29 628 Politie

Nr. 947 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 mei 2020

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 16 december 2020 inzake «Reactie op verzoek commissie over het bericht «Boa’s krijgen middelen om zich te verdedigen» uit de Volkskrant van 21 oktober jl.»» (Kamerstuk 29 628, nr. 931), over de brief van 31 januari 2020 inzake «Evaluatieonderzoek: «Afspraak is afspraak? Evaluatie van de eenduidige landelijke afspraken rondom opsporing en vervolging van geweld tegen werknemers met een publieke taak»» (Kamerstuk 28 684, nr. 596), over de brief van 13 februari 2020 inzake «WODC rapport «onderzoek naar toegenomen mobiliteit en verandering in criminaliteit»» (Kamerstuk 29 628, nr. 936), over de brief van 18 februari 2020 inzake «Onderzoeksrapport «De aanpak van cybercrime door de regionale eenheden van politie»» (Kamerstuk 28 684, nr. 612), over de brief van 18 februari 2020 inzake «Afschrift van de reactie op de brief van dhr. M. inzake het doorstroomonderwijs voor politievrijwilligers van niveau 2 naar niveau 3» (2020D06912), over de brief van 19 februari 2020 inzake «Reactie op het verzoek van het lid Van Toorenburg, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 14 januari 2020, over het bericht «Criminele Telegramgroepen jagen op namen en adressen agenten»» (Kamerstuk 29 628, nr. 938), over de brief van 24 februari 2020 inzake «Cold cases (o.a. genealogische DNA-databanken)» (Kamerstuk 29 628, nr. 939), over de brief van 2 maart 2020 inzake «Stand van zaken C2000» (Kamerstuk 25 124, nr. 102), over de brief van 9 maart 2020 inzake «Informatie of met de gedeeltelijke opschorting van de toepassing van de e-screener Nederland nog voldoet aan verplichtingen van de EU Richtlijn inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens» (Kamerstuk 33 033, nr. 27), over de brief van 3 april 2020 inzake «Maatregelen politie naar aanleiding van het coronavirus» (Kamerstukken 29 628 en 25 295, nr. 943), over de brief van 3 april 2020 inzake «Reactie op verzoek commissie over het NRC-bericht d.d. 9 maart «Een nieuwe man bij de brandweer, maar de machocultuur blijft»» (Kamerstuk 29 517, nr. 190) en over de brief van 10 april 2020 inzake «Stand van zaken C2000» (25 124, nr. 103).

De vragen en opmerkingen zijn op 16 april 2020 aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 27 mei 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Burger

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie va de Minister

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven op de agenda van het schriftelijk overleg Nationale veiligheid en hebben hier vragen en opmerkingen over.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brieven die zijn geagendeerd voor het schriftelijk overleg. Naar aanleiding van enkele brieven hebben zij nog vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geagendeerde brieven. Zij hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven op de agenda. Zij hebben naar aanleiding van deze documenten nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie willen graag een aantal vragen stellen over de brieven over de e-screener en de politie.

2. Reactie op verzoek commissie over het bericht «Boa’s krijgen middelen om zich te verdedigen» uit de Volkskrant van 21 oktober jl.

De leden van de VVD-fractie willen stilstaan bij de inzet van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s). In de huidige omstandigheden waarin verscherpte veiligheidsmaatregelen gelden door het coronavirus en de recreatiedruk op de buitengebieden toe kan nemen, wordt een groot beroep gedaan op groene boa’s. Is de capaciteit van de groene boa’s wat u betreft hiervoor momenteel toereikend? Zo ja, welke analyse ligt daaronder? Zo nee, wat is er voor nodig om de capaciteit wel op orde te krijgen?

Ik realiseer mij dat er een groot beroep gedaan wordt op boa’s als gevolg van de veiligheidsmaatregelen in het kader van corona. Voor de groene boa’s geldt dat in het bijzonder voor het handhaven van de maatregelen in de natuurgebieden. Ik ben de groene boa’s erkentelijk voor hun inzet. Op korte termijn zal als uitwerking van het plan van aanpak versterking toezicht en handhaving in het buitengebied1 dat mijn ministerie en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid hebben opgesteld het mogelijk worden gemaakt dat boa-werkgevers boa’s kunnen inhuren. Een zich eventueel alsnog aandienend capaciteitsprobleem kan daarmee worden gemitigeerd.

Ook boa’s moeten hun werk zo veilig mogelijk kunnen doen, zo constateren de aan het woord zijnde leden. Vanuit de Nederlandse BOA Bond (NBB) bestaan grote zorgen over de toenemende agressie en irritatie richting boa’s in de huidige coronacrisis, zo lezen voornoemde leden in de media. Dit signaal van de NBB moet wat deze leden betreft zeer serieus worden genomen. Kunt u aangeven hoe het werk van de boa’s er momenteel uitziet?

Ik ben het volstrekt eens met deze leden. Zorgen en signalen rondom agressie en irritatie naar boa’s moeten serieus worden genomen. Dat gebeurt ook. In mijn brief van 16 december jl. had ik reeds aangegeven dat het belang van (verder bevorderen van de) veiligheid van boa’s bij de taakuitoefening (net als de bevordering van een professionele en duurzame samenwerking tussen politie en boa’s) uitgangspunten zijn voor alle betrokken partijen. Dit was de uitkomst van de gezamenlijke gesprekken die vorig jaar hiertoe zijn gevoerd. De boa’s moeten voorts, zoals ik eveneens schreef in deze brief, in het kader van hun inzet beschikken over middelen die nodig zijn voor de taakuitvoering en hun eigen veiligheid. Tot die middelen behoren enerzijds middelen in de sfeer van uitrusting en anderzijds, conform staand beleid zo nodig, sommige geweldsmiddelen. Daarbij dient te zijn voorzien in samenwerkingsafspraken op lokaal niveau, waarbij ook back up door de politie in geval van (dreigende) escalatie deel van uitmaakt. Wat betreft de werkzaamheden van boa’s op dit moment merk ik op dat de nadruk ligt op de handhaving van de corona-maatregelen. De boa’s in de domeinen I (openbare ruimte), II (infrastructuur en milieu) en IV (openbaar vervoer) zijn bevoegd om de noodmaatregelen in het kader van de coronacrisis strafrechtelijk te handhaven. Concreet betekent dit dat de boa’s, in geval van overtreding van de maatregelen, betrokkene(n) kunnen aanspreken en waarschuwen en zo nodig kunnen bekeuren. Daarbij is, vanzelfsprekend, professioneel optreden vanzelfsprekend het uitgangspunt en verleent de politie assistentie in geval escalatie.

Klopt het dat zij ingezet worden voor (regulier) politiewerk, zonder de daarvoor benodigde middelen?

De politie en de boa’s verrichten gezamenlijk taken rondom toezicht en handhaving en werken daarbij complementair aan elkaar, ieder vanuit zijn eigen taakstelling. De boa’s en de politie werken dus niet naast elkaar maar met elkaar, zoals ook is neergelegd in mijn brief van 10 december 2018 en de daarbij gevoegde (politie)notitie «Boa en politie, niet naast elkaar maar met elkaar»2. Het is daarbij essentieel dat beiden operationeel goed samenwerken, voorzien in operationele samenwerkingsafspraken, inclusief back up in geval van escalatie en dat men over voldoende middelen beschikt ten dienste van de veiligheid bij de taakuitvoering. De middelen waarover de betreffende boa’s bij de taakuitvoering beschikken, zien op geweldsmiddelen en middelen die gelegen zijn in de sfeer van uitrusting. Daaronder kunnen ook beschermingsmiddelen vallen, zoals bijvoorbeeld mondkapjes. Dit is een verantwoordelijkheid van de boa-werkgevers. Ik verwijs u hiervoor ook graag naar mijn antwoorden op Kamervragen van lid Den Boer van 9 april jl3 en de kamerbrief Covid-19 Update stand van zaken van 6 mei jl.4

De aan het woord zijnde leden lezen in uw brief van 16 december 2019 dat er een regeling zal komen voor uitrusting en bewapening van boa’s. In deze regeling moet duidelijk zijn aangegeven wanneer en met welk doel tijdens de taakuitvoering geweldsmiddelen kunnen worden ingezet. U geeft daarbij aan niet het voornemen te hebben om een nieuwe categorie geweldsmiddelen te introduceren voor deze beroepsgroep. De precieze vorm en rechtsvorm voor de beoogde regeling wordt momenteel verkend, geeft u aan. Deelt u de mening dat de bijzondere omstandigheden waar we nu inzitten, vragen om snelle actie van uw kant en dat deze urgentie geen ruimte biedt voor een langdurige verkenning.

De coronacrisis en de in dat verband te treffen maatregelen hebben de dagelijkse aandacht van het kabinet. Het belang van veiligheid en gezondheid van de boa’s behoort daar ook toe. De in mijn brief van 16 december 2019 genoemde regeling rondom bewapening en uitrusting staat los van de buitengewone omstandigheden die we nu met deze crisis doormaken. Extra benodigde maatregelen rondom de veiligheid van boa’s moeten – indien noodzakelijk – in het perspectief van de noodrecht-situatie worden getroffen. De verkenning heeft inmiddels opgeleverd dat een afzonderlijke regeling in de vorm van een aparte algemene maatregel van bestuur, gewenst is. Doel daarbij is inderdaad om ook, waar nodig te komen tot meer op de boa taken toegesneden uitrusting of, onder omstandigheden, mogelijk zelfs bepaalde typen bewapening en deze, zo nodig gespecificeerd naar bepaalde categorieën boa’s en boa-domeinen, vervolgens op te nemen in de regeling.

Bent u van mening dat boa’s momenteel zo veilig mogelijk hun werk kunnen doen of is daar meer voornodig? Zo ja, wat is dan nodig en hoe wordt dit geborgd? Zo nee, waar baseert u deze analyse op en hoe staat dat in verhouding tot het signaal vanuit de NBB? Bent u bereid hier op zeer korte termijn op terug te komen, zodat al onze boa’s weten waar ze aan toe zijn en wat hun handelingsperspectief is tijdens de coronacrisis en in de omgang met verdachten en mensen die de regels aan hun laars lappen?

Zoals eerder gezegd is in de vorig jaar gevoerde gesprekken tussen de boa-bonden, de politie en mij, vastgesteld dat het belang van de veiligheid van boa’s bij de taakuitoefening voorop staat en dat deze partijen elkaar vinden in het streven dat deze zo optimaal mogelijk moet zijn. Het zorgdragen voor een veilige wijze van taakuitvoering door de boa’s was en is daarmee, dus ook in de huidige coronacrisis, een permanente opgave en verantwoordelijkheid van de boa-werkgevers (zorg voor een adequate uitrusting, waaronder beschermingsmiddelen, zoals mondkapjes), politie (operationele afspraken, inclusief back up in geval van escalatie) en mijn Ministerie van JenV (toekenning van geweldsmiddelen). Verder heb ik uw Kamer op 26 mei jl. toegezegd op deze thematiek terug te komen in een separate brief, te versturen voor het notaoverleg Veiligheid van 8 juni.

De leden van de PVV-fractie constateren dat u op grond van de huidige Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar geweldsmiddelen aan boa’s kan toekennen. Er is wel een voorwaarde: er moet worden aangetoond dat sprake is van een «in redelijkheid te verwachten kans dat de boa bij de vervulling van zijn functie met geweld of dreiging met geweld wordt geconfronteerd». Deelt u de mening dat dit impliceert dat wanneer een boa zijn werk goed doet (kan geweld voorkomen of reduceren), hij/zij dan geen geweldsmiddel krijgt? Als hij/zij slachtoffer wordt van geweld (dus iets negatiefs), dan krijgt hij mogelijk wel een geweldsmiddel ter beschikking gesteld, omdat dan kan worden aangetoond dat een geweldsmiddel nodig is gebleken. Zo ja, vindt u dan niet dat dit de omgekeerde wereld is? Bent u in dat geval bereid om de gestelde voorwaarde voor de toekenning van een geweldsmiddel aan te passen?

Het gebruik van geweldsmiddelen is in beginsel een bevoegdheid die alleen toekomt aan de gewapende macht van de overheid (krijgsmacht) en de politie. Alleen in uitzonderlijke gevallen worden geweldsmiddelen toegekend aan anderen. Er is dus, zoals vastgelegd in de huidige beleidsregels boa’s, sprake van restrictief beleid. Risico op geweld tegen boa’s dient eerder op andere wijze te worden gemitigeerd dan door het dragen of gebruiken van wapens, bijvoorbeeld door de-escalerend optreden, zo nodig terugtreden, het inroepen van de politie of het inzetten van andere middelen. Blijkt dat in de praktijk onvoldoende te zijn dan kan toekenning van geweldsmiddelen geïndiceerd zijn. Uiteraard moet de bekwaamheid met het betreffende wapen zijn aangetoond (zie hoofdstuk 3.2 van de beleidsregels en artikel 5, eerste lid, Regeling wapens en munitie).

De buitengewone omstandigheden waarin we ons thans met de coronacrisis bevinden, doen intussen een toenemend beroep op boa’s ontstaan. Helaas is daarbij ook sprake van een toenemend gevoel van onveiligheid tijdens de taakuitvoering ten gevolge van een aantal incidenten van agressie en geweld. Tijdens het vragenuur van uw Kamer op 26 mei jl. (Handelingen II 2019/20, nr. 74, Mondelingen vragen van het Yesilgöz-Zegerius over de mishandeling van een handhaver bij het strand van IJmuiden) heb ik hierover met uw Kamer gesproken. Via een separate brief zal ik hier bij uw Kamer op terug komen. Naar aanleiding van de vraag of ik bereid ben om de gestelde voorwaarde voor de toekenning van een geweldsmiddel aan te passen merk ik op dat dit wordt betrokken bij de afzonderlijke regeling bewapening en uitrusting boa’s, zoals genoemd in mijn brief van 16 december 2019.

Gaat de huidige voorwaarde (aantonen van in redelijkheid te verwachten kans) ook niet voorbij aan het feit dat een wapenstok en/of een bus pepperspray ook uitstraling heeft en de ander weerhoudt van toepassing van geweld of dreiging daarmee?

Zoals hiervoor genoemd geschiedt de toekenning van geweldsmiddelen aan boa’s slechts indien de noodzaak hiertoe door de aanvrager is aangetoond. Deze noodzaak wordt beoordeeld op basis van een aantal objectieve criteria, zoals die thans bestaan in de beleidsregels boa. Bij de beoordeling van de in redelijkheid te verwachten kans dat een boa bij de vervulling van de functie met geweld wordt geconfronteerd, wordt gekeken wat de aard van de te verwachten agressie is en de verwachting dat de boa daadwerkelijk te maken krijgt met fysiek geweld, in tegenstelling tot situaties waarbij de te verwachten agressie louter verbaal van aard is. De in de vraag veronderstelde «preventieve» werking van dergelijke middelen, is geen onderdeel van de beoordeling. Het is overigens ook nog maar de vraag of die veronderstelling in de praktijk ook in voldoende mate opgaat. Helaas blijkt dat geweld tegen ambtsdragers met of zonder bewapening plaatsvindt.

Deelt u de mening dat, zeker in deze tijd, waarin iedereen zoveel mogelijk binnen moet blijven en indien dat niet mogelijk is, in ieder geval 1,5 meter afstand van elkaar moet worden gehouden, boa’s juist geweldsmiddelen nodig hebben om deze afstand daadwerkelijk te kunnen afdwingen? En dat zij een wapenstok en/of pepperspray ook nodig hebben voor hun eigen veiligheid om de afstand daadwerkelijk te kunnen behouden door het fysieke bereik van genoemde geweldsmiddelen?

Het geweldsmonopolie behoort in beginsel bij de gewapende macht van de overheid (de krijgsmacht) en de politie. Daarbuiten wordt voor toekenning van bewapening een restrictief beleid gevoerd. Dit betekent dat boa`s niet standaard bewapening (zoals wapenstok en pepperspray) krijgen, maar dat maatwerk wordt toegepast. Indien noodzakelijk voor de taakuitvoering kunnen boa`s worden toegerust met geweldsmiddelen. Het handhaven van de maatregelen uit de noodverordeningen COVID-19 dient door boa`s in beginsel plaats te vinden zonder gebruik van geweld. Bij de taakuitoefening is voorts het uitgangspunt dat zij professioneel, vakbekwaam en met een goede inschatting van de situatie tot handelen overgaan, hetzij zelf, hetzij met assistentie door de politie in geval van escalatie. Indien in een specifieke situatie het gebruik van geweld noodzakelijk dreigt te worden dient door boa`s back up vanuit de politie te worden ingeroepen. Hiertoe dienen op lokaal niveau goede afspraken te worden gemaakt. Zoals reeds opgemerkt bij mijn antwoord op vragen 6, 7, 8 en 11 worden de ontwikkelingen in rondom de huidige buitengewone omstandigheden en de rol van de boa’s daarin nauwlettend gevolgd.

De leden van de CDA-fractie lezen in uw brief dat u voornemens bent zo snel als mogelijk te starten met verschillende pilots, waaronder de pilot verkeer zoals beoogd in de op 26 november 2019 aangenomen motie van het lid Van Dam (Kamerstuk 35 300 VI, nr. 53). Is het experiment in de gemeente Utrecht reeds van start gegaan? Bent u bereid om ook andere gemeenten, bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam, te betrekken bij deze pilot waar boa’s niet alleen handhaven op leefbaarheid maar ook handhaven op het thema verkeer(sveiligheid)? Kunnen de boa’s in het experiment in Utrecht meer dan enkel handhaven op fietsers en voetgangers?

Er zal worden gestart met de pilot in de gemeente Utrecht. Er vinden momenteel gesprekken plaats tussen de gemeente Utrecht, OM, politie, VNG en mijn ministerie over de invulling van de pilot. Hierin wordt bekeken op welke extra feiten boa’s in de pilot kunnen gaan handhaven. Gedacht wordt daarbij in ieder geval aan feiten gerelateerd aan fietsers en voetgangers. De gemeente Utrecht werkt momenteel aan een plan van aanpak. De pilot kan worden uitgebreid naar andere gemeenten wanneer duidelijk is of de uitkomsten ook toepasbaar zijn op andere gemeenten.

Voornoemde leden constateren dat boa’s een belangrijke rol spelen bij het handhaven van de coronamaatregelen. Denk daarbij alleen al aan de regel om 1,5 meter afstand te houden, de afsluiting van parken en stranden en maatregelen in het openbaar vervoer. De aan het woord zijnde leden begrijpen dat het per gemeente (per werkgever) verschilt welke beschermingsmiddelen aan boa’s worden toegekend bij het uitoefenen van de werkzaamheden. Is er een advies van bijvoorbeeld het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op dit punt? Zo nee, bent u dan bereid dit met spoed aan te vragen en bent u bereid hier landelijke afspraken met de gemeenten over te maken?

De zorg voor de uitrusting, waaronder dus ook begrepen de beschermingsmiddelen zoals mondkapjes, is inderdaad een verantwoordelijkheid voor de werkgevers, dus de gemeenten voor zover het boa’s betreft in domein I (openbare ruimte). Landelijk vindt overleg plaats met het Veiligheidsberaad c.q. de voorzitters van de veiligheidsregio’s, waarbij ook de handhaving van de noodverordeningen COVID-19 en andere uitvoeringskwesties onderwerp van bespreking zijn. In de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 6 mei jl.5 wordt onder meer ingegaan op handhaving, beschermingsmiddelen en testmogelijkheden voor de boa’s.

Met groot ongenoegen hebben de aan het woord zijnde leden kennisgenomen van de bedreigingen en mishandelingen die boa’s soms moeten ondergaan bij de handhaving van coronamaatregelen. Wat vindt u van de verzoeken van boa’s en van belangenorganisaties van boa’s om de bewapening van boa’s op korte termijn te intensiveren? Hierbij wordt in het bijzonder gedacht aan de wapenstok en pepperspray. Hoe staat u hiertegenover?

De betreffende Kamerleden refereren aan de recente oproep van de boa-bonden, naar aanleiding van de incidenten in de handhaving van de noodverordening COVID-19. Deze incidenten acht ik zeer verwerpelijk. Het is onacceptabel dat men zich keert tegen handhavers en hen letsel toebrengt. Een goede, veilige en gezonde, taakuitvoering staat voorop. Ik verwijs u naar mijn eerdere antwoorden op vragen van de VVD-fractie hierover.

Volledigheidshalve merk ik voorts nog op dat ik – zoals ook aangekondigd in mijn brief aan uw Kamer van 2 juli 20196 – het WODC heb gevraagd om onderzoek te doen naar de mate en aard waarin boa’s in domein I agressie en geweld ervaren tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden. Dit onderzoek, dat zich ook richt op boa’s in domein II en IV, is in januari 2020 gestart en had oorspronkelijk als focus de arbeidsomstandigheden van de boa’s in gewone omstandigheden. In het onderzoek worden nu ook de buitengewone omstandigheden als gevolg van de coronacrisis betrokken. De oplevering van het onderzoek was aanvankelijk voorzien op 1 juli a.s. Als gevolg van de coronacrisis is een uitloop van de onderzoeksduur helaas onvermijdelijk. Na de zomer bericht ik u over de stand van zaken.

Zou het niet voor de hand liggen om de politie af te sturen op potentiële groepen raddraaiers en de boa’s toezicht te laten houden op groepen en op plekken die minder risicovol zijn?

Dit soort operationele afspraken kunnen op lokaal niveau worden gemaakt, waarbij het handelingsperspectief voor boa`s een onderdeel kan vormen van de te maken afspraken.

Worden hier in de praktijk afspraken over gemaakt?

Dergelijke afspraken worden tussen de politie en boa`s reeds gemaakt. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vragen van mw. Den Boer van 9 april jl. is de intensiteit van de samenwerking nog niet overal op gelijk niveau. In het kader van de handhaving van de maatregelen van de huidige noodverordeningen wordt eveneens samengewerkt tussen politie en boa’s. Intussen kan ook worden geconstateerd dat de coronacrisis op meerdere plaatsen een aanjagende functie lijkt te hebben gehad voor verdere optimalisering van de gemaakte afspraken rondom de operationele samenwerking tussen boa’s en politie.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van uw reactie op 16 december 2019 op het bericht «Boa’s krijgen middelen om zich te verdedigen». Zij constateren dat recent, in het licht van de nieuwe taken tijdens de coronacrisis, wederom verschillende partijen binnen het werkveld van boa’s het vraagstuk van uitrusting en bewapening aan de orde stellen. Voornoemde leden achten het van groot belang dat boa’s de juiste uitrusting hebben om de bevoegdheden die hen zijn toebedeeld uit te voeren. Tegelijkertijd stellen zij vast dat nieuwe bewapening niet altijd het antwoord is. Deze leden zijn dan ook verheugd te lezen dat u niet het voornemen heeft om een nieuwe categorie geweldsmiddelen te introduceren. Tevens onderkennen zij het belang van een eenduidige regeling voor uitrusting en bewapening, zoals ook uw streven is. De precieze rechtsvorm hiervan zou nog worden verkend en u zou de Kamer hierover in het voorjaar van 2020 nader informeren. Kunt u toelichten wat de huidige stand van zaken is rondom de beoogde regeling?

Recentelijk heb ik opdracht gegeven een wetstraject te starten voor de beoogde regeling. In dit kader wil ik een aantal zaken beter regelen, zoals de mogelijkheid om binnen de bestaande categorieën te komen tot voor boa´s beter geschikte uitrusting of geweldsmiddelen, het beheer van die geweldsmiddelen en waarborgen omtrent de inzet daarvan, toegesneden op de situatie van de boa’s en equivalent zoals dat ook is geregeld voor de politie. Deze ontwikkeling staat in het kader van uitgangspunten van de bredere samenwerkingsagenda Boa – Politie, waarover ik ook steun heb gekregen in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP). In deze beleidsontwikkeling staat de veiligheid bij de taakuitvoering van de boa centraal. Net zoals voor politieambtenaren zal de beoogde regeling in de vorm van een algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) worden opgesteld waarin de bewapening en uitrusting van boa’s wordt geregeld. De verdere uitwerking geschiedt in samenspraak met de (direct) toezichthouders (politie en OM) en burgemeesters. Dit omdat ik ook de gewenste rol van de burgemeester respectievelijk de lokale driehoek in relatie tot toekenning van uitrusting en geweldsmiddelen wil verkennen. Indien de behoefte en noodzaak daartoe is aangetoond, wil ik die rol versterken. Door de gekozen rechtsvorm (amvb) en het creëren van de bijbehorende wettelijke grondslag, wordt gewaarborgd dat de toekenning van bewapening en uitrusting aan boa’s op de juiste wijze zal worden getoetst binnen het democratisch en parlementair bestel.

In hoeverre wordt samengewerkt met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?

Over het thema «toezicht en handhaving» wordt reeds periodiek van gedachten gewisseld in het Strategisch Beraad Veiligheid. Hieraan neemt ook mijn ambtgenoot van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties deel. Dat zal met de voorgenomen regeling niet anders zijn.

Kunt u een toelichting geven op de huidige stand van zaken van toezicht en handhaving in het buitengebied en de rol van groene boa’s daarin?

Sinds de noodverordening COVID-19 van kracht is, hebben ook de groene boa`s (domein II) de bevoegdheid gekregen strafrechtelijk te handhaven op het verbod op samenscholing op grond van de aanpassing domeinlijsten7. Er bereiken mij signalen dat de samenwerking tussen boa’s (werkgevers), veiligheidsregio’s en politie goed verloopt, mensen zich in het algemeen goed aan de regels uit de noodverordening houden en dat problemen zich vooral voordoen met groepen jeugdigen die in het buitengebied samenkomen. Het gecontroleerd afbouwen van de maatregelen (zie de brief van 6 mei jl.) gaat, zoals we de afgelopen tijd reeds hebben gezien, gepaard met meer reisbewegingen en meer publiek in de buitengebieden. De ervaringen rondom de naleving van de voorschriften zijn over het algemeen gunstig.

Hoe duidt u de structurele uitgaven voor groene boa’s in verhouding tot de taken die zij krijgen toebedeeld in relatie tot de openbare orde en veiligheid?

De boa’s krijgen door mij geen taken toebedeeld, maar (opsporings)bevoegdheden toegekend. Het is aan de beoordeling van de werkgevers van boa`s om, in samenspraak met de toezichthouders en het lokaal gezag, te bepalen in hoeverre de toegekende bevoegdheden worden ingezet voor taken in relatie tot de openbare orde en veiligheid. De eventuele structurele meeruitgaven kunnen door mij niet worden geduid.

De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven het uitgangspunt dat het geweldsmonopolie in handen blijft van de Nederlandse staat, uitgevoerd door defensie en de politie. Deze leden zijn blij dat (vertegenwoordigers) van de politie en boa’s elkaar vinden in het belang om gezamenlijk te werken aan de vergroting van de veiligheid. Tegelijkertijd doemt bij hen de vraag op hoe dit vormgegeven wordt. De roep van boa’s om geweldsmiddelen komt niet uit het niets; de NBB wijst er bijvoorbeeld op dat de boa’s die momenteel op straat surveilleren niet alleen zonder geweldmiddelen, maar ook zonder beschermingsmiddelen tegen het coronavirus hun werk op straat uitvoeren. Groene boa’s ondervinden momenteel extra werkdruk door het toezien op de naleving van de RIVM-voorschriften in het buitengebied. Gezien de realiteit dat de RIVM-voorschriften waarschijnlijk langdurig zullen moeten worden nageleefd vragen voornoemde leden of de door de u genoemde gezamenlijke agenda voor verbeteringen in de operationele samenwerking tussen politie en boa’s en de veiligheid van boa’s hierop moet worden aangepast. De aan het woord zijnde leden begrijpen dat boa’s beter geïnstrueerd zullen worden in het defensieve gebruik van de huidige beschikbare geweldmiddelen.

De coronacrisis heeft inmiddels laten zien dat zich op diverse terreinen in onze samenleving aansprekende initiatieven hebben gemanifesteerd in de vorm van elkaar steunen helpen, solidariteit tonen, samenwerken met elkaar etc. Dat manifesteert zich ook in de samenwerking tussen politie en boa’s. Die heeft op verschillende plaatsen een steviger en bestendiger karakter gekregen. De beleids- en uitvoeringsagenda kan en zal daarmee worden verrijkt.

Kunt u voor de afzonderlijke groepen boa’s, en dan met name voor de groene boa’s die werkzaam zijn in het buitengebied, aangeven welke pilots worden gestart om te onderzoeken met welke maatregelen de veiligheid van boa’s kan worden verbeterd? Maar vooral, welke concrete stappen heeft u gezet om de capaciteit van de groene boa’s in het buitengebied op peil te houden en hun veiligheid te waarborgen? Kunt u daarbij aangeven hoe de groene boa-werkgevers de uitwerking van het plan van aanpak toezicht en handhaving in het buitengebied beoordelen?

Bij brief van 30 oktober 2018 heb ik het plan van aanpak versterking toezicht en handhaving in het buitengebied8 met u gedeeld. Met dit plan wordt ingezet op het versterken van het toezicht en handhaving in het buitengebied, het terugdringen van de illegale activiteiten in het buitengebied en het vergroten van de veiligheid van de groene boa’s. Er is daarbij niet voorzien in pilots.

Het plan van aanpak kent vier sporen, namelijk 1. capaciteit, 2. opleidingen, 3. uitrusting en 4. samenwerking met de politie. Ik zal u op korte termijn per brief informeren over de voortgang van de maatregelen uit het plan van aanpak aan de hand van de vier bovengenoemde sporen. In de brief zal ik ook stilstaan bij de beoordeling van de groene boa-werkgevers van de voortgang.

De leden van de PvdA-fractie vragen of u, gelet op de vele en ook recente incidenten met boa’s bij handhaving van corona-gerelateerde en andere maatregelen, aanleiding ziet het standpunt dat er geen extra beschermingsmiddelen of bewapening voor boa’s nodig zijn te heroverwegen. Zo ja, waarom en welke middelen overweegt u toe te staan? Zo nee, waarom niet?

Zoals eerder aangegeven heeft het thema veiligheid en gezondheid van boa’s bij de taakuitoefening de volle aandacht. Het zorgdragen voor een adequate uitrusting, zoals portofoons, bodycams, steekwerende vesten en/of mondkapjes, is een verantwoordelijkheid van de boa-werkgevers. Over de beschikbaarheid van extra beschermingsmiddelen in het kader van corona is uw Kamer geïnformeerd per kamerbrief van 6 mei jl.9. Wat betreft de geweldsmiddelen verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen van de VVD-fractie hierover.

3. Evaluatieonderzoek: «Afspraak is afspraak? Evaluatie van de eenduidige landelijke afspraken rondom opsporing en vervolging van geweld tegen werknemers met een publieke taak»

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Afspraak is afspraak? Evaluatie van de eenduidige landelijke afspraken rondom opsporing en vervolging van geweld tegen werknemers met een publieke taak» en de begeleidende brief van 31 januari 2020. Uit de evaluatie van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) blijkt dat de prioriteit die aan het programma Veilige Publieke Taak (VPT) werd gegeven varieerde per regio. De aan het woord zijnde leden achten het van belang dat opsporing en vervolging van geweld tegen werknemers met een publieke taak overal in Nederland de aandacht krijgt die het verdient. In de evaluatie merken de onderzoekers op dat het stopzetten van het programma VPT heeft geleid tot een minder centrale regie vanuit de overheid. Tevens wordt in de evaluatie de mogelijkheid aangedragen om een bovensectoraal registratiesysteem te implementeren.

Deelt u de opvatting dat politiemedewerkers en andere werknemers met een publieke taak gebaat zijn bij eenduidig beleid ten aanzien van geweld tegen hen?

De leden van de D66-fractie constateren dat het programma VPT destijds beëindigd is. Overweegt u in het licht van de bevindingen van de evaluatie het programma nieuw leven in te blazen?

Voornoemde leden vragen of geweldsincidenten tegen werknemers met een publieke taak nu landelijk en eenduidig worden bijgehouden. Is er een landelijk protocol om deze zaken af te handelen? Eerder heeft u aangegeven dat sinds 2017 in toenemende mate geweldsincidenten tegen politieambtenaren geregistreerd worden. Kunt u inzicht geven in de landelijke registratie van geweldsincidenten tegen politieambtenaren en boa’s sinds het begin van de coronamaatregelen? Is daarbij een toename van spuugincidenten geregistreerd?

De aan het woord zijnde leden delen de opvatting dat geweld tegen werknemers met een publieke taak snelle vervolging verdient. U geeft in de brief van 31 januari 2020 echter aan dat (super)snelrecht en de lik-op-stuk-aanpak in de praktijk lastig toe te passen zijn. Toch constateren voornoemde leden dat tijdens de coronacrisis de lik-op-stuk-aanpak wel toepasbaar bleek. Deelt u de opvatting dat de snelle opsporing en vervolging van geweld tegen werknemers met een publieke taak in de huidige situatie succesvoller verloopt? Wat is daar volgens u de verklaring voor?

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen uit uw brief dat de lik-op-stuk-aanpak van geweld tegen werknemers met een publieke taak in de praktijk lastig is vanwege de complexiteit van de zaken. Daarnaast lijkt het erop dat het voor politie, openbaar ministerie en slachtoffers niet altijd duidelijk is wat nu precies de ELA zijn. Deze leden vinden het goed dat u dit vertaalt naar een begrijpelijke werkinstructie. Daarbij blijft de vraag wat u gaat doen om de strafrechtelijke afdoening te bespoedigen, ondanks de complexiteit van dit soort zaken.

De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) bevatten de afspraken van de politie en het openbaar ministerie over hoe zij omgaan met meldingen en aangiften van gevallen van geweld tegen werknemers met een publieke taak.10 Deze afspraken gelden op dezelfde manier voor alle meldingen en aangiftes van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak, in heel Nederland. De ELA zijn, zoals afgesproken, onlangs geëvalueerd. De evaluatie op zichzelf geeft onvoldoende aanleiding om het toenmalige programma Veilige Publieke Taak, waarvan de ELA uitsluitend een strafrechtelijke component was, nieuw leven in te blazen. Wel zal ik een taskforce inrichten die zich allereerst gaat richten op het terugdringen van agressie en geweld tegen de politie. De politie registreert meldingen en aangiftes van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak herkenbaar in de systemen. Dat geldt ook voor agressie en geweld tegen politieambtenaren. In 2017 waren er 9.598 meldingen en aangiftes van agressie en geweld tegen politieambtenaren, in 2018 10.781. In 2019 waren dat er 10.624.

De politie heeft mij laten weten tot 8 mei 2020 zijn 4154 zaken van geweld tegen de politie geregistreerd te hebben. Het aantal tot 8 mei gemelde spuugincidenten tegen politieambtenaren bedraagt 107, een toename van 10% ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. Dit geeft echter geen volledig beeld, omdat spuugincidenten ook als «poging tot zware mishandeling» geregistreerd kunnen worden. Het aantal tot 8 mei gemelde pogingen tot zware mishandeling van politieambtenaren bedraagt 110, een toename van 140% ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. Het aantal (spuug)incidenten tegen boa’s wordt niet apart binnen de categorie VPT in de politiesystemen geregistreerd.

Het OM heeft een beleidskader vastgesteld op basis waarvan een lik-op-stuk aanpak geldt voor corona-gerelateerde delicten. Het OM eist een stevige straf voor mensen die een ander in het gezicht spugen of hoesten. Ook heeft het OM aangekondigd deze zaken in supersnelrecht af te doen. Voor snelrecht is het onder andere nodig dat het ten laste gelegde eenvoudig te bewijzen is. Bij de spuugincidenten tijdens de coronacrisis is dat een aantal keren het geval geweest en kon dus ook snel een veroordeling worden opgelegd.

Waar mogelijk wordt het snelrecht gehanteerd, zeker bij VPT-zaken. Dat is zo en dat blijft zo. Daarbij is in de ELA opgenomen dat zowel de politie als het OM VPT-zaken prioritair behandelt. Deze zaken krijgen dus extra aandacht en worden sneller door het systeem geloodst. Een eerlijke rechtsgang betekent echter ook een gedegen afweging en beschouwing van de zaak.

4. WODC rapport «onderzoek naar toegenomen mobiliteit en verandering in criminaliteit»

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het «Onderzoek naar toegenomen mobiliteit en veranderingen in criminaliteit» en de begeleidende brief van 13 februari 2020. U geeft daarin aan te hebben geconcludeerd dat er geen reden was om bij de politie tot een substantiële aanpassing van de verdeling van sterkte over de eenheden te komen. Dit lijkt echter haaks te staan op de conclusie van de Algemene Rekenkamer (AR), in het op 18 februari 2020 gepubliceerde rapport «Politie ter plaatse; Sturing op inzetbaarheid en inplanbaarheid verdient verbetering»11. Daarin wordt geconcludeerd dat inzetbaarheid en inplanbaarheid ongelijk verdeeld zijn tussen eenheden en basisteams, waardoor in bepaalde gebieden het uitvoeren van politietaken onder druk komt te staan. Kunt u een verklaring geven van de discrepantie tussen de eigen conclusies en die van de AR? Hoe staat het met het eerder aangekondigde landelijk portal (Blue) waarmee in kaart zou kunnen worden gebracht hoe het staat met de landelijke spreiding van kennis en competenties?12

De aan woord zijnde leden constateren dat het een uitdaging blijft om toekomstgericht te kijken naar politiecapaciteit en ook de flexibiliseringsagenda blijkt taai. Kunt u toelichten welke voortgang hierop wordt geboekt? Hoe staat het met de personele invulling van het Multidisciplinair Interventie Team (MIT)? Worden voor het MIT politiemedewerkers onttrokken aan de wijken en de recherche in de regionale eenheden? Zo ja, om welke aantallen gaat het?

De leden van de D66-fractie achten het van belang dat de politie ook in crisistijd zicht houdt op de criminaliteit en de eventuele veranderingen die een crisis daarin te weeg brengt.

Kunt u een duiding geven aan de eerste signalen dat criminaliteit vermindert en deels naar het internet verplaatst? 13 Wat doet de politie om tijdens de coronacrisis bij te houden welke veranderingen er zijn in de criminaliteitspatronen? Hebben eventuele veranderingen al invloed gehad op de politie-inzet? Is bijvoorbeeld extra capaciteit vrij gemaakt voor de problematiek rondom huiselijk geweld?14

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen uit uw brief dat er geen herverdeling van de politie-inzet zal plaatsvinden. De bevindingen uit het onderzoek zullen worden betrokken bij de flexibiliseringsagenda, zo lezen deze leden. Voornoemde leden zijn verbaasd dat het onderwerp witwassen niet uit de verf is gekomen in het onderzoek. Er is wel gekozen om het onderwerp internationalisering van de criminaliteit op te nemen, maar dat behelst maar een deel van de fenomenen die genoemd zijn in het rapport, waaronder underground banking, trade based witwassen, mobiliteit van geld en aantrekkelijk vestigingsklimaat voor criminelen.

Vergt het inzetten op het aanpakken van witwassen niet meer menskracht dan voorheen? De aan het woord zijnde leden vragen hoe burgemeesters van met name de G4 en de regio’s die met ondermijningsproblemen kampen zijn betrokken bij dit onderzoek en de uiteindelijke beslissing om af te zien van een herverdeling van de politiesterkte. Daarnaast vragen deze leden welke concrete verwachtingen mogen worden gekoesterd bij de verdeling van «eventuele toekomstige extra sterkte». Voorts vragen voornoemde leden om een preciezere invulling van het betrekken van dit verdelingsvraagstuk bij de flexibiliseringsagenda. Eerder is immers duidelijk geworden dat deze agenda op weinig draagvlak onder politiefunctionarissen kon rekenen. De aan het woord zijnde leden vragen welke concrete resultaten te verwachten zijn en in hoeverre dit tegemoet kan komen aan de behoefte bij veel burgemeesters tot uitbreiding van de politiesterkte.

Het WODC heeft onderzocht of de thema’s toegenomen mobiliteit en veranderingen in de criminaliteit aanleiding geven tot een structurele aanpassing van de verdeling van de totale sterkte van de politie (in percentages) over de regionale eenheden en de methodiek hiervoor.15

In reactie op vragen van de leden van de D66-fractie antwoord ik dat het WODC en de Algemene Rekenkamer twee verschillende grootheden hebben onderzocht en dat een vergelijk tussen de conclusies daarom niet goed mogelijk is. Het WODC onderzoek gaat zoals gezegd over formatieverdeling tussen de eenheden. De Rekenkamer heeft onderzocht of de politie over voldoende informatie beschikt om te sturen op de inzetbaarheid en inplanbaarheid van het personeel.16 Hoewel de inzetbaarheid en inplanbaarheid van het personeel tijdelijk en plaatselijk onder druk staan, geeft dit nu geen aanleiding tot structurele herverdeling van de formatie over de regionale eenheden. Zowel het werkaanbod als de inzetbaarheid en de inplanbaarheid fluctueren constant. De uitbreiding van de operationele bezetting en de instroom van nieuwe medewerkers zorgt de komende jaren voor een groter en meer divers korps met een lagere gemiddelde leeftijd. Dit zal de inzetbaarheid en de inplanbaarheid van het personeel ten goede komen.

De leden van de GroenLinks fractie antwoord ik dat de onderzoekers van het WODC het thema witwassen hebben opgenomen op de longlist van thema’s die mogelijk kunnen spelen onder de noemer «veranderende criminaliteit». In de interviews in de voorbereiding van dit onderzoek is niet geconstateerd dat criminaliteit rond witwassen in het algemeen is toegenomen (en om die reden onder het thema «veranderingen in criminaliteit» zou vallen). Wel is geconstateerd dat drugscriminelen vaker geld moeten witwassen. Daarmee is voor dit onderzoek witwassen meer als onderdeel van andere vormen van criminaliteit gezien dan de twee die in dit onderzoek aan bod komen.

In antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie en van de GroenLinksfractie het volgende. Ik heb het WODC-rapport besproken in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP). Vertegenwoordigers van de leden van dat overleg waren overigens ook betrokken bij de opzet en de uitvoering van het onderzoek. Aan het LOVP nemen onder andere alle regioburgemeesters (waaronder de burgemeesters van de G4) deel. De gezamenlijke conclusie in dit overleg is dat het rapport op dit moment onvoldoende aanleiding geeft de verdeling van de huidige formatie over de regionale eenheden te wijzigen. Wel wordt gezamenlijk gekeken naar praktische opties voor de verdeling van eventuele toekomstige extra sterkte, mocht een toekomstig kabinet hiertoe besluiten. Daarbij zal ook worden gekeken of er een volgende stap kan worden gezet in flexibilisering. Een meer flexibele verdeling van sterkte over de regionale eenheden kan volgens de onderzoekers in het WODC-rapport beter inspelen op continu veranderende criminaliteit en de werkdruk die dit oplevert voor de eenheden. Uiteraard zal daarbij ook rekening worden gehouden met het belang van de politiemedewerkers.

Wat het landelijk portal Blue betreft, kan ik u melden dat er momenteel een pilot loopt in de Eenheid Den Haag. Deze pilot verloopt voorspoedig. De politie onderzoekt de mogelijkheden om Blue in het tweede kwartaal van 2020 open te stellen voor alle politiemedewerkers. In het portal kunnen politiemedewerkers hun specifieke kennis, competenties en deskundigheden opnemen. Blue moet leidinggevenden in staat stellen om medewerkers te vinden met specifieke kennis, zodat zij meer opgavegericht kunnen werken.

In antwoord op de vragen van D66 met betrekking tot de werkzaamheden van de politie in tijden van corona het volgende. Sinds 23 maart monitort de politie samen met mijn departement wekelijks de veranderingen in criminaliteit en andere meldingen die binnen komen bij de politie. Er is sprake van een daling van de criminaliteitscijfers. Waar in de eerste monitor-weken een zeer forse daling werd waargenomen, stabiliseert de geregistreerde criminaliteit de afgelopen weken op een niveau van ca. 10% lager dan de vergelijkbare periode vorig jaar (peildatum 15 mei 2020). Met name woninginbraak, zakkenrollerij en fietsendiefstal zijn dalers. Daarnaast ziet de politie een sterke stijging van het aantal overlastmeldingen. Zo zijn er meer meldingen van burenruzie, geluidshinder en overlast door jeugd dan een jaar geleden. Deze meldingen betreffen geen misdrijven en worden dus niet meegenomen in de geregistreerde criminaliteitscijfers. In de afgelopen weken was tevens een stijging te zien van de online criminaliteit ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar.

De politie houdt de ontwikkelingen met betrekking tot criminaliteitscijfers altijd nauwlettend in de gaten. Wanneer daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld bij veranderingen in de criminaliteitscijfers, worden er passende maatregelen genomen. Dat kan bijvoorbeeld extra politie-inzet op specifieke locaties of werkzaamheden inhouden, maar dit zal altijd in overeenstemming met en onder het gezag van de respectievelijke burgemeesters en het OM plaatsvinden.

Europol maakt regelmatig intelligence reports waarin een beeld wordt geschetst van wat er internationaal gebeurt en wordt gezien, met name in de lidstaten van de Europese Unie. Hierover heb ik u geïnformeerd in het verslag van het schriftelijk overleg inzake de informele JBZ-raad van 6 april jl.

De politie acteert zoals altijd bij 112-meldingen van huiselijk geweld. Het totaal aantal meldingen van huiselijk geweld bij de politie is niet gestegen ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. Dat geldt ook voor het totaal aantal adviesvragen en meldingen bij de 26 Veilig Thuis-organisaties. Om die reden is meer capaciteitsinzet op dit moment niet aan de orde. De politie monitort de ontwikkelingen; indien een forse toename aan de orde is zou dat extra politiecapaciteit kunnen vragen.

Veel betrokken organisaties en professionals hebben hun zorgen uitgesproken over het uitblijven van een stijging van het aantal meldingen bij Veilig Thuis en politie, omdat zij vrezen dat het risico op huiselijk geweld en kindermishandeling in deze tijd groter is. De Minister van VWS heeft uw Kamer in de brief «COVID-19 update stand van zaken» van 15 april 202017 geïnformeerd over de extra inspanningen op deze thema’s. Die is er op gericht dat slachtoffers, omstanders en professionals weten wat ze kunnen doen en waar ze kunnen melden bij huiselijk geweld en kindermishandeling. Onderdeel hiervan is een publiekscampagne die de Minister van VWS en de Minister voor Rechtsbescherming ontwikkelen met handelingsperspectieven voor slachtoffers en omstanders. Deze is op zaterdag 25 april van start gegaan.

Ten slotte vragen de leden van D66 naar de invulling van het Multidisciplinair Interventie Team (MIT). Het MIT is een landelijk data-gedreven opsporingsteam dat internationaal opereert. In het eerste kwartaal van 2020 is het MIT kleinschalig gestart met intelligencemedewerkers. Het MIT is ondersteunend aan en aanvullend op de bestaande opsporingscapaciteit. Ten behoeve van het MIT is door het kabinet structureel 93 miljoen euro beschikbaar gesteld. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 24 april jl. heb ik dit nader toegelicht.18 Het MIT gaat bestaan uit gelabelde en hoofdzakelijk HBO-/WO-opgeleide capaciteit van politie, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD), Koninklijke Marechaussee (KMar), Douane, Belastingdienst en Openbaar Ministerie (OM). Het MIT opereert daarbij in aanvulling op en in samenwerking met de bestaande intelligence- en opsporingsteams van deze genoemde diensten en van andere bijzondere opsporingsdiensten die zich met de aanpak van ondermijning bezighouden. Het MIT gaat werken onder gezag van het Landelijke Parket en het Functioneel Parket van het OM en zal als entiteit herkenbaar worden ondergebracht bij de Nederlandse Politie. Gebundelde slagkracht en hoogstaande samenwerking op basis van gebundelde expertise en een gezamenlijke informatiepositie moeten zodoende bijdragen aan een doorslaggevende verbetering van de integrale aanpak.

5. Onderzoeksrapport «De aanpak van cybercrime door de regionale eenheden van politie»

De leden van de VVD-fractie constateren dat de huidige crisissituatie waar we in zitten, ook nieuwe vormen van criminaliteit met zich meebrengt. Met name als het gaat om cybercrimes zien we een ontwikkeling; criminelen maken handig misbruik van de huidige omstandigheden. Kunt u aangeven hoe onze veiligheidsdiensten, met name de politie, hierop handelen? Voornoemde leden lezen in de aanbevelingen van het onderzoeksbureau BBSO (nog voor de coronacrisis), in opdracht van het onafhankelijke onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap, dat de aanpak van cybercrime door de politie verbreding en intensivering verdient. Hoe wordt dit momenteel, tevens gezien de actualiteiten, opgepakt en uitgerold?

De aan het woord zijnde leden vragen welke andere vormen van criminaliteit u prominenter naar voren ziet komen en welke vormen naar de achtergrond gaan. Wat betekent dit voor de veiligheidsagenda en de reeds geformuleerde prioriteiten? Kunt u hierop ingaan, mede in relatie tot de constateringen door het WODC in het rapport «Onderzoek naar toegenomen mobiliteit en verandering in criminaliteit»?

De leden van de CDA-fractie lezen in de begeleidende brief bij het onderzoeksrapport «de aanpak van cybercrime door de regionale eenheden van politie» dat u voornemens bent de Kamer in het voorjaar van 2020 te informeren over de nieuwe aanpak van cybercrime. Deze leden zouden graag van u willen weten of deze nieuwe aanpak nog steeds decentralisatie als uitgangspunt heeft, of dat u voornemens bent cybercrime meer gecentraliseerd aan te gaan pakken.

Voornoemde leden vragen of u de waarneming deelt dat het belang van een goed functionerend internet in deze coronatijden – gelet op thuiswerken en gelet op videoconferencing – substantieel is toegenomen. Deelt u de opvatting dat de beste aanpak van cybercrime preventie is? De aan het woord zijnde leden vragen welke maatregelen, bijvoorbeeld publieks- of voorlichtingsactiviteiten, vanuit de politie en de rijksoverheid worden ondernomen om juist in deze coronaperiode het bewustzijn voor de gevaren van cybercrime en het belang van preventie te vergroten.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoeksrapport «De aanpak van cybercrime door de regionale eenheden van politie – van intake van cybercrime naar opsporing en vervolging». Zij zijn verontrust door de bevindingen dat de aanpak van cybercrime nog geen brede inbedding heeft gevonden binnen de politieorganisatie en dat er nog niet adequaat wordt gehandeld in verband met aangiften, screening en opsporing op het gebied van cybercrime. De aan het woord zijnde leden achten dit in het bijzonder zorgelijk in het licht van de ontwikkelingen in cybercrime als gevolg van de coronacrisis. Hoe staat het op dit moment met de mogelijkheden om aangifte te doen van cyberdelicten? Is binnen de politieorganisatie capaciteit vrij gemaakt voor de aanpak van cybercrime naar aanleiding van de coronacrisis? Kunt u een toelichting geven van de EU-brede aanpak van cybercrime en de wijze waarop dit gevolgen heeft voor de Nederlandse aanpak?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de onderzoeksbevindingen naar de aanpak van cybercrime door de regionale eenheden van de politie een duidelijke aansporing tot intensivering, niet alleen vanwege de toenemende digitalisering van de criminaliteit, dat in de huidige periode van fysieke social distancing prangend duidelijk wordt, maar ook vanwege de ontbrekende brede inbedding van de aanpak binnen de politieorganisatie en de tekortschietende adequate intake van aangiften van cyberdelicten. Voornoemde leden willen graag op korte termijn (het is immers nu reeds «voorjaar 2020») van u en de Minister voor Rechtsbescherming vernemen hoe de aanpak van cybercrime zal worden geïntensiveerd en naar welk adequaat handhavingsniveau wordt gestreefd.

(Cyber)criminelen proberen in te spelen op de coronacrisis, nu Nederlanders massaler thuis verblijven en meer gebruik maken van internet en interne gebaseerde diensten. Zo lijkt er bijvoorbeeld een toename te zijn van phishing via urgente corona berichten. De politie hanteert al een brede bestrijdingsstrategie met publieke en private partners in de aanpak van cybercrime, met naast opsporing aandacht voor alternatieve interventies zoals preventie en verstoring. Deze wordt ook voor deze actuele dreiging ingezet. Mijn handelen is er onder andere op gericht om preventie te versterken en de weerbaarheid van de samenleving te vergroten. Dat gebeurt niet alleen met publieke organisaties maar ook met private partijen, bijvoorbeeld zoals verenigd in het convenant «Eerst checken, dan klikken». Recentelijk, afgelopen 16 april, is door een groot aantal organisaties aandacht geschonken aan voorkoming van slachtofferschap van cybercriminaliteit. In dit verband wijs ik graag op de website www.veiliginternetten.nl.

Daarnaast bespreken de verantwoordelijke teams van de politie ten aanzien van cybercrime wekelijks de ontwikkelingen om hier in de aanpak op in te spelen en in geval van aangifte onderzoek naar te doen. Ook het Landelijk meldpunt internet-oplichting (LMIO) speelt hier actief op in door malafide websites uit de lucht te laten halen. Verder is er mede in verband met de coronacrisis door de politie recent een campagne gestart gericht op preventie van daderschap onder de jeugd (changeyourgame.nl). Hier leert de jeugd wat wel en niet mag online.

Naast bovenstaande specifieke aanpak rondom de coronacrisis, is de aanpak van cybercrime de afgelopen jaren versterkt, onder meer door een deel van de investeringen in de politie voortvloeiend uit het Regeerakkoord. Door de opbouw van de cybercrimeteams in de regionale eenheden is de aanpak bovendien verbreed. Zo hebben de cybercrimeteams mede tot taak kennis van cybercrime uit te leren in de districten en in de basisteams. De politie boekt aldus vooruitgang in capaciteit en expertise in de regionale eenheden, maar het proces is nog niet voltooid. De werving van cyberspecialisten is daarbij een uitdaging, waar de politie overigens extra aandacht aan geeft. Omdat cybercrime niet gebonden is aan grenzen, gaat de verbreding van de aanpak gepaard met een landelijke aanpak gericht op eenheidsoverstijgende fenomenen en dadergroepen in samenwerking met publieke en private partners. Daarbij richt elke eenheid zich op een specifiek fenomeen teneinde daarover kennis op te bouwen en een bestrijdingsstrategie te ontwikkelen.

Aanvullend op opsporing is daarbij ook aandacht voor andere interventies zoals preventie of verstoren. Voor de eenheid overstijgende informatie-uitwisseling en coördinatie van onderzoeken is het Landelijk Operationeel Cybercrime Overleg (LOCO) gestart, waarin teamleiders van cybercrime teams, cyberofficieren en intelligencemedewerkers onderling afstemmen.

Het is van groot belang dat melding en aangifte wordt gedaan van cybercrimedelicten. De mogelijkheden daartoe worden verruimd. Naast de reguliere mogelijkheden om telefonisch of aan het bureau aangifte te doen van cybercrime, kan al geruime tijd digitaal aangifte gedaan worden van online handelsfraude. Sinds februari 2020 kan ook online aangifte worden gedaan van helpdeskfraude. Ook voor andere cybercrime delicten worden de digitale aangifte mogelijkheden onderzocht.

Naast het vergroten van de mogelijkheden om aangifte te doen, wordt de intake zelf versterkt. Zo kunnen medewerkers Intake en Service hun kennis verhogen door gebruik te maken van specifieke hulpmiddelen (webapp cybercrime, themapagina’s op politie-intranet), helpen cybervrijwilligers bij de intake en volgen cybercrimeteams aangiften met een cybercrimecomponent. Indien nodig adviseert een cybercrimeteam proactief over opsporingsindicatie en vervolgacties.

In de Veiligheidsagenda zijn kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen ten aan zien cybercrime opgenomen. Ik ben voornemens voor het zomerreces uw Kamer nader te informeren over de integrale aanpak van cybercrime.

In het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is afgesproken om de afspraken in de Veiligheidsagenda voor 2020 te herijken. Hierover heb ik u bericht in mijn brief van 19 december jl.19 Dit proces is in gang gezet. Daarbij zullen uiteraard ook de mogelijke effecten van de coronacrisis op de ontwikkelingen van de criminaliteit worden betrokken. Ik verwacht u in de zomer over de uitkomst te kunnen informeren.

Voor het antwoord op de vraag met betrekking tot het WODC-rapport «Onderzoek naar veranderende criminaliteit en toegenomen mobiliteit» verwijs ik naar de antwoorden op vragen van de D66-fractie hierover.

Cybercrime trekt zich weinig aan van geografische grenzen. Bij de aanpak ervan is internationale samenwerking daarom van groot belang. De EU richt zich in het kader van de aanpak van cybercrime onder meer op de ondersteuning van de samenwerking door Europol en Eurojust, en de verbetering van de mogelijkheden voor het verkrijgen van digitaal bewijs in opsporingsonderzoeken die nationale grenzen overschrijden. Daarnaast vallen in de definitie van de EU ook vormen van gedigitaliseerde criminaliteit onder de aanpak. Voor het verkrijgen van digitaal bewijs heeft de Europese Commissie voorstellen voor grensoverschrijdende vorderingen van gegevens opgesteld (E-evidence). Over deze voorstellen vinden nadere gesprekken plaats. Daarnaast heeft de Europese Commissie op basis van vastgestelde onderhandelingsmandaten het voortouw bij de gesprekken over een overeenkomst met de VS op dit gebied en bij de gesprekken over een tweede protocol bij het Cybercrimeverdrag. Dat tweede protocol bevat naar verwachting meer onderwerpen in het kader van de versterking van de toegang tot digitaal bewijs voor opsporingsonderzoeken. De voorbereidende gesprekken over het tweede protocol lopen naar verwachting tot ten minste het einde van 2020. U bent hier onder meer over geïnformeerd op 4 maart 2020 in het kader van de agenda van de JBZ-raad20. Binnen Europol is cybercrime een prioriteit in de EU Policy Cycle for organised and serious international crime. Bij Eurojust vindt coördinatie plaats via het European Judicial Cybercrime Network. Binnen de Raad van de Europese Unie bestaat een onderling evaluatiemechanisme, de GENVAL, waarbij de zevende ronde is gewijd aan de aanpak van cybercrime. Lidstaten beoordelen elkaar onderling op punten waar men de aanpak van cybercrime kan verbeteren. In 2017 is het rapport hierover gepubliceerd.

De Nederlandse integrale aanpak van cybercrime is beschreven in de Kamerbrieven van 20 april 2018 en 12 juni 201921. Daarin zijn diverse maatregelen benoemd, zoals de reeds genoemde investeringen in de capaciteit en expertise bij de regionale eenheden van de politie en verbetering van de mogelijkheden om aangifte en/of melding van cybercrime te doen. Het versterken van de mogelijkheden om grensoverschrijdende opsporingsonderzoeken te verbeteren is ook in de Nederlandse aanpak een belangrijke maatregel. Daarnaast werken de Nederlandse politie en het Openbaar Ministerie operationeel samen met andere landen, ondersteund door Europol en Eurojust, onder meer in de hierboven beschreven EU policy cycle en het European Judicial Cybercrime Network.

6. Reactie op het verzoek van het lid Van Toorenburg, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 14 januari 2020, over het bericht «Criminele Telegramgroepen jagen op namen en adressen agenten»

De leden van de CDA-fractie begrijpen uit uw reactie dat er meerdere trajecten mogelijk zijn om politieagenten te beschermen tegen criminelen die jagen op hun namen en adressen en deze vervolgens ongevraagd verspreiden. Deze leden vragen of de politie, als werkgever, nog een rol vervult bij een eventueel civiel traject ingezet door het slachtoffer. Krijgt de politieagent in kwestie daarbij ondersteuning vanuit de politie of staat hij of zij er alleen voor? Dat laatste zouden de aan het woord zijnde leden zeer onwenselijk vinden.

De leden van de D66-fractie constateren, onder andere op basis van de brief van 19 februari 2020 in reactie op het bericht «Criminele telegram-groepen jagen op namen en adressen agenten» dat geweld tegen politieagenten ook een digitaal aspect kent. Zij zijn verheugd te lezen dat u de rol van platformen en providers hierin erkent en dat samenwerking met deze partijen wordt gezocht. Kunt u toelichten welke rol de EU-instanties hierin kunnen spelen, gegeven het grensoverschrijdende karakter van cybercrime?

Zoals ik in de brief van 19 februari 202022 heb aangegeven beziet de politie per specifiek geval welke maatregelen zullen worden ingezet vanuit de werkgever. Interventies buiten het strafrecht om schadevergoeding te verkrijgen of berichten van het internet te verwijderen kunnen daar deel van uitmaken.

De rol van platformen en providers bij het bestrijden van illegale en/of onrechtmatige online content staat ook internationaal steeds meer in de belangstelling. Bij de beleidsvorming zal mijn ministerie vanzelfsprekend ook het perspectief van andere landen en van de Europese Commissie betrekken.

7. Cold cases (o.a. genealogische DNA-databanken)

In de brief van 24 februari 2020 met betrekking tot cold cases lezen de leden van de D66-fractie dat u aangeeft te zullen verkennen wat de mogelijkheden en de voorwaarden zouden zijn voor het gebruik van particuliere genealogische databanken. Deze leden steunen het terughoudend gebruik van particuliere genealogische DNA-databanken bij het oplossen van misdrijven. DNA bevat immers allerlei zeer persoonlijke informatie, bijvoorbeeld over erfelijke afwijkingen. Het gaat bovendien om mensen tegen wie geen enkele verdenking bestaat. Bij de DNA-databank van het Nederlands Forensisch Instituut gelden strenge eisen voor opname in de databank en voor het gebruik van gegevens. Deelt u de mening dat aan deze strenge eisen niet getornd moet worden?

Verder lezen de aan het woord zijnde leden dat u aangeeft dat ook politievrijwilligers worden ingezet bij de aanpak van cold cases. Ten behoeve daarvan loopt er een traject om het Besluit algemene rechtspositie politie aan te passen. Wat beoogt u met deze aanpassing te bewerkstelligen en welke implicaties zou de aanpassing hebben voor de taken en bevoegdheden van politievrijwilligers?

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat in beginsel geen enkel onopgelost strafdossier wordt afgesloten, maar snappen ook dat de opsporingscapaciteit schaars is en zo efficiënt en effectief mogelijk moet worden ingezet. Deze leden juichen het toe dat erop wordt ingezet de veelal omvangrijke dossiers te digitaliseren. Zij vinden het ook fijn dat politievrijwilligers daarin goede diensten kunnen bewijzen. Voornoemde leden vragen of niet juist verdere specialisatie van cold case onderzoek noodzakelijk én effectiever is. Daarnaast vragen zij of het wel gewenst is om particuliere genealogische DNA-databanken toegankelijk te maken voor politie en justitie. De aan het woord zijnde leden vragen of bij de verkenning naar wenselijkheid, proportionaliteit, subsidiariteit en nut en noodzaak ook een nauwgezette privacyimpactanalyse voor gebruikers van dergelijke particuliere DNA-onderzoeksmogelijkheden wordt gemaakt, bijvoorbeeld voor geadopteerde kinderen die hierop zijn aangewezen om inzicht te krijgen in hun herkomst.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat er geen landelijk coldcase team is omdat het lokale zaken zijn waarbij verbinding met de lokale gemeenschap en prioriteitstelling op lokaal niveau van belang is. Zou het echter niet wenselijk zijn om ook tot een landelijk bureau te komen dat monitort welke coldcases er zijn en die een inschatting kan maken welke zaken het meest kansrijk zijn? Een dergelijk landelijk team kan met gebundelde expertise de lokale politie-eenheden ondersteunen en wijzen op coldcases. Deelt u de mening dat daarmee schaarse kennis, expertise en de nieuwste technieken gebundeld kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Voornoemde leden begrijpen dat de politie meer vrijwilligers gaat inzetten. Betreft dit ook gepensioneerde agenten/rechercheurs die met hun expertise en ervaring geschikt zouden kunnen zijn voor onderzoek naar coldcases? U laat ook onderzoeken of particuliere genetische databanken ingezet kunnen worden voor forensisch onderzoek. Deelt u de mening dat particulier genetische databanken waaraan personen ten behoeve van informatie over hun afstamming DNA-materiaal afstaan dat materiaal niet voor andere doeleinden zouden mogen gebruiken? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het doorverkopen zonder expliciete toestemming dan verboden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?

In elk cold case onderzoek wordt, als er behoefte is aan specifieke kennis die niet voorhanden is in het team, een beroep gedaan op interne of externe specialisten, zoals de digitaal of forensische opsporing. De cold case-teams zelf bestaan altijd uit medewerkers met ruime kennis en opsporingservaring ten aanzien van deze ernstige zaken en interpretatie van bewijsmateriaal.

Er is op dit moment al een goed functionerend landelijk netwerk. Daar bovenop geeft de politie mij aan vooralsnog geen behoefte te hebben aan een landelijk bureau. Elke eenheid heeft zijn eigen cold case-team die cold cases beoordeelt op kansrijkheid samen met het lokale gezag, waarna de zaak al dan niet wordt geprioriteerd. Technische hulpmiddelen die in de toekomst een bijdrage kunnen leveren aan het efficiënter doorzoeken van cold cases zal de politie aan alle cold case-teams ter beschikking stellen via het landelijk netwerk cold cases. In dit netwerk zijn alle eenheden zijn vertegenwoordigd. Het is van belang dat schaarse kennis, expertise en de nieuwste technieken gedeeld worden. Dit gebeurt binnen en tussen de cold case-teams.

Sinds juli 2018 kan een politieambtenaar worden aangesteld als een «ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak met specifieke inzetbaarheid». Vanwege die specifieke inzetbaarheid hoeft deze ambtenaar niet de volledige basispolitieopleiding te hebben doorlopen. Een kortere, specifieke, politieopleiding is voldoende om de bekwaamheden te verkrijgen benodigd voor de uit te oefenen taken en werkzaamheden. Een dergelijke ambtenaar kan uitsluitend worden aangesteld in een functie in het vakgebied forensische opsporing, intelligence of operationeel specialismen. In navolging van deze wijziging voor het beroepspersoneel wordt het Besluit algemene rechtspositie politie nu zo gewijzigd dat een politievrijwilliger ook kan worden aangesteld met specifieke inzetbaarheid. Ook voor deze politievrijwilliger geldt dat deze slechts kan worden ingezet in een functie in het vakgebied forensische opsporing, intelligence of operationeel specialismen en dat de vrijwilliger alvorens te kunnen worden aangesteld in een dergelijke functie een specifieke politieopleiding volgt. De politie streeft naar de inzet van meer politievrijwilligers voor cold cases, waaronder ook gepensioneerde executieve politiemedewerkers die willen terugkeren als vrijwilliger. Onder bepaalde voorwaarden kunnen executieve politiemedewerkers die binnen vijf jaar na hun pensioen als vrijwilliger terugkeren worden ingezet voor werkzaamheden waarvoor opsporingsbevoegdheid noodzakelijk is.

Het klopt dat voor opname van DNA-profielen in de DNA-databank voor strafzaken die het Nederlands Forensisch Instituut beheert, strenge eisen gelden, evenals voor het gebruik van die gegevens. Ik onderschrijf het belang van die eisen en ben dan ook niet van plan daaraan te tornen. DNA-verwantschapsonderzoek met DNA-profielen die in particuliere genealogische DNA-databanken zijn opgenomen, kan een interessante methode zijn om (als ultiem middel) cold cases op te oplossen en onbekende doden te identificeren. Het gebruik van die DNA-profielen kan wat mij betreft echter alleen maar als dat juridisch toegestaan en ethisch verantwoord is. Gebruik van de genealogische DNA-databanken heeft impact op de privacy van veel mensen en daar moet op zorgvuldige wijze mee worden omgegaan. Wat dit betreft zijn er overeenkomsten met de regelingen, nodig in een democratische rechtstaat, voor gedwongen opname in een dna-databank maar er zijn ook belangrijke verschillen met deze private databanken waar in beginsel uit vrije wil aan kan worden deelgenomen. Ik acht het daarom van belang dat, zoals ik in mijn brief van 24 februari jl. heb toegelicht, uitgezocht wordt of en zo ja onder welke condities het juridisch en ethisch toelaatbaar is dat particuliere genealogische DNA-databanken kunnen worden gebruikt voor in dit geval opsporingsbelangen. De politie, het Nederlands Forensisch Instituut, het openbaar ministerie en mijn departement verkennen allereerst wat de mogelijkheden en voorwaarden zouden zijn voor het gebruik van deze particuliere genealogische DNA-databanken voor de identificatie van onbekende doden, waarbij met voldoende zekerheid vaststaat dat zij geen slachtoffer zijn van een misdrijf. Daarbij wordt gekeken naar zowel de juridische en technische aspecten als naar de noodzaak en wenselijkheid, gelet op de impact op de privacy van mensen. Het resultaat van de verkenning moet antwoord geven op de juridische, ethische en technische vraagstukken bij een mogelijk gebruik van particuliere genealogische DNA-databanken voor identificatie van onbekende doden.

8. Informatie of met de gedeeltelijke opschorting van de toepassing van de e-screener Nederland nog voldoet aan verplichtingen van de EU Richtlijn inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens

De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat bij de wapenwetgeving de veiligheid voorop staat. Maar dat betekent niet dat in de vergunningverlening niet voorkomen moet worden dat er onnodige administratieve lasten opgelegd worden. Daarom vragen zij naar aanleiding van de brief over de e-screener of aanvragers van een wapenvergunning nu volledig zelf de bewijsvoering hebben dat er geen contra-indicaties zijn voor een wapenvergunning of dat deze verantwoordelijkheid vooral bij de politie ligt.

Voornoemde leden constateren dat de verlenging van een vergunning in persoon plaats dient te vinden. Hoe wordt bereikt dat deze procedures ook in de huidige situatie zo goed mogelijk door kunnen gaan?

Specifiek vragen de aan het woord zijnde leden naar de uitvoering van de motie van het lid Van der Staaij over de jachtaktes (Kamerstuk 34 432, nr. 11). Wanneer komt er nu daadwerkelijk een meerjarige vergunning? Wat is concreet gekomen uit het overleg met belanghebbenden? Is bekend welke termijnen in andere Europese landen gebruikt worden binnen de termijn van maximaal vijf jaar die een vergunning mag zijn op grond van de Europese vuurwapenrichtlijn? Zou juist een meerjarige vergunning niet kunnen zorgen dat de screening zorgvuldiger kan plaatsvinden dan een jaarlijks terugkerende vergunningaanvraag en dat geen problemen ontstaan voor het tijdig nemen van een beslissing over een vergunning? Het verlengingsbesluit van een jachtakte schijnt in het buitenland problemen op te leveren, omdat deze onbekend is. Op welke manier wordt ook ten behoeve van gebruik in andere landen gekozen voor een zo gebruiksvriendelijk mogelijke benadering van de vergunning?

Allereerst zal ik in gaan op de vragen van de leden van de SGP-fractie over de e-screener en een aantal onderwerpen verband houdende met de Wet wapens en munitie (Wwm). Zoals ook aangehaald in eerdere Kamerbrieven23 ligt de bewijslast bij de aanvrager. Het dragen van een wapen is geen onvreemdbaar recht van de burger, maar een verlofstelsel: de aanvrager moet bewijzen dat zij geschikt is in plaats van dat de politie moet aantonen dat de aanvrager niet geschikt is. Zoals ik echter ook aangeef in mijn brieven24 is de e-screener slechts een onderdeel in het verlofverleningsproces waarbij elke stap kan leiden tot een voornemen tot weigering: ook het huisbezoek, het antecedentenonderzoek, het referentenonderzoek behoren bijvoorbeeld tot die procedure. Mocht een van de stappen leiden tot een voornemen tot weigering, is het aan de aanvrager om een contra-indicatie aan te leveren. Bij de e-screener betreft dit dan een rapport opgesteld door een expert die een herbeoordeling maakt, te voldoen aan bepaalde door mij gestelde eisen. In voorkomende gevallen worden aanvragers op een daartoe geëigend moment over deze eisen ingelicht.

De huidige situatie vraagt natuurlijk om aanpassing van het een en ander in het licht van het coronavirus. Zoals ik u schrijf in mijn Kamerbrief van 3 april 202025 heb ik momenteel de afspraak gemaakt met de korpschef dat de huidige verloven worden verlengd totdat de maatregelen die het reizen tot het hoogst noodzakelijke beperken voorbij zijn. De examencentra zijn recent gedeeltelijk weer opengesteld, waardoor deelname aan de e-screener in principe weer mogelijk is. Echter kan, vanwege de coronamaatregelen, de politie op dit moment een aanvraag door een eerste aanvrager niet verder afhandelen, omdat de politie niet kan voldoen aan de verplichte gestelde contactmomenten (intakegesprek en thuiscontrole). Er wordt bezien op welke wijze deze stappen, zodra daar weer de nodige ruimte voor is en binnen de normen van de anderhalve-meter-samenleving, wel kunnen worden afgelegd.

Zoals aangegeven in mijn brief van 14 februari 2020 en tijdens het AO Politie van 20 februari 2020 ben ik aan het bezien op welke termijn en onder welke voorwaarden de geldigheidsduur van wapenvergunningen (verlof en jachtakte) van 1 naar 3 jaar kan worden verlengd. Ik zal voor wat betreft de jachtakten hier afstemming over zoeken met mijn ambtsgenoot van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het afnemen van de e-screener bij elke aanvraag is in ieder geval een van de voorwaarden, die ik bij een eventuele verlenging van de vergunningsduur zal willen stellen. De mogelijke opties bespreek ik uiteraard ook met uw Kamer.

Mogelijke verlenging van de vergunningsduur is op meerdere momenten met belanghebbende partijen ter sprake gekomen afgelopen jaren. Ik wil dit graag bezien in de herziening van de Wwm waar mijn departement op dit moment de voorbereidingen voor treft. Ik heb nog geen onderzoek gedaan naar de regelgeving in andere EU-lidstaten wat de maximale vergunningsduur betreft. Sinds de onderhandelingen over de herziening van de EU vuurwapenrichtlijn in 2016 en 2017 ben ik bekend met het feit dat er grote verschillen bestonden tussen EU lidstaten en dat de maximering van de vergunningsduur op vijf jaar een zeker harmoniserend effect heeft gehad. Uiteraard dienen eventuele wijzigingen in de verlofverleningspraktijk bij te dragen aan het hoge veiligheidsniveau. Ik ben momenteel aan het bezien op welke termijn en onder welke voorwaarden de geldigheidsduur van wapenvergunningen (verlof en jachtakte) van 1 naar 3 jaar kan worden verlengd.

Dan nog het laatste punt van de leden van de SGP-fractie, het gebruik van het wapen in andere landen. Aan personen die gerechtigd zijn tot het voorhanden hebben van een vuurwapen wordt desgevraagd door de korpschef van politie, een Europese vuurwapenpas uitgereikt. Met de Europese vuurwapenpas kunnen jagers (met vuurwapens) en sportschutters (met vuurwapens) naar een andere lidstaat reizen zonder voorafgaande toestemming van de lidstaat van bestemming. De ambtshalve verlenging is bekend bij de Duitse politie en wordt geaccepteerd aangezien men in Duitsland ook vanwege het coronavirus werkt met een schriftelijke afhandeling van vergunningaanvragen. Daarnaast is in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging KNJV gewerkt aan een Duitstalige versie die door jagers ook getoond kan worden als zij noodzakelijk grensoverschrijdend moeten reizen. Tot slot wordt nog gewerkt aan een Franstalige en een Engelstalige versie. Deze documenten worden op verzoek toegestuurd en kunnen ook digitaal worden gedownload op de site van de KNJV en op politie.nl.

9. Maatregelen politie naar aanleiding van het coronavirus

De leden van de VVD-fractie constateren dat de coronacrisis een grote impact heeft op ons land. Elke Nederlander voelt deze impact en zo ook onze helden die bij de politie, brandweer, handhaving en andere hulpdiensten werken. Deze leden willen hier eerst grote waardering uitspreken voor de manier waarop politiemensen, handhavers, brandweerlieden en andere hulpverleners zich dagelijks inzetten, zeker tijdens deze bijzondere tijden, voor onze veiligheid en gezondheid. Zij achten het voorts van groot belang dat onze hulp- en veiligheidsdiensten hun belangrijke taken zo veilig mogelijk kunnen uitvoeren. Dit is een opgave die er altijd is geweest en in tijden van de coronacrisis nogmaals om extra aandacht vraagt.

De aan het woord zijnde leden constateren dat het tijdens de coronacrisis extra van belang is dat er genoeg ruimte is voor innovatie en flexibiliteit, zodat onze hulp- en veiligheidsdiensten zo veilig mogelijk kunnen werken. Voornoemde leden denken hierbij aan digitale bureaus, gebruik van spuugmaskers, schermen in politieauto’s en meer. Kunt u aangeven hoe ervoor wordt gezorgd dat behoeftes en ideeën van de werkvloer direct opgepakt worden en dat deze zonder bureaucratie of andere belemmeringen uitgevoerd kunnen worden? Wat is hiervoor nodig en hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen onnodige vertragingen optreden bij de uitvoering van dergelijke belangrijke aanpassingen?

Een crisis vraagt om improvisatie en het benutten van creativiteit. Na de start van de crisis is direct gekeken of o.a. lopende innovaties binnen en buiten de politie en markitinitiatieven bruikbaar zijn voor aanpak van de crisis. Ook is direct contact gezocht met andere nationale en internationale overheidsdiensten. Deze informatie is en wordt ter beschikking gesteld aan de crisisteams, te denken valt aan het inzetten van drones, 3D geprinte uitrusting, nieuwe manier van verhoor en surveillance. Sommige innovaties kunnen direct in deze crisis ingezet worden, andere vragen meer tijd, geld en begeleiding. Getracht wordt belemmeringen voor implementatie zoveel mogelijk weg te nemen.

Tijdens deze bijzondere tijd is het van wezenlijk belang dat de samenwerking van de verschillende hulp- en veiligheidsdiensten versterkt wordt, aldus de leden van de VVD-fractie. In dit kader willen zij eerst graag weten hoe politievrijwilligers momenteel ingezet worden. Klopt het dat politievrijwilligers momenteel niet mogen werken? Waarom is dit? Wat kan gedaan worden om ervoor te zorgen dat vrijwilligers wel ingezet worden?

Welke mogelijkheden zijn er voorts voor voormalige politiemedewerkers die tijdelijk willen bijspringen? Waar kunnen zij zich melden? Hoeveel voormalige politiemedewerkers hebben zich al aangemeld en hoeveel zijn ook al daadwerkelijk ingezet?

Politievrijwilligers zijn volwaardige politiemedewerkers. Zij worden in de huidige omstandigheden derhalve ingezet voor hun gebruikelijke werkzaamheden. De politie houdt bij de inzet wel rekening met de belangen van de politievrijwilliger, persoonlijke omstandigheden en de eventuele belangen van de tweede werkgever van de politievrijwilligers.

Er zijn nog geen voormalige politiemedewerkers ingezet. Er valt thans politiecapaciteit vrij, bijvoorbeeld omdat evenementen zijn afgelast en er geen toezicht moet worden gehouden op de horeca. Deze vrijgevallen capaciteit kan worden ingezet voor het toezicht in het publieke domein op de naleving van de maatregelen die zijn genomen in het kader van de coronacrisis. Voormalige politiemedewerkers kunnen zich wel melden voor hulp in de coronacrisis via de website kombijde.politie.nl/coronabijstand. Mocht er toch behoefte ontstaan aan de tijdelijke inzet van voormalige medewerkers, dan is de politie in staat om de medewerkers die zich hebben aangemeld snel op te roepen. Tot en met 29 april 2020 hebben 573 voormalig politiemedewerkers zich via de website aangemeld.

Ook willen voornoemde leden in dit kader weten in hoeverre u bezig bent met het organiseren van de overdracht van bepaalde administratieve korpscheftaken naar andere diensten of organisaties. Immers, de essentie van het politiewerk is en blijft veiligheid in en om de wijk, opsporing etc.

Dan nu over het mogelijk organiseren van de overdracht van bepaalde administratieve korpscheftaken naar andere diensten of organisaties, een vraag van de leden van de VVD-fractie. Op dit moment wordt in een breder traject bezien welke taken bij de politie thuishoren en welke taken ook door andere diensten of organisaties zouden kunnen worden uitgevoerd. Hier hoort het administratieve gedeelte van de vergunningenverlening ook bij. Bij een onderzoek naar een mogelijke overdracht wordt allereerst gekeken naar welke taken dan zouden kunnen worden overgedragen. Vervolgens wordt gekeken naar het behoud van kwaliteit van de dienstverlening, naar kostenneutraliteit en naar zaken als bijvoorbeeld de informatiestroom tussen deze administratieve kant en de toezichthoudende kant van de korpscheftaken. Ook moet er geen frictie ontstaan in de uitvoering. Al dit soort zaken moeten bij een alternatief voldoende worden onderzocht.

Ook hebben de aan het woord zijnde leden vragen over de samenwerking tussen de GGZ en de politie. De situatie voor deze crisis was al zo dat de politie te vaak moest uitrukken voor mensen die eigenlijk een vorm van geestelijke gezondheidszorg behoefden. Deze leden ontvangen berichten dat dit nu nog vaker zou zijn, mede doordat de GGZ, begrijpelijkerwijs, terughoudender zou zijn met de ambulante zorg. Kloppen deze signalen? Welke afspraken zijn er, naar aanleiding van de coronacrisis, gemaakt tussen de GGZ en de politie?

Uit de eerste voorzichtige bevindingen van de politie blijkt dat er een toename van het aantal meldingen van personen met verward gedrag (E33 melding) is vast te stellen. Echter, dat is niet anders dan in de afgelopen jaren waarin we ook een constante toename hebben gezien (ongeveer 8% per jaar) van het aantal E33 meldingen. Hierdoor is onduidelijk of de huidige stijging gerelateerd is aan corona of niet. Op dit moment zijn er ook geen signalen dat het terugschroeven van de ambulante hulpverlening als gevolg van de coronacrisis substantiële gevolgen zou hebben voor de toename van het aantal (E33) meldingen bij de politie. Ik heb dan ook geen aanleiding om te denken dat de bestaande samenwerkingsafspraken van politie met de GGZ en het bestaande Handelingskader niet voldoen en dat er aanvullende afspraken vanwege de coronacrisis nodig zouden zijn. Dit neemt niet weg dat ik – samen met het Ministerie van VWS en de politie – de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten houd.

Voorts willen de aan het woord zijnde leden aandacht vragen voor de handhaving van de regels die nodig zijn om met elkaar zo gezond en fit mogelijk uit deze crisis te komen. Deze leden willen eerst graag hun waardering uitspreken richting al die Nederlanders met een vitaal beroep die zo hard werken voor ons allemaal. Ook spreken zij hun waardering uit richting alle Nederlanders die zich aan de regels houden en thuis blijven. Helaas is er ook een kleine minderheid die het flink verpest, misbruik maakt van deze kwetsbare situatie en zichzelf, anderen en onze hulpverleners in gevaar brengt. Spugen in het gezicht van agenten, handhavers te lijf gaan of ambulancemedewerkers het werk onmogelijk maken. Dit is absoluut onacceptabel en dient snel en effectief aangepakt te worden. Kunt u aangeven hoe vaak snelrecht is ingezet en welke straffen tot op heden zijn gegeven aan mensen die lak bleken te hebben aan de coronaregels of zonder enig fatsoen onze helden van de veiligheidsdiensten belaagden? Het mag duidelijk zijn dat dergelijk gedrag nooit getolereerd mag worden.

Op peildatum 10 mei waren er bij het Openbaar Ministerie 207 misdrijfzaken gerelateerd aan de coronamaatregelen ingestroomd, waaronder bedreiging van of geweld tegen hulpverleners. Van deze 207 misdrijfzaken zijn 164 verdachten gedagvaard. Zeven verdachten hebben een OM-strafbeschikking gekregen, negentien zaken zijn geseponeerd. In de resterende zeventien zaken moet het OM nog een beslissing nemen. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van het snelrecht. Naast de misdrijfzaken waren er op peildatum 10 mei 2020 circa 7.400 strafbeschikkingen uitgevaardigd vanwege overtreding van de noodverordeningen. Er zijn meer processen-verbaal uitgeschreven, maar deze worden nog beoordeeld. Daarbij gaat het om ongeveer 10.800 processen-verbaal (peildatum 10 mei 2020) die nog worden beoordeeld door het Openbaar Ministerie (OM).

De leden van de PVV-fractie vragen wanneer de aangekondigde spoedwetgeving, die het mogelijk maakt om van verdachten gedwongen celmateriaal af te nemen om zo te testen of zij ook daadwerkelijk met het coronavirus besmet zijn, gereed is en beschikbaar voor de Kamer. Voorts vragen voornoemde leden of u bekend bent met het feit dat agenten in het kader van hun werk soms in aanraking komen met overleden personen en dat daarbij niet aanstonds duidelijk is waar de overledene aan is overleden en dat agenten soms van nabestaanden dan wel de betrokken huisarts te horen krijgen dat de doodsoorzaak zeer waarschijnlijk het coronavirus is.

Aangezien hier niet op wordt getest, betekent dit dat de betrokken agenten ook in onzekerheid zitten of zij besmet zijn geraakt. Wordt dit ook betrokken in de spoedwetgeving? De aan het woord zijnde leden vragen of u bereid bent aan agenten voldoende beschermingsmiddelen beschikbaar te stellen zodat zij in ieder geval in bovengenoemde situatie beschermd zullen zijn.

De leden van de PVV-fractie hebben een aantal vragen over de spoedwetgeving die ziet op het mogelijk maken om gedwongen celmateriaal af te nemen bij verdachten. Dit is opgenomen in de tijdelijke wet Covid-19 JenV. Op donderdagavond 16 april is dit wetsvoorstel in uw Kamer aanvaard. Het wetsvoorstel is op vrijdag 24 april 2020 in werking getreden.

Het wetsvoorstel ziet niet op de mogelijkheid om agenten te kunnen testen in het geval dat zij bespuugd of behoest zijn. Voor dit doel zijn afspraken gemaakt met de GGD-en. Uw Kamer is hierover recent geïnformeerd in de beantwoording van Kamervragen van de leden Kuiken en Ploumen (PvdA)26 en door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport27. De politie beschikt op dit moment over voldoende beschermingsmiddelen voor de komende twee weken, wat de wettelijke voorraad-termijn is.

Voornoemde leden vragen of u bekend bent met de situatie op en rondom het Bellamyplein in Rotterdam waar al jarenlang ernstige overlast wordt veroorzaakt door dezelfde groep personen. Deze groep houdt zich op geen enkele wijze aan de huidige regels (zoveel mogelijk thuis blijven en social distancing). Letterlijk wordt gezegd dat ze «schijt aan corona en schijt aan de overheid» hebben. Na diverse waarschuwingen is het op 7 april 2020 tot een escalatie gekomen en zijn agenten zelfs geschopt en gebeten bij de aanhouding van één/meerdere personen.

Waarom wordt een dergelijke groep getolereerd en waarom wordt er niet veel harder tegen opgetreden, in die zin dat ze allemaal worden opgepakt en vastgezet gedurende de tijd dat de coronamaatregelen van binnenblijven en social distancing gelden?

Waar sprake is van verstoring van de openbare orde of strafbaar handelen wordt door de politie of andere handhavers opgetreden en waar nodig strafrechtelijk gehandhaafd. Dit geschiedt onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag. Dit geldt ook voor overtredingen van de nu geldende noodverordeningen. Dat agenten en andere handhavers daarbij soms te maken krijgen met geweld is natuurlijk volstrekt onacceptabel. Hier wordt dan ook hard tegen opgetreden door politie en justitie, waar mogelijk door gebruik te maken van het snelrecht.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de beperkingen die door de overheid zijn gesteld in het kader van de beteugeling van het coronavirus zijn gegoten in de vorm van noodverordeningen die uitgevaardigd zijn door de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Deze leden vragen of u van mening bent dat deze noodverordeningen voldoende juridische (rechtstatelijke) basis bieden om ook op langere termijn, bijvoorbeeld als deze crisis maanden gaat duren, stand te houden. Is het niet zo dat het wettelijk kader voor de noodverordening vooral is opgesteld vanuit de gedachte dat een crisis betrekkelijk kort van duur is? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag zowel aandacht besteden aan de mogelijkheden om democratische controle uit te oefenen op de uitgevaardigde verordeningen, maar ook aan de Europeesrechtelijke houdbaarheid van de noodverordening als basis van de strafrechtelijke handhaving van de maatregelen? Denkt u na over het inbrengen van een formele noodwet mochten de maatregelen langere tijd moeten duren?

Op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid (Wpg) kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de voorzitter van de veiligheidsregio opdragen hoe de bestrijding ter hand te nemen van een (direct dreigende) epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A. De tekst noch de historie van de Wpg beperkt de Minister in de te geven opdrachten. Om te voldoen aan een opdracht zet de voorzitter van de veiligheidsregio zijn bestaande bevoegdheden in. Dit betreft onder meer de bevoegdheid om een noodverordening vast te stellen (artikel 39 van de Wet veiligheidsregio's in combinatie met artikel 176 van de Gemeentewet). In een rechtsstaat kunnen noodverordeningen naar mijn mening inderdaad niet al te lang duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van eenieder. Dat betekent evenwel niet dat het enige alternatief is om de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden in te zetten, en dus een noodtoestand af te kondigen. Dat is in deze situatie niet aan de orde. Wel acht het kabinet het gewenst dat de maatregelen die moeten worden getroffen na de fase van acute crisisbeheersing, in samenspraak met het parlement tot stand worden gebracht. Juist om die reden bestaat het voornemen om tijdelijke, aanvullende wetgeving te maken voor de volgende fase van de crisisbestrijding. Ik verwijs u hiervoor verder naar de brief die ik, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van VWS en voor Medische Zorg en Sport, 1 mei 2020 aan uw Kamer heb gestuurd28.

De aan het woord zijnde leden lezen dat politieagenten beschermd worden door mondafscherming bij verdachten aan te brengen die vervoerd worden. Deze leden zijn verheugd dit te lezen. Het is van groot belang dat onze dienders beschermd worden tegen verdachten die het coronavirus moedwillig willen verspreiden. Toch vragen voornoemde leden of andere situaties denkbaar zijn waar mondafscherming bij verdachten gebruikt kan worden om zo dienders te beschermen. Is het in die situaties ook mogelijk om de mondafscherming aan te brengen? Voorts vragen de aan het woord zijnde leden of er genoeg mondafscherming voorradig is.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de inzet van mondafscherming mogelijk wordt gemaakt alsmede het gedwongen afnemen van celmateriaal. Voornoemde leden vragen of deze ingrijpende maatregelen enkel worden toegepast wanneer daar aanleiding voor lijkt te zijn. Tevens hechten zij aan de tijdelijkheid van deze maatregelen, voor de duur van de crisis. Voorts vragen deze leden of mondafscherming na gebruik niet wordt gebruikt voor een volgende verdachte. De aan het woord zijnde leden ontvangen graag een bevestiging op de drie voorgaande punten.

De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat de politie de beschikking heeft over goede voorzieningen en bescherming tijdens de coronacrisis. U geeft aan dat verdachten mondbescherming gegeven kan worden. Is deze maatregel ook al daadwerkelijk doorgevoerd in het Besluit bewapening en uitrusting politie? Is deze maatregel in de praktijk afdoende tegen het bespugen van politiemensen?

De toevoeging van de mondafscherming aan de uitrusting van politie is niet doorgevoerd in het Besluit bewapening en uitrusting politie (hierna: Bbup). Op grond van artikel 16, tweede lid, Bbup kan de korpschef aan de onder hem ressorterende ambtenaren andere dan de in het eerste lid bedoelde uitrusting toekennen. Op genoemde grond is het Besluit toekenning mondafscherming politie genomen.

Het aanbrengen van de mondafscherming vindt op grond van genoemd besluit slechts plaats bij verplaatsing of vervoer van verdachten of in het kader van hulpverlening indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op de veiligheid van de ambtenaar of derden. In mijn brief van 3 april 2020 heb ik aangegeven dat de aangekondigde maatregelen tot nader order gelden.29 Het bespugen van politieagenten is onacceptabel en dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Het aanbrengen van een mondafscherming bij de verdachte draagt hier aan bij. De mondafscherming is voor eenmalig gebruik en wordt niet gebruikt voor een volgende verdachte. Door deze maatregel – die in goed overleg met politie tot stand is gekomen – kunnen politiemedewerkers hun werk veiliger uitvoeren. Tot op heden is de politie erg tevreden over de inzet van dit middel.

De politie had reeds een voorraad mondafscherming en heeft deze bijbesteld. De korpschef geeft mij aan momenteel voldoende voorradig te hebben en verwacht op dit moment geen problemen met leveringen. De mondafscherming wordt binnen de politie via de daar opgetuigde landelijke NSGBO-structuur verdeeld over het land.

Het onder dwang afnemen van slijmvlies of sputum van een verdachte ten behoeve van de uitvoering van een onderzoek naar een mogelijke besmetting met COVID-19, de vragen van de ChristenUnie-fractie, kan alleen bij een verdachte worden gedaan als aan de voorwaarden uit artikel 151e van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. Dat betekent dat er sprake moet zijn van een misdrijf waarbij uit aanwijzingen blijkt dat de verdachte het slachtoffer van dat misdrijf kan hebben besmet of dat de verdachte het slachtoffer met behulp van het celmateriaal van een derde heeft besmet door dit celmateriaal door een misdrijf op het slachtoffer over te brengen. De aanvulling van het derde lid van artikel 151e die in artikel 33 van het voorstel van Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid is voorzien, is van tijdelijke aard. Het is de bedoeling dat die regeling door middel van een wijziging van artikel 151e van het Wetboek van Strafvordering wordt omgezet in een permanente voorziening. Het wetsvoorstel waarbij dat zal gebeuren, zal zo snel mogelijk worden ingediend.

De leden van de CDA-fractie hebben daar waar het gaat om de zgn. korpscheftaken begrip voor het beperken van direct contact tussen burgers, bijvoorbeeld verlofhouders, en politieambtenaren. Zij kunnen er echter minder begrip voor opbrengen dat bepaalde werkzaamheden zonder enige vorm van creativiteit en het onderzoeken van redelijke alternatieven geheel en al tot stilstand zijn gekomen. Zeker nu dit de economische belangen van bijvoorbeeld wapenhandelaren zonder noodzaak zeer ernstig onder druk zet. Als voorbeeld noemen deze leden het bijschrijven van nieuwe wapens op een akte of verlof. Is aan de zijde van de politie voldoende duidelijk welke economische belangen hier spelen? Bent u bereid op korte termijn, in overleg met zowel de wapenhandel als vertegenwoordigers van verenigingen van sport- en jachtschutters, te inventariseren welke administratieve handelingen op een veilige, alternatieve wijze voortgang kunnen vinden? Zou deze crisis in dit opzicht ook iets goeds kunnen voortbrengen, namelijk dat ook voor de langere termijn meer en slimmer gebruik wordt gemaakt van digitalisering in dit proces?

De leden van de CDA-fractie hebben ook vragen over de korpscheftaken en de economische belangen van wapenhandelaren. Veiligheid staat voorop, of dat nu gaat om het zo veel mogelijk verkleinen van de besmettingskans van agenten en burgers of dat het gaat om het zorgvuldig afwegen van aktes of verloven. Dat dit mogelijk ingrijpende (economische) gevolgen kan hebben voor deze sector is evident, net zoals dit overigens het geval is in andere getroffen sectoren. Politie houdt de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten en kijkt waar versoepeling nodig is. Tot nader overleg met de verschillende belangenbehartigers ben ik altijd bereid.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben enorme waardering voor de wijze waarop politie-, brandweer- en zorgpersoneel zich op dit moment inzet voor de publieke veiligheid en gezondheid van ons allen, vaak ten koste van hun eigen welzijn. Deze leden willen hen graag bedanken voor hun niet aflatende inzet. Daarnaast spreken zij ook hun waardering uit voor u bij de handhaving van de voorschriften om de verdere verspreiding van het COVID-19 virus te voorkomen en te beperken. Voornoemde leden wensen u, uw ondersteunende ambtenaren en allen die zich op dit moment inzetten voor een veiliger en gezonder Nederland alle goeds toe.

Voornoemde leden delen van harte de door u uitgesproken waardering voor de wijze waarop hulpverleners, de politie in dit geval in het bijzonder, omgaan met hun werk in deze bijzondere tijd. Deze leden delen ook de uitgesproken gevoelens van u over de zgn. coronaspugers en -hoesters. Zij kunnen zich de noodzaak voorstellen om in dit soort gevallen de inzet van mondafscherming mogelijk te maken en toe te voegen aan de uitrusting van de politie. Het roept bij voornoemde leden de vervolgvraag op of de beschikbaarheid van beschermende middelen, zoals handschoenen, mondkapjes, etc. voor alle politieagenten gewaarborgd is. Ook vragen de aan het woord zijnde leden hoe de RIVM-voorschriften in politiecellencomplexen worden nageleefd.

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen die samenhangen met de coronacrisis. Heeft de politie voldoende beschermingsmiddelen om besmetting met corona te voorkomen? Zo nee, waar is dan tekort aan en hoe gaat dit opgelost worden?

De gezondheid en veiligheid van eigen medewerkers is binnen de politie heel belangrijk. In algemene zin worden de RIVM-richtlijnen bij de politie zoveel mogelijk nageleefd. Met name de richtlijn van het houden van 1,5-meter afstand is echter niet in alle omstandigheden uitvoerbaar, bijvoorbeeld bij het fouilleren of boeien. Men is daarom extra alert op besmettingsgevaar. Dit geldt ook in de politiecellencomplexen: bij iedere insluiting wordt een medische uitvraag gedaan, bij een vermoeden van een besmetting wordt een arts geraadpleegd. Bij twijfel wordt uitgegaan van een risico op besmetting en worden in het contact mondkapje, bril en schort gebruikt door de daartoe aangewezen medewerker. Bij het verplaatsen van arrestanten wordt fysiek contact zo veel mogelijk vermeden. Ook wordt voorkomen dat meerdere arrestanten tegelijk op de luchtplaats verblijven. Contact met de advocatuur en de reclassering verloopt zo veel mogelijk via televerbindingen. Overigens is het aantal ingesloten personen drastisch gedaald als gevolg van veel minder aanhoudingen, inverzekeringstellingen en tenuitvoerleggingen.

De politie beschikt op dit moment over voldoende beschermingsmiddelen voor de komende twee weken, wat de landelijke voorraadtermijn is. De politie koopt deze middelen zelf in.

Acht u het nodig dat de politie meer handhavingsmogelijkheden krijgt om coronamaatregelen zoals de voorgeschreven anderhalve meter afstand of samenscholingsproblemen aan te pakken? Zo ja, waaraan denkt u? Zo nee, waarom niet? Wat vindt de politie zelf?

Er zijn wat mij betreft geen aanwijzingen dat de huidige handhavingsmogelijkheden van de politie niet toereikend zijn. Uitbreiding daarvan is momenteel niet nodig. De politie deelt die mening.

De aan het woord zijnde leden begrijpen dat het noodzakelijk is dat veel evenementen tot nader order uitgesteld zijn. Ook zijn er signalen dat veel nu uitgestelde evenementen op een later tijdstip alsnog gehouden zouden gaan worden. Deelt u de mening dat, mocht een aantal uitgestelde evenementen later weer doorgaan, dat dan samen met de dan al geplande evenementen een extra groot beslag op de capaciteit van de politie en andere hulpverleners gaat leggen? Wat is uw mening hierover? Wat kunnen u en lokale autoriteiten, in overleg met organisatoren van evenementen, doen om overbelasting van politie en andere hulpverleners te voorkomen?

Het alsnog laten plaatsvinden van de uitgestelde evenementen zal inderdaad op dat moment extra beslag leggen op de capaciteit van politie. Daar moet bij het al dan niet opnieuw inplannen daarvan dan ook rekening mee worden gehouden, zodat deze evenementen op een verantwoorde wijze kunnen plaatsvinden en politie en andere hulpverleners niet worden overbelast. Deze inschatting zal lokaal moeten worden gemaakt door de burgemeester in overleg met de organisatoren en na afstemming binnen de driehoek.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben grote waardering voor de veiligheidsdiensten en alle beroepskrachten en vrijwilligers die zich inzetten voor de veiligheid van Nederland. Er wordt veel van hen gevraagd, juist ook in deze tijd. Voor deze leden is het van belang dat politie, brandweer, boa’s en andere handhavers goed en veilig hun werk kunnen blijven doen. De coronacrisis heeft een grote impact op het mentale welzijn van de samenleving, zo constateren voornoemde leden. Juist ook voor hulpdiensten die schrijnende of juist bedreigende situaties meemaken ten tijden van deze crisis. Op welke wijze is bij hulpdiensten aandacht voor het mentaal welzijn? Is voldoende ondersteuning aanwezig?

De zorg voor het mentale welzijn betreft een werkgeversverantwoordelijkheid. Preventieve maatregelen, informatieverschaffing, collegiale nazorg en de inschakeling van externe deskundigheid zijn gemeenschappelijke elementen van de wijze waarop deze verantwoordelijkheid door de verschillende werkgevers wordt ingevuld. In deze coronacrisis besteden de veiligheidsregio’s en de politieorganisatie op verschillende manieren extra aandacht aan het mentale welzijn van haar personeel, bijvoorbeeld via digitale nieuwsbrieven of intranet. Ook zijn er voor politie- en brandweerpersoneel bestaande steunpunten waar zij terecht kunnen met vragen over of hulp bij psychische belasting, waaronder de geestelijk verzorgers. Wat betreft de wijze waarop personeel van zorginstellingen – waaronder ambulancepersoneel – wordt ondersteund, verwijs ik naar de brief van de Minister van VWS van 15 april jl. aan uw Kamer30.

Wordt bij de uitwerking van de motie van het lid Segers c.s. (Kamerstuk 25 295, nr. 230) ook nadrukkelijk gekeken naar preventieve maatregelen voor hulpverleners en worden tegelijkertijd voorbereidingen getroffen voor een mogelijke toename van geestelijke gezondheidsklachten onder hulpverleners?

Wat betreft de wijze waarop de motie van het lid Segers c.s. wordt uitgewerkt verwijs ik naar de eerder genoemde brief (pag. 30–32). Deze uitwerking heeft in eerste instantie betrekking op de zorgprofessionals die betrokken zijn bij de zorg aan mensen die met het coronavirus zijn besmet.

Voorts vragen de aan het woord zijnde leden of er voldoende hulpverlening is voor mensen met PTSS.

Voor de ondersteuning van personeel van zorginstellingen verwijs ik naar de eerder genoemde brief (pag. 28), nl. het contactpunt «Psychosociale ondersteuning voor zorgprofessionals» waar zorgpersoneel terecht kan voor complexe psychische hulpvragen zoals traumaverwerking en PTSS-klachten. Daarnaast voorzien de politieorganisatie en elke veiligheidsregio in hulp voor medewerkers met PTSS als onderdeel van de zorg voor het mentale welzijn, zoals eerder aangegeven.

Ten aanzien van het doen van aangiften waarbij een fysieke aanwezigheid vereist is, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie hoe wordt omgegaan met mensen die tot een kwetsbare doelgroep behoren of uit angst voor besmetting aangifte mijden.

De politie heeft een maatschappelijk verantwoordelijkheid binnen onze samenleving. Het contact met de burger is essentieel. De taken van de politie vallen daarom onder de vitale beroepen die zo veel als mogelijk moeten doorgaan.

Het aangifteproces is een belangrijk proces dat doorgang vindt. Hiertoe zijn zoals bekend verschillende kanalen beschikbaar, waaronder via internet, telefonisch en ook in deze tijden, in persoon. Zaken van kwetsbare personen worden met de nodige zorg opgepakt. Dit vergt zoals altijd maatwerk. Wanneer een kwetsbaar persoon besmettingsklachten heeft dan wordt altijd in afstemming met de persoon zelf, en leidinggevende bekeken wat de beste aanpak is.

Aangiftes die een fysieke aanwezigheid vereisen (zoals bij zedendelicten) worden op normale wijze, binnen de richtlijnen van het RIVM, opgenomen door gespecialiseerde rechercheurs.

Is het voorstelbaar dat digitaal een voorlopige aangifte wordt gedaan, die op een later moment fysiek in een formele aangifte kan worden omgezet?

Het is ten aanzien van verschillende delicten reeds mogelijk om digitaal aangifte te doen (denk aan onder andere diefstal, vernieling). Digitaal opnemen van een voorlopige aangifte op andere delicten is niet aan de orde. In zaken waar men geen internet aangifte kan doen, is het is vooral noodzaak om burgers in persoon te spreken, bijvoorbeeld in verband met kwetsbare personen als ook om een kwalitatief goede aangifte op te nemen.

Wel is naar aanleiding van de coronacrisis door politie een handelingskader opgesteld inzake verruiming mogelijkheid opnemen telefonische aangiften. In een landelijk overleg met het Openbaar Ministerie zijn afspraken gemaakt voor het verruimen van de mogelijkheid tot het opnemen van telefonische aangiften. Dit betreft een verruiming van de bestaande werkwijze waarbij het opnemen van telefonische aangiften uitsluitend mogelijk is voor die feiten waarvoor ook via internet aangifte kan worden gedaan. Het algemene uitgangsprincipe voor deze verruiming betreft dat de aangever instemt met deze wijze van opnemen van de aangifte èn dat dit niet geldt voor aangiften gelegen in de relationele sfeer, stalking en geweldszaken.

Voornoemde leden constateren dat een aantal politiekorpsen in deze coronacrisis online zeer actief zijn, om zo ook in contact met burgers te kunnen blijven.

Deelt u het enthousiasme van deze leden over dergelijke initiatieven?

In algemene zin, gaat ook de politie mee in de maatschappelijke en technologische ontwikkelingen van deze tijd. De situatie waarin we nu verkeren, moeten we aangrijpen om de digitale benaderbaarheid van de politie verder te ontwikkelen. Dit sluit ook aan bij waar politie aan werkt binnen het kader van de ontwikkelagenda GGP. Nieuwe ideeën zijn welkom en initiatieven worden gewaardeerd. Zeker als ze in een lokale context ontstaan, ter bevordering van de lokale verankering. Wel dienen deze initiatieven van enige structuur te worden voorzien. Daarom geldt dat dergelijke ideeën een haalbaarheidstoets moet doorstaan (Hoe zit het privacy technisch? Wat is de toegevoegde waarde? Is het uitvoerbaar? Bestaat het al?). En uiteindelijk zullen initiatieven wel in de juiste balans moeten zijn ten opzichte van de contacten met de burger in persoon.

Bent u bereid korpsen aan te moedigen om, waar dat mogelijk is, online contactvormen met burgers op te zetten?

Zoals gezegd zijn nieuwe ideeën welkom. Er bestaan zoals u weet binnen politie al verschillende kanalen tussen burger en politie om met elkaar in contact te zijn. Dit is een proces wat continu in ontwikkeling is. Gelet op de maatschappelijke en technologische ontwikkelingen gaat politie met haar tijd mee. Zo zijn er reeds lopende ontwikkelingen om de mogelijkheden van contact tussen politie en burger verder uit te bereiden. Denk hierbij aan de pilot van chatbot Wout waarover ik u al eens heb geïnformeerd. Inmiddels is deze chatbot ook opgeleid om meer corona-gerelateerde vragen te beantwoorden. Daarnaast is de politie bezig met het versneld beschikbaar maken van videobellen. Op afspraak kunnen burgers dan, middels een videoverbinding in contact komen met hun wijkagent en te zijner tijd ook meldingen en/of aangiften doen. Wanneer dit van start gaat zal hierover door politie worden gecommuniceerd.

10. Reactie op verzoek commissie over het NRC-bericht d.d. 9 maart «Een nieuwe man bij de brandweer, maar de machocultuur blijft»

De leden van de VVD-fractie willen hier specifiek stilstaan bij de brandweer in de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland (VRAA). Zij hebben hier eerder, meerdere malen, Kamervragen over gesteld. De vorige chef, die was aangesteld door burgemeester Van der Laan, om orde op zaken te stellen, was weggestuurd door de huidige burgemeester. Voornoemde leden hebben meerdere malen aangegeven zich zorgen te maken over de huidige situatie bij dit korps. Er zou sprake zijn van intimidatie en een onveilige werksfeer. Een niet goed functionerende brandweerdienst kan een gevaar betekenen voor de veiligheid van Amsterdammers. Deze leden blijven mails en telefoontjes ontvangen van hardwerkende brandweerlieden met de beste intenties (wat de aan het woord zijnde leden betreft een overgrote meerderheid van het korps) die deze zorgen uiten. In het NRC-bericht van 9 maart 2020 was te lezen dat de nieuwe man bij de brandweer niets heeft veranderd aan de heersende beklemmende cultuur. Dit was al de voorspelling geweest van veel betrokkenen.

Het bestuur van de VRAA geeft aan alle vertrouwen te hebben dat het wel goedkomt. Waar baseert het bestuur dit op en welke analyse maakt u? Is de veiligheid van de inwoners van de veiligheidsregio geborgd?

Met brief d.d. 3 april jl31. heb ik uw Kamer mijn reactie gestuurd op vragen van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid naar aanleiding van het NRC-artikel d.d. 9 maart «Een nieuwe man bij de brandweer, maar de machocultuur blijft». In mijn brief heb ik aangegeven dat de inhoud van dat NRC-bericht een aangelegenheid betreft die valt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland. Het is niet aan mij om over het bericht uitspraken te doen.

11. Stand van zaken C2000

De leden van de VVD-fractie maken zich grote zorgen over het nog niet goed functioneren van het C2000-systeem. Dit systeem is bedoeld als communicatiesysteem voor onze hulp- en veiligheidsdiensten. Het kan letterlijk mensenlevens redden in noodsituaties. Voornoemde leden ontvangen bijna dagelijks signalen van de politie dat er nog steeds verbindingsproblemen zijn. Dit zorgt niet alleen voor onveilige situaties, het zorgt er ook voor dat er minder ruimte is voor een flexibele invulling van diensten (bijvoorbeeld een agent in de auto in plaats van twee), waar wel behoefte aan kan zijn in verband met het coronaregime. Dit is onacceptabel. Deelt u de mening dat de problemen met het C2000-systeem met de grootste urgentie aangepakt dienen te worden? U geeft in uw brief aan dat gezamenlijk met de korpschef al het mogelijke wordt gedaan om de problemen op te lossen. Welke concrete stappen worden momenteel genomen? Op welke wijze kan de Kamer deze ontwikkelingen monitoren en wanneer zullen de problemen volgens u verholpen zijn?

De leden van de PVV-fractie lezen in de brief het volgende: «Technici constateren op basis van tests en praktijksimulaties op de locatie van de daadwerkelijke melding dat de problemen met de noodknop naar alle waarschijnlijkheid te maken hebben met eerder genoemde verbindingsproblemen: als de verbinding met het spraaknetwerk wegvalt, is ook een gesprek via de noodknop niet mogelijk. Dit vormt een reden temeer waarom dit probleem door het nazorgteam met voorrang is opgepakt.» Wat is het resultaat van het «oppakken van dit probleem met voorrang»? Of wat is de termijn waarbinnen het probleem is opgelost?

Voorts lezen voornoemde leden dat u schrijft: «Al met al is een dalende trend zichtbaar in het aantal meldingen en klachten maar tot voor de laatste wijzigingen functioneerde het netwerk nog niet op een niveau dat voor alle partijen die er gebruik van maken acceptabel is». Daarnaast is besloten tot een verlengde intensieve nazorgfase die loopt tot 1 juli 2020. Hoewel de aan het woord zijnde leden dat laatste positief waarderen, merken zij wel op dat de implementatie van C2000 tot op heden voor met name de politie zeer teleurstellend verloopt, diplomatiek gezegd. Deelt u de mening dat de agenten veel beter verdienen en dat zij, platgezegd, gewoon in de kou staan met het huidige systeem dat soms tot levensbedreigende situaties heeft geleid?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van uw brieven van respectievelijk 2 maart 2020 en 10 april 2020, over de stand van zaken met betrekking tot. het C2000-spraaknetwerk. Zij achten het verontrustend dat, naar aanleiding van de review van TNO, het nodig blijkt de nazorgfase te verlengen tot 1 juli 2020, in plaats van 27 maart 2020. In het bijzonder bij de politie blijkt het beeld over de kwaliteit van het nieuwe spraaknetwerk nog niet positief genoeg. Welke gevolgen hebben de verbindingsproblemen gehad voor de persoonlijke veiligheid van de politiemedewerkers? Hebben zich naar aanleiding van deze problematiek ook onveilige situaties voorgedaan voor burgers?

De aan het woord zijnde leden zijn geschrokken van de berichtgeving rondom het in brand steken van zendmasten.32 Zij constateren dat deze acties niet alleen een gevaar voor de omgeving vormen en grote schade aanrichten aan het telecomnetwerk, maar dat zij ook een bedreiging vormen voor de bereikbaarheid van hulpdiensten, in het bijzonder voor het C2000- systeem dat gebruik maakt van zendmasten. Is het functioneren van het C2000-systeem aangetast door deze branden? Wat is tot dusver de impact geweest van de branden op de bereikbaarheid van de hulpdiensten?

De aan het woord zijnde leden constateren dat de problematiek lijkt gevoed door complottheorieën over het 5G-netwerk, zo stelt ook de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Eerder hebben dit soort praktijken zich ook al in het Verenigd Koninkrijk voorgedaan. In hoeverre leert Nederland van de ervaring die in andere landen hiermee is opgedaan? Vindt ook binnen Nederland, tussen de veiligheidsregio’s en grensoverschrijdend, voldoende uitwisseling van kennis plaats? Welke rol heeft het Instituut Fysieke Veiligheid hierin?

Juist in deze buitengewone omstandigheden kunnen de leden van de GroenLinks-fractie zich het belang van adequate politiecommunicatiemiddelen voorstellen. Zij zijn benieuwd naar de huidige stand van zaken en of de in de brief aangekondigde inzet van extra experts en uitbreiding van het nazorgteam inmiddels tot een voor politiefunctionarissen bevredigend communicatienetwerk heeft geleid. Voornoemde leden hebben de indruk dat de problemen met C2000 zijn onderschat en dat u ten tijde van het algemeen overleg politie een positiever beeld heeft geschetst dan de realiteit bleek. Hoe ziet u dat?

U schrijft verder dat de reden waarom de verbindingsproblematiek vooral bij de politie speelt, te maken lijkt te hebben met de intensiteit waarmee de politie gebruikmaakt van het spraaknetwerk en de snelheid van verplaatsen. Dat roept de vraag op of het systeem hier voldoende op is getest. Deze manier van opereren van de politie was toch bekend?

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over C2000. In uw brief schrijft u dat door TNO geadviseerd wordt «de verwachting dat het nieuwe systeem in korte tijd zonder noemenswaardige problemen functioneert bij te stellen en dat ook richting de gebruikers van het nieuwe netwerk te communiceren. C2000 is immers een complex IT-systeem is waarbij de analyse en het oplossen van problemen aanzienlijke tijd kost». Hoe verhoudt deze uitspraak zich met uw eerste brief waarin u stelt dat de migratie succesvol was verlopen en tot de aanhoudende signalen van de gebruikers van C2000 over blijvende problemen met het systeem?

Deelt u de mening dat het netwerk, ondanks een afname van het aantal meldingen en klachten, nog niet op een niveau functioneert dat voor alle partijen die er gebruik van maken acceptabel is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke nulmeting is het referentiepunt? Wanneer bent u tevreden en hoe kunt u verantwoorden dat het C2000-netwerk al tien jaar niet naar behoren functioneert? Erkent u ook dat het aantal meldingen afneemt omdat agenten zijn gestopt met melden omdat ze geen vertrouwen meer in het systeem hebben? Zo ja, wat gaat u doen om de meldingsbereidheid op peil te houden en het systeem zodanig op orde te brengen dat de gebruikers daarvan er wel weer vertrouwen in gaan hebben?

De aan het woord zijnde leden hebben ook kennisgenomen van het feit dat recentelijk veel antennemasten in brand gestoken zijn. Is daarbij sprake van masten die voor C2000 of andere essentiële infrastructuur worden gebruikt? Zo ja, waar moet aan worden gedacht en wat wordt gedaan om nieuwe brandstichtingen te voorkomen?

Met mijn brieven aan uw Kamer van 28 januari, 14 februari, 2 maart en 9 april jl. heb ik u op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen rond het nieuwe spraaknetwerk C2000 dat op 28 januari jl. in gebruik genomen is.33 Daarbij heb ik in het bijzonder aandacht besteed aan de verbindingsproblematiek in het nieuwe netwerk die zich enige tijd na de migratie aandiende en aan de maatregelen van het nazorgteam om deze problemen zo snel en zorgvuldig mogelijk op te lossen. Nog altijd geldt dat het oplossen van de problemen met het vernieuwde C2000-spraaknetwerk voor mij de hoogste prioriteit heeft. Juist omdat het werk van hulpdiensten altijd een bepaald risico inhoudt, moeten de mannen en vrouwen op straat kunnen vertrouwen op de kwaliteit van het C2000-spraaknetwerk. Ik deel de urgentie die de leden van de VVD, PVV, D66, GroenLinks en PvdA overdragen daarom ook zeer. Ik zal u in de separate brief waar de vaste commissie Justitie en Veiligheid van uw Kamer in haar procedurevergadering van 11 mei jl. om heeft verzocht uitgebreid informeren over de stand van zaken en de genomen stappen.

Ik hecht er aan dat iedereen die een probleem ondervindt het vertrouwen kan hebben dat zijn of haar melding serieus genomen wordt. Gedurende de verlengde intensieve nazorgfase zet ik, op advies van TNO,34 in op een verbeterde analyse van meldingen en klachten, en verbetering van de terugkoppeling van de resultaten aan de gebruikers. Samen met de korpschef roep ik op om klachten te blijven melden: meldingen, scherpe analyses van deze meldingen en technische stappen naar aanleiding van deze analyses leveren het beste resultaat om de kwaliteit van het netwerk naar een steeds hoger niveau te brengen.

Op dit moment zijn drie C2000-opstelpunten geraakt door brandstichting. De operationele impact van de branden voor C2000 is vooralsnog beperkt. Alle C2000-masten zullen de komende periode extra beveiligd worden. Nederland wisselt continue informatie uit met partners in EU- en NAVO-verband en bilateraal, zo ook over deze problematiek. In het contact hierover worden analyses en beleidsaanpak gedeeld. Nederland heeft daarbij extra aandacht voor landen waar deze kwestie ook speelt. Het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C), dat recent is geactiveerd door de Raad van Commandanten en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, heeft contact met de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS) over dit onderwerp. Scenario’s ten aanzien van de continuïteit van C2000 en 1-1-2 worden door de LMS onder de aandacht gebracht van de Veiligheidsregio’s. Het IFV heeft in algemene zin een rol wat betreft bovenregionale kennisdeling en kennisverspreiding, daarnaast kunnen veiligheidsregio’s het IFV benutten om bovenregionale samenwerking vorm te geven.

Het IFV heeft ten aanzien van onderliggend onderwerp een ondersteunende en faciliterende rol. In het «netwerk verbindingen» waarin alle veiligheidsregio’s deelnemen, wordt alle kennis en kunde over C2000 uitgewisseld.

12. Overig

De leden van de VVD-fractie constateren dat ook van de brandweer extra inzet wordt gevraagd tijdens deze bijzondere tijden. Kunt u de stand van zaken aangeven betreffende de positie van vrijwilligers, in relatie tot Europese uitspraken? Het is van groot belang dat de brandweerorganisatie gezond en vitaal blijft. Hoe gaat u dit waarborgen? Daarnaast willen voornoemde leden aandacht vragen voor de zorgen en knelpunten die bestaan rondom verzekeringen, of het gebrek daaraan, van vrijwillige brandweerlieden. Graag ontvangen zij een reactie van u hoe dit knelpunt wordt opgepakt.

In december jl. is door het Veiligheidsberaad en mij besloten tot verdere ontwikkeling van de denkrichting taakdifferentiatie beroeps-vrijwilligers. Het voornemen om in de eerste helft van dit jaar zicht te hebben op de te verwachten uitwerking in elk van de 25 veiligheidsregio’s kan door de coronacrisis niet worden gerealiseerd. Besloten is de werkzaamheden rond de taakdifferentiatie tot de zomer op te schorten.

De veiligheidsregio’s hebben tijdens de coronacrisis extra aandacht voor de continuïteit van de brandweerorganisatie, zodat de paraatheid gegarandeerd kan blijven. Hierbij wordt gedacht aan vraagstukken zoals werkwijzen, protocollen en procedures voor repressief optreden ten gevolge van de coronacrisis, maar ook op het gebied van keuringen, examinering alsook nazorg. In het kader van veilig werken worden diverse protocollen aangepast, zodat in de hulpverleningsvoertuigen en tijdens repressief optreden voldoende afstand kan worden gehouden tussen brandweermedewerkers. Brandweermensen kunnen binnen de kabinetsmaatregelen en RIVM-richtlijnen blijven werken aan hun fitheid. Daarnaast is er aandacht voor het geestelijk welbevinden van medewerkers en is er zorg en aandacht voor elkaar.

Ik vind het van belang dat knelpunten rondom verzekeringen van brandweervrijwilligers worden opgelost. De voor die verzekeringen verantwoordelijke werkgevers, de 25 veiligheidsregio’s, onderzoeken nu hoe harmonisatie van aanspraken van personeel in geval van overlijden of blijvende invaliditeit kan worden vormgegeven. Ik begrijp dat de vakorganisaties bij de besluitvorming worden betrokken. Naar mijn beeld worden zo goede stappen gezet.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het staat met de toezegging die u deed tijdens het algemeen overleg politieonderwijs en onderzoek van 27 juni 2019, dat u zich hard zal maken voor politieagenten die zijn uitgezonden op missie eveneens mogen meelopen met het defilé op veteranendag. Hoewel het de vraag is of dit defilé dit jaar door kan gaan is dit punt – zeker voor betrokken politiemensen – van groot belang.

Tijdens het AO van 27 juni 2019 (Kamerstuk 29 628, nr. 900) zegde ik toe onderzoek te doen naar de mogelijkheid van deelname van uitgezonden politiemedewerkers in het Veteranendefilé. Inmiddels heb ik die mogelijkheid verkend en informeer ik uw Kamer hierover als volgt.

Allereerst merk ik op dat de Nederlandse Veteranendag dit jaar geen doorgang vindt op de wijze zoals we dat gewend zijn. Het campagneteam van het Nationaal Comité Veteranendag werkt nu een alternatief programma uit. Het defilé gaat niet door.

Een verkenning met de vraag of uitgezonden politiemedewerkers mee kunnen lopen in het Veteranendefilé heeft plaatsgevonden met het Ministerie van Defensie. Vertegenwoordigers van dat ministerie hebben ook contact gehad met de voorzitter van de vereniging Veteranenplatform. De conclusie van deze verkenning is dat deelname van politiemedewerkers aan het defilé door het Ministerie van Defensie en door de veteranenpopulatie niet gewenst wordt geacht.

De basis voor dit standpunt van het Ministerie van Defensie en de veteranenpopulatie ligt in de uitgangspunten van de Veteranenwet en -besluit. De wet werd in 2010 als initiatiefwet ingediend. Hiermee is bepaald wie veteraan is en hoe de erkenning en waardering voor de veteraan is belegd. De jaarlijkse Nationale Veteranendag is daarvoor een belangrijk instrument. Op basis van de Veteranenwet en de daarop berustende bepalingen bestaat in essentie een verschil tussen Veteranen en politiemedewerkers die hebben deelgenomen aan een missie. Dit komt tot uitdrukking in de veteranenstatus en is de basis voor deelname aan Veteranendag en het defilé. Politiemedewerkers die op missie zijn geweest vallen niet onder diezelfde categorie. De politiemedewerker die als voormalige militair de veteranenstatus heeft verkregen, kan uiteraard wel deelnemen aan (het defilé van) Veteranendag.

Politiemedewerkers en andere civiele experts verdienen alle erkenning en waardering. Ieder jaar in november vindt de zogenaamde medaille-uitreiking plaats. Deze Herinneringsmedaille Internationale Missies wordt dit jaar voor de inmiddels 12e maal uitgereikt namens de Minister van Defensie en mijzelf. Politiemedewerkers die hebben deelgenomen aan civiele missies en crisisbeheersingsoperaties krijgen jaarlijks samen met collega’s van de civiele missiepool en collega’s van de Koninklijke Marechaussee deze medaille uitgereikt in het bijzijn van familie, vrienden en collega’s. Sinds een aantal jaar is daar bovendien ook de uitreiking van een medaille voor de kinderen bijgekomen. Hiermee wordt nog eens extra stilgestaan bij de offers die niet alleen de missiegangers zelf, maar ook hun gezinnen brengen gedurende deze uitzendingen.

Tot slot hebben aan het woord zijnde leden nog vragen over de brief met informatie over de stand van zaken van het Programma Vernieuwend Registreren (PVR) en het tijdpad van de ICT-vernieuwing64 bij de politie (Kamerstuk 29 628, nr. 941). Deze leden hebben allereerst een vraag over de uitgavenratio voor beheer en vernieuwing. Kunt u aangeven hoe die verhouding op dit moment ligt, dan wel per 1 januari 2020 lag? Wat houdt de ambitie in om in 2020 de ontwikkeling van PVR-winkeldiefstal te voltooien? Betekent dat dat PVR-winkeldiefstal ook al in 2020 in productie wordt genomen, dan wel beschikbaar is voor de diender op straat? Beschikt PVR-winkeldiefstal ook over de functionaliteit om (bewegend) beeld (video) te verwerken? Op welke wijze wordt beeldmateriaal opgeslagen, bewaard en beschikbaar gesteld voor de strafrechtketen? Is er al een cloudvisie voor de strafrechtketen of kiest de politie hier een eigen oplossing? Bent u bereid om de aan Deloitte gegeven opdracht met de Kamer te delen?

De gerealiseerde verhouding tussen de beheercapaciteit en de vernieuwingscapaciteit ultimo 2019 was 68,3% vs. 31,7%.

In mijn brief van 13 december jl. heb ik aangegeven dat PVR-winkeldiefstal eind 2020 in gebruik genomen kan worden. PVR-Winkeldiefstal komt dan gefaseerd beschikbaar voor de diender op straat. Dit onder voorwaarde van de besluitvorming naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek, zoals aangekondigd in mijn brief bij het advies van het Bureau ICT Toetsing over PVR-winkeldiefstal van 13 december 201935.

De politie heeft op dit moment nog geen totaalbeeld van de effecten van de coronacrisis op dit traject, maar voorziet voor de kortere termijn een negatief effect. De eerste indicaties laten een significante productiviteitsdaling zien als gevolg van het verplaatsen van de productieomgeving naar de thuissituatie, het inrichten van de techniek (om thuis te werken en programmeren), het opnieuw opzetten en vormgeven van overlegstructuren (onder andere ten behoeve van het agile werken – voortbrengingsproces) en de nieuwe manier van afstemming (audio-video conference). De effecten op lange(re) termijn zijn op dit moment nog in onvoldoende mate te overzien.

Zodra de MultiMedia functionaliteit door de politie in productie kan worden genomen (zie beantwoording vraag 177) zal PVR-Winkeldiefstal aansluiten op deze functionaliteit.

Het project Multi Media Services is geen onderdeel van het Programma Vernieuwend Registreren, maar een apart project binnen het programma DTOPS: Digitalisering Transformatie Opsporing Politie en Strafrechtketen (zie verder ook vraag 177).

Binnen het programma DTOPS wordt gewerkt aan de digitalisering van de processen in de strafrechtketen. Een van de projecten binnen DTOPS betreft het project Multi Media Services (MMS). Hierover informeerde ik uw Kamer eerder in brieven over digitalisering van de strafrechtketen.36 Deze Multi Media functionaliteit zal als standaard dienstverlening vanuit de markt worden aangeschaft. Opslag is voorzien in de cloud, waarbij de politie verantwoordelijk is voor het functioneel beheer. In nauwe samenwerking hebben de partners in de strafrechtketen de eisen en wensen voor MMS geformuleerd. De omvang van het project is bewust beperkt gehouden: de politie start met de verwerving van beperkte Multi Media functionaliteit: de zogeheten postbusvoorziening. In het programma van eisen ten behoeve van de aanbesteding wordt de mogelijkheid geboden dat partners uit de strafrechtketen gebruik kunnen maken van dezelfde functionaliteit, maar hierover is nog geen definitief besluit genomen. De huidige scope beperkt zich tot de postbusvoorziening bij de politie.

Er is geen specifieke cloud-visie voor de strafrechtketen. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft wel een cloudafwegingskader vastgesteld voor alle organisatieonderdelen. De taken van de politie zijn van een andere aard dan die van de departementale organisatie en de politie heeft veel interactie met burgers. Om die reden heeft de politie er, in afstemming met het departement, voor gekozen om een eigen kader te hanteren dat passend is voor de specifieke vraagstukken waar de politie voor staat. Het kader stelt eisen aan te gebruiken clouddiensten, waaronder eisen ten aanzien van privacy en beveiliging. Het beleidskader van de politie is in de laatste fase van besluitvorming. Waar nodig zullen de partijen in de strafrechtketen afspraken maken over de te hanteren kaders.

De onderzoeksopdracht aan Deloitte naar de optimale implementatie van de aanbevelingen en oplossingsrichtingen van het Bureau ICT-toetsing is als bijlage bij deze beantwoording gevoegd*.

De leden van de D66-fractie brengen onder de aandacht dat de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV) op 22 augustus 2019 een onderzoek naar de crisiscommunicatie rondom de uitval van het 112-nummer op 24 juni 2019 aankondigde.38 Kunt u al inzicht geven in de uitkomsten van dit onderzoek?

Voornoemde leden benadrukken ook het belang van aandacht voor continuïteit van de meldkamers. In reactie op het «Rapport Continuïteit van meldkamers» van de inspectie JenV introduceert u een halfjaarlijkse Continuïteitsmonitor. Kunt u aangeven welke bevindingen tot dusver uit deze monitor naar voren zijn gekomen? In het rapport van de Inspectie JenV wordt ook aan de kaak gesteld dat er voor cybersecurity bij de meldkamers beperkte aandacht is. Kunt u toelichten of, en zo ja hoe, inmiddels meer aandacht voor cybersecurity is gekomen?

De leden van de D66-fractie informeren naar de oplevering van het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV) inzake de landelijke storing bij KPN op 24 juni 2020. De Inspectie JenV heeft mij recentelijk laten weten dat zij mij nog niet kan informeren over de bevindingen aangaande de landelijke storing bij KPN op 24 juni 2019, waarbij alarmnummer 112 en het algemeen servicenummer van de politie, 0900–8844, onbereikbaar werden. Gaandeweg de onderzoeken hebben het Agentschap Telecom, de Inspectie JenV en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd de keuze gemaakt om in plaats van drie afzonderlijke rapporten één gezamenlijk onderzoeksrapport op te leveren. Daarvoor is gezamenlijke afstemming nodig. Deze afstemming kost tijd en is in het huidige tijdsbestek met de verspreiding van het coronavirus lastig. Inmiddels heeft de Inspectie JenV mij laten weten dat de datum voor de oplevering van het integrale rapport naar verwachting in juni 2020 wordt afgerond.

Graag maak ik van de gelegenheid gebruik uw Kamer op de hoogte te stellen van de voortgang op de migratie van het 112-platform bij de politie. De politie had, voordat de maatregelen die landelijk ingingen om de verspreiding van coronavirus tegen te gaan, de migratie naar het nieuwe 112-platform «DO112» gepland in april 2020. Deze migratie is in verband met het coronavirus komen te vervallen. Er wordt naar gestreefd de migratie naar het nieuwe platform in juni doorgang te laten vinden. Dit is onder meer afhankelijk van de beschikbaarheid van voldoende werkplekken die voldoen aan de huidige coronamaatregelen waarop de migratie uitgevoerd moet worden, zoals voldoende fysieke afstand tussen centralisten en technici. DO112 gaat de basis vormen voor nieuwe manieren van het benaderen van de hulpdiensten. Burgers die de hulpdiensten via 1-1-2 benaderen, doen dat nu via spraak (bellen). Met het nieuwe meldkamerplatform wordt het op termijn ook mogelijk om te chatten met een centralist, of beelden (foto’s, video’s) te kunnen delen met de meldkamer. Dit biedt ook nieuwe oplossingen voor doven, (zeer) slechthorenden en spraakbeperkten die de hulpdiensten nodig hebben. Eveneens wordt met DO112 een einde gemaakt aan de gedoogsituatie aangaande CIOT-bevragingen39.

Naar aanleiding van de vraag van de D66-fractie over de continuïteit in de meldkamers bericht ik u als volgt. Eind 2019 is in mijn opdracht, onder regie van de Landelijke Meldkamer Samenwerking, een risico-inventarisatie gedaan onder alle disciplines op de meldkamers. Uit de risico-inventarisatie komt een overkoepelend beeld naar voren met betrekking tot het stelsel van meldkamers. De volgende punten ten aanzien van het borgen van de continuïteit van de meldkamers hebben de nadrukkelijke aandacht van de verschillende verantwoordelijke partijen in het meldkamerdomein;

  • personeelskrapte op de meldkamers,

  • gebrek aan oefenen op verstoringen en uitwijkprocedures,

  • fallback- en uitwijkvoorzieningen (behoudens uitzonderingen) die de nodige precisie missen,

  • het ontbreken van een overkoepelend informatiebeveiligingsbeleid, en

  • security risico’s die een serieuze dreiging vormen voor de dienstverlening van de meldkamers.

Deze risico-inventarisatie dient als het ware als een nulmeting en de bovengenoemde punten zullen onderdeel vormen van de continuïteitsmonitor waar ik uw Kamer eerder over heb geïnformeerd. De eerste monitor wordt momenteel gezamenlijk met partijen uitgewerkt. De afgelopen periode is reeds een start gemaakt met het uitwerken van de te nemen maatregelen. Hiernaast heeft ook de coronacrisis geleid tot het voorbereiden en het nemen van extra maatregelen, zodat de dienstverlening op de meldkamers zoveel mogelijk in stand kan blijven.

Tegelijkertijd worden de eerdergenoemde aandachtspunten geborgd in het gezamenlijke beleids- en bestedingsplan meldkamers voor 2021–2025.

Ook cybersecurity is een van de aandachtspunten in dit beleids- en bestedingsplan. De Inspectie JenV concludeert dat er het nodige gebeurt op het gebied van informatiebeveiliging maar dat, met name ten aanzien van het gebruik van lokale systemen, integraliteit mist. Ik onderschrijf het belang van een breed gedragen en integraal informatiebeveiligingsbeleid.

In 2019/2020 is onderzoek gedaan door Deloitte en Fox-IT naar de stand van de informatiebeveiliging in de meldkamers. De uitkomsten van deze onderzoeken worden meegenomen in het beveiligingsbeleid 2021. Het beveiligingsbeleid bevat niet alleen technische beveiligingsmaatregelen maar is een holistisch product waarin ook bewustwording, training en fysieke beveiliging wordt opgenomen met als doel de weerbaarheid van het netwerk van de meldkamer tegen cybersecurity te verhogen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer de Kamer het verslag van het schriftelijk overleg brandweer van 19 februari 2020 mag ontvangen.

De aan het woord zijnde leden maken zich voorts zorgen over de signalering van uitbuitingen bij arbeidsmigranten.

Het verslag van het schriftelijk overleg brandweer is 8 mei jl. aan uw Kamer gezonden (Kamerstuk 29 517, nr. 191).

Klopt het dat de handhaving van richtlijnen bij overtredingen in een woning bij de gemeente ligt, bij overtreding op de werkvloer bij de Inspectie SZW en bij overtredingen op de weg bij de politie? Op welke wijze kan het overleg tussen deze verschillende organisaties worden bevorderd?

De verantwoordelijkheden ten aanzien van de leef- en werkomstandigheden van arbeidsmigranten zijn in Nederland belegd bij diverse instanties: gemeenten gaan over de huisvesting, de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) en de Veiligheidsregio’s over het vervoer, de Inspectie SZW (ISZW) over gezondheid en veiligheid op het werk. Bij ernstige situaties, zoals arbeidsuitbuiting, zijn ook de RIEC (Regionale Informatie en Expertise Centra) betrokken. Bij overtreding van de noodverordening van de voorzitter van de veiligheidsregio kan strafrechtelijk worden opgetreden door de politie onder het gezag van de officier van justitie.


X Noot
1

Kamerstukken 33 576 en 28 684, nr. 138.

X Noot
2

Kamerstuk 29 628, nr. 838.

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2422.

X Noot
4

Kamerstuk 25 295, nr.315.

X Noot
5

Kamerstuk 25 295, nr. 315

X Noot
6

Kamerstuk 29 628, nr. 893

X Noot
7

Aanpassing domeinlijsten; Stcrt. 2020, nr. 19421

X Noot
8

Kamerstukken 33 576 en 28 684, nr. 138.

X Noot
9

Kamerstuk 25 295, nr. 315.

X Noot
12

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2207.

X Noot
15

Kamerstuk 29 628, nr. 936.

X Noot
16

Voor het verschil tussen formatie en bezetting, en meer uitleg over inzetbaarheid verwijs ik u graag naar mijn brief van 3 september 2019. Kamerstuk 29 628, nr. 904.

X Noot
17

Kamerstuk 25 295, nr. 249.

X Noot
18

Kamerstuk 29 911, nr. 275.

X Noot
19

Kamerstuk 29 628, nr. 920

X Noot
20

Kamerstuk 32 317, nr. 602

X Noot
21

Kamerstuk 28 684, nrs. 522 en 564

X Noot
22

Kamerstuk 29 628, nr. 938

X Noot
23

Kamerstuk 33 033, nr. 26.

X Noot
24

Kamerstuk 33 033, nrs. 23, 24 en 25.

X Noot
25

Kamerstukken 29 628 en 25 295, nr. 943.

X Noot
26

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2726.

X Noot
27

Kamerstuk 25 295, nr. 315.

X Noot
28

Kamerstuk 35 300 VI, nr. 124.

X Noot
29

Kamerstukken 29 628 en 25 295 , nr. 943.

X Noot
30

Kamerstuk 25 295, nr. 249

X Noot
31

Kamerstuk 29 517, nr. 190

X Noot
33

Kamerstuk 25 124, nrs. 100, 101, 102 en 103.

X Noot
34

Bijlage bij Kamerstuk 25 124, nr. 103.

X Noot
35

Kamerstuk 29 628 nr. 921.

X Noot
36

Kamerstuk 29 279 nrs. 526 en 548.

XNoot
*

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
39

Kamerstuk 34 775 VI, nr. 116

Naar boven