Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2009 (31700 XV);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Spaarfonds AOW (E) voor het jaar 2009 (31700 E).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik heb nog niet van alle fracties gehoord hoe zij hun spreektijd willen verdelen over de eerste en tweede termijn. Misschien kunnen zij mij dat even zeggen voor zij beginnen.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. "Uw stelsel, mijne heren, uw stelsel is langzamerhand vermolmd en verrot." Minister Donner opende met deze woorden het congres van de metaalwerkgevers. Hij dacht dat zijn toehoorders dat wel een treffend citaat zouden vinden in verband met de bankencrisis. Inderdaad, het is een treffend citaat. Marktfundamentalisten die niet blind zijn, zien nu toch wel dat het neoliberalisme heeft gefaald. Dat zouden toch ook de liberalen, de neoliberalen en de sociaalliberalen in deze Kamer moeten zien.

Het citaat over het vermolmde en rotte stelsel is van Troelstra, uit 1918. De crisis leidde toen tot ingrijpende maatregelen. Toen zag de minister van sociale zaken de urgentie in en kwam met verregaande sociale hervormingen. Mijn vraag is of deze minister intussen de ernst van deze crisis inziet. Hij gaat terug naar een citaat uit 1918, maar hij had heel wat dichter bij huis kunnen blijven, bij de grondlegger van dit kabinet Wijffels. Hij ziet een einde komen aan wat hij noemt "de roofpartij van het harde Wallstreetkapitalisme". Het fundamentalistische kapitalisme gaat ten onder, zegt hij. Laten wij geen moeite doen om het op te lappen, zegt hij. Wij zijn toe aan iets nieuws, zegt hij. Net als Troelstra, trekt Wijffels de conclusie dat het kapitalistische stelsel vermolmd en verrot is. Hoe anders zou het kabinetsbeleid er nu uitzien als de heer Wijffels over deze kennis had beschikt bij de kabinetsformatie? De vraag aan de minister is welke lessen hij trekt uit het almaar dieper worden van deze crisis.

De rovers zitten niet alleen op Wallstreet. Aegon, de verzekeringsmaatschappij, heeft ook geroofd, uit de pensioenfondsen in de havens. Aegon heeft onder de inspirerende codenaam "Lee Towers" in 2001 besloten om in het geheim Optas, het pensioenfonds van de havens, op te kopen. De bedoeling daarvan was om goedkoop vermogen binnen te halen, zo is te lezen in vertrouwelijke teksten. In 2001 lukte dat niet, maar in 2007 wel. Het resultaat is nu dat de rovers van Aegon beschikken over 1,7 mld. die thuishoren in de pensioenen van de havenarbeiders. Aegon heeft een kapitaalinjectie gekregen van 3 mld. van minister Bos. De overheid heeft nu bij Aegon commissarissen zitten. Heeft minister Bos of minister Donner al opdracht gegeven aan deze commissarissen om dat geroofde geld terug te krijgen in de pensioenen van de havenarbeiders?

Tien jaar geleden schreef de SP in "Heel de mens", haar beginselprogramma, dat het kapitalisme normloos is, ongeremd is en niet in staat is en zal zijn om welvaart en welzijn voor iedereen te brengen. Daarnaast stond erin dat de neoliberale antwoorden op alle fronten tekortschieten. Het wrange is dat de SP gelijk lijkt te krijgen. Dat is wrang omdat gewone mensen de prijs van de crisis betalen, zoals gepensioneerden. Waarom is er wel een garantie voor de spaargelden en geen garantie voor de indexatie van pensioenen? Waarom zijn er wel financiële injecties voor banken en geen maatregelen om de koopkracht van gepensioneerden te beschermen? Pensioenfondsen hebben nu uitstel gekregen om hun buffers te herstellen, maar wie herstelt de koopkracht van de gepensioneerden? Het spaargeld is gegarandeerd, maar hoe garandeert het kabinet het leefgeld van de gepensioneerden? Dat geldt overigens ook voor het leefgeld van de mensen met de laagste inkomens. Het ontbreekt dit kabinet aan ambitie en plannen om de armoede te lijf te gaan. Ook presteert het kabinet het om de mensen met de laagste inkomens voor het tweede achtereenvolgende jaar te pakken in hun portemonnee. De minnen zouden worden weggewerkt. Waarom komt het kabinet deze belofte niet na?

De boodschap van de begroting is: meer mensen aan het werk, meer uren aan het werk en meer doorwerken tot het 65ste jaar, want anders komt Nederland krakend tot stilstand, zo kunnen wij lezen. De begroting is geschreven voor een situatie met een krappe arbeidsmarkt. In de begroting wordt gestrooid met loonkostensubsidies, premiekortingen en bonussen, maar dat zijn instrumenten die niet werken op het moment dat de uitzendkrachten eruit vliegen, faillissementen aanstaande zijn en massaontslagen in de lucht hangen. Vrijdag stonden hier op het Plein de mensen van NedCar, andere autobedrijven en toeleveranciers. Zij willen werken, maar hun bedrijven dreigen krakend tot stilstand te komen, misschien morgen al.

Inmiddels lijkt het er steeds meer op dat de huidige financiële crisis het patroon van een zeer zware crisis volgt. Ik citeer dit uit de brief die de minister-president ons afgelopen vrijdag schreef. De werkloosheid daalt niet meer, maar zal groeien. Minister Bos is de minister van de banken, zou je kunnen zeggen. Minister Donner is de minister van de banen. Minister Bos greep in en nationaliseerde zelfs een bank. Maar wie redt de banen? Eerder noemde minister Donner de voorstellen van mijn fractie en anderen inzake werktijdverkorting een maatregel om de werkgelegenheid in de mottenballen te zetten. Gisteren kwam hij toch met een regeling voor werktijdverkorting. Op zichzelf is dat goed, want voorkomen moet worden dat er door de kredietcrisis banen verloren gaan bij in de kern gezonde bedrijven.

Er is nu een antwoord gekomen op de vraag om na de banken ook de banen via een aantal maatregelen te redden. Maar de gepresenteerde regeling is heel erg mager. Tot 1 januari 2009 kunnen bedrijven een beroep doen op de werktijdverkortingsregeling, maar de minister denkt toch niet dat de crisis na Kerstmis voorbij is? Ook daarna moeten in de kern gezonde bedrijven toch geholpen kunnen worden? En waarom zegt de minister dat werktijdverkorting niet meer mogelijk is nadat 20.000 banen zijn gered? Het uitgangspunt mag toch niet zijn: wie het eerst komt, wie het eerst maalt? Niet alleen de bedrijven die het eerst in de problemen zijn gekomen moeten geholpen worden, ook de bedrijven die na de kerst of begin 2009 in de problemen komen, moeten op de hulp van de minister kunnen rekenen. Wil de minister alsnog de regeling voor werktijdverkorting openstellen voor bedrijven die volgend jaar in de problemen komen? Of gaat deze regeling na 1 januari de mottenballen in en laat de minister verder de creatieve destructie van het kapitalisme zijn werk doen? Moet de markt het dan maar oplossen?

Ik heb nog één vraag over de werktijdregeling. Vallen uitzendkrachten onder deze regeling? Kan bijvoorbeeld iemand die al tien jaar lang als uitzendkracht bij NedCar werkt, vallen onder de werktijdregeling?

De heer Van Hijum (CDA):

De heer Ulenbelt vraagt zich af: wie redt de banen? Zou het niet verstandig zijn om juist in dat kader de inspanningen erop te richten om de economie te laten draaien? Is in dat licht het voorstel van de SP-fractie in haar tegenbegroting om de lasten voor het bedrijfsleven met 3,5 mld. te verzwaren door verhoging van de vennootschapsbelasting achteraf gezien geen onverstandig voorstel?

De heer Ulenbelt (SP):

Waarom zou dat een onverstandig voorstel zijn? Het gaat er maar om wat je met dat geld doet. In onze begroting staan allerlei geweldige plannen voor het scheppen van banen voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, waar u ook altijd zo voor zegt te zijn, maar waar wij weinig van zien.

De heer Van Hijum (CDA):

Dus de heer Ulenbelt beweert dat het verzwaren van de lasten voor het bedrijfsleven met 3,5 mld. geen effect zal hebben op het scheppen van banen en op de werkgelegenheid in de economie? Dat is wel heel opmerkelijk.

De heer Ulenbelt (SP):

Het betreft lasten voor winstgevende bedrijven. Als de winst er niet meer zou zijn, zullen wij ook onze tegenbegroting moeten bijstellen, net zo goed als het kabinet dat nu moet gaan doen.

Het neoliberalisme heeft niet alleen een verwoestende werking in de financiële markten maar in de hele samenleving. Liberalisering, vermarkten, privatiseren, dereguleren, ook in de sociale zekerheid hebben wij het gezien. Het afschaffen van de publieke arbeidsbemiddeling, de aanbesteding van cohorten waarmee het allemaal begon. Miljarden zijn in de afgelopen jaren over de balk gesmeten. Dat leidde tot excessen. Weerloos stond deze minister tegenover een re-integratiebedrijf dat met tarotkaarten werk aan het zoeken was. Ja, er is wat veranderd, want het aandeel van de commerciëlen loopt terug. Maar re-integreren met tarotkaarten kan nog steeds. Gemeenten hoeven niet meer aan te besteden, maar wij weten niet wat zij met het geld doen. Dan zegt het CDA dat wij nu vraaggericht moeten gaan bemiddelen, maar de vraag zakt in. Wat nu?

Er is een wachtlijst van mensen die willen werken, mensen die dat al hebben aangegeven. Dat is de wachtlijst voor de sociale werkplaatsen. Mensen met een handicap die aan de slag willen. Geld voor sociale werkplaatsen is goed besteed. Daarom stel ik voor om 200 mln. van het re-integratiebudget over te hevelen naar de sociale werkplaatsen. Dan weten wij tenminste zeker dat er voor dat geld mensen aan het werk gaan.

De Rekenkamer komt met een rapport waarin staat dat de begeleiding van jongeren naar werk en opleiding aan alle kanten rammelt.

Mevrouw Spies (CDA):

Is het amendement structureel bedoeld, dus niet alleen voor 2009? Hebt u ook over andere opties gedacht voor het tegemoetkomen aan het probleem van de wachtlijsten in de sociale werkvoorziening en hoe beoordeelt u in dat kader het advies van de commissie-De Vries?

De heer Ulenbelt (SP):

Het is inderdaad structureel. Ik meen dat sinds 1989 het macrobudget voor de sociale werkvoorziening niet is verhoogd, terwijl het aantal mensen dat er een beroep op doet stijgt. Dus een structurele benadering lijkt mij heel logisch.

Over het verhaal van De Vries komen wij nog te spreken, maar zoals ik het nu beoordeel, moet het in de prullenbak. De Vries betekent met cao's afschaffen ontmanteling van de sociale werkvoorziening. Dat heeft deze parel van de sociale zekerheid echt niet verdiend. Daaraan doet De Vries tekort.

Het kabinet komt nu met de Wet investeren in jongeren. De minister moet gedacht hebben: wij plakken een andere naam op wat wij eerst werkleerplicht noemden. Dan geven wij met deze naam de mensen in ieder geval het gevoel dat wij in hen investeren. Maar hoe wil je nu in jongeren investeren als je tegelijkertijd 140 mln. hiermee bezuinigt en als je rechten van jongeren afneemt? Dit lijkt mij echt een voorstel voor de mottenballen. De jeugdwerkloosheid gaat toenemen. Kom met een plan voor de schoolverlaters die in 2009 van school komen en biedt hun een perspectief.

De herbeoordeling van WAO'ers is een krankzinnige ontwikkeling. "Die herkeuring is onbarmhartig en ik zal dat terugdraaien." Het zijn niet mijn woorden, maar die van Wouter Bos in 2006, vlak voor de verkiezingen.

Vorige week heeft mijn fractie een spoedenquête gehouden onder herbeoordeelde WAO'ers. Binnen een week hadden wij 600 reacties. Daaruit blijkt, maar dat wisten wij ook al uit andere cijfers, dat slechts een heel kleine groep van deze herbeoordeelde WAO'ers een baan heeft gevonden. Het loon van de mensen die werk hebben gevonden – het geldt voor vier van de vijf – in combinatie met de huidige uitkering is echter minder dan de uitkering die zij hadden toen zij geen werk hadden. Deze mensen zijn dus aan het werk, maar het totale inkomen is lager. Inderdaad, mijnheer Bos, dat is krankzinnig. Dat komt, omdat de keuringseisen te streng zijn. Wij hebben dat steeds weer betoogd. Wij hebben gezegd dat het UWV het Lourdes van de Lage Landen is. Wij hebben gezegd dat het UWV moet worden opgeheven en opnieuw moet worden uitgevonden. De onbillijke keuringseisen moeten in ieder geval worden bijgesteld.

Uitzendkrachten leven in grote onzekerheid over hun baan en hun inkomen. In een jaar tijd is de werkgelegenheid voor deze groep met 8% gedaald en het einde is nog niet in zicht. Het zijn wegwerpwerknemers die soms al jaren bij een bedrijf werken, maar zonder pardon op straat worden gezet als het tegen zit. Er is inmiddels een heel leger van wegwerpwerknemers, 730.000. De liberalen, de neoliberalen, het liberale CDA en de liberale PvdA zijn daarvoor verantwoordelijk. Dat is die flexibele arbeidsmarkt! Het is eigenlijk zoals de heer Bolkestein het al in 1996 zei. Er zitten alleen nog maar liberalen in de Kamer, alleen de SP behoort er niet toe. Met de crisis van nu moeten die partijen echter toch ook zien dat het anders moet! Zij moeten toch ook zien, met Wijffels, dat wij moeten ingrijpen en dat wij veranderingen moeten aanbrengen!

Ik heb voorstellen voor de verbetering van de positie van de mensen waar het om gaat. Ik noem ze niet allemaal, maar ze staan op een A4'tje. Ik overhandig dat aan u, voorzitter, zodat u dat aan de minister kunt geven. Ik zal het ook aan mijn collega's geven.

De voorzitter:

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Het is nu de tijd om de macht van de aandeelhouders terug te dringen. In deze crisis valt op dat corporaties deze crisis beter doorstaan dan andere bedrijven. Het ziet ernaar uit dat de anonieme verantwoording van bedrijfsresultaten via de beurs niet effectief is, maar dat de verantwoording van mens tot mens veel efficiënter is. Wijffels zegt dat het fundamentalistische kapitalisme ten einde is. Ik ben benieuwd of wij van dit kabinet voorstellen krijgen om de corporatieve organisatievorm meer ruimte en meer mogelijkheden te bieden voor beheer en bestuur van eigendom, voorstellen die het vermolmde en verrotte stelsel beter maken.

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Het is voor mij de tweede keer dat ik namens de CDA-fractie de begroting van Sociale Zaken mag bespreken. Het contrast met vorig jaar kon bijna niet groter. Vorig jaar hadden wij het over vacatures, tekorten, een dalende werkloosheid, prachtige economische vooruitzichten, structurele krapte, krimp van de beroepsbevolking en tegelijkertijd uitstroom van oudere werknemers. De begroting 2009 ademt die sfeer nog wel uit, ook kijkend naar de commissie-Bakker. De agenda is natuurlijk niet helemaal verdwenen. Er zijn structurele veranderingen op komst in de samenstelling van de beroepsbevolking, maar tegelijkertijd hebben wij op dit moment te maken met economische stagnatie, krimp en oplopende werkloosheid, zeker in een aantal sectoren. Wij hebben het ook over instrumenten als werktijdverkorting. De vraag is wat dit betekent voor de inzet van het kabinet komend jaar. Ik krijg daar graag in algemene zin een reactie van het kabinet op. De begroting staat in grote lijnen in het teken van het meedoen. Ik denk dat die agenda nog steeds actueel is, omdat nog steeds heel veel groepen in de samenleving aan de kant staan: Wajong'ers, ouderen en mensen die moeilijk aan de slag komen. Dat is met deze crisis zeker niet verholpen. Er komt wel een probleem bij, namelijk hoe wij de economie aan de praat houden en hoe wij ervoor kunnen zorgen dat er daadwerkelijk veel perspectief voor mensen blijft.

De minister-president heeft in een brief aan de Kamer een aantal lijnen uitgezet waarover wij later zullen spreken. Ik ga kort in op de brief die de minister van Sociale Zaken heeft geschreven over werktijdverkorting. Hij geeft hierin duidelijk aan dat de crisis niet tegen te houden valt, hoe pijnlijk die ook op ons afkomt. Ook het verlies van werkgelegenheid valt niet tegen te houden, hoe graag wij dit ook zouden willen. Je ziet nu weer eens hoe belangrijk het is dat wij een fatsoenlijke WW hebben, als een vorm van collectieve bescherming tegen conjuncturele tegenslagen en als een middel om risico's af te dekken. Je ziet ook hoe belangrijk het is om in de WW voldoende prikkels te hebben om mensen te scholen en om hun perspectief te geven op nieuw werk als zij met ontslag worden bedreigd. Voorts is het van belang dat er een infrastructuur is, zowel in de private als in de publieke sfeer, om mensen aan nieuw werk te helpen op een moment dat dit nodig is. Ik denk dat de agenda van werkzekerheid waarover wij eerder hebben gesproken in deze Kamer, onverminderd actueel is. Deze moet in de komende tijd voorop blijven staan. De minister legt volgens mijn fractie in zijn brief terecht de nadruk op de rol en de verantwoordelijkheid die de sociale partners daarin hebben.

Flexibiliteit kun je in de eerste plaats in het eigen bedrijf en de eigen organisatie zoeken. Daarnaast kun je deze in je branche en je sector zoeken. In de metaalsector vallen bijvoorbeeld grote klappen, maar tegelijkertijd zijn er in de technologische industrie nog steeds 13.000 moeilijk vervulbare vacatures. Een sector kan daaraan zelf ontzettend veel doen. Publieke mobiliteitscentra kunnen daarin ook een rol spelen. De minister en de staatssecretaris hebben dat in hun brief aangegeven. Ik vraag mij daarbij wel af of de begroting flexibel genoeg is om het beroep dat op die centra wordt gedaan voldoende in te vullen, opdat er adequaat kan worden ingespeeld op situaties die in de regio per dag kunnen veranderen. Graag krijg ik hierop een reactie.

Mijn fractie heeft al eerder terughoudendheid bepleit bij het gebruik van het instrument werktijdverkorting. Wij herkennen dit in de brief die de minister aan de Kamer heeft gestuurd. Ik heb daarover een aantal vragen. De minister geeft aan dat de omzetdaling van 30% over twee maanden het criterium is op grond waarvan het verzoek om werktijdverkorting zal worden gehonoreerd. In de brief geeft hij aan dat dit criterium is bedoeld om een overreactie van bedrijven tegen te gaan. De bedoeling is dus dat bedrijven niet te snel werknemers ontslaan die zij anders binnen afzienbare tijd weer in dienst zouden moeten nemen. Hoe wordt beoordeeld of er sprake is van een overreactie of van uitstel van een noodzakelijk besluit, hoe pijnlijk dit ook kan zijn? Mij is uit de brief niet duidelijk geworden hoe dat wordt beoordeeld.

Is het uitgangspunt dat de werktijdverkorting een half jaar wordt toegepast of dat er na elke periode van zes weken opnieuw wordt beoordeeld of daarvoor aanleiding is? Ik vraag dit ook omdat de opbouw van WW-rechten daarvan afhankelijk is. De opbouw van WW-rechten is een punt dat in de brief nadrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht.

Wordt vooraf getoetst of alle mogelijkheden zijn benut bij bedrijven om problemen intern dan wel via detachering op te lossen? Werknemers voor wie op een gegeven moment geen werk is, kunnen worden gedetacheerd bij andere bedrijven die nog wel vacatures hebben. Tot slot meld ik dat ik benieuwd ben naar de financiële dekking.

De heer Ulenbelt (SP):

U stelt terecht een aantal vragen over de werktijdregeling. Ik heb ook twee vragen aan u. Bedrijven die volgend jaar in dezelfde moeilijkheden komen als waarin bedrijven nu komen, kunnen geen gebruik meer maken van deze regeling: of het geld is op, of ze zijn te laat. Vindt u dat te rechtvaardigen?

De heer Van Hijum (CDA):

Mijn fractie heeft steeds terughoudendheid bepleit bij het toepassen van die regeling. De minister maakt nu een eerste beweging. Ik denk dat het heel verstandig is dat wij, voordat wij ermee verder gaan, bekijken hoe dat uitpakt en dat wij evalueren in hoeverre daarvan gebruik wordt gemaakt en er daadwerkelijk iets mee wordt opgelost.

De heer Ulenbelt (SP):

Als begin volgend jaar bedrijven in de moeilijkheden komen die aan de huidige criteria voldoen, bent u dus in principe wel bereid, althans, er niet op tegen, om die regeling weer toe te passen.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik vind dat voorbarig, omdat ik de nadruk ook wil leggen op maatregelen die bedrijven zelf kunnen nemen. Ik heb daarvan ook een aantal voorbeelden genoemd, zoals het detacheren van personeel waarvoor zij helaas geen werk meer hebben, bij sectoren en bedrijven waar nog wel werkgelegenheid is. Ik zoek het nadrukkelijk in die oplossingen en ik vind het te vroeg om nu te speculeren over verlenging van een regeling die nog niet eens is gestart.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dat vind ik boeiend: een regeling zonder dat de financiële dekking rond is. Ik heb twee vragen. De heer Van Hijum noemt het stelsel van WW om conjuncturele tegenslagen op te vangen een mooi stelsel. Ik ben dat met hem eens, maar hoe kan hij dan van oordeel zijn dat werktijdverkorting dat niet kan uithollen?

De heer Van Hijum (CDA):

Kan mevrouw Koşer Kaya dat toelichten? Ik begrijp haar vraag niet.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De heer Van Hijum zegt: als er tegenslagen zijn, hebben wij gelukkig een WW-stelsel. Dat zeg ik met hem, maar als je werktijdverkorting inzet met als doel gebruik te maken van de WW, soupeer je daarvan nu al een deel op. Wat gebeurt er dan straks als mensen ontslagen worden en écht een WW-uitkering willen?

De heer Van Hijum (CDA):

Volgens mij hebben wij deze discussie vorige week ook gevoerd. Het is precies de reden waarom mijn fractie terughoudendheid bepleit ten aanzien van de regeling. Je houdt als het ware iemand met WW-subsidie in dienst en daarmee maakt diegene aanspraak op de WW-rechten die opgebouwd zijn, terwijl het uitgangspunt in de WW is, dat je niet in de uitkering blijft, maar zo snel mogelijk naar nieuw werk gaat. Dat principe willen wij zo veel mogelijk overeind houden en daarom heb ik gevraagd hoe het zit met de regionale mobiliteitscentra. Die moeten daar namelijk een belangrijke rol in gaan spelen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Mijn tweede vraag is een vervolg hierop. De heer Kamminga, voorzitter van de FME-CWM, de ondernemersorganisatie voor de technologisch-industriële sector, zegt dat de voorstellen van minister Donner meer op paniek scheppen lijken. Tegelijkertijd zegt de heer Van Hijum dat in de metaalsector de hardste klappen vallen. Hoe rijmt hij dat?

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb ook geconstateerd dat de werkgeversorganisaties MKB-Nederland en VNO-NCW wel gelukkig zijn met de regeling. Ik heb zelf ook een aantal vragen gesteld over de regeling en ik stel voor dat wij de beantwoording van de minister afwachten. Ik vind het geen paniek zaaien. Er doet zich een reëel probleem voor en wij zoeken naar een passend antwoord, maar je moet ook uitkijken dat je geen antwoorden biedt die het probleem uiteindelijk niet helpen oplossen.

De heer Blok (VVD):

De VVD is niet enthousiast over het voorstel van de minister over arbeidstijdverkorting. Het CDA zegt terughoudend te zijn, maar beweegt uiteindelijk toch mee, begrijp ik. Ik mis wel een belangrijke vraag, die ik dan maar aan de heer Van Hijum stel. Er ontstaat onvermijdelijk ongelijkheid tussen bedrijven. In precies dezelfde sector zullen namelijk bedrijven zijn die wél een beroep kunnen doen op deze regeling, en andere die er net naast grijpen omdat zij net niet aan de omzetcriteria voldoen of omdat er 200 mln. besteed is. Daarmee creëer je een volkomen ongelijk speelveld tussen ondernemingen. Daarmee kan het CDA toch niet akkoord gaan?

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb vorige week al aangegeven dat wij in deze discussie de deur niet op slot doen, dus als het kabinet nu met een regeling komt, hebben wij die ruimte in ieder geval gecreëerd. De ongelijkheid is een risico, ik heb dat vorige week ook aangegeven. Daarom is het zo belangrijk dat het maatwerk dat het kabinet zegt voor te staan, daadwerkelijk invulling krijgt en dat de regeling toegespitst wordt op de gezonde bedrijven die in een zodanig acuut probleem zitten, dat ook nog eens tijdelijk van aard is, dat redelijkerwijs niet kan worden gevraagd dat het bedrijf personeel ontslaat, omdat het dat dan binnen afzienbare tijd weer in dienst zou moeten nemen. Dat vraagt een heleboel maatwerk van het kabinet en ook een nadere invulling van de criteria, die ik nog niet helemaal zie in het besluit. Daarom heb ik daarover een aantal vragen gesteld.

De heer Blok (VVD):

Denkt u dat deze regeling ooit uitvoerbaar zal zijn? U zegt namelijk dat een bedrijf dat ervoor in aanmerking wil komen eerst ernstig in de problemen moet zitten. Stel dat een andere ondernemer heel hard werkt, heel goed verkoopt en heel scherp aan de wind vaart en daardoor nog net binnen die 30% omzetverlies blijft. Dan kan deze ondernemer geen beroep doen op de regeling. Die situatie zal onvermijdelijk ontstaan. Nogmaals, ik wil deze regeling niet, maar u kunt niet vermijden dat de geschetste situatie zich voordoet.

De heer Van Hijum (CDA):

Daarom is het ook belangrijk dat de criteria volstrekt helder zijn, zodat je weet wanneer je er wel en wanneer je er niet voor in aanmerking komt en de regeling voor alle bedrijven in gelijke mate toegankelijk is. Voor de rest geldt dat iedere regeling dit soort beoordelingsvragen oproept.

Voorzitter. Mede in het licht van de veranderende omstandigheden juicht mijn fractie het toe dat het kabinet voornemens is – wij hebben dit namelijk uit de media moeten vernemen – om per 1 januari aanstaande de grenzen nog niet voor werknemers uit Roemenië en Bulgarije te openen. De minister heeft aangegeven dat het vooralsnog gaat om een verruiming tot 1 juli. Is het niet verstandig om bij de Europese Commissie aan te geven dat wij de volle periode van drie jaar zullen benutten? Dat hebben wij ook in het verleden gedaan. Het staat ons altijd vrij om, wanneer daartoe aanleiding is, daarop terug te komen. Als de verruiming in het contact met de Europese Commissie tot 1 juli wordt beperkt, zal dat betekenen dat wij daarop niet terug kunnen komen. Op voorhand wil ik op dit punt duidelijkheid.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Dat is een interessant voorstel van de heer Van Hijum. Hij wil niet een uitstel van een half jaar, maar de volle drie jaar benutten. Mijn steun heeft hij, maar is dit nu de les van het verleden? Is dit het gevolg van de fout die hij in het verleden heeft gemaakt met bijvoorbeeld wel de Polen hier toe te laten?

De heer Van Hijum (CDA):

Toen het om de toelating van de Polen ging, hebben wij precies hetzelfde gedaan. Wij hebben eerst de twee jaar overgangstermijn benut. Daarna hebben wij richting de Europese Commissie aangegeven dat wij de volgende drie jaar ook wilden benutten. Vervolgens hebben wij de grenzen geleidelijk geopend voor werknemers die terecht konden in sectoren waar een tekort was. Op die laatste mogelijkheid wil ik niet vooruitlopen, maar ik vind het wel verstandig dat wij de ruimte nemen die wij kunnen nemen, zodat wij een verstandige afweging kunnen maken. Ik stel dus voor om de volle drie jaar te benutten.

De heer Ulenbelt (SP):

Maar dan geeft u dus achteraf toe dat u het flankerende beleid van de afgelopen twee jaar, het beleid dat u destijds geslikt hebt, niet vertrouwt, omdat dat geen soelaas biedt als de grenzen voor de Bulgaren en de Roemenen wel wordt opengesteld. Dat is een nieuw inzicht en ik prijs u daarmee. Wij hadden dat inzicht al een paar jaar geleden, maar u hebt het nu. Op deze manier kunnen wij alleen maar vooruitgaan.

De heer Van Hijum (CDA):

Volgens mij is dat verschil van inzicht niet zo groot. U weet heel goed dat wij ook kritisch zijn als het gaat om de stand van zaken rondom dat flankerend beleid. Ik denk hierbij aan een aantal terreinen. Ik noem de aanpak van illegale arbeid en de illegale uitzendbureaus. Daarover komen wij binnenkort te spreken. Daarvoor moet alles echt goed geregeld worden voordat wij de volgende stap zetten. Het debat daarover zullen wij dan volop voeren.

Wij willen er ook voor waken dat wij alleen maar in negatieve termen spreken over arbeidsmigratie. Laten wij helder zijn: de mensen uit Polen of waar zij ook vandaan komen, leveren een belangrijke bijdrage aan het vervullen van vacatures in de verschillende sectoren. Niettemin zien wij in de toename van het aantal en het feit dat het hierbij vaak om laaggeschoolde migranten gaat een zeker risico voor de sociale zekerheid. Daarvoor hebben wij, ook met een aantal moties, aandacht gevraagd. Ik vraag de minister op dit punt nog eens nader in te gaan. Hoewel ik toegeef dat de aantallen arbeidsmigranten in de bijstand en de WW daartoe geen aanleiding geven – die aantallen zijn beperkt – is er toch een zeker risico, gelet op het aantal mensen dat zich hier permanent wil vestigen. Daarnaast geldt dus dat het hierbij vaak om laaggeschoolde migranten gaat. Als de minister nog niet helemaal overtuigd is door mijn pleidooi, zou hij misschien overtuigd kunnen raken door het feit dat ons wetenschappelijk instituut een rapport heeft laten verschijnen over integratie waarin deze zorg ook wordt geuit. Ik vraag de minister op deze opmerkingen te reageren en of hij bereid is om de Kamer een notitie aan te bieden over de herbezinning op de toegankelijkheid van de sociale zekerheid.

Voorzitter. Ik kom vervolgens te spreken over werk en zorg. Het bevorderen van arbeidsparticipatie zal de komende jaren een belangrijk aandachtspunt blijven. Nogmaals, wij hebben niet alleen te maken met oplopende werkloosheid, maar in heel veel sectoren ook met tekorten, met vacatures. Mijn fractie wil daarbij absoluut ook oog houden voor de wens en de noodzaak om arbeid en zorg te combineren, want mensen willen vaak niet alleen maar betaald werken. Dat bleek onlangs ook uit een onderzoek van het CPB. Mensen hebben ook aandacht voor zaken zoals opvoeding, mantelzorg voor een ziek familielid of vrijwilligerswerk. Dit betekent dat betaald werk niet het enige en maximale doel van de overheid kan zijn. Wij moeten ook oog houden voor de wens om deze zaken te combineren en om daar zelf keuzes in te maken. Flexibiliteit in de verhouding tussen werkgevers en werknemers op het punt van werktijden en mogelijkheden om bijvoorbeeld thuis te werken is daarbij buitengewoon belangrijk. De minister heeft onlangs een verlofnotitie naar de Tweede Kamer gestuurd. De richting daarvan spreekt ons bijzonder aan. Wij komen daar binnenkort over te spreken. Daar is al een debat over gepland, maar ik hecht eraan om alvast te benoemen dat de hoofdrichting zeer interessant is.Van Hijum

Wij pleiten ervoor om de mogelijkheden om betaald ouderschapsverlof op te nemen, verder te flexibiliseren. Nu kan zowel de vader als de moeder het verlof opnemen. Het gaat dan om maximaal een halfjaar betaald verlof, maar het opnemen daarvan is aan bepaalde strikte voorwaarden verbonden. Als wij daadwerkelijk willen bevorderen dat bijvoorbeeld ook vaders een dag in de week thuis gaan werken, zeker in de eerste periode, zou het goed zijn als wij die flexibilisering verder doorvoeren. Dat sluit ook aan op een pleidooi dat ik toevallig net las van FNV Jong, dat ook signaleert dat zes op de tien – als het niet meer is – vaders graag vaker thuis zouden zijn en hiermee dus erg geholpen zouden zijn.

Het combineren van werk en zorg zou ook geholpen zijn als er makkelijker diensten aan huis verleend zouden kunnen worden. Dat brengt mij bij de Regeling dienstverlening aan huis. Wij hebben daarover, over de witte werkster, eerder gesproken. In het coalitieakkoord is afgesproken dat de markt voor persoonlijke dienstverlening gestimuleerd gaat worden, maar ik moet zeggen dat dit idee nog erg weinig is uitgewerkt. Wij hebben een Regeling dienstverlening aan huis, maar die is erg onbekend. Mensen weten niet dat zij vaak best iemand in dienst kunnen nemen en gewoon bijvoorbeeld € 10 of € 12 per uur kunnen betalen. Heel veel burgers weten dat niet. Heel veel bedrijven en buurtinitiatieven die beogen om de sociale samenhang in een dorp of een buurt te vergroten, kennen de regeling ook niet. Zij weten ook niet welke bemiddelende rol zij zelf zouden kunnen vervullen in het bijeenbrengen van vraag en aanbod.

Dit stelt onze fractie teleur, omdat dit echt een driesnijdend zwaard kan zijn. Het is goed voor de combinatie van werk en zorg door mensen – anderhalf- en tweeverdieners – die dat graag willen combineren, voor de arbeidsparticipatie aan de onderkant en voor de sociale samenhang in wijken en buurten waar vraag en aanbod bij elkaar worden gebracht. Ik hoor dus graag van de staatssecretaris wat er komend jaar echt gaat gebeuren om deze regeling onder de aandacht te brengen, zowel publicitair als in de uitwerking. Wij zitten immers in de uitwerking. Zowel in de fiscale als in de arbeidsrechtelijke kant zijn er heel veel onduidelijkheden die opheldering behoeven. Het is belangrijk dat daar nu echt werk van wordt gemaakt. Ik overweeg om op dat punt een amendement in te dienen.

Nu kom ik bij de Wajong. Wij hebben daar in de Kamer al verschillende malen over gesproken en wij hebben er ook een hoorzitting over georganiseerd. Het aantal jonggehandicapten in de Wajong-regeling neemt al enkele jaren fors toe. De arbeidsdeelname van die groep is buitengewoon beperkt. Dat baart mijn fractie buitengewoon veel zorgen, omdat grote groepen jongeren op dit moment gewoon worden afgeschreven voor de arbeidsmarkt. Daar wordt te weinig mee gedaan. Het verheugt mijn fractie dat het wetsvoorstel op het punt van de Wajong inmiddels in de Kamer ligt. Dat kunnen wij binnenkort dus met elkaar bespreken. Dat zal een belangrijke bijdrage leveren aan het bereiken van een omslag, maar het is niet het enige. Als wij echt willen dat jonggehandicapten meer gaan deelnemen aan de samenleving, moeten wij niet alleen kijken naar de arbeidsparticipatie, maar zul je ook de samenhang met onderwijs en met zorgverlening thuis – de ondersteuning – moeten leggen. De samenhang tussen die drie terreinen is buitengewoon belangrijk. Ook de samenhang in het beleid van de ministeries van OCW, SZW en VWS is buitengewoon belangrijk als je de arbeidsparticipatie en de zelfstandigheid van deze groep wilt bevorderen.

Ik wil daar één element uitlichten. Wij zijn nog steeds ontevreden over het feit dat het niet gelukt is om een goede oplossing te verzinnen voor de REA-instituten, de scholingsinstituten die onderwijs verzorgen voor kwetsbare groepen Wajong'ers. Wij willen bij deze begrotingsbehandeling daar een knoop over doorhakken en stellen daarom voor om uiterlijk per 1 januari 2011 de verantwoordelijkheid voor deze groep over te hevelen naar het ministerie van OCW. Wij realiseren ons dat daarmee het probleem op zichzelf nog niet is opgelost, maar daarmee wordt wel in gang gezet dat er een samenhangend systeem, onderwijsaanbod en vangnet voor deze doelgroep ontstaat. Ook stellen wij voor om bij deze begrotingsbehandeling een overbruggingsfinancie­ring mogelijk te maken voor de REA-instellingen, die op dit moment aan de rand van de afgrond staan.

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter. Aan het begin van deze begrotingsbehandeling moet het mij toch van het hart dat het de CDA-fractie zeer spijt dat wij deze begroting bespreken met een staatssecretaris die straks zelf niet meer betrokken zal zijn bij de uitvoering ervan. Dat is spijtig, omdat de staatssecretaris nog niet klaar is met de uitvoering van de agenda voor deze kabinetsperiode en wij deze graag samen met hem hadden willen afmaken.

De commissie-De Vries heeft op verzoek van de staatssecretaris een interessant advies over de toekomst van de sociale werkvoorziening uitgebracht. Het is inderdaad een fundamentele herbezinning geworden, waarvoor dank aan de commissie. Het is ook een advies waarop je niet zomaar "ja" of "nee" kunt zeggen. Zonder meer positief is dat het advies een voorstel bevat, waarvan een veel grotere groep dan nu – de 120.000 mensen die nu een SW-indicatie hebben – gebruik kunnen maken. Het advies lijkt ook aan te sluiten bij kabinetsvoorstellen voor de Wajong, zonder dat de uitvoering van deze voorstellen vertraging hoeft op te lopen. Belangrijk is ook dat bestaande rechten niet ter discussie worden gesteld.

Toch plaatst de CDA-fractie ook kritische kanttekeningen. Het advies is wel heel optimistisch over de bereidheid van werkgevers om mensen in dienst te willen nemen die op de een of andere manier extra ondersteuning en begeleiding nodig hebben. De huidige praktijk is daarmee in schril contrast. Ook de ambities van het Rijk zijn nu niet direct van dien aard dat je daar warm van wordt. Bij het Rijk zijn welgeteld 206 WSW'ers werkzaam en daarvan zijn er maar 16 in dienst. Staatssecretaris, u zou zich eigenlijk een beetje moeten schamen. Als het goed is, dan komen er de komende twee jaar nog 100 bij, maar dat kan en moet echt beter.

De CDA-fractie is nieuwsgierig naar de eerste resultaten van een jaar werken met nieuwe prikkels voor begeleid werken. Kan de staatssecretaris al een begin van een antwoord geven op de vraag of deze ingreep succesvol is? Daarnaast is mijn fractie ervan overtuigd dat er voor de meest kwetsbare werknemers in de sociale werkvoorziening een beschutte werkomgeving zal moeten blijven bestaan. Niet als doel op zich, maar als naar onze overtuiging noodzakelijk instrument om deze mensen te laten participeren en te voorkomen dat zij achter de geraniums of in de dagopvang van de AWBZ terechtkomen. Graag hoor ik van de staatssecretaris of hij deze plussen en minnen deelt en welk traject hij nu voor zich ziet. Omdat de CDA-fractie in ieder geval niet over één nacht ijs wil gaan, voelt zij, net als Cedris, Divosa en de VNG, er wel voor om in de praktijk te toetsen of dit model zou kunnen werken. Wij zien dus graag een voorstel voor één of een beperkt aantal pilots.

De heer Ulenbelt (SP):

Terecht ziet u grote problemen met bedrijven die de WSW'ers niet willen aannemen. Maar één ding is zeker: als wij meer geld brengen naar de sociale werkplaatsen, dan kunnen er heel veel mensen aan het werk. Daar bent u voor. In dat geval steunt u vast de SP-fractie om die prachtige parel van de sociale zekerheid verder op te poetsen?

Mevrouw Spies (CDA):

Wij hebben deze discussie uitgebreid gevoerd bij de behandeling van het wetsvoorstel dat in ieder geval een aantal dingen voor de sociale werkvoorziening met ingang van 1 januari van het afgelopen jaar heeft veranderd. Wij zijn toen ook met elkaar tot de conclusie gekomen dat extra geld niet altijd de oplossing is. Het amendement dat u hebt ingediend, gaat als ik het goed heb begrepen voor een deel van de bestaande wachtlijst een oplossing bieden. Wij hebben bij de behandeling van het wetsvoorstel echter met elkaar afgesproken dat wij zouden onderzoeken of een meer fundamentele herbezinning een grotere groep mensen met een beperking zou kunnen ondersteunen en kunnen begeleiden naar werk. Wij zouden de oplossing niet steeds primair zoeken in extra geld voor de sociale werkvoorziening. Ik vind het dan ook heel jammer dat de heer Ulenbelt het advies van de commissie-De Vries direct naar de prullenbak verwijst. Hij wil er bij wijze van spreken niet eens serieus naar kijken, zo begrijp ik uit zijn antwoord op een vraag van mijn kant. Wij willen dat wel. Wij vinden het positief in het advies van de commissie dat de groep van 120.000 mensen nog verder uitgebreid kan worden.

De heer Ulenbelt (SP):

Iets wat fout is, gooi je in de prullenbak. Mevrouw Spies komt weer met pilots en onderzoeken. Wij moeten gewoon geld geven. Dan kunnen de directeuren prachtige banen scheppen en wordt de wachtlijst gehalveerd. Dan doe je iets! Wij moeten niet komen met pilots en met nog weer verder studeren.

Mevrouw Spies (CDA):

De klassieke reflex van de SP is: doe er maar een vracht geld bij. Zij wil vooral niet nadenken over de vraag of dingen ook anders geregeld kunnen worden. Ik vind dat jammer. Wij willen niet stoppen met nadenken.

Het CDA maakt zich zorgen over het ontstaan van een grote groep ongeschoolde jongeren. Dat zijn jongeren die door hun opvoeding, door gebrek aan scholing en door hun omgeving niet alleen de kennis ontberen om mee te komen, maar ook de morele en sociale bagage niet hebben om verantwoord keuzes te maken. Dat zijn jongeren die wij in steeds grotere aantallen opleiden voor een uitkering die zij de rest van hun leven krijgen. Wij zien immers vooral wat zij niet kunnen en wij doen geen of onvoldoende beroep op wat zij nog wel kunnen. Het zijn jongeren die opgeleid worden voor een bestemming die zij misschien nooit bereiken. Zij vallen vroegtijdig af, doordat zij in ons onderwijssysteem hun weg niet kunnen vinden en op de arbeidsmarkt geen plek kunnen bemachtigen.

Ruim een jaar geleden bespraken wij in een algemeen overleg de resultaten van de Taskforce Jeugdwerkloosheid. Deze club is erin geslaagd om ruim 40.000 jonge mensen weer op het goed pad te krijgen, aan het werk of naar school. Het kabinet deelde niet alleen de complimenten aan de taskforce, maar zou het werk daarvan met evenveel elan en doorzettingsvermogen voortzetten. Een jaar na dato krijgt de CDA-fractie echter heimwee naar Hans de Boer en zijn taskforce. Als wij naar het rapport van de Algemene Rekenkamer van begin deze maand kijken, lijkt het alsof wij niet vooruit komen. Er wordt een treurig beeld geschetst van een groep van ongeveer 55.000 jongeren waarvan een deel wel, maar ook een deel niet wil werken. Zij hebben complexe problemen: problemen thuis, psychische problemen. Zij dreigen langdurig langs de kant te komen staan. Voor de jongeren zelf betekent dit maatschappelijke uitsluiting. Het kan bovendien ook nog eens hoge maatschappelijke kosten met zich brengen, bijvoorbeeld doordat zij jarenlang afhankelijk zijn van een uitkering of omdat zij overlast veroorzaken of crimineel gedrag vertonen. Het is niet nieuw dat deze jongeren van de ene hulpverlener naar het andere loket en naar de volgende wachtlijst worden verwezen. Al die mensen op school, in de zorg en bij uitkeringsinstanties, slagen er met al hun goede bedoelingen niet in deze jongeren de aanpak te geven die nodig is. Het is versnippering en verkokering die volgens de Rekenkamer de benodigde maatwerkaanpak onmogelijk maakt.

Wat gaat het kabinet hieraan doen? Ik vraag de minister en de staatssecretaris niet om weer een opsomming te geven van allerlei maatregelen die ik ook wel ken. Wij hebben het participatiebudget, de werkleerplicht, de afspraken met gemeenten en scholen ga zo maar door. Dat lijstje met maatregelen en goede voornemens kennen wij. Papier is geduldig, maar op straat moet het anders. Een van de dingen waar bijvoorbeeld aan gedacht kan worden, is dat de eerst- betrokken instantie een soort ketenverantwoordelijkheid krijgt voor het gehele traject. Of het eerste contact met de jongeren nu op school, via de hulpverlening, de gemeente of via justitie plaatsvindt, die instantie moet verantwoordelijk zijn om de jongeren door de keten te loodsen. Dat zou via een persoonlijke coach of een werkmeester kunnen. Vandaag beginnen en morgen een maatwerkpakket. Dat zou de realiteit moeten worden en ook de urgentie waarmee het kabinet dit probleem probeert aan te pakken. Ik ben benieuwd naar de reactie van het kabinet.

Recent hebben wij het wetsvoorstel Wet investeren in jongeren ontvangen. Het CDA blijft dit gewoon de werkleerplicht noemen. In dit wetsvoorstel is opgenomen dat jongeren vanaf 1 juli 2009 geen bijstand meer ontvangen. Wij ondersteunen het uitgangspunt van een sluitende aanpak. Levert dit instrument nu een bijdrage aan het realiseren van die sluitende aanpak voor deze grote groep jongeren? Wat het CDA betreft zouden wij de grens wat moeten oprekken. Wij kunnen de leerplicht wat verder oprekken door die te koppelen aan een resultaatsverplichting om minimaal een beroepskwalificatie te verwerven. Een soort van leeftijdsonafhankelijke kwalificatieplicht dus. Wij hebben dat eerder aan de orde gesteld, bijvoorbeeld bij de inburgering. Die kwalificatie kan worden behaald via scholen, elders verworven competenties of een combinatie van school en werk. Wij denken aan een behoorlijk robuust instrument met een dwingend karakter, uiteraard voorzien van een hardheidsclausule voor mensen met gebrekkige vermogens. Zonder nu direct conclusies te willen trekken, zou ik graag zien dat het kabinet de voor- en nadelen en de kansen dan wel risico's van een dergelijke leeftijdsonafhankelijke leerplicht of kwalificatieplicht uittekent.

Het CDA merkt dat het armoedevraagstuk nog steeds vooral georganiseerd is in de toegang tot voorzieningen en inkomensondersteuning. Die invulling biedt echter steeds vaker geen adequaat antwoord op de noden die er zijn. Armoede is vaak het resultaat van een stapeling van problemen. Het verschijnsel voedselbanken onderstreept dat in feite. Een groot deel van de gebruikers van die voedselbanken leeft immers niet van een bijstandsuitkering, maar heeft wel schulden. Wij moeten de oplossing dan ook niet alleen blijven zoeken in inkomenszekerheid en uitkering voor wie geen werk heeft.

Wij moeten proberen de weerbaarheid van mensen te vergroten. Mensen moeten beter in staat worden gesteld, welbewust keuzes te maken, zeker als het gaat om het voorkomen van schulden. Het kabinet heeft hier een aantal goede maatregelen voor genomen, maar wij denken dat er meer kan. Mensen moeten beter gewapend worden tegen misleidende voorlichting door commerciële instellingen. Wij zijn niet voor niets bezig met een initiatiefwetsvoorstel op dat punt. Ook moeten wij de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening vergroten. Wij hebben daar recent over gesproken. Wij willen echt bijvoorbeeld het certificeringstraject om malafide schuldhulpverleners van de markt te kunnen weren, met voortvarendheid tot resultaat zien komen en wij willen de wachtlijsten zien krimpen.

Tot slot twee kleine opmerkingen. Recent – dit valt in de categorie rare voorbeelden – kregen wij een concrete situatie voorgelegd waarin een thuiswonend meerderjarig kind aansprakelijk wordt gesteld voor de schulden die zijn ouders hebben. Wat de CDA-fractie betreft, schieten wij dan door, net zoals wij doorschieten in het geval dat een uit een erfenis verkregen vermogen van een thuiswonend minderjarig kind aangesproken moest worden voordat de moeder aanspraak op een bijstandsuitkering kreeg. Wat het laatste geval betreft, is de staatssecretaris mij nog een antwoord schuldig. Ik zou ook graag zien dat hij bezwaar maakt in de situatie dat een meerderjarig kind aansprakelijk zou worden voor de schulden van de ouders. U hebt nog een paar weken de tijd, staatssecretaris, om deze concrete gevallen van een oplossing te voorzien. Mag ik ervan uitgaan dat u deze uitdaging ook aangaat?

De heer Blok (VVD):

Voorzitter. Eigenlijk bevat deze begroting teleurstellend weinig nieuws. Dat is wat teleurstellend na een jaar waarin met name de minister veel grote woorden sprak over het ontslagrecht, de commissie-Bakker, het nieuwe paradigma op de arbeidsmarkt en de jonggehandicapten. Veel grote woorden, en dan een begroting met kleine daden. Toch wil ik hier vanmiddag niet in teleurstelling blijven hangen, want in vergelijking met vorig jaar ben ik eigenlijk erg tevreden. Vorig jaar heb ik namelijk een heel groot deel van mijn betoog bij de begroting gewijd aan de spanning tussen arbeidsmigratie en de sociale zekerheid in Nederland, die gebaseerd is op de jaren 60 en vervolgens ook nog eens dichtgetimmerd is in internationale verdragen uit die tijd. Ik heb vorig jaar ook een aantal concrete voorstellen gedaan en moties ingediend, bijvoorbeeld om de WW voor EU-onderdanen te baseren op de werkelijk betaalde premies en om de kinderbijslag niet langer buiten de EU te exporteren. In een recent debat met de staatssecretaris heb ik er nog op gewezen dat de inkoopregeling voor de AOW eigenlijk meer een uitverkoopregeling is die gemiddeld € 25.000 kost. Tot nu toe veel afhoudende reacties, maar het CDA is met een mooie notitie over migratie en sociale zekerheid gekomen. Net ging de heer Van Hijum daar nog op in. Dus ik tel mijn zegeningen. Het duurde even, maar ook het CDA wordt kritisch op dit terrein. Nu de minister nog, zou ik willen zeggen, want willen wij boter bij de vis krijgen, dan moet de minister ook wat gaan bewegen.

De heer Van Hijum vroeg al een reactie van zijn minister op zijn eigen nota. Ik ben daar ook benieuwd naar. Ik wil dit nog wat aanscherpen. Zoals ik in eerdere debatten heb aangegeven, knelt op een aantal terreinen de Nederlandse sociale zekerheid en de manier waarop die is dichtgetimmerd in internationale verdragen met de werkelijkheid van de migratie van alledag. Ik heb zojuist al het voorbeeld van de WW genoemd. De VVD is absoluut niet van het loket "de grenzen dicht", maar wel van het loket "wij passen nationaal regelmatig onze wetten aan". Zeker op het gebied van de sociale zekerheid is er vrijwel niets ongewijzigd sinds de jaren zestig. Bij internationale verdragen schiet men echter vaak in een kramp. Dit was vorig jaar ook de reactie van de minister, toen ik hierover begon. Overigens is er ook op dat gebied wat gebeurd, want het kabinet heeft vorig jaar zelf een onderdeel van een internationaal verdrag opgezegd, namelijk van de Europese Code inzake sociale zekerheid, omdat dat in de weg stond bij de eigen bijdrage in de AWBZ.

Een aantal voorstellen van het CDA en de voorstellen die ik heb gedaan, betekenen dat wij internationale verdragen in ieder geval ter discussie moeten stellen. Mijn concrete vraag aan de minister is of hij in de notitie waar het CDA om vraagt de internationale verdragen op een rijtje wil zetten en wil aangeven waar ze knellen. Dan kunnen wij aangeven waar ze moeten worden aangepast. Ik wijs de PvdA er overigens op, dat ook zij in het verleden bij monde van Wouter Bos, toen nog fractievoorzitter, heeft gewezen op het belang van een ingroeimodel in de sociale zekerheid. Dat is er op veel terreinen nog steeds niet.

Ik vraag het CDA goed op te letten bij het tweede punt, want dit is een nieuw punt. Het zou zo maar kunnen zijn dat het CDA over een paar weken met een persbericht komt dat het dit ook vindt. Het UWV kan worden opgeheven. Het UWV is met hoofdletters en zonder puntjes; dat het CDA dit ook meteen goed opschrijft. Het opheffen van het UWV vloeit logisch voort uit een aantal stappen die deze minister heeft gezet. Wij hebben hier een tijdje geleden de fusie tussen het UWV en het CWI behandeld en de samenwerking in Locaties voor Werk en Inkomen die moeten komen in gemeenten of in regionaal samenwerkende gemeenten. Dat heeft de VVD gesteund, maar zij heeft toen ook aangegeven dat die samenwerking een grote spanning met zich meebrengt. Wie is er namelijk de baas in een locatie voor werk en inkomen? Is dat de gemeente of het UWV, dus de minister? Die grote spanning zou logisch kunnen worden opgelost door de WW en de Wajong – de PvdA heeft hier in het verleden voor gepleit – ook naar de gemeenten of de samenwerkende gemeenten over te brengen, zodat je af bent van het coördinatieprobleem en de klant maar met één loket te maken heeft wanneer hij een beroep doet op meerdere uitkeringen.

Het regeerakkoord helpt hier overigens bij. Daarin staat op een enkele plaats iets verstandigs en één van die verstandige zaken is de aankondiging dat de WGA privaat zal worden uitgevoerd. Dit betekent dat de derde grote regeling bij het UWV wordt weggehaald en dit betekent dat de stap naar de opheffing van deze grote organisatie, die piepend en knarsend functioneert, nog maar heel klein is. Je hebt eigenlijk alleen nog maar een keuringsinstelling nodig.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik let goed op. Zijn er in de visie van de VVD in de toekomst nog sociale verzekeringen voor werkloosheid en arbeidsongeschiktheid? Zo ja, is het voorstel van de VVD daadwerkelijk om de polissen over hoe lang je hebt gewerkt, welke rechten je hebt en het uitbetalen van uitkeringen, allemaal te decentraliseren naar de gemeenten, dus om de WAO-uitkering, de WIA en de WW te decentraliseren? Is dat wat de VVD voorstelt?

De heer Blok (VVD):

Over de arbeidsongeschiktheidsregelingen waarnaar u vraagt, lees ik uw eigen regeerakkoord voor.

De heer Van Hijum (CDA):

Dat gaat over de WGA. Ik heb het over de WIA en de WAO.

De heer Blok (VVD):

Wat wij dan nog hebben is de Wajong. Ik zou geen enkele reden weten waarom de gemeenten die niet zouden kunnen uitvoeren. Uw coalitiepartner vindt dat ook. Wij schaffen hem niet af, wij leggen alleen de uitvoering bij gemeenten neer. U spreekt ook uw zorgen uit over de Wajong. Een van de problemen is de overloop vanuit de bijstand naar de Wajong. Die los je op door de budgetverantwoordelijkheid bij de gemeenten te leggen en hun daarvoor een budget te geven.

De heer Van Hijum (CDA):

Moet ik echt tot de conclusie komen dat de VVD voorstelt om de sociale verzekeringen allemaal op te heffen en om te zetten in gemeentelijke voorzieningen? Dat zou pas echt een revolutie zijn, maar dan moet u ook zo eerlijk zijn om te zeggen dat u mensen hun WW- en WAO-uitkering gaat afnemen, want ik kan het niet anders interpreteren. Hoe rijmt dit met het pleidooi dat uw collega Nicolaï vorige week nog hield voor zo ongeveer het afschaffen van de WWB waarin hij heeft voorgesteld om alle re-integratie eigenlijk maar weer te nationaliseren omdat de gemeenten er toch niets van bakken? Hebt u de zaken nog wel op een rijtje?

De heer Blok (VVD):

Het is wel van belang dat u goed luistert, mijnheer Van Hijum. Anders is uw persbericht immers straks weer niet goed. Mijn collega Nicolaï heeft helemaal niet voorgesteld om de WWB op te heffen. Hij heeft erop gewezen dat de re-integratiebudgetten weggegooid geld zijn. U zegt dat ook wel eens zachtjes, maar u verbindt daar geen consequenties aan. Dat wordt misschien weer een later persbericht. Ik ben het volstrekt eens met de heer Nicolaï. Hij heeft niet gezegd dat er geen bijstand hoort te zijn.

De VVD-fractie vindt ook dat er een goede werkloosheidsverzekering moet zijn, maar constateert dat de uitvoering ervan nu versnipperd is. Ik kan mij moeilijk voorstellen dat u UWV nu een soepel functionerende club vindt. Ik wil niets afdoen aan alle mensen die daar iedere dag hun best doen, maar UWV komt nogal eens in het nieuws met zaken als mislukte automatisering en lage waarderingen van klanten en werkgevers. U kunt dat zo laten, maar u kunt ook naar oplossingen zoeken. Ik doe daar een voorstel voor.

De heer Van Hijum (CDA):

Nu legt u het probleem bij mij neer. Op veel zaken bij UWV is wat aan te merken. U bent echter degene die voorstelt om de hele polisadministratie, het inkomensbeleid en de uitvoering daarvan naar 450 – hoeveel zijn het er tegenwoordig? – gemeenten te decentraliseren. Dat is uw voorstel. Legt u dat nu eens uit? Hoe verhoudt zich dat tot het behoud van sociale verzekeringen?

De heer Blok (VVD):

U haalt de uitvoering en het bestaan van sociale verzekeringen door elkaar. De sociale verzekeringen zelf stel ik op deze wijze niet ter discussie. Ik stel ter discussie dat er verschillende loketten zijn en dat vaak ook dezelfde persoon langs verschillende loketten moet. Ik stel ook dat het loket UWV niet erg soepel functioneert. Voor de mensen die zijn aangewezen op een uitkering, wordt het met mijn voorstel dus makkelijker gemaakt. Daarnaast wordt er voor alle belastingbetalers in Nederland een efficiencyslag gemaakt doordat een groot apparaat kan worden ingevoegd in bestaande gemeentelijke apparaten. Ik wijs u er nog één keer op dat in de wet waar u ook voor hebt gestemd over de samenwerking van gemeenten met UWV een enorm los eind zit en dat dit terug gaat komen in deze Kamer doordat de aansturing zeer onhelder is.

De voorzitter:

Ik verzoek u beknopt te antwoorden.

De heer Spekman (PvdA):

Ik denk dat wij bondgenoten zijn waar het gaat om de wijze waarop wij nadenken over de manier waarop arbeidsgehandicapten kunnen worden ondergebracht bij dat ene loket. Ik denk anders over het daar onderbrengen van verzekeringen. Binnen welke termijn zou het volgens u wenselijk zijn om UWV af te schaffen en over te gaan tot andere maatregelen?

De heer Blok (VVD):

Omdat de regering die route al is ingeslagen met die Locaties voor Werk en Inkomen, met die onheldere sturing, vind ik dat wij het einddoel nu moeten formuleren. Daarom doe ik dat nu ook. Vervolgens is er een fatsoenlijke overgangstermijn nodig om een en ander goed te laten verlopen. Er zijn immers heel veel mensen bij betrokken. Dat kan best een paar jaar duren. Het einddoel zou gemeentelijke uitvoering moeten zijn.

De heer Spekman (PvdA):

Dat is precies het probleem dat ik ermee heb. Ik vind het volstrekt onverantwoord om op dit moment, een moment waarop de medewerkers van UWV al zoveel voor hun kiezen hebben, het balletje op te gooien dat UWV morgen moet stoppen met werken. UWV moet immers uiteindelijk de komende maanden van grandioze betekenis zijn om problemen op te vangen in de reële huidige economie. Ik snap dus niet waarom u op dit moment met zo'n voorstel komt.

De heer Blok (VVD):

Ik snap niet dat u kunt accepteren dat wij een wet aannamen waar het probleem van de samenwerkende gemeenten en UWV levensgroot in zit, zonder daar meteen een oplossing bij te bieden. Iedereen die daar werkt heeft dan iedere dag te maken met die onheldere aansturing en leeft dus jarenlang in de onzekerheid die u zegt te willen vermijden.

Eigenlijk heb ik dankzij deze interrupties ook het laatste deel van mijn spreektekst al naar buiten kunnen brengen. Ik vraag de bewindslieden om helder aan te geven hoe zij een oplossing willen vinden voor die onheldere aansturing van die Locaties voor Werk en Inkomen waar UWV en gemeenten het voor het zeggen hebben. Als dat niet zou zijn door een en ander volledig door de gemeenten te laten uitvoeren, hoe denken zij een oplossing te vinden voor de verschillende loketten waarmee mensen met een uitkering op dit moment worden geconfronteerd?

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter. Ik heb zeven minuten spreektijd, dus ik zal mij beperken tot één thema: aan de slag.

Op dit moment zijn er 1,3 miljoen mensen die kunnen werken, maar aan de kant staan. Dat worden er alleen maar meer. Daartegenover staan op dit moment, volgens de laatste gegevens, ongeveer 250.000 vacatures, ondanks de tegenvallende economie. Tegelijkertijd roept bijvoorbeeld LTO Nederland nog steeds hard om meer werknemers, openstelling van de grens met Roemenië en Bulgarije, zoals zo-even aan de orde was, terwijl wij dus meer dan een miljoen mensen hebben die kunnen werken, maar die niet werken.

De VVD-fractie heeft steeds bepleit – dat blijft ook een van onze kernpunten – dat het in ieder geval mogelijk moet zijn om het grootste deel van de vacatures die er nog steeds zijn als de wiedeweerga te bezetten. Dat moet onder de huidige economische omstandigheden juist alleen maar makkelijker zijn. Ik roep het kabinet op om dat te doen. Dat is belangrijk voor het behoud van de betaalbaarheid van onze sociale zekerheid, voor de hele economie en zeker niet in de laatste plaats voor alle mensen die wel kunnen werken, maar op dit moment aan de kant staan.

Dit kabinet praat veel, onderzoekt nog meer, maar is onvoldoende ambitieus en treedt op de voornoemde punten onvoldoende effectief op. Waar het kabinet wel optreedt om mensen aan de slag te krijgen, werkt dat voor een deel averechts. Wij hebben de punten eerder besproken: het minder streng keuren van arbeidsongeschikten, waardoor wij minder arbeidsongeschikten aan de slag krijgen, het niet-flexibiliseren van de arbeidsmarkt en het ontslagrecht. Voorts wijs ik op allerlei mooi klinkende toeslagen voor uitkeringsgerechtigden, bijvoorbeeld langdurigheidstoeslagen, die ook weer averechts uitpakken, het creëren van een nieuw soort Melkertbanen en ontheffing van de sollicitatieplicht voor bijstandsmoeders, welke maatregel wij hier intensief hebben besproken. Het laatste is het duidelijkste voorbeeld van een principiële ommezwaai ten opzichte van het principe van de Wet werk en bijstand. In de richting van de heer Van Hijum zeg ik nog eens dat ik de grootste fan ben van de Wet werk en bijstand. Ik noem die wet niet voor niets steeds "de wet-Rutte". Het principe van die wet is: als je kunt werken, moet je ook werken. Dat is niets anders dan hetgeen liberalen altijd hebben betoogd en wat wij ook moeten zien vast te houden.

Bij Sociale Zaken zien wij een sterk staaltje van de socialistische wet van behoud van beleid. Men bedenkt een goed doel. Men voegt daar geld en beleid bij en vervolgens gaat men kijken of het werkt. Dan zijn er twee mogelijkheden. Het beleid kan werken. In dat geval gaat men met het beleid door. Het beleid kan ook niet werken. In dat geval past men de meetmethode aan, om na te gaan of men daarmee kan aantonen dat het beleid wel werkt. Mocht ook dat niet lukken, dan concentreert men zich op vergroting van het draagvlak voor het beleid dat niet werkt. Wij zien dat bij de ontwikkelingssamenwerking, waar tientallen miljoenen euro's in draagvlakversterking worden gestopt. Wij zien dat ook heel sterk bij de re-integratie die zo-even al aan de orde kwam, waar in de orde van grootte van 1,5 mld. over de balk gegooid wordt. Het kabinet zegt dat het heel moeilijk is om de effectiviteit van het beleid te berekenen, maar dat het het beleid nog eens preciezer zal bekijken en zal nagaan of het draagvlak kan worden vergroot. En ondertussen wordt er 1,5 mld. per jaar over de balk gegooid.

Wij hebben genoeg signalen over de werking van het beleid, in de vorm van signalen dat het beleid vaak aantoonbaar averechts werkt. Mensen die gewoon aan de slag kunnen, maar die een re-integratietraject moeten volgen en zichzelf moeten leren kennen in een integratietraject. Nu, ik denk dat iemand zichzelf het beste leert kennen door aan de slag te gaan, collega's tegen te komen en verantwoordelijkheid te krijgen.

De VVD-fractie heeft al eerder de conclusie getrokken dat dit systeem werkelijk niet deugt. Wij zijn dan ook de eersten die zeggen dat wij dat systeem moeten vervangen. Dat kunnen wij doen door de benadering van de VVD-fractie te volgen. Deze benadering kan als volgt worden gekarakteriseerd. Allereerst is er de werkplicht. Iedereen die aan een gemeentelijk loket een bijstandsuitkering komt aanvragen, krijgt te horen: nee, tenzij. Er zijn nog vacatures bij de uitzendbureaus, zoekt u eerst daar en kijkt u waar u aan de slag kunt.

Als het niet lukt om mensen op die manier werk te laten vinden, moeten wij zoeken naar manieren om de betrokkenen bijvoorbeeld iets onder het minimumloon, met behoud van uitkering, aan de slag te laten gaan. Eventueel kunnen zij daarbij enige begeleiding krijgen, als dat nodig is. Die begeleiding zal echter nog geen schijntje kosten van de bedragen die er nu mee gemoeid zijn.

Een erg goede benadering die in een aantal gemeenten wordt gevolgd, is de work first-benadering. Ik roep opnieuw op om de Wet werk en bijstand zodanig te wijzigen, dat het een verplichting wordt om uit te gaan van de benadering dat iedereen die kan werken, moet zoeken naar mogelijkheden om aan de slag te komen. Iedereen moet daartoe verplicht worden. Ook alle gemeenten moeten daar dus toe verplicht worden. De Wet werk en bijstand zal op dit punt aangescherpt moeten worden. Ik pleit ervoor om ook meteen in deze aanscherping de bewijslast duidelijk te maken. Wij hebben net een uitspraak gezien van de rechter, waarin de gemeente moest uitleggen dat het goed was voor iemand om aan de slag te gaan in een baantje dat hij niet wilde. Het moet omgekeerd zijn. Iemand moet de mogelijkheid houden om aan te tonen dat het slecht is voor de afstand tot de arbeidsmarkt. Zo zou de bewijslast verdeeld moeten zijn. Ik roep de regering op om op die twee elementen tot wetswijziging over te gaan.

Het grootste deel van de re-integratie moet dus via simpele matching van vacatures en uitkeringsgerechtigden in de eerste maanden nadat iemand zich meldt kunnen plaatsvinden door de markt, door de uitzendbranche. Daardoor worden dan alleen mensen met een duidelijke vorm van arbeidsbeperking intensief begeleid op weg naar de arbeidsmarkt. Want daar staat de VVD nog steeds pal voor. Het duidelijkste voorbeeld is natuurlijk de Wajong, maar wij kunnen ook kijken naar de WSW-wachtlijsten als wij spreken over het re-integratie­budget. Dat is een overheidstaak en daartoe zou de overheid zich in principe moeten beperken als het gaat om de re-integratie.

Het laatste punt in dit rijtje binnen de benadering van de VVD om mensen aan de slag te helpen, is dat aan de slag gaan moet lonen. De VVD heeft het al sinds haar oprichting gezegd. Het is ons nog steeds een doorn in het oog dat in zo veel concrete gevallen mensen er niet of nauwelijks op vooruitgaan als zij vanuit een uitkering aan het werk gaan. Als wij nu de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid goed doorpluizen, zien wij weer schrijnende voorbeelden waarin de regering zelf aangeeft dat bijvoorbeeld alleenstaande ouders vanuit een bijstandsuitkering vier dagen gaan werken. Zij gaan er dan categoraal financieel op achteruit. Vind je het gek dat het dan moeilijk is om mensen aan het werk te krijgen? Ik noem verder de verhoging van het tarief voor de tweede schijf in het belastingstelsel, die de armoedeval vergroot. Zo zijn er meer voorbeelden te geven. Veel mensen die in de bijstand zitten en die huurtoeslag of langdurigheidstoeslag krijgen, die bijzondere bijstand ontvangen of zijn vrijgesteld van gemeentelijke heffingen, gaan er bij het vinden van een baan op het minimumloon simpelweg nog op achteruit. Dat vindt de VVD onaanvaardbaar.

Ik verzoek het kabinet ook om uitvoering te geven aan de motie-Nicolaï waarin is verzocht om bij alle maatregelen die betrekking hebben op inkomenssituaties de armoedevaltoets uit te voeren.

Als deze benadering wordt gekozen, is er een effectiever manier om mensen aan de slag te helpen en is er bovendien 1,5 mld. beschikbaar om de economie zijn werk te laten doen, waar de echte banen van moeten komen. Met andere woorden, begint u nu maar eens gewoon met lastenverlichting en met afschaffing van de vliegtaks en dergelijke. Dat zijn concrete maatregelen om de economie beter te laten functioneren. Meer werk in plaats van pseudosociaal beleid in de vorm van inkomensondersteuning of geld verkwisten met goede bedoelingen. Wat niet helpt om armoede die van generatie op generatie wordt doorgegeven te doorbreken, want daarvoor helpt alleen werk.

De heer Spekman (PvdA):

Ik luister met verbazing naar de heer Nicolaï, die ik eigenlijk hoor zeggen: maak het mensen maar zo moeilijk mogelijk, zorg dat zij geen uitkering kunnen krijgen, want zij kunnen in principe allemaal werken. Het komt erop neer dat zij dat niet willen en dat wij hen een beetje aan het knuffelen zijn. Mij staat dat sterk tegen. Ik geloof er ook niet in. Ik word ook gesteund door het rapport van de commissie-Bakker, waarin juist staat dat dit de moeilijkste groep is om nog aan werk te helpen omdat er allerlei mensen tussen zitten die van alles mankeren. Miskent de heer Nicolaï dat niet volledig in zijn betoog?

De heer Nicolaï (VVD):

Nee, ik misken dat niet. Wij hebben die debatten vaker gevoerd. Ik heb het misschien nu niet naar voren gebracht, maar ik ben het volkomen met u eens. Ik heb ook gesproken over mensen met een echte arbeidsbeperking, die sowieso intensieve begeleiding nodig hebben, en over mensen met een vlekje, om dat lelijke jargon maar te gebruiken. Dat moet wel degelijk ook gestimuleerd worden. Er moet ook naar de werkgevers worden gekeken: als u klaagt over uw vacatures, kunt u misschien iets meer moeite doen of iets meer rekening houden met de bijzondere eigenschappen van deze persoon, of iets meer risico nemen. Wij hebben bovendien allerlei voorzieningen om die risico's in te perken. Als u dat wilt horen, zeg ik het bij dezen graag nog een keer.

De voorzitter:

Ik vraag de leden om kort hun vraag te formuleren maar ook om kort te antwoorden.

De heer Spekman (PvdA):

Mijn vraag was volgens mij kort, voorzitter.

De voorzitter:

Ja, met uw vraag was niets mis.

De heer Spekman (PvdA):

Ik heb een vervolgvraag aan de heer Nicolaï. Erkent hij dan ook dat er een minimumbestaansniveau nodig is, dat nog steeds fatsoenlijk is en waarbij wij als leidraad best het Nibud zouden kunnen gebruiken? En erkent hij dan ook dat re-integratiegeld niet allemaal kan worden wegbezuinigd omdat het juist nodig is om die mensen die het net wat moeilijker hebben om op eigen kracht aan het werk te komen, wel aan werk te helpen? Daar gaat het toch om? Dat adviseert de commissie-Bakker toch?

De heer Nicolaï (VVD):

De VVD staat garant voor een bestaansminimum. Wij willen helemaal niet tornen aan het niveau van de bijstand. Ik vind die Nibud-benadering ook adequaat. Ik roep steeds dat het bepaald geen vetpot is. De VVD vindt dat mensen daarom moeten proberen zo snel mogelijk uit die situatie te komen, maar wij willen niet tornen aan het bestaansminimum.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. Ik werd getriggerd door de opmerking van de heer Nicolaï over de armoedeval. Ik ben het met hem eens dat werken moet lonen. Voor veel mensen is de stap naar een baan financieel nauwelijks aantrekkelijk. Hoe wil de heer Nicolaï het probleem van de armoedeval oplossen, als hij niet aan de uitkeringen wil komen?

De heer Nicolaï (VVD):

Het zit vooral in de toeslagen. Er zijn heel veel toeslagen. Ik noem de huurtoeslag, de bijzondere bijstand, de langdurigheidstoeslag en de ontheffing van gemeentelijke lasten, maar daardoor ga je er per saldo niet op vooruit. Er moet dus iets aan die toeslagen gebeuren, want dan heb je geen last van de armoedeval.

De heer Tony van Dijck (PVV):

De heer Nicolaï wil de toeslagen dus afschaffen.

De heer Nicolaï (VVD):

Ja, wij zijn op veel punten zeer kritisch wat dat betreft. Neem de langdurigheidstoeslag. Dat lijkt een mooi gebaar, want het is heel vervelend om lang in de bijstand te zitten, maar in feite is het bijna een premie. Je moet willen dat iemand niet zo lang in de bijstand zit. Daar moet je je energie op richten.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb nog een vraag over de effectiviteit van de re-integratie. Ik moet er een voorbeeld bij noemen. Wij zijn er beiden kritisch over. Wij staan op een gegeven moment echter wel voor de vraag wat wij nog wel en wat wij niet verantwoord vinden als het gaat om wat er gebeurt met het re-integratiegeld. Ik ben vorige week op bezoek geweest bij de gemeente Almere waar men een project financiert voor ongemotiveerde schoolverlaters. Mevrouw Spies heeft er zojuist ook aandacht voor gevraagd. Deze jongeren worden met een werkmeester weer op het rechte pad geholpen, uit het re-integratiebudget betaald. Ze gaan terug naar school, soms naar een werkleertraject, maar uitstroom naar werk is er vaak nog niet bij. Vindt de heer Nicolaï dat een nuttige uitgave? De trajectkosten bedragen € 13.000 voor acht maanden.

De heer Nicolaï (VVD):

Bij re-integratie gaat het om € 60.000 tot € 70.000 hebben wij zojuist gehoord, of misschien zelfs een veelvoud ervan, afhankelijk van hoe je rekent. Ik heb al gezegd dat je in bijzondere gevallen de begeleiding daaruit zou kunnen betalen, maar dan praat je over € 3000. Ik heb het ook niet over het volledig afschaffen van het re-integratiebudget, want dat is nu bijna 2 mld. Ik heb het over 1,5 mld.

De heer Van Hijum (CDA):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. Ik hoor graag of dit soort trajecten, gericht op participatie, op terugleiding, wat u betreft nuttige uitgaven zijn. Als dat het geval is, dan verwacht ik van de VVD als bestuurderspartij – zo zie ik de VVD nog wel een beetje, hoewel de aanleiding daartoe steeds minder wordt – dat wij daar serieus over kunnen spreken.

De heer Nicolaï (VVD):

Ik wil er graag serieus over praten en die casus bekijken, maar de principes van de VVD zijn heel duidelijk. Ik vind het jammer dat de heer Van Hijum steeds een beetje meelift met alle kritiek op de re-integratie en het ook bezwaarlijk vindt dat er 2 mld. in omgaat, maar als er boter bij de vis moet worden gegeven, staat de coalitie weer achter het kabinet.

De heer Tichelaar (PvdA):

Voorzitter. De PvdA-fractie wil haar inbreng bij de begroting beginnen met een korte beschouwing over solidariteit en emancipatie, over houvast en vooruitgang.

Solidariteit en emancipatie zijn voor de PvdA sleutelbegrippen, ook als het gaat om werk en inkomen. Solidariteit biedt houvast en bescherming. Dat is belangrijk in een periode van grotere onzekerheid. Solidariteit is ook van belang over een langere periode. Bij solidariteit denk je al snel aan inkomenssolidariteit. Natuurlijk is inkomenssolidariteit belangrijk. Ik denk aan de bestrijding van armoede en de sterkste schouders die de zwaarste lasten dragen. Dat houvast is juist nu broodnodig. Daarom staat de PvdA pal voor de inkomensbescherming via de WW. Daarom pleiten wij voor mobiliteitscentra om mensen van werk naar werk te helpen, als daar behoefte aan is. Daarom willen wij efficiënte ondersteuning van werkzoekenden. Ik kom daar nog op terug.

Solidariteit kan echter niet alleen bestaan uit inkomenssolidariteit. Echte solidariteit gaat verder. Solidariteit is ook kansen willen geven aan anderen, op de werkvloer, via stages en in sollicitatieprocedures. Solidariteit houdt ook in dat je kansen geeft aan mensen die dertig jaar ouder of jonger zijn, aan mensen met een gebroken arbeidsverleden, aan mensen met een handicap, aan mensen met een voorkeur voor specifieke arbeidstijden vanwege zorgtaken en aan mensen met een andere achtergrond. Kansen geven houdt ook in dat je elkaar helpt om bij te blijven op de werkvloer en dat je arbeidsconflicten niet laat voortsudderen totdat deze ontaarden in langdurig verzuim.

Onderzoek van onze fractiemedewerker Drees toonde afgelopen zomer aan dat veel werkgevers al kansen willen geven aan mensen die om een of andere reden anders zijn. Dat moet meer navolging krijgen op de werkvloer. Ook werknemers, ik bedoel collega's, moeten daaraan hun steentje bijdragen. Mensen moeten elkaar durven aanspreken op hun persoonlijke verantwoordelijkheid tegenover anderen. Het geven van deze kansen kan niet exclusief worden uitbesteed aan de overheid. Dat moeten mensen zelf doen. De overheid kan een helpende hand bieden, bijvoorbeeld met premiekorting, loonkostensubsidies en scholing. Maar uiteindelijk moeten burgers elkaar kansen durven bieden. Een samenleving die hiertoe niet bereid is, moet niet verbaasd opkijken als grote groepen mensen zich buitengesloten voelen en zich daar ook naar gaan gedragen.

Een samenleving die bereid is, volop kansen te geven mag op haar beurt verlangen dat burgers die kansen grijpen. Kansen grijpen is makkelijker gezegd dan gedaan. Het gaat hierbij immers om meer dan ja zeggen tegen een baan die wordt aangeboden. Bij het grijpen van kansen gaat het om meer. Niet blijven hangen in een zwaar beroep totdat je lichaam is versleten, maar tijdig verkassen naar een beroep waarin je wel in goede gezondheid 65 kunt worden. Niet lijdzaam toezien hoe de werkvloer verandert als gevolg van technologische ontwikkelingen, maar investeren in je eigen scholing om bij te blijven en vooruit te komen. Als jonggehandicapte moet je voorbijgaan aan de zogenaamd goedbedoelde adviezen uit de omgeving om niet te gaan werken, omdat dat dit te moeilijk of te inspannend zou zijn. Als vijftiger moet je niet stoppen met scholing omdat je toch al bijna met pensioen gaat. Je moet niet inactief blijven omdat je denkt dat niemand meer op je wacht, maar je moet zelf op zoek gaan naar werk. Bij ziekte moet je niet tegen beter in blijven hopen op terugkeer naar je oude werkplek, maar moet je durven omzien naar ander werk, al dan niet bij een andere werkgever. Dat is een verantwoordelijkheid voor werkgevers en werknemers samen. De een moet kansen geven, de ander moet kansen grijpen. Dat is in het belang van het bedrijf, de individuele werknemer en de samenleving als geheel.

Het grijpen van kansen vergt niet zelden een breuk met ingesleten gewoonten. Dat is niet makkelijk. Sterker nog, dat is heel moeilijk. Maar dat mag geen reden zijn om ervoor weg te lopen. Een samenleving waarin burgers elkaar kansen durven geven en waarin burgers kansen durven grijpen, is een samenleving waarin geen talent nodeloos verloren gaat. Dat is een samenleving die met gemak de middelen voor solidariteit kan opbrengen, via een volksverzekering als de AOW, via werknemersverzekeringen als de WW en via voorzieningen als de WSW. Is de Nederlandse samenleving eigenlijk wel bereid om die kansen te geven? Een belangrijke toets daarvoor is de reactie op de terugval in de economische groei. Zo'n terugval beleven wij nu. Berichten over personeelsinkrimpingen zijn aan de orde van de dag. Hoe bieden wij houvast aan mensen die hun baan nu op het spel zien staan?

Het kabinet heeft de toegang tot de regeling voor werktijdverkorting tijdelijk versoepeld. Dat biedt kansen om werkgelegenheid te behouden die anders verloren zou gaan. Die voorstellen passen binnen de criteria die mijn fractie vorige week dinsdag in een spoeddebat rond de kredietcrisis heeft ingebracht. Ik heb hiervoor de volgende bewijslast. De directe relatie tussen de kredietcrisis en het werkgelegenheidsverlies is zwaar. De duur is in het voorstel beperkt. De regeling is eindig. De toetsing tijdens de periode is zeer zwaar. Tevens is in het voorstel de mogelijkheid opgenomen om personeel naar een bedrijf met een arbeidstekort te detacheren. Voorts komt er inzicht in de orderportefeuille.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Minister Bos zei op 14 november, na de ministerraad, dat hij geen gratis geld beschikbaar had voor werktijdverkorting. Wat is er in de tussentijd veranderd waardoor er nu wel gratis geld beschikbaar is? Kennelijk is namelijk ook niet duidelijk waar het vandaan moet komen.

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik herinner me de woorden van de minister van Financiën nog heel duidelijk. Er komt geen gratis geld ter beschikking. Minister Bos bedoelde daar ongetwijfeld ook mee dat hij niet ongericht veel geld gaat stoppen in iets waarvan hij niet gelooft dat de doelstellingen op korte termijn worden gehaald. Ik vind het daarom juist heel interessant dat onder de verantwoordelijkheid van deze minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vrijdag door het kabinet het besluit is genomen om tóch een versoepeling van de werktijdenregeling toe te passen, waarvan de duur eindig is. Het is geen openeinderegeling en er is afgesproken dat er een plafond zit aan de financiering. Ik lees 200 mln. als ongeveer 40.000 mensen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Koşer Kaya.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Mij is niet duidelijk, waarvan die 200 mln. gefinancierd moet worden. Minister Bos was heel duidelijk: geen gratis geld beschikbaar. De heer Tichelaar noemt nu allerlei punten op, maar daar gaat dit niet over. Mijn vraag is: waar komt dat geld vandaan, nu minister Bos en de PvdA kennelijk een draai lijken te maken?

De heer Tichelaar (PvdA):

Het is interessant om dat woord voortdurend te gebruiken omdat je denkt: de Partij van de Arbeid, dat is draaien. De Partij van de Arbeid draait hier niet in, de Partij van de Arbeid heeft dinsdag met de voorzitter van de fractie van mevrouw Koşer Kaya een debat gevoerd over de wenselijkheid of onwenselijkheid van werktijdverkorting en de randvoorwaarden die de Partij van de Arbeid daaraan heeft gesteld. Het is nu aan de minister om in de eerste termijn antwoord te geven op uw vraag hoe het kabinet de 200 mln. dekt.

De heer Ulenbelt (SP):

De heer Tichelaar heeft eerdere crises meegemaakt. Hij weet dat je een crisis niet oplost met 200 mln. Hij denkt toch ook niet dat de crisis na Kerstmis voorbij is? Wat gaat de heer Tichelaar zeggen tegen de mensen die in januari, februari of maart de volgende dominosteen zijn die omvalt? Hij kan dan nu toch niet zeggen: 200 mln., dat is het? Dat zal toch geen mens snappen in het land? Er waren miljarden voor banken en Tichelaar heeft niet meer dan 200 mln. voor banen. Daarmee kan hij toch niet aankomen?

De heer Tichelaar (PvdA):

Volgens mij zat de heer Ulenbelt ook bij het spoeddebat over de kredietcrisis. Ik heb toen uitgelegd dat het feit dat het kabinet en het parlement de banken hebben ondersteund, een steun is voor de burgers en de spaarders in Nederland. Er wordt nu net gedaan of de steun aan de banken niet ten goede gekomen is aan de burgers en de spaarders. Dat is hij juist wel, want als het financiële systeem was omgevallen, doordat wij banken hadden laten omvallen, was de paniek bij de burgers terecht ongelooflijk groot geweest. De suggestie dat wij het wel bij de banken doen, maar niet bij de burgers, is dus niet correct.

De voorzitter:

De heer Ulenbelt, tot slot.

De heer Ulenbelt (SP):

Het gaat om de burgers, maar ook om de banen. Als je ziet, als de heer Tichelaar ziet, hoe het kapitalisme de banen aan het verwoesten is, dan ben je geen socialist en zelfs geen sociaaldemocraat, als je er maar 200 mln. voor over hebt om banen te redden. De heer Tichelaar zou moeten zeggen: als er straks meer geld is om banen te redden, heb ik dat ervoor over. Dan kan hij weer spreken over solidariteit.

De heer Tichelaar (PvdA):

Bij het besluit van het kabinet was snelheid een van de belangrijkste dingen, anders hoeft het niet meer voor de bedrijven die zich nu aanmelden met 30% omzetverlies. Dan hoef je die bedrijven niet meer te redden, want die gaan failliet. Het is dus buitengewoon urgent, maar het hoeft niet generiek. Wij hebben er net zo goed twijfels over of wij met het instrument van uitbreiding van de werktijdverkorting op langere termijn überhaupt verder moeten gaan, als de crisis nog dieper wordt en het banenverlies nog groter. Dat is iets heel anders dan nu aan de heer Ulenbelt het antwoord geven: ja, dan gaan wij ermee verder en dan stoppen wij er nog meer geld in.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Tichelaar (PvdA):

Dan wil ...

De voorzitter:

U hoeft niet meteen te stoppen. Zo gezeglijk is niemand hier.

De heer Tichelaar (PvdA):

U treedt zo daadkrachtig op, ik stop meteen maar.

De voorzitter:

Ik doe mijn best.

De heer Tichelaar (PvdA):

Maar ik hoop, dat ik dan ook de heer Ulenbelt aan mijn zijde vind. Zoals de voorzitter van FNV Bondgenoten, de heer Van der Kolk ook zegt: dit is een begin. Laten wij beginnen. De urgentie is buitengewoon groot. Bedrijven die een omzetverlies hebben van 30% vergeleken met de vorige twee maanden en bedrijven met seizoensarbeid die dat verlies hebben ten opzichte van het vorige jaar, hebben grote, grote problemen. Nogmaals, dan is het bieden van een regeling urgent. Laten wij zien hoeveel bedrijven zich aanmelden en wat dit betekent inzake fte – ik noem in dit verband het aantal van 20.000 – en menskracht. Wij willen het debat heropenen als wij constateren dat de crisis vele malen langer duurt en er gigantisch veel aanvragen zijn van bedrijven met een omzetverlies van 30%. Dan gaat ook dit kabinet reageren.

Kortom, het ingediende plan voor werktijdverkorting heeft onze steun. Overigens, zoals mijn collega van de CDA-fractie zei, wij kunnen nog wel vraagtekens plaatsen bij de eis van 30% omzetverlies. Wordt in voldoende mate voorkomen dat bedrijven kunnen spelen met omzetcijfers om op die manier te profiteren van de werktijdverkorting? Graag krijg ik hierop een reactie van de minister in zijn eerste termijn.

Waar voortzetting van dienstverbanden niet mogelijk is, willen wij snelle trajecten van werk naar werk. Het kabinet heeft met de brief van afgelopen vrijdag gelukkig aangekondigd snel mobiliteitscentra te willen optuigen waar dat nodig is. Wij willen echter ook de toezegging van de minister dat op die locaties voor werk en inkomen – ze worden ook wel werkpleinen genoemd – voldoende personeelsleden aanwezig zijn, nu, maar ook in het komende half jaar. Wij willen nu geen geknutsel met hoogte, duur of financieringssystematiek van de WW en wat wij afgesproken hebben, gaan wij snel doorzetten, want tegenvallende economische groei mag niet leiden tot het snijden in de WW.

Hoe bieden wij vooruitgang aan mensen die aan de kant staan? Het kabinet heeft al veel maatregelen genomen: premiekorting voor het in dienst nemen van werklozen ouder dan vijftig jaar, loonkostensubsidies en participatieplaatsen. Wij roepen het kabinet op om de voornemens op deze punten voortvarend uit te voeren. Juist nu is dat van groot belang.

Voorzitter. Helaas is de evaluatie van de Flexwet door alle discussies over het ontslagrecht anders verlopen, maar wij willen de flexwerkers ondersteunen via verbetering van hun rechtspositie. Wij denken daarbij aan de volgende punten: 1. afschaffing van de mogelijkheid om via cao's af te wijken van de regel dat na drie tijdelijke contracten een vast contract moet volgen, 2. mensen met een tijdelijk contract ten minste twee maanden voor afloop van het contract laten weten dat een tijdelijk contract niet wordt verlengd, zodat zij tijdig op zoek kunnen gaan naar ander werk, 3. afschaffing van het concurrentiebeding voor mensen met een tijdelijk contract, 4. een ontslagvergoeding per gewerkt jaar en 5. aandacht voor scholing en toegang tot scholingsfondsen. Wij roepen de minister op om de uitvoering van deze punten ter hand te nemen. Eigenlijk is dit een voortzetting van de uitvoering van de voorstellen die door de minister zijn gedaan toen werd gesproken over de evaluatie van de Flexwet.

Voorzitter. Volgende week wordt een algemeen overleg gehouden over pensioenen. Toch wil mijn fractie reeds bij de behandeling van deze begroting aangeven dat pensioenfondsen tot 1 april voldoende tijd moeten krijgen voor het nemen van een definitief besluit rondom eventuele herstelplannen. Mijn fractie ondersteunt dan ook het besluit van De Nederlandsche Bank en wij verzoeken het kabinet om niet in te gaan op voorstellen rondom eenmalige uitkeringen of leningen en om de besluiten van pensioenfondsen rustig af te wachten.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik wil nog reageren op uw voorstellen voor de flexwerkers. Bent u niet bang dat juist op deze manier bedrijven worden belemmerd om echt gebruik te maken van de flexibiliteit die zij in deze tijd nodig hebben? Is het niet het overwegen waard om te beginnen met een oproep aan de sociale partners? Zij hebben namelijk steeds bij het sluiten van de cao's de mogelijkheid van het verlengen van flexcontracten opgerekt. Moet dat niet ter discussie worden gesteld?

De heer Tichelaar (PvdA):

U hebt volstrekt gelijk. Met mijn eerste punt sprak ik over een van de artikelen die met cao's worden afgesproken. Ik doel op de afspraak die behelst dat men na drie tijdelijke contracten toch kan weer een tijdelijk contract kan afsluiten. Wij zeggen dat die mogelijkheid gestopt moet worden.

De heer Van Hijum (CDA):

Maar waarom richt u zich met deze oproep tot het kabinet, terwijl de sociale partners dit onderling hebben afgesproken?

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik richt mij met mijn oproep tot het kabinet, omdat ik vind dat de heer Donner recht heeft op presentatie van zijn eerdere nota. Ik denk nu aan de evaluatie van de Flexwet. Hij had buitengewoon interessante voorstellen of oninteressante voorstellen, maar ik zou die hier graag met u bespreken. Wij zullen in ieder geval aangeven wat wij daarbij willen inbrengen. De evaluatie van de Flexwet is ondergesneeuwd door de discussie over het ontslagrecht. Dat doet geen recht aan de positie van flexwerkers, aan de opvattingen van de minister en aan het recht van het parlement om daar een opvatting over te kunnen huldigen.

De heer Ulenbelt (SP):

Alle complimenten voor de voorstellen van de heer Tichelaar over de flexwerkers. Ik heb in eerste termijn ook allerlei voorstellen gedaan, maar ik zie nu al één overeenkomst: er moet zekerheid geboden worden aan deze mensen. De PvdA-fractie was zo vasthoudend in het ontslagrecht. Is zij net zo vasthoudend in het verbeteren van de positie van flexwerkers?

De heer Tichelaar (PvdA):

Wat betreft het ontslagrecht en de kantonrechterformule krijgen wij binnenkort het wetsvoorstel over de maximering van € 75.000. Dan zullen wij terugkomen op het debat dat wij wilden voeren over de formule van de kantonrechters. Wij hebben hier onze inbreng gegeven en ik heb de zojuist rondgedeelde opvattingen van de heer Ulenbelt over flexwerkers gelezen. Ik denk dat het heel interessant is om te bekijken waar de voorstellen tegemoetkomen aan de voorstellen van de minister. Anders moeten wij een debat voeren over de versterking van de rechtspositie van de flexwerker, want dat is het doel.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik denk dat wij samen voorstellen moeten doen aan de minister. Hij heeft al gezegd niet meer met voorstellen te komen over het ontslagrecht en alles wat ermee samenhangt. Meneer Tichelaar, wij gaan gewoon samen voorstellen doen, lijkt mij.

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik zie uw voorstellen van harte tegemoet.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik hoor van de PvdA-fractie een warm pleidooi voor het te hulp schieten van flexwerkers. Ik ben heel nieuwsgierig welke oplossingen zij in gedachten heeft.

De heer Tichelaar (PvdA):

Volgens mij heb ik daarvoor zojuist vijf voorstellen gedaan die wij in het debat willen inbrengen. Of u was er niet bij of u hebt niet opgelet. Als ik de ruimte krijg van de voorzitter om ze alle vijf te herhalen ...

De voorzitter:

Nee, ik kan ze zelf nog sneller herhalen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik vond het buitengewoon onduidelijk wat die voorstellen waren. Die voorstellen zijn niet meer dan dat wij straks een brief krijgen en erover gaan praten.

De voorzitter:

Ik denk dat u dan even het verslag moet afwachten. Dit schiet niet op.

De heer Spekman (PvdA):

Voorzitter. Juist in deze tijd waarin het economisch moeilijk gaat, is één ding van het allergrootste belang. Wij moeten niet de oude fout maken die wij bij vorige kleinere crises hebben gemaakt. Wij moeten mensen niet permanent afschrijven. In de vorige periode waarin het moeilijk ging, in de jaren tachtig, hebben wij mensen in de bijstand laten zitten. Wij "lieten hen met rust". Uiteindelijk zijn die mensen daarmee heel lang afgeschreven. Er zaten echter heel veel mensen bij die graag wilden. Juist in deze tijd is het dus van belang om mensen houvast te bieden en solidair te zijn. Wij moeten kansen geven, zoals mijn collega zojuist al zei. Juist in deze tijd is het belangrijk om vooruitgang te bieden aan mensen. Sommige mensen zitten gewoon vast. Zij willen wel graag vooruit, maar hebben wat hulp nodig. Er valt op dat punt nog een wereld te winnen.

Het bieden van kansen begint voor ons bij de groep die door de samenleving als totaal wordt buitengesloten. De heer Tichelaar had het daar ook al over. Werkgevers staan niet zomaar open voor iemand die net iets anders is. Collega's kijken raar op als een collega naast hen aan de lopende band, of waar dan ook, komt te staan die net iets anders is. De overheid heeft lange tijd overeenkomstig de filosofie van de heer Nicolai geen steun in de rug gegeven aan mensen die dat nodig hebben. Dit kabinet heeft die omslag gemaakt en geeft die steun in de rug wél. Een aantal concrete voorstellen over de Wsw en Wajong komt binnenkort naar de Kamer. Wij maken ons grote zorgen over deze onderwerpen. Het gaat over grote groepen mensen die op enig moment aan de zijlijn zijn komen te staan. Wij hebben er allemaal bij gezeten, welke filosofie of welk gedachtegoed wij ook hebben. Vooral die groep Wajong'ers is groot. Wij spreken hier nog uitgebreid over het wetsvoorstel, maar een paar dingen moeten mij nu al van het hart.

Allereerst maak ik mij erg veel zorgen over de samenloop van de wetsvoorstellen voor Wajong en de WSW en het ontbreken van de onderlinge afstemming tussen beide. Graag hoor ik van het kabinet hoe het die samenloop ziet en wanneer de voorstellen voor de WSW komen.

Daarnaast maak ik mij zorgen over het rapport van de commissie-De Vries, hoewel ik veel waardering heb voor de heer De Vries en uit het belangrijkste punt van zijn rapport de wens spreekt om in iedereen te investeren en niemand af te schrijven. Dat vinden wij ontzettend waardevol. Wij vinden echter dat er niet onder het minimumloon gewerkt moet worden, dat beschutte arbeid nodig blijft en dat wij iets moeten doen aan de wachtlijst. Het heeft verder onze voorkeur om mensen te ontdoen van de uitkeringsafhankelijkheid. Dat zien wij niet helemaal terug in de voorstellen van de heer De Vries.

Ik weet en erken dat de minister erop gebrand is om de Wajong'ers de kansen te bieden die zij zo graag krijgen. Veel van deze jongeren willen werken, ook de jongeren die nu in de regeling zitten. Het valt mij op dat in de voorstellen die er lagen, werd uitgegaan van de nieuwe regeling. Maar ook nu zijn er jongeren die graag willen werken en haast geen kans krijgen. Naast de inzet die wij verwachten van werkgevers en collega's, verwachten wij een extra inspanning van het Rijk. Daarom overwegen wij om daarvoor een aantal moties in te dienen.

Ik probeer het eerst in de vragende vorm. Ook dit jaar zijn de re-integratiebudgetten niet door de gemeenten opgemaakt. Wij hebben hierover onlangs nog gesproken in de Kamer. Zijn de minister en de staatssecretaris bereid om een substantieel deel van die budgetten – wij dachten aan een bedrag van 30 mln. – het komende jaar in te zetten voor re-integratie, de steun in de rug van deze groep Wajong'ers?

Er is nog een tweede optie. Ik heb de brief van de VNG gelezen. Van sommige punten werd ik knap chagrijnig en van andere vrolijk. Eén punt waar ik vrolijk van werd, betreft de experimenten die gemeenten willen uitvoeren met de Wajong'ers. Naar aanleiding van de Wet werk en bijstand zijn de Wajong'ers voor een deel naar UWV overgebracht. Dat vinden wij onwenselijk, maar goed, het is gebeurd. Als gevolg van deze verandering reiken de gemeenten de rijksoverheid nu de hand en zeggen: wij willen experimenteren met deze groep en geld vanuit ons werkdeel, vanaf volgend jaar het participatiefonds, investeren om deze groep aan het werk te krijgen. Ik roep het kabinet ertoe op om deze handreiking te accepteren en in overleg te treden met de gemeenten, verenigd in de VNG, om het bestuursakkoord aan te vullen met een op de jonggehandicapten gerichte doelstelling, zoals de invoering van pilots, om zo de Wajong'ers via de gemeenten aan het werk te helpen. Dat is cruciaal: juist die mensen die op dit moment aan de kant staan, moeten die kans krijgen. Dat is houvast!

Een ander punt, maar daarvoor sluit ik mij kortheidshalve aan bij het betoog van collega Van Hijum, betreft de Bulgaren en de Roemenen. Wij waren blij met het voorstel tot uitstel, maar wat ons betreft mag het nog wel wat langer.

Dan de slag naar vooruitgang. Er zijn veel mensen die graag willen meedoen, maar dat niet kunnen omdat zij gewoon vastzitten, omdat zij inderdaad allerlei problemen hebben, waar de heer Nicolaï in het eerste deel van zijn betoog net iets te gemakkelijk overheen stapte. Zij hebben bijvoorbeeld grote psychische problemen of het zijn mensen die het allemaal niet snappen, die het te ingewikkeld vinden of die een IQ hebben van tussen de 50 en de 80. Mensen die in het verleden misschien heel goed meekonden, maar nu feitelijk geen kans krijgen. Deze mensen belanden al snel tussen de wal en het schip.

Wij hebben bij de behandeling van de begroting van VWS een motie ingediend om te komen tot buurtdiensten. Wij moeten mensen in die wijken laten rondlopen zonder die ijskast vol wantrouwen die wij soms meegeven aan medewerkers op de werkvloer. Wij moeten hen gewoon vanuit vertrouwen laten werken. Laat medewerkers in zo'n buurt gewoon aanwezig zijn en probeer mensen met al hun gebreken, maar ook met al hun mogelijkheden, hun kansen, hun wil en hun vooruitgangsdrift te helpen om weer op te krabbelen en vooruit te gaan, om uiteindelijk de stap te maken naar werk, een baan, een toekomst. Veel van deze mensen willen dat. Maar zoals het nu is georganiseerd, is dat volstrekt onvoldoende. In ieder rapport wordt dat ook bevestigd. Er is pas een onderzoek geweest waaruit blijkt dat effectieve schuldhulpverlening helemaal niet effectief is. Wij roepen elke keer dat het integraal moet, maar feitelijk gebeurt dat niet. Problemen worden niet in verband met elkaar bekeken. Er wordt niet gekeken of iemand schulden heeft als gevolg van verslavingszorg. In sommige gemeenten gebeurt het wel. Ik ken heel veel goede voorbeelden en heel veel goede medewerkers. Wij geven nu echter wantrouwen door naar de werkvloer. Dat werkt contraproductief. Daarom heb ik namens mijn partij een amendement ingediend om extra geld uit te trekken voor schuldhulpverlening als onderdeel van de buurtdiensten. Dat is mijn eerste voorstel.

Mevrouw Spies (CDA):

Ik ben blij met deze toelichting. Het is dus geld voor de schuldhulpverlening? In de toelichting op het amendement staat dat de middelen ingezet kunnen worden om op adequate en efficiënte wijze hulp te bieden. Ik kan mij daarbij weinig voorstellen. Het gaat dus puur en alleen om het verstrekken van schuldhulpverlening?

De heer Spekman (PvdA):

Uit onderzoek is gebleken dat er feitelijk geen integrale aanpak is. Kern van zo'n aanpak is dat er naast aandacht voor financiële problemen ook oog is voor een verslavingsprobleem, een psychisch probleem of dat er sprake is van huiselijk geweld. In dat laatste geval gaat een vader er bijvoorbeeld met het geld vandoor. Dat soort problemen moet door die ene persoon worden behandeld die bij de families langs gaat. Het is dus gericht op het oplossen van problemen en op het voorkomen van schulden. Het is ook gericht op allerlei andere maatschappelijke problemen. Mensen hebben bijna nooit maar één probleem.

Mevrouw Spies (CDA):

Gaat het geld dan in mensen zitten of in projecten? Ik begrijp het nog steeds niet. Wat stelt de heer Spekman voor?

De heer Spekman (PvdA):

Uiteindelijk moet het om menskracht gaan. Het moet gaan om mensen die niet door ons beladen worden met allerlei regels waaraan zij moeten voldoen. Het gaat om mensen die voor ons actief moeten zijn in de wijken. Het gaat dus om fte's, om mensen die actief zijn in de buurten. Het gaat om mensen die preventief actief moeten zijn en gericht op het wegwerken van schulden en het oplossen van achterliggende problemen.

De heer Spies (CDA):

Dat kunnen alle ruim vierhonderd gemeenten in Nederland aanvragen?

De heer Spekman (PvdA):

Wij zien het als een stimuleringsbudget. Keer op keer is immers te zien dat er niet integraal wordt gewerkt, terwijl dat wel zou moeten. Wij willen de gemeenten prikkelen om het goede te doen. Dat is het doel.

De heer Ulenbelt (SP):

Pilots bij schuldhulpverlening om iets aan schulden te doen lijkt mij symboolpolitiek.

De heer Spekman (PvdA):

Dat heb ik niet gezegd.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik heb een vraag over de dekking. Begrijp ik goed dat die komt uit hogere boetes op het niet-naleven van het minimumloon? Iemand krijgt het minimumloon niet. De arbeidsinspectie legt een hogere boete op. Dat geld komt vervolgens bij de hulpverleners terecht. Is dat niet bizar? Dikke kans dat het geld bij dezelfde mensen terechtkomt. Die krijgen dan geen geld, maar iemand over de vloer!

De heer Spekman (PvdA):

De boetes staan gewoon in een begrotingspost. De heer Ulenbelt moet die er dan maar uitslopen. Het gaat om een begrotingspost voor boetes. Die staat voor dit jaar op 8 mln. en gaat voor volgend jaar terug naar 4 mln. Het lijkt ons onwaarschijnlijk dat er volgend jaar ineens minder werkgevers boetes moeten betalen. Vandaar dat wij deze post hebben opgenomen.

De heer Ulenbelt (SP):

Hoe succesvoller de Arbeidsinspectie dus is bij het handhaven van het minimumloon, hoe beter het is voor deze mensen die arme mensen gaan helpen. Waarom besteed de heer Spekman het geld niet aan inkomen voor arme mensen in plaats van die weer nieuwe helpers op het dak te sturen?

De heer Spekman (PvdA):

Wat voor een beperkt beeld heeft de heer Ulenbelt! Ik zou graag met de heer Ulenbelt een keer rondlopen in een wijk. Een gezin met een gokverslaafde vader is snel door het geld heen. Meer uitkering of een iets hoger salaris lost dan helemaal niets op. Was het maar zo simpel. Het lost alleen iets op voor de beperkte groep die alleen een te klein inkomen heeft. In veel wijken is bij de mensen meer aan de hand en hebben mensen meerdere problemen.

Bij een tweede punt gaat ook niet goed genoeg. Hierover is recent door de Kamer in de vaste commissie gesproken. Ik doel op de voedselbanken. Wij hebben tijdens het algemeen overleg over de armoede geconstateerd dat de voedselbanken een geschikte vindplaats zijn voor mensen die geen vertrouwen hebben in de overheid, die de overheid niet weten te vinden of die angst hebben om in de schuldhulpsanering te komen. Sommige mensen maken de vlucht vooruit. Er komen heel veel mensen die niet de hulp krijgen die zij nodig hebben om een sprong vooruit te maken. Nu blijven zij daardoor hangen. Sommige gemeenten zoeken op een ontzettend goede manier de samenwerking met de voedselbanken. In die gemeenten wordt er uiteindelijk ook voor gezorgd dat de aantallen mensen afnemen die afhankelijk zijn van de voedselbank. Dat vinden wij ontzettend belangrijk. Wij zien hierbij hetzelfde als bij de schuldhulpverlening, namelijk dat gemeenten het niet uit zichzelf doen. Ook hier hebben wij gezocht naar positieve manieren om gemeenten te kunnen prikkelen, het goede te doen. Wij willen in dit amendement geld uittrekken om de gemeenten te belonen die het goed doen en om ervoor te zorgen dat zij de mensen nog beter de benodigde hulp kunnen bieden. Het zijn vaak ook die mensen die toeslagen mislopen of misschien de bijzondere bijstand.

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter. Volgens mij heeft oud-collega Verburg in deze Kamer al eens voorgesteld om behalve een voedselpakket ook een hulpverleningspakket vanuit de voedselbanken aan te bieden, juist om de samenwerking mogelijk te maken die de heer Spekman bepleit, een pleidooi dat wij van harte ondersteunen. Wat ik echter echt niet begrijp, is waarom hij daar geld bij wil zetten vanuit het rijk. Er zijn gemeenten die het goed doen. Je gaat de slechte gemeenten belonen – want dat zijn de gemeenten die het nu nog niet doen – of je gaat geld stoppen in iets wat al gebeurt. De gedachte is sympathiek, maar ik vind het heel bijzonder dat wij daar vanuit de begroting van Sociale Zaken geld voor beschikbaar zouden moeten stellen.

De heer Spekman (PvdA):

Als wij vanuit het Rijk iets willen veranderen, dan zijn onze keuzes vrij beperkt. Wij hebben vaak gekozen, ook vanuit de Kamer, om bijvoorbeeld te investeren in het wegwerken van de wachtlijsten, om daar maar bedragen bij te doen. Dat miskende vaak het goede gedrag van gemeenten die dat uit zichzelf al hadden gedaan. Waar ik constant naar zoek, is naar methodes om vanuit de rijksoverheid, vanuit de Kamer, de goede gemeenten extra te ondersteunen. Ik heb namelijk in de gesprekken met wethouders van allerlei politieke kleur en van allerlei gemeenten gemerkt dat zij dat nu wel doen, maar dat hun slagkracht groter wordt naarmate zij iets meer capaciteit hebben. Door wat extra capaciteit in te zetten, wil ik die gemeenten stimuleren om die vindplaatsen goed te gebruiken, zodat uiteindelijk in de gemeenteraden van die andere gemeenten wordt gezegd: waarom doen wij dat niet? Waarom leveren wij dat goede werk niet ook? Dat is de achtergrond.

De heer Nicola&iuml (VVD):

Voorzitter. Het wordt nu wel steeds doller. Ik hoor de heer Spekman nu erg enthousiast worden over voedselbanken, terwijl die in de verkiezingstijd volgens de PvdA een schandvlek waren. Staatssecretaris Aboutaleb heeft in zijn laatste debatten en stukken aangegeven dat het bestaan van voedselbanken op zichzelf niet zo erg is. Toen heb ik minister Bos gevraagd of hij ze nog steeds een schandvlek vindt. Hij zegt: ja. En nu zegt de heer Spekman dat voedselbanken juist een heel geschikt instrument zijn en een vindplaats die wij gaan gebruiken voor allerlei andere doeleinden.

De heer Spekman (PvdA):

Ik vind het vreselijk als mensen afhankelijk zijn van de bedeling, maar door dat vreselijk te vinden, is het nog niet gestopt. Dus moet je er vervolgens over nadenken – en dat is ook onze opgaaf – hoe wij ervoor zorgen dat mensen onafhankelijk worden van de bedeling. Ik heb een gemeente genoemd waarvan de voedselbank eerst 250 klanten had. Dat aantal kon door het bieden van de goede hulp terug worden gebracht naar 30. Dat is voor mij het voorbeeld dat wij moeten volgen.

De heer Nicola&iuml (VVD):

Daar zijn wij het snel over eens, maar vindt de heer Spekman nu wel of niet wat de heer Bos vond, namelijk dat die voedselbanken zo snel mogelijk de wereld uit moeten?

De heer Spekman (PvdA):

Dat doen wij vooral door goed te werken en dit is de methode waar ik in geloof, omdat in een aantal gemeenten is gebleken dat dit ook leidt tot verbetering, tot verandering en tot onafhankelijkheid van de voedselbank. Dan kunnen mensen die sprong vooruit maken.

De voorzitter:

Mijnheer Ulenbelt, kort, want u hebt al heel veel interrupties gehad.

De heer Ulenbelt (SP):

Het moet toch niet gekker worden. Nu hebt u de regelingen zo ingewikkeld gemaakt, dat mensen ze niet meer kunnen bereiken. Die mensen gaan nu naar de voedselbank. Nu moet de gemeente naar de voedselbank om dat probleem weer op te lossen en daar geeft u ze dan weer geld voor. Dat is toch de omgekeerde wereld? Waarom maakt u die regelingen niet gewoon categoraal, dan wordt het beroep op de voedselbanken een stuk beter en dan hoeft u niet samen te werken met de schandvlek, zoals die genoemd wordt. U moet toch voedselbanken voorkomen? Nu maakt u ze instrument van inkomenspolitiek!

De heer Spekman (PvdA):

Ik ben het er helemaal mee eens dat regelingen simpel moeten, maar dat doen wij hier in de Kamer niet met een vingerklik. Zo simpel gaat dat niet. Dat vraagt soms tijd. Kijk maar naar de discussie over de buitengewone uitgaven waar u vandaag nog anders over hebt gestemd, terwijl dat echt een versimpeling is. U was tegen die versimpeling.

De heer Ulenbelt (SP):

U beantwoordt mijn vraag niet. Volgens uw amendement krijgen de gemeenten geld en gaan zij samenwerken met iets wat u verafschuwt. Omdat zij het zelf niet kunnen oplossen, moeten zij te rade gaan bij voedselbanken. De PvdA kiest dus voor voedselbanken als onderdeel van inkomenspolitiek.

De heer Spekman (PvdA):

De PvdA probeert de mensen die in de problemen zitten vooruit te laten komen in het leven. Dat doe je niet door alleen maar te roepen: het moet allemaal weg en het is een schande. Dat doe je door na te denken over hoe je het voor elkaar krijgt dat mensen onafhankelijk worden van die voedselbank. Dat kan als je mensen weet te bereiken. De voedselbank is op dit moment een plek waar wij mensen kunnen bereiken. Daarom zoek ik de samenwerking met deze club van mensen met een warm hart, om de problemen die zij daar ervaren, te verhelpen. Dat kan soms met de voorzieningen die wij landelijk hebben bedacht, soms kan het met lokale voorzieningen en soms gaat het om heel andere problemen, zoals een verslaving of illegaliteit.

De voorzitter:

Ik heet mevrouw Van Gent van harte welkom. Zij heeft net als voorzitter van de commissie voor WWI een kennismakingsgesprek gevoerd met de nieuwe minister. Fijn dat u er weer bent.

De heer Spekman vervolgt zijn betoog.

De heer Spekman (PvdA):

Ik heb nog een paar losse punten ter afronding.

Het baart onze fractie zorgen dat het moeilijker wordt om jongeren vooruitgang te laten maken en kansen te bieden nadat zij een keer in het leven een fout hebben gemaakt en dus negatieve antecedenten hebben. Ik vraag deze minister om in overleg met zijn collega van Justitie te bekijken hoe wij in Nederland omgaan met de Verklaring Omtrent het Gedrag. Steeds meer jongeren die wel willen, lopen tegen het feit aan dat zij van werkgevers geen kansen meer krijgen, doordat zij geen Verklaring Omtrent het Gedrag hebben. Steeds meer werkgevers vragen die verklaring, waardoor een vicieuze cirkel dreigt. Mijn fractie vindt dit echt problematisch. Wij moeten ons daar niet bij neerleggen, alhoewel ik mij realiseer dat het allemaal niet eenvoudig is.

Ik noem het volgende toch een keer in deze plenaire zaal, maar dat komt omdat ik dit heel vaak heb gevraagd en die vraag nog steeds niet bevredigend is afgerond. Het gaat over de parlementariër over wie ik eerder vragen heb gesteld en van wie zes jaar geleden is geconstateerd dat hij heeft gefraudeerd. Hij is nog steeds niet voor de rechter gebracht. Dat vind ik onbegrijpelijk lang duren en ik wil dat daar druk op wordt gezet. Ik ben het gewoon zat en ik vind het niet uit te leggen aan al die mensen die wel vervolgd worden en wel worden voorgeleid voor de rechter. Deze zaak is al lang rond en moet een keer tot een eind komen.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. De begroting staat dit jaar in het teken van de participatie. Iedereen doet mee. Alles wordt uit de kast gehaald om 80% van de beroepsbevolking in 2016 aan het werk te krijgen. Jobcoaches, brugbanen, participatiebanen, loonkostensubsidies, doorwerkbonussen, premiekortingen, niets is dit kabinet te dol. Toch zijn de resultaten tot nu toe teleurstellend. Uit onderzoek blijkt dat slechts 3% van de uitstroom dankzij re-integratie aan de bak komt. Natuurlijk ontkennen de minister en de staatssecretaris dit cijfer, maar zij komen ook niet met andere cijfers. De minister wil en kan zich niet verantwoorden voor de miljoenen die worden gespendeerd. Wij mogen hem pas in 2016 afrekenen op zijn beleid, maar dan zijn wij inmiddels twee kabinetten verder en is deze minister met pensioen. De PVV wil afrekenbare doelstellingen om de effectiviteit te kunnen beoordelen. Die ontbreken nu ten enenmale. Het kabinet gooit een grote zak met geld op tafel en hoopt dat dit effect heeft. De sociaal werkers in de gemeenten en de commerciële re-integratiebureaus vieren ook in 2009 weer feest.

De PVV denkt dat een paar zaken in dit begrotingsoverleg zijn onderbelicht, zoals de rol van de werkgevers. Zij worden wat ons betreft te weinig betrokken. De werkgevers wordt een gunst gevraagd om met subsidies mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een kans te geven en in dienst te nemen, terwijl 85% aangeeft niet gevoelig te zijn voor dit soort omkooppraktijken. De PVV pleit er dus voor om de werkgevers meer bij de re-integratie te betrekken en de re-integratie meer vraaggericht te maken.

Motivatie is ook een punt dat is onderbelicht. Het kabinet gaat er in al zijn naïviteit van uit dat iedereen supergemotiveerd is om aan de slag te gaan. Het heeft zelfs een website opgezet: yes, we can. Er zijn echter ook mensen die geen zin hebben om te werken en geen zin hebben in school. Als mensen niet geholpen willen worden, moet worden gestopt met helpen. Motivatie is tenslotte niet te koop.

Ook de armoedeval is ons een doorn in het oog. Daar wordt niets aan gedaan. Wij weten allemaal dat het voor veel mensen financieel nauwelijks interessant is om te gaan werken.

Een volgend punt betreft handhaving en sancties. Er wordt veel te weinig opgetreden tegen fraude en oneigenlijk gebruik. Daarnaast zijn de sancties veel te licht. In 2007 werden 2700 uitkeringen tijdelijk verlaagd. Dat is nog geen 8% van de geconstateerde fraudegevallen. Wat is er gebeurd met de resterende 92%?

Juist in deze tijd dat er noodzakelijkerwijs gedwongen ontslagen zullen vallen, komen de kantonrechters met een versobering van de ontslagvergoeding. De minister verschuilt zich achter de beslissingsbevoegdheid van de kantonrechters. Je maakt mij echter niet wijs dat zij dit op dit moment zelf hebben verzonnen. De PVV-fractie eist van de minister dat hij deze maatregel terugdraait en desnoods een wettelijk kader schetst waaraan de kantonrechters zich moeten houden.

De PVV-fractie zou graag zien dat er een regeling komt voor uitkeringsgerechtigden die zich als vrijwilliger willen inzetten, met name in de zorg. Wij weten immers dat er in de zorg een groot tekort bestaat. Met zo'n regeling kunnen mensen met een uitkering, met name 50-plussers die een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt, beter inzetbaar worden als vrijwilliger in de zorgsector. Kan de minister dit onderzoeken en bezien of de vergoeding voor deze mensen – die bedraagt nu maximaal € 79 – uit te breiden om die mensen te betrekken bij de zorg zodat ook daar de tekorten kunnen worden weggenomen?

Natuurlijk is het een goede zaak om ouderen te prikkelen om langer door te werken. Het kabinet introduceert nu allerlei prikkels om de participatie van ouderen te bevorderen, zoals een heffingskorting en een doorwerkbonus. De PVV-fractie vraagt zich af of deze maatregelen wel effectief zijn. Werkgevers hebben aangegeven ongevoelig te zijn voor al deze financiële prikkels. Zij maken zich eerder druk over de hoogte van het salaris van oudere werknemers, het risico van loondoorbetaling bij ziekte, de kosten van verzekeringen en de cao-verplichtingen. Op al deze punten komt de minister de werkgevers niet tegemoet. Kan hij met voorstellen komen om deze drempel bij werkgevers – wij hebben hen hard nodig, want zonder werkgevers komen ouderen ook niet aan de slag – weg te nemen?

Ik kom nu op de Polen, de Bulgaren en de Roemenen. Nederland heeft inmiddels 120.000 Polen mogen verwelkomen. De verwachting is dat dit aantal in de komende tijd met tienduizenden zal toenemen doordat er in Engeland, waar een miljoen Polen zaten, niets meer te verdienen valt. De Polen zorgen voor veel overlast en verloedering in de wijken. Zij vormen een ernstige bedreiging voor onze arbeidsmarkt, zeker nu wij weten dat in de bouw en de industrie de komende tijd de hardste klappen zullen vallen. De PVV-fractie wil daarom de grenzen weer dichtgooien voor Polen zodat zij alleen nog maar met een tewerkstellingsvergunning mogen werken. Hetzelfde geldt natuurlijk voor Bulgaren en Roemenen. Wij zijn straks nog verder van huis als Nederlanders thuis zitten met een uitkering en Oost-Europeanen hun werk doen en het salaris naar hun thuisland sturen.

De PVV-fractie maakt zich ernstige zorgen over de koopkracht van burgers in 2009. Het lijkt erop dat iedereen er in 2009 een paar tientjes op vooruit gaat, maar is dat wel zo? De kredietrente loopt op, de pensioenen worden waarschijnlijk niet geïndexeerd, de pensioenpremie wordt waarschijnlijk naar boven vrijgesteld en het is nog maar de vraag of de looneis van 3,5% wordt gehaald. Ook vragen wij ons af of die paar tientjes koopkrachtverbetering wel voldoende zijn om de economie weer vlot te trekken. De koopkracht komt meer en meer onder druk te staan. Als mensen niet consumeren, droogt de economie helemaal op. In plaats van bedrijven te helpen, moeten wij consumptie stimuleren door belastingen te verlagen. Als mensen meer besteden, worden de bedrijven en de economie vanzelf geholpen.

Mijn laatste punt betreft de economische recessie. Wij vragen ons af of de begroting en het beleid niet zijn achterhaald nu de economie tot stilstand is gekomen. Als wij de berichten mogen geloven, gaat de werkloosheid de komende tijd weer groeien en dreigen er massaontslagen in sommige branches. Banken, industrie, horeca, bouw en detailhandel, allemaal zien zij hun omzet teruglopen en kondigen zij ontslagen aan. Is de minister op deze crisis voorbereid?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Bij een neergaande economie gebeurt het vaak dat de zwakkeren de zwaarste klappen moeten opvangen. Juist in deze fase is dus ook verbondenheid en vertrouwen een groot goed, ten einde met elkaar te kunnen blijven bouwen aan een samenleving waarin ieder tot zijn recht komt. De fractie van de ChristenUnie is dan ook van mening dat de minister juist met deze begroting een schild kan vormen voor de zwakkeren. Door deze ogen beschouwt de fractie van de ChristenUnie vandaag de begroting.

Wij juichen het toe dat het kabinet stevig inzet op "Van werk naar werk". De poortwachtercentra, tijdelijke mobiliteitscentra en detachering kunnen hierbij een belangrijke rol spelen. Tegelijkertijd is het van belang dat werknemers en flexwerkers zich kunnen blijven ontwikkelen om aansluiting te kunnen vinden op de arbeidsmarkt. Daarmee vergroten zij hun kans om aan het werk te blijven. Bedrijven moeten meer investeren in een mobiliteitsbeleid en een leeftijdsbewust personeelsbeleid. Is de minister het met mij eens dat deze zaken niet meer vrijblijvend kunnen zijn? Wil hij toezeggen dat hij de sociale partners zal stimuleren om binnen de cao's hieraan invulling te geven?

Het is goed dat het kabinet heeft besloten om onder strikte voorwaarden werktijdverkorting mogelijk te maken. De match tussen vraag en aanbod moet echter verbeterd worden. Een middel hierbij is omscholing. Het kost bedrijven nog veel bureaucratie om hiervoor middelen te verkrijgen. Dit kan beter. Ik stel voor dat werkgevers een trekkingsrecht krijgen uit de O en O-fondsen, maar bijvoorbeeld ook uit de re-integratiepot, indien daar een concrete vacature mee vervuld zou worden. De toetsing van de juiste besteding van de middelen kan achteraf plaatsvinden door het UWV. Uiteraard zal het geld teruggevorderd worden als het niet goed besteed is. Is het kabinet bereid deze mogelijkheid te onderzoeken?

De economische crisis hangt als een zwaard van Damocles boven de hoofden van de mensen met een beperking, zoals Wajong'ers en WSW'ers. Het vinden van werk is al moeilijk voor deze groep, maar ook het in dienst blijven wordt nu steeds belangrijker. Het kabinet zet met de wetswijziging Wajong een hoop instrumenten in om de jongeren naar een reguliere baan te begeleiden. Wij komen hier later op terug. Ik wil de minister nu al meegeven om de sociale partners op het hart te drukken binnen de cao's concrete afspraken te maken over de tewerkstelling van deze jongeren.

Wij worden er regelmatig mee geconfronteerd dat bedrijven zelf intern een jobcoach willen organiseren. Het gaat dan om iemand die binding heeft met het bedrijf en de interne schakel vormt tussen de jongere en het bedrijf. Graag hoor ik van de minister of hij in elk geval wil onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor werkgevers om gebruik te kunnen maken van een interne jobcoach.

Tijdens de behandeling van de Wet SUWI is al gesproken over het belang van de informatievoorziening aan cliënten van de LWI's. Zelfredzaamheid staat voorop. Bovendien moeten LWI's hun dienstverlening nu ook richten op Wajong'ers en arbeidsgehandicapten, een nieuwe tak van sport. Daarom ziet mijn fractie het belang van een onafhankelijke informatievoorziening op de werkpleinen. Op dit punt heb ik een amendement ingediend.

Zoals eerder gezegd zal er een structurele krapte op de arbeidsmarkt ontstaan, hoe raar dat op dit moment ook mag klinken. Het kabinet heeft al een aantal maatregelen genomen om doorwerken, ook na het 65ste jaar, te stimuleren, als de mensen dit zelf willen. Toch schijnen er nog steeds arbeidscontracten te bestaan op basis waarvan men gedwongen wordt na het 65ste jaar te stoppen met werken. Dit bevreemdt ons. Daar gaat een dubbel signaal van uit. Ik vraag daarom de minister om cao's met een leeftijdsbepaling inzake uittreding niet meer bindend te verklaren. Is hij daartoe bereid?

Nu iets over de vrijwilligers. Uitkeringsgerechtigden die vrijwilligerswerk verrichten of tijdelijk iets bijverdienen, moeten hiervoor niet bestraft worden. De bijverdienregeling maakt het mogelijk dat uitkeringsgerechtigden een deel van hun vrijwilligersvergoeding mogen houden. De huidige bijverdienregeling is echter al een aantal jaren niet geïndexeerd. Feitelijk betekent dit dus een uitholling van de regeling. Dat vindt de ChristenUnie niet wenselijk. Bijstandsgerechtigden kunnen door middel van vrijwilligerswerk de aansluiting met de arbeidsmarkt behouden en mogen zeker beloond worden voor het nuttige werk dat zij leveren. Vandaar dat de ChristenUnie voorstelt, de bijverdienregeling te indexeren met hetzelfde percentage als waarmee de uitkeringen worden verhoogd. Is de minister hiertoe bereid?

Ik kom te spreken over maatregelen op het gebied van arbeid en zorg. Het ouderschapsverlof wordt per 2009 verlengd van 13 naar 26 weken, een prima maatregel. Gelukkig is de uitbetaling van de korting nu ook losgekoppeld van de levensloop. De regeling zal zo veel aantrekkelijker worden. Tegelijkertijd blijft het raar dat je de korting pas krijgt als je belastbaar inkomen in een jaar van opname lager is dan in het voorgaande kalenderjaar. Als je het ouderschapsverlof verspreid over een aantal jaren opneemt, een goede promotie maakt of start met opname aan het einde van een jaar, is de kans groot dat je niet aan deze voorwaarde voldoet. Dat werkt de flexibilisering van het verlof, een kabinetsdoelstelling, niet in de hand. Onderkent de minister dit probleem en gaat hij hier iets aan doen?

Om werken voor ouders aantrekkelijk te maken – dan heb ik het over man en vrouw – heeft mijn fractie al langer gepleit voor flexibilisering van arbeidstijden, bijvoorbeeld via schooltijdbanen. Vorig jaar is mijn motie aangenomen om de taskforce voor deeltijd-plus een pilot schooltijdbanen te laten opstarten. Hier heb ik echter nog niets van gehoord. Wanneer komt die pilot nu? Komend voorjaar vindt er een conferentie plaats op initiatief van de minister voor Jeugd en Gezin met als thema "gezinsvriendelijker werkgevers". Daar zullen schooltijdbanen ongetwijfeld nog aan de orde komen, maar ik ben benieuwd hoe deze minister het concept verder handen en voeten gaat geven. Mijn fractie heeft al eerder voorgesteld om het CWI gericht naar schooltijdbanen te laten zoeken en deze ook als zodanig aan te merken in de vacaturebank. Is de minister bereid om dit voorstel over te nemen?

Tot slot wil ik nog de vinger leggen bij een probleem dat grote gevolgen voor de betrokkenen heeft, namelijk de schuldenproblematiek. Tijdens werkbezoeken ben ik geconfronteerd met veel leed op dit punt. De staatssecretaris heeft al flinke stappen gezet in het armoede- en schuldendossier, maar er zitten nog steeds haken en ogen aan. Een schuldensituatie is extra schrijnend wanneer er kinderen in het spel zijn. Daarom heb ik een aantal aanbevelingen opgenomen in een notitie die ik u hierbij overhandig. Graag ontvang ik een reactie op de daarin opgenomen voorstellen van de staatssecretaris.

De voorzitter:

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De schooltijden in Nederland zijn een beetje een achterhaald concept. Tussen de middag naar huis en een boterhammetje eten, voor werkende ouders is dat uitermate lastig. Zou het niet veel beter zijn om te koersen op dagarrangementen, ook voor kinderen? De schooltijden kunnen dan veel beter aansluiten op werktijden en op de buitenschoolse opvang en andere kinderopvangvoorzieningen. Het lijkt mij toch dat ook de ChristenUnie er wel voor is om zich klaar te maken voor nieuwe tijden.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Op dit moment lopen experimenten met dagarrangementen. Wij willen dat bepaalde banen gewoon worden gekoppeld aan de schooltijden van de kinderen. Vandaar dat wij daarop inzetten. Wij zijn er voorstander van dat ouders dan zelf de vrijheid hebben om voor hun kinderen te zorgen. Het zou heel mooi zijn als die twee met elkaar gecombineerd worden: de kinderen op school terwijl mama of papa aan het werk zijn en kinderen die thuiskomen als mama of papa thuis is om hen op te vangen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het punt is nu juist dat die ouders met de handen in het haar zitten omdat de schooltijden in Nederland volkomen achterhaald zijn bij heel veel scholen. Ik denk aan de middagpauzes, op tijd stoppen, vergaderdagen en lange vakanties. Ik pleit ervoor dat wij juist daar wat aan doen. Ouders krijgen dan veel minder problemen om arbeids- en schooltijden te combineren.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Je krijgt dan de hele discussie over de tijden dat kinderen naar school moeten. Je moet die discussie voeren bij debatten over de begroting van OCW. Mevrouw Van Gent heeft het over onderwijstijden, maar wij hebben het nu over de begroting van SZW. Ik kan daar op dit moment dus niets over zeggen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik heb alweer een jaar geleden een motie ingediend over het flexibiliseren van de werkdag van zeven tot zeven. De ChristenUnie heeft daar ook voorgestemd. Als wij het kabinet deze motie eens laten uitwerken, dan kunnen ouders en werkenden samen met de werkgevers bepalen welke tijden zij werken. Ik vind het geweldig als mevrouw Ortega samen met mij het kabinet oproept om daar eens werk van te maken.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Het kabinet komt inderdaad met een voorstel voor flexibilisering van arbeidstijden en verlofregelingen. Ik ben benieuwd waarnaar gekeken gaat worden. Ik blijf erbij dat het voor ouders mogelijk moet zijn om te kiezen voor schooltijdbanen. Werkgevers komen met bepaalde vacatures die de status van schooltijdbaan krijgen. Dan weet iemand dat het een baan is voor de momenten dat het kind op school zit.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik heb het niet over de verlofregeling. Ik heb het alleen over het flexibiliseren van de werkdag. Dit betekent dat de werkdag begint en eindigt tussen zeven en zeven. Ouders en werkende alleenstaanden kunnen dan zelf met hun werkgever een keuze maken. Ik dacht dat mevrouw Ortega ervoor is dat mensen zelf een keuze kunnen maken.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Het is sowieso mogelijk om in overleg met je werkgever te kijken naar begin- en eindtijden. Ik snap helemaal niet waar mevrouw Koşer Kaya naar toe wil.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Het lijkt mij goed om de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te beginnen met een kleine evaluatie van het beleid van de twee bewindslieden. De een gaat tenslotte weg, waardoor je dit debat kunt zien als een soort exitgesprek. De ander blijft en krijgt een nieuwe collega. Het lijkt mij interessant om de minister nog wat bagage mee te geven. De GroenLinks-fractie is toch wat teleurgesteld in hoe het eraan toe gaat op SZW. Het is een beetje dat driedelig grijs dat heerst op het ministerie, niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk. Ik leg dit uit.

Het eerste grijs is zuinig en hand op de knip, bezuinigingen en toch problemen bij de koopkracht en armoedebestrijding. Het tweede grijs is dat men conservatief is in het combineren van arbeid en zorg. Het derde grijs is de angst voor vernieuwing, omdat de lieve vrede in de coalitie belangrijker is dan het doen van vooruitstrevende voorstellen. Dat vinden wij toch teleurstellend.

Toen het economisch goed ging in Nederland, wat nog niet zo lang geleden is, heeft het kabinet verzaakt de integrale moderniseringsslag te maken wat betreft de verzorgingsstaat. Het is niet voldoende er een paar dingetjes uit te halen waarover je het nooit eens wordt. De essentie is dat je dit integraal aanpakt. Ook het toegankelijk maken van de arbeidsmarkt is onvoldoende gelukt. De mensen die aan de kant stonden toen het goed ging, bleven aan de kant staan en staat nog steeds aan de kant nu het slechter gaat. Dat is die draaideurconstructie.

Ik moet helaas concluderen dat beide heren niet daadkrachtig genoeg zijn en dat zij het een beetje hebben laten liggen op de punten die ik zojuist noemde. Over het beleid dat zij voeren, zeggen wij in onze fractie dat dit heel erg van de vorige eeuw is en te defensief, terwijl er juist stappen moeten worden gezet naar nieuwe vormen en gedachten. Waar zijn bijvoorbeeld die 200.000 extra banen voor de mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt? Hoe zit het met die 35.000 niet-uitkeringsgerechtigden? De minister kan de aantallen wel verhogen, maar het is toch een beetje het schuiven van papier en een theoretische exercitie, want concreet is er echt nog te weinig van terechtgekomen. Waar zijn de regelingen om arbeid en zorg echt te kunnen combineren, vraag ik de minister indringend. Hij heeft de boot gemist in goede tijden en hij moet een soort tanker gaan keren in slechte tijden. Ik kan hem verzekeren dat dit niet zal meevallen.

Je kunt ook zeggen dat dit het moment is om ondanks of dankzij de crisis echt iets te doen aan armoede, arbeidsmarkt en "weg achter het aanrecht". Het enige moment dat de heren zich inleven in vrouwen, gedragen zij zich als een Zeeuws meisje: geen cent te veel om arbeid en zorg te combineren. Een zegen voor de heren is dat Opzij is gestopt met de Feministische Meetlat. De bewindslieden zouden daar zwaar in de min op scoren.

De GroenLinks-fractie is zeer ontevreden over de lakse houding ten aanzien van eigentijdse arbeid- en zorgarrangementen. Je zou bijna zeggen dat het tijd wordt voor een vrouw op Sociale Zaken en Werkgelegenheid of voor een eigentijdse man. Die vrouw moet natuurlijk ook wel een beetje van arbeid en zorg afweten. Vol verwachting klopt het hart bij de GroenLinks-fractie. Ik heet mevrouw Klijnsma nu al welkom. Ik zie nu al helemaal voor mij dat minister Donner en mevrouw Klijnsma 's morgens samen op de tandem op weg zijn naar het ministerie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Mevrouw Klijnsma zit dan waarschijnlijk achterop. Ik hoop dat zij minister Donner dan vooruit helpt om echt iets te doen aan arbeid- en zorgcombinaties. Ik zie dit met belangstelling tegemoet.

Participatie, armoedebestrijding en werk zijn sleutelbegrippen voor GroenLinks op Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Als motto hanteren wij altijd: beter een halve baan dan een hele uitkering. Iedereen doet mee naar zijn of haar mogelijkheden. Werk moet lonen, ook bij parttimecapaciteit.

Wij moeten werken, werken, werken van het kabinet, totdat wij erbij neervallen, zou ik bijna willen zeggen; het liefst veertig uur per week, want er komen grote arbeidsmarkttekorten. Je zou er bijna gestrest van raken en wij hebben al het gevoel dat wij het zo druk hebben. De helft van alle mensen van 20 tot 65 jaar heeft last van gejaagdheid. Vrouwen die een parttimebaan combineren met de zorg voor kinderen, voelen zich het meest gejaagd. Introductie van de veertigurige werkweek betekent dat mensen nog vaker en eerder zijn opgebrand. Zij zullen dus alles uit de kast halen om vroeg te kunnen stoppen met werken. Dit betekent dat de arbeidsmarkt nog minder aantrekkelijk wordt voor ouderen, vrouwen en gedeeltelijk arbeidsgehandicapten. Dit zijn mensen die wij, gezien de komende tekorten op de arbeidsmarkt, hard nodig hebben en die wij het graag gunnen dat zij meedoen en meewerken.

Hoe kijken de bewindslieden aan tegen de grove leeftijdsdiscriminatie die mensen ouder dan 45 jaar bij het solliciteren nog steeds ondervinden? Zou het geen idee zijn om te experimenteren met leeftijdsloos solliciteren, zodat een sollicitant zijn geboortedatum niet meer hoeft te noemen in de sollicitatiebrief?

Om Nederland klaar te stomen voor de toekomst is een ontspannen samenleving nodig, een samenleving waarin mensen kunnen genieten van hun kinderen en van hun werk. Het moet gaan om een samenleving waarin samen leven, samen zorgen en samen werken mogelijk zijn voor iedereen. GroenLinks gunt iedereen het beste van twee werelden. Werken is leuk en goed voor mensen en zorgen ook. Werken is goed voor de economie, maar zorgen ook. Papa's moeten zich de papadag niet laten ontzeggen en mama's niet hun carrière. Het kabinet zegt dit ook te willen, maar het bewijst slechts lippendienst aan dit streven. Zowel in de langverwachte Gezinsnota van minister Rouvoet als in de verlofnota van minister Donner staat amper nieuw beleid. GroenLinks heeft bijna de hoop opgegeven dat het kabinet zelf met een goede verlofregeling komt. Ik geef het kabinet hiervoor nog een laatste kans. Dit kabinet produceert lege nota's. In de Gezinsnota van Rouvoet en de verlofbrief van Donner zie ik echt geen nieuw voorstel voor een moderne arbeidsmarkt. Het kabinet zet al zijn kaarten op flexibiliseren. Dat klinkt leuk, maar het lost niks op. Minister Donner is van plan, het zorgverlof te flexibiliseren door verschillende verlofvormen in elkaar te schuiven in één regeling. Hij presenteert het bovendien ten onrechte als een uitbreiding van het vaderverlof. Was het maar waar, zou ik zeggen. Het lijkt goed nieuws, maar dat is het niet. De regeling is nog niet goed uitgewerkt. Als wij niet goed oppassen, krijgen werknemers minder in plaats van meer rechten. Stel, je hebt als kersverse papa – ik kijk de heer Van Hijum natuurlijk nu ook indringend aan – twee weken verlof opgenomen na de geboorte van je nieuwe spruit. Vervolgens is de kans groot dat daarna je verlof op is. Als je partner dan een half jaar later haar of zijn been breekt, zit je mooi met de handen in het haar. Zo moet het dus niet.

De voorzitter:

Mijnheer Van Hijum, ik heb toch niets gemist wat betreft uw gezinssamenstelling?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Hij heeft jonge kinderen.

De voorzitter:

Maar dus niet recent, begrijp ik.

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Ze zijn inmiddels alweer twee en drie jaar oud, maar dat doet er nu even niet toe.

Mevrouw Van Gent doet het nu voorkomen alsof het kabinet geen prestaties levert op dit punt. Wij hebben echter het betaald ouderschapsverlof van 13 naar 26 weken uitgebreid. Dat betekent dus een half jaar verlof per partner. Als je dat flexibel kunt opnemen, dan zitten wij toch heel dicht bij het gewenste ideaalbeeld dat zowel mevrouw Van Gent als ik heeft? Dan kunnen beide partners, man en vrouw, toch gewoon flexibel hun verlof opnemen?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat is zeker mijn ideaal, maar u vergeet één essentieel punt – u weet dat net zo goed als ik – namelijk dat deze verlofregelingen ook op een goede manier financieel moeten worden gecompenseerd. De meeste verlofregelingen gaan niet verder dan een vergoeding van zo'n € 650, maar voor zeer veel gezinnen is het onbestaanbaar dat ze daarmee dan dat verlof kunnen opnemen. Als je zo rond modaal verdient of een laag middeninkomen hebt, dan kun je je de luxe om dat verlof op te nemen, niet permitteren. De crux van onze voorstellen was natuurlijk dat deze verlofregelingen fatsoenlijk gefinancierd worden, zodat iedereen daarvan gebruik kan maken.

De heer Van Hijum (CDA):

Vindt u dat het de werknemers maar allemaal in de schoot moet worden geworpen door de werkgevers dan wel de overheid of moeten werknemers en vakbonden daar ook zelf voor opkomen en in cao's goede afspraken daaromtrent maken? Dat laatste kan toch ook?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat kan ook. Maar het is een gespreide verantwoordelijkheid. Ik zou het mooi vinden als de overheid haar verantwoordelijkheid neemt, net als de werknemer en zeker ook de werkgever.

U weet net zo goed als ik dat het er op dit moment echt zeer, maar dan ook zeer slecht voorstaat. Het schiet voor geen meter op, net als het bij de kinderopvang en het recht op deeltijdwerk. Het was nodig die zaken door wetgeving beter te regelen, zodat er verdere stappen konden worden gezet. Ik vind het op dit moment gewoon beneden niveau. Blijkbaar verschil ik daarover met u van mening.

De heer Van Hijum (CDA):

Nee, want ik ben ook niet tevreden over de voortgang bij werkgevers of over de mate waarin deeltijdwerk en flexibel werk zijn aanvaard.

De vraag is natuurlijk wel: waar begint de omslag? Volgens mij begint deze toch ermee dat werknemers en vakbonden daar bij de cao-onderhandelingen samen richting de werkgevers een punt van maken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik krijg een beetje een punthoofd van dit punt. Het schiet gewoon onvoldoende op en ik wil hier echt de urgentie van het probleem aangeven. Dat is niet voor de Kamer; de samenleving schreeuwt echter om betere regelingen en om regelingen die beter worden betaald.

De huidige verlofregelingen kennen een groot aantal bezwaren. Zo is het zorgverlof onbetaald. Onbetaald maakt echter onbemind. Voor mannen geldt dat des te sterker. Met onze nieuwste initiatiefwet wordt het langdurig zorgverlof betaald, zodat het ook toegankelijk is voor mensen met een laag inkomen en voor mannen. Uit zorg over de toegankelijkheid voor deze groepen heeft de Kamer in 2001 al de motie-Bussemaker c.s. aangenomen. Helaas is deze niet uitgevoerd, terwijl een FNV-enquête aantoont dat er grote behoefte is aan betaald verlof.

Verder wil de GroenLinks-fractie dat iedereen zorgverlof kan opnemen. Nu mogen werknemers alleen verlof opnemen voor een ouder, partner of kind wanneer deze levensbedreigend ziek is. Chronisch ziek en geen beperkingen voor wie dan ook, is ons voorstel. Daarmee komt er een eind aan de ongelijkheid van alleenstaanden; ook mantelzorgers die zorgen voor een chronisch of langdurig zieke – denk bijvoorbeeld aan de zorg voor demente mensen – komen in ons voorstel in aanmerking voor verlof.

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik heb even gewacht tot het functionerings- en beoordelingsgesprek met de minister en staatssecretaris beëindigd was. Welke conclusies trekt u daaruit? Ik heb namelijk niets, maar dan ook helemaal niets gehoord over wat de kabinetsleden goed hebben gedaan. Meestal verbind je daar een conclusie aan. Welke is dat eigenlijk, wat GroenLinks betreft?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mijn conclusie is dat het beter moet.

De heer Tichelaar (PvdA):

Na alles wat mevrouw Van Gent in heel harde bewoordingen gezegd heeft – het is grijs, het deugt niet, het is niet uitdagend, het is niet flexibel – zegt zij: het moet beter.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik vind het ook niet leuk dat ik dit moet zeggen. De heer Tichelaar weet dat ik een vrij optimistische natuur heb, maar ik ben wel teleurgesteld in de heren op Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het moet een stuk beter en dat zal ik nauwkeurig in de gaten houden. Ik denk dat de heer Tichelaar vist naar een motie. Die zal ik hierover niet indienen, maar ik heb wel een aantal moties waarin ik ook hem uitdaag om stappen te zetten.

Via een consultatieronde over ons initiatief bij het maatschappelijk middenveld hebben wij inmiddels positieve reacties ontvangen van FNV, CNV, het Expertisecentrum Mantelzorg, Mezzo en het Digitaal Contactpunt voor Mantelzorgers in Nederland. Een aantal organisaties, bijvoorbeeld het CNV, stelt wel vragen over de afbakening van de doelgroep. Het zijn reële vragen, waarover wij natuurlijk graag in debat gaan. De meeste organisaties wijzen er ook op, dat zij het initiatief beschouwen als slechts een eerste, maar waardevolle stap. Ook dat ben ik met hen eens, maar in de politieke werkelijkheid moet je soms in de marges opereren.

Ons geduld en dat van de samenleving is op als het gaat om het combineren van arbeid en zorg. Betaalde verlofregelingen waarvan iedereen gebruik kan maken, vormen onze grote wens. Mevrouw Ortega-Martijn zei net dat ik niet bij haar moet zijn, maar me bij OCW moet melden als het gaat over de dagarrangementen met de scholen. Dat is natuurlijk precies de makke waarmee wij hier te maken hebben. Het gaat om een geïntegreerd beleid van kinderopvang, onderwijs, verlofregelingen en arbeidsmarkten. Ik vraag de bewindslieden om de coördinatie ervan op zich te nemen en als het antwoord op mijn vraag mij niet bevalt, zal ik hierover in tweede termijn een motie indienen.

In de verlofbrief van minister Donner worden een symposium en een congres in het voorjaar van 2009 aangekondigd over zijn brief en de verschillende verlofmogelijkheden. Dat schiet natuurlijk op deze manier voor geen meter op. Ik zou zeggen: stop met die praatclubjes en kom eindelijk eens met betere voorstellen. Hoe zit het trouwens met mijn motie om 60% van de vrouwen economisch zelfstandig te laten zijn in 2010? Daaraan moet ook Sociale Zaken en Werkgelegenheid een bijdrage leveren, bijvoorbeeld wat betreft herintreders en deeltijd-plusarrangementen. Ik wil op deze vraag graag een glashelder antwoord in eerste termijn.

Ook de heer Van Hijum heeft in zijn eerste termijn aandacht gevraagd voor de actie Papa Plus en de papadag. Het is prachtig dat hij dat heeft gedaan. Papa Plus is een initiatief van FNV Jong, waarmee papa's erom vragen om één dag kunnen zorgen. Het past ook heel goed in de voltijd-min en de deeltijd-plus. Ik vraag alle jonge vaders in de zaal en erbuiten om de petitie te tekenen, dan kunnen zij daar een stap in zetten. Het is niet alleen voor jonge papa's, het is ook voor oudere papa's, zoals die in vak K zitten. Ik nodig dus ook de oudere papa's én de opa's – dat is speciaal voor minister Donner, maar als hij opa is, heeft hij ook kinderen – uit om te tekenen. Als zij het allemaal ingewikkeld vinden, kunnen zij naar de site van FNV Jong gaan. Ik wil hun de petitie ook aanreiken, om het hun gemakkelijk te maken.

Mijn volgende punt is de crisis. De centrale vraag is voor GroenLinks natuurlijk, wie de crisis gaat betalen. Ook hier geldt voor ons, dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Volgens de koopkrachtplaatjes lijken werkenden het wel zo'n beetje te gaan redden, maar als je je baan verliest of geen baan hebt, ben je en blijf je de pineut. Ik wil van het kabinet de heldere uitspraak dat de mensen aan de onderkant niet verder gaan inleveren. Wij vinden dat die mensen erbij moeten krijgen, maar zij mogen zeker niet verder inleveren. Kan de minister dat toezeggen?

Een kwart miljoen kinderen leeft in een bijstandsgezin. Dat is 7% van alle kinderen. Het bezoek aan de voedselbanken neemt toe. 176.000 huishoudens hebben problematische schulden. Wij hebben werkende armen en wij hebben stille armoede. Het kabinet moet het toch met mij eens zijn dat dit tij gekeerd moet worden. Mijn vraag aan de minister is concreet: wat doet u voor de anderhalf miljoen mensen in Nederland die minder dan € 10 per uur verdienen? Een op de vijf mensen heeft geen vaste baan. Hun aantal is de afgelopen tien jaar verdubbeld.

Tot de risicosectoren behoren: de supermarkten, de nieuwe postbedrijven, de taxi en de schoonmaak. Er zijn meer risicogroepen te noemen: de laagopgeleiden, de jongeren, de vrouwen en de nieuwe Nederlanders. Ik wil concreet weten wat het kabinet voor ze gaat doen.

Voorzitter. Dan wil ik nog kort een opmerking maken over de werktijdverkorting. Onze conclusie is toch enigszins: het is goed dat er een stap gezet wordt voor werktijdverkorting, maar zo royaal het kabinet is voor de banken, zo karig is het als het gaat om baanbehoud. Zo wil ik de opstelling van het kabinet samenvatten. De minister zegt dat een limiet geldt van 200 mln. en 20.000 fulltime banen. Dus: wie het eerst komt, die het eerst maalt. Dat vind ik toch een vreemd principe, want als je bedrijf net buiten de regeling valt, zijn de werknemers daar de klos. Dan wijkt de minister af van het principe gelijke monniken, gelijke kappen. Wat doet de minister voor de flexwerkers? Ik begrijp dat de heer Tichelaar daarover uitgebreid vragen heeft gesteld. Ook wij zijn ervoor dat de Wet Flexibiliteit en Zekerheid geëvalueerd wordt en dat de positie van deze groep wordt verbeterd.

Tot slot: het moet anders op SZW. Wij geven deze bewindslieden nog een kans. Misschien gaat de heer Tichelaar de bewuste motie indienen. Ik niet, ten minste: nog niet. Ik zou zeggen: heren, welkom in 2008. U moet echt aan de slag als het gaat om arbeid en zorg. Het idee van de kostwinner is passé. Beter een halve baan dan een hele uitkering. Ik zou zeggen: stroop uw mouwen eindelijk eens op, dan kunt u er misschien nog iets van maken in de rest van deze kabinetsperiode.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. De arbeidsmarkt zit op slot, potdicht, en misschien dat de heren daar aandacht voor hebben. Er is geen beweging in te krijgen en het kabinet doet niets om de arbeidsmarkt vlot te trekken, te moderniseren, te ontwikkelen, iets wat broodnodig is. De kredietcrisis brengt de insider-outsider-problematiek zichtbaar aan de oppervlakte. Flexwerkers, zzp'ers, mensen met tijdelijke contracten of mensen die net een vast contract hebben, vliegen er het eerst uit, terwijl de duur betaalde en misschien veel minder productieve werknemer met een vast dienstverband voor een aantal jaren beschermd blijft.

De voorstellen waarover ik de heer Tichelaar vragen stelde, raken de kern van het probleem niet. Flexwerkers zullen er nog steeds het eerst uitgaan. De beste manier om gelijke uitgangsposities te bewerkstelligen, is het moderniseren van het ontslagrecht. Daarvoor heb ik de heer Tichelaar geen enkele maatregel horen noemen. Waarom houden wij bijvoorbeeld het duale ontslagstelsel in stand? Waarom moeten wij naast een CWI-route een kantonrechtersroute hebben? Welke sociale gedachte ligt hieraan ten grondslag? Waarom schaffen wij de CWI-route niet af? De re-integratiepoot die wij bij het UWV hebben ondergebracht, kan bij de gemeente ondergebracht worden in het kader van de uitvoering van de Wet werk en bijstand. Dat hebben wij al tig keren gezegd. Dan kunnen wij in ieder geval één bestuurslaag laten vervallen. Dat scheelt weeréén loket. De mensen hoeven op die manier niet van het kastje naar de muur te worden gestuurd. Er is dan één instantie die financieel verantwoordelijk is. Extra bureaucratie wordt voorkomen en de controle wordt beter. Ik wil daarom de heer Tichelaar in dezen een handreiking doen, misschien dat hij dan wel de kern van het probleem ziet. Nu moeten wij echt het signaal afgeven dat de ontslagregels gemoderniseerd moeten worden, omdat de flexwerkers, de zzp'ers, de mensen met een tijdelijk contract er het eerst uitvliegen.

Voorzitter. Het kabinet was een jaar geleden verwikkeld in een gevecht over het ontslagrecht. Een commissie moest eraan te pas komen om deze impasse te doorbreken, een commissie die de hervormingen van de arbeidsmarkt weer een half jaar vertraagde. Het resultaat van de commissie-Bakker was goed: een integrale visie op de arbeidsmarkt, hoe de arbeidsmarkt moet worden hervormd om toekomstbestendig te zijn, hoe je zorg en arbeid kunt combineren. Het kabinet omarmde het advies helaas maar deels. De maatregelen die toch al in de steigers stonden, werden uitgevoerd en de rest, ach, wie kijkt ernaar om. Eeuwig zonde, als u het mij vraagt. De toekomst van onze jongeren en ouderen vraagt om een oplossing. De kredietcrisis lijkt blind te maken voor de problemen van de toekomst, maar zij brengt juist problemen aan het licht en moet worden aangegrepen om hervormingen op de agenda te zetten. Dan doel ik ook op de verhoging van de AOW-leeftijd, zodat wij ook straks een AOW voor onze ouderen hebben, zodat onze jongeren van vrije tijd kunnen genieten naast hun harde werken.

Ik bekijk vandaag een paar groepen in het bijzonder, allereerst de ouderen. Met de arbeidsparticipatie van ouderen gaat het goed. Ouderen zien dat het nodig is om langer te werken. Het is een ontwikkeling die tijd nodig heeft. Het kabinet neemt allerhande maatregelen om de participatie verder te verhogen, zoals een doorwerkbonus, premiekortingen, een no-riskpolis, enz. Het zijn allemaal subsidies aan ouderen en aan werkgevers om ouderen zo lang mogelijk op de arbeidsmarkt te houden. Langer doorwerken juichen wij toe, maar de manier waarop het kabinet dit wil bereiken niet. Het beleid hangt van subsidies aan elkaar. De broodnodige structurele hervormingen blijven uit. En dan heb ik het nog niet eens over de effectiviteit, want die blijkt nergens uit. Het blijft bij symptoombestrijding.

Neem de doorwerkbonus. Het is een dure bonus, waar vooral mensen van profiteren die toch al werken. Je kunt de bonus zelfs krijgen als je niet werkt. Dat is de wereld op zijn kop, zoals al eerder is gezegd. Ik ben blij dat de staatssecretaris van Financiën en minister Donner hebben toegezegd het probleem te zullen tackelen. Wanneer kunnen wij de notitie verwachten?

Voor de andere maatregelen geldt iets dergelijks. Ze kosten flink wat geld, maar de effectiviteit is onduidelijk. Werkt het leggen van de grens van 50 jaar bij de premiekorting niet juist averechts? Ben je vanaf je vijftigste al oud en afgeschreven voor de arbeidsmarkt? Ben je dan al niet meer de moeite waard om in te investeren? Slaan wij niet te ver door met alle bonussen en kortingen? Wanneer werken mensen genoeg en trekken wij de bonussen weer in? Pijnlijke maar noodzakelijke maatregelen, zoals het verhogen van de AOW-leeftijd, worden niet genomen. Ik zou zeggen: ga daar aan werken.

Ik kom op de alleenstaanden, een grote groep in Nederland. Het zijn er nu 2,5 miljoen en naar verwachting zal het aantal groeien tot 3,5 miljoen. D66 pleit voor leefvormneutraal beleid. Er zitten nog steeds veel verschillen in de maatregelen. Om elf uur vanochtend ontvingen wij een brief. Daar moeten wij dan nu over debatteren. Ik zou het op prijs stellen als zo'n brief eerder doorgestuurd wordt. In de brief worden de verschillen netjes op een rij gezet. De minister erkent dat alleenstaanden relatief armer zijn dan paren. De afbouw van de heffingskorting zorgt voor een relatieve verslechtering van de positie van alleenstaanden. In verschillende regelingen wordt onderscheid gemaakt op basis van leefvorm. De minister erkent dat koopkrachtbeleid de afgelopen jaren veelal in het voordeel was van de traditionele gezinnen. Vervolgens concludeert hij – ik vind dat erg merkwaardig – dat alleenstaanden niet achterblijven. De conclusie die ík uit de brief trek, is dat het beleid niet leefvormneutraal is. Traditionele gezinnen worden bevoordeeld ten opzichte van alleenstaanden. Het maakt wel degelijk uit of je alleen leeft of met meer personen. De brief beantwoordt bovendien niet aan onze vraag. Wij hebben de regering verzocht, een evenwichtig beleid te voeren ten aanzien van een- en meerpersoonshuishoudens en een methodiek te ontwikkelen die hierop toetst. De brief komt hierbij niet in de buurt. Ik overweeg op dit punt wederom een motie in te dienen.

De zzp'ers zijn de alleenstaanden van de arbeidsmarkt. Er zijn een miljoen zzp'ers in Nederland. Het is een groep van zelfstandigen die is ontstaan vanuit de inflexibiliteit van de arbeidsmarkt. Het is een nieuwe vorm van werken die niet beantwoordt aan de traditionele vorm van ondernemer of werknemer. Het kabinet heeft onvoldoende aandacht voor deze nieuwe vorm. Er zijn nu een miljoen zzp'ers, maar het zullen er in de toekomst meer worden. Zelfs als de groep niet toeneemt, zijn het er genoeg om rekening mee te houden.

Neem de koopkrachtplaatsjes. Daarin wordt er sinds jaar en dag van uitgegaan dat in Nederlandse huishoudens werknemers, uitkeringsgerechtigden en 65-plussers vertegenwoordigd kunnen zijn. Zzp'ers komen in de koopkrachtplaatjes niet voor. Ik vraag de minister om toe te zeggen dat de zzp'ers volgend jaar ook in de berekening worden meegenomen. Zij zijn niet alleen ontstaan omdat de arbeidsmarkt op slot zit, maar ook omdat zij zorg en arbeid beter kunnen vormgeven. Zij horen dus ook in de koopkrachtplaatjes te worden meegenomen. Het toenemend aantal zzp'ers zorgt ook voor veranderende verhoudingen binnen de sociale zekerheid. Hoe gaan wij om met een veranderende grondslag? Is de minister bereid om hier onderzoek naar te doen?

Voorzitter, het tafelblad gaat steeds op en neer en dat stoort mij bij het uitspreken van mijn tekst. Ik weet niet waar het aan ligt, maar dat ding gaat steeds op en neer.

De voorzitter:

Dat is op uw verzoek om u te waarschuwen dat uw tijd om is.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik geloof niet dat mijn tafel dan op en neer hoeft te gaan.

De voorzitter:

Uw tafel? O, ik dacht dat u het lichtje bedoelde. Wij gaan het regelen voor u.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Geweldig. Ik wil best naar boven vliegen, maar ik denk dat ik eerst bij een andere partij moet horen om dat voor elkaar te krijgen.

Het kabinet zit stil. Hervormingen zijn nodig. Zoals gezegd: de ontwikkelingen rond de kredietcrisis brengen de problemen alleen maar duidelijker aan de oppervlakte. Het kabinet pakt de problemen niet aan, maar komt met symptoombestrijding: werktijdverkorting in tijden van kredietcrisis. Ik dacht dat de WW voor de werkloze werknemer bedoeld was en niet voor de werkgever. Ik dacht dat de WW bedoeld was voor mensen die door de kredietcrisis straks misschien in nog ergere situaties komen. Ik wil weten hoe de minister dit gaat financieren. Waar komt die 200 mln. vandaan? En wat als er straks bedrijven zijn die na 1 januari met problemen zitten? Wat als de kredietcrisis toch erger blijkt te zijn? Wij zullen dit toch met z'n allen op moeten brengen. Nogmaals, de pot is voor de werknemer bedoeld.

De heer Tichelaar (PvdA):

Wij hebben in eerste termijn geprobeerd om een aantal concrete voorstellen te doen ter verbetering van de rechtspositie van de flexwerker. Komt het betoog van mevrouw Koşer Kaya erop neer dat de problemen die zij ziet met flexwerkers, alleen opgelost kunnen worden door van mensen met een vast contract een flexwerker te maken?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Daar gaat mijn tafel weer.

De voorzitter:

Het spijt me, maar ik kan er niets aan doen. Misschien moet u het negeren en er niet op leunen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik heb de voorstellen van de heer Tichelaar gezien: afschaffing van de mogelijkheid om via cao's af te wijken van de regel – de 26-wekeneis die door cao-partners steeds opgerekt wordt – en mensen van wie het tijdelijk contract afloopt, dat tenminste twee maanden van tevoren te melden. Dat is allemaal heel sympathiek, maar het raakt de kern van het probleem niet. Ook als deze wijzigingen doorgevoerd worden, zullen deze mensen er als eerste uitvliegen. De heer Tichelaar wil niet de kern van het probleem aanpakken. De kern is dat je die ontslagregels wel degelijk moet moderniseren om een gelijke bescherming en een gelijke uitgangspositie op de arbeidsmarkt te hebben.

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik probeer het nog een keer. Mevrouw Koşer Kaya verschuilt zich achter onze voorstellen. Zij vindt die buitengewoon sympathiek. Zij signaleert de problemen rondom de flexwerkers, maar de oplossing van de D66-fractie is een simpele: je maakt hen gelijk. Van alle vaste contracten maak je flexwerkers, zodat er alleen nog maar flexwerkers zijn en dan wordt op hen de door D66 gewenste modernisering van de ontslagregels toegepast. Dat is de conclusie van mevrouw Koşer Kaya en die communiceert zij in de Kamer.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De heer Tichelaar maakt een karikatuur van mijn voorstellen. Juist de heer Tichelaar, juist de PvdA-fractie verschuilt zich achter het niet willen verdedigen van het principe dat iedereen op de arbeidsmarkt een gelijke uitgangspositie en dezelfde bescherming moet hebben. Daar doet hij niets aan. Het is mijn pleidooi om daar wel naar te kijken. Ik wil bekijken hoe wij zowel voor de flexwerkers, de outsiders, als voor de insiders een veel rechtvaardiger systeem kunnen bewerkstelligen.

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik kan niet anders concluderen dan dat het voorstel van de D66-fractie simpel is. Flexwerkers moeten geholpen worden en de D66-fractie erkent dat er een aantal problemen in de rechtspositie zit. Haar voorstel is om van de vaste werker een flexwerker te maken. Dan hebben zij een gelijke uitgangspositie en die kan toegepast worden bij ontslag.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Luisteren is blijkbaar erg moeilijk. Ik denk dat het de PvdA-fractie zou sieren als zij het principe dat iedereen een gelijke uitgangspositie en gelijke bescherming op de arbeidsmarkt moet hebben, samen met mij zou willen verdedigen. Daar tornt de heer Tichelaar niet aan. Sterker nog: de outsiders blijven outsiders en de insiders blijven insiders. Ik denk dat dit kabinet uit de winterslaap moet komen en een grote voorjaarsschoonmaak moet beginnen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. De discussie over de koopkracht vormt traditiegetrouw bij elke behandeling van de begroting van SZW een belangrijk onderdeel van het debat. Dat is begrijpelijk, want het is een Bijbelse opdracht om de zwakkeren in de samenleving bijzondere aandacht te schenken. In het oude Israël mochten bijvoorbeeld niet alle aren en druiven door de eigenaar worden binnengehaald, maar moest een deel worden overgelaten voor de armen. Rijke lessen, ook in het sociale beleid van vandaag de dag.

Dit jaar is het moeilijk om de koopkrachtdiscussie te voeren omdat de Kamer de gevolgen van de kredietcrisis nog niet in alle opzichten kent. In de vorige week vrijdag verstuurde brief meldt de premier dat de gemiddelde koopkrachtontwikkeling waarschijnlijk niet slechter uitvalt dan bij Prinsjesdag is geraamd. Maar heeft deze minister al zicht op de koopkrachtontwikkeling, meer verfijnd dan door de premier kon worden meegedeeld, van alle door het CPB gedefinieerde standaardgroepen? Dat zal toch een keer moeten komen.

Er staat een aantal belangrijke veranderingen op stapel op het gebied van de sociale zekerheid. Op enkele daarvan ga ik straks kort in, maar ik maak eerst een algemene opmerking. Op dit moment is er een grote verscheidenheid aan regelingen en voorzieningen, een situatie die in de praktijk nauwelijks nog werkbaar is. Zien de bewindslieden kans om meer eenduidigheid en samenhang aan te brengen?

Mijn fractie blijft het ook ronduit jammer vinden dat de overheid mensen die zorgtaken hebben, te veel pusht en soms haast dwingt om de arbeidsmarkt op te gaan door hun financiële zekerheden te beperken. Daarin stond ik tot een aantal jaar geleden bepaald niet alleen. Vorige week pakte ik de CDA-nota uit 1997 er nog maar eens bij: De verzwegen keuze van Nederland: naar een christen democratisch familie- en gezinsbeleid. Als ik die nota vergelijk met het huidige participatieprogramma, kan ik niet anders zeggen dan dat ik soms enige heimwee heb.

Het kabinet heeft een positief besluit genomen over de werktijdverkorting. Mijn fractie heeft daarover nog wel een aantal vragen, met name over de daaraan gestelde voorwaarden. Waarom wordt de regeling slechts voor de duur van een maand opengesteld? En waarom maar tot 20.000 voltijdbanen? Wat als bedrijven vanaf 1 januari 2009 in de problemen komen? Ook vraag ik de minister of hij naast de aandacht voor mobiliteitscentra, bedoeld voor mensen die met ontslag bedreigd worden, aandacht wil geven aan een idee van de Reformatorisch Maatschappelijke Unie. Daarin wordt voorgesteld om vrijwilligerswerk in de publieke sector te bevorderen voor werknemers die na verloop van tijd terug kunnen keren bij hun oude werkgever. Daarmee worden de gelden aangewend voor een belangrijke maatschappelijke doelstelling en komen de werknemers in aanraking met sectoren waar in de toekomst grote personeelstekorten worden verwacht. Vorige week stelde ik deze vraag ook al. Ik kreeg daar toen geen antwoord op. Het debat had toen een ander verloop, maar ik zou hier toch graag een concrete reactie op vernemen.

Vorige week ontving de Kamer het voorstel voor de nieuwe jonggehandicaptenregeling. Mijn fractie waardeert de doelstelling om meer Wajong'ers aan het werk te krijgen. Toch heeft mijn fractie nog een groot aantal vragen. Waarom kunnen sommige jongeren die naar vermogen werken minder dan het minimumloon verdienen? Waarom een maximum van 120% van het WML? Waarom worden de huidige Wajong'ers als een verloren generatie beschouwd? En zo kan ik nog wel even doorgaan. Kortom, wij zien uit naar een fundamenteel debat met deze minister, waarin ook de afstemming met de WSW van belang is.

Een paar weken geleden heb ik de effectiviteit van premiekortingen voor werkgevers aan de orde gesteld. Ik betoogde dat ongeveer 75% van de bedrijven in Nederland de premiekortingen voor het in dienst nemen van ouderen en Wajong'ers niet of niet volledig kan verzilveren. De minister gaf mij gelijk, maar stelde dat er een groot aantal ondernemers zonder personeel onder zit. Goed, ik erken dat niet alle ondernemers denken aan het aannemen van personeel, maar gelukkig velen ook wel! Wij willen toch ook die ondernemers verleiden om een uitkeringsgerechtigde vijftigplusser of een "Wajongere" in dienst te nemen? Zelfs als wij spreken over 50% van de ondernemers voor wie de premiekorting effectief is, blijft mijn stelling voor hen overeind. Ik vraag de minister daarom onderzoek te doen naar de effectiviteit van de premiekortingen. Graag een concrete toezegging. Dit dringt temeer omdat het amendement van de heer Tichelaar over dit dossier helaas de eindstreep niet haalde. Toen ging ook een conceptmotie rond van mijn hand over ditzelfde punt.

Op dit moment is er geen financiering voor leerlingen van het praktijkonderwijs die stage gaan lopen. Toch komt het, vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt, nogal eens voor dat er extra begeleiding nodig is bij de stage die scholen helaas niet altijd kunnen bieden. Daardoor hebben leerlingen die eigenlijk best kansen zouden hebben op betaald werk een kleinere kans op een baan. Is het mogelijk, zo vraag ik de bewindslieden, hiervoor financiering beschikbaar te stellen, zodat ook deze jongeren een kans krijgen?

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Wij zijn gekomen aan het einde van de inbreng van de Kamer. Zoals bekend zijn de beantwoording van de regering en de tweede termijn van Kamer en regering voorzien voor donderdag.

Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun belangstelling.

De vergadering wordt van 19.32 uur tot 20.30 uur geschorst.

Naar boven