9 Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS

Aan de orde is het debat over de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS.

De voorzitter:

Vanochtend heeft de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken al overleg gevoerd over de artikel 100-brief van het kabinet. Dit plenair debat vormt daarvan de afronding in één termijn. De woordvoerders worden dan ook geacht eventuele moties in deze termijn in te dienen. Ik stel voor een spreektijd te hanteren van maximaal vijf minuten per fractie. Na de beantwoording door de ministers geef ik de woordvoerders kort de gelegenheid hun eindoordeel te geven over de artikel 100-brief.

Ik heet de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Defensie en de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van harte welkom.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. Het debat in de eerste termijn over de Nederlandse inzet in de strijd tegen ISIS, dat wij vanochtend voerden, was eigenlijk een heel goede afspiegeling van de artikel 100-brief. Het ging namelijk vooral over waar het in een artikel 100-brief níét over zou moeten gaan: het ging over de humanitaire situatie in Aleppo, over de gruwelijke vatbommen van het Assadregime, over het verzwaren van de sancties tegen Rusland en over de noodzaak van voedseldroppings.

Ik had vooraf niet kunnen voorspellen dat de angst voor nevenschade in dit parlement zo groot zou zijn dat het voedseldroppings onmogelijk maakt omdat er misschien doden bij vallen. Ik kan eigenlijk niet uitleggen aan de mensen die uitgehongerd of platgebombardeerd worden, dat wij bang zijn om hen met voedselpakketten te raken. Ik hoef dat ook niet uit te leggen, want daar gaat deze hele artikel 100-brief niet over. Althans, daar zou hij niet over moeten gaan.

Ik zeg het hier nog een keer: de enorme humanitaire hulp die Nederland biedt staat volledig los van onze militaire inzet. Dat ben ik eens met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Ik ben het oneens met de minister van Buitenlandse Zaken, die vindt dat deze brief een zorgvuldige artikel 100-brief is. De elementen die in al onze debatten terugkomen overheersen hier de kern van waar het in de artikel 100-brief wat ons betreft over zou moeten gaan, en dat is — daar is de Grondwet ook buitengewoon duidelijk over — de inzet van onze militairen om ISIS te breken. Dat is de kern en de militairen zijn het hart. Wie kijkt naar hoe de 23 pagina's van deze brief zijn opgebouwd, of wie de spreektijd van vanochtend bekeek, of wie de kabinetsdelegatie zag, met twee militairen en heel veel civiele mensen, zou kunnen denken dat het om een nieuwe missie gaat, om een humanitaire missie. Maar het gaat hier niet om een nieuwe missie, het gaat om het aanpassen van een bestaande militaire missie. Het gaat om het verleggen van het werkterrein van onze F-16's naar Syrië en het uitbreiden van het werkterrein van onze trainers, om de aanvoerlijnen van ISIS te bombarderen. Dat is precies waar de VVD al vanaf dag één van deze missie op aandringt.

Ik ben blij dat de minister van Defensie op al onze vragen die betrekking hadden op de kern van de missie, geruststellend heeft kunnen antwoorden, met name op de vraag over de mogelijke caveats, of de beperkingen aan de Rules of Engagement, anders dan die strikt normaal zijn en altijd bestaan en die nu eenmaal besloten liggen in het humanitair oorlogsrecht. Dat was zo, dat is zo en dat moet altijd zo blijven. Er zijn geen extra beperkingen voor onze vliegers, zij kunnen hetzelfde als onze bondgenoten en er worden geen doelen uitgesloten. Naast IED-fabrieken, commandocentra en trainingskampen kunnen dus ook, als het legaal en militair relevant is, de olie-installaties, oliekonvooien en gelddepots worden aangepakt, waarop de ISIS-oorlogsmachine nu eenmaal draait.

Daarmee wordt aan de kerndoelstelling van deze missie voldaan: het breken van ISIS. Ver buiten de kern van deze missie ligt de wens van het kabinet om in het kader van deradicalisering gevoelens van onrecht die dit besluit met zich mee zou kunnen brengen weg te nemen, bijvoorbeeld bij moslims, in moskeeën of op scholen. Ik herhaal: dit besluit veroorzaakt geen onrecht, wij pakken het onrecht aan, het onrecht van het kalifaat van het kwaad. Dat doen we niet alleen aan onze buitengrenzen, maar ook in onze binnensteden, bijvoorbeeld met het beleid van andere ministers dan hier in vak-K zitten.

Wat mij betreft hoeven we daar geen excuus voor te maken, maar doen we het met opgeheven hoofd, met een rechte rug en de ferme overtuiging dat we voor onze waarden van vrijheid, broederschap en gelijkheid, want dat is wat allen in deze Kamer delen, willen vechten als dat nodig is. En als we dat doen, dan doen we dat met de mannen en vrouwen, de trainers en de vliegers in onze missie. Die vragen we daar mogelijk het allerhoogste offer voor te brengen. Daarom passen die toneelstukken en die roadshows niet, en passen ook geen excuses, maar past erkenning voor de vaandeldragers van onze waarden en de dragers van de zwaarste last in deze missie, onze militairen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de aanvullende artikel 100-brief over de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS (27925, nr. 570) wordt gesproken over activiteiten in het kader van deradicalisering (Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme) zoals een studentendebatreeks "Met Twee Maten", een roadshow langs scholen en een toneelproject "Jihad", die gericht zijn op het kweken van "begrip onder Nederlandse moslims";

constaterende dat het kabinet deze activiteiten plaatst tegen de achtergrond van gevoelens van onrecht die dit besluit volgens het kabinet kan oproepen;

overwegende dat het doel van deze missie is het breken van ISIS in Irak en Syrië, en het hart van deze missie wordt gevormd door Nederlandse vliegers en trainers;

verzoekt de regering, deze activiteiten te schrappen en de daarvoor gereserveerde middelen over te hevelen naar thuisfrontdagen voor militairen en hun familieleden, dan wel naar de veteranenzorg,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ten Broeke. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 572 (27925).

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Gelooft de heer Ten Broeke van de VVD daadwerkelijk dat je alleen met bommen Daesh kunt breken?

De heer Ten Broeke (VVD):

Nee, en dat heb ik hier op deze plek over een periode van vijftien maanden al een keer of vijf gezegd. Ik heb dat ook gezegd op zo ongeveer alle andere plekken waar de heer Kuzu mij over deze missie heeft kunnen zien en horen spreken.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Vervolgens relativeert de heer Ten Broeke wel de emotie en de gevoelens van onrechtvaardigheid van een grote groep mensen in onze samenleving. Wat is zijn boodschap aan de mensen die met dat gevoel van onrechtvaardigheid kampen?

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik herken die gevoelens van onrechtvaardigheid niet. Ik kom wel gevoelens tegen in de zin van: pas op, wees voorzichtig. Dat snap ik. Dat moeten wij ook zijn. Dat zeg ik in de allereerste plaats tegen de familieleden van de mensen wij uitsturen. Maar wij pakken hier onrecht aan, het onrecht dat ISIS heet, het onrecht dat de jezidi's bijna tot een voetnoot in de geschiedenis maakte, het onrecht dat velen heeft verdreven uit hun steden. Ik noem 100.000 Irakezen uit de stad Tikrit. Ik noem de Koerden in Kobani. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Dat is het onrecht dat onze F-16's mede kunnen bestrijden.

Islamfundamentalisme bombardeer je niet weg. Islamfundamentalisten voor een groot gedeelte ook niet. Maar als je wilt dat de aantrekkingskracht van het kalifaat fundamenteel wordt aangepakt — en dat willen wij; wij willen ISIS breken — dan zul je moeten beginnen ISIS terrein te laten verliezen in plaats van te laten winnen. En dat doe je onder andere met luchtaanvallen. Die zijn ook succesvol, zoals wij zien in Irak en gelukkig in toenemende mate ook in Syrië. Gelukkig gaan wij daar nu aan meedoen.

De heer Servaes (PvdA):

Voorzitter. Ieder zijn eigen beleving. Ik vond het debat dat wij vanochtend hadden in het algemeen overleg een uitstekend debat, waarin alle aspecten aan de orde zijn gekomen zoals het hoort. Je kunt zaken immers niet in isolement bekijken. Daarom vond ik het ook een goede brief, waarin aan alle dimensies die hierin een rol spelen, aandacht werd besteed, zorgvuldig aandacht werd besteed.

Wij hebben in het algemeen overleg van vanochtend uitgebreid stilgestaan bij de oorlogsmisdaden die het macabere duo Assad en Poetin op zijn geweten heeft. Oorlogsmisdaden, die zich dezer dagen voor onze ogen voltrekken bij de belegering van Aleppo. Terecht hebben we daar aandacht aan besteed en terecht is ook de minister van Buitenlandse Zaken zijn inbreng in dat algemeen overleg daarmee begonnen. Mijn fractie heeft zeer veel waardering voor de scherpe woorden en de scherpe inzet die hij geformuleerd heeft en die hij ook de komende dagen in München bij de veiligheidsconferentie en elders in de praktijk zal brengen.

Wij hebben natuurlijk ook stilgestaan bij het hyperextremisme van ISIS en de dreiging die ISIS vormt voor de mensen daar, in Irak en Syrië, maar ook voor mensen hier en op andere plekken op de wereld. We hebben gezamenlijk geconstateerd dat we realistisch en bescheiden moeten zijn over het effect van onze inspanningen. Bombarderen — de heer Kuzu zei het net al — zal de burgeroorlog niet beëindigen. Het zal zelfs de ideologie van ISIS niet kunnen vernietigen, niet kunnen breken. Maar het kan wel een rol spelen. Bij de enorme complexiteit van het conflict in Syrië en Irak, dat zich niet laat vangen in één simpele slogan, moeten we heel zorgvuldige afwegingen maken om te komen tot een gedifferentieerde inzet.

In aanvulling op het debat van vanochtend heb ik nog drie punten waarop ik in wil gaan. Het eerste punt is de belegering en de voedseldroppings. Ik zou de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Handel willen vragen om internationaal en in de VN in gesprek te blijven over de feitelijk structurele onderrapportage over hoeveel mensen er nu precies belegerd worden en over de ernst van de situatie. Ik vraag haar ook om in de eerstvolgende voortgangsrapportage aan de Kamer te rapporteren hoe dat verder gaat en hoe we het beter kunnen doen, zodat we die mensen echt kunnen bereiken.

Ten tweede heeft de minister van Defensie het nodige gezegd over de inspanningen die zij zal plegen om in ieder geval te streven naar zo veel mogelijk transparantie over de Nederlandse bombardementen en de eventuele schade die daarbij aangericht wordt. Dank voor haar toezegging om dat in coalitieverband bespreekbaar te maken. Ook haar wil ik vragen om dat in de volgende voortgangsrapportage mee te nemen, zodat wij daarover verder kunnen praten.

Het derde punt is dat ik in mijn inbreng veel aandacht heb besteed aan wat minister Koenders "derde krachten" noemde. Hoe voorkomen we dat er alleen maar ISIS en Assad zijn? Hoe zorgen we ervoor dat daartussen een levensvatbare oppositie blijft? Of dat nu in het westen is of in het noordoosten, waar vooral de Koerden zitten. Zeer veel waardering voor de steunprogramma's die Nederland daar gaat opzetten. Dat is feitelijk pionierswerk. Hopelijk krijgt dat internationaal navolging. Mijn fractie zou wel graag willen dat die steun, mits die aan strenge toetsen voldoet, voor alle groepen beschikbaar is, zowel in het westen alsook in het noordoosten. Collega Voordewind zal daarom later mede namens mijn fractie een motie indienen.

Tot slot. Over het gedeeltelijk opheffen van de caveats voor de F-16's, specifiek gericht op de aanvoerroutes vanuit Oost-Syrië naar de frontlinies in Irak, is veel gesproken de afgelopen dagen. Ik moet dadelijk de collega's nog horen, maar ik heb de indruk dat er steeds meer duidelijkheid is gekomen over de kaders die gelden en over vragen als aan welke regels we ons houden — het humanitair oorlogsrecht — en dat de situatie werkbaar moet zijn voor de militairen. Daarmee komt hopelijk een einde aan de onduidelijkheid die mogelijk bij sommige fracties in deze Kamer bestond. Hiermee zijn wij het, denk ik, allemaal eens dat we onze zorg en aandacht nu vooral moeten richten op de militairen die — laten we dat niet vergeten — nu al op missie zijn en straks nog op missie gaan. Zij moeten geen onduidelijkheid hebben over wat zij kunnen doen binnen de kaders die gesteld zijn in de brief.

De heer Knops (CDA):

Over die caveats is het inderdaad gegaan. Daarover is bijna alles duidelijk. Ik zal daarover zo nog wat vragen stellen aan het kabinet. De heer Servaes had het echter nu weer over het gedeeltelijk opheffen van caveats. Ik zie hem nu nee schudden, maar hij zei dit net wel. Misschien kan hij dat even verduidelijken? Hij zei: we hebben gesproken over het gedeeltelijk opheffen. Daarmee suggereerde hij — althans, zo heb ik het begrepen — dat hij het niet heeft over het volledig opheffen van caveats. Caveats zijn beperkingen in de missie die anders zijn dan de beperkingen waarmee de coalitiepartners werken die die missie mee uitvoeren. Misschien kan de heer Servaes de onduidelijkheid die hierover althans bij mij is ontstaan, nu wegnemen?

De heer Servaes (PvdA):

Dit verbaast mij, want na de brief, na de feitelijke vragen, na de briefing en na het debat van vanochtend weet mijnheer Knopt precies waarover het hier gaat. De Nederlandse F-16's worden namelijk niet in heel Syrië ingezet, maar specifiek in Oost-Syrië, en gericht op die aanvoerroutes. Het kabinet heeft daar ook nog bij gezegd dat voorkomen moet worden dat acties ten goede komen aan Assad en dat hij de lachende derde wordt. Het kabinet heeft verder gesteld dat Nederland zich uiteraard houdt aan het humanitair oorlogsrecht, maar naar ik aanneem hoeven we daarover geen discussie te voeren. Dat zijn dus de kaders; niets meer en niets minder.

De heer Knops (CDA):

Het laatste is natuurlijk volstrekt helder. Daarover is het debat gevoerd. Toch hoor ik dat er enig licht zit tussen het antwoord van de heer Servaes en het antwoord van het kabinet op mijn vraag hoe die caveats geduid moeten worden. Maar goed, ik zal dat zo horen. De heer Servaes zit namelijk niet op de stoel van de besluitvormer. Hij mag alleen oordelen over het besluit dat het kabinet heeft genomen. Dit noodzaakt mij echter wel om van eigenlijk alle drie de ministers een antwoord te willen te horen op mijn vraag hoe zij dit nu exact zien.

De heer Servaes (PvdA):

Welk licht ziet de heer Knops dan? Ik heb namelijk vrijwel woordelijk geciteerd uit de brief. Hij doet nu suggesties. Ik vind het allemaal prima, maar die suggesties moeten dan wel hard worden gemaakt.

De voorzitter:

De heer Knops geeft een korte toelichting.

De heer Knops (CDA):

Het klopt dat wat de heer Servaes zegt, in die brief staat.

De heer Servaes (PvdA):

Ja.

De heer Knops (CDA):

Ik heb het kabinet echter net in het debat iets anders horen zeggen. Daar zei men dat er geen caveats zouden zijn. De heer Servaes zegt nu dat de caveats nu gedeeltelijk worden opgeheven. Ik zie hem nu weer nee schudden, maar dat heeft de heer Servaes toch zojuist wel gezegd. Daarover gaat de onduidelijkheid. Hij heeft inderdaad uit de brief geciteerd. Ik heb in het debat zojuist gehoord dat er bij het kabinet sprake is van voortschrijdend inzicht. De leden van het kabinet spreken niet meer over het gedeeltelijk opheffen van caveats. Men zegt nu dat er geen caveats zijn, behalve de geografische beperkingen en het humanitair oorlogsrecht.

De heer Servaes (PvdA):

Ik hoor al buiten de microfoon om van de leden van het kabinet een ja.

De voorzitter:

Dat telt niet mee, mijnheer Servaes.

De heer Servaes (PvdA):

Toch constateer ik dus vooral dat het kabinet en ik het zeer eens zijn. Ik betreur het dat de heer Knops nog steeds de duidelijkheid niet heeft die hij zoekt.

De heer Knops (CDA):

Voorzitter …

De voorzitter:

Nee, mijnheer Knops, u bent straks aan de beurt en …

De heer Knops (CDA):

Voorzitter, de reactie van de ministers buiten de microfoon om, die de heer Servaes zojuist opving, was volgens mij een reactie op mijn stelling, en niet op de conclusie van de heer Servaes. Dus dan heb ik het kabinet goed begrepen, en de heer Servaes niet. Dank u wel.

De voorzitter:

Ja, maar een reactie van het kabinet die buiten de microfoon om wordt gegeven, telt niet mee. Het kabinet hoort op dit moment gewoon te luisteren. Straks kunnen de leden van het kabinet zelf het woord voeren. De heer Van Bommel staat inmiddels al klaar voor het houden van zijn betoog.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Het debat over Syrië moet vooral gaan over de humanitaire ramp die zich in Syrië voltrekt. Ik geef de heer Ten Broeke gelijk; het is logisch dat wij, kijkend naar de inhoud van de artikel 100-brief, toch vooral aandacht besteden aan die humanitaire ramp in Syrië. Ik ben het overigens niet met hem eens als hij zegt dat er in de brief geen handvatten zouden zitten om de Nederlandse regering daarop aan te spreken, omdat de regering in deze brief juist heel veel geld vrijmaakt en initiatieven benoemt om te proberen iets in Syrië te doen. Ik zie nu aan de heer Ten Broeke dat we het daarover eens zijn.

De situatie is buitengewoon ernstig. Aleppo wordt belegerd. Er zijn meer dan 500 burgerdoden te betreuren. Mensen zitten als ratten in de val, kunnen geen kant op en de grens met Turkije is dicht. Een staakt-het-vuren op korte termijn is eigenlijk de enig mogelijke manier om ervoor te zorgen dat zich daar niet een nog veel grotere humanitaire catastrofe gaat voltrekken. Zo'n staakt-het-vuren, desnoods tijdelijk, desnoods in een beperkt gebied, is nodig om ervoor te zorgen dat humanitaire hulp, die ook Nederland wil bieden, de mensen kan bereiken. Is Nederland bereid om daar zelf op aan te dringen als dat voor de veiligheid nodig is? Is Nederland bereid om aan te dringen op een volledig staakt-het-vuren in de onderhandelingen met strijdende partijen, dus ook met buitenlandse mogendheden die actief zijn boven Syrië en dus ook met de Russen? De Russen opereren juist in dit gebied. Nederland moet dan dus ook zelf bereid zijn om luchtacties uit te stellen. Ik vraag de minister om daarop te reageren, omdat dat in de onderhandelingen de positie van Nederland en van de coalitie natuurlijk een stuk geloofwaardiger zou maken. Je kunt moeilijk van andere partijen vragen om niet te opereren in het luchtruim van Syrië als je je dat recht zelf wel voorbehoudt. Veel humanitaire hulp wordt dus in de brief aangekondigd, maar die hulp kan deels de mensen die dat nodig hebben, niet bereiken. Toegang over de weg en via de lucht kan alleen met toestemming van Assad. Dat is een probleem. Toch moet alles in het werk worden gesteld om die humanitaire hulp mogelijk te maken. Ik dien daarover zo meteen een motie in.

Dan de militaire aanpak van Irak en Syrië. Islamitische Staat heeft gebied verloren, zo wordt er geconstateerd. Gebied wel, maar niet haar aantrekkingskracht. De ideologie van Islamitische Staat kun je niet wegbombarderen. Bombardementen drijven soennieten die in het door IS gecontroleerde gebied wonen, juist in de armen van Islamitische Staat. Die observatie is gedaan. Wat is de reactie van de Nederlandse regering daarop? Bombardementen zouden daarmee ook onderdeel van het probleem zijn geworden. Buitenlandse strijders blijven sowieso naar het gebied reizen. De schattingen variëren van 15.000 tot 25.000 internationale strijders. Wat wordt daartegen ondernomen? En wat wordt er concreet gedaan om de financiering van Islamitische Staat tegen te gaan? Nog steeds zijn er veel olie-inkomsten en nog steeds zijn er sponsors in de Golfstaten. En nog steeds krijgt men veel geld via belasting binnen.

Bovendien geldt: misschien is er wel terrein verloren, maar IS verplaatst zich ook. Islamitische Staat zien we nu opkomen in Libië. Zo komen we van de regen in de drup. Ik vind dan ook dat de positie van Canada een bijzondere is en ook in Nederland overweging verdient: wel steun aan lokale partijen die proberen om daar tot een oplossing te komen, ook met inzet van het militaire instrument, maar niet zelf bombarderen, omdat dat niet de oplossing is. Geweld van buitenaf, zo zegt de premier van Canada, zal geen einde maken aan die burgeroorlog, integendeel.

Het vredesproces is opgeschort tot 25 februari. Die opschorting is in het voordeel van Assad. Oud-gezant Kurpershoek schreef daarover een heel duidelijke brief in NRC: Syrië, Rusland en Iran hebben hun eigen agenda, en terwijl het Westen Islamitische Staat aanpakt, pakken Syrië, Iran en Rusland de binnenlandse oppositie aan. Het resultaat van die gezamenlijke luchtacties is straks dat de oppositie is weggevaagd en dat Assad weer de sterke man in Syrië is. Dat kan niet de bedoeling zijn. Assad is verantwoordelijk voor de meeste slachtoffers in Syrië. Hoe wil Nederland voorkomen dat wij ongewild toch onderdeel van een agenda zijn die dat als resultaat heeft?

Er worden allerlei voorstellen gedaan met betrekking tot de Nederlandse positie en de Nederlandse hulp. Daarbij moet een aantal vragen worden gesteld. Hoe wordt bijvoorbeeld voorkomen dat wapens die Nederland betaalt in verkeerde handen terechtkomen? Dat is met Duitse wapens gebeurd. Hoe verhouden die wapenleveranties zich tot de Europese criteria voor wapenexport en hoe wordt verwijdering tussen de regering in Bagdad en de Koerdische regionale regering een halt toegeroepen?

Over Turkije is veel gezegd. Turkije speelt een dubbelrol. Ik vind dat we binnen de NAVO Turkije veel scherper moeten aanspreken op de angst die er is voor overleg met de Koerden in Syrië, die niet mogen worden betrokken bij het vredesproces, en met de Koerden in eigen land.

Ik sluit af met het indienen van een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de strijdende partijen in Syrië, in strijd met het internationaal humanitair oorlogsrecht, de humanitaire toegang tot verschillende dorpen, steden en regio's verhinderen en hulpverleners aanvallen;

constaterende dat grote groepen onschuldige burgers hierdoor verstoken blijven van basale levensbehoeften waaronder schoon drinkwater, voedsel en medische hulp;

verzoekt de regering, binnen de coalitie een strategie te ontwikkelen om de humanitaire toegang tot dergelijke gebieden mogelijk te maken, zo nodig via voedseldroppings,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bommel, Sjoerdsma, Voordewind en Grashoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 573 (27925).

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. Allereerst dank ik de drie bewindslieden voor de beantwoording van de vragen in de eerste termijn en de reacties op de interrupties. Even voor de goede orde: het gaat hier om een aanvulling op het eerdere artikel 100-besluit voor inzet in de strijd tegen IS. Uiteraard is het over meer dingen gegaan, maar zo staat het geagendeerd en daarover wordt de Kamer feitelijk gevraagd om een oordeel te geven, uiteraard met respect voor het feit dat de regering conform artikel 100 daartoe besluit en al besloten heeft. Het gaat om een verlenging van de missie van vier F-16's met vier maanden, waarna de missie afloopt en de Belgen het van ons zullen overnemen.

Hoewel in de brief van het kabinet nog staat dat de beperking voor de inzet van F-16's tegen IS gedeeltelijk wordt opgeheven en dat er geen acties worden uitgevoerd die ten goede komen aan het Assad-regime, hoorde ik de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie zojuist in het debat duidelijk verklaren dat er geen caveats zullen zijn anders dan de geografische beperkingen en, uiteraard, het humanitair oorlogsrecht. Ik zou de bewindslieden willen vragen dan ook geen andere beperkingen te hanteren dan die van de bondgenoten met wie wij in dat gebied samen optrekken. Ik vraag dat in het bijzonder omdat de minister van Defensie zojuist aangaf dat het "niet voor de hand zou liggen" dat er in Deir el-Zour zou worden ingegrepen. Hoewel ik daar alle begrip voor heb en ook niet daarin wil treden, is dat wat anders dan op voorhand te zeggen dat het daar niet zou kunnen. Dan spreken we namelijk over een caveat. Ik krijg graag een reactie van de minister van Defensie op dat punt.

Eenheid van opereren vereist eenheid van de rules of engagement. Dat staat, na de evaluatie van Kunduz, voor ons als een paal boven water. Er moeten geen caveats zijn; zinvolle toevoegingen zijn oké, maar onnodige beperkingen niet. Overigens wijs ik erop dat de Kamer conform de artikel 100-procedure sowieso terughoudendheid in acht zou moeten nemen als het gaat om het toevoegen van bijvoorbeeld militaire middelen aan een dergelijke militaire operatie. Ik herinner me nog de helikopters die in 2001 in Djibouti stonden, 25 miljoen euro kostten en nooit zijn ingezet. Dat lijkt me een niet zo goed voorbeeld van een initiatief vanuit de Kamer. Ik herinner me ook een veel recenter initiatief van de Kamer — dat dateert van 2014 — waardoor Chinookhelikopters werden toegevoegd aan de missie in Mali, en die wil niemand meer kwijt. Lessons learned dus. Ik zal geen namen noemen, zeg ik in de richting van de heer Ten Broeke; dat kunt u nalezen in de Handelingen. Het lijkt me echter wel goed om daar als Kamer lessen uit te trekken.

Aangezien de ontmoeting met de Turkse premier wat is uitgelopen, zou ik de minister van Buitenlandse Zaken willen vragen welke conclusie ik daaraan moet verbinden. Als hij nog iets relevants te melden heeft in het kader van de vragen die ik eerder in dit debat hierover gesteld heb, nodig ik hem van harte uit daarop te reflecteren.

Tot slot heb ik nog een motie over de kwetsbare positie van de christenen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de bedreiging, onderdrukking en vervolging van christenen in Irak en Syrië is toegenomen;

overwegende dat christenen een zeer kwetsbare minderheid vormen in het Midden-Oosten en een partner kunnen zijn in de strijd tegen ISIS;

overwegende dat de regering geen specifiek beleid heeft ten aanzien van christenen in Irak en Syrië en ook geen hulpprogramma's heeft specifiek voor christenen;

verzoekt de regering, specifiek beleid te ontwikkelen ten aanzien van christenen in Irak en Syrië en daarbij de mogelijkheden te onderzoeken voor specifieke hulpprogramma's voor ontheemde christenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Knops, Voordewind en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 574 (27925).

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Bij de strijd tegen Islamitische Staat kan het op drie punten beter. Ik ga ze ook even noemen.

In de eerste plaats moet het kabinet onze grensbewaking optimaliseren om Islamitische Staat buiten ons land te houden.

In de tweede plaats is het kabinet nogal schichtig zodra we vragen naar de inbreng van islamitische landen bij de aanvallen op Islamitische Staat. Die zou er volgens het kabinet al zijn, maar het geeft daarover absoluut geen duidelijkheid. Ik heb daarom zelf maar wat onderzoek gedaan. Uit gegevens van het Central Command van de Verenigde Staten blijkt de stand van zaken per 1 februari jongstleden. Ik wil die even aan de leden van de Kamer voorhouden. In de eerste plaats zijn er per 1 februari 6.723 luchtaanvallen geweest op Islamitische Staat in Irak. Daarvan is 99% uitgevoerd door westerse landen en 1% door Jordanië, dat daar overigens al een halfjaar geleden mee gestopt is. De aanvallen op Islamitische Staat in Irak zijn dus vrijwel uitsluitend het werk van westerse landen. Hoe is het dan in Syrië? Sinds 1 februari staat de teller op 3.337 luchtaanvallen op Islamitische Staat in Syrië. Dat is dus van hetzelfde laken een pak, want meer dan 94% van de aanvallen daar is door westerse landen uitgevoerd en slechts een heel klein deel door islamitische landen.

Als je kijkt naar de vraag tot wanneer de islamitische landen nu eigenlijk hebben meegedaan, dan is het beeld als volgt. Zoals ik al zei, is Jordanië augustus vorig jaar gestopt. De Verenigde Arabische Emiraten zijn in maart 2015 gestopt, Saudi-Arabië is in september 2015 gestopt en Koeweit en Qatar doen helemaal niet mee aan bombardementen op Islamitische Staat, voor zover mij bekend. Waar komt dat samengevat op neer? Islamitische landen gooien nauwelijks bommen op Islamitische Staat; ze gooien er met de pet naar. Ik vind dat dat onaanvaardbaar is en dat de regering dat in de coalitie aan de orde zou moeten stellen. Die landen kunnen meer doen en zij behoren dat ook te doen.

Ik kom op het derde punt waarvan ik vind dat het beter zou kunnen, namelijk het gegeven dat onze F16's over vier maanden al worden teruggehaald, terwijl bij mijn weten de Kamer eerder had ingestemd met de inzet van die F-16's tot dit najaar. Het kabinet wil over vier maanden al stoppen. Ik vind dat het kabinet alles op alles behoort te zetten om door te kunnen gaan, zeker nu Canada heeft aangekondigd zijn straaljagers heel binnenkort terug te halen en dus niet meer in te zetten voor de strijd tegen Islamitische Staat. Ik dien daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Kamer eerder had ingestemd met inzet van Nederlandse straaljagers tegen Islamitische Staat tot dit najaar;

overwegende dat voortgaande inzet van Nederlandse F-16's tegen Islamitische Staat zeer wenselijk is, mede vanwege de terugtrekking van Canadese straaljagers;

verzoekt de regering om met voorstellen te komen die inzet van Nederlandse F-16's op zijn minst tot het najaar mogelijk maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 575 (27925).

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter. We hebben vanochtend uitgebreid met het kabinet gesproken over de aanvullende brief over de anti-ISIS-missie naar Oost-Syrië. De militaire kern, het aanpakken van de aanvoerroutes van ISIS in Oost-Syrië om de strijd in Irak tegen ISIS te kunnen beslechten, is logisch en nuttig. ISIS is onze vijand, een vijand die moet worden bestreden.

Tegelijkertijd is het goed dat we vanochtend de situatie in Syrië in de breedste zin van het woord hebben besproken. Ik zeg dat nog maar eens nadrukkelijk omdat daar kennelijk een verschil van mening over bestaat. We hebben gesproken over het breed haperende politieke proces, over de verschrikkelijke bombardementen van het dodelijke duo Assad en Poetin rondom Aleppo en over de grote humanitaire noden. Die bredere context — het is belangrijk dat de Kamer daarbij heeft stilgestaan — maakt duidelijk dat ISIS onze vijand is, maar ook dat Assad het echte probleem is.

Met betrekking tot de bondgenoot van Assad, Rusland, ben ik er zeer tevreden over dat minister Koenders glashard stelt dat Rusland resoluties van de Veiligheidsraad overtreedt en het internationaal recht aan zijn laars lapt. Ik ben er tevreden over dat dit door de minister actief wordt opgepakt in EU- en VN-verband. Dat moet ook, want het is belangrijk dat Poetin nooit het idee kan krijgen dat de Europese Unie dit laat lopen en de andere kant opkijkt en dat hij met militaire macht zijn zin kan doordrukken in Syrië. Daarom heb ik ook om aanvullende sancties gevraagd. De minister wil daar nog niet aan, maar hij stelt in ieder geval al wel — dat vind ik winst — dat verlichting van sancties absoluut niet kan. Ik roep de minister daarom met klem op om aanvullende sancties op dit terrein tegen Rusland als gevolg van het optreden van Rusland in Syrië zeker niet uit te sluiten als het op deze schaal VN-resoluties en internationaal recht blijft overtreden.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik kom toch nog even terug op de allereerste opmerking van de heer Sjoerdsma, die volgens mij aan mij gericht was. Ik zeg hier nog een keer wat ik vanochtend tegen hem in een interruptiedebat zei. Ik wil met de heer Sjoerdsma tot diep in de nacht, morgenochtend weer, ook op vrijdag en desnoods in het weekend, praten over Assad en over de humanitaire gevolgen. Waar ik alleen zo ongelofelijk bang voor ben — in het verleden vond ik de heer Sjoerdsma daarbij wel aan mijn kant — is de zuiverheid van artikel 100. Ook daarbij dreigt soms mission creep. Assad is wel het probleem, maar hij is niet het objectief van deze missie. Daar moeten we dus ook heel zuiver in zijn. De heer Sjoerdsma noemde het ineens logisch dat aanvoerlijnen nu worden aangepakt, maar waar was hij dan de afgelopen acht, negen maanden? Toen heeft hij zich namelijk nooit in die bewoordingen uitgelaten, terwijl het toen net zo logisch was.

De heer Sjoerdsma (D66):

Misschien kan ik de heer Ten Broeke herinneren aan datgene wat ik hier eigenlijk altijd over heb gezegd, eigenlijk sinds het allereerste begin, het allereerste artikel 100-debat, dat begon met de missie die enkel in Irak plaatsvond, namelijk: in de eerste plaats is dit één militair toneel en in de tweede plaats is voor D66 de deur wat betreft bombarderen in Syrië niet dicht. Dat heb ik altijd herhaald. Maar in tegenstelling tot andere fracties ga ik niet met een Bosatlas hier zitten en militaire plannen maken en bedenken "wat moet er precies gebeuren in Syrië?", "laten we vrijhavens creëren", "laten we militair boots on the ground zetten", "laten we maar bombarderen in Syrië", zonder dat we dan ook daadwerkelijk met een plan daar een follow-up aan kunnen geven. Dat vind ik niet goed en niet mijn rol. Daarom heeft de heer Ten Broeke van mij niet meer gehoord dan dat.

De heer Ten Broeke (VVD):

Dat is ook niet uw rol. U hebt van mij ook niet dat soort plannen gehoord. Die Bosatlas heb ik er alleen maar bijgehaald om aan te tonen dat die aanvoerlijnen relevant zijn. Het punt blijft dat u de deur op een kiertje laat staan. Maar u had dat kiertje kunnen sluiten vanaf juni vorig jaar, het moment dat dat kiertje gesloten werd, toen de volkenrechtelijk adviseur Nollkaemper aangaf dat die aanvoerlijnen juist vanuit het oogpunt van zelfverdediging wel degelijk konden worden aangevallen. Want dat was uw bezwaar. Het is een legitiem bezwaar, een bezwaar dat wordt gedeeld door bijna alle fracties in deze Kamer, met uitzondering van twee, namelijk die van mij en van de SGP, omdat wij een andere positie innamen bij het debat over de commissie-Davids. Die positie nam u niet in. De vraag is dus: waarom niet in juni vorig jaar?

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik herinner collega Ten Broeke dan aan de motie van collega Knops. Of was het de motie van collega Buma? Het was een van de twee. Die motie werd ingediend bij de Algemene Politieke Beschouwingen of kort daarna. Daarin werd de regering opgeroepen om snel tot een beslissing te komen, juist vanwege de zuiverheid over de rol. Ik wil niet dat de Kamer voorstelt wat men moet gaan doen. Ik zou wel graag van het kabinet horen wat het kabinetsstandpunt is. De genoemde motie hebben we gesteund, maar we hebben geen eigenstandige voorstellen gedaan om hier te gaan bombarderen. Collega Ten Broeke haalt de zuiverheid terecht aan. Hij vindt mij altijd aan zijn zijde als het gaat om het opleggen van beperkingen. Militairen vertellen hoe iets moet gebeuren, is iets waarvan ik graag wegblijf, ook vanwege eigen ervaringen in het kader van Afghanistan. Ik zie die beperkingen, samen met collega's Ten Broeke en Servaes en anderen, in ieder geval niet in deze brief. Dat stemt mij tevreden.

Voorzitter. Na Rusland wil ik het toch ook nog kort hebben over de bescherming van de burgerbevolking. Dat is een niet onbelangrijk punt. We hebben het daar vanochtend bijna allemaal over gehad: over Madaya, over 1 miljoen belegerde mensen en over het feit dat Assad simpelweg niet toestaat dat de broodnodige hulp terechtkomt op de plekken waar de nood het hoogst is. Minister Ploumen heeft mij niet overtuigd met haar bezwaren dat hulp vanuit de lucht nu eenmaal onmogelijk is. Dat geloof ik niet. Gelet op de technische mogelijkheden voor dat soort voedseldroppings kunnen we volgens mij goed onder die technische bezwaren uit komen. Ik roep de minister er dus nogmaals toe op om daar heel goed naar te kijken. Dat is ook de reden waarom ik de motie van collega Van Bommel heb gesteund. Daarin wordt het kabinet ertoe opgeroepen om nog eens heel goed te kijken naar de strategie om noodhulp te krijgen in belegerde gebieden, desnoods en zo nodig via de lucht.

Ik vraag de minister ook om de rapportage aan de Kamer over lopend onderzoek in VN-verband naar hulp via de lucht, inclusief obstakels, risico's en oplossingen, op korte termijn naar de Kamer te sturen.

Mijn fractie steunt een motie van collega Voordewind over het zeker stellen van een levensvatbare oppositie in Syrië zelf. Collega Voordewind zal die motie straks uitgebreid toelichten. Mijn fractie staat daar van harte achter.

Mijn laatste onderwerp in deze tweede termijn is transparantie. Ik heb vanochtend al gezegd dat verantwoording en transparantie extreem belangrijk zijn. Het is heel belangrijk dat Nederland zo veel mogelijk rapporteert over wat het doet en verantwoording aflegt over de schade die het soms helaas toch aanricht bij civiele objecten en soms zelfs bij onschuldige burgers. Ik vind het belangrijk dat we op dat punt meer doen, omdat de coalitie op dit punt niet eenduidig is. Ik vind ook dat we op dit punt meer zouden kunnen doen. De minister heeft iets toegezegd, maar zij vertelde daar ook bij dat zij vindt dat dit op dit moment goed gaat. Ik vind dat het beter kan. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat binnen de coalitie geen eenduidige lijn lijkt te bestaan over rapportage over militaire inzet en over verantwoording over burgerslachtoffers en civiele nevenschade;

overwegende dat grotere transparantie en betere verantwoording wenselijk zijn;

verzoekt de regering, zich in de internationale coalitie in te zetten voor grotere transparantie en een betere verantwoording,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Sjoerdsma, Van Bommel en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 576 (27925).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de uitvoerige beantwoording. We hebben vanochtend een goed debat gevoerd. Daarbij zijn de door de fractie van de ChristenUnie naar voren gebrachte bezwaren goed gepareerd. Ik zal daar nog op terugkomen.

De ChristenUnie-fractie beseft terdege dat het instemmen met deze motie, dus met bombardementen op Syrië, niet direct tot een oplossing leidt van de vele conflicten die daar zijn. Daarvoor hebben we echt het politieke spoor en Genève nodig. Ik ben dan ook blij dat de noordelijke alliantie daar hopelijk zo snel mogelijk bij betrokken gaat worden. Dit lost het probleem niet op, maar we hebben wel de dure plicht om het kwaad in te dammen waar dat zich voordoet. ISIS vormt het kwaad der kwaden, maar het gaat niet alleen om ISIS. We weten dat mensen ook op de vlucht zijn voor het Assad-regime, dat 250.000 doden op zijn geweten heeft. Daarom hebben we het kabinet uitvoerig bevraagd over het mandaat van deze missie, want we zouden op geen enkele manier door onze bijdrage en bombardementen ruimte willen geven aan het andere kwaad, Assad. Daarom dank ik de bewindslieden voor de helderheid die zij hebben gegeven over de afbakening van Oost-Syrië. Dat betekent dat we in West-Syrië, waar de situatie nog veel gecompliceerder is dan in Oost-Syrië, niet meedoen met de strijd. De minister van Defensie heeft ook een duidelijk antwoord gegeven over Jabhat al-Nusra: wij zullen die aan Al Qaida gelieerde organisatie op geen enkele manier gaan steunen vanuit de lucht.

Ik ben blij dat de minister van Defensie de mogelijkheid openliet om humanitair vanuit de lucht steden te ontzetten, zoals dat eerder is gebeurd bij Kobani. Wij hebben in de Kamer een uitgebreid debat gevoerd over de vraag of wij dat wel of niet politiek zouden steunen. Ik ben blij dat de minister in ieder geval heeft duidelijk gemaakt dat wij in de toekomst in dit soort schrijnende situaties steun zouden kunnen verlenen als wij in Syrië in de lucht actief zijn.

Voor mijn fractie blijven er nog twee vragen uit de eerste termijn over. De eerste vraag heeft betrekking op de ISIS-coalitie, de ISIS-aanvoer van wapens en de uitvoer van olie in het laatste stukje in het noorden van Syrië en het zuiden van Turkije. Ik vraag het kabinet dringend om er, mogelijk met de Amerikanen, alles aan te doen om die jihadistische stroom van strijders die daar de grens overkomen, onmogelijk te maken, inclusief de invoer van wapens en de uitvoer van olie van ISIS in de richting van Turkije. Als wij de aanvoerlijnen daar niet afsluiten, gaat de instroom naar Syrië gewoon door en dat willen wij niet. Ik krijg hier graag een reactie op.

Het tweede punt waar ik in de tweede termijn niet aan ben toegekomen, heeft betrekking op de situatie in Irak. De ChristenUnie is blij dat de trainingen extra worden gesteund en dat wij proberen te faciliteren dat er meer wapens naar de Koerden en Irakezen gaan om de strijd met ISIS te voeren. Ik vraag echter bijzondere aandacht voor de minderheden in het noorden, de christenen, jezidi's en anderen. Hoe kunnen wij deze groepen bereiken? Is de minister van Buitenlandse Zaken bereid er bij de Koerden op aan te dringen dat ook deze minderheden in staat zullen zijn om hun eigen dorpen te beschermen?

Ik vraag nog aandacht voor twee punten. Het eerste heeft betrekking op de voedseldroppings. De heer Van Bommel heeft hierover een motie ingediend. Wil het kabinet er alles aan doen om dat mogelijk te maken, althans om de voedselvoorziening van belegerde dorpen mogelijk te maken?

Het tweede punt heeft betrekking op de Syrisch-Koerdische alliantie in het noorden. Daarover heb ik de volgende motie opgesteld.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een toekomstig politiek akkoord in Syrië alleen duurzaam kan zijn als hiervoor voldoende draagvlak is in alle geledingen van de Syrische samenleving;

overwegende dat daarom ook minderheden als de Syrische Koerden, christenen, Turkmenen en jezidi's, die zich georganiseerd hebben in de Syrian Democratic Council (SDC), aangesloten dienen te zijn bij het politieke proces in Genève;

verzoekt de regering, indien voldaan wordt aan de huidige door Nederland gestelde criteria voor stabilisatieprojecten, voorstellen gericht op stabilisatie, wederopbouw en lokaal bestuur in bevrijde gebieden waar de SDC de controle heeft, in aanmerking te laten komen voor Nederlandse steun;

verzoekt de regering tevens, zich ervoor in te spannen dat de Syrian Democratic Council ook voorbereid en betrokken wordt bij de informele dialogen (Track II) in Genève,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Servaes, Ten Broeke, Sjoerdsma, Knops, Van der Staaij, Van Bommel, Grashoff, Klein en Krol.

Zij krijgt nr. 577 (27925).

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. In het westelijk deel van Syrië verdiept de humanitaire ramp zich nog verder, nu met circa een miljoen mensen in belegerde steden en dorpen. Wij zien dat het regime-Assad met grootschalige, schaamteloze hulp van Russische bommenwerpers zienderogen terrein wint. Wij zien dat het de internationale gemeenschap niet eens lukt om eensgezind humanitaire toegang tot de belegerde gebieden af te dwingen bij de strijdende partijen; wij moeten erom bedelen. Wij zien beelden van mensen die doelbewust worden uitgehongerd en wij zien meer, nog meer vluchtelingen.

Onder dit gesternte spreken wij over de inzet van vier F-16's in Oost-Syrië om daar te bombarderen. De minister van Buitenlandse Zaken sprak in dit kader over een afgewogen pakket. Een afgewogen pakket? Wat wij zien, is dat wij de bevolking in Syrië niets meer te bieden hebben dan bommen. Er is geen uitzicht op beëindiging van de burgeroorlog, geen uitzicht op de beëindiging van de barbaarse onderdrukking van de bevolking door IS, geen uitzicht op de bevrijding van het juk van Assad. Wat wij zien, is dat wij de Syrische bevolking in oost en west slechts cynischer maken en dat zij het vertrouwen in de internationale gemeenschap verder verliest.

De heer Ten Broeke (VVD):

Het lijkt er bijna op dat, als het kabinet in deze artikel 100-brief niet direct een oplossing heeft voor alle problemen in de wereld, het niet goed is. Kan de heer Grashoff mij vertellen voor hoeveel geld de Nederlandse regering in de afgelopen vier, vijf jaar die deze verschrikkelijke burgeroorlog duurt, al aan humanitaire steun heeft verleend? Weet hij dat?

De heer Grashoff (GroenLinks):

De humanitaire situatie in Syrië is verschrikkelijk.

De heer Ten Broeke (VVD):

Nee, nee, nee: humanitaire steun.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Die situatie krijgen wij niet veranderd. Het plan dat nu voorligt, doet daar niets aan af. Als er wat meer geld in humanitaire ondersteuning zou worden gestoken — iets wat wij steunen — is dat prima, maar daar hebben wij geen artikel 100-brief voor nodig. Dat weet de heer Ten Broeke ook.

De heer Ten Broeke (VVD):

Dat is mijn punt geweest. Ik had gehoopt dat wij dat ook zonder militaire inzet en zonder artikel 100-brief hadden gedaan. Dat zouden wij ook hebben gedaan, want wij hebben al bijna een half miljard uitgegeven aan humanitaire steun voor Syrië en de gebieden daaromheen. In deze specifieke brief wordt 25 miljoen uitgetrokken voor humanitaire steun en minder dan 5 miljoen voor de verlenging van het militaire gedeelte. Dat is een factor van één staat tot vijf. Mijnheer Grashoff, u zou nog eens moeten nadenken over uw bijdrage.

De heer Grashoff (GroenLinks):

De heer Ten Broeke moet cynisme hier weglaten, en zeker dit soort aanvallen. De afweging die wij hier maken en die ik hier beschrijf, is dat een internationale gemeenschap niet in staat is om de Syrische bevolking echt iets te bieden. Als zij dat wel zou kunnen, zouden wij geen beelden zien van mensen die uitgehongerd worden. Dat is waar de heer Ten Broeke hier aan voorbijgaat.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Wat wij zien, is dat door een coalitie vanuit Moskou, Damascus en Teheran schandelijk misbruik wordt gemaakt van een mogelijke start van een onderhandelingsproces om het Syrische verzet nu nog met excessief geweld te breken. Wij zien dat onze bommen op IS in Oost-Syrië daaraan niets veranderen. Vanuit het cynische perspectief van gewone mensen in Syrië zijn wij gewoon een volgende partij die hen trakteert op bommen.

Wij zijn, helaas, nog ver verwijderd van de situatie waarin verschillende Syrische partijen daadwerkelijk samenwerken aan een stabieler en veiliger Syrië — was dat maar waar — en van een gezamenlijk optreden tegen IS. De fractie van GroenLinks is niet per definitie tegen de Nederlandse betrokkenheid bij dit conflict, ook niet tegen een militaire, als deze maar effectief is en dus in het kader van een goed gecoördineerde internationale samenwerking plaatsvindt en daadwerkelijk bijdraagt aan de veiligheid en bescherming van de burgerbevolking in Syrië. Om die reden hebben wij eerder wel het ingrijpen in Irak gesteund.

Ontegenzeglijk heeft het bombarderen van militaire doelen in Oost-Syrië militair voordeel, gezien vanuit het perspectief van onze inzet in Irak. Een soort keiharde noodzaak daarvoor — dat is het beeld dat wordt geschetst — is niet aangetoond. Ook in het antwoord van de regering in eerste termijn was er op dat vlak weinig overtuigingskracht. GroenLinks ziet meer heil in het gestaag voortzetten van onze inzet in Irak, het verder wegnemen van de voedingsbodem voor terroristisch geweld in Irak zelf, het herstel van de rechtsstaat, het ondersteunen en trainen van het Iraakse leger en de Koerden, de stabilisatie en wederopbouw van heroverde gebieden en in het verder afsnijden van lijnen voor het leveren van wapens en geld en de uitvoer van olie. Dat zijn zaken waarmee wij IS en de slagkracht van IS kunnen bestrijden.

De heer Ten Broeke (VVD):

De fractie van GroenLinks kon nog tot een afgewogen oordeel komen over het deel Irak van deze missie. Toen hebben wij ook gezien dat de humanitaire consequenties nog steeds niet beteugeld konden worden op de manier waarop de heer Grashoff en ik dat graag zouden zien. Naar ik meen — ik kan ernaast zitten — zijn er in Irak bijna 1,5 miljoen vluchtelingen. Zegt de heer Grashoff nu eigenlijk dat hij met terugwerkende kracht ongelofelijke spijt heeft van het feit dat zijn fractie ingestemd heeft met dat eerdere besluit?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik zei volgens mij precies het tegenovergestelde. Het feit is dat de situatie in Irak fundamenteel verschilt van die in Syrië. Bij de situatie in Irak konden we spreken van een afgewogen oordeel over militaire inzet in een 3D-benadering; daarover waren de heer Ten Broeke en de fractie van GroenLinks het volgens mij op dat moment met elkaar eens. En volgens mij zijn we het nog steeds met elkaar eens voor wat betreft de Iraakse situatie. Vanuit dat perspectief kun je militairen inzetten in een land als Irak: we hadden én een volkenrechtelijk mandaat én er kon effectief worden opgetreden én er was een basis om de bevolking in Irak meer te kunnen bieden dan alleen bommen. In dat kader konden wij hier gezamenlijk zeggen dat dit een zinvolle inzet was, dus ook de GroenLinksfractie. Dat is echter fundamenteel verschillend met de situatie in Syrië, waarin er sprake is van honderden strijdgroepen en waarbij we er zelfs voor moeten oppassen dat we geen averechts effect bereiken met de dingen die we nu van plan zijn om daar te gaan doen.

De heer Ten Broeke (VVD):

Het is misschien onaangenaam voor de heer Grashoff om te vernemen dat we in Irak ook heel veel bommen hebben gegooid. We hebben 1.700 missies gedraaid en we hebben 1.300 precisiebommen heel precies afgeworpen. Niet alleen wij hebben dit gedaan, maar een coalitie van meer dan 60 landen. Toch stikt en wemelt het daar van de milities en doodseskaders, bijvoorbeeld de sjiitische doodseskaders, en worden er aan de lopende band mensenrechtenschendingen gepleegd. U kunt daar de rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch op nalezen. Toch doen we dat, omdat we denken dat die bommen daar uiteindelijk een beetje bijdragen aan het terugdringen van ISIS. En dat gebeurt ook. Precies hetzelfde gaat nu in Syrië gebeuren. Ik snap de afweging en de verontwaardiging van de heer Grashoff dus niet.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Mijn verontwaardiging ging over een aantijging, die ik ver van mij werp, namelijk over de afweging die de GroenLinks-fractie maakt. Het gaat erom dat de situatie in Irak wezenlijk verschilt. Is het daar allemaal koek en ei? Nee, natuurlijk niet. Moet daar nog veel gebeuren? Ja. Gebeuren daar ook dingen die het daglicht niet kunnen verdragen? Helaas wel, en daar moeten we tegen optreden. Hetgeen we in Syrië van plan zijn kan echter niet op eenzelfde manier beargumenteerd worden in het kader van het daadwerkelijk verdrijven van IS en het scheppen van voorwaarden waarmee in dat land daadwerkelijk vrede zou kunnen ontstaan. Er is nog niet eens een begin van die voorwaarden. Op basis daarvan maken wij de afweging dat het niet zinvol is, zelfs contraproductief, om in Syrië bommen te gooien.

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik zou iets nader willen ingaan op de afweging die GroenLinks nu maakt. Is de heer Grashoff het mij eens dat ISIS nog steeds misdaden tegen de menselijkheid begaat in Syrië? Is de heer Grashoff het daarnaast met mij eens dat er voor deze missie in ieder geval wel een mandaat of juridische grondslag bestaat?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Het is zonder meer zo dat IS misdaden tegen de menselijkheid begaat. Dat geldt overigens ook voor het Assadregime, maar daarover zullen wij het niet met elkaar oneens zijn. En volgens de redenering van Nollkaemper is er vanuit het zelfverdedigingsprincipe van Irak inderdaad een beperkt mandaat om iets te doen, dat klopt.

De heer Sjoerdsma (D66):

In dat geval zoek ik toch even naar de afwegingen van de GroenLinksfractie. Haar voormalige fractievoorzitter, de heer Van Ojik, zei namelijk: waar misdaden tegen de menselijkheid plaatsvinden, moeten wij militair ingrijpen. Hij zei daarbij: de enige reden waarom wij dat nu alleen in Irak doen en niet in Syrië, is omdat er voor Syrië geen mandaat is. Volgt hier niet logisch uit dat de GroenLinksfractie nog een keer naar haar eigen afwegingen zou moeten kijken, nu er sprake is van misdaden tegen de menselijkheid én vanwege de aanwezigheid van dat mandaat?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Er is geen enkel licht tussen de positie van GroenLinks van nu en die onder het woordvoerderschap van de heer Van Ojik. Het gaat om een integrale afweging. Er moet sprake zijn van een volkenrechtelijk mandaat én van een zinvolle en effectieve inzet waarmee we de burgerbevolking daadwerkelijk kunnen beschermen. Die situatie was er en is er in Irak, met al het mogelijke vallen en opstaan. Die situatie is er in Syrië niet. Ik denk dat de heer Sjoerdsma dat laatste eigenlijk wel gewoon met mij eens is.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik begrijp de positie van de heer Grashoff. Hij zegt dat Syrië echt een ander verhaal is dan Irak. Ik denk dat wij vrij dicht bij elkaar zitten, dus laat ik eens in zijn redenatie meegaan. Je zou toch ook geïsoleerd naar Irak kunnen kijken? Als je daar vooruitgang wilt boeken, kun je toch niks anders doen dan die aanvoerroute aanpakken, uiteraard geclausuleerd dus in Oost-Syrië? Anders blijft het dweilen met de kraan open. Ik ben aan de zijde van de heer Grashoff gaan staan toen de Kamer het kabinet hierover bevroeg: was het geïsoleerd, ging het alleen om Oost-Syrië, gingen we niet ook andere strijdkrachten ondersteunen? Op al die vragen hebben we klip-en-klare antwoorden van de ministers gehad. Vanwaar dan deze laatste twijfel?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Puur bekeken vanuit het perspectief van de situatie in Irak is er een militair voordeel om dat te doen. Daar gaat het om, dat heb ik net zelf zo gezegd. Dat is wel iets anders dan een noodzaak. Zuiver beredeneerd vanuit een militaire doctrine zal het namelijk altijd wel handig zijn om een bepaalde tegenstander te bestrijden, op elke plek waar hij zit. Dat leidt tot een eenvoudige, zichzelf bevestigende werkelijkheid die in militair opzicht zo zal zijn. Dat is echter niet het enige wat we bij onze afweging moeten betrekken. Het is en blijft een integrale afweging. Je zult je de situatie in Syrië moeten blijven realiseren. Die situatie leent zich op dit moment absoluut niet voor militair ingrijpen. Die burgers in Syrië zullen met onze bommen te maken krijgen, hoe precies we die ook afvuren. We hebben hun niets meer te bieden. We hebben hun geen bescherming of alternatief te bieden. Als we niet oppassen, jagen we hun nog meer in de armen van IS. Onze bommen passen perfect in zijn wereldbeeld.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik probeer de redenatie van de GroenLinks-fractie te begrijpen. Ik begrijp deze als het gaat om de bescherming van de burgers in Syrië en mogelijke verschuivingen naar groepen die we niet willen steunen. Het kabinet heeft met deze missie echter heel duidelijk ingezoomd op munitieopslagplaatsen, dus niet op groeperingen of op close air support, zelfs niet van de Free Syrian Army, want die zit niet in het oosten, en al helemaal niet van Al-Nusra. Het is dus heel erg geïsoleerd. Daarmee heeft het kabinet onze fractie over de streep getrokken. De missie is gericht op de aanvoerlijnen en de munitiedepots. Welke verschuivingen zullen er volgens de heer Grashoff plaatsvinden met betrekking tot de steun voor bepaalde groepen in Syrië zelf?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Als ik dit bekijk vanuit het burgerperspectief in Syrië, ben ik het hier volstrekt mee oneens. Er wordt een beeld geschapen, maar de praktijk is dat er gewoon bommen afgevuurd worden in bebouwd gebied en dat er een hoog risico is op burgerslachtoffers. Je kunt proberen die te voorkomen, maar de beschietingen, de angst en de chaos zullen wel degelijk hun weerslag hebben op de bevolking. Als wij in Syrië met bommen gaan gooien en de bevolking geen alternatieven bieden, zullen wij haar vertrouwen niet winnen. Dat is de kern.

De heer Servaes (PvdA):

Eigenlijk alle elementen die de heer Grashoff beschrijft, herken ik. Die heb ik ook meegenomen in mijn overweging. Volgens mij is het een publiek geheim dat we die in mijn fractie ook uitgebreid hebben besproken en gewogen. We zijn het eens over het mandaat. Deze missie past feitelijk een-op-een op Nollkaemper. De internationale context is er nu. Het is namelijk een VN-Veiligheidsraadresolutie. Veel zwaarder bestaat er internationaal gezien niet. De heer Grashoff brengt het terug tot het belang van de burgerbevolking. Dat waardeer ik heel erg, want ik vind dat je elk conflict door die bril moet bekijken. Ik heb in het algemeen overleg verteld wat ik in het noorden van Irak gezien en gehoord heb, namelijk dat de steden die door grondtroepen op ISIS heroverd worden, vol zitten met bermbommen en boobytraps. Daardoor vallen juist heel veel burgerdoden. De burgerbevolking wil graag gewoon weer wonen in Sinjar. Zij wil daar veiligheid. Daar is het nota bene allemaal begonnen. Wil de heer Grashoff dat perspectief, bekeken vanuit het belang van de burgerbevolking, afzetten tegen zijn andere overwegingen?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Dat is misschien wel de meest prangende en meest terechte vraag die in dit debat aan mij is gesteld. Het is ook een heel ingewikkelde en complexe afweging, waarbij ook wij niet het ultieme antwoord hebben. Als je het op deze manier bekijkt, is mijn stelling dat je hoe dan ook de oorlog in Irak verder moet uitvechten. Daar zullen inderdaad ook bermbommen bij aan de orde zijn. Ook als wij iets gaan doen met bombardementen in Oost-Syrië, zullen die bermbommen er nog zijn. Je verslaat IS uiteindelijk niet vanuit de lucht, maar op de grond. Daarin moeten de partijen in het Iraakse conflict gezamenlijk optrekken. Er moet luchtsteun gegeven worden waar dat kan, maar men moet er ook voor zorgen dat het op de grond gebeurt. Het is niet anders. Dat is inderdaad een heel harde en heftige werkelijkheid.

De heer Servaes (PvdA):

Iedere fractie moet hierin haar eigen afweging maken. Ik heb alle respect daarvoor. Nogmaals, voor mijn partij is het ook geen eenvoudige afweging, maar toch. De heer Grashoff zegt: je kunt die oorlog niet alleen maar vanuit de lucht winnen. Dat is zeker waar. Het kabinet heeft nu juist in 22 pagina's uit-en-te-na omschreven dat het die oorlog daar niet kan gaan winnen, dat het ook niet de illusie heeft dat het de ideologie van ISIS kan wegbombarderen en dat het beperkt is in de mogelijkheden om de burgerbevolking een alternatief te bieden. Ik zag overigens wel dat de handtekening van de heer Grashoff onder een motie stond om juist in Syrië dat perspectief te bieden. Dat lijkt me heel goed. Maar als we er nu in slagen om in ieder geval opslagplaatsen en fabrieken uit te schakelen waar door ISIS bommen gemaakt worden, die mensenlevens kosten in Irak, en de toevoer daarvan af te laten nemen — ik geef gelijk toe dat het niet waterdicht zal zijn — dan scheelt dat toch mensenlevens? Dat is de heer Grashoff toch met mij eens?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Daarom kan ik de afweging van de Partij van de Arbeid eerlijk gezegd ook niet helemaal volgen. De essentie is en blijft dat je het niet alleen op het militaire aspect en op de situatie in Irak kunt beoordelen. Je zult moeten bekijken wat op het totale speelveld de effecten zijn van wat je doet. Mijn fractie ziet het grote risico dat we uiteindelijk niet bezig zijn om de bevolking in Syrië voor ons te winnen, maar dat we ze verder van ons vervreemden. We hebben haar op dit moment niets te bieden. Als we die bevolking wel iets te bieden hebben, dan praten de heer Servaes en ik met elkaar verder en dan komen we er misschien ook nog wel uit ook, maar dat is nu niet het geval.

De voorzitter:

Was u klaar met uw betoog?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter, ik rond af, want ik was bijna klaar. De inzet van onze F-16's draagt niet bij aan het creëren van een stabiele en veilige situatie voor burgers maar leidt eerder tot meer onveiligheid en angst. Het zal niet leiden tot het verslaan van IS als er geen betrouwbare partij is die het territorium van IS kan overnemen. Het zal niet bijdragen aan het herwinnen van het vertrouwen van de gefrustreerde en angstige bevolking in Syrië en het zal uiteindelijk daarmee ook in bredere zin niet bijdragen aan een daadwerkelijke oplossing en ook niet aan een politieke oplossing. In die zin zullen we het voorliggende besluit, dat veel te veel op een eenzijdige militaire afweging is gebaseerd, niet kunnen steunen. Wij zijn er bezorgd over — dat kan en mag namelijk echt het gevolg van al onze inspanningen niet zijn — dat uiteindelijk mijnheer Assad op een draagstoel wordt teruggebracht naar zijn oude en wrede machtspositie.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik begin met een citaat. "Onverschilligheid is geen begin, maar een einde. Daarom is onverschilligheid altijd de vriend van de vijand. Het begunstigt de agressor, nooit het slachtoffer, wiens pijn nog verergerd wordt als hij of zij zich vergeten voelt. De politieke gevangene in zijn cel, hongerige kinderen, dakloze vluchtelingen: wie niet op hun ellende reageert en hun eenzaamheid verlicht door hen een sprank hoop te bieden, verbant hen uit het menselijk bewustzijn, en als we hun menselijkheid ontkennen, verraden we die van onszelf." Het is een uitspraak van de bekende Joodse schrijver en Holocaustoverlevende Elie Wiesel. Onverschilligheid, het wegkijken van het lijden van de ander is volgens hem geen optie, al is het soms wel de gemakkelijkste weg. Uiteindelijk is dat verraad aan ons eigen mens-zijn. Ik vond dat indrukwekkende woorden uit de mond van een Auschwitzoverlevende. Onverschilligheid tegenover groot onrecht is geen optie. Een kleine bijdrage leveren aan het tegengaan van onrecht is daarom een grote verantwoordelijkheid. Volgens de SGP is dat ook de situatie ten aanzien van wat er gebeurt in Irak en Syrië op dit moment. Dat de terreurorganisatie doorgaat met het zaaien van dood en verderf behoeft geen uitleg. De gruwelijkheden zijn onbeschrijfelijk. Dat morele verontwaardiging en morele betrokkenheid ook niet voldoende basis zijn voor een militaire missie is evenzeer waar. Daarom wordt er soms bijna van afgezien om al te grote woorden te spreken, maar ik wilde er toch nadrukkelijk mee beginnen. Ik voeg er onmiddellijk aan toe dat we juist ook uit het verleden hebben geleerd maar dat het uiteindelijk wel altijd moet gaan om een heel zorgvuldige toetsing in het licht van de kaders die we daarvoor hebben gesteld. Kunnen we inderdaad op een effectieve manier een bijdrage leveren aan het bestrijden van onrecht? Is daar ook een toereikende basis voor? We hebben dat eerder uitgebreid getoetst toen het ging om militair ingrijpen tegen ISIS in Irak. Daarbij hebben we al vroeg aangegeven de beperking tot Irak nogal arbitrair te vinden. ISIS houdt zich niet aan die grens. Het is immers allemaal kalifaatgrond. Bovendien valt te stellen dat met de combinatie van de bekende VN-resoluties er een volkenrechtelijk mandaat is gekomen om alle noodzakelijke stappen te zetten om de internationale bedreiging van ISIS tegen te gaan. Daarom hebben wij ons ook vanuit dit kader positief opgesteld tegenover het besluit van het kabinet om de F-16's ook in Syrië te gaan inzetten tegen ISIS. Het is goed dat daarmee ook aangesloten wordt op de militaire werkelijkheid dat ISIS juist op dit moment ook gevoed wordt vanuit Oost-Syrië en dat het daarom van groot belang is die aanvoerlijnen tegen te gaan en daar ook de inzet van onze F-16's mede op te richten. Dus wij steunen ook het laten vervallen van die belangrijke geografische beperking. Ik zal het woord "caveat" maar niet uitspreken. Volgens mij kunnen we het gewoon over voorbehouden en beperkingen hebben, die inderdaad van allerlei aard kunnen zijn. Het was een heel belangrijke geografische beperking tot Irak. Het is, wat ons betreft, ook goed dat die nu wegvalt. Volgens de SGP is dat belangrijk om ISIS harder en effectiever te kunnen treffen. We streven naar stabiliteit en vrede, altijd ten behoeve van het politieke en diplomatieke proces. Het is goed dat ook die humanitaire inzet wordt gepleegd, militaire missie of niet. Juist de inzet op waar de nood het grootst is, is daar van groot belang. Ik sluit me ook aan bij de motie die de heer Knops daarover heeft ingediend. Ik heb die ook meeondertekend.

Een goede strategie om kwaad te bestrijden, wordt niet op een presenteerblaadje aangeboden. Daar werkt de internationale gemeenschap volop aan. De situatie is uitermate gecompliceerd. Iedereen die zegt dat het een wespennest is, heeft gelijk, maar dat is geen reden om dan maar gemakshalve onze verantwoordelijkheid daarin niet te nemen, waar we wel die mogelijkheden zien. Het is belangrijk dat het politieke proces ook zo veel mogelijk partijen verenigt. Vandaar ook onze hartelijke steun voor de motie die collega Voordewind daarover heeft ingediend en die we hebben meeondertekend.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Voorzitter. ISIS moet volledig worden vernietigd. Mijn fractie staat dan ook achter deze missie, maar het besluit om ook in Syrië te bombarderen had natuurlijk al anderhalf jaar geleden genomen moeten worden. Dan waren er wellicht meer levens gered.

Naar onze mening lijken er wel degelijk beperkingen te zijn bij deze missie. Zo zei de Commandant der Strijdkrachten bij de technische briefing dat rondom Palmyra, waar de IS-terroristen ook dood en verderf zaaien, niet door Nederland wordt opgetreden. De reden daarvoor is dat er sprake is van vermenging met de troepen van Assad. Maar andere landen van de coalitie bombarderen wel rondom Palmyra en lijken deze uitzondering dus niet te hebben. Ik hoor graag nog een keer een reactie van de minister van Defensie op deze stelling, want het blijft onduidelijk. Het blijft boven de markt hangen.

Deze missie kan maar tot juli worden uitgevoerd vanwege de zorgwekkende operationele gereedheid van de krijgsmacht. Dat is echt onverantwoordelijk. We moeten miljarden extra investeren in onze defensie. We zeggen tegen dit kabinet: knoop dit alstublieft in uw oren.

Ten slotte wensen wij onze militairen heel veel succes met de uitbreiding van deze missie.

De heer Klein (Klein):

Voorzitter. Dit is niet het eerste debat over conflicthaard Syrië en het zal ook niet het laatste zijn, want het is duidelijk dat je tegen ISIS moet strijden en dat je tegen de situatie in Syrië moet strijden. In de artikel 100-brief waar we dit debat over voeren, gaat het specifiek over ISIS. Daarover moeten we een conclusie trekken. De minister van Buitenlandse Zaken heeft al aangegeven dat het allemaal zeer complex is. Het debat van vanochtend maakte ook duidelijk dat het zeer complex is. Zorgvuldigheid staat dus voorop.

Bommen gooien lost niets op. Mijn fractie kiest voor verantwoordelijkheid en voor verdere politiek-economische druk. Mijn fractie kiest voor mensen. Daarom geeft zij alle steun aan de voortzetting van de goede humanitaire inzet die het kabinet pleegt. Daartoe wil ik graag twee moties indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er voor de bestrijding van ISIS in Syrië momenteel geen totaal militair plan bestaat om ISIS daadwerkelijk te verslaan en de bevolking aldaar uitzicht te geven op vrede;

overwegende dat een Nederlandse inzet bij het bombarderen van ISIS-doelen in Syrië bij gebrek aan een dergelijk totaalplan onverstandig is;

overwegende dat meer politiek-economische druk op ISIS kan leiden tot een isolement van ISIS en derhalve een gebrek aan middelen voor ISIS om hun gewapende strijd te vervolgen;

verzoekt de regering, haar inspanningen tegen ISIS in Syrië te richten op verhoogde politiek-economische druk, op sancties en confiscaties van tegoeden van ISIS, en op vervolging van misdaden tegen de mensheid gepleegd door leden van ISIS,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 578 (27925).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering in haar brief van 29 januari 2016 aangeeft dat zij besloten heeft om luchtaanvallen tegen ISIS boven Syrië uit te gaan voeren;

constaterende dat de regering in een brief in juni 2015 aangaf dat de aanwezigheid van een volkenrechtelijke grondslag op zichzelf onvoldoende is om te besluiten tot Nederlandse militaire inzet boven Syrië wanneer er tegelijkertijd geen breed gedragen politieke oplossing voor het conflict in Syrië voorhanden is;

constaterende dat er momenteel nog geen duidelijke en concrete politieke oplossing voorhanden is;

constaterende dat het gebrek aan een politieke oplossing voor het complexe conflict in Syrië ertoe kan leiden dat er verdere instabiliteit en een machtsvacuüm in die regio kunnen ontstaan, evenals een extra vluchtelingenstroom als gevolg daarvan;

verzoekt de regering om het besluit om bombardementen op ISIS boven Syrisch grondgebied uit te gaan voeren te heroverwegen totdat er daadwerkelijk ook een politieke oplossing voor het Syrische conflict voorhanden is, of er ten minste uitzicht op is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 579 (27925).

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter. Wij hebben vanochtend vier uur een overleg gehad waarin de discussie over de Nederlandse inzet in Syrië eigenlijk aan het einde werd afgeraffeld. Daarom zijn wij blij dat wij het hier plenair kunnen afronden. Een overleg dat eigenlijk een fopoverleg was, omdat het besluit allang was genomen en omdat beleidstaal ons afleidde van de principiële overwegingen. Je zou haast vergeten dat het hier om mensenlevens gaat. In dit overleg hebben drie bewindspersonen met hun voltallige ambtelijke apparaat ons niet kunnen overtuigen.

De heer Knops (CDA):

Ik respecteer alles wat de heer Kuzu zegt als het gaat om de inhoud en om zijn politieke oordeel. Maar als hij het heeft over een fopdebat, waarin het besluit allang is genomen, wijs ik hem toch op de artikel 100-procedure en op hoe die in elkaar zit. Die procedure houdt namelijk in dat het kabinet een besluit neemt en dat dit besluit wordt geëffectueerd nadat de Kamer is gehoord en haar oordeel heeft kunnen geven. Dat zijn wij nu aan het doen. Als u dat een fopdebat noemt, zou ik u willen verzoeken om die woorden terug te nemen of deze zaal te verlaten, want uw woorden raken kant noch wal en u kent niet de procedure die hier aan de orde is.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik ken de procedure wel degelijk. Vorige week hebt u de inzet van de fractie van de Partij van de Arbeid kunnen horen en al die camera's en journalisten kunnen zien die hier bij de patatbalie stonden, waarbij eigenlijk al werd geconstateerd dat er een meerderheid was in het debat. Mijn stelling blijft overeind en ik neem geen enkel woord terug. Het besluit was allang genomen. Het politieke draagvlak was allang georganiseerd en u was degene die vooropliep in deze strijd en dat hekel ik.

De heer Knops (CDA):

Ik neem hier afstand van. Wij kunnen van mening verschillen over de vraag of wij zo'n missie wel of niet zouden steunen. Het is gebruikelijk in deze Kamer dat ook buiten deze Kamer politieke partijen commentaar geven en journalisten te woord staan. Dat is geen enkel geheim; ook niet dat de fractie van de Partij van de Arbeid een debat heeft. Dat kan allemaal. Maar als de heer Kuzu dit een fopdebat noemt met verwijzing naar het feit dat het kabinet toch al een besluit heeft genomen, dan blijf ik bij mijn stelling dat hij niet weet hoe de procedure in elkaar zit en dat hij beter even het Reglement van Orde en de artikel 100-procedure erbij kan pakken, voordat hij deze uitspraak doet. Anders kan ik hem helaas niet serieus nemen.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

De heer Knops is daar vrij in. Ik hoorde geen vraag. Ik ken de procedure heel goed en ik blijf bij mijn woorden.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik wil aannemen dat de heer Kuzu de procedure heel goed kent. Er zijn er, zoals de heer Knops en ook ikzelf, die de procedure al een fors aantal keren hebben meegemaakt. Ik moet u zeggen dat beide argumenten die u noemt inderdaad kant noch wal raken. In de eerste plaats was er al een breed draagvlak, breed genoeg voor een Kamermeerderheid. Desondanks heeft het kabinet — terecht — zijn eigenstandige afweging gemaakt, want het besluit komt het kabinet toe. Dat is één. Twee: ook vanuit de coalitie, bijvoorbeeld van mijzelf, is er kritiek op deze brief. Het kabinet en ikzelf zijn het daar ongetwijfeld niet over eens, maar die kritiek komt wel. Ik vind de brief onevenwichtig in zekere opzichten. Dat heeft ook te maken met de artikel 100-procedure. Gaat u nu niet hier, terwijl ik u hier voor het eerst bij een artikel 100-procedure tegenkom, zeggen dat u de artikel 100-procedure zo goed kent en even de hele Kamer staan afserveren die dit al heel vaak doet. Het is onzorgvuldig en het doet afbreuk aan de zorgvuldigheid waarmee wij straks al dan niet gaan instemmen. Ik hoop op uw instemming.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Mijnheer Ten Broeke moet beter opletten, want vlak voor de zomervakantie hebben wij ook een artikel 100-procedure gehad over de Nederlandse bijdrage in Irak. Daar was ik wel degelijk bij, dus dat argument raakt kant noch wal. Het tweede punt is dit: ik wil de heer Ten Broeke vooral van harte feliciteren omdat de VVD de PvdA zo ver heeft gekregen om mee te gaan in dit waanzinnige idee.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik wil toch ook mijn teleurstelling uitspreken over termen als een fopparlement, een fopdebat et cetera. De heer Kuzu kan zijn kritiek hebben op de missie. Die hebben wij ook geuit, maar de heer Kuzu weet ook dat het kabinet hecht aan een breed draagvlak; in de samenleving, maar ook in dit parlement. Dat gaat boven de coalitiepartijen uit. U hebt gezien dat er verschillende moties zijn ingediend, zelfs door de SP als het gaat om de humanitaire kant, waarbij het parlement nog wel degelijk aanvullingen meegeeft aan het kabinet om tot een afgewogen besluit te komen. Ik zou dus graag zien dat u de reputatie, het imago, van het parlement hoog houdt.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik heb nooit "fopparlement" gezegd. Ik heb gezegd dat dit een fopoverleg was, omdat het besluit van tevoren al genomen was. We hebben de brief van het kabinet gekregen op 29 januari, we hebben vorige week het toneelstukje in de wandelgangen met elkaar kunnen constateren en ik blijf er toch bij dat dit overleg en dit allemaal geraamd was.

Ik zal nu ingaan op de vijf argumenten die ik ook heb ingebracht tijdens het algemeen overleg. In dat overleg hebben drie bewindspersonen met hun voltallige ambtelijk apparaat ons niet kunnen overtuigen. De bewindspersonen hebben onze vijf argumenten tegen deze missie niet kunnen ontkrachten. Ze hebben ons niet overtuigd dat deze missie niet weer ontaardt in een cyclus van geweld dat reageert op geweld dat nogmaals op geweld reageert. Ze hebben niet hardgemaakt dat deze missie niet weer ten koste zal gaan van onschuldige burgers in het Midden-Oosten. Ze hebben ook niet kunnen rechtvaardigen dat we met deze missie Nederland in gevaar brengen. Ze hebben niet duidelijk kunnen maken dat Nederland zich moet mengen in het schaakspel tussen Rusland en de Verenigde Staten. Tot slot hebben deze ministers niet kunnen uitsluiten dat door onze bommen mensen op de vlucht moeten gaan. Morgen spreken we in een Kamerdebat over de inperking van de instroom van asielzoekers. Hoe dubbelzinnig wil je het hebben?

Omdat de ministers onze argumenten niet hebben kunnen ontkrachten, dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, geen militaire missie uit te voeren in Syrië,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 580 (27925).

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Ondanks onze bezwaren gaat deze missie er komen. Ik kan ook tellen. Dit was al een tijd in kannen en kruiken en dat is mede te danken aan de Partij van de Arbeid. De principes van de Partij van de Arbeid zijn net als een regenboog: voordat je beseft hoe mooi ze zijn, zijn ze alweer verdwenen.

Daarom is verantwoording en transparantie over onze militaire inzet van groot belang. In het overleg is al gesproken over Airwars, maar ik wil hier toch een punt van maken. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het van groot belang is voor de verantwoording van militaire inzet dat er zo veel mogelijk transparantie wordt betracht;

verzoekt de regering, op een zo transparant en frequent mogelijke wijze als uit veiligheidsoverwegingen toelaatbaar is te rapporteren over de Nederlandse militaire inzet tegen Daesh en de mogelijk hierdoor aangerichte civiele schade,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 581 (27925).

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Tot slot kondig ik aan dat ik over de eerste motie die ik heb ingediend een hoofdelijke stemming ga aanvragen. We gaan straks stemmen over een militaire missie. In essentie gaan we stemmen over mensenlevens. Zo'n stemming mag nooit kil en technocratisch zijn. Daarom wil ik alle Kamerleden en ministers nogmaals oproepen om filmpjes en foto's van bombardementen en burgerslachtoffers te bekijken. Dan weten we waar we straks over stemmen. Dan zie je wat voor bloedbaden er zijn aangericht, en wat een lijken er zijn voorbijgetrokken. Dat wil ik niet op mijn geweten hebben.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb één constatering. De heer Kuzu begon zijn bijdrage met de opmerking dat het een fopdebat was. Hij dient in dat fopdebat twee moties in, hij neemt het dus zelf schijnbaar wel serieus, zo serieus zelfs dat hij tot een hoofdelijke stemming oproept. Ik constateer dat maar even.

De voorzitter:

Dat was een constatering.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik stoor me er ook aan dat de heer Kuzu het een fopdebat noemt en vervolgens vier moties indient. Kan de heer Kuzu dat eens uitleggen? Het is wel carnaval en zo, maar waarom komt hij met een serieuze motie als het een fopdebat is geweest dat we hier met elkaar hebben gevoerd?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Mijnheer Ten Broeke moet leren tellen. Het zijn geen vier moties, maar twee moties. Ik heb als Kamerlid het recht om dat zo te zeggen. Ik blijf erbij. Ik heb net uitgebreid uitgelegd waarom ik dat heb gedaan. Ik zou graag straks een hoofdelijke stemming willen om te laten zien wat individuele Kamerleden in kwesties over leven en dood in te brengen hebben en hoe ze gaan stemmen.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik kan mijn collega dat recht niet ontzeggen. Het is een recht dat wij allen hebben. Ik hoop dat de heer Kuzu er prudent gebruik van maakt. De vorige keer dat hij om een hoofdelijke stemming vroeg, was dat vooral om een aantal collega's van bepaalde etnische achtergrond nog eens op een speciale manier naar voren te brengen. Mag ik daar op deze plek nog een keer mijn afschuw over uitspreken?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Daar is de heer Ten Broeke ook vrij in. Ons doel met die hoofdelijke stemming is om aan Nederland te laten zien hoe er in deze Kamer wordt gestemd. Daarbij is het zo dat bepaalde figuren in deze Kamer, dat bepaalde collega's — laat ik het netjes zeggen — in de buitenwereld een heel ander verhaal hebben dan hier in de Kamer. Dat zou de heer Ten Broeke juist moeten aanmoedigen. Dat zou de heer Ten Broeke juist moeten omarmen, want het gaat hier over transparantie in ons volksvertegenwoordigend orgaan.

De voorzitter:

Mijnheer Kuzu, de uitslag van stemmingen wordt ook in de Handelingen opgenomen. Burgers kunnen het op verschillende manieren volgen. Wij kunnen hoofdelijk stemmen, maar andere stemmingen zijn even belangrijk. Burgers kunnen het proces hier open en transparant volgen.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Daar hebt u gelijk in, voorzitter, maar u weet ook dat de gemiddelde burger die naar zo'n debat kijkt, niet de Handelingen erop naslaat om te kijken hoe individuele Kamerleden hebben gestemd.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Voorzitter. Er is een kruitvat en er is een lont. De VVD wil dat lont in het kruitvat steken en inmiddels is de hele coalitie en een groot deel van deze Kamer om. Maar dat geldt niet voor mijn fractie. Er is sprake van een oorlog, waarbij Rusland, Iran, het Assadbewind, ISIS en een bont palet van internationaal strijdende partijen met tegengestelde belangen betrokken zijn. Canada trekt zijn straaljagers teug, maar Nederland staat klaar om alsnog mee te bombarderen.

Is het duidelijk wie er gaat winnen? Als er één ding duidelijk is, dan is het dat er helemaal niemand zal winnen. Laten wij het onoverzichtelijke slagveld eens bezien. Het Assadregime is te zwak om stand te kunnen houden. Van de 325.000 militairen die het Syrische leger aan het begin van de oorlog telde, zijn er minder dan de helft over. Jongeren vluchten massaal naar het platteland of het buitenland om de dienstplicht te ontwijken. Assad arresteert jonge mannen om ze letterlijk in te zetten als kanonnenvlees. Assad is volkomen afhankelijk van steun uit het buitenland. Er zijn militaire adviseurs uit Iran, er zijn vrijwilligers uit Iran, Irak en Libanon, er zijn duizenden Hezbollahstrijders, en er is Poetin die met een luchtoffensief voorkomt dat het regime van Assad instort. Volgens de Verenigde Naties zijn er bij de burgeroorlog minstens 220.000 doden gevallen. Volgens de vluchtelingenorganisatie zijn er inmiddels 4,6 miljoen Syriërs naar het buitenland gevlucht. Wij kennen de gevolgen: grote groepen vluchtelingen zijn op drift, in de regio en in Europa. In de tussentijd is er een kluwen van vechtende partijen, die ervoor zorgen dat het land letterlijk ontvolkt raakt. Vluchten of doodgaan, dat zijn de opties van dit moment.

En nu gaan wij ons ermee bemoeien met vier straaljagers.

Er is geen enkel zicht op dat onze bijdrage de vrede ook maar iets dichterbij zal brengen. Dat weet iedereen die gezien heeft wat we in Irak en Afghanistan ook niet voor elkaar hebben gekregen. Tal van strijdende partijen zijn er vanuit verschillende belangen al geruime tijd aan het bombarderen en als we één ding kunnen vaststellen, dan is het wel dat dit de vrede niet dichterbij heeft gebracht, maar wel de onveiligheid. Rusland verloor een vliegtuig vol burgers aan terroristen en de aanslagen in Parijs zijn nog vers in het geheugen. Vredesorganisatie Pax, het Rode Kruis en Amnesty International manen tot voorzichtigheid, maar helaas is er geen Kamermeerderheid die kiest voor een Nederlandse wapenstilstand in het kruitvat.

Bombardementen gaan geen bijdrage leveren aan vrede in Syrië. Als er ergens behoefte aan is, dan is het aan humanitaire hulp en niet aan bommen. Nederland zoekt het gevaar. Nederland voedt het gevaar. En Nederland geeft het commando over de eigen strijdkrachten volkomen uit handen. Mededogen, duurzaamheid, vrede en veiligheid zijn niet gediend met Nederlandse bombardementen in Syrië, hooguit kunnen ze terroristische vergeldingsacties in Nederland tot gevolg hebben. De Partij voor de Dieren zal die bombardementen niet steunen. Wie met alle geweld vrede wil bereiken, bereikt het omgekeerde. Geweld tegen mensen kan tal van belangen dienen, maar niet dat van vrede en gerechtigheid.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan zijn wij hiermee aan het eind gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer.

De vergadering wordt van 16.27 uur tot 16.30 uur geschorst.

Minister Koenders:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de Kamer voor de uitgebreide en gedetailleerde vraagstelling, zowel schriftelijk als in het debat, vanmorgen en ook vanmiddag weer. Dit betekent dat er, uiteraard, grote aandacht is vanuit de Tweede Kamer voor de behandeling van deze artikel 100-brief. Ik ben er eigenlijk ook trots op dat wij in de parlementaire democratie in Nederland deze artikel 100-procedure hebben. Dit betekent namelijk dat wij echt heel gedegen, in replieken en duplieken, op een democratische manier, proberen om te komen tot belangrijke besluiten met betrekking tot de uitzending van militairen. Dat is voor iedereen een gevoelige en complexe zaak, zoals ook blijkt uit de debatten van vandaag, waarvan ik echt vind dat er van alle kanten zo eerlijk mogelijk is gepoogd om argumenten in te brengen.

De situatie daar is complex — sommigen noemen het een wespennest — met de proxyoorlog en de enorme uitstraling van ISIS. Ik denk dat iedereen dat vandaag beaamde. Mijn overtuiging is echter dat complexiteit nooit mag leiden tot passiviteit. Wij hebben een verantwoordelijkheid te nemen in die strijd. Tegelijkertijd is in de debatten naar voren gekomen dat je zo'n besluit, als je het neemt, echt nauwkeurig en precies moet nemen. Daar zijn natuurlijk verschillen van mening over. Had het eerder gemoeten? Had het helemaal niet gemoeten? Vanuit het standpunt van de Nederlandse regering ben ik er in ieder geval van overtuigd dat wij deze besluiten steeds hebben genomen vanuit de verantwoordelijkheid die de Nederlandse regering heeft voor de veiligheid van Nederland en van Nederlanders. Ik ben overtuigd van de noodzaak om ISIS op een intelligente manier te bestrijden. En ja, dat is zeker niet alleen bombarderen, want daarmee gaan wij natuurlijk ISIS niet verslaan. Het kan echter wel een element zijn, mits we dat zorgvuldig afwegen. Het is ook nooit alleen een geïsoleerde militaire strategie. Er horen politieke, humanitaire en ontwikkelingsaspecten bij.

Daarover is in de afgelopen periode natuurlijk heel precies nagedacht in internationaal overleg, in onze contacten met de Verenigde Naties en met bondgenoten. Die consultatie vond ook plaats met mensen die juist dit soort aspecten, te weten verantwoordelijkheid, effectiviteit, maar ook humanitair oorlogsrecht en verantwoording van wat je doet, allemaal van belang vinden. Het is zaak om te proberen om er maximaal voor te zorgen dat de consequenties van wat je doet positief zijn.

Op basis daarvan heeft de regering die artikel 100-brief geschreven. Wij hebben daarin bijna alle vragen beantwoord, denk ik. Het is uiteraard aan de leden om vervolgens hun afweging te maken. Wat mij betreft is het echter zo zorgvuldig mogelijk gebeurd, en met gevoel voor urgentie. Die is er bijvoorbeeld vanwege het aantal slachtoffers dat wij op het ogenblik in Irak zien door boobytraps en IED's. Mensen die eindelijk weer in Ramadi en andere steden komen, worden vervolgens geconfronteerd met materiaal, daar gebracht via aanvoerlijnen uit Syrië, dat direct leidt tot hun eigen vernietiging. Dat is niet aanvaardbaar en Nederland kan daar niet passief bij blijven staan. Daarom is deze verantwoordelijkheid, die wij nu aan de Kamer voorleggen, een afgewogen verantwoordelijkheid.

In het kader daarvan is nog een aantal vragen aan mij gesteld; ik ga uiteraard niet herhalen wat wij in de algemeen overleggen hebben gedaan. Ik denk dat wij het allemaal vrij nauwkeurig hebben besproken, inclusief de situatie in Aleppo. Sommigen vonden dat een onderdeel van het debat, terwijl wij daaraan naar de mening van anderen misschien te veel aandacht besteedden. Laat ik daarover nu kort zijn, zeg ik in de richting van de vragenstellers. Wij zien een enorm aantal Syriërs die uit Aleppo op de vlucht zijn geslagen voor het geweld. Die stad wordt afgeknepen. Dat is een humanitair drama. De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zal zo ingaan op de vraag wat dit betekent voor ons humanitaire beleid. Wij kunnen daar immers niet aan de kant blijven staan. Ik heb forse uitspraken gedaan over de manier waarop de Russische Federatie, samen met het Assadregime, op het ogenblik eigenlijk op geen enkele manier uitvoering geeft aan de belangrijke VN-resoluties. Deze week, maar ook van het weekend in München en volgende week, met Amerikanen, Russen en Europeanen, zullen wij ons hard maken voor een wijziging van de situatie. Dat zal niet makkelijk zijn, maar wij gaan het wel doen.

In het kader van dat punt heb ik eerder al gezegd dat er wat mij betreft politiek geen "linkage" is, om een goed Nederlands woord te gebruiken, geen verbinding, tussen wat er in Syrië en Oekraïne gebeurt. Zo'n verbinding zou ik ook verkeerd vinden; voor je het weet had het ook andersom kunnen lopen, namelijk dat er een akkoord beter uitgevoerd had kunnen zijn in Syrië en dat we dan zouden zeggen: dan gaan we de sancties maar verminderen. Ik heb echter ook de boodschappen uit de Kamer betreffende de kritiek op het huidige beleid van de Russische Federatie goed begrepen. Ik ondersteun die. Het onderwerp zal dus aan de orde worden gesteld, op de manieren waarop ik vanmorgen al ben ingegaan.

Ik ga in op enkele specifieke vragen en behandel ook gelijk de moties die ik moet behandelen. Er is een vraag gesteld over de rol van de christelijke gemeenschappen en het verdwijnen van een heleboel minderheden in de regio. In algemene zin is de positie van minderheden in Syrië en Irak zeer zorgwekkend. Ik denk dat christenen een extra kwetsbare positie hebben, omdat zij relatief klein in aantal zijn en derhalve een minder stevig beschermingsvangnet hebben. Assyrische christenen en jezidi's zijn slachtoffers van ISIS, maar ook sjiitische Turkmenen, Koerden, sjiitische shabak en soennitische Arabieren zijn dat. Er is dus een palet aan minderheden die steeds meer door het geweld worden vernietigd, uitgestoten of in ieder geval gediscrimineerd.

Wij proberen om aan de bestrijding van dat geweld ons steentje bij te dragen. Wij dragen via diverse sporen bij aan het bevorderen van een veilige thuishaven voor deze bedreigde burgers. Uiteraard heeft dat te maken met de inzet op de politieke oplossing, de Track II dialogues, de VN-Mensenrechtenraad en mensenrechtenverdedigers zoals de Dutch Relief Alliance. Ook zijn er zeer specifieke programma's en projecten. In de aanvullende artikel 100-brief heeft het kabinet een additionele bijdrage van 12 miljoen aangekondigd voor de Dutch Relief Alliance. Ik neem aan dat de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking daar nog iets over zal zeggen.

In dat kader is er een motie ingediend die ik wil ontraden, omdat deze de regering verzoekt om specifiek beleid te ontwikkelen ten aanzien van christenen in Irak en Syrië en daarbij de mogelijkheden te onderzoeken voor specifieke hulpprogramma's voor ontheemde christenen. Zoals ik al eerder in de Kamer naar voren heb gebracht, is dat iets waar ik uiteraard mee bezig ben. Ik spreek met deze groeperingen, zoals ik indertijd op verschillende manieren heb aangegeven. Ik heb ook bepaalde pilotprogramma's. Maar we hebben het nu over het beleid ten aanzien van minderheden en dat wil ik niet specifiek op één groep richten. We hebben een humanitair imperatief ten aanzien van alle minderheden. We hebben altijd daarbinnen oog voor kwetsbare groepen; ik heb er net een heleboel genoemd. Dat betekent dat ondanks de sympathie die ik voor de motie heb, ik haar wil ontraden.

De voorzitter:

Het helpt als u het nummer van de motie noemt.

Minister Koenders:

Nummer 574.

De voorzitter:

De motie-Knops c.s. op stuk nr. 574. Dank u wel.

Mijnheer Knops, u bent de indiener, dus u mag een vraag stellen. Alle anderen kunnen dat niet.

De heer Knops (CDA):

U hebt het helemaal goed, voorzitter.

Ik moet eerlijk zeggen dat toen de minister begon, ik dacht dat hij de motie zou zien als aanmoediging om in dit spoor verder te gaan. Elk mens is gelijk, dat ben ik helemaal eens met de minister. Elk mens in nood is volstrekt gelijk. Maar het kan niet ontkend worden dat juist in dit gebied christenen een doelwit zijn. Ze worden ook specifiek benoemd door IS als een groep die uit het gebied weg moet. Het lijkt mij goed om in het kader van deze discussie, die soms buitengewoon gevoelig is, dat realiseer ik mij, dit punt toch een keer te maken, zonder andere groepen tekort te willen doen. Misschien kan de sympathie die de minister voelt voor de motie dan leiden tot het oordeel ondersteuning beleid. Of misschien kan ze gezien worden als een extra aanmoediging. Dan kan deze motie toch aangenomen worden en mag ik de minister in het vervolg aanspreken op dit punt. Dat is belangrijk. Ik heb het gevoel dat de minister en ik niet zo heel ver uit elkaar staan.

Minister Koenders:

Laat ik een voorbeeld noemen. De heer Voordewind vroeg mij specifiek naar een Koerdische organisatie waarmee hij zich zeer verbonden weet. Tegelijkertijd is er een groot risico ten aanzien van mogelijke discriminatie van christenen. Dat heb ik al eens besproken en dat ga ik ook opnieuw bespreken. Er is dus wel aandacht voor, maar ik ga niet specifiek hulpprogramma's op één religieuze groep zetten. Dat gaan we niet doen. Dat ben ik niet van plan. We hebben zoals gezegd programma's voor allerlei kwetsbare groepen. Dat geldt ook voor Syrische christenen, voor jezidi's, voor sjiitische Turkmenen en voor sjiitische shabaabs. Uiteraard wordt er binnen ons beleid ook zeer serieus aandacht besteed aan de christelijke groeperingen. Ik heb nog niet zolang geleden verslag gedaan van de politieke noodzaak om daaraan aandacht te besteden. Ik ben speciaal naar Athene gereisd om met de verschillende christelijke organisaties in de regio te spreken over een betere bescherming. Nogmaals, ik denk dat we dezelfde agenda hebben. Maar u vraagt in de motie om heel specifieke programma's, die dan weer in een aparte beleids- en budgetlijn moeten worden vertaald. Die motie wil ik ontraden.

De heer Ten Broeke (VVD):

De minister heeft volkomen gelijk: het humanitaire imperatief vraagt van ons om geen onderscheid naar religie te maken als het gaat om de noden van mensen. Tegelijkertijd heb ik wel sympathie voor deze motie, omdat ik niet kan ontkennen dat het soms zo is dat die christelijke of Armeense groeperingen die in Nederland heel groot zijn, veel beter toegang hebben tot de gebieden en de mensen, bijvoorbeeld door familierelaties. Kan dat dan niet de invalshoek zijn, zonder dat we dat onderscheid maken, zodat dit de effectiviteit van de geboden hulp ten goede kan komen? In Duitsland schijnt dat te gebeuren en het blijkt effectief te zijn.

Minister Koenders:

Er zijn allerlei mogelijkheden om via contacten en via de aandacht die je vanuit een land met veel christenen hebt voor veel christenen daar, daarvoor niet alleen specifieke aandacht te vragen, maar ook om contacten en programma's te hebben. Ik ben geen voorstander van specifieke hulpprogramma's, want het maakt het allemaal erg ingewikkeld. Laten we vooral bekijken waar we mensen het beste kunnen bereiken op basis van de nu beschikbare programma's.

De heer Ten Broeke (VVD):

Geen aparte hulplijn, want daar zijn er misschien al te veel van. Wat ik telkens hoor van Armeense christenen is dat zij veel makkelijker, efficiënter en sneller bij die mensen kunnen komen, simpelweg omdat die relaties er al zijn.

Minister Koenders:

Ik heb geen verifieerbare informatie op dat terrein. Het zou kunnen, hoor, dat er goede contacten zijn. We hebben hier heel veel andere religieuze minderheden die daar heel veel contacten hebben en die precies dezelfde argumentatie gebruiken. Nogmaals, u kent deze minister als iemand die zeer specifiek aandacht vraagt voor de christelijke minderheden. Daar ga ik mee door. Er zijn enkele pilots op dit punt. Maar u vraagt mij specifiek iets over deze motie, waarin gesproken wordt van specifieke hulpprogramma's. Om die reden wil ik die motie ontraden.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Staaij, uw naam staat ook onder de motie.

De heer Van der Staaij (SGP):

Daarom wil ik ook nog een duit in het zakje doen. Ik ken de minister als iemand die oog heeft voor specifieke problemen. Waar de nood het grootst is, daar gaat het om. Maar als de nood het grootst is bij bepaalde groepen christenen die zich ook nog eens in de steek gelaten voelen, moeten we niet vanuit een soort correct gelijkheidsdenken zeggen: laat maar zitten. Dan voelen ze zich extra in de steek gelaten. Ik zie de minister nee schudden. Als daarvoor extra kanalen nodig zijn, mag daarvoor niet worden teruggedeinsd. Dat is mijn oproep.

Minister Koenders:

Daar steun ik u in. Ik vind dat namelijk een belangrijke overweging, precies op de manier waarop u dat zegt. Het is geen ideologie: we doen het bij de één, dan moeten we het ook bij de ander doen en dan moeten de percentages ook nog eens gelijk zijn. Nee, het gaat om wat urgent is. Het is duidelijk dat de christelijke minderheden op het ogenblik een bijzonder kwetsbare positie hebben in het Midden-Oosten, en trouwens ook in een aantal andere regio's.

Ik kom toe aan een vraag over de verschillende manieren waarop wij ISIS bestrijden. Dat gebeurt militair, maar ook via de elementen die zijn aangebracht als het gaat om het afknijpen van financiële stromen, Foreign Terrorist Fighters (FTF) en Center for Strategic Counterterrorism Communications (CSCC). Ik heb de Kamer daarover zeer onlangs een brief geschreven. Omwille van de tijd wil ik vragen daar op een ander moment nog eens over te praten. Die brief gaat specifiek in op de vragen hoe we met olie en geld omgaan en wat de meest effectieve middelen zijn. Er is steeds gezegd dat het een meerkoppig monster is. Dat moet dus op verschillende wijzen worden aangepakt. Als je met de ene kop wat doet en de andere kop vergeet, is het geheel niet effectief. Dit vereist ook internationale samenwerking.

Mij is op een aantal punten naar de situatie in Irak gevraagd. Laat ik daarover kortheidshalve alleen het volgende zeggen. Tijdens de begrotingsbehandeling hebben we een paar toezeggingen gedaan met betrekking tot de niet-letale steun en het verstrekken van offensieve middelen aan de peshmerga. Daar is naar gevraagd. Inmiddels is hierover een aantal hoog-ambtelijke gesprekken gevoerd met meerdere coalitiepartners, waaronder Duitsland en de Verenigde Staten. De Verenigde Staten coördineren binnen de coalitie wat de peshmerga en de Iraakse strijdkrachten nodig hebben en welk land deze zaken eventueel kan leveren. Zoals bekend hebben wij die wapens zelf niet. Het gaat dan dus om een ander type bijdrage. Er is ook weleens een logistieke of financiële bijdrage genoemd, zoals op het gebied van transport en dergelijke.

Ik ken ook de bevindingen over de peshmerga uit het rapport van Amnesty International. De bevindingen uit het rapport zijn zorgelijk. We hebben deze bevindingen aan de orde gebracht bij de Koerden en verzocht tot het instellen van een onderzoek naar de beschuldigingen. We zullen in het eventuele besluit tot bijdrage aan de bewapening nadrukkelijk meewegen hoe de Koerdische autoriteiten omgaan met de naleving van de mensenrechten door de peshmerga. Een grondige vetting zal onderdeel uitmaken van het selectieproces bij eventuele steun aan de bewapeningsprogramma's. Zodra de voorbereidingen leiden tot een concrete bijdrage, zal ik u daarover inlichten.

Dit geldt ook voor een aantal andere punten die door de Kamer aan de orde zijn gesteld en die te maken hebben met de mensenrechten, met de positie van christenen en met de zogenaamde "demographic engineering". Ook daarvoor hebben de minister van Defensie en de vicepremier in Bagdad en Erbil aandacht gevraagd.

Er is ook gevraagd hoe de financiering van de bewapening van de peshmerga zich verhoudt tot het regionale stabiliteitscriterium. Morgen komen we nog te spreken over de wapenexport in meer algemene zin. De Kamer moet echter weten dat levering van militaire goederen aan de Koerdische regio altijd in overleg plaatsvindt met de centrale regering in Bagdad. Anders zijn deze leveringen namelijk in strijd met het wapenembargo op Irak. Bij elke levering van militaire goederen wordt een zorgvuldige afweging gemaakt om het risico van het ondermijnen van de regionale stabiliteit te voorkomen, zoals is voorgeschreven in het vierde criterium. Wij hebben tot nu toe niet-letale goederen geleverd aan de Koerden. Maar bij het verlenen van de vergunning is een zorgvuldige afweging gemaakt om het risico van het ondermijnen van de regionale stabiliteit te voorkomen. In dit geval woog de dreiging van ISIS zwaar. Ook de Nederlandse financiering van de bewapening van de peshmerga door bondgenoten moet als tussenhandelsdienst worden getoetst aan de acht criteria. Tegen de achtergrond van eerdere uitspraken over de Koerdische onafhankelijkheid en mogelijke spanningen die dit in de relatie met Bagdad en de buurlanden op kan leveren, zal elke keer de afweging van het vierde criterium zeer nauwkeurig worden gemaakt.

Wij hebben uiteraard de berichten over het eventuele weglekken van wapens gehoord. Daarom zijn we ook zo precies. Dat zeg ik hier ook elke keer als we steun aan bepaalde groeperingen voorstellen. De Nederlandse regering is er niet huiverig voor, maar er wordt heel nauwkeurig naar de risico's gekeken. We willen voorkomen dat de steun bij anderen terechtkomt, zoals op de markt of bij extremistische groeperingen. Naar aanleiding van de berichten over het weglekken heeft de Koerdische overheid een onderzoek ingesteld. Hieruit is naar voren gekomen dat van de ruim 20.000 door Duitsland aan de Koerdische regering geleverde wapens, er inderdaad een drietal op de zwarte markt te koop is aangeboden. Meerdere coalitieleden hebben de peshmerga, maar ook de Iraakse strijdkrachten, wapens geleverd. Het is natuurlijk altijd een risico. Je kunt dat risico nooit helemaal uitsluiten, maar het moet nadrukkelijk worden afgewogen.

Ik kom nu ook op de vraag die gesteld is over de Syrische Koerden en de Syrian Democratic Forces. Ook hierbij ben ik voorzichtig, om precies dezelfde redenen. Ik wil niet dat de Kamer mij iets vraagt en dat ik twee maanden later moet zeggen dat het misschien niet goed terecht is gekomen. Laat ik eerst iets zeggen over de nla, oftewel de non-lethal assistance. Die is bedoeld om de gematigde krachten te helpen overleven die tussen Assad, ISIS en andere extremisten in de verdrukking dreigden te raken. Dat is nu nog belangrijker dan ooit. Vandaag de dag zien wij de afknijping van de wat gematigde oppositie door onder andere de offensieven van Assad en de Russen. Het is dus geen additioneel middel om ISIS te bestrijden. Laat dat duidelijk zijn. Dat is niet wat we daar doen. Het is primair bedoeld om de politieke positie van de gematigde krachten te versterken. Wel kleeft er een aantal bezwaren aan eventuele levering van steun aan de Syrian Democratic Forces. Zoals de Kamer weet is de dominante partij binnen de Syrian Democratic Forces de PYD en haar militie, de YPG. Die heeft een afwijkende politieke agenda, met name gericht op autonomie, onderhoudt banden met de PKK en het regime van Assad, en maakt zich volgens Amnesty International schuldig aan mensenrechtenschendingen tegen soennitisch-Arabische en Turkmeense bevolkingsgroepen. Ik hoef de Kamer ook niet uit te leggen dat er veel haken en ogen zitten aan het direct dan wel indirect steunen van aan de PKK gelieerde groepen. Daardoor is het nog maar de vraag of zo'n steun effectief is om het doel te bereiken dat wij willen bereiken.

Dat betekent niet dat daar niks gebeurt. Er is op verschillende niveaus contact met de PYD en via partners, waarvan de Kamerleden er een aantal gesproken hebben, zijn wij actief in Syrisch-Koerdisch gebied om de dialoog tussen de verschillende bevolkingsgroepen te bevorderen. In die zin doen wij dat dus wel, maar er zitten hieraan een aantal problematische kanten waar wij niet zomaar overheen kunnen lopen. Ik heb gezegd dat ik wel bereid ben om te onderzoeken of wij een andere vorm van steun kunnen bieden aan de Syrisch-Koerdische partijen, bijvoorbeeld op het gebied van stabilisatie en governance. Als ik de motie van de heren Voordewind en Servaes op stuk nr. 577, die ook door een groot aantal anderen is ondertekend, zo mag lezen, wil ik het oordeel daarover aan de Kamer laten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De uitleg van de minister zit ook in de motie zelf. Er wordt verwezen naar de door Nederland gestelde criteria voor stabiliteitsprojecten. Ik heb alle begrip voor het feit dat de minister kanttekeningen plaatst bij de financiering van die projecten, want ook wij hebben de rapporten van Amnesty gelezen, maar dat is voor ons geen reden om helemaal niks te doen. Met elke groepering in Syrië zijn dingen aan de hand. Er zijn geen absolute good guys of alleen maar bad guys. Het is een mix van beiden. Maar de minister mag de motie dus zo lezen. Ik begrijp dat hij het oordeel dan aan de Kamer kan laten.

Minister Koenders:

Dank u wel.

Ik kom nu tot de bespreking van een aantal moties. Allereerst vraag ik aandacht voor de motie op stuk nr. 578 van de heer Klein, die de regering verzoekt om haar inspanningen tegen ISIS in Syrië te richten op verhoogde politiek-economische druk, op sancties en confiscaties van tegoeden van ISIS, en op vervolging van misdaden tegen de mensheid gepleegd door leden van ISIS. Ik zou die motie echt willen ontraden, niet omdat ik het oneens zou zijn met het dictum, want daar richten wij ons juist op. De heer Klein zegt echter tegelijkertijd dat hij tegen de militaire inzet is, terwijl die ook van belang is om te zorgen dat er voortgang wordt geboekt, dat stabilisatie mogelijk is en dat mensen kunnen worden gered in Irak. Daarin zitten wij blijkbaar op een andere lijn. Dat betekent dat ik deze motie moet ontraden.

De motie op stuk nr. 579 is ook van de heer Klein, …

De heer Klein (Klein):

Het punt is nou net dat de inspanningen die in Irak gepleegd worden, juist de mogelijkheid bieden om ISIS daar te kunnen verslaan. Je hebt daar ook nog de mogelijke inzet van grondtroepen, in de vorm van het Irakese leger, dat verdere acties onderneemt. De vraag is waar je je echt op moet richten bij het bestrijden van ISIS. Volgens mij zijn dat de punten die ik heb aangegeven in de motie. Dat is essentieel. Dat staat los van het verzoek in de andere motie. Ik zou die juist gescheiden willen houden.

Minister Koenders:

U schrijft: "(…) overwegende dat een Nederlandse inzet bij het bombarderen van ISIS-doelen in Syrië bij gebrek aan een dergelijk totaalplan onverstandig is (…)". Daarover zijn wij het onderling oneens. Wij bombarderen niet zomaar in Syrië. De Kamer weet precies wat de kaders zijn en waar die op gericht zijn. Daarnaast hebben wij een aantal andere middelen ingezet om in die complexe situatie te komen tot een positievere situatie dan nu het geval is. Ik moet die motie dus toch ontraden, want wij hebben hierover een verschil van mening. De heer Klein is daartegen. Dat betekent dat ik geen positief oordeel kan verbinden aan de motie.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 579, ook van de heer Klein. Daarin verzoekt hij de regering, het besluit te heroverwegen om bombardementen op ISIS boven Syrisch grondgebied te gaan uitvoeren tot er daadwerkelijk een politieke oplossing voor het Syrische conflict voorhanden is, of er tenminste uitzicht op is. Tegen de heer Klein, maar ook tegen de heer Grashoff, zou ik in dit verband het volgende willen zeggen. Het is essentieel om ook naar de Verenigde Naties te luisteren, die ook naar de stem van de burgers luisteren en zeggen: we hebben een resolutie voor beide nodig. Het is een illusie om te denken dat wij het vredesproces kunnen versterken als ISIS niet ook in Syrië wordt aangepakt. Dat is een overduidelijk advies van de onderhandelaar. De heer Klein en de heer Grashoff mogen daar best een andere mening over hebben, maar het is belangrijk om hierbij ook de rol van de Verenigde Naties en de internationale rechtsorde te laten meewegen. Deze motie moet ik in ieder geval ontraden.

In de motie op stuk nr. 580 verzoekt de heer Kuzu de regering, in Syrië geen militaire missie uit te voeren. Hij zal begrijpen dat ik die motie moet ontraden, omdat zij niet verantwoord is in de context waarbinnen wij moeten opereren.

Daarmee kom ik aan het einde van mijn bijdrage in dit debat.

Minister Hennis-Plasschaert:

Voorzitter. Mijn bijdrage is iets kleiner.

Ik dank de Kamerleden voor hun vragen. Ik begin met de caveats, want de discussie daarover lijkt maar door te gaan. Ik zag een prachtige tweet voorbijkomen van de heer Knops, met een F-16 met allemaal gele memootjes erin. Ik stel de Kamer nogmaals gerust dat we het zo niet gaan doen. Ik herhaal wat ik vanmorgen heb gezegd in het AO. We hebben de caveat gedeeltelijk gelift, en daarmee wordt gedoeld op de geografische beperkingen. We richten ons op Oost-Syrië; dat is afgesproken in lijn met de behoeftestelling van de coalitie. Er is primair een focus op de aanvoerlijnen en de strategische locaties binnen de aanvoerlijnen, waardoor we er steeds weer niet in slagen om de in Irak bereikte resultaten te laten beklijven. Daarbinnen — dat is van belang voor de heer Knops, de heer Ten Broeke en anderen — zijn er geen operationele beperkingen, worden er op voorhand geen doelen uitgesloten en zijn er derhalve geen caveats, anders dan het humanitaire oorlogsrecht. Dat laatste hebben we vanmorgen andermaal onderschreven.

Waar we vanochtend ook over gesproken hebben, is dat de aanvallen het regime van Assad niet mogen versterken. Dat is niet alleen een belangrijke aangelegenheid voor Nederland maar voor de gehele coalitie. Vanochtend heb ik in antwoord op vragen van de heer Bontes, die nu bij de interruptiemicrofoon staat, ook het volgende gezegd. Er wordt namelijk weer verwezen naar de stad Deir el-Zour. Ik begrijp die opmerking en we sluiten niks uit, maar het is van belang dat de coalitie, waaronder Nederland, niet gaat functioneren als luchtmacht van Assad. Ik heb dus gezegd: let op, dan komen we ook de Russen tegen; dat moeten we echt niet willen. We zijn bezig op het militaire spoor, met een strijd tegen ISIS. Dat is het mandaat waarbinnen we opereren.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Geldt er voor Palmyra nou een geografische beperking of is dat toch een ander soort beperking? Palmyra ligt namelijk in het oosten van centraal Syrië, op de grens van oostelijk en centraal Syrië. Is dat dan een geografische beperking — het is misschien vijf minuten vliegen — of is dat een ander soort beperking? De Canadezen hebben daar namelijk wel gebombardeerd.

Minister Hennis-Plasschaert:

Er was voor de Canadezen geen geografische beperking voor het oostelijk deel van Syrië, waar het heartland van ISIS zich bevindt. Ik denk dat Palmyra zich er net buiten bevindt. We hebben dan dus weer een ander plaatje. Ik herhaal met liefde wat ik vanochtend over de Canadezen zei; de heer Van Bommel sprak er wederom over. De Canadezen zijn nog steeds deel van de coalitie, geven steun aan de coalitie en aan de luchtcampagne. Sterker nog: ze leveren verkenningsvliegtuigen om de informatiepositie voor de jachtvliegers zo goed mogelijk te maken en tanken de jachtvliegtuigen bij in de lucht. Het is dus geenszins zo dat, nu ze alleen het kinetische karakter eruit halen, ze in één keer een totaal andere benadering hebben van de strijd tegen ISIS. Dat is nadrukkelijk niet waar. Morgen spreek ik de Canadese collega nader.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

De minister zegt dat ze denkt dat het een geografische beperking is. Weet ze dat ook zeker? Voor het geval er in Palmyra toch ingegrepen moet worden, is dat dan mogelijk?

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik heb zojuist uitgelegd dat we gedeeltelijk de caveat hebben gelift met betrekking tot Syrië, namelijk voor het oostelijke deel van Syrië, waar het heartland van ISIS zich bevindt. Palmyra ligt daar net buiten.

De heer Servaes maakte begrijpelijke opmerkingen over de transparantie, de verantwoording over de inzet en de nevenschade. Hij vroeg mij of dit in de volgende rapportage aan de orde kan komen. Het antwoord daarop is vanzelfsprekend ja, want ook ik hecht eraan en kom er zo ook nog op terug in het kader van de ingediende moties.

Allereerst is er de motie op stuk nr. 572 van de heer Ten Broeke. Voor een minister van Defensie is deze motie natuurlijk heel sympathiek, want ik vind het altijd fijn als er vanuit de Kamer nadruk wordt gelegd op de thuisfrontdagen voor militairen en hun familieleden, dan wel op de veteranenzorg. Toch moet ik de motie ontraden. Ik denk dat de collega van Buitenlandse Zaken vanochtend bij herhaling heeft uitgelegd dat deze brief met de nodige zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Bovendien gaat het niet om activiteiten die nu ineens in het leven worden geroepen, maar om activiteiten die reeds op de rol staan in het kader van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme. Van een uitruil kan hier dus geen sprake zijn. Ik ben het zeer eens met de oproep van de heer Ten Broeke om te kijken naar de thuisfrontdagen, die er zullen zijn en die we ook koesteren, en naar de veteranenzorg. Hoewel de motie sympathiek is, moet ik haar wel ontraden, want het is "en-en".

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik weet het goed gemaakt. De minister laat de Kamer weten welke bedragen hiervoor al zijn gereserveerd — dat zullen vast geen schokkende bedragen zijn — en dan zorgt zij ervoor dat diezelfde bedragen ook naar de thuisfrontdagen, dan wel de veteranenzorg gaan. Anders handhaaf ik mijn motie.

Minister Hennis-Plasschaert:

Het is het goed recht van een lid van de Kamer om een motie in te dienen of te handhaven. Daar ga ik niet over. Laat helder zijn: er zijn thuisfrontdagen en er is veteranenzorg. Zojuist heb ik al gezegd dat ik de motie buitengewoon sympathiek vind, maar dat het gaat om activiteiten die reeds op de rol staan in het kader van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme. Ik zal mijn collega's van SZW en V en J, die hierover gaan, vragen of zij aan het in de motie gevraagde een prijskaartje kunnen koppelen en de Kamer daarover kunnen informeren.

In de motie op stuk nr. 575, ingediend door de heer De Roon, wordt de regering verzocht om met voorstellen te komen over het langer inzetten van de Nederlandse straaljagers. Ik begrijp de oproep, zoals ik ook vanmorgen al heb gezegd, maar ik heb toen ook verteld waarom wij hebben besloten tot het rotatiemodel dan wel het poolmodel. Dat is primair ingegeven door operationele beperkingen. De vliegers en ook de jachtvliegtuigen moeten even op adem komen. Dat is voor de Belgen een reden om ons af te lossen. Wellicht ter geruststelling kan ik zeggen dat dit uiteraard niet betekent dat wij helemaal blind zijn voor bepaalde behoeftestellingen of ontwikkelingen. Ik herhaal dat de operationele beperkingen voor ons leidend zijn geweest in de wijze waarop wij de afspraken met België hebben vormgegeven. De motie is sympathiek, maar ik ontraad die.

De heer De Roon (PVV):

De minister spreekt over operationele beperkingen. Met 68 F-16's hebben wij dus al zodanige operationele beperkingen dat wij niet in staat zijn om vier F-16's vier of vijf maanden langer op het strijdtoneel tegen ISIS te kunnen houden of te willen houden. Mijn vraag aan de minister is: wat is het nu precies?

Minister Hennis-Plasschaert:

De heer De Roon heeft helemaal gelijk dat wij problemen hebben met de vloot F-16's. Dat heeft alles te maken met het feit dat het wapensysteem het einde van zijn economische, technische en operationele levensduur nadert. Niet voor niets hebben wij besloten, gelukkig maar, tot de aanschaf van de F-35. Tot die tijd functioneert de F-16 nog prima en wordt er ontzettend veel onderhoud aan gepleegd. Wij hebben echter ook nog andere taken te vervullen, bijvoorbeeld de geruststellende maatregelen ten aanzien van onze oostelijke bondgenoten, het beschermen van ons eigen luchtruim en het opleiden van vliegers. Kortom, die kisten hebben een bestemming. Ik kan er niet een paar bij toveren. Nogmaals, wij zijn niet blind en blijven steeds monitoren wat er allemaal mogelijk is, maar wij hebben een reden om te besluiten tot het hanteren van het rotatie- dan wel het poolmodel met bijvoorbeeld de Belgen.

De heer De Roon (PVV):

Dan lijkt het er toch op dat de minister het gewoon niet wíl doen. Wat daar ook van zij, ik trek de conclusie dat het nog slechter is gesteld met de capaciteit van onze luchtmacht dan ik al dacht. Als het met 68 F-16's al niet eens lukt, dan vraag ik mij af hoe het straks moet gaan als wij maar 37 Joint Strike Fighters hebben. Dan houd ik helemaal mijn hart vast voor dit soort situaties.

Minister Hennis-Plasschaert:

Het is wel goed om te horen dat de heer De Roon de aanschaf van de JSF nu lijkt te steunen.

De heer De Roon (PVV):

Dat is een misverstand.

Minister Hennis-Plasschaert:

Helaas! Ter geruststelling van de heer De Roon zeg ik nogmaals dat wij heus niet blind zijn voor ontwikkelingen en behoeftestellingen. De motie ontraad ik echter.

In de motie op stuk nr. 576, ingediend door de heren Sjoerdsma, Van Bommel en Voordewind, wordt de regering verzocht zich in de internationale coalitie in te zetten voor grotere transparantie en een betere verantwoording. Dat is bij mij een zeer plekje, want met de woorden "grotere transparantie en een betere verantwoording" worden de huidige processen enigszins gediskwalificeerd. Ik denk niet dat dit de bedoeling is geweest van de heer Sjoerdsma, maar die suggestie is wel gewekt en dat vind ik jammer. Het doet ook geen recht aan de inzet die op dit punt wordt gepleegd door de coalitiegenoten, maar bijvoorbeeld ook door CENTCOM. Hoe dan ook, net als de heren Sjoerdsma, Van Bommel en Voordewind ben ik een groot voorstander van transparantie en een goede verantwoording. Dat heb ik zojuist al gezegd in antwoord op de vragen van de heer Servaes. Ik zie de motie dan ook, met inachtneming van de zojuist door mij geplaatste kanttekeningen, als ondersteuning van bestaand beleid. Ik heb al gezegd dat er eind februari een conferentie of bijeenkomst plaatsvindt van de CDS'en de JCOS en dat dit onderwerp daar op de agenda zal staan. Vanzelfsprekend informeer ik de Kamer nader in de komende voortgangsrapportages.

De voorzitter:

Wat is uw oordeel over de motie? "Oordeel Kamer", begrijp ik?

Minister Hennis-Plasschaert:

Ja. En daarmee heb ik ook een reactie gegeven op de motie-Kuzu op stuk nr. 581, die aardig in de buurt komt van de motie-Sjoerdsma c.s.

Tot slot. De heer Van der Staaij zei: onverschilligheid is geen optie. Zo is het. Als we hier niet tegen opstaan, wanneer doen we dat dan wel? Ik heb het vaker gezegd en kan dat niet genoeg herhalen. Het werk van onze militairen is nooit zonder risico's, zoals we vanochtend ook hebben besproken. Besluiten over inzet worden, zoals de heer Sjoerdsma ook zei, nooit lichtvaardig genomen, verre van dat zelfs. Ik ben echt trots — laat ik dat nog even onderstrepen — op wat onze militairen dag in, dag uit doen, namelijk: beschermen wat ons dierbaar is, ongeacht of dat dicht bij de Nederlandse grens is of wat verder weg. Ik wil heel graag onze mannen en vrouwen veel kracht, succes en vooral, nu alvast, een behouden thuiskomst wensen.

Minister Ploumen:

Voorzitter. Ik sta nog kort even stil bij het onderwerp "voedseldroppings". Daarover is een motie ingediend en hebben een aantal leden opmerkingen gemaakt. Laat ik eerst het volgende zeggen, wat gaat over iets wat bijna nooit voorkomt en wat ik echt vervelend vind. De wijze waarop de heer Sjoerdsma mijn opvatting en mijn inzet rondom het bekijken of voedseldroppings mogelijk zijn, heeft weergegeven, strookt echt niet met wat ik vanochtend heb gezegd. Ik heb gezegd dat er nu — daarbij markeer ik het woord "nu", vandaag dus — de technische mogelijkheden zijn maar dat er ook een aantal andere afwegingen te maken zijn. Ik heb gezegd dat wij zullen blijven monitoren of en, zo ja, op welke manier voedseldroppings in de noden van de mensen kunnen voorzien. Ik vond de samenvatting die de heer Sjoerdsma gaf, echt te kort door de bocht en geen recht doen aan de inzet die ook buiten Nederland op dit onderwerp wordt gepleegd.

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik zie een gekrenkte minister, en dat lijkt mij absoluut niet goed. Ik vatte het zo samen en ik herhaal dat voor de duidelijkheid. Ik heb niks gezegd over de inzet van de minister. Op dit terrein heb ik daar alleen lof over. Wel heb ik iets gezegd over de bezwaren die de minister opwierp met betrekking tot het bezorgen van humanitaire hulp, al dan niet via de lucht. Daarmee was ik het namelijk oneens. Een aantal van die bezwaren vind ik ongegrond. Ik denk dat we daarover in alle redelijkheid in het debat van mening kunnen verschillen. Over de inzet van de minister verschillen wij denk ik niet van mening.

De voorzitter:

Ik hoop dat dit punt is verhelderd.

Minister Ploumen:

Ik dank de heer Sjoerdsma daarvoor. Over de inschatting wat er technisch mogelijk is en of dat voldoende is om tot droppings over te gaan, kan ik zeggen dat er van alles mogelijk is. De vraag is wel of dat effectief is en of dat de goederen brengt bij de mensen bij wie het moet komen. Daarbij spelen nog allerlei andere afwegingen. Ook mijn woorden moeten niet gezien worden als ware ik gezegd zou hebben dat het technisch gezien niet mogelijk zou zijn. Dat is het immers wel. Zoals gezegd speelt er meer.

Ik ga verder niet herhalen wat we vanochtend besproken hebben. Laat ik het zo zeggen: de motie-Van Bommel c.s. op stuk nr. 573 vind ik zeer sympathiek en sluit zeer aan bij de inzet van de regering, op één aanduiding na. Ik wil de indieners buitengewoon erkentelijk zijn als zij zouden willen bekijken of we tot elkaar kunnen komen. In de motie wordt de regering namelijk gevraagd om binnen de coalitie een strategie te ontwikkelen. De anti-ISIS-coalitie heeft echter geen mandaat om humanitaire toegang mogelijk te maken. Wat wij natuurlijk wel doen en waarmee wij zeker willen doorgaan, aangespoord door de Kamer, is met alle relevante partners werken aan zo'n strategie. Dat kunnen landen zijn die deel uitmaken van de militaire coalitie, maar dat gaat ook om de VN en wellicht om landen die niet meedoen aan de coalitie. Als ik de motie zo mag begrijpen of als de motie zo geherformuleerd wordt, dan laat ik het oordeel erover heel graag aan de Kamer.

De heer Van Bommel (SP):

Ik stel voor om de woorden "binnen de coalitie" te vervangen door "met relevante partners".

De voorzitter:

De motie-Van Bommel c.s. (27925, nr. 573) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de strijdende partijen in Syrië, in strijd met het internationaal humanitair oorlogsrecht, de humanitaire toegang tot verschillende dorpen, steden en regio's verhinderen en hulpverleners aanvallen;

constaterende dat grote groepen onschuldige burgers hierdoor verstoken blijven van basale levensbehoeften, waaronder schoon drinkwater, voedsel en medische hulp;

verzoekt de regering, met relevante partners een strategie te ontwikkelen om de humanitaire toegang tot dergelijke gebieden mogelijk te maken, zo nodig via voedseldroppings,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 582, was nr. 573 (27925).

Minister Ploumen:

In dat geval laat ik het oordeel over de motie graag aan de Kamer. De Kamer heeft aan mij kunnen horen dat ik mij gesteund voel door wat zij op dit punt vraagt van de regering.

De voorzitter:

Hiermee is er een einde gekomen aan de tweede termijn van de zijde van de regering. Zoals afgesproken is er hierna gelegenheid tot het geven van een eindoordeel. Voordat wij dat doen, stel ik voor vijf minuten te schorsen.

De vergadering wordt van 17.13 uur tot 17.19 uur geschorst.

De voorzitter:

Zoals ik aan het begin van het debat zei, is er gelegenheid om kort uw eindoordeel over de artikel 100-brief te geven. Dat betekent echt heel kort. Het is geen termijn. Het debat is al gevoerd en de moties zijn al ingediend. Mijnheer Ten Broeke, geef het goede voorbeeld!

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. Ik zou u niet durven teleurstellen. Ik houd het kort. De VVD-fractie, gehoord de uitgebreide beraadslagingen van vandaag, stemt in met het voorstel van het kabinet om de missie te verleggen en aan te passen. Wij wensen iedereen die bij deze missie betrokken is, militair en civiel, alle mogelijke steun en kracht die men nodig heeft, maar ook het thuisfront, dat het heel zwaar zal hebben. Dit is geen gemakkelijk besluit voor ons, maar voor hen in het bijzonder.

De heer Servaes (PvdA):

Voorzitter. Ik dank het kabinet en al mijn collega's voor een goed en diep debat. De PvdA-fractie zal instemmen met het voorstel dat het kabinet aan ons heeft voorgelegd in de artikel 100-brief. Ik zeg daarbij dat twee van mijn collega's niet van alle elementen daarin overtuigd zijn. Dat zijn de collega's Dikkers en Jacobi. Wij hebben echter als fractie besloten collectief te stemmen bij de voorliggende moties. Uiteraard staan wij ook als één man en vrouw achter de militairen die deze missie nu uitvoeren en straks zullen blijven uitvoeren. Wij wensen hun alle succes en een veilige thuiskomst. Uiteraard denken wij ook aan het thuisfront.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij danken de ministers voor de beantwoording en de collega's in de Kamer voor de brede steun van de motie, waardoor de Koerdisch- christelijke alliantie gesteund zou kunnen worden. Alles afwegende kan de gehele fractie van de ChristenUnie instemmen met deze missie. Wij wensen het thuisfront veel sterkte en de militairen veel wijsheid, Gods zegen en een behouden thuiskomst.

De heer Van Bommel (SP):

Mevrouw de voorzitter. De SP geeft geen steun aan de inzet van Nederlandse F16's om in Syrië te gaan bombarderen. Wij menen dat die bombardementen soennieten in de armen van IS drijven, onbedoeld Assad en Rusland de ruimte bieden om de oppositie aan te pakken en zo het vredesproces verder vertragen of zelfs verhinderen. Alle aandacht moet nu uitgaan naar een staakt-het-vuren en humanitaire hulp. Dat kan Nederland alleen geloofwaardig vragen wanneer Nederland zelf niet gaat bombarderen in Syrië. Dat laat onverlet dat ook de SP de Nederlandse militairen en het thuisfront sterkte wenst en een behouden terugkomst.

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. De strijd tegen de barbaren van IS is een strijd voor het behoud van onze open, vrije westerse samenleving, waarin de democratie centraal staat. Onze fractie heeft tot nu toe altijd de strijd tegen het internationale terrorisme met volle overtuiging gesteund, omdat wij het kwaad van IS als een bedreiging zien voor Europa en voor Nederland in het bijzonder. Onze militairen hebben de afgelopen periode heel goed werk geleverd, in Erbil in Irak, vanuit een niet nader te noemen land in het luchtruim boven Irak. Als het besluit van het kabinet door de Kamer komt, zullen ze dat nu ook doen boven Syrië. Dat besluit van het kabinet, zonder caveats met de toevoeging van de bewindslieden zojuist, steunt onze volledige fractie van ganser harte. Wij wensen de militairen op de grond en in de lucht veel kracht toe bij het uitvoeren van hun missie en willen daarbij het thuisfront niet vergeten.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Het heilzame werk van onze luchtmacht in de strijd tegen Islamitische Staat in Irak is een goede zaak. Het is eveneens een goede zaak als dat ook wordt uitgevoerd in Syrië. Daar hadden we natuurlijk anderhalf jaar geleden al toe kunnen en moeten besluiten, maar het kabinet is nu pas zover. Op zich is het fijn dat het nu wel zover kan komen, maar de PVV-fractie vindt het wel jammer dat de inzetduur van onze F16's door het kabinet wordt ingekort. Dat is jammer en dat zou niet moeten gebeuren. Hoe het ook zij, wij zijn blij met deze verlegging van de aandacht van onze F16's naar Islamitische Staat in Syrië. Dat steunen we, van ganser harte zelfs. Ik wil daaraan toevoegen dat ik uiteraard al onze militairen en anderen die betrokken zijn bij de uitvoering van de missie heel veel succes en sterkte wens, met een behouden terugkeer in Nederland. Ook heeft mijn fractie veel waardering voor de steun van het thuisfront van deze mensen.

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter. Mijn fractie dankt het kabinet en bijna alle collega's voor het goede en gedegen debat dat wij vandaag hebben gevoerd over de voorgenomen uitzending. De D66-fractie kan instemmen met de missie zoals die is voorgeschreven door het kabinet in de artikel 100-brief, en wenst alle uit te zenden mannen en vrouwen veel succes, wijsheid en een behouden thuiskomst. Het thuisfront van deze mensen wens ik natuurlijk alle sterkte in de tussenliggende tijd.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Alles afwegende — die afweging is lastig — is de fractie van GroenLinks van mening dat de inzet van F16's boven het Syrisch grondgebied op dit moment niet bijdraagt aan een stabieler situatie of de realisatie van een politieke oplossing in Syrië. Het relatieve militaire voordeel dat daaraan gekoppeld is vanuit het Iraaks perspectief, weegt daar in de beoordeling van onze fractie niet tegenop. Dit afwegende zal de fractie van GroenLinks de uitbreiding van de missie naar het Syrisch grondgebied daarom niet steunen. Dat neemt niet weg dat ook onze fractie alle militairen die hieraan deelnemen veel sterkte en succes wenst, net als het thuisfront.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. We hebben een lang en breed debat gevoerd over het kabinetsbesluit om de strijd tegen ISIS uit te breiden en te intensiveren. Alles afwegend steunt de SGP-fractie dit weloverwogen kabinetsbesluit van harte. Wij wensen alle betrokken militairen en degenen die uitgezonden worden van harte Gods zegen toe bij hun werkzaamheden daar, en hopen op een behouden terugkomst. Wij denken daarbij ook aan het thuisfront.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Voorzitter. Natuurlijk steunen wij deze missie. Wij hebben hier al in oktober 2014 in een motie om gevraagd. Uiteraard zijn wij hier dus voor. Wij wensen onze militairen heel veel sterkte met de uitbreiding van deze missie en een behouden thuiskomst.

De heer Klein (Klein):

Voorzitter. Hoe je het ook wendt of keert, het blijft een gewetensvolle afweging. Dit serieuze debat is naar mijn mening met respect gevoerd. In de totaalafweging steunt mijn fractie deze missie, zoals geformuleerd in de aanvullende artikel 100-brief, niet. ISIS moet wel aangepakt worden, maar niet zoals voorgesteld. Maar uiteraard steunen ook wij onze militairen en het thuisfront, en wensen wij hun veel sterkte in de komende periode.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter. Mijn fractie was vlak voor de zomervakantie tegen de Nederlandse inzet in Irak en, die lijn doortrekkend, is zij ook tegen de uitbreiding van deze missie om bommen te gooien in Syrië. Daar ligt niet onze kracht. Onze kracht ligt in wederopbouw, die ligt in diplomatie en in het bedenken van politieke oplossingen. Ik kan echter ook tellen. Deze artikel 100-brief gaat het halen. Desalniettemin wens ik onze jongens en meiden een behouden terugkomst hier in Nederland.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Voorzitter. De minister-president is van mening dat onze militairen in Irak boven onze gewichtsklasse presteren. Dat geloof ik graag, maar dat is niet de afweging die mijn fractie wil maken. Het bombarderen levert volgens mijn fractie geen bijdrage aan het vergroten van de veiligheid in de wereld en de veiligheid in Syrië en het levert ook geen bijdrage aan het vergroten van de veiligheid in Nederland. Deelname aan de bombardementen leidt daarentegen in directe en indirecte zin tot gevaarzetting. Om die reden wijst de Partij voor de Dieren deelname aan de bombardementen op Syrië af. Mijn partij neemt haar verantwoordelijkheid om geen bijdrage te willen leveren aan die gevaarzetting. Uiteraard wenst ook mijn fractie alle mannen en vrouwen die zich inzetten voor deze missie een behouden thuiskomst.

De voorzitter:

Dank u wel. Hiermee zijn we aan het einde van dit debat gekomen. Over tien minuten gaan we stemmen over de ingediende moties.

De vergadering wordt van 17.31 uur tot 17.41 uur geschorst.

Naar boven