2 Taakstelling SZW-domein

Aan de orde is het debat naar aanleiding van algemeen overleggen op 6 april 2011 en 28 april 2011 over de invulling van de hoofdlijnen van de taakstelling SZW-domein 2012–2015.

De voorzitter:

Op eigen verzoek en met instemming van de andere leden zal de heer Huizing als eerste het woord voeren.

De heer Huizing (VVD):

Voorzitter. Ik dank u en mijn collega's dat ik even voor mag piepen. Op dit moment is er ook een AO waarbij ik aanwezig moet zijn. Ik zal het daarom kort houden en alleen een motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zowel gemeenten, het UWV als de SVB uitvoerende taken hebben op het gebied van de sociale zekerheid;

constaterende dat het aantal vestigingen van waaruit het UWV opereert de komende jaren wordt teruggebracht naar het niveau van 30 arbeidsmarktregio's (regionale werkpleinen) en dat gemeenten een grotere rol krijgen bij de bemiddeling van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt;

van mening dat de effectiviteit en efficiency in de uitvoering van de sociale zekerheid verbeterd kunnen worden door een verdergaande integratie van dienstverlening en bundeling van backofficetaken;

verzoekt de regering om in overleg met gemeenten, het UWV en de SVB te komen tot verdergaande integratie van dienstverlening door het UWV en gemeenten op de regionale werkpleinen, alsmede tot een bundeling van ondersteunende ICT-systemen en backofficeactiviteiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Huizing en Van Hijum. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 82 (32500-XV).

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Ik dien vier moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het verschuiven van de betaaldatum van de 15de naar de 23ste van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor grote groepen arbeidsongeschikten tot betalingsproblemen zal leiden;

verzoekt de regering, alle arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op de 15de uit te keren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 83 (32500-XV).

De heer Ulenbelt (SP):

Ik licht de motie toe. Voor grote groepen arbeidsongeschikten betekent het acht dagen opschuiven van de uitkering dat er aan het einde van de uitkering acht dagen geen geld is. De minister wil vereenvoudigen; hij wil alle uitkeringen op de 23ste zetten. Ik denk dat het beter is om ze allemaal op de 15de te zetten, want dan hebben de mensen niet de problemen en hebben we wel één uitkeringsdatum.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de handhavingscapaciteit bij de Arbeidsinspectie onvoldoende is;

verzoekt de regering om in tien jaar tijd de Arbeidsinspectie uit te breiden, zodat er één inspecteur per 10.000 werknemers komt;

verzoekt de regering tevens om het aantal inspecteurs voor bedrijven met grote risico's binnen vijf jaar uit te breiden, zodat de wettelijke inspectieplicht kan worden uitgevoerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 84 (32500-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering voornemens is om werklozen te verplichten om zich in te schrijven bij een uitzendbureau;

overwegende dat uitzendwerk meestal geen structureel werk is en onvoldoende zekerheid biedt;

verzoekt de regering, van deze plicht af te zien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ulenbelt en Vermeij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 85 (32500-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de eenmalige overlijdensuitkering ter hoogte van het bruto AOW-bedrag van een maand voor de nabestaande van groot belang is om de financiën af te kunnen wikkelen na overlijden;

verzoekt de regering, de overlijdensuitkering niet af te schaffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ulenbelt en Vermeij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86 (32500-XV).

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Wij hebben de afgelopen weken uitgebreid met de minister van gedachten kunnen wisselen over de geplande bezuinigingen op de uitvoering van de sociale zekerheid, het ministerie, het UWV en de Sociale Verzekeringsbank. Het is een forse taakstelling voor de organisaties en de mensen die er werken. Wij realiseren ons dat de bezuinigingen aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor burgers en bedrijven. Niettemin steunt mijn fractie in grote lijnen de richting waarin de minister de oplossing en de uitwerking zoekt. Wij zullen hem ook de ruimte geven om conform de brief die hij heeft gestuurd de uitwerking ter hand te nemen en, zoals het er staat, de uitwerking op haar consequenties te bezien. Mijn fractie zal uiteraard pas definitief instemmen als de uitwerking er ligt en zij zelf de consequenties kan bezien; dat spreekt voor zich.

Toch heb ik nog twee punten van kritiek die zijn blijven liggen. Een daarvan betreft de dienstverlening aan werklozen in het kader van de WW. Wij betreuren het dat, zoals blijkt uit de brief en de toelichting van de minister in het debat, geen rol is weggelegd voor werkgevers en werknemers bij de bemiddeling van werkzoekenden naar nieuw werk, terwijl de WW toch een werknemersverzekering is. Deze verzekering is opgebouwd uit twee fasen. De eerste fase wordt gevoed door sectorale premies, de zogenaamde wachtgeldfondsen. Daarvan hoort een prikkel uit te gaan om binnen die sectoren mensen zo veel mogelijk aan nieuw werk te helpen en zo min mogelijk in de WW te laten stromen. Het dienstverleningsaanbod van het UWV sluit daar naar onze mening onvoldoende op aan. Wij geven de minister in overweging om daar met werkgevers en werknemers nadrukkelijk naar te kijken. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering zich in het kader van de taakstelling SZW-domein bezint op de taken en omvang van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV);

overwegende dat de WW een werknemersverzekering is, die in de eerste zes maanden een rol toekent aan bemiddeling en re-integratie door sectoren zelf en ook een zekere financiële prikkel voor werkgevers bevat ter vermindering van de instroom in de WW, te weten de premie wachtgeldfondsen die per sector verschilt;

verzoekt de regering om:

  • - in overleg met sociale partners te komen tot een heldere afbakening van de verantwoordelijkheden van werkgevers/werknemers en de overheid voor de bemiddeling en re-integratie van werklozen in de WW;

  • - de SER om een advies te vragen over een grotere rol voor werkgevers/werknemers in de uitvoering van de eerste fase van de WW;

  • - de dienstverlening door het UWV hierop af te stemmen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum en Vermeij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 87 (32500-XV).

De heer Van Hijum (CDA):

In het algemeen overleg heeft mijn fractie al aangegeven dat zij op voorhand tegenstander is van een aantasting van de AOW. Het gaat met name om de uitzondering die op dit moment bestaat voor de hoogte van de AOW-uitkering voor alleenstaande ouderen met een inwonend kind, de zogenaamde bloedverwantenregeling. Wij hebben uitgebreid van gedachten gewisseld over de argumenten hiervoor. Op dit punt dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister overweegt om in het kader van de taakstelling SZW-domein de uitzondering in de AOW van bloedverwanten eerste graad (ouder-kind) bij samenwonen te schrappen;

overwegende dat deze maatregel slechts een geringe besparing in de uitvoeringskosten oplevert, maar wel grote inkomensgevolgen heeft voor AOW-gerechtigden en een inwonend kind, die veelal in een onderlinge zorgrelatie tot elkaar verkeren;

voorts overwegende dat deze maatregel kan leiden tot een verschuiving van mantelzorg naar duurdere, professionele zorg;

verzoekt de regering om bij de verdere invulling van de taakstelling SZW-domein af te zien van het schrappen van de uitzondering in de AOW van bloedverwanten eerste graad bij samenwonen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum en Van den Besselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88 (32500-XV).

De heer Van den Besselaar (PVV):

Mevrouw de voorzitter. Ook de PVV-fractie vindt dat de minister goed z'n best heeft gedaan om tot een evenwichtig pakket te komen, maar wij blijven de uitwerking daarvan hier en daar kritisch volgen.

Ik wil twee moties indienen. De eerste motie gaat over ouderen, die vooral moeten wennen aan het e-dienstverleningsconcept dat door het UWV zal worden uitgevoerd. De PVV-fractie stelt voor om daarvoor het programma Digivaardig & Digibewust van het ministerie van OCW in te zetten. Op deze wijze kunnen ouderen up-to-date worden gehouden en kan worden bevorderd dat zij online gaan. De motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de taakstelling van SZW zich focust op e-dienstverlening;

van mening dat het wenselijk is dat ouderen via het elektronische kanaal aansluiten op de aangeboden e-dienstverlening van het UWV;

verzoekt de regering, het programma Digivaardig & Digibewust van het Platform voor de InformatieSamenleving te betrekken bij het dienstverleningsconcept van het UWV om ouderen online te krijgen en te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Besselaar en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 89 (32500-XV).

De heer Van den Besselaar (PVV):

De PVV-fractie is er ook sterk voorstander van om de bureaus voor Belgische en Duitse zaken in stand te houden. In het AO hebben meerdere fracties hierover uitvoerig met de minister gesproken. Het is vooral van belang dat de kennis en kunde die bij die bureaus aanwezig is, behouden blijft voor de mensen in de grensstreek. Wij hebben volgens mij een mogelijkheid om de bureaus in stand te houden door daarvoor dekking te zoeken. Die dekking willen wij vinden door met name de brieven die per post worden verzonden via mijnoverheid.nl te versturen. Dat levert niet alleen een besparing op materiële kosten op, maar ook op personele kosten. Die besparingen zullen een veelvoud bedragen van hetgeen gemoeid is met de instandhouding van beide bureaus. Daarom luidt mijn tweede motie als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet de persoonlijke dienstverlening aan grensarbeiders via de Bureaus voor Belgische en Duitse Zaken gaat beëindigen, als onderdeel van de invulling van de taakstelling op het SZW-domein;

overwegende dat grensarbeiders te maken hebben met een aantal gecompliceerde sociale zekerheidssystemen, zoals van het woonland, van het werkland en vanwege de Europese verordening 883/2004;

overwegende dat persoonlijke expertise, deskundigheid en dienstverlening in deze complexe situaties niet kunnen worden vervangen door digitale dienstverlening;

van mening dat het gaat om een zeer gering bedrag op de gehele taakstelling van SZW om deze bureaus open te houden;

verzoekt de regering, de gelden die beschikbaar komen als gevolg van het aansluiten van SZW-diensten op mijnoverheid.nl, te besteden aan het in stand houden van de Bureaus voor Belgische en Duitse zaken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Besselaar, Ortega-Martijn en Vermeij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 90 (32500-XV).

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben met de minister een belangrijk debat gevoerd over grote bezuinigingen en een taakstelling in de sociale zekerheid. Het is niet mijn gewoonte om veel moties in te dienen, maar helaas kan ik vandaag niet anders.

Om twee redenen heb ik mij verplaatst in de liberaal minister Kamp. Om twee redenen acht ik het voor een liberaal moeilijk om de desbetreffende plannen door te voeren. In de eerste plaats is dat moeilijk omdat ik meen dat het uiteindelijke resultaat is dat meer mensen met een uitkering aan de kant komen te staan, omdat er minder mensen aan werk geholpen worden; duurkoop. In de tweede plaats is het moeilijk omdat het bezuinigingspakket niet gepaard gaat met een visie en een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling.

De heer Van Hijum heeft mede namens mij een motie ingediend over de inzet van sociale partners voor de WW. Daar ben ik blij mee.

Wij denken dat de minister de wet negeert, want in de wet staat dat er dit jaar een evaluatie van de Wet SUWI had moeten plaatsvinden. Daarom dien ik mijn eerste motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat artikel 86 van de Wet SUWI in een evaluatie voor 2011 voorziet;

overwegende dat de evaluatie de doeltreffendheid en de effecten van de uitvoering van de sociale zekerheid in kaart brengt;

constaterende dat de minister wenst af te zien van de evaluatie;

overwegende dat een evaluatie inzicht verschaft in het functioneren van het huidige stelsel;

overwegende dat een evaluatie bijdraagt aan het maken van een betere inschatting van het mogelijke effect van de voorgenomen wijzigingen;

verzoekt de regering, de evaluatie van de Wet SUWI in 2011 uit te voeren en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermeij en Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 91 (32500-XV).

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Voorzitter. Tijdens het overleg hebben wij uitgebreid gesproken over de arbeidsinspectie. Afgelopen zaterdag werden wij opgeschrikt door een uitzending van ZEMBLA. In het AO is op een vraag van mij geantwoord dat er 30.000 inspecties plaatsvinden. Nu blijkt dat daarbij veel dubbeltellingen zitten. Ik wil hierop vandaag graag een mondelinge reactie van de minister dan wel de komende dagen in een brief.

Ik dien de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voorkomen beter is dan genezen;

constaterende dat het aantal arbeidsongevallen de afgelopen jaren is toegenomen;

constaterende dat controle en handhaving essentieel zijn voor gezonde arbeidsomstandigheden;

constaterende dat Nederland in 2009 slechts 270 inspecteurs (fte) op het terrein van arbeidsomstandigheden telde;

verzoekt de regering om het aantal inspecteurs op het terrein van arbeidsomstandigheden in 2011 te brengen op het niveau van 270 (fte),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermeij en Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 92 (32500-XV).

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Voorzitter. De minister negeert een breed gedragen SER-advies over controle en handhaving op bedrijven met gevaarlijke stoffen. Nog maar zeer recent hadden wij te maken met een groot ongeval in Moerdijk. De schade van dergelijke ongevallen wordt altijd publiek gedragen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een goede handhaving op veiligheid en beheersing van risico's op zware ongevallen van essentieel belang is;

constaterende dat niet-naleving zodanig ernstig is dat deze per definitie strafrechtelijk wordt gesanctioneerd;

constaterende dat sociale partners recent een SER-advies hebben opgesteld omtrent de ARIE-regeling;

constaterende dat de sociale partners in dit advies hebben geconstateerd dat de ARIE-regeling van groot belang is om risico's te beperken;

constaterende dat de minister het voornemen heeft om de ARIE-regeling te schrappen;

verzoekt de regering om de ARIE-regeling in stand te houden en de naleving hiervan te intensiveren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermeij en Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 93 (32500-XV).

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Voorzitter. Recent hebben wij ook gesproken over het oordeel dat mensen met een arbeidshandicap of mensen die arbeidsongeschikt zijn, kunnen vragen over hun integratie: het zogenaamde deskundigenoordeel. Het kabinet is voornemens de kosten hiervan geheel voor eigen rekening van de betreffende persoon te laten komen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het onafhankelijke deskundigenoordeel van grote waarde is voor een spoedige re-integratie van zieke werknemers;

constaterende dat de Kamer het wenselijk acht dat het onafhankelijke deskundigenoordeel laagdrempelig blijft voor zieke werknemers;

verzoekt de regering om de verhoging van de eigen bijdrage voor werknemers ongedaan te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermeij en Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 94 (32500-XV).

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Voorzitter. In de taakstellingsbrief staat ook het voornemen om de Raad voor Werk en Inkomen op te heffen. Deze raad is ooit opgericht om de samenwerking met de sociale partners en de informatievoorziening over de regionale arbeidsmarkt te faciliteren. Hierin werken werkgevers, werknemers en gemeenten samen. Bovendien is het de enige raad op het snijvlak van sociale partners en gemeenten.

Over de abrupte opheffing van de Raad voor Werk en Inkomen willen wij graag de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Raad voor Werk en Inkomen een belangrijke rol speelt in de informatievoorziening omtrent regionaal arbeidsmarktbeleid, de beschikbaarheid van arbeidsmarktinformatie en het faciliteren van samenwerking tussen gemeenten, sectoren en sociale partners;

verzoekt de minister, in overleg met sociale partners en gemeenten te treden en te onderzoeken op welke wijze de expertise van de RWI omtrent regionaal arbeidsmarktbeleid, arbeidsmarktinformatie en de samenwerking tussen werkgevers, werknemers en gemeenten kan worden behouden door deze in te bedden in bestaande overlegstructuren, en de Kamer daarover voor 1 oktober te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermeij, Van Hijum, Ortega-Martijn en Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 95 (32500-XV).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Er staat een heleboel te gebeuren op het gebied van de sociale zekerheid. Punt is wel dat dit heel zorgvuldig moet gebeuren. Vooral kwetsbaren in onze samenleving moeten niet onnodig tussen wal en schip raken of in de problemen terechtkomen. Vandaar dat de fractie van de ChristenUnie een voorstander is van recht en gerechtigheid. Daar wringt wat mij betreft ook de schoen. De minister wil komen tot één systeem, in ieder geval wat betreft het UWV, om de uitkeringen uit te betalen. Dat vinden wij op zichzelf een goede zaak, want één systeem betekent doelmatigheid, efficiency en kostenbesparing. Alleen, hoe lang is het geleden dat het UWV ervan afwist dat men wilde komen tot een systeem? Waarom zijn mensen niet lang van tevoren hierover geïnformeerd zodat ze in ieder geval konden sparen om de periode van tien dagen te overbruggen? Vandaag nog las ik in de krant dat arbeidsongeschikten geldnood vrezen door late betaling. Graag hoor ik van de minister waarom dit soort berichten nog de ronde doet, terwijl de Kamer en de Nationale ombudsman erover zijn geïnformeerd dat iedereen is geïnformeerd over de mogelijkheid om een voorschot aan te vragen. Gaat het hierbij niet om de groep die niet in aanmerking komt voor een voorschot? Wij vinden het niet terecht dat de ene wel en de andere niet in aanmerking kan komen voor het aanvragen van een voorschot. Hier is sprake van ongelijke behandeling. Daarom die ik hierover de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het UWV de uitbetaling van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen aan uitkeringsgerechtigden per juni 2011 pas rond de 23ste in plaats van rond de 15de zal verrichten;

constaterende dat niet alle uitkeringsgerechtigden in aanmerking komen voor de aangeboden mogelijkheid om een voorschot aan te vragen ter overbrugging van de genoemde periode tot de latere uitbetaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen;

overwegende dat uitkeringsgerechtigden niet in financiële problemen moeten worden gebracht door de verschuiving van de uitbetalingsdatum van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen;

van mening dat een gelijke behandeling van uitkeringsgerechtigden bij het in aanmerking komen voor het ontvangen van een voorschot ter overbrugging van de periode tot de latere uitbetaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voorop moet staan;

verzoekt de regering, in overleg met het UWV ertoe te besluiten om alsnog aan alle uitkeringsgerechtigden de mogelijkheid te bieden om een voorschot aan te vragen ter overbrugging van de periode tot de latere uitbetaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ortega-Martijn en Vermeij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96 (32500-XV).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. In het algemeen overleg heb ik heel sterk gepleit voor het behoud van expertise. Vandaar ook dat ik de motie van de heer Van den Besselaar over de Bureaus voor Belgische en Duitse Zaken heb ondertekend. Als we niet proberen die expertise vast te houden, komen we nog meer in de problemen en lopen we zelfs het risico dat we geen grensarbeiders meer krijgen, terwijl we wel wat hulp kunnen gebruiken in Nederland.

Daarnaast vind ik het heel erg belangrijk dat de expertise bij de RWI behouden wordt. Om die reden heb ik de motie van mevrouw Vermeij op dat punt ondertekend.

In het algemeen overleg heb ik ook het een en ander gezegd over de expertise bij het UWV zelf waar het betreft de Wajongers. Wij komen nog te spreken over de hoofdlijnennotitie en over de Wet werken naar vermogen. In dat licht wil ik de minister meegeven om er goed over na te denken op welke manier wij de expertise van het UWV vooral met betrekking tot genoemde doelgroep kunnen blijven inzetten.

De voorzitter:

Op verzoek van de minister schors ik de vergadering enkele minuten om hem in de gelegenheid te stellen zijn antwoord voor te bereiden.

De vergadering wordt van 10.40 uur tot 10.45 uur geschorst.

Minister Kamp:

Mevrouw de voorzitter. Wij spreken over een grote ombuigingsoperatie op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het gaat daarbij vooral over de apparaatskosten bij het kerndepartement, het UWV en de Sociale Verzekeringsbank. Bij deze drie instanties moet een bezuiniging worden gerealiseerd op personeels- en apparaatskosten in omvang gelijk aan twee keer het totale budget van het kerndepartement. In totaal betreft het een aantal arbeidsplaatsen in de orde van grootte van 6000. Het gaat dus om een zeer grote ombuigingsoperatie. Ik ben dankbaar voor de eerste reactie die daarop van de zijde van de Kamer gekomen is. In het bijzonder ben ik dankbaar voor de steun die is uitgesproken door de woordvoerders van de fracties van de VVD, het CDA en de PVV.

Er is een aantal moties voorgelegd, waarop ik graag wil reageren. Ik begin met de motie op stuk nr. 82, ingediend door de heer Huizing en meeondertekend door de heer Van Hijum. In deze motie wordt aangegeven wat het perspectief zou moeten zijn voor de nieuwe opzet van het UWV-werkbedrijf, in de vorm van dertig arbeidsmarktregio's, hoe er samengewerkt zou moeten worden door gemeenten, UWV en SVB en hoe de ondersteunende ICT-systemen en de backofficesystemen met elkaar in verband moeten worden gebracht. In de motie wordt naar mijn mening een verstandig perspectief geschetst. Wij denken dat het op deze manier moet worden benaderd en zien de motie dan ook als een ondersteuning van ons beleid. Wij zullen bij gelegenheid zeker nog bij de Kamer komen met de precieze uitwerking van de motie. De richting die in de motie wordt ingezet, komt overeen met het perspectief dat ik zie.

De heer Ulenbelt heeft de motie op stuk nr. 83 ingediend. Hij wil dat de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen de 15de van de maand worden uitgekeerd. Nu worden deze uitkeringen voor een deel uitbetaald op de 15de van de maand en voor een deel de 23ste van de maand. De 23ste van de maand is in overeenstemming met de betaling van andere uitkeringen en is ook in overeenstemming met hetgeen in het bedrijfsleven gebeurt. Ik denk dus dat de 23ste en niet de 15de van de maand de beste datum is. Onze keuze voor de 23ste is op zorgvuldige wijze gemaakt en de overgang van de 15de naar de 23ste is zorgvuldig gecommuniceerd. Er heeft veel overleg plaatsgevonden met de Centrale Cliëntenraad, die een advies heeft uitgebracht waarmee wij ons voordeel hebben kunnen doen. Ook de Ombudsman heeft zich in de materie verdiept en geen aanleiding gezien om actie te ondernemen. Het aantal reacties van betrokkenen is minder dan bij vergelijkbare operaties in het verleden. Ik denk dat de overgang van de 15de naar de 23ste van de maand op een zeer zorgvuldige manier plaatsvindt. Daarnaast zijn er overgangsregelingen getroffen voor mensen die tussen de 15de en de 23ste in de problemen kunnen komen. Ik moet de Kamer dus het aannemen van motie op stuk nr. 83 ontraden.

Ik wil in dit verband ingaan op motie op stuk nr. 96 van mevrouw Ortega. Zij heeft gekeken naar de groep van mensen met een uitkering waarop beslag is gelegd. Het is niet zonder risico om voor deze mensen een bedrag ter beschikking te stellen. Wij kunnen van geval tot geval bekijken wat het beste gedaan kan worden. Dat moet niet alleen gebeuren in overleg met de betrokken cliënt, maar ook in overleg met de beslaglegger. Wij zijn bereid om in de individuele gevallen waarin een beslag speelt, te bezien hoe wij op een verantwoorde manier zouden kunnen afwijken van de ingezette lijn. Dat komt niet geheel overeen met wat wordt uitgesproken in de motie van mevrouw Ortega. Om die reden ontraad ik het aannemen van de motie op stuk nr. 96.

De motie op stuk nr. 84 van de heer Ulenbelt gaat over de handhavingscapaciteit bij de Arbeidsinspectie. Hij vindt dat de Arbeidsinspectie in tien jaar zodanig moet worden uitgebreid, dat er één inspecteur per 10.000 werknemers komt, terwijl er in vijf jaar moet worden uitgebreid voor bedrijven met grote risico's. Sociale Zaken is nu bezig met deze operatie, maar dit is geen operatie van meer geld uitgeven en uitbreiden: het maakt onderdeel uit van het streven van regeringspartijen en gedoogpartner naar een kleine, compacte overheid, om ook ruimte te bieden aan anderen in de samenleving, het beslag van de overheid op de collectieve middelen te beperken en bij de overheid alleen dát te doen wat nodig is, en dat op een verstandige manier. De arbeidsinspectie kan overigens niet geïsoleerd worden bezien. Je moet een en ander bekijken binnen Nederlandse verbanden en binnen die context houden ook andere partijen zich bezig met dit werkveld. Daarmee kan worden samengewerkt en wordt samengewerkt. Tegen de beelden die de laatste tijd van de arbeidsinspectie worden geschetst, is een zinnig weerwoord noodzakelijk. Ik heb begrepen dat ik de gelegenheid krijg om hierover met de Kamer van gedachten te wisselen: er wordt over de arbeidsinspectie een dertigledendebat aangevraagd. Ik zal graag dieper met de Kamer hierop ingaan. Op dit moment ontraad ik dus de aanneming van deze motie, ook omdat ik het niet eens ben met de inhoud ervan.

In de vierde motie stelt de heer Ulenbelt dat we werklozen niet moeten verplichten om zich bij een uitzendbureau in te schrijven. Het lijkt mij juist zeer verstandig om dat inschrijven bij een uitzendbureau wel te doen, omdat uitzendwerk ook passend werk is en omdat het vaak een heel goede mogelijkheid biedt om aan vast werk te komen. In ieder geval bewijst het dat je je inzet om te werken, als dat mogelijk is, wat ook je kans vergroot om ander werk te vinden. Bovendien hoef je dan niet van een uitkering te leven. Ik denk dat inschrijving bij een uitzendbureau een van de verstandige maatregelen is die mensen moeten nemen als ze zonder werk zijn en het is waardevol als zij zo snel mogelijk werk moeten vinden. Vandaar dat ik deze motie ontraad.

Hetzelfde speelt bij de motie waarin de heer Ulenbelt stelt dat de eenmalige overlijdensuitkering van het bruto-AOW-bedrag gehandhaafd moet blijven. Dit is een ombuigingsoperatie; dit is geen operatie om zaken in stand te houden, laat staan om meer geld uit te geven. Deze uitkering in stand houden, is naar mijn overtuiging niet noodzakelijk in het geheel van alles waar we mee bezig zijn. Ik zal dit verder uitwerken, mijn argumenten geven en met concrete voorstellen naar de Kamer komen. Ik ontraad de Kamer dan ook het aannemen van deze motie van de heer Ulenbelt, medeondertekend door mevrouw Vermeij.

De motie van de heer Van Hijum gaat over de re-integratie gedurende de eerste zes maanden; iemand wordt werkloos en moet vervolgens zo snel mogelijk weer werk vinden. De heer Van Hijum heeft daar opvattingen over, ondersteund door mevrouw Vermeij. Die opvattingen deel ik. Hij heeft hier al eerder aandacht voor gevraagd. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik voor de zomer met een uitwerking van die gedachten kom: hoe kijken wij hiertegen aan, hoe kan dit worden ingevuld? Ik zal daarna hierover met de Kamer van gedachten wisselen. Tot zolang zie ik deze motie van de heer Van Hijum als een ondersteuning van het beleid en heb ik geen bezwaar tegen het aannemen ervan.

In de volgende motie spreekt de heer Van Hijum zijn mening uit dat een oudere die samenwoont met een kind, toch AOW zou moeten krijgen alsof deze alleenstaand was, dus in zijn eentje een huishouden voerde, ondanks het feit dat er sprake is van een meerpersoonshuishouden. Dit is een opvatting van de heer Van Hijum en van medeondertekenaar de heer Van Besselaar, maar niet mijn opvatting. Ik denk dat het op dit moment niet helemaal hoeft te worden uitgewerkt en uitgepraat, omdat dit een aankondiging betreft van hoe ik de ombuigingen zie. Ook op dit onderdeel kom ik met een nadere uitwerking, maar niet geïsoleerd. Ik denk dat het goed is om alles goed in beeld te brengen wat speelt op het gebied van de sociale zekerheid met betrekking tot meerpersoonshuishoudens en de mate waarin de personen die daarvan deel uitmaken uitkeringen worden gegeven, en ook om aan te geven waar de inconsistenties zitten en waar verbeteringen mogelijk en nodig zijn. Ik wil dan het geheel kunnen overzien en steun van de Kamer proberen te verwerven. Ik denk dat het niet nodig is om daar nu dit ene onderdeel uit te halen. Ik zal mij in ieder geval concentreren op het goed maken van die analyse, niet zozeer op de invulling van de taakstelling op dit punt. Ik wil die analyse bij de Kamer krijgen en daarover de discussie met de Kamer voeren. Dat is mijn opvatting over deze motie. Om die reden ontraad ik het aannemen van deze motie. Ik wil het punt niet ontlopen, maar ik kom daar graag bij een andere gelegenheid bij de Kamer op terug.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Voorzitter. In het AO hebben wij met de minister uitvoerig gesproken. Hij kwam zelf met een staatje waarin een opstelling was gemaakt. Daarbij gaf hij aan dat er enige inconsistentie zat in de toekenning en de hoogte van de AOW. Ik heb daarop gerepliceerd dat er een verschil zit tussen een alleenstaande en een alleenstaande met een bloedverwant in de eerste graad – dat was de uitzonderingssituatie – mensen die een gezamenlijke huishouding voeren en een meergezinshuishouding. Nu hoor ik de minister zeggen dat de situatie van een alleenstaande met een meerderjarig kind in huis een meerpersoonshuishouden is.

Minister Kamp:

Met het staatje wilde ik het volgende duidelijk maken. Als een vrouw van 65+ samenwoont met een zus van 50, dan wordt dat gezien als twee mensen die samen een huishouden voeren. De oudere krijgt dan een AOW van 50%. In het geval die mevrouw van 65+ samenwoont met haar dochter van 50 jaar krijgt zij een AOW van 70%. Dat is volgens mij niet logisch. Zo zitten er meer onlogische dingen in die sociale zekerheid in relatie tot mensen die samen een huishouden voeren. Het gaat om de vraag of iemand al dan niet alleen woont. Hoe treedt de overheid als uitkeringsverstrekker vervolgens op in die gevallen? Het lijkt mij heel verstandig om dat geheel in beeld te brengen, met argumenten te komen waarom het goed zou zijn om één lijn aan te brengen en aan te geven waarom er misschien ook uitzonderingen gemaakt moeten worden. Ik zal mijn opvatting aan de Kamer voorleggen en daarop kan de Kamer vervolgens reageren. Het lijkt mij niet zinvol om nu over definitieproblemen te spreken. Het gaat om de vraag waar het materieel om gaat. Dat heb ik net proberen uit te leggen.

De heer Van den Besselaar (PVV):

In die situatie van de oudere die samenwoont met een meerderjarig kind zitten besparingselementen. Een meerderjarig kind heeft een zorgplicht ten aanzien van de vader of moeder. Die komt daaraan ook veelal tegemoet. Hij zorgt ook dat de mantelzorg minder onder druk komt te staan. Het is geen samenwonen in de zin van een gemeenschappelijke huishouding voeren, maar een uitzondering op de alleenstaandendefinitie. Ik geef dat graag mee aan de minister voor de analyse die hij maakt van het totaal.

Minister Kamp:

Ik ben altijd bereid om de inbrengen van de heer Van den Besselaar in mijn analyses mee te nemen. Ik zal dat ook in dit geval doen. In het geval dat hij omschrijft, is er wel degelijk sprake van meerdere personen die één huishouden voeren. Hij zegt dat zorgaspecten een rol kunnen spelen, van het kind voor de ouder. Het is echter ook goed mogelijk dat er geen zorgaspecten aan de orde zijn. Er zijn veel 65-plussers waarbij zorg voorlopig niet aan de orde is. In het geval dat ik heb genoemd, kan het overigens ook gaan om een 50-jarige zuster die zorg verleent. In dat geval is er geen sprake van 50% maar van 70% uitkering. Het is allemaal niet logisch. Het is goed om de logica in te brengen, ook voor het draagvlak. Ik meen dan ook dat de analyse die ik wil maken de aandacht van de Kamer verdient. Ik hoop dat de Kamer daarover met mij in discussie zal willen gaan en over het geheel een conclusie zal willen trekken.

De heer Van Hijum (CDA):

Wij hebben de inhoudelijke argumentatie uitgebreid gewisseld, ook in het algemeen overleg. Wij hebben het hier over een forse bezuinigingsoperatie, over een efficiënte inzet van schaarse middelen, ook van ambtelijk personeel. Deze motie is niet voor niets ingediend. Daarmee wordt duidelijk aangegeven waar mijn fractie staat. De minister kan daarmee rekening houden bij de inzet van zijn mensen voor het uitwerken van voorstellen.

Minister Kamp:

Zeker, maar als ik het idee zou hebben dat ik bij de CDA-fractie geen toegang meer zou hebben met mijn argumenten, dan kon ik er beter mee ophouden. Ik ga de discussie met de Kamer graag aan. De Kamer staat daarvoor ook open. De regeringschragende fracties staan daar zeker voor open, ook de heer Van Hijum. In dit geval is sprake van inconsistentie in het beleid en van onlogische dingen. Ik heb voorbeelden genoemd waarvan ik denk dat iedereen wel ziet dat het niet goed in elkaar zit. Ik verzamel dat alles, leg er verband tussen, geef aan hoe wij daarmee op een logische manier kunnen omgaan en welke overwegingen er zouden kunnen zijn om af te wijken – de heer Van Hijum heeft daarvan een voorbeeld genoemd – en trek vervolgens mijn conclusie over het geheel. Die conclusie leg ik aan de Kamer voor en ik nodig de Kamer vervolgens uit om er gezamenlijk met mij een conclusie uit te trekken. Ik hoop dat de bereidheid er bij de heer Van Hijum is om mij dat te laten doen. Dat is namelijk mijn werk; daarvoor zit ik in het kabinet.

De heer Van Hijum (CDA):

Het gaat om de taxatie. De minister noemt deze uitzonderingen een inconsistentie. Ik denk dat mijn fractie dat anders taxeert. Daarover hebben wij juist de afgelopen weken een debat gevoerd: dat hier sprake is van een bewuste uitzondering in de wetgeving die in situaties van mantelzorg tot heel onredelijke uitkomsten zou leiden op het moment dat je erop terugkomt. Vandaar dat ik voorafgaand dit heldere signaal geef. Ik kan de minister niet verbieden om te regeren en om na te denken – dat zou ik ook niet willen – maar hij weet ook waar hij aan toe is met mijn fractie.

Minister Kamp:

Waar ik aan toe ben, is dat de CDA-fractie hierover een standpunt heeft maar dat zij toch bereid is om naar argumenten van het kabinet of van een bewindspersoon te luisteren. Ik hoop dat dit ook in dit geval zo zal zijn. Ik neem dus gaarne kennis van de opvatting van de heer Van Hijum maar blijf graag uitgaan van de bereidheid van ook de CDA-fractie om naar argumenten te luisteren en het geheel in samenhang te bezien. Daarover voer ik graag de discussie met de Kamer.

Voorzitter. De heer Van den Besselaar heeft de motie op stuk nr. 89 ingediend. Daarin staat dat het wenselijk is dat ouderen via het elektronische kanaal, zoals hij het noemt, aansluiten bij de dienstverlening van het UWV WERKbedrijf. Hij brengt daarbij het programma Digivaardig & Digibewust van het Platform voor de InformatieSamenleving naar voren. Het lijkt mij verstandig om het te doen zoals de heer Van den Besselaar aangeeft. Zijn motie is overigens medeondertekend door mevrouw Ortega-Martijn. Ik ben bereid om het UWV te vragen, na te gaan op welke wijze het genoemde programma kan worden betrokken bij het streven van het UWV en mijzelf om ouderen online te krijgen en met het UWV in verbinding te brengen en te houden alsmede om een goede dienstverlening aan ouderen te geven. Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het UWV, Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de FNV zijn bezig met dit programma. Wij zijn ook bezig met het project Maak werk van digitale vaardigheden, dat hetzelfde doel heeft. Ik ervaar deze motie dus als een welkome ondersteuning van het beleid.

In zijn motie op stuk nr. 90 zegt de heer Van den Besselaar van mening te zijn dat de Bureaus voor Belgische en Duitse Zaken in stand moeten blijven. Er wordt voorgesteld om de gelden die vrijkomen als gevolg van het inschakelen van mijnoverheid.nl, te besteden aan het in stand houden van deze bureaus. Daarbij doelt de heer Van den Besselaar op het inzetten van de berichtenbox voor de digitale communicatie van het UWV en de SVB, dus op het digitaal versturen van brieven in plaats van het versturen van brieven op de ouderwetse manier. Daarmee kunnen bezuinigingen worden gerealiseerd. Voordat ik dat kan doen, is er een wetswijziging nodig. De Algemene wet bestuursrecht schrijft expliciet schriftelijke communicatie voor in de oude vorm. Om dat anders te kunnen doen, moet deze wet worden gewijzigd. Vervolgens moet het op gang worden gebracht; het moet technisch allemaal lopen. Je moet de mensen ook zover krijgen dat het allemaal goed wordt opgepakt zodat je het op een verantwoorde manier kunt doen. Dat betekent dat er de nodige tijd overheen gaat, terwijl er zeker op korte termijn geen geld uit beschikbaar komt. De heer Van den Besselaar vindt dat het bij de Bureaus voor Belgische en Duitse Zaken om kleine bedragen gaat. Voor mij zijn het geen kleine bedragen; voor mij zijn het grote bedragen. Ik moet met zeer veel pijn en moeite de ombuiging uit het regeerakkoord zien te verwezenlijken op het domein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit is een van de substantiële bijdragen daaraan.

Wij denken bovendien dat deze beleidsombuiging, waarin wij ons niet meer richten op bureaus voor Belgische en Duitse zaken maar waarin wij het gaan doen via websites, een verstandige manier van werken is. Allereerst is er de website grensinfo.nl. Die website wordt toegankelijk gemaakt, zodat alle informatie waarover de heer Van den Besselaar spreekt voor iedereen op ieder moment van de dag online beschikbaar is. Ook de informatie over de Europese verordening die hij heeft genoemd, komt op die site op een goede manier beschikbaar. Ik denk dat een goede website waarin alle informatie op een inzichtelijke wijze zeven dagen per week gedurende vierentwintig uur per dag voor iedereen beschikbaar is, een betere dienstverlening levert dan een bureau waar mensen tijdens kantooruren naartoe kunnen gaan.

Bovendien, het blijft hier niet bij. Wij zijn bezig om met het ministerie voor Arbeid in Düsseldorf een aparte internetportal in te richten met directe links naar andere voor grensarbeiders relevante websites. Wij gaan een vergelijkbare portal met België opzetten en wij denken dat wij met het complex aan portals een stap vooruit kunnen zetten met de informatie voor grensarbeiders. Daar komt nog bij dat wij daarachter een organisatie hebben georganiseerd die ervoor zorgt dat alle relevante informatie verzameld wordt en in een goede vorm op die websites voor alle geïnteresseerden beschikbaar wordt gesteld. Grensarbeiders zijn beter uit wanneer zij informatie van websites kunnen halen. Wanneer zij toch nog vragen hebben, dan kunnen die ook digitaal worden voorgelegd en zullen de vragen worden beantwoord. Daarom wil ik deze motie afraden.

De voorzitter:

Ik wil de minister toch vragen om een iets beknopter oordeel. Ik geef veel ruimte, maar nu doen we er een uur over in plaats van een half uur.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Ik heb een korte vraag aan de minister. Hoorde ik de minister zeggen dat het hier ging om een substantieel bedrag ten opzichte van de totale taakstelling? Het gaat om zeven ton effectief en dat kan toch geen substantieel bedrag zijn op de totale bezuiniging van de taakstelling? Dat kan de minister toch niet menen?

Minister Kamp:

Ja, dat wil ik graag herhalen, met mij verontschuldigingen aan u, mevrouw de voorzitter. Ik zal mij aan uw aanwijzing houden. Dit is voor mij wel een substantieel bedrag omdat het de grootst mogelijke moeite heeft gekost om op een verantwoorde manier dit hele pakket samen te stellen. Een bedrag van € 700.000 is bij het uiteindelijk rondmaken van deze taakstelling een substantieel bedrag. Als daarin een gat van € 700.000 wordt geschoten, dat ook nog niet eens leidt tot verbetering, dan heb ik daarmee een probleem. Vandaar dat ik die motie met overtuiging moet ontraden.

Ik ga snel door naar motie op stuk nr. 91 van mevrouw Vermeij. Zij wil een evaluatie van de Wet SUWI, maar ik denk dat het niet verstandig is om de SUWI te evalueren. Die evaluatie was voorzien in het jaar 2011, maar wij zijn nu bezig de zaak te wijzigen. We hebben een andere opzet gekozen, die in de brief wordt uitgelegd. Wanneer je bezig bent met een andere opzet en met flinke ingrepen en bezuinigingen op het budget, is het niet zinvol om te gaan evalueren. Vandaar dat ik van mening ben dat wij ons dit werk moeten besparen. Ik ontraad deze motie dan ook.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Ik heb een vraag aan de minister. Het is een bepaling in de wet, dus de minister zegt hiermee dat hij de wet niet uitvoert!

Minister Kamp:

Er zijn nieuwe omstandigheden. Er is een bepaling in de wet, maar er is ook het nodige aan de hand op dit moment. Wij hebben bij SUWI een lange voorgeschiedenis gehad. Als er geen veranderingen zouden zijn, zou een evaluatie ook zinvol kunnen zijn. Nu de zaak heel anders wordt georganiseerd op de wijze die wij in deze brief hebben voorgelegd, heeft een evaluatie geen zin meer. Dat zou als mosterd na de maaltijd komen en het lijkt mij, gezien die omstandigheden, verstandig om die evaluatie niet meer uit te voeren. Dat zou alleen maar werkverschaffing zijn waarmee wij niets opschieten. Ik denk dat wij ons dat moeten besparen.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Eén. Ik denk dat als je verandert, een evaluatie juist zeer noodzakelijk is. Twee. Ik constateer dat de minister zijn eigen wet niet uitvoert.

Minister Kamp:

De motie-Vermeij/Ulenbelt op stuk nr. 92 gaat over het aantal arbeidsinspecteurs. Ik heb daarover al het nodige gezegd. Ik zal er graag in een 30 lededebat met de Kamer op terugkomen. Ik ontraad de aanneming van de motie.

De motie-Vermeij/Ulenbelt op stuk nr. 93 gaat over de ARIE-regeling. Ik merkt op deze regeling een nationale kop vormt op een Europese richtlijn. Deze richtlijn voldoet naar mijn overtuiging, zeker in de Nederlandse context, waarin risicoanalyses worden gemaakt en hoge risico's prioriteit krijgen. Wij hebben veel reguliere arbeidsinspecties, waarbij aan dit punt de aandacht wordt gegeven die nodig is. In het regeerakkoord staat dat er geen nationale kop wordt gezet op Europese richtlijnen. Om die reden ontraad ik de aanneming van deze motie.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Wij hebben nog geen jaar geleden een brief gekregen van de toenmalige minister van SZW, de heer Donner, waarin hij aangaf dat hij het SER-advies zou overnemen en de ARIE-regeling in stand zou houden. Zeer onlangs heeft staatssecretaris Atsma gezegd dat hij zich grote zorgen maakt over de chemische veiligheid in de sector. 23 bedrijven bleken onveilig te zijn. Tegen deze minister zeg ik: uw eigen mensen vinden deze ARIE-regeling wel relevant. Bovendien ligt er een breed gedragen SER-advies van werkgevers en werknemers.

Minister Kamp:

Ik vind het interessant dat mevrouw Vermeij mij nu verwijst naar een brief van mijn voorganger van een jaar geleden. Ik heb al eens een wetsvoorstel dat door een fractiegenoot van haar destijds als bewindspersoon is ingediend ongewijzigd overgenomen en hier in de Kamer verdedigd. Vervolgens heeft de fractie van de PvdA daartegen gestemd. Er zijn nieuwe omstandigheden en er worden nieuwe afwegingen gemaakt. Dat is ook in dit geval zo. Er is het nodige gaande. Er zijn verkiezingen geweest en er is een regeerakkoord. Ik geef daaraan uitwerking en doe dat op de wijze die ik zojuist heb toegelicht.

Dan kom ik nu op de motie-Vermeij/Ulenbelt op stuk nr. 94, over het onafhankelijke deskundigenoordeel. Daarin staat dat er geen sprake mag zijn van verhoging van de eigen bijdrage. Ik denk dat het, in het geheel van datgene waarmee wij bezig zijn, heel redelijk is dat er een behoorlijke eigen bijdrage wordt betaald als men een onafhankelijk deskundigenoordeel wil hebben omdat men het met de uitspraak niet eens is. Ik zal dit nader uitwerken. Of dat dan behoorlijk is of niet, kan de Kamer dan beoordelen. Nu op dit moment adviseer ik de Kamer om de motie niet te aanvaarden, en mijn verdere uitwerking af te wachten. Zoals gezegd, vind ik een hogere eigen bijdrage heel redelijk.

In haar motie over de Raad voor Werk en Inkomen verzoekt mevrouw Vermeij de minister, in overleg met de sociale partners en gemeenten te treden, om te onderzoeken op welke wijze de expertise van de RWI op het gebied van regionaal arbeidsmarktbeleid kan worden behouden, door deze in te bedden in de bestaande overlegstructuur. Laat ik daarover het volgende zeggen. Wij zijn van mening dat het, gelet op de nieuwe omstandigheden, niet zinvol is om de Raad voor Werk en Inkomen in stand te houden. Wij zijn dus ook niet bereid om de Raad voor Werk en Inkomen te blijven financieren. Dat heb ik in mijn brief aangegeven en dat zal ik ook in de begrotingsvoorstellen verwerken. Het is nuttig om nu aan de Raad voor Werk en Inkomen duidelijkheid te bieden. Ik werk ernaar toe dat de Raad voor Werk en Inkomen per 1 juli 2012 ophoudt te bestaan. In de periode tot die datum gaan wij met het oog op het personeel datgene doen waarvan wij denken dat het nodig en mogelijk is. De Raad voor Werk en Inkomen heeft natuurlijk een functie gehad. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de afgelopen twee jaar twee keer advies gevraagd aan de Raad voor Werk en Inkomen. Wij kunnen die adviesaanvragen ook elders onderbrengen. Wij kunnen ons voorstellen dat de gemeenten, de werkgevers en de werknemers, die in het kader van de RWI overleggen, dit belangrijk vinden en dat zij daarmee willen doorgaan. Ik wil met hen ook praten over de wijze waarop zij dit zouden kunnen organiseren en over de vraag wat wij in termen van informatie en overleg daaraan kunnen bijdragen. Het is echter hun eigen belang, hun eigen keus en hun eigen verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid ga ik van hen niet overnemen. Als de motie zo kan worden uitgelegd dat ik met hen ga praten over de vraag hoe zij het zelf kunnen invullen, als zij dat wensen, en welke rol wij daarbij in ondersteunende zin kunnen spelen, zonder dat mij dit geld kost, dan ben ik daartoe bereid. Als dat de bedoeling is van de motie, heb ik er geen bezwaar tegen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor de beantwoording.

De bel voor het volgende VAO is al gegaan. Ik geef even de gelegenheid voor een wisseling van bewindslieden in vak-K.

Naar boven