25 Vormgeving regeling zorgmedewerkers met langdurige postcovidklachten

Aan de orde is het tweeminutendebat Vormgeving regeling zorgmedewerkers met langdurige postcovidklachten (25295, nr. 2048).

De voorzitter:

Dan gaan we in één vloeiende beweging door met het tweeminutendebat Vormgeving regeling zorgmedewerkers met langdurige postcovidklachten (25295, nr. 2048). We hebben zeven sprekers van de zijde van de Kamer. Ik geef graag als eerste het woord aan de heer Omtzigt. Hij heeft één minuut spreektijd. Het woord is aan hem.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

Dank u wel, voorzitter. Aan het begin van de coronacrisis klapten we voor alle zorghelden. We vonden dat ze het geweldig deden. Maar die mensen zijn zonder persoonlijke beschermingsmiddelen naar de meest moeilijke omstandigheden gestuurd. Een aantal van hen heeft corona opgelopen. Een nog beperkter aantal van hen heeft zeer ernstige longcovidklachten, tot permanente arbeidsongeschiktheid. Er ligt nu een regeling, maar die regeling is volstrekt onvoldoende. We vinden het jammer dat de minister niet bewogen heeft in de eerdere overleggen. Tot het eind van het jaar waren er geen beschermingsmiddelen en was er ook geen vaccinatie. Wij willen dus dat in ieder geval iedereen die in 2020 ziek geworden is, in aanmerking komt voor de regeling.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de financiële regeling voor zorgmedewerkers zich beperkt tot degenen die zich in de periode van 1 maart tot en met 30 juni 2020 hebben ziek gemeld;

constaterende dat pas in oktober 2020 het advies werd aangepast met betrekking tot het preventief dragen van mondmaskers in de langdurige zorg en op 1 december 2020 een algemene maskerplicht werd ingevoerd, wat betekende dat zorgmedewerkers ook na juni 2020 onbeschermd moesten werken;

overwegende dat de gekozen periode in afwijking is van het advies van de Raad van State, die aangeeft dat de risico's voor zorgmedewerkers pas met de start van de vaccinatiecampagne in 2021 echt werden verminderd;

overwegende dat bij geen klachten zoals koorts of hoesten werd opgeroepen door te werken en veel zorgmedewerkers in eerste instantie toch nog hebben doorgewerkt vanwege de crisissituatie en zich ondanks besmetting pas later ziek hebben gemeld;

verzoekt de regering de financiële regeling uit te breiden voor zorgmedewerkers die zich in heel 2020 hebben ziek gemeld met langdurige postcovidklachten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Omtzigt, Bushoff, Dijk, Agema, Westerveld, Van der Plas en Sylvana Simons.

Zij krijgt nr. 2109 (25295).

De volgende spreker is de heer Bushoff van de Partij van de Arbeid.

De heer Bushoff (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. De regeling voor zorgwerkers met long covid is ondermaats. Daarom doe ik wederom een aantal pogingen om die regeling te verbetering. De eerste gaat over het verlengen van de aanvraagperiode.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister voor Langdurige Zorg en Sport in september 2022 duidelijkheid zou geven over de invulling van de postcovidregeling, maar pas in juni 2023 de regeling in consultatie heeft gebracht;

constaterende dat er nu gekozen is voor een aanvraagperiode voor de postcovidregeling van één maand, om de simpele reden dat de financiële middelen in 2023 gereserveerd staan;

overwegende dat een aanvraagperiode van één maand gezien de gevraagde bewijslast praktisch onmogelijk lijkt;

van mening dat een maand daarom te kort is en postcovidpatiënten niet de dupe zouden moeten worden van de niet nagekomen belofte van de minister voor Langdurige Zorg en Sport;

verzoekt de regering de aanvraagperiode te verlengen tot ten minste eind 2023 en zo nodig langer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bushoff, Omtzigt, Dijk, Van der Staaij, Agema, Gündoğan, Van der Plas, Westerveld, Van Esch, Kuzu, Den Haan en Dassen.

Zij krijgt nr. 2110 (25295).

De heer Bushoff (PvdA):

Voorzitter. Dan een motie over een hardheidsclausule.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het leveren van de gevraagde bewijslast voor de beoogde doelgroep in de conceptregeling zorgmedewerkers met postcovid bijna praktisch onuitvoerbaar lijkt, onder andere omdat:

  • -zorgmedewerkers met postcovidklachten niet automatisch beschikken over een medisch onderzoeksverslag en de aanvraag van dit verslag veel tijd en moeite kost,

  • -verzekeringsartsen niet altijd de diagnose postcovid van de behandelend arts hebben overgenomen in het UWV-dossier,

  • -en omdat niet iedereen die een covidbesmetting heeft opgelopen tijdens de eerste golf zich ook ziek heeft gemeld in de eerste golf, zeker omdat de oproep was om door te werken;

overwegende dat de gestelde voorwaarden niet redelijk en billijk zijn;

verzoekt de regering de genoemde regeling zo vorm te geven dat daar de menselijke maat in doorklinkt en er een hardheidsclausule in op te nemen waardoor zorgmedewerkers die niet geheel of niet tijdig aan de genoemde formele eisen kunnen voldoen maar wel tot de doelgroep behoren toch in aanmerking komen voor een financiële vergoeding,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bushoff, Omtzigt, Dijk, Van der Staaij, Agema, Gündoğan, Van der Plas, Westerveld, Van Esch, Kuzu, Den Haan en Dassen.

Zij krijgt nr. 2111 (25295).

De heer Bushoff (PvdA):

Dan een hele korte laatste motie. Ik denk dat het niet anders kan dan dat die oordeel Kamer en de steun van de volle Kamer krijgt op het moment dat je vertrouwen hebt in de regeling zoals die is vormgegeven.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er grote zorgen zijn over de gevraagde bewijslast, gestelde voorwaarden en aanvraagperiode van de regeling voor zorgmedewerkers met long covid;

verzoekt de regering te garanderen dat iedereen die binnen de doelgroep van de regeling valt daadwerkelijk aanspraak kan maken op de regeling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bushoff, Omtzigt, Dijk, Van der Staaij, Agema, Gündoğan, Van der Plas, Westerveld, Van Esch, Kuzu, Den Haan en Dassen.

Zij krijgt nr. 2112 (25295).

De heer Bushoff (PvdA):

De moties zijn gemaakt met de heer Omtzigt en zijn inmiddels ondertekend door vrijwel de hele oppositie.

Dank u wel.

De voorzitter:

Als u die namen even noemt, dan … Maar goed, dat doen we de volgende keer wel. Daar komen we wel uit.

Dan de heer Dijk van de SP.

De heer Dijk (SP):

Dank u wel, voorzitter. De twee vorige sprekers hebben volgens mij al voldoende moties ingediend waar mijn naam ook onder staat. Ik ga het nog één keer gebruiken. Ik loop hier nu twee maanden rond en ik ga het nog één keer doen. Het gaat om mensen met klachten van long covid die gevraagd zijn om in de eerste periode onbeschermd aan het werk te gaan. Ik ga het nog één keer doen hier: ik vind het ongelofelijk van de coalitiepartijen dat ze dit laten gebeuren. Ik verwacht niet eens meer een goed, gedegen verhaal, een rechtvaardiging waarom deze — ja, sorry — waardeloze regeling tot stand is gekomen. Ik verwacht niet eens meer dat de minister zegt: buiten deze compensatieregeling hebben we nog het socialezekerheidsstelsel.

Als je naar het socialezekerheidsstelsel kijkt, zie je alle ellende in de WIA. Dan zie je deze mensen terugkomen in een aflevering van Zembla en zeggen twee coalitiepartijen: ja, hier moet een groot debat over komen! Ik vind het ongelofelijk dat dit soort dingen gebeuren in ons land en ik begrijp donders goed dat als dit soort dingen gebeuren, het vertrouwen in de politiek en zeker ook in het kabinet zo keihard naar beneden keldert. Ik zou de coalitiepartijen eigenlijk gewoon willen vragen: alsjeblieft! Jullie spreken die mensen ook. Ze zitten ook in jullie mailbox. Ze zijn ook met jullie aan het twitteren. Ze nodigen ook jullie uit om te luisteren naar hun verhalen. Ik kan mij niet voorstellen dat dit de coalitiepartijen niet ontzettend zeer doet en dat er de komende jaren niet een moment komt waarop jullie voelen hoe zeer dit doet bij mensen, hoe onrechtvaardig dit is. Als wij deze moties blijven indienen, kan ik mij niet voorstellen dat er niet een moment komt waarop die wel een keer worden aangenomen.

De voorzitter:

Dan mevrouw Van der Plas van de fractie van BBB. Nee? Of een andere spreker even voor wil gaan. Mevrouw Agema, dan moet u de tijd maar even volpraten.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik zal de tijd even doden, voorzitter!

Ik heb twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering zzp'ers met langdurige postcovidklachten maar zonder WIA-beoordeling toch in aanmerking te laten komen voor de regeling zorgmedewerkers met langdurige postcovidklachten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Agema, Omtzigt en Bushoff.

Zij krijgt nr. 2113 (25295).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regeling tegemoetkoming van de Q-koortspatiënten uit 2014 als uitgangspunt is genomen voor de voorgestelde regeling zorgmedewerkers met langdurige postcovidklachten;

verzoekt de regering om het bedrag van €15.000 als tegemoetkoming in ieder geval te corrigeren met het percentage van de inflatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Agema, Omtzigt en Bushoff.

Zij krijgt nr. 2114 (25295).

De heer Drost van de ChristenUnie en daarna gaan we luisteren naar mevrouw Van der Plas. Dan komt u echt onderaan te staan, mevrouw Van der Plas. Zo werkt het.

De heer Drost (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Naar aanleiding van ons schriftelijk overleg heb ik nog twee punten met de minister te bespreken of om aan haar te vragen. Het eerste punt: ook binnen de groep waarvoor de regeling nu is opgezet, lijken weer schrijnende gevallen voor te komen. Ik wijs de minister graag op het verhaal van Ben: long covid opgelopen als ambulancebroeder, maar doordat hij tussendoor op verzoek is gaan werken voordat hij definitief uitviel, lijkt hij buiten de regeling te vallen. Ik vraag de minister om binnen haar mogelijkheden ruimhartig te zijn, met oog voor deze zorgmedewerkers.

Het tweede punt: het openstellen van de termijn voor inschrijving voor de regeling. Die is nu één maand en dat lijkt heel erg kort. Wat doen we met mensen die deze termijn missen om wellicht verklaarbare of aanvaardbare redenen? Dat is de vraag. Ik heb daarover een motie, maar ik heb de heer Bushoff twee moties horen indienen die erop lijken. We kijken zo meteen wel waar we dan op uitkomen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voornemen is om de regeling voor zorgmedewerkers met long covid slechts één maand open te stellen, zodat in 2023 uitgekeerd kan worden;

overwegende dat de doelgroep door deze korte openstelling de deadline wellicht niet kan halen en daardoor buiten de boot kan vallen;

verzoekt de regering te verkennen met de uitvoeringsorganisatie welke mogelijkheden er zijn om de regeling eerder en/of langer open te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Drost.

Zij krijgt nr. 2115 (25295).

Dat klinkt als twee druppels water met hetgeen de heer Bushoff net inbracht. Dus als u nog eens even kunt kijken of er grote verschillen tussen zijn …

De heer Drost (ChristenUnie):

Dat zei ik al. Dus dat gaan we doen.

De voorzitter:

Hoe minder moties, hoe beter. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is mevrouw Van der Plas van de fractie van BBB.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil me heel graag aansluiten bij de woorden van de heer Dijk zojuist. Er kan namelijk wel heel veel voor deze mensen gebeuren, alleen lopen we er als oppositie steeds tegen aan dat door de coalitie tegen allerlei moties wordt gestemd. En inderdaad, die mails zitten ook in de mailbox van de coalitiegenoten. Het is voor mij ook totaal onbegrijpelijk waarom deze mensen nog steeds gewoon bijna moeten smeken om erkenning, rechtvaardiging en compensatie. Dat gezegd hebbende, wil ik één motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet een regeling voor zorgmedewerkers met postcovid heeft opgesteld voor zorgmedewerkers die in de periode maart tot en met juni 2020 COVID-19 hebben gekregen;

constaterende dat het kabinet heeft besloten om de hoogte van de financiële ondersteuning vast te stellen op een vast bedrag van €15.000 per persoon;

overwegende dat het kabinet dit bedrag niet wil indexeren;

overwegende dat een bedrag van €22.839 per persoon overeenkomt met het bedrag dat slachtoffers van beroepsziekten als asbestkanker momenteel als voorschot ontvangen en het gelijk is aan het bedrag van de tegemoetkoming voor stoffengerelateerde beroepsziekten;

verzoekt het kabinet de hoogte van de financiële tegemoetkoming te verhogen naar minimaal €22.839 per persoon,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Plas.

Zij krijgt nr. 2116 (25295).

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dank u wel.

De voorzitter:

Tot zover de termijn van de Kamer. Ik schors vijf minuten, maar dat mag ook iets langer zijn.

De vergadering wordt van 22.04 uur tot 22.14 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister.

Minister Helder:

Dank u wel, voorzitter. De motie op stuk nr. 2109 van de heer Omtzigt ontraad ik onder verwijzing naar het debat.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

Zo gaat het niet! Dit is geen debat geweest, maar een schriftelijk overleg. Het is niet eens een debat geweest, maar een schriftelijk overleg. Dus dit is onder verwijzing naar het schriftelijk overleg. Dit zijn mensen die ziek zijn geworden in het eerste jaar van corona. Er waren geen persoonlijke beschermingsmiddelen. Die mensen zijn in juni, september, oktober of november ziek geworden. Die konden geen beschermingsmiddelen krijgen. Er was ook nog geen vaccinatie die gedeeltelijk beschermde. Die mensen zijn ziek geworden. Ik krijg al een jaar lang geen enkel antwoord van de minister op de vraag waarom die mensen niet zouden vallen onder de regeling, terwijl ze nu doodziek zijn. Zouden we daar een verklaring voor mogen hebben?

Minister Helder:

Ik heb hier toch al in eerdere debatten met de heer Omtzigt over gesproken, ook in het coronadebat volgens mij. De Raad van State heeft ook aangegeven dat er echt objectieve redenen moeten zijn om de groep af te bakenen. We hebben dat gevonden in het afbakenen van de eerste golf. De eerste golf was een zeer uitzonderlijke situatie waarin er onvoldoende kennis was over de besmettingsroute van het virus. Op dat moment konden de zorgmedewerkers die veelvuldig intensief contact hebben gehad met patiënten, die in de nabijheid van patiënten waren in de acute fase van de ziekte, zich onvoldoende beschermen. Dat is anders. Dat is een hoger risico dan het maatschappelijk risico, omdat er gewoon te weinig bekend was. Dat is een uitzonderlijke situatie. We maken ook een uitzondering op het normale socialezekerheidsstelsel dat we hebben, ook bij ziekte. Het is niet zo dat er verder niets voor deze mensen is gebeurd. We hebben natuurlijk wel heel veel ondersteuning. Er zijn ook mogelijkheden geweest om langer in dienst te blijven, bijvoorbeeld. Maar aan de mensen die toen ziek zijn geworden en nu nog ziek zijn, bieden we deze onverplichte tegemoetkoming als iets extra's.

Die gronden hebben we gevonden in het geschetste onderscheid tussen de eerste en de tweede golf dat het RIVM heeft aangegeven. Dat was echt een andere situatie dan in de tweede golf, toen er veel meer bekend was over het virus en de manier waarop je je daartegen kon beschermen. De bevoorrading van pbm was overigens in de eerste golf al veel meer op orde, maar zeker in de tweede golf na de zomer.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

De richtlijn om geen pbm te verschaffen in de verpleeghuizen was nog steeds van kracht in de tweede golf. Daarbij geven pbm geen perfecte bescherming. Er was zelfs zo weinig kennis dat de regering zelf zei: met beperkte kennis moeten we alle maatregelen nemen. En nu zegt de regering: ze hadden genoeg kennis. Wat hadden deze mensen dan moeten doen? Deze mensen moesten soms zonder beschermingsmiddelen of soms met beperkte beschermingsmiddelen in oktober, november naar coronapatiënten toe, omdat die middelen er nog niet waren. Die mensen waren nog niet gevaccineerd. Die zijn ziek geworden. Wat is de boodschap van de regering voor die mensen? Hadden ze thuis moeten blijven, niet aan het werk moeten gaan? Wat hadden ze moeten doen om het niet op te lopen? Die mensen is ook nog gevraagd om door te werken wanneer hun collega's of zijzelf ziek waren.

Minister Helder:

Ik verwijs toch terug naar wat ik net gezegd heb en dat is dat de omstandigheden in de eerste golf echt anders waren dan daarna in de tweede golf. In de eerste golf was het vanaf 1 mei ook al mogelijk om naar professioneel inzicht pbm te gebruiken in de werksituatie, maar er was vooral onvoldoende bekend over de besmettingsroute van het virus. Dus was het ook niet mogelijk. Daarom willen wij als overheid deze regeling juist voor die periode treffen, terwijl de andere situatie waar de heer Omtzigt aan refereert, ook een situatie is in de dagelijkse praktijk tussen werkgever en werknemer. Toen er meer bekend was over het virus in de tweede golf was er geen reden meer om te weinig beschermingsmiddelen te hebben en die niet goed te gebruiken. Alle instructies waren op dat moment ook achter de rug. Iedereen had daar kennis van kunnen nemen. Daarom hebben we als overheid — dit is een regeling vanuit de overheid — bij de onverplichte tegemoetkoming gemeend dat we die eerste golf moeten onderscheiden en ons daartoe moeten beperken.

De voorzitter:

Kort, afrondend.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

De Raad van State zegt inderdaad dat er een onderscheid gemaakt is op objectieve gronden. De Raad van State beveelt aan om dat rond de jaarwisseling van 2020-2021 te doen vanwege de beschikbaarheid van vaccins. De Raad van State doet dus precies het tegenovergestelde. Met een beroep op de Raad van State zou u dus uit moeten komen op wat er in deze motie staat en níét op het latere. Verder was de richtlijn nog van kracht om die beschermingsmiddelen niet te gebruiken. Pas op 1 december 2020 werd een algemene maskerplicht ingevoerd. Kennelijk vond de regering het zelf dus niet nodig op dat moment. Tegen de mensen die geen masker droegen en ziek zijn geworden omdat die maskerplicht er niet was, zegt de regering nu: dat had u moeten weten, maar wij hebben het u niet gezegd. Dat is wat hier staat. Is dat wat de regering wil?

Minister Helder:

Nee, de regering heeft zich op het standpunt gesteld dat we voor deze uitzonderlijke situatie — de Raad van State zegt daarbij dat dit in eerste aanleg eigenlijk iets is wat de werkgevers moeten regelen — een tegemoetkoming treffen voor deze medewerkers die in de eerste golf ziek zijn geworden. Die heb ik getroffen. Die wil ik ook graag dit jaar uitbetalen aan deze mensen, want ze hebben inderdaad een uitzonderlijke prestatie geleverd door door te werken in de eerste golf, toen er onvoldoende bekend was over de besmettingsroute van het virus. Het was echt een hele uitzonderlijke situatie. Als overheid menen we dat we deze uitbetaling moeten doen. Dat is echt een onverplichte tegemoetkoming precies voor deze groep. De Raad van State zegt ook heel duidelijk dat dit eigenlijk een zaak is tussen werkgevers en werknemers. Daarvan hebben we gezegd: voor die medewerkers die in de eerste golf ziek zijn geworden, vinden we het logisch dat de overheid ook iets doet, omdat er nog zo veel onbekend was over het virus.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik sta hier bijna te trillen op m'n benen van woede. Wat betreft de besmettingsroute van corona via aerogene transmissie, het inademen van elkaars adem, constateert de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat het feit dat er tijdens het testen van de casusdefinitie in maart 2020 bleek dat 10% van de medewerkers van het Amphia Ziekenhuis besmet was zonder noemenswaardige klachten, wel leidde tot omdenken bij het OMT, maar niet tot een andere richtlijn. In die richtlijn werd namelijk schaarste meegenomen. Het heeft in ons land zo veel debatten lang geduurd, tot mei 2021, voordat hier in deze zaal is erkend dat corona een besmettingsroute had via aerogene transmissie. Wat de minister hier nu zegt, is dus volstrekte nonsens. Het strookt niet met wat er al die tijd is gebeurd. Het strookt dus niet met de risico's. De regering had het kúnnen weten. Het OMT wíst het, maar zéí het niet en vervolgens nam het de schaarste mee in de richtlijn. Het maakte niet kenbaar wat de OVV ook constateert. Realiseert de minister zich dat wat zij hier de mensen zojuist heeft wijsgemaakt volstrekt onwaar is?

Minister Helder:

Het kenmerk van deze onverplichte tegemoetkoming is dat het niet gaat over oorzaken en ook niet over schuld. Die tegemoetkoming gaat over het feit dat de regering deze uitkering wil doen aan deze groep medewerkers uit die eerste golf, als erkenning voor het feit dat zij destijds gewerkt hebben en ziek zijn geworden. Dit gaat niet over de oorzaken. Dit is een onverplichte tegemoetkoming waarmee we deze mensen tegemoetkomen. Er zit verder geen enkel verband tussen. Vandaar dat wij ons ook houden aan die scherpe afbakening, omdat een heleboel dingen waar mevrouw Agema aan refereert voor iedereen onbekend waren in de eerste golf. Daarmee was het ook een hele bijzondere crisis. Daarom is de tegemoetkoming juist bedoeld om voor deze groep medewerkers uit die eerste golf erkenning en waardering uit te spreken.

Mevrouw Agema (PVV):

Neeneenee. We kunnen de video terugspoelen. De minister zei hier zojuist: wij kiezen voor de afbakening van de periode die ik genomen hebt, en niet voor heel 2020, omdat de besmettingsroute bekend was. Maar die was alleen maar bekend in kleine kring. Die was bekend door het testen van de medewerkers van het Amphia Ziekenhuis, maar die werd niet gecommuniceerd met het publiek. Dat is wat de OVV constateert in het eerste rapport. Dat is zo kwalijk aan deze afbakening, want het heeft nog tot mei 2021 geduurd voordat de regering erkende dat er sprake was van aerogene transmissie. Daarnaast waren er pas vanaf 2021 vaccins. Dat is ook arbitrair, want daarvan beweerde de regering in het begin weer dat ze transmissies zouden stoppen. Ook dat was niet het geval. Het is dus zelfs arbitrair om alleen 2020 te nemen. Daarom vraag ik de minister waarom zij de standpunten negeert van de Raad van State en de voorzieningenrechter, die ook zeggen: neem heel 2020.

Minister Helder:

Precies om de reden, zoals ik al eerder heb gezegd, dat we met deze onverplichte tegemoetkoming waardering willen uitspreken richting de zorgmedewerkers, terwijl het hier gaat om een tegemoetkoming vanuit de overheid op een moment in de eerste golf waarop er nog onvoldoende bekend was over besmettingsroutes. Dat gold voor de aerogene besmettingsroute, maar er waren natuurlijk meer besmettingsroutes. Dat is de afbakening. In de eerste golf was alles onbekend. Het is zeer uitzonderlijk dat we dit doen. Daarom kiezen we voor een duidelijke afbakening, waar de Raad van State ook om vraagt, en een nadrukkelijk objectieve afbakening van die periode. Dit is de afbakening van die periode waar we in deze regeling voor gekozen hebben.

De voorzitter:

Afrondend.

Mevrouw Agema (PVV):

Ten slotte, voorzitter. De minister, de minister van VWS en de minister-president hebben Nederlandse zorgmedewerkers en Nederlanders voorgehouden dat mond-neusbescherming niet nodig was bij een virus dat zich via mond en neus verspreidde. Dat is het hele eieren eten. Daarom zijn er zoveel meer mensen onnodig besmet geraakt. Als ze na die casusdefinitie in het Amphia Ziekenhuis in maart 2020 hadden gezegd "hé, verdorie, die corona is wél heel besmettelijk en de mensen zijn er niet heel erg ziek van", als het OMT dat niet onder de pet had gehouden en wél kenbaar had gemaakt dat ze de schaarste meewogen, dan hadden mensen desnoods theedoeken voor hun mond gebonden. Maar dat was allemaal niet nodig; zorgverleners die dat na de eerste golf nog deden, werden zelfs verdacht gemaakt. Zorgverleners die dat heel 2020 en tot mei 2021 deden, werden verdacht gemaakt. Daarom zijn er zo veel mensen besmet geraakt. Daarom zijn er nu zo veel mensen die met postcovid rondlopen: door de overheid.

Minister Helder:

Ik kan het nog één keer herhalen: dit is een regeling waarin we onverplicht een geldbedrag ter beschikking stellen aan deze mensen die in de eerste golf ziek zijn geworden. De beredenering hiervan is dat het risico op dat moment veel groter was dan het risico dat andere mensen liepen, ook vergeleken met mensen uit de zorg in andere periodes, omdat er zo veel onbekend was in die eerste periode. Later was er veel meer bekend. Juist daarom hebben we deze eerste golf als afbakening genomen.

De heer Bushoff (PvdA):

Er zijn mensen geweest, die ik deze week nog heb gesproken, die decennialang voor ons in de zorg hebben gewerkt, maar die niet in de afgebakende periode van de minister besmet zijn geraakt, omdat ze nog onbeschermd hebben gewerkt. Ze zijn besmet doordat ze uit plichtsbesef dachten: "Wij moeten ons werk goed blijven doen. We werken natuurlijk door, ook onbeschermd." Dit dachten zij ook omdat toen nog niet duidelijk was dat je mondmaskers moest dragen; die waren toen ook niet voorhanden, laat staan dat er toen al coronavaccins voorhanden waren. Over die mensen zegt de minister dus eigenlijk: weet je wat, die waardeer ik niet, want die vallen niet in de periode die wij nu als afbakening hebben gekozen. Is dat wat de minister nu eigenlijk tegen die mensen zegt?

Minister Helder:

Nee. De minister zegt opnieuw dat wij een advies hebben gevraagd aan de Raad van State. Die heeft ook aangegeven dat dit in eerste instantie een zaak is tussen werkgevers en werknemers: hoe kon er op dat moment, volgens de inzichten van het moment en met de materialen die beschikbaar waren, gewerkt worden? We hebben geconstateerd dat de werkgevers hebben gezegd: dat vinden wij ingewikkeld om uit te voeren. Toen heb ik, mede op aandringen van de Kamer, samen met het kabinet gezegd: wij vinden het belangrijk om toch deze regeling te treffen en dat gaan we ook gezwind doen. Dat is een onverplichte tegemoetkoming om uitdrukking te geven aan de waardering voor de zorgmedewerkers. Deze zorgmedewerkers hebben inderdaad hard gewerkt en risico gelopen in die eerste golf, toen er zo weinig bekend was. Boven op datgene wat ze met hun werkgever daarover kunnen uitwisselen, stellen we deze regeling voor die mensen open.

De voorzitter:

Ik hoor verschillende vragen, maar het antwoord is steeds hetzelfde. Misschien kunnen we er iets korter en puntiger doorheen.

De heer Bushoff (PvdA):

Ik ga een vrij puntige en korte vraag proberen te formuleren. De regeling geldt nu tot en met 30 juni 2020. Maar pas in oktober 2020 is het advies aangepast met betrekking tot het preventief dragen van mondmaskers in de langdurige zorg. Hoe rijmt de minister dat met de voorwaarde die zij zelf noemt, namelijk: mensen moeten in aanmerking komen die nog onbekend waren met beschermingsmiddelen en nog onbeschermd het werk hebben moeten doen?

Minister Helder:

We hebben gekeken naar de afbakening toen de eerste golf van de besmettingen was afgelopen. Daar heeft het RIVM een duidelijke datum bij gegeven. Nogmaals, vanaf 1 mei konden pbm naar professioneel inzicht gedragen worden. Ik blijf bij de uitleg dat dat de keuze is voor deze extra onverplichte tegemoetkoming.

De heer Bushoff (PvdA):

Voorzitter, met uw permissie het volgende tot slot. Weet u wat ik zo erg vind aan dit soort antwoorden? Telkens wordt gewoon hetzelfde riedeltje opgelezen. Er wordt geen antwoord gegeven op de vraag. Er wordt gewoon niet ingegaan op de argumenten die hier in de Kamer worden gewisseld. De Kamerleden hier kunnen dat misschien nog wel hebben, hoewel ik dat best lastig vind. Maar voor de mensen die long covid hebben opgelopen na bijvoorbeeld juni 2020 is het verschrikkelijk dat telkens hetzelfde riedeltje wordt opgelezen en hier geen normaal debat over wordt gevoerd.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik wil de minister vragen om op te houden met steeds noemen dat het een onverplichte vergoeding is. Ik vraag de minister ook om op te houden met zeggen: eigenlijk was het aan de werkgevers om dat te doen. "We hebben dit gedaan." "Het is een onverplichte tegemoetkoming." Het wordt nog erger voor deze mensen als dat steeds gezegd wordt, zo van: "Kijk eens wat wij aan het doen zijn. We hoeven het niet te doen, hè. We hoeven het niet te doen, maar we doen het wel." Dat is echt kwetsend en schofferend, alsof die mensen een gunst wordt verleend. "Wees blij dat je iets krijgt; we doen het onverplicht. We hoeven het niet te doen." Ik wil echt vragen aan de minister om dat onverplichte uit de zinnen weg te halen. Dat maakt het nog erger voor de mensen die nu thuis zitten te luisteren en die dit straks ook horen.

Minister Helder:

Daar moet ik mevrouw Van der Plas gelijk in geven. Dat is zeker ook niet de bedoeling. We willen juist onze waardering uitspreken. De reden dat ik het zeg, is dat het de technische term is voor datgene wat we doen. We maken een uitzondering op ons zeer solidaire socialezekerheidsstelsel, waarbij het normaal gesproken niet uitmaakt wat de reden is dat iemand ziek wordt, dat iemand zich ziek meldt of daadwerkelijk arbeidsongeschikt wordt op een bepaald moment. Daar maken we in Nederland normaal gesproken geen onderscheid in. Op het moment dat we dat wel doen, is dat uitzonderlijk. Maar het was ook een heel uitzonderlijke situatie. Ik zal dat niet meer verder uitspreken, want we willen juist onze waardering uitspreken. Dat is ook precies de reden waarom we dit doen. Net als u ben ik zeer begaan met de medewerkers die dit is overkomen en met iedereen die dit is overkomen en die kampt met longcovidklachten. Dat zijn er in Nederland best veel. U weet ook dat mijn collega Kuipers aan de onderzoekskant echt veel inzet op dit moment om ervoor te zorgen dat we die mensen kunnen helpen, want het beste kunnen we hen natuurlijk helpen met een behandeling.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Voorzitter, ik sluit bijna af, hoor, maar wat de minister in haar eerste zin zegt, is precies het probleem. Het is een technische term, een technische uitleg. Dat is het grootste probleem. Dat is elke keer het probleem hier: technocratisch proberen iets uit te leggen zonder de menselijke maat toe te passen. Dat toekennen geldt ook voor de mensen die na juni 2020 besmet zijn geraakt. Het is een politieke keuze om dat wel of niet te doen. Dat heeft niks mee te maken met dat het niet kan of dat we het "nou eenmaal zo gezegd hebben" en dat het daarom zo blijft. Dat hoeft helemaal niet. Dat hoeft niet. Het is een politieke keuze om het wel te doen, om de menselijke maat toe te passen en gewoon een dekking te zoeken als het daarop hangt. Ook een dekking zoeken is een politieke keuze.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

Is de minister bekend met de uitspraken van de voorzitter van ActiZ in juli 2020? Dat was mevrouw Helder. Zij zei in Nieuwsuur dat het dragen van mondkapjes schijnveiligheid bood en risico's met zich meebracht. Nu is het minister Conny Helder die zegt dat op dat moment de hele sector moest weten dat ze mondkapjes hadden moeten dragen. Maar de toenmalig voorzitter van de sector, Conny Helder, zei dat het schijnveiligheid bood. Welke van de twee is het?

Minister Helder:

Ten eerste was deze Conny Helder niet de voorzitter van ActiZ. Ik was op dat moment woordvoerder van ActiZ vanuit het bestuur. Het betreffende interview waarover u het heeft, werd een week of vijf na de opname uitgezonden. Dat heb ik ook in het coronadebat naar aanleiding van het eerste OVV-rapport uitgebreid toegelicht. Op dat moment was vijf weken echt een hele lange periode waarin inzichten enorm konden veranderen. Daarbij is het natuurlijk zo dat pbm goed gedragen moeten worden. Ik zal op die techniek nu niet ingaan, want dan raken we erg ver van het onderwerp af, maar dat is de reden waarom ik dat toen zei. Mij was niet bekend — dat heb ik later ook gecorrigeerd — dat er ooit sprake was van de overweging rond schaarste als het gaat om het wel of niet opnemen hiervan in de richtlijn.

Het is desondanks wel zo — ik was erbij in die crisis — dat wij in het begin behoorlijk veel problemen hadden in de verpleeghuizen om voldoende materialen te hebben voor het kunnen volgen van de richtlijn. Voor zover wij toen als ActiZ — ik spreek nu even in die hoedanigheid — konden achterhalen uit de geluiden die wij kregen, was het zo dat in ieder geval volgens die geldende richtlijn gewerkt kon worden. Ging dat in de praktijk altijd goed? Daar hadden we natuurlijk ook geen overzicht over. Dat heb ik nu ook niet. Dat is omdat het ook de lokale situatie is waarin dingen zijn gebeurd. We hebben toen ons uiterste best gedaan om iedereen in ieder geval te voorzien van materialen die er wél waren. Uit mijn hoofd gezegd is op 9 april de verdeelsleutel aangepast. Toen is ook de bevoorrading van de verpleeghuizen verbeterd, waardoor de stress daarover afnam. Op 1 mei is mede door ActiZ in de richtlijn opgenomen dat er naar professioneel inzicht kon worden ingezet. Ik heb dit in het OVV-debat helemaal toegelicht. Het was gewoon een heel spannende periode voor iedereen. We wisten heel veel niet. Dat is precies de reden waarom we zeggen dat we juist voor deze periode met deze regeling moeten komen.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

Dat het interview eerder afgegeven is, is op zich een duidelijk antwoord. Eerder heeft mevrouw Helder in haar toenmalige functie gezegd dat er te weinig beschermingsmateriaal was in april. Ook dat klopt. Maar, mevrouw Helder, probeert u zich nu een medewerker in zo'n verpleeghuisinstelling voor te stellen. Die weet het niet. Die ziet dat in juli. Die ziet een van de leiders van ActiZ daar staan en zeggen dat het een schijnveiligheid is. En nu worden deze mensen geacht het destijds allemaal te hebben geweten. Dat kun je toch niet tegen de mensen zeggen die daarna ziek geworden zijn? Je kunt toch niet zeggen: u had het moeten weten, maar op televisie zag u dat de woordvoerder van ActiZ het anders zei.

Minister Helder:

Op het moment van opname van dat interview was dat nog de geldende lijn, ook binnen ActiZ. Ik was toen overigens woordvoerder van ActiZ en dus niet van mijn eigen organisatie en ook niet van de Brabantse verpleeghuizen. Dat liep dat op dat moment ook nog erg door elkaar. Ik vond dat toen een heel ongemakkelijk interview en ook nu nog, natuurlijk, omdat dat zeker niet het enige antwoord is dat te geven is. We weten ook dat het niet de enige besmettingsroute was. We weten ook dat het heel erg hing op hoe er precies gewerkt was. Maar daar gaat het hier niet om. Het gaat er hier om dat we met elkaar geconstateerd hebben dat er in de eerste periode — er valt nog heel veel over de hele coronacrisis te zeggen — nog zo veel onduidelijk was dat het niet voorstelbaar was dat die medewerkers zich in voldoende mate daarop konden richten en de organisaties misschien ook niet helemaal. Daarom hebben we als overheid gezegd: dan moeten we iets extra's doen in de vorm van deze tegemoetkoming.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

Nu wordt het wel wat duidelijker. In de eerste ronde was het niet voorstelbaar. Dat klopt ergens. Voor mensen die in de tweede golf ziek geworden zijn, was het misschien gedeeltelijk voorstelbaar, maar die hebben niet allemaal die persoonlijke beschermingsmaterialen gehad. Zij zijn wel ziek geworden. Zij kregen gemengde signalen. De opdracht aan de Arbeidsinspectie was zelfs tot laat in de zomer om vooral geen mondkapjes te gebruiken. Die medewerkers kregen allerlei tegenstrijdige richtlijnen en signalen. Later in de crisis was het wat eenduidiger, maar het was op dat moment echt totaal niet eenduidig dat persoonlijke beschermingsmaterialen gebruikt moesten worden onder alle omstandigheden.

Minister Helder:

In de verpleeghuizen was dat wel zo. Vanaf 1 mei is daar al heel veel gebruik van gemaakt. En dan gaat het over het preventieve gebruik van de pbm. Je moet echter een onderscheid maken en daar zit het hem volgens mij in. We hebben het over de situatie tussen werkgever en werknemer. Daar ging destijds ook het Nieuwsuurinterview over. We hebben het dan over de rol van de overheid. Ik sta hier nu in mijn verantwoordelijkheid als minister. Als overheid moet je een onderscheid maken tussen wie het wel krijgt en wie het niet krijgt. Toen hebben we het volgende gezegd. De eerste golf gaf ons de houvast, omdat het zulke uitzonderlijke omstandigheden waren, om te zeggen: hier gaan we echt een uitzondering maken op het socialezekerheidsstelsel. In al die andere situaties, ook in de eerste golf, is het natuurlijk altijd ook nog een zaak tussen werkgever en werknemer. Soms waren dingen wel voorradig, maar mocht je die niet gebruiken. Ook was de instructie niet altijd duidelijk. Soms heb je je er zelf niet aan gehouden. Er zijn tal van mogelijkheden geweest, maar hier gaat het er echt om dat er vanuit de overheid een uitzondering wordt gemaakt op het socialezekerheidsstelsel. Daarom hebben we deze afbakening gekozen van de eerste en de tweede golf. Ik ben ermee bezig — dat wil ik ook heel graag — om deze mensen nog in 2023 uit te betalen.

De voorzitter:

Ik wil naar de motie op stuk nr. 2110 en de andere moties. Zullen we dat gaan doen? We zijn nu namelijk bij één motie blijven steken. Er is nog één korte, belangrijke vraag. Maar echt afrondend, hè?

Mevrouw Agema (PVV):

Ik hoorde de minister zeggen: er zat vijf weken tussen, nadat het interview van Nieuwsuur werd opgenomen waarin ik had gezegd dat mondkapjes en mond-neusbescherming schijnveiligheid waren. Nu zegt ze: vijf weken later was het wel bekend en dat hadden mensen moeten weten. Waarom heeft ze Nieuwsuur dan niet gebeld dat die uitzending niet uitgezonden kon worden omdat haar mensen risico liepen? En waarom werd in diezelfde tijd Jos de Blok van Buurtzorg Nederland, die uit zichzelf zijn wijkverpleegkundigen wél mond-neusbescherming gaf, dan verketterd?

Minister Helder:

Mevrouw Agema doet het voorkomen alsof ActiZ het tegenhield dat mensen dat droegen. Helemaal niet. ActiZ was doorlopend, dag en nacht, bezig om te zorgen dat er voldoende materialen beschikbaar waren, ook bijvoorbeeld door te herverdelen. Dat is één. Twee. Het was een lang interview, een van de vele interviews, zoals je ziet als je naar de media-analyse kijkt van die periode, die ik gegeven heb. Op het moment dat dit interview opgenomen was, wist ik niet wat er verder mee zou gebeuren. Ik heb later geconstateerd dat het vijf, misschien zelfs wel zes weken later gebruikt is. Dat was op dat moment in de crisis een ongelofelijk onrustige periode, met heel veel nieuwe informatie. Het was echt een heel grote crisis.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 2110.

Minister Helder:

Ik ben bij de motie op stuk nr. 2110, van de heer Bushoff. Maar ik wil eigenlijk eerst de motie op stuk nr. 2115, van de heer Drost, bespreken. Daar is een reden voor, namelijk dat ik de motie van de heer Drost oordeel Kamer kan geven vanwege de wijze waarop hij het heeft opgeschreven. Onder de voorwaarde dat het geld nog dit jaar kan worden uitgekeerd, wil ik dat verkennen.

U gaf net ook al aan dat de motie van de heer Bushoff op deze motie lijkt, maar die motie moet ik ontraden zoals die nu opgesteld is. Ik ga het namelijk wel verkennen, maar dan ook weer onder de voorwaarde dat het dit jaar wordt uitgekeerd. Ik moet en wil het ook dit jaar uitkeren.

De voorzitter:

Ik wil het echt korter doen, want het gaat nu echt nachtwerk worden. Dus kort, kort, kort, meneer Bushoff.

De heer Bushoff (PvdA):

Ik probeer het echt kort te houden, maar het debat kon niet plaatsvinden en nu moeten we het er toch nog even over hebben. Ik ben wel heel benieuwd waarom je niet gewoon zou kunnen overgaan tot uitkeren zolang die regeling nog loopt.

De voorzitter:

Een kort antwoord van de minister, graag.

Minister Helder:

Ik ben aan het verkennen of ik de aanvraagperiode kan verlengen, maar ik moet het bedrag wel dit jaar uitkeren, en dat wil ik ook. Daar zit het 'm in. Maar ik ben het echt aan het verkennen.

De heer Bushoff (PvdA):

Is dat toevallig omdat het bedrag voor 2023 gereserveerd staat?

Minister Helder:

Het is niet toevallig dat het bedrag gereserveerd staat, omdat ik ook heb beloofd dit jaar uit te keren. Ik heb inderdaad dit jaar het bedrag op de begroting staan voor deze regeling.

De heer Bushoff (PvdA):

Maar nou breekt toch mijn klomp. Je kunt de regeling gewoon uitvoeren in 2023. Iedereen die een aanvraag indient, kun je gewoon geld uitkeren. Je kunt het geld, als het nodig is, ook gewoon nog meenemen naar 2024. Dat vraagt alleen om een kasschuif. Zo moeilijk is dat niet. Dat doet het ministerie van VWS elk jaar bij heel veel regelingen, dus dat zou ook hierbij prima kunnen.

Minister Helder:

De motie van de heer Drost vraagt hetzelfde, maar ook met een verkenning om de regeling langer open te stellen. Die verkenning loopt, onder de voorwaarde dat ik het geld nog dit jaar kan uitkeren. Dat is het oordeel dat ik geef. Daarom kan ik de motie op stuk nr. 2115 oordeel Kamer geven en moet ik de motie op stuk nr. 2110 ontraden.

De heer Dijk (SP):

Ik was even aan het wachten totdat de motie op stuk nr. 2110 aan de orde kwam. Bij de motie op stuk nr. 2109 had ik al verwacht dat de argumentatie van deze minister uiterst zwak zou zijn, want dat hebben we in eerdere debatten ook al gehoord. Maar toen kwam er zoiets als de motie op stuk nr. 2110, die eigenlijk gewoon vraagt om de inschrijftermijn voor het hele jaar 2023 te verlengen, vanaf september, dus niet met één maand maar met drie maanden. Daar wordt ontzettend moeilijk over gedaan door deze minister: ze moeten even kijken of het kan en het verkennen. Doe het gewoon! Ik kijk ook even achter mij. Ik zei het net al vanaf het spreekgestoelte: de coalitiepartijen willen toch ook dat in ieder geval deze heel beperkte, minimale groep volledig bereikt wordt? Ik vind het onvoorstelbaar. Ik verwacht eigenlijk ook dat jullie naar de microfoon komen om effe te zeggen: goh, we willen die hele doelgroep bereiken.

De voorzitter:

Nee, dat is niet de bedoeling van een interruptie.

De heer Dijk (SP):

Het is wel mijn bedoeling van deze interruptie. Daarom heb ik gewacht tot de tweede motie. Ik vind het gewoon echt onvoorstelbaar dat het tijdens zo'n debat kan dat mensen blijven zitten, terwijl er zo'n ontzettend zwakke argumentatie wordt gegeven. Ik zie dat het gebeurt: ze blijven gewoon zitten terwijl de argumentatie heel zwak is. Dan hoef je er zelf niet voor te gaan staan. Ik vind het echt onvoorstelbaar dat dat gebeurt bij de coalitiepartijen. Maar goed, tot slot mijn vraag aan de minister. Stel dat de motie op stuk nr. 2115 van de heer Drost toch wordt aangenomen. Is dan de intentie om de hele doelgroep te bereiken, ja of nee?

Minister Helder:

Dan is de intentie om de mensen te bereiken die in aanmerking komen voor deze regeling. Dat wil ik ook. Als het gaat om het openstellen van de regeling, dan gaan we het met de uitvoeringsorganisatie DUS-I bekijken. Nogmaals, het is niet makkelijk om zo'n regeling te maken. DUS-I doet dat met stoom en kokend water. We bekijken hoe we deze periode nog kunnen verlengen. Tegelijkertijd is het niet zo dat die mensen pas dan op dat moment kunnen reageren. Ze kunnen zich er nu al op voorbereiden om te zorgen dat ze goed gebruikmaken van de periode, maar ik ga kijken of ik die maand nog kan oprekken.

De voorzitter:

Dan de motie op stuk nr. 2111.

Minister Helder:

Dat is de motie van de heer Bushoff over de menselijke maat en de hardheidsclausule. Die hardheidsclausule hoeft niet, want er is ruimte binnen de beleidsregel. Ik deel met de heer Bushoff dat ik natuurlijk de menselijke maat wil toepassen, maar ik moet ook het gelijkheidsbeginsel toepassen. Ik kan dit niet helemaal openzetten. Ik heb dus zeker de intentie om dit te doen, maar met deze formulering moet ik de motie ontraden.

De voorzitter:

Ik wil een beetje opschieten, meneer Bushoff.

De heer Bushoff (PvdA):

Ik ga proberen het heel kort te houden. Elke keer horen we van deze minister dat zij de intentie heeft om het goede te doen, maar met alles wat er mis is met de regeling wordt elk verbetervoorstel toch ontraden. Hoe rijmt de minister dat nou zelf met haar eigen intenties?

Minister Helder:

Ik moet in de regeling ook het gelijkheidsbeginsel toepassen. De regeling moet duidelijk zijn in voor wie zij wel en voor wie zij niet geldt. Binnen de beleidsregel is er ruimte om de toepassing op te rekken, dus er is geen hardheidsclausule nodig. Ik deel de intentie, maar ik moet natuurlijk wel als uitgangspunt hanteren dat je altijd overeenkomstig die beleidsregel handelt. Anders pas ik het gelijkheidsbeginsel niet goed toe. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn waardoor je in specifieke gevallen afwijkt. Dat kan, maar dan gaat het wel om concrete gevallen met inachtneming van het evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel. Dat is echt bedoeld voor uitzonderlijke situaties. Ik moet daar terughoudend gebruik van maken. Uw motie gaat veel verder en daarom moet ik 'm ontraden. Maar ik deel de intentie van de motie.

De voorzitter:

Kunnen we naar de motie op stuk nr. 2112? Ja.

Minister Helder:

De motie op stuk nr. 2112 van de heer Bushoff vraagt om de garantie dat iedereen die binnen de doelgroep valt, wordt meegenomen. Ik ga mijzelf herhalen. De heer Bushoff zal er niet blij mee zijn, maar ik ga de motie ontraden, omdat ik die garantie niet kan geven. Wel heb ik natuurlijk de intentie dat iedereen die recht op deze regeling heeft, er daadwerkelijk onder valt. Ik heb net iets gezegd over de ruimte in de beleidsregel als het gaat om concrete gevallen en de beoordeling daarvan. Daar kan hij van op aan, maar dat is iets anders dan dat ik de garantie kan geven dat het voor iedereen geldt.

Een tweede is dat ik een ruim budgetplafond heb te hanteren. Het is echt ruim, dus ik verwacht niet dat wij daartegen aanlopen. Maar ik moet de opmerking maken dat het eventueel iets kan betekenen als dat wél gebeurt. Nogmaals, ik verwacht het niet, want het plafond is volgens de berekeningen echt ruim genoeg.

De heer Bushoff (PvdA):

Dit legt eigenlijk de kern van dit debat en het probleem bloot. Vrijwel de hele oppositie heeft er geen vertrouwen in dat deze regeling de doelgroep gaat bereiken die we graag willen bereiken. Daarom doet de oppositie hier concrete verbetervoorstellen. Die worden allemaal ontraden, blijkbaar omdat de minister zo veel vertrouwen in de eigen regeling heeft. Wat de minister betreft kan iedereen die zij beoogt gewoon in aanmerking komen voor de regeling, maar als we dan met een motie vast willen pinnen dat ze dat garandeert, zegt ze toch: ik heb onvoldoende vertrouwen in m'n eigen regeling en ik ontraad ook nog eens die motie.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 2113.

Minister Helder:

Ik ben bij de motie …

De heer Bushoff (PvdA):

Dan de vraag: klopt het inderdaad dat de minister er onvoldoende op vertrouwt dat ze met haar eigen regeling daadwerkelijk iedereen bereikt die ze wil bereiken? Als dat niet zo is, als de minister daar voldoende vertrouwen in heeft, dan zou je gewoon oordeel Kamer kunnen geven aan deze motie op stuk nr. 2112.

Minister Helder:

De heer Bushoff weet volgens mij net als ik dat er altijd concrete gevallen zijn waar natuurlijk discussie over zal zijn. Daarom kan ik niet zeggen dat ik een garantie geef, maar we doen ons uiterste best om iedereen die op deze regeling wil rekenen, kan rekenen, er ook in te laten vallen. Maar het zit hem op de woorden "garantie" en "iedereen".

De motie op stuk nr. 2113. Ik heb het verzoek aan mevrouw Agema om de motie aan te houden, omdat zzp nog wordt bekeken. Dat wordt nog verkend. Daar kom ik na de zomer op terug.

Mevrouw Agema (PVV):

Het lastige is dat een motie, als je haar aanhoudt, na zes weken vervalt. Dat ligt dan in de zomer en niet na de zomer.

Minister Helder:

Ik kan mevrouw Agema toezeggen dat ik erop terugkom.

Mevrouw Agema (PVV):

Voordat die verloopt?

Minister Helder:

Daar overvraagt u mij eventjes.

De voorzitter:

Dat er bijvoorbeeld een brief komt binnen zes weken.

Minister Helder:

Na het zomerreces kom ik direct bij u terug, als we uit deze discussie zijn. Tot die tijd kunt u haar aanhouden.

Mevrouw Agema (PVV):

Dan houden we haar aan, want we willen wat organiseren.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Agema stel ik voor haar motie (25295, nr. 2113) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Helder:

De motie op stuk nr. 2114 gaat over indexatie. In een VSO heb ik al geschreven en in een debat heb ik al gewisseld dat het bedrag niet geïndexeerd wordt. Daar blijf ik bij, dus ik ontraad de motie.

De motie op stuk nr. 2116 gaat over het andere bedrag, van €22.000. Het zal mevrouw Van der Plas niet verbazen dat ik ook die ontraad.

De voorzitter:

Prima. Tot zover dit debat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Morgenmiddag stemmen wij over de moties.

Naar boven