Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | nr. 79, pagina 4788-4794 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | nr. 79, pagina 4788-4794 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 april 2005 over landgebonden asielbeleid.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter. Wij hebben vorige week wederom met de minister gesproken over het asielbeleid. Ik wil de Kamer daarover een aantal moties voorleggen. De eerste motie heeft betrekking op het "buiten schuld"-criterium, het verlenen van een verblijfsvergunning aan asielzoekers die buiten de eigen schuld niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst. Mijn fractie vindt de door de minister opgestelde criteria niet helder genoeg. Wij horen dat mensen vaak eindeloos moeten wachten en eindeloos veel pogingen moeten doen en dan nog geen verblijfsvergunning krijgen op deze grond. Vandaar dat ik de criteria wat heb ingedikt en op deze manier in een motie heb verwerkt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken meerdere malen heeft aangegeven het "buiten schuld"-criterium te willen objectiveren;
overwegende dat de objectivering van het "buiten schuld"-criterium zoals thans is voorgesteld geen wezenlijke verbeteringen biedt in de situatie van vreemdelingen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten;
verzoekt de regering, te voorzien in een stelsel waarin een verblijfsvergunning wegens het "buiten schuld"-criterium wordt afgegeven aan vreemdelingen die kunnen aantonen dat ze zich tot de diplomatieke vertegenwoordigingen hebben gewend van de landen van herkomst en dat terugkeer naar die landen ook niet door tussenkomst van de IND en het IOM te realiseren valt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vos, Klaas de Vries en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 927(19637).
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De tweede motie betreft de kwaliteit van de ambtsberichten.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat aan ambtsberichten hoge kwaliteitseisen worden gesteld gezien de belangrijke rol die zij vervullen in asielprocedures;
overwegende dat met het oog op soms snel wijzigende omstandigheden de behoefte bestaat aan actuele ambtsberichten;
overwegende dat elk ambtsbericht in ieder geval informatie moet verschaffen over de verstrekking van identiteitsdocumenten aan burgers, discriminatoire uitsluiting in de gezondheidszorg en het beleid van andere EU-landen;
verzoekt de regering, ambtsberichten halfjaarlijks te laten verschijnen en aan te passen als de actualiteit dat vergt en in ambtsberichten ook informatie te verschaffen over de verstrekking van identiteitsdocumenten aan burgers, discriminatoire uitsluiting in de gezondheidszorg en het beleid van andere EU-landen,
en gaat over tot de orde van de Vosdag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 928(19637).
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik zie dat het lampje gaat knipperen, maar ik heb nog twee moties. Ik weet niet of u mij nog in de gelegenheid wilt stellen om die moties in te dienen.
De voorzitter:
Vooruit. Het is donderdag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de mensenrechtensituatie zowel in de door maoïstische rebellen als in de door de regeringstroepen overheerste gebieden in Nepal ernstige reden tot zorg geeft;
overwegende dat de minister erkent dat ongedifferentieerd geweld in Nepal voorkomt en dat de veiligheidssituatie zodanig van aard is dat terugkeer van asielzoekers naar de gebieden waar dat geweld voorkomt, van een bijzondere hardheid is;
overwegende dat een verblijfsalternatief in de grote steden van Nepal geen soelaas biedt;
verzoekt de regering, een categoriaal beschermingsbeleid te voeren voor Nepal,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vos en Klaas de Vries. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 929(19637).
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Nu kom ik bij mijn laatste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de Algemene Rekenkamer heeft gevraagd onderzoek te doen naar de werkprocessen bij de afhandeling van reguliere verblijfsaanvragen en de organisatorische inbedding daarvan binnen de IND;
overwegende dat de problemen binnen de IND niet alleen gevolgen hebben voor vreemdelingen die een reguliere toelatingsprocedure hebben lopen, maar ook voor asielaanvragers;
overwegende dat het wenselijk is dat de Algemene Rekenkamer een breed onderzoek doet naar de doel- en rechtmatigheid van de werkwijze van de IND met betrekking tot asielverblijfsaanvragen;
overwegende dat de Kamer krachtens artikel 90 Comptabiliteitswet 2001 de bevoegdheid heeft, de Algemene Rekenkamer te verzoeken een onderzoek in te stellen;
verzoekt het Presidium, de nodige stappen te ondernemen met als doel te komen tot een verzoek aan de Algemene Rekenkamer ook onderzoek te doen naar de doel- en rechtmatigheid van de werkwijze van de IND in reguliere en asielverblijfsaanvragen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vos, Klaas de Vries, De Wit en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 930(19637).
De heer Visser (VVD):
Volgens mij ging het debat hier helemaal niet over. Het is toch goed gebruik om in een VAO moties in te dienen over onderwerpen die het debat zelf aangaan? Ik ken de discussie over de IND, maar die discussie hebben wij in eerdere debatten gevoerd. Volgens mij herken ik in deze motie ook veel van wat u eerder hebt gezegd en in eerdere moties hebt neergelegd.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Als ik iets meer tijd had gehad, had ik dat kunnen toelichten. Wat mij betreft, was vorige week ook het functioneren van de IND bij het vaststellen van het "buiten schuld"-criterium, het interpreteren van ambtsberichten en het op basis daarvan beoordelen van asielaanvragen aan de orde. Ook daarbij is het functioneren van de IND aan de orde. Overigens had ik het ook een week eerder kunnen behandelen. Het ging toen om de eenmalige maatregel, waarbij ook het functioneren van de IND aan de orde was. Wij hebben een aantal debatten gevoerd waarbij de rol van de IND steeds van belang is gebleken. Ik acht het wenselijk om dit verzoek bij de Kamer neer te leggen om dit onderzoek te doen.
De voorzitter:
Ik merk voor de goede orde op dat indien de motie wordt aangenomen, de commissie voor de Rijksuitgaven als onderdeel van de procedure nog een bepaalde handeling moet verrichten. Ik laat dat nog nagaan.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Voorzitter. In het overleg is zeer nadrukkelijk de relatie tussen Buitenlandse Zaken en V & I aan de orde gekomen. Het was een nuttig overleg. Ik schenk kort aandacht aan twee punten.
Tijdens het overleg viel de scherpe scheiding op in verantwoordelijkheden tussen Buitenlandse Zaken en Vreemdelingenzaken en Integratie. De minister van Buitenlandse Zaken stelt een ambtsbericht op en is vervolgens niet betrokken bij het opstellen van de conclusies daarover. Dat heeft mij verbaasd. Mij lijkt dat niet goed. Ik merk voortdurend in procedures dat er discussie ontstaat over wijzigingen in ambtsberichten die moeten worden aangebracht omdat zich wijzigingen in omstandigheden hebben voorgedaan. De kortsluiting blijkt niet goed te werken.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er een strikte scheiding van verantwoordelijkheden blijkt te bestaan tussen de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie inzake enerzijds het opstellen van ambtsberichten en anderzijds het trekken van beleidsconclusies op basis van deze ambtsberichten;
overwegende dat het voor het Klaas de Vriesdoor de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te voeren landenbeleid van groot belang is om voortdurend te beschikken over een actueel inzicht in de situatie van de landen van herkomst van asielzoekers;
van mening dat het voor een juiste beoordeling van asielaanvragen gewenst is dat een ambtsbericht voortdurend door de minister van Buitenlandse Zaken getoetst wordt aan substantiële nieuwe informatie, zoals rapportages van Amnesty International en Human Rights Watch, opdat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie steeds over de meest recente informatie kan beschikken;
verzoekt de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de minister van Buitenlandse Zaken, op basis van deze gegevens zo veel mogelijk tot een gezamenlijk oordeel te komen over de veiligheid en de mensenrechtensituatie in landen van herkomst van asielzoekers en van het daarop te baseren beleid en de Kamer over de daarvoor gekozen werkwijze te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Klaas de Vries, De Wit en Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 931(19637).
Mevrouw Lambrechts (D66):
Ik vraag mij af welk probleem de heer De Vries probeert op te lossen. Er is veel te zeggen voor een onafhankelijk oordeel van Buitenlandse Zaken dat ook door de Kamer onafhankelijk te beoordelen is. Justitie moet vervolgens verantwoording afleggen hoe daarmee omgegaan wordt ingeval van asielaanvragen, verblijfsvergunningen enz.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Het is goed dat de minister van Buitenlandse Zaken de ambtsberichten schrijft. Hij is thuis in het buitenland. Hij heeft daar zijn mensen. Hij kan dat het beste. Ik vraag dus niet aan de minister van V&I om dit soort ambtsberichten te schrijven. Vervolgens is de vraag welke conclusies aan het ambtsbericht verbonden moeten worden. Als je op basis van een ambtsbericht beslist dat mensen naar een bepaald land terug mogen worden gestuurd, is het logisch dat degene die het ambtsbericht heeft opgesteld en die de situatie ter plekke kent, daarbij betrokken is. Het lijkt mij echt te kunstmatig om het opstellen van het ambtsbericht en het verbinden van conclusies daaraan scherp te scheiden. Ik vind het wenselijk dat dit nauwer met elkaar in verband wordt gebracht.
Ik heb geconstateerd dat in tal van procedures wordt gerefereerd aan een ambtsbericht. Dan komen er partijen naar voren die zeggen dat uit nieuws van Amnesty International blijkt dat de situatie totaal is veranderd. Tijdens het overleg heb ik begrepen dat men die ambtsberichten slechts periodiek bijstelt. Er wordt wel over gesproken, maar op mijn vraag of dat institutioneel is verankerd en of er constant overleg over is, was het antwoord "nee". Dat lijkt mij niet goed, want dat leidt ertoe dat mensen worden geconfronteerd met een besluit dat is gebaseerd op een oud ambtsbericht, terwijl er nadien nieuwe gegevens zijn verschenen. Ik zou ervoor pleiten dat de minister van Buitenlandse Zaken zijn ambtsberichten update als er substantiële veranderingen plaatsgrijpen in een land en dat hij de minister voor V & I daarover informeert.
Mevrouw Lambrechts (D66):
U wilt dus eigenlijk dat de minister voor V & I zich meer gelegen laat liggen aan de ambtsberichten van Buitenlandse Zaken. Dat zou ik kunnen begrijpen, maar dat vraagt u niet in deze motie. Dat brengt mij zo in verwarring.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Dat vraag ik ook niet. Ik neem aan dat de minister voor Vreemdelingenzaken zich veel aan die ambtsberichten gelegen laat liggen. Alleen zou ik het erg op prijs stellen als er meer gezamenlijkheid is in de conclusies die aan die ambtsberichten verbonden worden. Bovendien vind ik dat ambtsberichten eerder moeten worden geüpdatet als het gaat om veranderingen van substantiële aard, zodat men in procedures niet met verouderde ambtsberichten zit waar een rechter aan de hand van allerlei nieuwe gegevens naar moet kijken. Dat is in het licht van de jurisprudentie van de Raad van State ook een moeizame opgave.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Loop je dan niet het risico dat je een diffuus oordeel krijgt waarbij de wens om tot terugkeer over te gaan in de gevallen dat de veiligheid niet is gegarandeerd invloed gaat uitoefenen op het oordeel over de veiligheidssituatie in dat land?
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Die vrees heb ik niet. Misschien krijgen wij precies hetzelfde oordeel of misschien krijgen wij een ander oordeel. Ik kom straks met een motie over Tsjetsjenië. Er is een heel uitvoerig ambtsbericht met een sombere schets over de situatie in Tsjetsjenië. De minister voor V & I heeft op basis van het ambtsbericht de conclusie getrokken dat er nog wel mensen naar de Russische Federatie gestuurd kunnen worden. Ik zou graag willen dat de minister van Buitenlandse Zaken die het ambtsbericht heeft opgesteld, en die mensen in de Russische Federatie heeft die dat tot in detail hebben bestudeerd, in de gelegenheid is om samen met deze minister die conclusie te trekken. Tijdens het overleg bleek heel duidelijk dat er een scherpe scheiding is tussen die twee dingen. De een schrijft een boek en de ander zegt: ik lees er dat in. Ik zou dat meer met elkaar in verband willen brengen. De minister voor V & I heeft niet de mensen die naar het buitenland gaan om te kijken hoe de situatie daar is en de minister van Buitenlandse Zaken, die wel die mensen heeft, gaat niet over de conclusies die deze minister daaraan verbindt.
Voorzitter. Ik kondigde al aan dat ik nog een motie over Tsjetsjenië zal indienen. De situatie in Tsjetsjenië is buitengewoon problematisch. Regering en Kamer zijn het erover eens dat wij mensen niet naar Tsjetsjenië terug kunnen sturen. Ook in de Russische Federatie, dat als vestigingsalternatief geldt, is het voor Tsjetsjenen echter buitengewoon moeilijk om zich veilig te voelen. Zeker na het laatste ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken is het mijn overtuiging dat het niet verantwoord is. Ik dien daarover de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de Klaas de Vriesberaadslaging,
overwegende dat mensen die afkomstig zijn uit Tsjetsjenië reeds sinds lange tijd in de Russische Federatie te lijden hebben van systematische discriminatie en geweld;
overwegende dat een nieuw ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken aantoont dat na de gebeurtenissen in Beslan hun situatie verder verslechterd is;
overwegende dat de minister van Buitenlandse Zaken concludeert dat voor alle delen van de Russische Federatie geldt dat Tsjetsjenen veel problemen ondervinden als gevolg van discriminatie, zowel van de zijde van de autoriteiten als vanuit de burgerbevolking;
overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie zich op het standpunt stelt dat Tsjetsjenen die in Nederland geen verblijfsvergunning hebben gekregen niet terug kunnen keren naar Tsjetsjenië maar wel naar een aantal steden in Siberië waar de situatie volgens het ambtsbericht "relatief goed" is;
overwegende dat dit verblijfsalternatief niet als zodanig als veilig kan worden beschouwd;
verzoekt de regering, over te gaan tot een categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Tsjetsjenen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Klaas de Vries, De Wit en Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 932(19637).
De heer Visser (VVD):
Ik wil graag op het voorgaande terugkomen, mede in het licht van de motie die de heer De Vries nu indient. Hoe moet ik die motie verstaan? Het kabinet spreekt met een mond. Het kabinet mag en zal geen tegenstrijdige uitlatingen doen. Met andere woorden: als je een bewindspersoon aanspreekt, spreek je alle bewindspersonen aan. Hoe het kabinet een en ander daarachter organiseert, is geen zaak van de Kamer. Mag ik de motie van de heer De Vries nu zo verstaan dat hij zich toch met die organisatie wil bemoeien en dat hij wil dat de twee bewindspersonen of hun staven directer met elkaar overleggen? Of zegt hij met die motie dat hij het niet eens is met de interpretatie van de minister van Buitenlandse Zaken hoe hij aankijkt tegen de verantwoordelijkheidsverdeling en de aanspreekbaarheid op die ambtsberichten en de conclusies die daaruit worden getrokken?
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Ik wil met het laatste beginnen. Ik was verbaasd dat de minister van Buitenlandse Zaken tijdens het overleg zo'n scherpe cesuur aanbracht. Hij zei dat de analyse zijn werk is en dat de conclusies die daaraan worden verbonden, van de minister van V&I zijn. Het is waar dat de conclusies die door een lid van het kabinet worden getrokken, door de andere leden van het kabinet mede worden gedragen. Ik kan echter uit eigen ervaring zeggen dat het veel verschil maakt of je met elkaar tot een conclusie komt of dat je zegt: de minister van X of IJ komt tot een conclusie en uiteraard weerspreek ik dat niet, want het kabinet spreekt met een mond.
Ik wil met deze motie nu niet zozeer bereiken dat ik een handtekening van de minister van Buitenlandse Zaken krijg, maar ik wil bevorderen dat er intensief, geregeld en min of meer ambtelijk geïnstitutionaliseerd overleg komt. Mij bleek tijdens het overleg dat dit er niet is. Er werd gezegd: wij zien elkaar wel eens, wij spreken elkaar wel eens en als er iets is, wordt er wel uitgewisseld. Ik zou willen dat het ministerie van Buitenlandse Zaken zich materieel aangesproken voelt als er conclusies worden getrokken uit een rapport dat het zelf heeft opgesteld. Ik sluit niet uit dat er misschien op den duur menselijke situaties ontstaan als je binnenland en buitenland met elkaar verbindt. Het is nogal wat dat de deskundige op het gebied van het buitenland niet direct betrokken wordt bij het trekken van conclusies uit een studie waarover hij als bewindspersoon met zijn medewerkers alle kennis bezit. Dit vind ik raar en ik zou dus graag willen bevorderen dat dit dichter bij elkaar komt. Hoe het kabinet dit wil uitwerken, horen wij nog wel, maar ik vind het niet goed dat het zo scherp wordt gescheiden.
Minister Verdonk:
Voorzitter. Wij hebben tijdens een algemeen overleg over het landenbeleid over een aantal zaken gesproken. Een aantal leden heeft naar aanleiding daarvan vandaag moties ingediend en ik wil daar meteen maar op ingaan.
In de eerste plaats de motie van mevrouw Vos waarin zij de regering verzoekt te voorzien in een stelsel waarin een verblijfsvergunning wegens het "buiten schuld"-criterium wordt afgegeven aan vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij zich tot de diplomatieke vertegenwoordigingen hebben gewend van de landen van herkomst en dat terugkeer naar die landen ook niet door tussenkomst van de IND en de Internationale Organisatie voor Migratie te realiseren valt. Zoals ik 20 april jongstleden heb gezegd, zijn de voorwaarden voor het "buiten schuld"-beleid cumulatief bedoeld. Als het dossier van een vreemdeling wordt beoordeeld, worden alle voorwaarden langsgelopen. Uiteindelijk moet er sprake zijn van een samenhangend geheel van objectieve verifieerbare feiten en omstandigheden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Op 20 april heb ik de Kamer ook verteld waaraan wordt gedacht bij de schriftelijke onderbouwing van die objectieve verifieerbare feiten en omstandigheden. Mevrouw Vos vraagt mij nu om deze voorwaarde te concretiseren. Dat acht ik onmogelijk zonder dat het tot een beperking van de mogelijkheid van het verlenen van "buiten schuld"-beleidvergunningen leidt. Ik geef een voorbeeld. Als ik concreet moet opsommen welke bewijsmiddelen aantonen dat een persoon buiten zijn schuld niet kan terugkeren, zou alleen een verklaring in aanmerking komen van de autoriteiten van het land van herkomst waarin de nationaliteit wordt bevestigd maar terugname wordt geweigerd. Op basis van het huidige beleid, dat sinds 1 april jongstleden formeel is, bestaat meer ruimte doordat wordt gekeken naar alle relevante op de persoon in kwestie betrekking hebbende feiten en omstandigheden.
Voor zover de achterliggende reden voor de onderhavige motie de opvatting van een enkele fractie is dat het "buiten schuld"-beleid te streng is, zal een verdere concretisering van de voorwaarde juist leiden tot een aanscherping van dit beleid. De huidige formulering biedt mij de mogelijkheid om in redelijkheid rekening te houden met alle aspecten van een individuele zaak zonder het uitgangspunt te verlaten dat het altijd aan de vreemdeling is om aan te tonen dat hij of zij buiten schuld Nederland niet kan verlaten. Tot slot wens ik op te merken dat sinds ik vorig jaar de nieuwe criteria voor het beoordelen van "buiten schuld" heb bekendgemaakt, er aanzienlijk meer vergunningen op deze grond zijn verleend dan voorheen. Zoals ik vorige week al heb gezegd, lijkt het mij raadzaam om nu eerst te kijken hoe het nieuwe beleid uitwerkt. Daarom ontraad ik de aanneming van deze motie.
Voorzitter: Ten Hoopen
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Op zich is het mooi dat er meer vergunningen worden toegekend. Mijn motie heeft echter een wat andere strekking. Volgens de minister wil ik dat zij de criteria verder concretiseert. Ik heb in de motie gevraagd om van het viertal cumulatieve voorwaarden die de minister heeft geschetst, de vierde voorwaarde te laten vervallen omdat daaraan voor de vreemdeling moeilijk te voldoen is. Het criterium kan op heel veel manieren worden geïnterpreteerd. Wanneer vaststaat dat de vreemdeling er zelf alles aan heeft gedaan, wanneer de IND heeft bemiddeld en het nog niet lukt om terug te keren, moet toch worden geconcludeerd dat de betrokken vreemdeling echt niet terug kan en dat hij een "buiten schuld"-criterium krijgt? Dat verzoek doe ik in mijn motie. Voor de vreemdeling wordt het dan duidelijker op welk moment hij in aanmerking kan komen voor een vergunning op grond van buiten schuld.
Minister Verdonk:
Het weglaten van de laatste voorwaarde leidt ertoe dat er uiteindelijk een bewijsmiddel moet zijn waaruit blijkt dat de ambassade verklaart dat de vreemdeling geen document krijgt, hoewel niet wordt getwijfeld aan de nationaliteit en de identiteit van de betrokkene. Juist deze vier criteria geven mij de mogelijkheid om heel zorgvuldig om te gaan met de belangen van de asielzoeker in kwestie. Ik stel mij voor dat ik de criteria die ik heb vastgesteld ook in stand houd.
Mevrouw Vos heeft een motie ingediend waarin zij vraagt om een categoriaal beschermingsbeleid voor Nepal. De situatie in Nepal is duidelijk. Dagelijks bereiken mij vele persberichten over het geweld in Nepal. Het geweld blijft beperkt tot duidelijk te onderscheiden partijen. Er is sprake van een intern politiek conflict binnen de regering enerzijds en een conflict tussen de overheid en de maoïsten anderzijds. Vanwege de duidelijkheid van de situatie is het in de beslispraktijk dan ook heel goed mogelijk om personen die het slachtoffer zijn van gericht geweld te onderscheiden van personen die het slachtoffer zijn van ongericht geweld. Het is in het vreemdelingenrecht gebruikelijk dat personen hun gestelde vrees voor vervolging aannemelijk maken. Er zijn groepen waaraan ik extra aandacht besteed: de vakbondsmensen en de mensen die werken voor de regering. Deze groepen komen dus eerder in aanmerking voor bescherming. Als een asielzoeker aangeeft het slachtoffer te zijn geweest van ongericht geweld, dan blijkt uit de inhoud van het ambtsbericht dat hij zich daaraan kan onttrekken. Zo kunnen asielzoekers die het slachtoffer zijn van ongericht geweld en bijvoorbeeld afkomstig zijn uit het onveilige Westen van het land, zich aan de onveiligheid aldaar onttrekken door een heenkomen te zoeken in de relatief veilige steden. Een categoriaal beschermingsbeleid voer ik dus niet voor Nepal. Met het aanwijzen van groepen die extra aandacht nodig hebben, is een zorgvuldige behandeling van asielaanvragen van Nepalese personen gewaarborgd. Voorts is dit beleid in lijn met het beleid in andere landen van de EU. Ik ontraad aanname van deze motie dan ook.
Ik kom nu te spreken over de motie van mevrouw Vos waarin zij de regering verzoekt om ambtsberichten halfjaarlijks te laten verschijnen en aan te passen als de actualiteit dat vergt. Voorts verzoekt zij in ambtsberichten ook informatie te verschaffen over de verstrekking van identiteitsdocumenten aan burgers, discriminatoire uitsluiting in de gezondheidszorg en het beleid van andere EU-landen. Met opzet wordt over identiteitsdocumenten alleen algemene informatie opgenomen om te voorkomen dat deze als een soort spoorboekje voor slechtwillenden kan worden gebruikt. Met betrekking tot discriminatoire uitsluiting in de gezondheidszorg kan ik zeggen dat de positie van specifieke groepen in elk ambtsbericht wordt beschreven. Indien zo'n groep structureel wordt uitgesloten van gezondheidszorg, wordt dat ook in het ambtsbericht beschreven. Het is al gebruikelijk dat er informatie over het beleid van andere landen in het ambtsbericht wordt opgenomen. De conclusie is dus dat de punten die mevrouw Vos noemt, in de praktijk al zijn opgenomen in de ambtsberichten. De motie is derhalve overbodig.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Dan is het toch wel opvallend dat tal van organisaties die een rol spelen bij het opstellen van ambtsberichten en daarover hun mening geven, juist vinden dat een aantal van deze onderwerpen regelmatig ontbreekt in de ambtsberichten. Dat is ook de reden dat ik deze motie heb ingediend. Naar mijn idee zou het goed zijn dat deze onderwerpen wél stelselmatig worden opgenomen. Ik ben uiteraard tevreden als de minister dat wil toezeggen.
Minister Verdonk:
Deze onderwerpen worden stelselmatig opgenomen in de ambtsberichten.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
De minister zegt dat zij door ambtsberichten op een bepaalde manier van inhoud te voorzien, wil voorkomen dat zij als een spoorboekje voor slechtwillenden gaan functioneren. Kan de minister uitleggen wat zij daar precies mee bedoelt en hoe dat in de praktijk werkt? Hoe kan een ambtsbericht als spoorboekje voor slechtwillenden werken? De tweede vraag is natuurlijk: betekent dit dat goedwillenden daar de dupe van worden? Dat kan ik namelijk niet overzien als ik het eerste antwoord niet heb gehoord.
Minister Verdonk:
Als echt specifiek in het ambtsbericht wordt aangegeven welke identiteitsdocumenten er bestaan in een land van herkomst, dan is het voor slechtwillenden mogelijk om deze in het bezit te krijgen of na te maken om zodoende toegang te krijgen tot andere landen. Volgens mij worden goedwillenden vaak de dupe van slechtwillenden, maar ik kan mij dat in dit geval niet voorstellen.
Ik kom nu op het verzoek van mevrouw Vos om een onderzoek van de Algemene Rekenkamer. Ik zit even met de procedure.
De voorzitter:
U hebt gelijk, mevrouw de minister. U hoeft daar geen oordeel over te geven, want het is een verzoek aan het Presidium. Derhalve komt het in het Presidium aan bod.
Minister Verdonk:
Ik kom nu te spreken over de motie van de heer De Vries, de heer De Wit en mevrouw Vos, waarin de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de minister van Buitenlandse Zaken worden verzocht om op basis van deze gegevens zoveel mogelijk te komen tot een gezamenlijk oordeel over de veiligheid van de mensenrechtensituatie in landen van herkomst van asielzoekers. Voorts wordt de bewindslieden verzocht hun beleid daarop te baseren en de Kamer over de gekozen werkwijze te informeren.
Op 20 april is de scheiding die is gemaakt tussen Buitenlandse Zaken en V&I aan de orde geweest. Het ministerie van Buitenlandse Zaken geeft een feitelijke beschrijving van de situatie in een land en dat oordeel moet onafhankelijk zijn van de beleidsconsequenties die de situatie in een land van herkomst heeft en ook moet hebben voor het Nederlandse asielbeleid. Er is dus sprake van gescheiden bevoegdheden en volgens mij moet dat zo blijven. De rechtspraak verlangt dat ook van ons. De rechter moet op het ambtsbericht kunnen vertrouwen als een onafhankelijke bron met informatie. Ik ontraad dan ook aanvaarding van deze motie.
De heer Visser (VVD):
Ik heb hier een vraag over. De minister zegt dat de conclusies getrokken moeten worden op basis van hetgeen op papier staat. De heer De Vries heeft gezegd: stel dat je meer wilt weten, zoals de mensen die het stuk hebben opgesteld en die ter plaatse werken. Hij heeft naar aanleiding hiervan gevraagd of die behoefte niet beter geïnstitutionaliseerd kan worden. Dit is wat anders dan het apart moeten zetten om juridische redenen.
Minister Verdonk:
Als ik de heer Visser goed begrijp, bedoelt hij dat ik gebruik moet maken van de informatie op de ambassades?
De heer Visser (VVD):
De heer De Vries heeft de volgende suggestie gedaan. Stel je vindt het ambtsbericht niet voldoende en je wilt, voordat je definitieve conclusies trekt, de mening weten van de mensen die ter plaatse zijn en die het bericht opgesteld hebben. Het gaat erom dat die mensen er meer bij worden betrokken. Dat lijkt mij op zich niet zo'n gekke suggestie. Dat is wat anders dan dat het apart móet staan, dus gescheiden vanwege de juridische positie in de latere rechtsgang.
Minister Verdonk:
Het is altijd mogelijk om een update te vragen, als daar behoefte aan is. Ik kan ook vragen om een persoonsgebonden, individueel ambtsbericht. Langs die weg kan er dus extra actuele informatie verkregen worden van Buitenlandse Zaken. De bestaande strikte scheiding wil ik wel graag in tact laten.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Ik ben er natuurlijk ook helemaal geen voorstander van dat de minister van V en I meeschrijft aan objectieve ambtsberichten. Laat die er maar komen. In ambtsberichten wordt de situatie in een land vaak indringend beschreven. Ik denk hierbij aan de noordelijke Kaukasus. Dat is een ontzettend gedegen boek. Als een ander daar conclusies uit trekt, moet je toch samen overleg hebben over de vraag welke conclusie aan het ambtsbericht verbonden kan worden? Ik heb ook andere voorbeelden genoemd waarbij het mij gewenst lijkt dat de kennelijke waterscheiding tussen V en I en Buitenlandse Zaken over datgene wat de Nederlandse regering doet, enigszins opgeheven wordt. De Nederlandse regering moet niet alleen met één mond spreken, maar de onderdelen van de regering moeten ook samenwerken.
Minister Verdonk:
Natuurlijk is er ambtelijk overleg met Buitenlandse Zaken. Dat lijkt mij ook voldoende. Op het moment dat er meer behoefte aan informatie is, vraag ik op een update of een individueel ambtsbericht.
Voorzitter. De motie van de heren De Vries en De Wit en mevrouw Vos verzoekt de regering om over te gaan tot een categoriaal beschermingsbeleid voor Tsjetsjenië. Het beleid inzake asielzoekers uit het Tsjetsjeense deel van de Russische Federatie is al een aantal keren in de Kamer besproken. Ik herhaal, dat in het beleid Tsjetsjenen een verblijfsalternatief wordt tegengeworpen. Bovendien wordt er geen categoriaal beschermingsbeleid gevoerd. Dit beleid is zeer recentelijk gesanctioneerd door de Raad van State.
Bij het nemen van een beslissing naar aanleiding van een asielaanvraag van een Tsjetsjeen, ongeacht of hij uit Tsjetsjenië komt dan wel uit andere delen van de Russische Federatie dan wel een derde land, wordt rekening gehouden met het algehele asielrelaas. Dat zijn dus ook problemen die zijn ondervonden in bijvoorbeeld Tsjetsjenië of in andere delen van de Russische Federatie. Bij de beslissing wordt rekening gehouden met mogelijke vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag bij terugkeer naar het grondgebied van de Russische Federatie. Dit is de werkwijze in elke asielprocedure. Een zorgvuldige behandeling van asielaanvragen is hiermee geborgd. Ik betrek de inhoud van het ambtsbericht bij het beoordelen van asielaanvragen. In het ambtsbericht staat zeer duidelijk dat er plaatsen zijn in de Russische Federatie waar de positie van Tsjetsjenen relatief goed is.
Indien er wordt geconcludeerd dat bescherming in de zin van het Vluchtelingenverdrag niet nodig is tegen de autoriteiten van de Russische Federatie, kan de asielzoeker daar dan ook verblijven. Een categoriale bescherming in Nederland is daarom niet noodzakelijk. Ik ontraad dan ook aanvaarding van deze motie.
De heer Klaas De Vries (PvdA):
De minister voert aan dat de Raad van State het beleid heeft gebillijkt. Om te beginnen ontvang ik graag die uitspraak. Verder vraag ik mij af of de Raad van State in dat oordeel rekening heeft kunnen houden met het nieuwe ambtsbericht, dat aangeeft dat de situatie aanzienlijk is verslechterd. Dat lijkt mij onwaarschijnlijk, maar je kunt de verwijzing van de Raad van State naar een oud ambtsbericht niet gebruiken als argumentatie voor het nieuwe ambtbericht. Wat is overigens "relatief goed" in Rusland? De Nederlandse regering moet als norm de vraag aanhouden of het daar veilig is voor mensen die wij terugsturen. En kunnen ze daar ook veilig komen? Als ik het ambtsbericht van honderden bladzijden vol ellende goed lees, is dat niet zo.
Minister Verdonk:
Wij sturen Tsjetsjenen, als er sprake is van een onveilige situatie in Tsjetsjenië, niet naar dat land terug. Ook als in andere delen van de Russische Federatie sprake is van een onveilige situatie in de zin van het Vluchtelingenverdrag, sturen we niemand daarnaar terug. In dat heel dikke ambtsbericht over Tsjetsjenië staat heel duidelijk dat er plaatsen zijn in de Russische Federatie waar de positie van Tsjetsjenen relatief goed is. Ieder "goed" is relatief. Ik ben heel eerlijk als ik zeg dat er een relatief goede situatie is voor de Tsjetsjenen.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Ik had een vraag over de uitspraak van de Raad van State. Is die gebaseerd op een oud ambtsbericht of op het nieuwe ambtsbericht? De minister gebruikt dat namelijk als argument om haar beleid hier te verdedigen.
Minister Verdonk:
De uitspraak is gedaan op 6 april 2005. Als de heer De Vries die nog niet in zijn bezit heeft, zal ik hem de uitspraak doen toekomen. De uitspraak is gebaseerd op de meest actuele situatie aldaar.
De beraadslaging wordt gesloten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20042005-4788-4794.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.