2 Vragenuur: Vragen Yeşilgöz-Zegerius

Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde.

Vragen van het lid Yeşilgöz-Zegerius aan de minister van Justitie en Veiligheid over het bericht dat Iran Ridouan Taghi beschermt.

De voorzitter:

We beginnen op dinsdag altijd met het mondelinge vragenuur. Deze keer beginnen we met de vragen van mevrouw Yeşilgöz-Zegerius namens de VVD. Haar vraag gaat over het bericht dat Iran Ridouan Taghi beschermt. Het woord is aan mevrouw Yeşilgöz-Zegerius.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):

Dank u wel, voorzitter. De georganiseerde drugscriminaliteit is in ons land een meedogenloze miljardenbusiness die geleid wordt door topstukken die al geruime tijd buiten schot blijven.

Voorzitter. Deze criminelen zijn verantwoordelijk voor vele brute afrekeningen in woonwijken op klaarlichte dag, voor zogenaamde vergismoorden waarbij onschuldige mensen het leven laten, en voor een regelrechte aanslag op onze rechtsstaat: de moord onlangs op advocaat Wiersum.

Voorzitter. Misdaadjournalisten John van den Heuvel en Mick van Wely onthulden onlangs dat een van de meest gezochte criminelen van ons land, Ridouan Taghi, beschermd zou worden door de geheime dienst van Iran. De Iraanse overheid zou hier zelfs aan meehelpen.

Voorzitter. U kunt zich voorstellen dat dit zeer veel vragen oproept. Ik zou graag van de minister willen weten of hij bekend is met deze laatste ontwikkelingen in de zaak-Taghi. Ik zou graag willen weten wat het betekent als deze man in Iran zou verblijven. Wat betekent dat voor het onderzoek naar en het oprollen van zijn netwerk? Heeft de minister contact gehad met zijn collega's in Iran, maar ook met zijn collega's in bijvoorbeeld Dubai, waarvan ook wordt gezegd dat het deze man helpt? En wat gebeurt er nu om deze crimineel Taghi op te pakken?

Ik heb nog tijd, voorzitter, maar dit zijn de meest prangende vragen, denk ik.

De voorzitter:

Prima. Dan geef ik nu het woord aan de minister van Justitie en Veiligheid.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Ik zal maar meteen met de deur in huis vallen — ik doe dat juist uit respect voor uw Kamer, en ik hoop dat u daarvoor begrip heeft — maar ik ga mij niet uitlaten over enig lopend onderzoek. Daar moet ik als minister van Justitie en Veiligheid in het licht van onze rechtsstaat altijd buiten blijven. Het kan niet zo zijn dat ik hier met u mijn mening of speculaties of gedachten en dergelijke ga delen.

Ten tweede kan ik, los van dat rechtsstatelijke aspect, rustig zeggen dat ik de onderzoeken en onze samenleving echt niet verder help, als ik over die lopende onderzoeken hier een soort meningendebat zou gaan houden. Mijn antwoord is dus heel kort. Dat is echt geen onwelwillendheid, maar het zijn gewoon de twee punten die ik net noemde.

Ik wil u wel zeggen dat ik de betrokkenheid van uw Kamer waardeer en in het bijzonder die van mevrouw Yeşilgöz. Zij heeft in haar overigens nog betrekkelijk korte periode in de vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid hierover altijd zeer kritische punten aan de orde gesteld. Ik denk dat het echt goed is om daar als Kamer altijd met elkaar over in debat te blijven, maar wel met inachtneming van die beperkingen.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):

Ik snap heel goed dat de minister hier niet over lopende zaken kan praten, maar er zijn wat mij betreft een heleboel onderwerpen waar we wél over kunnen praten.

Ik zou bijvoorbeeld het volgende willen weten. Er is volgens mij een grote behoefte aan het verhogen van het tipgeld. Is dat gebeurd? Welke acties worden nu ondernomen om sneller achter specifiek deze man, maar ook achter andere kopstukken binnen de georganiseerde misdaad aan te gaan?

Ik zou ook wel het volgende willen weten. We willen allemaal dat onze inlichtingendiensten een belangrijke rol spelen in het aanpakken van de drugscriminaliteit. Dat heeft de minister eerder ook geuit. Ik zou willen weten in hoeverre de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten daarop toegerust is. De veiligheidsdiensten zelf geven aan dat zij hierin een beperkte rol kunnen spelen. Ik vraag mij af: is de minister van oordeel dat als organisaties, bijvoorbeeld in Iran, samenwerken met Nederlandse drugscriminelen die moorden, intimidatie en bedreigingen op hun naam hebben staan, dit dan onze nationale veiligheid in gevaar brengt? En moet de ondermijnende drugscriminaliteit dan niet ook als zodanig behandeld worden? Als de minister het daarmee eens is, dan heeft dat ook consequenties voor hoe we onze inlichtingendiensten inzetten en wat we daarvoor doen.

Dat zijn natuurlijk allemaal vragen waar we hier vandaag en ook in de toekomst wél op in kunnen gaan, dus daar zou ik graag een antwoord op willen.

Minister Grapperhaus:

Ik ga toch even beginnen met dat zinnetje, voorzitter, in de hoop dat u het mij vergeeft dat het zo langzamerhand overkomt als het refrein van een lange ballade: ik ga over lopende zaken echt niets zeggen. Waar ik nog wel iets over wil zeggen, is mijn brief van kort voor het reces. Die heeft u gezien. Dat was een uitvoerige brief over de aanpak van zware criminaliteit. Daarin heb ik de contouren geschetst van een brede aanpak — anders gezegd: een deltaplan — tegen de zware criminaliteit. Ik heb in een zeer goed debat met uw Kamer op 11 september 2019 vastgesteld dat er bij Kamer en kabinet een hele grote consensus bestaat over de noodzaak om hier echt met veel macht en middelen tegen in te gaan. U weet — dat haalt u ook uit mijn brief — dat ik mij daarvoor heb gericht op extra inspanningen bij het kabinet. Daar hoort zeker bij dat wij kijken welke middelen we nog extra kunnen inzetten voor de drie thema's die ik steeds benoemd heb: het oprollen van de bendes, het afpakken van elke eurocent die misdadigers denken te hebben verdiend en ten slotte het voorkomen dat met name jongeren, maar ook mensen in zwakke groepen, door een enkele fout afglijden en op het verkeerde pad raken. Voor deze drie thema's heb ik een groot aantal middelen ingezet, zoals in de brief staat. Daar blijf ik ook op inzetten.

De voorzitter:

U heeft nog een beetje spreektijd, mevrouw Yeşilgöz.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):

Volgens mij is er een verschil tussen niet ingaan op een individuele zaak en niet ingaan op mijn vragen, die ook andere punten raken. Is dit niet een aanval op onze nationale veiligheid? Wordt die niet in gevaar gebracht? Wat betekent het voor de rol van de inlichtingendiensten? Wat kunnen we hier nog meer aan doen? Is er contact geweest met de collega's van de andere landen? Er zijn best veel vragen die wat mij betreft niet direct raken aan deze individuele zaak, niet beantwoord. Ik zou het heel fijn vinden als de minister daar wel op in kon gaan.

Minister Grapperhaus:

Bij de aanpak van de zware criminaliteit zetten onze diensten, het Openbaar Ministerie, de politie, de KMar — excuseer de afkorting, de KMar is de Koninklijke Marechaussee — de Douane en andere, echt hun beste middelen en mensen in. Dat weet mevrouw Yeşilgöz uit eerdere debatten die we met elkaar gevoerd hebben. Op het gebied van zware criminaliteit werken we zeer veel internationaal samen. Ik onderschrijf wat mevrouw Yeşilgöz zegt. Ik heb het een maand geleden zelf ook in het programma Buitenhof aangegeven: ik vind dat we met elkaar bereid moeten zijn om te onderkennen dat dit een kwestie van nationale veiligheid is.

De voorzitter:

Dank u wel.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het heeft niet alleen alle trekken van een zware georganiseerde misdaad, maar inmiddels ook die van internationaal terrorisme. Ik wil de minister toch vragen of die lijn wel voldoende in beeld is. We kijken wel naar witwassen, omdat we natuurlijk niet willen dat geld wordt witgewassen, maar dit lijkt juist een internationaal aspect te zijn van de financiering van internationale terroristengroeperingen. Neemt het kabinet die aspecten voldoende mee? Als de minister dat hier niet kan zeggen, dan zij dat zo. Is het voorstel dat er komt ten aanzien van witwassen breed genoeg om niet alleen het witwassen als zodanig aan te kunnen pakken, maar ook de financiering van terrorisme tegen te gaan?

Minister Grapperhaus:

In de eerste plaats: daar wil ik met uw Kamer graag over van gedachten wisselen. Misschien moeten we dat nog eens in een uitgebreider kader doen. Ik heb een brief geschreven aan uw Kamer in december 2018, zeg ik uit mijn hoofd, waarin ik heb gewezen op de banden die er zijn tussen terroristische groeperingen en zware criminaliteit. Ik deed dat aan de hand van het akelige gegeven dat een deel van de bewapening van de Bataclangroep, om het zo maar te noemen, was te herleiden tot zware criminaliteit uit de Lage Landen, Nederland en België, oftewel: die hadden een deel van de wapens aangebracht. Er is een groot onderzoek — dat staat ook in de brief — waarin wordt aangetoond dat terrorisme vaak verweven is met bepaalde groeperingen in de zware criminaliteit. Dat is dus een ding.

Ten tweede, wij moeten inderdaad met elkaar onder ogen zien dat we witwassen. Vandaar dat ik er ook steeds op hamer dat er door het kabinet heel veel meer moet worden ingezet op afpakken, omdat we zien dat er steeds meer internationale vertakkingen zijn en dat die ook steeds gecompliceerder en vernuftiger worden. Daar mag u dus het kabinet op aanspreken. Collega Hoekstra is vandaag in internationaal verband aan het spreken over de wijze waarop wij die witwascomponent goed aanpakken. Ik heb er vertrouwen in dat ik spoedig bij uw Kamer kan terugkomen met een aantal nadere resultaten over mogelijkheden tot extra middelen.

De voorzitter:

Dank u wel.

Naar boven