover te praten. We zullen daar ook een bijdrage aan leveren. Het punt zit in het afwachten. We hebben in dit parlement namelijk al heel vaak gesproken over die visie. Sterker nog, in 2017 of 2018 heeft de Kamer, elke partij die er toen in zat, de opdracht gegeven aan de toenmalige Minister van LNV om de visie die zij had neergelegd over kringlooplandbouw, uit te werken. Dat is dus vijf jaar geleden, maar er is niets gebeurd. Ondertussen is er een Klimaatakkoord gesloten, we hebben stikstofproblematiek, enzovoort. Ik heb nu gefocust op klimaat omdat we daar hele concrete afspraken over hebben. Welke visie je dus ook hebt: je zult aan die afspraken moeten voldoen. Dat is dus de reden. Er is echt over nagedacht. Ik begrijp uw motie, maar we moeten gewoon aan de slag. Er ligt een visie, die moet worden uitgewerkt.
De voorzitter:
Dank u wel voor de beantwoording. We gaan tot slot naar de benjamin van de commissie, de heer Van Campen van de VVD, de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie.
De heer Van Campen (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Het is een genoegen om dat te mogen zijn.
Voorzitter. Afgelopen maandag reed ik met mijn auto de Gelderse uiterwaarden in bij Ellecom. Daar bezocht ik een biologisch melkveebedrijf waarbij nog veel andere melkveehouders aanschoven. Zij rolden een grote kaart uit met daarop een gebiedsproces. We hebben hier vaak de mond vol van gebiedsprocessen, maar dit was een plan dat boeren zelf al jarenlang met elkaar hadden gemaakt, zelfs al vóór vijf jaar geleden. Ik noem vijf jaar om aan te geven dat dat dus zelfs al voor de PAS-uitspraak was van de Raad van State over het antwoord op de vraag hoe we ervoor gaan zorgen dat we schonere lucht, schoon water en een schonere bodem krijgen. Aan die tafel zat dus draagvlak, maar ook draagvlak met frustratie. De vraag van de boeren aan die tafel was namelijk: wanneer komt er nou eindelijk lucht en ruimte voor de plannen die we met elkaar hebben gemaakt? De provincie schenkt namelijk de koffie wel, dat is het probleem niet in Gelderland. Die zal ook best goed zijn. Maar wanneer komt er ook geld en komen er middelen om die plannen tot wasdom te laten komen, zodat die ondernemers daadwerkelijk hun bijdrage kunnen leveren voor de verduurzaming? Daarom vraag ik de Minister hoe het nou eigenlijk zit met die koploperprojecten waar in de nota van wijziging financiële middelen voor zijn uitgetrokken. Waar komen die terecht? Hoe zorgen we ervoor dat de goede wil van deze boeren, die bereid zijn om hun nek uit te steken, wordt erkend en beloond? Over de verduurzaming en de noodzaak tot verduurzaming is eigenlijk weinig discussie als ik praat met boeren. Maar zij zeggen dat de knop om aan het einde van de dag een goed inkomen te hebben vroeger ging over meer productie. Volumevergroting was de manier waarop je brood op de plank kon krijgen, maar die weg is dichtgezet. Dat leidt tot frustratie. De boeren willen wel verduurzaming, maar wat is dan de gereedschapskist die de overheid geeft om ervoor te zorgen dat zij komen tot verduurzaming?
Voorzitter. Dan kom ik op mijn evergreen: de Afrekenbare Stoffenbalans. Het is een kwestie van tijd. Ik weet dat de Minister daarvoor is en ik weet dat de Minister-President daar vorige week voor heeft gepleit en dat hij zijn vinger heeft opgestoken in Brussel als het gaat om RENURE, de kunstmestvervangers. Die zijn belangrijk, maar aan de andere kant is de Afrekenbare Stoffenbalans dat ook. Vorige week hadden wij een gesprek met onder meer de RVO. Toen vroeg ik de RVO-uitvoeringsorganisatie of zij de opdracht van de Minister van Landbouw al had gekregen om te komen tot de Afrekenbare Stoffenbalans. Maar die opdracht was nog niet gegeven. Dat vindt de VVD toch best gek, omdat er al heel veel Kamermoties en toezeggingen liggen die dit zouden moeten gaan regelen. Ik zou de Minister willen vragen wanneer hij die opdracht aan de RVO gaat geven.
Voorzitter. Dan ga ik zuidwaarts, richting Brussel. Ursula von der Leyen heeft een aantal weken geleden ook gemerkt hoe het is om een aantal John Deeres op de stoep te hebben. Dat heeft geleid tot versoepelingen op een aantal landbouwdossiers, waaronder het gewasbeschermingsmiddelenbeleid. Eigenlijk vindt mijn fractie dat een beetje een lege huls, want de kwantitatieve doelen waren al door het Europees Parlement van tafel geschoven. Maar het probleem is nu dat ook de goede kanten van de Gewasbeschermingsmiddelenverordening, onder meer de toelating van groene middelen, ook van tafel zijn. De Kamer heeft in aanloop naar het nog volgende schriftelijk overleg al gevraagd om een reactie van het kabinet, maar ik zou de Minister nu al willen vragen hoe hij daarnaar kijkt en hoe hij er zich voor gaat inzetten dat het deel van de verordening met de groene alternatieven wel uitgevoerd gaat worden omdat we die zo hard nodig hebben om het gewasbeschermingsmiddelengebruik terug te dringen en boeren de toolkit te geven om te verduurzamen. Graag een reactie.
Voorzitter. Ik kom op nieuwe technieken en innovaties. Het Nederlandse agrifoodcluster is wereldwijd bekend en wordt geroemd om zijn kennis en innovatie. Dat gaat wat mijn fractie betreft niet alleen over de gangbare klassiekere vormen van voedselproductie, maar ook om nieuwe vormen. Mevrouw Gündoğan is niet meer in dit midden, maar ik werp mij als geestelijk vader van de motie-Gündoğan over de biotechnologie. Afgelopen maandag heb ik een bedrijf bezocht in Wageningen. Dat bedrijf heet NoPalm en zoekt alternatieven voor palmolie. We weten dat de ontbossingsproblematiek rond de evenaar voor sojaproductie en palmolie groot is. Dit Nederlandse bedrijf heeft daar een alternatief voor gevonden. Ik vraag de Minister hoe het kabinet dit soort alternatieven tot wasdom laat komen, want dit zijn ook voedseltechnieken van de toekomst.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Van Campen (VVD):
Voorzitter, ik kan er nog eindeloos over doorpraten, maar laten we het hier maar even bij houden, want ...
De voorzitter:
Zeker, want die kans ga ik u niet geven vandaag.
De heer Van Campen (VVD):
... ik zie uw strenge ogen.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng namens de VVD, meneer Van Campen. We gaan schorsen tot ... Moeten die interrupties nu echt nog? Wie was eerder van jullie, want ik heb niet goed opgelet. Meneer Flach. U heeft zelfs nog twee interrupties.
De heer Flach (SGP):
Voorzitter, ik ga u helpen. De heer Van Campen kan antwoorden op mijn vraag met ja of nee. Hij stelde de vraag aan de Minister over de koploperprojecten. De middelen daarvoor zijn in de wijziging van de begroting opgenomen. Kan ik hieruit concluderen dat de VVD voor deze wijzigingen gaat stemmen?
De voorzitter:
Ja of nee, meneer Van Campen.
De heer Van Campen (VVD):
De VVD stemt voor de begroting. Die is voor zover ik weet – ik kijk even de andere collega's aan – vooralsnog niet gewijzigd. Wel degelijk stemt de VVD-fractie voor de Landbouwbegroting.
De voorzitter:
Dan nog meneer Holman, Nieuw Sociaal Contract.
De heer Holman (NSC):
Volgens mij heb ik nog één interruptie.
De voorzitter:
Zeker. Er zijn er nog diverse.
De heer Holman (NSC):
Ik zou collega Van Campen graag het volgende willen vragen. Ik bewonder hem om hoe enthousiast hij is over de Afrekenbare Stoffenbalans. Dat moedig ik heel erg aan. Hoe ziet hij de mogelijkheden om zo snel mogelijk een stoffenbalans te creëren? In hoeveel tijd denkt hij dat dat zou kunnen? Zou het bedrijfsleven daar ook een hele grote, actieve rol in kunnen spelen?
De heer Van Campen (VVD):
Dat kan het wel degelijk. Ik vind namelijk dat het bedrijfsleven daar een grote verantwoordelijkheid in heeft. Deze Kamer heeft al in 2022 een motie van mijn hand aangenomen die de Minister verzocht in 2023 al met een afrekenbare stoffenbalans 1.0 aan het werk te gaan. Vorige week hoorde ik dat de RVO de opdracht om tot de uitwerking van een afrekenbare stoffenbalans te komen, nog niet eens heeft ontvangen. Dan vraag ik me weleens af: wat zijn we hier aan het doen? Wat mij aanspreekt in het betoog van de heer Holman, is dat hij het bedrijfsleven daarvoor aansprakelijk houdt. Dat vind ik interessant. Laten we dat ook bij de Minister neerleggen. Maar uiteindelijk heeft een vrije markt, een liberale markt ook een goede marktmeester nodig. Dat is de rol die de Minister hier in dit midden heeft. Hij zal dus met de kaders moeten komen. Daar zal het bedrijfsleven de goede kennis en input voor moeten leveren.
De voorzitter:
RVO staat voor Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, zeg ik voor degenen die dat niet weten. We gaan schorsen tot 12.10 uur. Tot zo meteen.
De vergadering wordt van 11.41 uur tot 12.13 uur geschorst.
De voorzitter:
Welkom terug bij het commissiedebat Landbouw, klimaat en voedsel. Het woord is aan meneer de Minister. Ik stel voor dat we de Minister maximaal vier keer kort en puntig interrumperen. U hoeft de interrupties uiteraard niet op te maken. Mocht de Minister in blokjes werken, dan vraag ik hem of wij die blokjes vooraf mogen ontvangen, want dan sta ik de interrupties iedere keer pas toe aan het einde van het blokje. Excellentie.
Minister Adema:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik kies nu voor een ander traject, want ik heb één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht blokjes. Ik ga de partijen langs.
De voorzitter:
Prima. Iedere keer als de Minister met een Kamerlid klaar is, komen de interrupties. Excellentie, ik hoop dat u kort en puntig kunt antwoorden, gezien de tijd.
Minister Adema:
Meneer de voorzitter. Ik heb er, als echte gereformeerde jongen, over nagedacht om het hele debat af te doen in één preek met drie punten. Dan zou ik ook maar drie vragen hoeven te beantwoorden, maar daarmee zou ik de Kamerleden, die zo veel voorbereid hebben, tekortdoen.
Ik begin met de vragen van mevrouw Nijhof over het stikstofbeleid. Eigenlijk zijn die twee vragen voor mijn collega voor Natuur en Stikstof. Er werden vragen gesteld over de manier van berekenen. De wetenschappelijke manier van meten en berekenen in het stikstofdossier is in opdracht van de toenmalige Minister van Landbouw, mevrouw Schouten, getoetst door onder andere de commissie-Hordijk. De commissie-Hordijk heeft aangegeven dat het meten en berekenen voldoet aan de wetenschappelijke standaarden, dus daar kan ik helder over zijn.
Dan de stikstofdepositie. Ze zei dat de gemeten waarden bij droge stikstofdepositie net als bij natte stikstofdepositie vergeleken moeten worden met de geschatte waarden. Ook die vraag hoort thuis bij Van der Wal. Er worden in heel Nederland stikstofmetingen uitgevoerd om de concentratie bij natte en droge depositie te meten. Er zijn volgens mij 300 meetpunten, zeg ik even uit mijn hoofd. Dat heeft meneer Hordijk mij weleens verteld. Er wordt dus wel degelijk gemeten. Die gemeten waarden worden toegevoegd aan het model. Dat waren de vragen over stikstof van mevrouw Nijhof.
De voorzitter:
Dat scheelt alvast vier interrupties, want ze is er nog niet. Dan gaan we verder. Zo schiet het lekker op!
Minister Adema:
Dan begin ik nu aan de vragen van de heer Van Campen... Nee, hoor, laat ik me netjes gedragen, want iedereen wil graag een antwoord horen op zijn of haar vraag. Dat begrijp ik heel goed.
Dan het actieplan biologisch en de prijsvorm. Hoe gaan we ervoor zorgen dat de prijsvorm meebeweegt met de areaalambities? In de rapportage stond een toename van het areaal, maar dat is onvoldoende. Er moet juist aan de voorkant wat gebeuren: trekkracht in de markt. Alle acties die we ondernemen met het actieplan en die ook geïntensiveerd worden met 50 miljoen naar aanleiding van de begroting zorgen er juist voor dat er aan de marktkant getrokken wordt, want bij de consument moet het gebeuren. Als het daar niet gebeurt, dan beginnen we met duwen. Dat betekent dat het prijsniveau onder druk komt te staan en dat er gedumpt wordt. Dat is slecht voor het verdienmodel van de boeren. Het moet dus aan de marktkant beginnen.
We zijn met die 50 miljoen een soort marktontwikkelingsprogramma aan het opzetten. Dat gaat niet alleen over de consument, maar bijvoorbeeld ook over de horeca en de catering. Het gaat natuurlijk om de retail, maar de horeca en catering zitten daar ook bij. We willen de afzetmarkt en de vraag in de markt naar biologisch zo breed mogelijk vergroten. Daar hoort ook een stukje bewustwording bij van de consument. Ik hoorde gisteren het verhaal van een supermarkt die de prijzen van biologische producten had verlaagd naar het niveau van gangbare melk. De klanten werden boos omdat ze de prijzen van gangbare melk naar het niveau van biologisch hadden gebracht. De perceptie van de klant is dat biologisch altijd veel duurder is, dus daar moeten we ook aan werken bij de consument.
Er is gevraagd naar het mechanisch bestrijden van onkruid. Althans, met arbeidskrachten. Ik denk dat dat vooral slaat op de biologische landbouw. Wij kunnen daar geen extra middelen voor beschikbaar maken, maar we hebben wel iets anders. Ik ben het zeer eens met mevrouw Vedder, en dat geldt ook voor meer opmerkingen die vandaag gemaakt zijn, dat wij echt naar een reductie van chemische bestrijdingsmiddelen moeten. Ten eerste moeten we veel groene middelen hebben; daar kom ik straks nog op terug naar aanleiding van een vraag van de heer Van Campen. Maar er zijn inmiddels ook hele mooie mechanische onkruidwiedsystemen, en dan denk ik bijvoorbeeld aan laseronkruidwieding. Die zijn erg in opmars. Vorig jaar ben ik op de beurs in Hannover geweest. Daar wordt dat spul gewoon verkocht. Het staat er. Het is niet meer in ontwikkeling. Het kan toegepast worden. Wij hebben ook de subsidieregeling voor geïntegreerde gewasbescherming. Er kan dus subsidie worden verkregen voor dit soort mechanische systemen, die de biologische landbouw ook kan gebruiken.
Ik vond het wel mooi dat mevrouw Vedder een vraag stelde over de biologische ondernemers, omdat daaruit het beeld naar voren kwam dat de verantwoordelijkheid, en dus ook de pijn, volledig bij de primaire sector zou komen te liggen. Dat beeld kon ontstaan, maar dat is natuurlijk niet zo. Het gaat juist ook om de ketenpartijen. Natuurlijk is er een verantwoordelijkheid voor de boer, een biologische ondernemer, maar het zijn ook alle partijen in de hele keten die daarin verantwoordelijkheid hebben te dragen. Wij zijn nog steeds in gesprek met de hele keten om te kijken of we die toch in beweging kunnen krijgen, om daar grotere stappen in te zetten. Dat is best lastig – dat geef ik ook toe – maar wij moeten juist de keten meekrijgen. Het kan niet zo zijn dat het ten koste gaat van biologische principes als wij met prijsdruk te maken hebben. Vanzelfsprekend niet. Biologische principes zijn het uitgangspunt. Daar hoort een normale kostprijs tegenover te staan. De keten heeft die kostprijs ook op een goede manier te verwerken in de keten, zeg maar. Wat mij betreft mag dat er nooit toe leiden dat de primaire keten daarmee prijstechnisch onder druk wordt gezet; dat kan beslist niet.
Dan een combinatievraag. Dit had een driepuntenvraag kunnen zijn, omdat die door meerdere partijen is gesteld, dus dat was mooi geweest.
De voorzitter:
Bent u nog bij het blokje Vedder?
Minister Adema:
Ik ben nog steeds bij het blokje van mevrouw Vedder, voorzitter. Over de braakleggingsregeling hebben wij al eerder gesproken; in de Landbouw- en Visserijraad van oktober-november. Toen heeft Frankrijk dit punt ingebracht in de Landbouw- en Visserijraad. Vervolgens is er door alle landen op gereageerd, ook door ons. Wij hebben toen al gezegd dat we die regeling in principe zouden willen steunen, maar dat we wel zitten met de technische invoering in de systemen.
Vervolgens is er door de boerenprotesten iets over gezegd door Macron. Hij heeft dat ook bij de Commissie neergelegd, maar dat was allemaal al voorgesorteerd. Er was al een hele ruime meerderheid in de Landbouwraad om mee te gaan met die derogatie, dus dat was ook niet heel erg nieuw. Soms hebben de boeren het gevoel dat als zij naar Macron toe stappen, Macron iets voor hen regelt en dan is het klaar. Het is prima dat Macron dat gedaan heeft, daar gaat het mij niet om, maar in feite was dat al helemaal voorgekookt in de Landbouw- en Visserijraad. Als ik naar Europa zou moeten gaan met nieuwe zaken, dan is dat heel vaak nog niet voorgekookt in de Landbouw- en Visserijraad; laat ik dat ook maar even als disclaimer meegeven.
Ik weet dat de RVO vorige week heeft gezegd dat hun systemen niet voorbereid zijn op de braakleggingsregeling. Ik zeg op dit moment nog niet toe dat we deze gaan toepassen, want ik heb namelijk de volgende stappen. Vanmiddag spreek ik hierover met de sector, om te kijken wat we kunnen doen en hoe de sector ertegen aankijkt. Het effect ervan kan in Nederland relatief laag zijn voor de sector. Dan gaan we ook in gesprek met de RVO, om te kijken of het misschien op een andere manier wel kan. Daarover gaan we met ze in gesprek. We hebben ons destijds positief uitgesproken in de Landbouw- en Visserijraad voor derogatie bij deze regeling.
Dan de vraag over het waterpeil in de veenweidegebieden. Die was van mevrouw Bromet volgens mij.
De voorzitter:
Ja, precies. Daarom.
Minister Adema:
Ik heb hier nog één vraag liggen van mevrouw Vedder. Deze zit in de verkeerde map. U sprak mede namens de ChristenUnie en niet namens PvdA-GroenLinks.
Deze vraag gaat over normeren en beprijzen. Het klinkt misschien een beetje gek, maar ik denk dat normeren en beprijzen grote potentie heeft voor de agrarische sector. Als je kijkt naar emissiegestuurde systemen in de sector, waarbij boeren ook alle ruimte krijgen om op hun eigen manier aan de slag te zijn, want dat is de keerzijde ervan, dan zou een emissierechtensysteem, bijvoorbeeld op het gebied van stikstof, best een hele mooie oplossing kunnen zijn. Maar dat gaat wel samen. Het kan niet zo zijn dat daaroverheen nog eens een emissierechtensysteem komt. We zien daar bijvoorbeeld in de glastuinbouw een prachtig voorbeeld van. Die hebben een eigen emissierechtensysteem. Dat is een eigen, sectoraal, systeem. Er zijn op dit moment heel veel glastuinbouwers enorm aan het verduurzamen, ook met hulp van de overheid; die heeft daar middelen tegenover gezet. Die glastuinbouwers laten op deze manier zien dat het systeem echt kan werken. Naar zo'n soort systeem willen we toe gaan. Die tuinders kunnen op hun eigen manier invulling geven aan de verduurzaming van hun bedrijf. Wij schrijven niet voor hoe ze dat moeten doen. Maar ze moeten wél voldoen aan het emissierechtensysteem. Ik vind dat dus zeer kansrijke modellen. Het is wel een dusdanig ingrijpend model dat dit écht aan het volgende kabinet is.
Je moet dit namelijk ook integraal bekijken. Het ging vandaag al vaker over de visie op de landbouw. Wij zijn heel gauw geneigd om maar een bepaalde maatregel te nemen, om een bepaalde maatregel eruit te pakken, en dan te zeggen: jongens, zo gaan we het doen. Dat geldt ook voor andere maatregelen. Wij hebben altijd gezegd: als we maatregelen nemen die bijvoorbeeld als gevolg hebben dat het vee wordt gereduceerd in de landbouw, dan moet daar ook perspectief tegenover staan. Dat is ook een discussie geweest rondom het landbouwakkoord. Ik vond de discussie van zonet ook wel aardig. We hebben het namelijk in het landbouwakkoord bijvoorbeeld gehad over ecosysteemdiensten. Je kunt maatregelen nemen. Maar als je als Kamer wil dat er maatregelen worden genomen, dan moet je ook willen dat dit soort faciliteiten worden gerealiseerd. Dat kost ook allemaal weer geld; dat moeten we ons ook realiseren. Dit sloot even aan op de opmerking die mevrouw Bromet maakte over de ecosysteemdiensten.
Even kijken. Dit waren de vragen van ...
De voorzitter:
Dit was het blokje Vedder.
Minister Adema:
Ja, dit waren de vragen van mevrouw Vedder.
De voorzitter:
En nu komen de interrupties, allereerst van mevrouw Vedder. Daarna kom ik bij u, meneer Holman.
Mevrouw Vedder (CDA):
Dank voor de reflectie op het klimaatstuk. Ik wil daar graag nog op doorvragen. Zoals mijn collega ook al zei: we zien een verschil tussen wat er in de glastuinbouw en in de rest van de landbouw wordt bereikt. Is de Minister het volgende dan met mij eens? Het principe dat een sector in staat is geweest om zelf zo'n stelsel van normeren en beprijzen, in combinatie met ruimte voor doelstellingen en vakmanschap, op te zetten en zichzelf daar ook aan te houden, laat zien dat dit juist de ingrediënten zijn om die versnelling te realiseren en dat die ruimte in andere sectoren ook zou moeten ontstaan.
Minister Adema:
Dat kan zeker ruimte geven voor een versnelling. Alleen, we moeten ons ook realiseren dat het, als we praten over normeren en beprijzen, ook gaat over hoe we omgaan met grondgebondenheid. Dat zijn hele pittige discussies; dat bleek vorig jaar al. Ik zeg daarom dat ik nog met een brief naar de Kamer kom over maatregelen in het kader van de mesturgentie op dit moment. Daar zullen ongetwijfeld, onder andere naar aanleiding van debatten in de Kamer, ook dingen zoals afromingen in zitten, verwacht ik. Maar als je echt naar normeren en beprijzen wil gaan, dan hoort daar ook de vraag bij hoe je omgaat met de normering van grondgebondenheid. Dat zijn wel hele stevige discussies. Dat moet je dus wel integraal bekijken. Dat heeft namelijk ook weer te maken met wat dan het perspectief of het verdienmodel enzovoorts is.
Mevrouw Vedder (CDA):
Ik ben heel benieuwd naar die brief. Ik kijk daar echt naar uit, maar wel een beetje met zorgen.
Ik heb nog een vraag over de biologische sector. De Minister adresseert het probleem van arbeid; hij geeft aan dat hier van alles mee gebeurt. Maar ik zie weinig terug in het actieplan van de aanbevelingen uit het WUR-rapport Het perspectief van biologische landbouw. Ik zou daar eigenlijk meer verwevenheid tussen willen zien. Ik denk namelijk dat de sector dat ook gewoon verdient.
Minister Adema:
Ik had het dus over de mogelijkheden. Het ging ook even specifiek over bijvoorbeeld mechanische of handmatige onkruidbestrijding. Daarover heb ik aangegeven dat de biologische sector gebruik kan maken van de subsidieregelingen die er voor elke boer zijn voor het aanschaffen van innovatieve mechanische systemen. Dat blijft zo. Kijk, dat is wat anders dan ... Daarmee kun je natuurlijk ook de hoeveelheid arbeid naar beneden brengen. Arbeid is natuurlijk kostbaar; dat realiseer ik me. Arbeid zal ook steeds kostbaarder worden in de toekomst. We zullen dus echt naar innovatieve systemen toe moeten gaan, die bijvoorbeeld op een andere manier dan met gewasbeschermingsmiddelen of met arbeid kunnen wieden. Zoals ik al heb gezegd: die systemen zijn er. Wij hebben daar ook een subsidieregeling voor beschikbaar, dus daar kan gebruik van worden gemaakt.
Mevrouw Vedder (CDA):
Ik snap het antwoord van de Minister, maar de WUR doet in zijn rapport toch niet voor niks een aanbeveling dat er onder andere een integraal onderzoeksprogramma akkerbouw nodig is om te onderzoeken hoe je naar hogere opbrengsten zonder chemie kan. Dat gaat nadrukkelijk over dit onderwerp. Aan de andere kant doen ze ook een aanbeveling om een integraal onderzoeksprogramma op te starten naar de extensivering in de melkveehouderij. Nogmaals de vraag: het lijkt mij dat de WUR die aanbevelingen niet voor niks doet, dus waarom zie ik ze niet terugkomen in het actieplan voor de biologische sector?
Minister Adema:
Dat heb ik op dit moment even niet scherp, maar ik wil daar best op terugkomen. Aan de andere kant moeten we ons ook realiseren dat er ongelofelijk veel ligt. Hier worden oproepen gedaan door de WUR om weer vervolgonderzoeken te gaan doen. Er ligt zo ongelofelijk veel. Voor de biologische sector is het by far het belangrijkste dat de markt gaat trekken. Dan komt de rest echt wel voor elkaar. Dat zeggen de biologische boeren ook tegen mij: zorg ervoor dat de afzet op een goede manier geregeld gaat worden. Dat is een hele opgave. Daar hadden we het ook over naar aanleiding van de opmerking van de heer Holman over de 15%. Ik vind dat we een hoge doelstelling moeten hebben en dat wij echt alles op alles moeten zetten om de markt te laten trekken. Dan zijn er veel meer mogelijkheden, ook voor de biologische sector. Daar ligt volgens mij echt de sleutel. Die markt moet gaan bewegen, net als de supermarkten.
De heer Holman (NSC):
Ik zou de Minister graag de vraag willen voorleggen: bent u niet bang dat als je gaat beprijzen, je a een complex systeem krijgt en b het uiteindelijk kostprijsverhogend werkt zonder dat de producent van het voedsel de garantie heeft dat hij een betere prijs krijgt? Zou het niet veel gemakkelijker zijn als, zoals ik mijn betoog stelde, de supermarkten een verantwoordelijkheid gaan nemen in het kiezen van wat ze wel in het schap leggen en ze de winstmarges laten fluctueren al naargelang een product duurzaam of gezond is? Is dat niet een veel makkelijker systeem?
Minister Adema:
Dat is natuurlijk de discussie die we hier eigenlijk voortdurend voeren, namelijk dat de duurzame producten op een goede manier beloond dienen te worden. Ik kom er straks nog even op terug hoe we die transparantie in de markt willen gaan regelen en aan het regelen zijn. Maar het gaat er hier ook om hoe je ervoor kunt zorgen dat boeren aan hun doelen voldoen als het gaat om klimaatbeleid. Kijk naar dé grote ergernis van boeren op dit moment. Als we praten over de mestproblematiek waarmee we momenteel te maken hebben in Nederland, is dat een typisch Nederlands probleem. Er is een overschot aan mest en de mestmarkt raakt overspannen. Dat is geen Europees probleem. Maar wat wel een Europees probleem is, is de stapeling van middelenvoorschriften op het boerenerf, ook in relatie met het verdienvermogen. U raakt een belangrijk punt aan: het verdienvermogen bij duurzame producten moet omhoog. We moeten er echter ook voor zorgen dat de boer meer ruimte krijgt op zijn erf. Maar daarbij hoort wel een stok achter de deur. Juist zo'n emissiesysteem kan ervoor zorgen dat de boeren – we zien dat perfect werken op dit moment bij de glastuinbouw – onderling aan de slag gaan om ervoor te zorgen dat de emissies worden beperkt. Dan moet er natuurlijk – dat ben ik zeer met het lid Holman eens – een goed verdienmodel tegenover staan. Laten we zeggen: in het systeem op zich zit ook een deel van het verdienmodel. Het is gewoon een interessant systeem omdat het ook een deel van het verdienmodel kan zijn van boeren, zoals dat op dit moment ook aan de orde is bij de industrie.
De voorzitter:
U gaat verder met het blokje Bromet, GroenLinks-PvdA.
Minister Adema:
Ik ga verder met het blokje Bromet. Allereerst de vraag over het bosareaal en de bijdrage aan de CO2-reductie van 0,1 tot 0,4 megaton. Deze vraag ligt natuurlijk op het terrein van mijn collega Van der Wal. Zij werkt aan versnelling van de klimaatdoelen voor bos. Daarvoor is ook 10% toename van het bosareaal opgenomen in ons doel in het NPLG. Via de middelen van het transitiefonds komt er ruimte voor de gebiedsplannen om dit ook concreet te kunnen invullen. Daarnaast is er 210 miljoen euro beschikbaar gesteld om bos dat eerder is gekapt ten behoeve van natuurontwikkeling te compenseren.
Dan een vraag over de voortgang van de klimaatopgave. De zorgen over het klimaat deel ik. Ik deel tevens het volgende, wat ook komt door de discussie over stikstof die we de afgelopen jaren hebben gevoerd in dit huis, maar ook in de samenleving. Daar is heel erg de focus op geweest, ook van de agrarische sector en in de discussie die we met elkaar hebben gehad. Ondertussen is er natuurlijk een groter probleem dan stikstof: het klimaatprobleem. Als je kijkt naar de potentiële impact voor de agrarische sector, is het klimaatprobleem in mijn beleving groter dan het stikstofprobleem. Als ik met boeren spreek, is die bewustwording er nog lang niet bij elke boer. Wat mevrouw Bromet zegt, herken ik dus heel erg. In de gesprekken die we vorig jaar gevoerd hebben, hebben we ook allerlei plannen besproken die juist aan de klimaatdoelstellingen zouden bijdragen. Ik noem alleen al de managementmaatregelen en andere zaken. U weet hoe het daarmee gelopen is. Maar het is buitengewoon belangrijk dat er maatregelen worden genomen.
Het is ook gewoon helder dat we daarmee achterlopen. Andere sectoren leveren een bijdrage, maar de landbouw staat op dit moment in feite stil. Er gebeurt in de landbouw natuurlijk genoeg aan reductie; daar gaat het verder niet om. Maar er zullen nog aanvullende maatregelen moeten komen – daar ben ik het zeer mee eens – om de komende periode aan de klimaatdoelen te kunnen gaan voldoen. Overigens wil ik hier weer een uitzondering maken voor de glastuinbouw. Die is ook genoemd hier. De glastuinbouw heeft het goed op orde op dit moment. De berekeningen van de planbureaus geven aan dat de glastuinbouw zijn doelen gaat halen, zoals het er nu naar uitziet. Maar ik deel de zorgen. Natuurlijk gebeurt er heel veel, ook als het gaat om de verduurzaming. Ik moet zeggen dat ik ook zie dat er, misschien ook wel naar aanleiding van de discussie die we vorig jaar gevoerd hebben, heel veel in beweging komt in de sector. Ik was van de week bij een groep boeren die heel bewust bezig is om het aandeel eiwit in het krachtvoer te beperken, ook in verband met klimaat. Waar het meestal op 160, 170 zit, zat het bij die groep op 150. En ze willen het eigenlijk nog wel scherper hebben. Er gebeurt dus al heel veel in de sector, maar ik ben het ermee eens dat er de komende jaren echt nog een tandje bij moet. Het volgende kabinet zal daarin stappen moeten gaan zetten.
Dan nog over de veenweiden. De vraag was wat er gaat gebeuren met de veenweiden en waarom het waterpeil niet omhooggaat. Dat is bijna laaghangend fruit, zou je kunnen stellen, om ervoor te zorgen dat de oxidatie van het veen niet verder doorgaat. We hebben in het Veenplan 1e fase, uit 2020, geschetst wat het plan is in de opbouwfase. Er wordt eerst gekeken naar onderzoek naar effectieve maatregelen en dan de uitrol. Uit onderzoek komt naar voren dat het verhogen van het waterpeil in combinatie met waterinfiltratie het beste werkt op grasland om de broeikasgasuitstoot te verminderen. Dit is via pilots in gang gezet. Op dit moment wordt dit uitgerold via de regeling Samenwerking veenweiden en overgangsgebieden N2000. We gaan wel degelijk aan de slag met het veenweidegebied. Dus de waterpeilen kunnen omhoog. We moeten wel de gewasgroei op een bepaalde manier compenseren. Vanuit het GLB-NSP worden daar nu middelen voor ingezet.
De voorzitter:
Dat was het blokje Bromet. Ik wil de Minister even vragen om, als de Kamerleden dit toestaan, het blokje Van Campen naar voren te halen, want meneer Van Campen wordt mogelijk dadelijk weggeroepen.
Minister Adema:
Het blokje Van Campen hadden we toch al gehad, dacht ik.
De voorzitter:
Nee, we zijn nog bezig. Ik vraag de Kamerleden om dat toe te staan, omdat de heer Van Campen dadelijk weg moet.
Mevrouw Bromet heeft uiteraard een interruptie.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Kunnen we vier vragen stellen, voorzitter?
De voorzitter:
Ja.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik stel ze dan even omstebeurt, want anders ben ik bang dat ik een antwoord mis. Laat ik even aansluiten op het punt van de veenweiden. Het is hartstikke goed dat het nu uitgerold wordt, maar het is wel zo, zou ik tegen de Minister willen zeggen, dat we elke ton CO2 die we nu besparen deze zomer als het weer droger wordt en de CO2 de lucht in vliegt, straks niet weer hoeven op te slaan of te besparen. Ik zou toch van de Minister willen weten wat een boer er nou aan heeft. Ik woon in het veenweidegebied en heb twee boeren als buren. Wat gaan zij straks krijgen als zij de waterpeilen omhoog doen?
Minister Adema:
In het GLB zijn middelen beschikbaar om de gewasgroei te compenseren. Ze kunnen daar gewoon aanspraak op maken. Dat is geen probleem. Voor de rest wordt het in de samenwerkingsgebieden rondom de veenweidegebieden verder ingeregeld.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Als ik het goed begrijp, krijg je het gecompenseerd van de overheid als je één keer minder kan maaien. Dat zou wel nieuw zijn, denk ik.
Minister Adema:
Ja, daar komt het op neer.
De voorzitter:
Kijk eens aan.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Oké, dan ga ik dat aan de buren vertellen. Ik hoop dat het ook opgeschreven wordt voor de rest van de boeren in het veenweidegebied.
Dan heb ik een vraag over die bomen. Ik vind het wel erg makkelijk dat de Minister zegt: bomen zijn natuur, dus dat is van mijn collega. Je zou ook kunnen zeggen dat het een dienst is die boeren heel goed kunnen leveren en die ze een verdienmodel kan opleveren. Waarom moet alle natuur nou altijd in het afgeschermde natuurgebiedje en waarom kunnen boeren daar niet ook hun geld mee verdienen?
Minister Adema:
Daarom is deze Minister ook warm voorstander van bijvoorbeeld de ecosysteemdiensten, waarmee bijvoorbeeld boomwallen en dat soort zaken kunnen worden gerealiseerd. De boeren onderhouden die als een extra dienst. Ik ben het dus zeer met u eens. Maar ik beoogde te zeggen dat dit nu eenmaal in de Bossenstrategie zit van mijn collega Van der Wal. Het gaat ook om hele grote arealen aan bos, als je dat doorrekent. En ja, de boeren kunnen in overleg met de terreinbeherende organisaties en natuurorganisaties een rol hebben om dat te onderhouden. Vanzelfsprekend.
De voorzitter:
Ik heb de tussenvraag net niet geteld, dus u hebt nog twee interrupties.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Dank u, voorzitter. Ik denk dat de Minister me niet goed begrijpt. Ik zeg dat de bomen niet allemaal door terreinbeheerders in natuurgebieden neergezet hoeven te worden. Die kunnen ook op agrarische grond neergezet worden. In het verleden was er een regeling om bos op akkers neer te zetten. Daar kregen boeren geld voor, langjarig. Die regeling is afgelopen en die bomen worden nu allemaal omgehakt. Dus ik zou zeggen: zorg voor een verlenging van die regeling, zodat die bomen niet omgehakt worden. Of kom met een nieuwe regeling voor boeren. Waar is die regeling?
Minister Adema:
Die is er bij mijn weten niet. Maar nogmaals, ik zit even op het terrein van mijn collega te werken. Ik weet wel dat er met de provincies in het kader van de PPLG's over wordt gesproken om ervoor te zorgen dat de doelstelling van het bos wordt gehaald. Daar ligt natuurlijk een hele mooie kans om samen met de boeren in het gebied te kijken hoe ze dat concreet gaan invullen in de gebiedsprocessen.
De voorzitter:
Uw laatste interruptie, mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik word er weleens moedeloos van dat alles over de schutting van de gebiedsprocessen wordt gegooid, daar waar ik net ook al vertelde dat we ontzettend haast hebben en dat we al zo veel tijd verloren hebben. Dit is dus meer een verzuchting nu. Tot slot had ik nog de vraag gesteld of de Minister zich schaamt dat de doelen niet gehaald zijn.
De voorzitter:
Schaamt de Minister zich?
Minister Adema:
Nee, ik schaam me daar niet voor, omdat wij in een heel stevig traject met elkaar vorig jaar ongelofelijk veel zaken hebben uitontwikkeld, die ook doelbereik hebben op het gebied van klimaat. U weet zelf hoe het gelopen is.
De voorzitter:
Het blokje Van Campen, VVD, alstublieft.
Minister Adema:
Dan inderdaad het blokje van de heer Van Campen. Ten eerste de opdracht aan de RVO voor de stoffenbalans. De heer Van Campen vraagt aan de RVO of zij al opdracht heeft gekregen om een stoffenbalans uit te werken, terwijl diezelfde RVO in die bijeenkomst zegt dat zij moeilijk de 4% braakligging kan verwerken in de systemen omdat het allemaal zo druk is en vastloopt. Wij zijn op dit moment natuurlijk bezig om dit uit te werken. Wij werken op dit moment een actieagenda stoffenbalans uit. Die wordt samen met de RVO en de NVWA opgesteld. Daarvoor gebruiken we bijvoorbeeld de data van de RVO en boeren. Zij zijn ook bezig om hiervoor een dashboard te maken. Daarnaast werkt de RVO samen met ons aan de uitwerking van de maatwerkaanpak in het zevende actieprogramma. Er is dus volop actie. In de maatwerkaanpak wordt vanzelfsprekend ook gebruikgemaakt van de stoffenbalans.
Dan de vraag van de heer Van Campen over het intrekken van de SUR en de groene middelen. Ik kan u vertellen dat het intrekken van de SUR mij wel wat frustreert. Ik zeg dat ook hierom. Ik ben een tijdje terug op werkbezoek geweest bij Cosun. Ik raad elk Kamerlid aan om op werkbezoek te gaan bij Cosun. Als je praat over de eiwittransitie, zijn zij daar een sterke voorloper in. Maar mij viel daar ook het volgende op. De discussie over de SUR was toen nog gaande. Die was toen volgens mij net weggestemd in het Europees Parlement, maar ik weet niet zeker of dat op dat moment speelde. Ze hebben toen een presentatie aan mij gegeven. Ze zeiden: en toch gaan wij voor die 50% gewasbeschermingsreductie in 2030, omdat wij denken dat het kan en omdat wij zien dat mechanische gewasbescherming steeds meer opkomt. Ze hadden daar ook voorbeelden van. We hebben ook bekeken hoe dat werkt. Wij hadden de ambitie om met de Europese Commissie te werken aan die 50% gewasbeschermingsreductie in 2030, maar die ambitie lijkt nu van tafel te zijn. Maar ik vind dat we de verplichting hebben, ook kijkende naar de zorgen die leven in de samenleving, om... Laten we eerlijk zijn: Cosun is een bedrijf van 8.000 boeren. Wij hebben het hier vaak over bedrijven, over de agro-industrie en over de grootverdieners in de agro die het voortouw niet nemen. In de agrosector valt mij op dat juist coöperaties over het algemeen stappen vooruit willen zetten.
Als we dan toch namen noemen, moet ik er altijd meerdere noemen, want anders ben ik reclame aan het maken. Maar dan denk ik dus aan Cosun, aan Avebe en aan Agrifirm. Dat zijn bedrijven die echt vooruit willen en stappen willen zetten in die verduurzaming. En, beste mensen, dat zijn bedrijven van boeren. Dus vertel mij niet dat boeren niet willen verduurzamen, want hun eigen bedrijven zetten ze aan tot verduurzaming. Dus wat dat betreft frustreert het mij wel dat we nu op Europese schaal niet kunnen komen tot een reductie van gewasbeschermingsmiddelen, ook omdat dat een gelijk speelveld zou bieden in de Europese markt. Dat zet ons dus toch een beetje op achterstand om het allemaal voor elkaar te krijgen. Maar dan ben ik ongelofelijk blij en dankbaar dat er bedrijven zoals Cosun zijn die zeggen: en toch vinden we het belangrijk, dus daar staan we voor.
Dan is het dus ook ongelofelijk belangrijk – dat ben ik zeer met de heer Van Campen eens – dat Nederland blijft inzetten op de productie van groene middelen. We hebben daar bij het Ctgb ook een specifiek groen loket voor geopend, zoals u weet, maar dit zal ook mijn reactie zijn bij de behandeling van het weghalen van de SUR bij de Landbouw- en Visserijraad. Dan zal ik hierop wijzen, omdat we hier echt volop op moeten blijven inzetten. Hier liggen gewoon mogelijkheden. Nogmaals, bij het Ctgb hebben we nu het groene loket geopend. Het is gewoon goed om een versnelling van die groene producten te krijgen, want dat is ongelofelijk belangrijk, naast alle mechanische mogelijkheden die er zijn, die ik net ook al even schetste.
Dan de alternatieven voor bijvoorbeeld palmolie en de precisiefermentatie van mevrouw Gündoğan. Mooi dat ze op deze manier toch nog weer aanwezig is – in dit midden! Alternatieve technieken zoals precisiefermentatie zijn een belangrijke ontwikkeling, vooral om op een hele duurzame manier eiwitten te produceren. Het is dus ook onderdeel van de Groeifondsinvestering van 60 miljoen in cellulaire agricultuur, naast het kweekvlees. Over kweekvlees hebben we vaker discussies gehad, maar ook precisiefermentatie wordt daarmee gesubsidieerd. We zijn ook nog in gesprek met bedrijven en de brancheorganisatie HollandBIO om te kijken welke verdere beleidsopties er nog zouden kunnen zijn om dit te ondersteunen. Dat zijn constructieve gesprekken. Ook via NWO wordt de komende tijd extra geïnvesteerd in kennisontwikkeling. We zijn er dus volop mee aan de slag.
Dan heb ik volgens mij de vragen van meneer Van Campen gehad.
De voorzitter:
Dit was het blokje Van Campen. De heer Van Campen.
De heer Van Campen (VVD):
Allereerst nog even over de ambitie van de Europese Commissie. Ik ben namelijk blij met de beantwoording van de Minister, want hij deelt dus de noodzaak van de toelating van groene gewasbeschermingsmiddelen. Dit is niet in de richting van de Minister, maar ik zal het maar eerlijk zeggen: ik vind het onbestaanbaar dat de Europese Commissie, het kabinet-Von der Leyen, in een situatie waarbij we te maken hebben met verkiezingen voor het Europees Parlement, er eigenstandig voor kiest om deze belangrijke stappen voor de agrarische sector stop te zetten. Ik vind dat echt onbestaanbaar. Ik zou de Minister willen vragen: hoe kansrijk acht hij de mogelijkheid om de goede delen van die SUR toch nog tot wasdom te laten komen en om ervoor te zorgen dat de stappen die zouden worden gezet en die belangrijk zijn voor de verdere verduurzaming van de landbouw, alsnog de ruimte krijgen? En wat heeft hij daarbij nodig van dit parlement? Dat bied ik dan maar eventjes namens mijn fractie aan. Wat heeft hij nodig van dit parlement om dat kracht bij te zetten in de Raad?
Minister Adema:
Als je die vraag krijgt van het parlement, is vragen om extra geld altijd goed, hè. Want de wensen zijn groot en daar hoort soms inderdaad geld bij. Wat mij betreft zijn er twee lagen. De eerste is dat we op Europese schaal blijven aandringen op reductie van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en op een verdere intensivering van de groene middelen. Dat is echt nodig. De tweede is dat we natuurlijk ook in ons eigen land, op basis van goed overleg met partijen als Cosun, kunnen komen tot reductie van chemische gewasbeschermingsmiddelen en tot versterking van de groene gewasbescherming. Die twee lagen zitten er in. Ik denk dat we in Nederland een beetje de ambitie moeten houden om wel op die lijn door te gaan, want daar liggen gewoon grote kansen, temeer omdat juist in die hoek van de agrosector heel veel innovatie zit. Ik noemde al even de laserbestrijding. Die innovatie kan weer prachtig worden ingezet in de rest van de wereld. Het biedt onze sector geweldige kansen, dus we moeten daar volop op blijven inzetten.
De voorzitter:
Kunnen we nog een gratisbiermotie van u verwachten, meneer Van Campen?
De heer Van Campen (VVD):
Niet alles draait om geld, voorzitter. Als ik met de industrie spreek over gewasbeschermingsmiddelen, weet ik dat er voldoende alternatieven op de plank klaarliggen om beoordeeld te worden, maar dat er onvoldoende capaciteit is om die toe te laten. Ging het maar om geld, maar daar gaat het niet eens om! Het gaat om bureaucratie. Dat vindt mijn fractie echt heel frustrerend. Maar dank aan de Minister voor zijn inzet hierop. Daarin trekken we aan dezelfde kant van het touw.
Voorzitter. Nog een tweede ding: RENURE. Ik ben heel blij dat de Minister-President vorige week zijn vinger heeft opgestoken om dat onder de aandacht te brengen. Ik zou de Minister nogmaals willen vragen – ik grijp iedere gelegenheid aan om dat te doen – wanneer we het vinkje van de Europese Commissie krijgen. Jammer dat Jetten hier niet is. Ik begrijp het, want hij staat in de plenaire zaal, maar hij zou als klimaatminister Eurocommissaris Sinkevicius aan zijn jasje kunnen trekken om ervoor te zorgen dat we eindelijk dat doel gaan bereiken en dat boeren geen kostbare, milieuverziekende kunstmest hoeven aan te kopen, wat bovendien ook heel veel geld kost, maar gewoon hun eigen organische mest kunnen gaan inzetten. Wanneer kunnen we een doorbraak verwachten op RENURE?
Minister Adema:
Ten eerste. Zoals u weet ben ik over de hele mestproblematiek intensief in gesprek met de sectoren. Vanmiddag heb ik ook weer een gesprek. Dat heeft nog even tijd nodig. Er is mij gevraagd om voor 1 maart te komen met een brief, maar ik weet niet of ik dat ga redden, zeg ik in alle eerlijkheid, gezien de gesprekken die ik voer met de sector en vanwege het werk dat soms achter de schermen richting Europa gedaan wordt. Ik kan nu niet toezeggen dat RENURE toegepast gaat worden, laat staan wanneer. Ik kan u alleen toezeggen dat we ook achter de schermen ons uiterste best doen om RENURE zo snel mogelijk voor elkaar te krijgen, omdat dat voor de verduurzaming van de agrarische sector een fantastisch alternatief is. Het wordt ook gedragen door het hele kabinet, kan ik u zeggen.
De heer Van Campen (VVD):
Die inzet van de Minister ken ik. Daar ben ik hem ook erkentelijk voor. Die is ook heel goed. Maar ik vraag me oprecht af of... Deze Commissie loopt ten einde, het mandaat van deze Commissie loopt ten einde; ik denk dat we het van deze Commissie niet meer hoeven te verwachten. Mijn vraag aan de Minister is of het wel vanuit de Commissie komt, of dat we misschien toch een doorbraak moeten zien te forceren in de Raad, in samenwerking met andere landen. Nederland is de kanarie in de kolenmijn als het gaat om landbouwpolitiek. Andere landen zullen volgen en zullen de noodzaak van kunstmestvervangers gaan zien. Moeten we die doorbraak niet forceren in de Raad als we het via de Commissie niet meer voor elkaar krijgen?
Minister Adema:
In de Landbouw- en Visserijraad van januari heb ik versnelling van de toepassing van RENURE aan de orde gesteld. Dat heb ik ook met u besproken. Er waren wat verschillen in de Raad. De ene lidstaat zei: doe het met de evaluatie van de Nitraatrichtlijn. Ons voorstel was: haal het eruit en begin er vast mee. Er waren ook landen die dat steunden. Er is een overgrote meerderheid in de Europese Landbouwraad die dit steunt. Het is nu echt aan de Commissie om te komen met een voorstel. Daarover praten wij met de Commissie op diverse lijnen.
De voorzitter:
Bedankt voor de beantwoording. Meneer Van Campen, mocht u ons straks snel moeten verlaten, dan wens ik u heel veel succes. We zien u wel in de plenaire zaal tijdens de stemmingen.
Dan gaan we naar het Flachiaanse blokje.
Minister Adema:
Ja, het Flachiaanse blokje.
De voorzitter:
Eerst heeft het lid Kostić nog een vraag.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Mag ik een verzoek doen? Ik heb namelijk overlappende debatten. Mag mijn blokje misschien eerder, met uw permissie?
De voorzitter:
Dank voor uw collegialiteit, meneer Flach; zeer sympathiek. Dan gaan we eerst naar het blokje Kostić.
Minister Adema:
Meneer de voorzitter, u begrijpt toch wel dat ik een bepaalde opbouw in de bijdrages had? Maar ja ...
De voorzitter:
Die gooien we nu mooi in de war, inderdaad.
Minister Adema:
Ik raak helemaal van mijn à propos. Dat begrijpt u. Nee hoor, dat is prima.
Ik heb al iets gezegd over het beprijzen van veehouderijemissies. Dat was een vraag van het lid Kostić. Ik heb ook al iets gezegd over de SUR. Dan kom ik bij de vraag van het lid Kostić over de Nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst uit 2013. Zijn die doelen ten minste bereikt? Het Planbureau voor de Leefomgeving concludeerde in 2019, in de tussenevaluatie van de Nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst, dat de doelen voor 2018 allemaal niet gehaald waren. Daarom hebben wij met de sector en de belangenorganisaties in 2020 een uitvoeringsprogramma opgezet voor de Toekomstvisie gewasbescherming. Dit plan stelt een transitie voor met drie strategische doelen: weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van landbouw en natuur – dat is ook al voorbijgekomen – en het terugdringen van emissies tot nagenoeg nul. Daar geven we op dit moment volop uitvoering aan, samen met de sector.
Dan de EU-promotiesubsidies voor vlees. Daar kan ik heel kort over zijn. Nederland vindt niet dat promotie van vlees gesubsidieerd moet worden door Europa. Het gebeurt wel. Steeds als het op de agenda komt, dragen we aan dat wij vinden dat het niet kan; maar goed, op Europese schaal kan het wel. Dat kunnen we als enkel land niet tegenhouden.
Dan het voorstel van het lid Kostić voor een energielabel voor voedsel. Dat vond ik eigenlijk wel heel interessant. Maar als je dat doet, moet het een Europees label zijn, vanwege de import en het Europese speelveld. Zo'n logo kan natuurlijk een enorme bijdrage leveren in de keuzes die consumenten maken; vandaar dat ik het wel belangrijk vind om daarnaar te kijken. Daar ben ik in Europa dus ook mee bezig, via de Green Claims Directive; die wordt op dit moment in Europees verband ontwikkeld. Daarin worden de randvoorwaarden gesteld die gebruikt worden voor keurmerken. Wij zetten in op dit soort systemen. Daarnaast zet ik me ervoor in om het kaf van het koren te scheiden door via Milieu Centraal inzicht te geven in welke keurmerken ambitieus en transparant zijn. Dit zijn de zogenoemde topkeurmerken, zoals u misschien weet.
Dan de vraag van het lid Kostić over de biologische boeren, die op achterstand staan. Ik zie eerlijk gezegd niet dat biologische boeren op achterstand staan; ik zie dat zij juist voorlopers zijn. Ik heb biologische boeren gesproken die zijn omgeschakeld van gangbaar naar biologisch en die zeggen dat hun verdienmodel erop vooruitgegaan is, omdat de kosten nogal naar beneden zijn gegaan en het prijsniveau op zich goed was. Biologische boeren zijn een belangrijke pijler. Ik heb ook altijd gezegd dat het bij de verduurzaming van de landbouw niet slechts gaat om biologisch, maar om meer mogelijkheden, met hightech en noem maar op. Biologisch boeren is een belangrijke pijler voor de duurzame landbouw. Zoals u weet, hebben we er een plan voor om er langs de drie pijlers van productie, consumptie en kennisinnovatie voor te zorgen dat de biologische sector wordt gepromoot. In het GLB hebben ze zelfs een voorsprong, omdat ze daar op basis van de biologische standaard automatisch «goud» krijgen.
Dan de vraag van het lid Kostić over de pachtprijzen. We hebben hierover gesproken tijdens de begrotingsbehandeling, mede naar aanleiding van een motie van mevrouw Bromet. Ik heb toegezegd dat ik met mijn collega van BZK, van het Rijksvastgoedbedrijf, in gesprek ga om ervoor te zorgen dat wat eenmaal biologisch gepacht is, behouden blijft voor de biologische pacht en niet weer gangbaar wordt. In dat gesprek zal ik de suggestie die u in eerste termijn deed, meenemen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer de Minister, voor de beantwoording. Het lid Kostić heeft een vraag.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik moet het even op een rijtje krijgen. Ik zie dat een aantal vragen niet beantwoord zijn. Ik begin met een vraag die ik al gesteld had, namelijk hoe de Minister reflecteert op de rapporten die ik net allemaal genoemd heb en waarin staat: als je voedselzekerheid wilt, als je alle problemen met het milieu en het klimaat wilt oplossen, als je gezondheid wilt, als je efficiënter grondgebruik wilt, alles bij elkaar, moet je veel meer inzetten op plantaardig. Dat gebeurt nog niet. De vraag was: bent u bereid om dat mee te nemen in uw beleid? Dan gaat het met name om het beleid voor voedselzekerheid.
De voorzitter:
Ik geleid de vraag door naar de Minister.
Minister Adema:
Ik was me er niet van bewust dat dat een vraag was; ik had het meer gezien als een opmerking. Maar over dat plantaardige was er wel degelijk een vraag van het lid Kostić. Het lid Kostić zegt dat er in het kader van de voedselzekerheid meer ingezet moet worden op plantaardig en dat dat nog niet gebeurt. Wij zetten in op plantaardig. Toen ik aantrad, was de verhouding ongeveer 60–40. Inmiddels is die 57–43 voor dierlijk-plantaardig. Wij willen die lijn doorzetten naar minimaal fiftyfifty voor de verhouding tussen dierlijk en plantaardig in 2030. Dat loopt. Er zijn heel veel initiatieven in de marktsector. Het heeft ook alles te maken met voedselzekerheid. In de discussies over voedselzekerheid in de EU hebben we onze inzet op meer plantaardig aan de orde gesteld. Overigens zegt het Voedingscentrum wel dat we niet naar 100% plantaardig kunnen. Willen we een goed voedselpatroon houden, dan hoort er ook een stukje dierlijk in te zitten. De inzet van deze Minister is dus niet om naar 100% plantaardig te gaan, maar wel om een verschuiving te bewerkstelligen.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Fijn om te horen dat de Minister de transitie doorzet, in lijn met de wetenschap. Maar ik vraag me toch af hoe dat valt te rijmen met bepaalde analyses over investeringen in aan de ene kant de intensieve veehouderij en de vee-industrie en aan de andere kant de plantaardige sector. Er wordt veel meer geïnvesteerd in de dierlijke sector, dus hoe valt dat met elkaar te rijmen?
Dan pak ik meteen de investeringen voor de biologische boeren erbij. De Minister zei net dat ze niet achterlopen. Nee, ze zijn inderdaad koplopers in het werk dat ze doen, maar ze worden benadeeld door de overheid, alleen al vanwege het feit – dat noemde ik net al – dat er veel meer ondersteuning gaat naar hun Europese collega's en zelfs naar hun eigen collega's hier in Nederland, de gangbare boeren. Ik was dus benieuwd of de Minister daar iets meer naar wil kijken en of dat iets meer rechtgetrokken kan worden.
Minister Adema:
De biologische boeren hebben recht op dezelfde regelingen als waarop de gangbare boeren recht hebben. Wij subsidiëren de vleesindustrie niet. Wij subsidiëren geen slachterijen of wat ook maar. Dat is niet aan de orde. De subsidies gaan naar de primaire sector. Daarin heeft een biologische boer evenveel recht op de regelingen als een gangbare boer.
De voorzitter:
Het lid Kostić, tot slot.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Is dit mijn laatste interruptie? Nog twee, toch? Even een check.
De voorzitter:
U hebt hierna nog één interruptie.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Oké. Ik wil dan toch even reflecteren op dat antwoord, want dan zit het misschien in die regelingen. Het enige wat ik vraag aan de Minister is het volgende. Ik constateer dat dit is gekomen uit een analyse van hoe we ons geld, ons belastinggeld, besteden. Er blijkt in verhouding veel te weinig naar biologisch en naar plantaardig te gaan. Misschien zit het ergens in die regelingen en komt het door de voorwaarden dat het niet helpt. Ik zou de Minister daarnaar willen laten kijken.
Ik heb nog een vraag over de biologische sector. Ik weet dat de Minister in 2023 heeft toegezegd om te kijken of het mogelijk is om het aandeel biologische producten binnen de catering van het Rijk, in de inkoop, te vergroten. Gezien zijn warme hart voor de biologische sector zou ik de Minister ertoe willen uitdagen om te zeggen wanneer het geregeld is dat het Rijk standaard biologisch inkoopt.
Minister Adema:
Volgens mij is dit ook bij de begrotingsbehandeling aan de orde geweest. Wij hebben niet de inzet dat het Rijk 100% biologisch inkoopt. Het gaat hier om duurzame inkoop: 100% duurzame inkoop. Ik heb al gezegd dat de transitie naar een duurzame landbouw voor de sector veel breder is dan alleen biologisch. We kijken dus naar 100% duurzame producten. Ik ben hierover in gesprek met de Minister van BZK, van Binnenlandse Zaken, om ervoor te zorgen dat dat op termijn ook gaat gebeuren. De Minister van BZK gaat daar namelijk over.
De voorzitter:
Dit is uw laatste interruptie.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik ga afsluiten met de vraag of de Minister hierover iets duidelijker wil zijn: wanneer zal dat dan zijn? Want dat moet toch snel worden geregeld voor de inkoop. Het is laaghangend fruit – daar had de Minister het over – dat we zomaar kunnen plukken voor de biologische sector; dat zou een mooi gebaar naar die sector zijn.
Ik wil afsluiten met een dankwoord aan de Minister. Dank dat hij wil kijken of er een mogelijkheid is voor een label dat vergelijkbaar is met het energielabel als het gaat om voedsel. Na de vergadering zal ik hem hierover een idee opsturen van Oxford University, die hier goed naar heeft gekeken. Ook dank dat hij daar wellicht in Europa voor wil pleiten.
Als laatste, om af te sluiten. Ik heb wel echt zorgen over het feit dat zelfs die doelen uit 2013 nog niet gehaald zijn en dat er nu nog een ronde komt waarin we vooral met elkaar gaan praten, zo lijkt het wel. Ik zou de Minister toch tot iets meer actie willen oproepen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ook voor u geldt: veel succes straks bij uw andere verplichtingen.
Meneer de Minister.
Minister Adema:
Ten aanzien van de inzet op duurzame inkoop door het Rijk is de planning nog niet voorhanden. Volgens mij is het aan de orde geweest in de beantwoording van de vragen bij de begroting of in een brief daar vlak voor. We hebben daar dus al over gecommuniceerd.
De voorzitter:
Het lid Kostić heeft geen interrupties meer, maar zij zei net buiten de microfoon dat ze dat niet gezien had.
Minister Adema:
Ik stel voor dat we dat dan nog even checken en het lid Kostić eventueel een seintje geven over waar het te vinden is, want ik heb gezien met wat voor pakketten papier u wordt overstelpt door ons ministerie. Die gaan allemaal door mijn handen, dus u kunt wel nagaan hoeveel pagina's papier ik in deze anderhalf jaar al door m'n handen heb laten gaan.
De voorzitter:
We gaan naar het blokje van het lid Flach.
Minister Adema:
De vragen van de heer Flach, inderdaad. Hij gaf een concreet voorbeeld van een melkveehouder die bezig is met kruidenrijk grasland, met blijvend grasland en met kunstmestreductie; wanneer wordt zo iemand eens beloond in plaats van gestraft? Dit zijn van die managementmaatregelen die buitengewoon belangrijk zijn. Voor kruidenrijk grasland en dat soort zaken zijn er subsidies. Dat is de keerzijde. Als je minder kunstmest gebruikt, bespaar je op kunstmest en bespaar je op kosten. Er zit dus ook een incentive voor de boer zelf in om zo min mogelijk met kunstmest te doen. In die zin vind ik ook wel dat we er een beetje mee moeten oppassen om het allemaal maar weer bij de overheid neer te leggen. Ik ken boeren die met heel veel managementmaatregelen op hun bedrijf heel erg in de kosten aan het snijden zijn. Dat is directe bedrijfsvoering en dat is ondernemerschap.
Als het erom gaat dat ze ook moeten bijdragen aan het halen van doelen, moet er sprake zijn van juridische borging. U weet dat. Daar zitten we altijd met de problemen. Het moet op een goede manier op bedrijfsniveau inrekenbaar zijn en er moet een juridische borging zijn. In het kader van de doelsturing werken wij eraan om dit beter inzichtelijk te krijgen, zodat de boer er op z'n individuele bedrijf echt op kan sturen, ook met KPI's. Overigens hebben we natuurlijk de biodiversiteitsmonitor en worden heel veel boeren via die biodiversiteitsmonitor – mooi woord voor scrabble is dat – al beloond voor hun extra inspanningen op dit gebied.
Dan de vraag of er een agrarische autoriteit nodig is – dat vond ik wel een interessante vraag – om managementmaatregelen te valideren en certificeren. Ik begrijp die vraag, omdat validatie en certificering een zorg uit de agrarische sector zijn. Men vraagt zich af of er wel genoeg gebeurt. Ik zou willen zeggen dat we op dit gebied juist hele mooie stappen zetten. Er is een meetprotocol ontwikkeld door een groep wetenschappers van de WUR, ILVO, TNO en VITO. Dat beschrijft hoe emissies in stallen op betrouwbare wijze gemeten kunnen worden. Dat is er bijvoorbeeld. Dat is een ongelofelijk belangrijke stap. De kennisinstellingen zullen dit model de komende jaren regelmatig updaten, zodat we op basis van de meest actuele wetenschappelijke kennis kunnen blijven meten. Op dit gebied gebeurt er dus echt heel veel; er is veel in beweging. Ik denk dat we aan de vooravond staan van een stevige doorontwikkeling van de hele doelsturings- en meetsystematiek. Ik zou nu geen agrarische autoriteit willen opzetten. Dat kan eerder leiden tot verstoring, dan dat het tot versnelling gaat leiden, juist omdat er al zo veel gebeurt.
Dan de rapportage over de duurzaamheid van de supermarkten. Met die vraag zitten we allemaal een beetje. Het is ook een discussie die al vaker voorbijgekomen is. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat ook supermarkten transparantie tonen op het gebied van verduurzaming enzovoort? Want dat is een belangrijke factor in de hele keten. De eerlijkheid gebiedt te zeggen – daar hebben we ook in het kader van het landbouwakkoord over gesproken – dat er transparantie zou komen, maar goed, die laat nu echt nog te wensen over. Het verhaal over de rol van de overheid en de sector, het bedrijfsleven, is al vaker voorbij gekomen net. Even een cri du coeur. Ik vind namelijk wel dat er vanuit het bedrijfsleven altijd wat makkelijk naar de overheid wordt gekeken: de overheid moet het maar oplossen, de overheid moet met een regeling komen, de overheid moet met subsidies komen. Natuurlijk willen we aanjagen en faciliteren. Dat moeten we ook en waar dat kan, willen we dat niet nalaten. Maar dat neemt niet weg dat de sector zelf – dat geldt voor boeren, maar ook zeker voor de verwerkende industrie, de retail enzovoort – daar ook een verantwoordelijkheid in heeft. Tot nu toe is het nog niet gelukt bij bijvoorbeeld de transparantie. Om daar wél voor te zorgen, heb ik toch maar de regie gepakt op dit dossier. Ik heb Wageningen de opdracht gegeven om zelf een dashboard te ontwikkelen. De publicatie van dat dashboard is voorzien voor maart. Dat zal meer inzicht geven in de bijdrage van de vijf grootste supermarkten aan de verduurzaming van het voedselsysteem.
Overigens vind ik wel – laat ik dat ook zeggen – dat de partijen, zowel de verwerkende industrie als de retail, met uitzondering van de voerbedrijven, zich in de gesprekken over het landbouwakkoord heel constructief hebben opgesteld. We waren bezig met een duurzaamheidsstandaard en die wil men nu ook doorzetten. Dat initiatief wil men nu ook proberen verder te brengen.
Dan de vrijstelling voor de appelbloesemkever. U kunt zich voorstellen dat ik die vraag de afgelopen jaren vaker heb gekregen. Die vrijstelling is bedoeld als laatste vangnet. Het is nooit een vanzelfsprekendheid; daarvoor is het ook een vrijstelling. We kennen de appelbloesemkever in Nederland al vrij lang. De sector heeft daar ook al vaak vrijstelling voor aangevraagd. Er is inderdaad een aanvraag voor een vrijstelling binnengekomen. Die heb ik neergelegd bij de NVWA en het Ctgb: bij de NVWA voor de landbouwkundige noodzaak en bij het Ctgb voor de risico's. Ik verwacht daar een advies van. Dat ga ik samen met mijn collega van IenW, die hierin uiteindelijk bevoegd is, beoordelen. Dan gaan we kijken hoe dat verdergaat.
Gaat de Minister ervoor zorgen dat fruitteelt en akkerbouw volwaardig mee kunnen doen? Natuurlijk horen alle sectoren volop mee te doen, ook op het gebied van verduurzaming en gewasbescherming. Wij zetten heel sterk in voor alle sectoren, geen enkele sector uitgezonderd, op de ontwikkeling van alternatieven om er op die manier voor te zorgen dat gewassen, welke gewassen dan ook, op een andere manier kunnen worden beschermd. Maar hier geldt ook weer voor, zeg ik erbij, dat de sector en het bedrijfsleven daaromheen zelf moeten inzetten op die alternatieven en moeten komen met die alternatieven. Wij kunnen de alternatieven niet aandragen. Wij faciliteren dat, maar het is echt aan de bedrijven zelf, aan het bedrijfsleven zelf, om dat mogelijk te maken.
Dan de vraag van de heer Flach over voedselverspilling. Waar blijven de maatregelen, was een beetje de vraag. Ik kan u zeggen dat ik een warm pleitbezorger ben van het tegengaan van voedselverspilling. Het is ook een speerpunt in het voedselbeleid voor ons. Ik zie dat er kantjes aan de voedselverspilling zitten ... De cosmetische afwijzing van producten kwam bijvoorbeeld al even voorbij. Dat zorgt er gewoon rechtstreeks voor dat producten die de consument niet mooi genoeg vindt ogen worden afgewezen. Zo vindt er eigenlijk bij de primaire sector heel veel voedselverspilling plaats, terwijl de boeren er niet om gevraagd hebben en ze er eigenlijk ook niet op kunnen sturen omdat het in de vraag van de retail zit. Ik vind dat krom. We hebben de kromme komkommer. Ik vind dat we ook daar wel wat zorgvuldiger met ons eten mogen omgaan. Ik zorg voor het ontwikkelen van een monitor die voedselverspilling in de hele keten inzichtelijk maakt. Die maakt ook het aandeel voedselverlies bij de boer zichtbaar. Dat gaat om die cosmetische eisen. Daar kunnen we een heel gerichte inzet op doen. Het is aan het nieuwe kabinet om daar straks maatregelen op te nemen, om daar veel gerichter op te gaan sturen.
Daarnaast heb ik voor reststromen een kennishub opgericht die zich specifiek inzet voor het vergroten van het aandeel reststromen in diervoeder, natuurlijk allemaal binnen de kaders van voedselveiligheid. Ik heb, zoals u weet, een brief naar de Kamer gestuurd, Naar een veerkrachtige duurzame diervoederproductie. Daarin kunt u hierover lezen.
Ik zal u dit jaar informeren rondom de meest recente stand van zaken rondom voedselverspilling.
De voorzitter:
Wanneer kunnen we dat verwachten?
Minister Adema:
Die vraag had ik al verwacht.
De voorzitter:
Is dat nog voor de begrotingsbehandeling dit jaar?
Minister Adema:
Zullen we dat maar toezeggen?
De voorzitter:
Dat is goed. Dank u wel, meneer de Minister.
Minister Adema:
Het is ook wel mooi om dit onderwerp eens bij de begrotingsbehandeling bij de kop te pakken. Dank u wel, meneer de voorzitter.
Dan de vraag over track-and-tracetechnieken in relatie tot voedselveilheid. Track and trace wordt al ingezet. Dat zie je bijvoorbeeld bij terugroepacties waarbij veiligheidseisen in het geding zijn. De bedrijven hebben zelf de verantwoordelijkheid om dat te melden bij de NVWA, vanzelfsprekend. Bedrijven dienen deze terugroepacties goed in te richten en de NVWA ziet erop toe dat de juiste handelingen worden verricht wat dat betreft. In overleg met de NVWA kan het bedrijf juist vanwege track and trace in kaart brengen wat de schaalgrootte is, om zo proportioneel te kunnen handelen ten opzichte van het probleem. Op die manier gaan we dus ook voedselverspilling tegen.
Dan nog een slotvraag van de heer Flach over het verbieden van prijsstunten. Daarover is een motie geweest van het lid Grinwis, die oproept om een wettelijke grondslag te ontwikkelen om prijsstunten tegen te gaan. Die wettelijke grondslag is er niet en die is heel moeilijk te ontwikkelen, want je grijpt in in de vrije markt en dat is ongelofelijk lastig. Misschien moet een nieuw kabinet straks als wordt gekeken naar geïntegreerd beleid daar nog eens over gaan nadenken. Deze vraag gaat natuurlijk ook heel erg over het verdienvermogen van de boer, over hoe we ervoor kunnen zorgen dat de boer een juiste prijs krijgt voor zijn product. Het is overigens maar zeer de vraag of het instrument prijsstunten tegengaan een plus is op het verdienvermogen van de boer. Daar kun je nog wel een boom over opzetten, om het zo maar te zeggen. We hebben stappen gezet om het verdienmodel ook in de keten van de boer te versterken. De ACM heeft onlangs via de Wet oneerlijke handelspraktijken een uitspraak gedaan over de invloed van boeren op prijs en contract. Ik ben ook nog steeds met de ketenpartijen in gesprek over dat zij hun verantwoordelijkheid moeten te nemen. Ik had het net al over die duurzaamheidsstandaard, waar ze mee doorwillen. Van die duurzaamheidsstandaard is ook het verdienvermogen van de boer een belangrijke KPI wat mij betreft. Dat hebben we vorig jaar ook steeds zo besproken. Een duurzaamheidsstandaard moet altijd gekoppeld zijn aan een KPI. We hebben natuurlijk een aantal duurzaamheidsstandaarden in de topkeurmerken, zoals bijvoorbeeld het Beter Leven keurmerk, waarbij een rundveehouder geloof ik 3 tot 5 cent meer krijgt voor zijn liter melk. Dat zijn heel mooie concepten waarmee we juist de verduurzaming en het verdienvermogen van de boer stutten.
Dat was wat mij betreft de beantwoording van de vragen van de heer Flach.
De voorzitter:
Dank u wel, Minister. Ik vraag u om even uw microfoon uit te zetten, vanwege het camerabeeld. Dank u wel. Bedankt voor de toezeggingen. De Minister sprak een paar keer over het Ctgb. Voor de mensen die minder ter zake deskundig zijn: dat is het college dat gaat over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Meneer Flach.
De heer Flach (SGP):
Adequate beantwoording. Ik heb maar twee korte vervolgvragen. Een betreft het meten van innovaties. Ik ben blij om te horen dat er een meetprotocol is opgeleverd, maar wanneer gaan we naar valideren en certificeren? Mijn teleurstelling zit ’m vooral in de brief van de Minister zelf waarin wordt gezegd dat het tijd gaat kosten en dat het niet op korte termijn realiseerbaar is, terwijl het juist het startschot kan zijn voor heel veel boeren om hier vol op te gaan inzetten. Dat is vraag één. Dan de tweede. Het volop meedoen van fruitteelt en akkerbouw had te maken met het Investeringsfonds Duurzame Landbouw. Ik ben het ermee eens dat ondernemers zelf stappen moeten zetten, maar kan de Minister er ook voor zorgen dat ze volwaardig aanspraak kunnen maken op de ondersteuning uit dat fonds?
De voorzitter:
Kijk, dit zijn nou korte en puntige vragen. Nu ook nog het antwoord kort en puntig.
Minister Adema:
Op die laatste vraag: bij mijn weten kunnen ze daar gebruik van maken. Als dat niet zo is, hoor ik dat graag en kijken we wat we kunnen doen. Kort antwoord.
Dan het meten en valideren. Meten en valideren heeft ook te maken met de juridische waarde en de juridische consequenties die je uiteindelijk aan metingen mag verbinden. Dan wordt het een stukje lastiger, want dan gaat het bijvoorbeeld ook een rol spelen bij vergunningverlening. Dat wil je een goede manier valideren en certificeren, zodat ook de juridische borging goed is. Die discussie hebben we vaker in de Kamer gehad. Het moet zo snel mogelijk gebeuren wat mij betreft, maar het is wel heel complex voordat het ook in bijvoorbeeld vergunningverlening een rol kan gaan spelen.
De voorzitter:
Bent u tevreden over de beantwoording, meneer Flach? Dank u wel. Dan meneer Pierik, het blokje Pierik BBB.
Minister Adema:
We gaan inderdaad naar meneer Pierik, BBB. De vraag van de heer Pierik was of ik het ermee eens ben dat alle voeding die we niet in Nederland produceren in het buitenland minder efficiënt wordt geproduceerd met meer milieu-impact. Ik ben dat niet een-op-een eens met de heer Pierik, want het is afhankelijk van heel veel factoren om daar een goede vergelijking tussen te kunnen maken. Als je bijvoorbeeld naar de Europese wetgeving op milieugebied kijkt, dan zie je dat eventuele negatieve effecten beperkt zouden blijven als de productie in andere Europese lidstaten wordt opgevangen. Wij hebben natuurlijk in Nederland ook te maken met lokale problemen. Je kunt wel zeggen «we produceren heel efficiënt voer», maar als dat ten koste gaat van de omgeving, dan is het uiteindelijk niet milieuefficiënt. Hoe efficiënt is het dan?
Dat geldt ook voor de hele discussie over voedselzekerheid. Ja, wij hebben een belangrijke positie als Nederland op de wereldmarkt als het gaat om voedsel. Geen misverstand daarover. Voedselzekerheid is zeker in deze tijd, met de staat van oorlog in Oekraïne, de graandeal en ga zo maar door, een belangrijk aspect dat ook steeds op de Europese Landbouwraad wordt besproken. Maar het gaat gewoon te snel om te zeggen: vanwege die voedselzekerheid moeten we blijven produceren in Nederland op de manier waarop we produceren. Dat gaat te snel. Onze sector is van wereldformaat. Ik heb steeds gezegd dat wij, als wij in staat zijn om onze productie in balans te brengen met de doelen, de opgaves – het zijn geen doelen, maar opgaves – die er zijn op het gebied van schoon water, op het gebied van stikstof, natuur is dat eigenlijk, of op het gebied van klimaat, een wereldpositie houden in duurzame productie. Dan kunnen wij ook in de toekomst een sector blijven van wereldniveau. Als je contacten hebt met buitenlanden, wordt die vraag gesteld: hoe produceren jullie dit duurzamer, hoe zijn jullie hier met verduurzaming bezig? Ze kijken er dus ook allemaal naar. Het is dus wat te makkelijk om te zeggen ... Ja, we produceren efficiënt voedsel. Dat blijkt. Dat is gewoon een gegeven. Maar efficiency moet je ook afzetten tegen de impact die het heeft op de omgeving en dan hebben wij met grote opgaven te maken die uiteindelijk een vergelijking niet eerlijk maken, omdat in andere landen in die impact in sommige situaties misschien wel veel minder is. Overigens doen naar aanleiding van de motie-Van der Plas de WUR en het CBS verder onderzoek naar het effect op emissies bij verplaatsing van productie naar het buitenland: wat is daar nou precies het effect dan? Het resultaat van dat onderzoek kan in het eerste kwartaal van dit jaar hopelijk nog naar uw Kamer worden verzonden.
Dan de vraag: hoe rijmt de Minister beleid van inkrimping met voedselzekerheid? Dat is precies hetzelfde antwoord. We staan voor een opgave. De druk op de omgeving is groot en we zullen naar een verduurzaamde landbouw moeten. Dat kan via verschillende sporen. Dat heb ik ook in mijn brief van 30 november 2022 uitgelegd. Die voedselzekerheid blijft natuurlijk van belang. Overigens, als je in de discussie over voedselzekerheid kijkt naar de eindproducten die wij leveren, bijvoorbeeld de zuivel, zie je dat dat eigenlijk een sterk regionale markt is. Ja, ik ken een zuivelproducent die alleen melkpoeder doet, dat de wereld overgaat, maar dat zijn uitzonderingen. Maar als je kijkt naar het uitgangsmateriaal, zaden, pootaardappelen, maar bijvoorbeeld ook onze kennis, zie je dat dat de wereld overgaat. Dat levert ook een heel belangrijke bijdrage aan de voedselzekerheid, maar het is niet direct de productie hier in Nederland die dat dan doet. Het is de productie van uitgangsmaterialen en de ontwikkeling daarvan, maar niet de eindproductie.
De FAO heeft inderdaad opgeroepen om de voedselproductie op peil te houden. Op zich is voedselzekerheid een belangrijk punt. Daar moeten we echt heel goed naar kijken in de afwegingen die we met elkaar maken. Kijk eens naar technieken waar we mee bezig zijn. We zijn bijvoorbeeld met NGT's bezig, nieuwe genomische technieken. Als je praat over voedselzekerheid, biedt dat ook mogelijkheden om bijvoorbeeld in verre landen gewassen te gaan verbouwen die nu daar moeilijk aarden en daar misschien met een aanpassing wel zouden kunnen aarden. Er zijn ook allerlei nieuwe technieken in ontwikkeling die ervoor kunnen zorgen dat je misschien ook in andere delen van het land voedsel kunt produceren en op die manier de voedselproductie op niveau kunt houden.
Dan de Food 2050-gebieden. Wij hebben tijdens ons bezoek aan de Grüne Woche een symposium gehad bij LTO. Daar heb ik hier ook iets over gezegd, over het feit dat er in Europa bijvoorbeeld een Europese natuurstructuur is, maar dat je eigenlijk het Europese landbouwbeleid niet alleen economisch zou moeten inrichten, maar ook ruimtelijk zou moeten inrichten in een soort ruimtelijke landbouwstructuur. Dat kan betekenen dat je bepaalde gebieden op een bepaalde manier benadert, omdat het toevallig vruchtbare gebieden zijn, en andere gebieden op een andere manier, waardoor je daar weer andere functies gaat vergroten. Eigenlijk zou je zo'n soort agrarisch structuurbeleid moeten hebben. Overigens is mijn collega voor VRO ook bezig in het kader van de Nota Ruimte om te kijken naar een soort landbouwstructuur in Nederland: hoe kun je een landbouwstructuur neerzetten in Nederland en wat betekent dat voor de inrichting van Nederland, maar ook voor het behoud van de productiecapaciteit van de landbouw in Nederland? Op zich ben ik het er dus wel mee eens, maar dit, die aanwijzingen en zo, is iets wat natuurlijk op Europees niveau zal moeten plaatsvinden. Begrijp me goed, het zou mij een lief ding waard zijn als we op die manier wat meer kijken in Europa. In de contacten die ik heb in Europa leg ik dat ook wel vaak uit, maar het wordt nog niet helemaal begrepen. Dat is zo omdat het tot keuzes leidt, ook voor andere landen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dank voor het duiden van die NGT's trouwens, de nieuwe genomische technieken. Voor de mensen die het niet weten: dat gaat over moleculaire veredelingstechnieken. Dan is het nog niet voor iedereen duidelijk, maar dan kan er nog gegoogeld worden. Meneer Pierik, het was uw blokje. Alstublieft.
De heer Pierik (BBB):
Ik heb ook twee korte vragen. De eerste heeft te maken met Food 2050-gebieden, of hoe je die ook wilt noemen. Het maakt mij niet uit of dat een landbouwstructuur is. Het gaat erom dat je vruchtbare gebieden in Europa gaat beschermen om de belangrijke productie van voedingsmiddelen veilig te stellen, om toe te werken naar voedselzekerheid. Wil de Minister dat onderwerp verder agenderen in Europa en dat oppakken, bijvoorbeeld met een Duitse Minister? Of zegt hij dat dit staand beleid is en dat hij daar verder geen actie op gaat ondernemen?
Minister Adema:
Ik heb al gezegd hoe ik in dit thema zit; dat ik vind dat we daar meer naar zouden moeten kijken. Er vindt op dit moment een Europese discussie plaats over voedselzekerheid en de toekomst van de landbouw, onder leiding van Von der Leyen. In principe zijn de Landbouwministers daar niet bij betrokken, maar we hebben het er wel over in de Landbouwraad. In de Landbouwraad die we maandag over een week hebben zal het ook over dit soort thema's gaan, dus ik breng het wel steeds onder de aandacht, maar het vergt een hele lange weg, als je hier echt stappen in zou willen zetten.
De voorzitter:
Dan toch nog even over de microfoons. We krijgen daar weleens vragen over, zo van: waarom maak je je altijd zo druk over die microfoons? Dat heeft te maken met het intelligente camerasysteem, dat automatisch de spreker opzoekt; vandaar dat wij dit goed in de gaten houden. Meneer Pierik.
De heer Pierik (BBB):
Nog een afsluitende vraag over de voedselproductie. Ik begrijp dat innovaties een belangrijke rol kunnen spelen om de voedselproductie in Europa op peil te houden. Mijn concrete vraag is hoe de Minister kijkt naar de plannen die er liggen om behoorlijk in te grijpen in het totale landbouwareaal. Dat heeft toch ook impact op de voedselproductie in Nederland? Er liggen plannen zoals de PPLG's en de Bossenstrategie, waardoor 37.000 ha landbouwgrond verloren zouden kunnen gaan. In de PPLG's gaat het zelfs om 181.000 ha. Is dat niet een enorm gevaar voor Nederland om die voedselzekerheid verder te beperken?
Minister Adema:
Dan komen er een aantal zaken bij elkaar, en daardoor wordt het direct ingewikkeld. We hebben bepaalde opgaven als het gaat om bos en natuur. We hebben de opgave om het Natuurnetwerk Nederland te verbinden. Dat levert extra natuurareaal op. De heer Pierik noemt die 181.000 ha, maar daarbij gaat het nog steeds om agrarische grond. Dat is geen natuur. Dat is grond die we inzetten, waarbij misschien geëxtensiveerd wordt, maar waarbij boeren nog steeds kunnen boeren. Deze blijft wat ons betreft een agrarische bestemming houden.
Vorig jaar hebben we hierover ook een discussie gevoerd met de agrarische sector. Er is een afwegingskader gekomen om op een goede manier te kunnen afwegen hoe we functies in een gebied brengen en wat dat betekent voor de agrarische grond. Dat was mede omdat de heer Remkes heeft gezegd dat de agrarische sector bij het verdelen van grond niet aan de laatste mem mag hangen, dat dit geen restopgave mag zijn, maar dat er een duidelijke afweging moet zijn in een gebied.
Het is ook mooi dat we bij de Nota Ruimte bezig zijn om te kijken naar wat zo'n agrarische hoofdstructuur is, waarbij je ook in de toekomst agrarische activiteiten wil houden. Dat is ook een stukje bescherming van landbouwgrond. Absolute bescherming bestaat niet, kan ik u zeggen. Ik heb daarover wel gesproken met de agrarische partijen. Zij vroegen mij of wij agrarische grond absoluut kunnen beschermen. Toen heb ik gezegd dat ik daarover wil nadenken, als zij direct een oekaze zouden sturen naar de achterban dat er geen grond mag worden verkocht aan ontwikkelaars voor woningbouw, lees: zes of zeven keer de agrarische waarde. Zij waren niet bereid om dat te doen, dus ook daar is soms het hemd nader dan de rok.
We moeten met elkaar goede afwegingen maken. Laat één ding duidelijk zijn: we moeten zorgen dat er een voldoende robuuste agrarische sector in Nederland blijft, voor de voedselproductie, voor de voedselzekerheid, maar ook als het gaat om de ontwikkeling van nieuwe technieken, als het gaat om wetenschappelijke kennis. Het college van bestuur van de WUR zegt: we hebben wel een schaal nodig in Nederland om wereldwijd de positie te behouden die we hebben als WUR.
Dat hele systeem is dus buitengewoon belangrijk en dat moet verduurzamen. Als gevolg van die verduurzaming zal er bijvoorbeeld ook minder vee zijn in Nederland. Dat gaat gebeuren, maar we moeten wel zorgen dat er een robuuste agrarische sector blijft, die ook van wereldbelang blijft, en dat kan ook. Als we de verduurzaming op een goede manier doen, denk ik dat we in de wereld nog steeds gidsland blijven, zoals we nu ook zijn.
De heer Pierik (BBB):
De bespiegelingen van de Minister horende, proef ik dat er heel veel opgaves liggen, maar dat de eindconclusie is dat de Minister vindt dat de voedselproductie in Nederland niet in gevaar is.
Minister Adema:
Nu verwart de heer Pierik twee dingen. We hebben het steeds over voedselzekerheid in de wereld. Daar gaat het om. Dat is wat anders dan de voedselproductie in Nederland. Dat zijn twee grootheden. Ik heb gezegd dat voor de ontwikkeling van een duurzame agrarische sector schaal en robuustheid nodig zijn. Onze bedrijven hebben ook in het buitenland veel te bieden. Er zal ook productie naar het buitenland gaan, als je kijkt naar weerbare rassen, bijvoorbeeld bij effecten van klimaatverandering. Die merken boeren als geen ander. Dan gaat het bijvoorbeeld om droogte of nattigheid; niet alleen een nat voorjaar maar ook vloeden in andere landen en dat soort zaken. Dat kan ook opleveren dat wij in Nederland rassen ontwikkelen die onder die nieuwe klimatologische omstandigheden wel degelijk ook productie kunnen leveren.
Het is wat mij betreft veel complexer dan om alleen maar te zeggen dat de voedselproductie in Nederland op niveau moet blijven. Dat vind ik net te kort door de bocht. Ik vind het prima om het daarover te hebben, maar daar moeten we wel een uurtje voor uittrekken.
De voorzitter:
De stemmingen zijn om 14.00 uur, dus we zitten iets beter in de tijd en ik kan iets meer toestaan. We gaan naar het blokje Holman van Nieuw Sociaal Contract.
Minister Adema:
Dat blokje Holman is wat mij betreft een blokje met één vraag. Hoe zorgen we ervoor dat de markt of de keten meebetaalt aan verduurzaming? Ten eerste vind ik dat de verduurzaming van de sector, met bijbehorend verdienmodel, wel degelijk een opgave is van de hele keten, zoals ik al heb gezegd. Ik vind het wel mooi dat ik bij de discussie in eerste termijn heb gehoord dat de keten daar ook zelf verantwoordelijkheid bij moet nemen. Het is altijd heel makkelijk om naar de overheid te wijzen. Naar aanleiding van zijn rapport zei de heer Remkes dat er volgens hem als liberaal in de voedselproductie toch een marktmeester nodig is. Dat hoorde ik meneer Van Campen ook zeggen en dat is ook zo. Maar die marktmeester kan niet alles doen. Het is ook aan de bedrijven en aan de sectoren zelf om op een goede manier aan de slag te gaan met die verduurzaming. Overigens kunnen boeren ook nu al afspraken maken in de keten om druk te zetten zodat er andere prijzen komen. Dat kan allemaal. Die ruimte is er. Ik roep boeren op om daarin ook stappen te zetten, maar het moet uiteindelijk ook uit de keten komen. Het gaat er dan ook om langjarige vergoedingen te geven voor duurzaamheidsinspanningen. Zoals ik al zei, hebben wij hierover ook gesproken met de ketenpartijen bij het landbouwakkoord. Daarover zijn ook goede afspraken gemaakt. Er wordt nog steeds over gesproken om dat verder door te zetten, om ervoor te zorgen dat er een duurzaamheidsstandaard voor de hele keten komt die ook leidt tot een beter verdienmodel, zoals het Beter Leven keurmerk dat ik net noemde.
We zien overigens ook dat er vorig jaar allerlei gesprekken en ontwikkelingen zijn geweest, waar ik echt niet pessimistisch over ben. Er is heel veel in gang gezet en ik zie ook dat dat een enorm vliegwiel op gang brengt, bijvoorbeeld bij de Rabobank. Die heeft een visie gepubliceerd. Zij zullen duurzaamheidsprestaties zwaarder meewegen bij de financiering. Dat is ook een bank die zelf het initiatief neemt om de transitie mee vorm te geven.
Ik blijf dus met de partijen in gesprek en wat mij betreft komt er zo'n duurzaamheidsstandaard, met een goed verdienmodel. We hebben het er vorig jaar ook over gehad om een heffing op te leggen in de keten. Dat was in het kader van de ecosysteemdiensten. Toen is besproken dat de samenleving hiervoor moet betalen, want de samenleving vraagt erom. Kunnen we ook een soort heffing leggen in de verwerkende keten die uiteindelijk een bedrag oplevert waarmee we die ecosysteemdiensten langjarig kunnen financieren? Dan draagt de keten dus bij aan de verduurzaming van de agrarische sector. Dat vraagt wel stevige wetgeving. Het is aan een nieuw kabinet om daarnaar te kijken. Dat is een van de mogelijkheden die we daarbij in ogenschouw nemen.
Er zijn dus wel verschillende mogelijkheden, maar ik zou vooral de boeren willen oproepen om in de keten aan de slag te gaan, want dat kan. De ACM heeft gezegd dat verticale prijsafspraken in de keten kunnen.
De voorzitter:
Meneer Holman heeft nog een vraag.
De heer Holman (NSC):
Ik wil de Minister toch even een vraag voorleggen over de biologische landbouw die iets verdergaat dan die van mevrouw Vedder. Ik vroeg hoe zinvol het is om een doelstelling neer te leggen die bijna niet realistisch is. U moet het antwoord nog geven, maar ik zal de vraag alvast stellen, in vervolg op de wijze woorden van meneer Flach: woorden doen ertoe. In de beleving van boeren worden zij een beetje murw door alle sentimenten die zij over zich heen krijgen. Dat geldt ook voor de biologische landbouw. Als je steeds weer een doelstelling hebt die je niet haalt, dan zeg je zes jaar lang dat het niet goed gaat, omdat de doelstelling niet wordt gehaald. Ik zou toch in overweging willen geven om bijvoorbeeld 8% te nemen en niet 15%, waarvan je zeker weet dat je die niet gaat halen.
Minister Adema:
Vorig jaar hebben we hierover meerdere keren gesproken met de biologische sector, in het kader van het landbouwakkoord maar ook daaromheen. Ik vind nog steeds dat die 15% een doel is dat we moeten nastreven. Ik begrijp best dat de heer Holman zegt: zou je het niet iets dichterbij brengen? Maar dan stellen we nu de ambities bij, terwijl de Europese ambities 25% zijn. Wij doen het dus al een stukje slechter dan de Europese ambitie aangeeft.
We hebben net een forse financiële impuls gegeven aan de promotie van biologische producten, voor de aantrekkingskracht van de markt, en dat wou ik toch eerst een kans geven. Laten we van de kant gaan, laten we doorgaan. Dat kan betekenen dat we het niet helemaal halen, maar als wij ervoor zorgen dat er met de inspanningen die we nou doen, meer aantrekkingskracht komt van de markt, waardoor er goede prijzen zijn en een goede afname is, denk ik dat elke biologische boer zal zeggen dat het hartstikke fijn is en dat het hartstikke goed gaat met zijn bedrijf. Uiteindelijk gaat het erom hoe de maatregelen landen op het individuele erf; niet wat we als sector doen, maar hoe je als bioboer op een goede manier een boterham kan verdienen.
De heer Holman (NSC):
Ik snap de redenering, maar we blijven van mening verschillen. Wat ik heel aardig vind in de beantwoording van de Minister, maar ook in reacties van Kamerleden, is dat wij tot het besef komen dat de verantwoordelijkheid voor het bedrijfsleven eigenlijk veel groter moet worden, dat er regie en sturing moet komen, of een marktmeester. In elk geval moet er wat gebeuren, anders komen we niet vooruit. Ik vind het mooi dat die overtuiging er nu komt. Dan kom ik toch op het stokpaardje van mevrouw Vedder, die zegt: als je dat wil doen, moet je dat vormgeven en dan kom je toch in een PBO-achtige structuur of iets als het BO Akkerbouw. In de gesprekken met de zuivel hangen ze achterover en vragen ze: moeten wij dat nou doen? Ja, wie zou dat anders moeten doen? Hoe kunnen wij als politiek zorgen dat we het bedrijfsleven overtuigen, met name in de zuivel, om die verantwoordelijkheid te nemen en te proberen stappen vooruit te zetten?
Minister Adema:
Vroeger hadden we de productschappen, maar die zijn afgeschaft. Langs die lijnen kon veel geregeld worden. We hebben nu inderdaad nog steeds het BO Akkerbouw. Dat werkt perfect, ook voor mij als Minister. Dan heb je een organisatie die je kunt aanspreken, waar je afspraken mee kunt maken. Die afspraken zijn algemeen verbindend voor de sector. Door het CDA wordt al langer gepraat over kijken naar een nieuw model voor het productschap. We hadden dat graag naar aanleiding van het landbouwakkoord met elkaar willen inrichten. Het moet ook een beetje bij de partijen zelf vandaan komen, maar ik wil in de gesprekken die ik voer met bijvoorbeeld de zuivelsector, dit best nog eens nadrukkelijk onder de aandacht brengen en zeggen: kunnen we hier geen stappen in zetten? Ik denk dan aan het model BO Akkerbouw. Ik doe dus de toezegging om daar nog eens indringend met de sectoren over te spreken.
De voorzitter:
Dank u wel voor de toezegging.
De heer Holman (NSC):
Ik wil de Minister bedanken voor deze toezegging. Het lijkt mij erg goed en van belang dat je dwingend zaken kunt regelen. Nee, «dwingend» is het niet het goede woord. Het lijkt mij heel goed dat je algemeen verbindend dingen kunt regelen. Heel fijn.
De voorzitter:
Dan gaan we vlug naar het laatste blokje, want we moeten hier al een paar minuten voor 14.00 uur vertrekken om op tijd in de zaal te zijn. We gaan naar het blokje van de Tjeerd.
Minister Adema:
Van de Tjeerd?
De voorzitter:
Ja, van meneer De Groot. Tjeerd de Groot. De Tjeerd. Gaat uw gang.
Minister Adema:
Ik heb anderen mij nog nooit «de Piet» horen noemen; gelukkig maar. Dat is toch wel een hele speciale status voor de heer De Groot hier. Ik heb me in het begin ook steeds afgevraagd waarom we meneer Van Campen «de heer Van Campen» noemen en de heer De Groot «Tjeerd de Groot», maar ik ben erachter gekomen dat er meerdere De Groots in de Kamer zitten. Dat is helder.
Meneer De Groot heeft een hele serie vragen op mij afgevuurd, tot en met de verwachting dat de kabinetsformatie nog lang gaat duren. U vraagt mij bijna om een helderziende te zijn. Daar ga ik dus nog niet op in. Dat begrijpt u. Toen het landbouwakkoord klapte, hebben wij inderdaad gezegd dat we met een alternatief plan zouden komen waarin ook normeren en beprijzen zitten. Dat wordt verder uitgewerkt. U weet ongetwijfeld dat er een rapport is van ABD waarin hele goede voorstellen zijn gedaan voor normeren en beprijzen, overigens ook in combinatie met doelsturing. Dat biedt dus ook kansen voor de agrarische sector om het door te voeren. Het is dus niet zo dat wij nog geen stap verder zijn gekomen hiermee, maar het is echt aan het volgende kabinet om maatregelen te nemen, omdat het om ingrijpende maatregelen gaat. Maar we bereiden het voor. We zijn hard aan het werk met het verder ambtelijk uitwerken van de plannen, zodat het straks bij de kabinetsformatie op tafel kan komen te liggen als een van de bouwstenen voor nieuw landbouwbeleid.
Dat waren wat mij betreft de blokjes met vragen, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel voor de beantwoording, meneer de Minister.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Ik had negen vragen, maar vooruit dan maar. Het komt er eigenlijk op neer dat de Minister niks heeft gedaan sinds het landbouwakkoord. Althans, hij heeft geen voorstellen aan de Kamer gedaan. Hij haalt de doelen uit het Klimaatakkoord niet, die 4 megaton, terwijl er gewoon aan de Kamer is gemeld: we gaan normeren en beprijzen. Hij zit dus eigenlijk bijna een jaar in de nadenkfase over normeren en beprijzen, terwijl dat rapport van ABD uit 2020 is, volgens mij. Wat wil de Minister nog doen? Als hij niet doet wat hij heeft aangekondigd, wat doet hij dan wel?
De voorzitter:
Minister, wat doet u wel?
Minister Adema:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Dit is allemaal een beetje te kort door de bocht, want de heer De Groot refereert aan een rapport van ABD uit 2020. Wij hebben vorig jaar, zo rond het beëindigen van het landbouwakkoord of misschien zelfs nog iets daarna, een rapport gehad van ABD over normeren en beprijzen. Dat is dus echt van vorig jaar, van 2023. Wij hebben politiek de opdracht gegeven om dat verder uit te werken in concrete voorstellen die ook kunnen worden verwerkt bij de kabinetsformatie. Er gebeurt dus wel degelijk wat. Ik bestrijd echt dat er op dit punt niks gebeurt. Overigens bestrijd ik dat ook voor mijn collega Van der Wal, die hier ook heel druk mee bezig is.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
We hebben het niet over Van der Wal nu. We hebben het over uw verantwoordelijkheid als Minister om 4 megaton te leveren. Dat heeft u een jaar geleden geconstateerd. Het is een afspraak uit 2019. Er is óók een rapport van ABD uit 2020. Dat betekent dus dat u ...
De voorzitter:
Ik ben niks. U moet zich tot de Minister richten.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
De Minister is missionair, want de Kamer heeft gezegd: ga daarmee door. Doet u dus vooral de voorstellen.
Dan nog een andere vraag. De Kamer heeft vorige week twee moties aangenomen. Eentje ging over het afschaffen van de bioindustrie en de ander ging over een einde maken aan de kalverhouderij zoals we die nu kennen, gericht op de Nederlandse kalveren. Hoe gaat de Minister die moties uitvoeren?
Minister Adema:
Ik moet ’m even scherp hebben. Volgens mij waren dat spreekt-uitmoties, maar dat weet ik even niet zeker. Natuurlijk komen we nog op die moties terug. Er waren wel een aantal spreekt-uitmoties over de agrarische sector, onder andere een motie van NSC; dat was ook een spreekt-uitmotie.
De voorzitter:
Wanneer komt de Minister erop terug?
Minister Adema:
Het is dan echt aan de Kamer zelf om daar een vervolg aan te geven. Dat hebben we toen ook besproken met elkaar.
De voorzitter:
Meneer De Groot, tot slot.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Het waren gewoon «roept de regering op»-moties. Dat is dus een oproep aan u. U kunt dus ook nu reageren.
De voorzitter:
Nee, «aan de Minister».
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Ja, aan de Minister. De Minister mag ook nu reageren.
Minister Adema:
Ik heb al gezegd dat we daarop terugkomen.
De voorzitter:
Maar wanneer komt de Minister daarop terug?
Minister Adema:
We gaan die moties uitwerken en dan komen we erop terug. Dat gaan we zien.
De voorzitter:
We willen wel graag een...
Minister Adema:
Dat gaan we zien. We gaan echt niet morgen met een reactie komen.
De voorzitter:
Maar kan dat in ieder geval vóór de begroting, zodat we het wel wat eerder hebben? Er zit ook nog een lang zomerreces tussen nu en de begroting.
Minister Adema:
Met alle respect voor de voorzitter, ik wacht hier niet mee tot aan de begroting.
De voorzitter:
Nee, precies.
Minister Adema:
Wij komen dus eerder met een reactie.
De voorzitter:
Daarom vraag ik wanneer. Dat is de reden. Meneer De Groot, we zullen het moeten afwachten.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Maar de Kamer heeft een motie aangenomen. Die motie was ontraden door de Minister. Dan vraag je om een brief en hoor je binnen twee weken reactie te hebben. Dat soort moties zijn uitermate serieuze uitspraken van de Kamer. Wij hebben niks anders, afgezien van amendementen. De Minister kent de motie niet eens. Het is niet zomaar een motie. «We zien het wel. We kijken wel. Nou, wel voor de begroting.» Ik vraag me soms oprecht af: wat zitten we hier te doen? Echt, wat zitten we hier te doen?
De voorzitter:
Daarom heb ik ook...
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Misschien kan de Minister mij dat vertellen.
De voorzitter:
Meneer De Groot. Meneer De Groot. Daarom stelde ik de Minister die vraag. Dat heb ik ook bij andere toezeggingen gevraag. Wij moeten altijd weten: wanneer ongeveer? Er moet altijd een afrekenbaar moment zijn. Dat wil ik de Minister nu ook vragen.
Minister Adema:
Ik bestrijd toch eventjes dat ik die motie niet ken, zoals de heer De Groot zegt. Natuurlijk ken ik de motie over de kalverhouderij. Natuurlijk ken ik de motie over de bioindustrie. Ik vroeg me alleen even af, het dictum niet kennende, of het een spreekt-uitmotie of een roept-opmotie was. Dat was het enige. Natuurlijk ken ik de inhoud. Laat daar geen misverstand over bestaan.
Ik zeg u toe dat ik voor de zomer met een uitgebreide reactie kom.
De voorzitter:
Kijk. Meneer De Groot, daar moeten we het nu even mee doen. Het is niet anders.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Mag ik een punt van orde maken?
De voorzitter:
U mag een punt van orde maken, als het een punt van orde is.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Die motie is aanvaard. Dan ga je naar voren en vraag je om een kabinetsreactie binnen twee weken. Dat is dus volgende week, want ik heb het vorige week gevraagd. We kunnen het nu dus wel weer vooruitschuiven naar de zomer, maar als dat het eerste is... Het zijn echt zaken waar breed draagvlak voor bestaat in deze Kamer. Waarom gaat de Minister daar niet mee aan de slag? Ik weet dat zeker over de kalverhouderij al vaker is nagedacht in het ministerie.
De voorzitter:
Nee, nu gaat het verder dan een punt van orde.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Maar dan kan je toch gewoon op tafel leggen wat er ligt?
De voorzitter:
Soms krijgen we het op kortere termijn en soms niet. We kunnen niet meer doen dan de Minister vragen om hier met grote spoed, zo snel mogelijk, op te reageren. Hij heeft nu «voor de zomer» gezegd. Dat is een ruim begrip. We kunnen er niet meer van maken. We kunnen de Minister niet het mes op de keel zetten om een eerdere toezegging te krijgen. Dat gaat gewoon niet. Daar gaat de Minister over.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Dan wil ik ook graag een punt van orde maken, want ik ben het helemaal eens met de heer De Groot. Wat zitten we hier dan te doen? We hebben een patroon ontdekt in de reacties van de Minister. Hij voert moties niet uit. Wij zitten hier allemaal met goede plannen te komen, maar er gebeurt gewoon helemaal niks. Wat moeten we doen? Ik spreek u daar ook op aan, als voorzitter. Wij zitten er gewoon voor spek en bonen bij.
De voorzitter:
Nee, dat is niet zo. We hebben het grootste ambt in Nederland. We moeten onszelf niet een soort calimero-effect gaan aanmeten. Vaak lukt het om op hele korte termijn een reactie te krijgen. Nu zegt de Minister duidelijk: ik kom daar voor de zomer op terug. Als de Minister niet iets anders wil, kan ik daar als voorzitter ook niet meer van maken. Er is gevraagd om het in ieder geval zo spoedig mogelijk te doen. Meneer De Groot wil iets binnen een week hebben. Als dat niet gaat, voor de zomer. Er zitten ook nog wat recessen tussen. Ik kan er niet meer van maken op dit moment, mevrouw Bromet. Zo is het nou eenmaal.
Minister Adema:
Mag ik dan iets toevoegen, voorzitter?
De voorzitter:
Zeker, meneer de Minister.
Minister Adema:
We kunnen wel binnen veertien dagen... Kijk, dit zijn moties met een enorme impact. Het zijn ingrijpende moties. Ik kan niet binnen veertien dagen met een plan komen waarmee ik die motie heb uitgevoerd. Dat gaat niet gebeuren. Dat ga ik niet doen. In die klem laat ik mij niet zetten. Ik wil u best binnen veertien dagen een reactie geven, maar dat is dan niet meer dan een procesreactie. Ik denk dat u veel meer belang heeft bij een uitgebreide uitwerking en een uitgebreide inhoudelijke reactie op de motie, waarin we aangeven hoe we hier inhoudelijk uitgebreid mee aan de slag gaan. Ik denk dat dat beter is dan wanneer ik binnen veertien dagen een bijna nietszeggend briefje stuur als reactie op de motie. Nogmaals, de motie heeft zo veel impact dat ik die niet even binnen veertien dagen kan uitwerken.
De voorzitter:
Nog twee reacties. Allereerst Van Campen en dan De Groot. Dan moeten we er een einde aan maken, want er komen ook nog toezeggingen.
De heer Van Campen (VVD):
Ik wil de Minister wel bijvallen. Ik ben ook geregeld geïrriteerd dat bepaalde moties niet of laat worden uitgevoerd, maar dit is een motie die vraagt om een uitfasering van de bioindustrie, dus de intensieve landbouw. Er zijn gewoon heel veel boerenfamilies die daar hun inkomen uit halen. Ik begrijp dat de Kamer daar een uitspraak over doet, maar dat heeft enorm veel impact op de sector en op individuele families. Ik zou de Minister willen vragen – want dat doet men in een interruptie – of hij ook die dimensie wil meenemen in zijn beantwoording. Natuurlijk kan de Kamer een uitspraak doen en zijn wij het hoogste orgaan, maar heeft de Minister zich ook vergewist van zijn verantwoordelijkheid voor de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, die hier ook in dienen te worden meegenomen bij het aannemen van zo'n Kameruitspraak? Hoe ziet de Minister dat?
Minister Adema:
Ik denk dat ik me daar volledig bij kan aansluiten.
De voorzitter:
Prima.
Minister Adema:
Nee, nog even. Dit is een motie waarvan het dictum vrij kort gesteld is – er wordt snel geschakeld, als het ware – maar waar een wereld achter zit. Het is niet alleen de wereld van de emotie van bedrijven, maar ook de wereld van rechtszekerheid van bedrijven. Bij de motie over de bioindustrie rijst bijvoorbeeld de vraag: wat is dan precies de definitie van de bioindustrie? De motie roept dus nog een heleboel vragen op, die ik gewoon zorgvuldig wil uitwerken voordat ik met antwoorden kom.
De voorzitter:
Oké. Dat is ook waarom ik zei «ruim voor de begroting». Dat werd al «voor de zomer». Zullen we het hierbij laten, meneer De Groot? Als u nog iets wilt zeggen, moet u dat kort en krachtig doen. Ik ga dadelijk afhameren, want we moeten naar de plenaire zaal en er moeten nog toezeggingen worden voorgelezen.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Natuurlijk is een motie een relatief eenvoudige oproep voor een enorm ingewikkeld probleem dat je binnen alle rechtstatelijke principes van goed bestuur moet gaan oplossen. Daar gaat dit niet over. Het gaat erover – dat noemde ik ook in mijn bijdrage – dat we in 2019 hebben afgesproken dat we 4 megaton moesten leveren en dat de Minister dat niet heeft gedaan. Maar het gaat ook over de kortetermijndingen, dus de zaken die onlangs zijn aangenomen, dus ook over de kalverhouderij – ik weet dat daarvoor al plannen liggen – waar een zeer, zeer brede meerderheid van deze Kamer voor heeft gestemd.
De voorzitter:
Ik wil wel ook een reactie krijgen.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Dat betekent dus dat er meer mogelijk is dan hier wordt gesuggereerd.
De voorzitter:
Zeker. Dat is duidelijk.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Want we hebben hier een Minister. En de Minister...
De voorzitter:
Er komt voor de zomer een zorgvuldigere reactie dan er binnen twee weken zou komen. Dat is ook gezegd. Nu ga ik beginnen met het oplezen van...
Minister Adema:
Meneer de voorzitter, ik móét even reageren. Er wordt hier gezegd dat er ten aanzien van de kalversector plannen liggen. Dat is pertinent niet waar. We zijn met de kalversector in gesprek. We hebben opvattingen over de toekomst van de kalversector. Ik denk dat deze Minister daarin niet afwijkt van de doelstellingen die de Kamer heeft. Maar laat niet de suggestie bestaan dat er concrete plannen liggen. Dat is niet zo.
De voorzitter:
Hier moeten we het bij laten, meneer de Minister.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Uw voorganger heeft daarover rapporten naar de Kamer gestuurd. Daarbinnen kunt u nu keuzes maken op basis van...
De voorzitter:
Ik kan helemaal niks. De Minister...
Minister Adema:
Dat zijn geen plannen. Dat zijn rapporten.
De voorzitter:
Nu gaan we er een einde aan maken. Er wordt nu niet meer gesproken. Ik ga nu de toezeggingen oplezen. Kan de Minister goed meeluisteren en controleren of ze goed zijn geformuleerd?
– De Kamer wordt in maart 2024 geïnformeerd over een rapport van de WUR inzake een dashboard gericht op de transparantie van supermarkten op het gebied van duurzaamheid.
– De tweede toezegging. De Kamer wordt voor de begrotingsbehandeling LNV 2025 geïnformeerd over de stand van zaken inzake voedselverspilling.
– De Kamer wordt in het eerste kwartaal geïnformeerd over het resultaat van het onderzoek van de WUR en het CBS naar de effecten van de emissiereductie.
– Tot slot, de vierde en laatste toezegging. De Kamer wordt voor de zomer 2024 geïnformeerd over de aangenomen moties over de reductie van de kalverhouderij en de uitfasering van de bioindustrie.
Meneer de Minister, akkoord?
Minister Adema:
Wat mij betreft wel, meneer de voorzitter. Goed samengevat.
De voorzitter:
Dank u wel.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik wil toch nog graag een tweeminutendebat aanvragen voor na het reces.
De voorzitter:
Voor na het reces, want de agenda zit vandaag flink vol. Dank daarvoor. Daar zult u met zekerheid en waarschijnlijkheid de eerste spreker zijn.
Dan dank ik de mensen op de publieke tribune en de mensen die thuis hebben gekeken en geluisterd via het digitale kanaal. Ook dank aan de Dienst Verslag en Redactie, onze Kamerbodes, de Minister en zijn team. Ook alle leden der Staten-Generaal, onze griffier en onze commissiestaf van LNV hartstikke bedankt. Ik wens u verder nog een gezegende middag en avond toe. Succes bij de stemmingen.
Sluiting 13.57 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36410-XIV-98.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.