Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 7 juni 2001 over maatschappelijk verantwoord ondernemen.

De heer Blok (VVD):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg over maatschappelijk ondernemen hebben meerdere fracties de staatssecretaris om duidelijkheid gevraagd over zijn voorstellen. Duidelijkheid richting de Kamer om de voorstellen goed te kunnen beoordelen, duidelijkheid richting betrokken ondernemers die de voorstellen moeten uitvoeren en duidelijkheid om de effecten op de administratieve lastendruk te kunnen beoordelen. Die administratieve lasten rijzen de pan uit, met name voor het midden- en kleinbedrijf.

De staatssecretaris heeft weinig duidelijkheid verschaft in antwoord op een aantal vragen van de Kamer. Hij antwoordde op een specifieke vraag over de administratieve lasten dat hij formeel niet verplicht is advies in te winnen van ACTAL, omdat het hier niet om wetgeving gaat, maar om lagere regelgeving. Naar de mening van de VVD-fractie – daarin in ieder geval gesteund door de CDA-fractie – kan een staatssecretaris van Economische Zaken zich niet met zo'n formeel antwoord afmaken van het probleem van de administratieve lasten.

Wanneer wij vinden dat die administratieve lasten een probleem zijn voor het midden- en kleinbedrijf – en de Kamer heeft bij herhaling uitgesproken dat zij dit vindt – en wij daarnaast constateren dat het ministerie van Economische Zaken als coördinerend ministerie verantwoordelijk is voor het Actieprogramma omlaag brengen van de administratieve lasten, dan heeft het ministerie en daarmee de staatssecretaris een uitgesproken voorbeeldfunctie. Bij ieder voorstel dat aan de orde is, moet hij toetsen of de administratieve lasten toenemen en daarbij ACTAL inschakelen. Vervolgens kan iedere fractie voor zichzelf afwegen of de administratieve lasten doorslaggevend zijn voor het oordeel over het totale pakket maatregelen. Wij hebben dan in ieder geval wel een compleet beeld van hetgeen waarover wij oordelen.

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter. Als ACTAL een advies zou uitbrengen en zou constateren dat de administratieve lasten iets toenemen, is dit dan voor de heer Blok reden om af te zien van de voorstellen van de staatssecretaris voor het maatschappelijk verantwoord ondernemen?

De heer Blok (VVD):

Ik heb tijdens het debat een aantal overwegingen genoemd. Ik heb aangegeven dat wij maatschappelijk ondernemen een goede zaak vinden en dat wij moeten voorkomen dat de overheid dit in de kiem smoort. Effectiviteit is voor ons het belangrijkste. Wij hanteren dus meer criteria dan alleen de administratieve lasten. Het kan voorkomen dat het effect van de maatregelen zo groot is dat wij de administratieve lasten voor lief nemen, bijvoorbeeld wanneer wij effectieve internationale regelgeving kunnen afspreken. Aan de andere kant kunnen er ook maatregelen worden voorgesteld waarvan het effect ons al niet overtuigt en als dan ook de administratieve lasten nog eens toenemen, is dit een extra reden om van die maatregelen af te zien. Dit zal echter nooit het enige criterium zijn.

Dit alles overwegende, wil ik de volgende motie indienen, mede namens de fractie van het CDA:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de staatssecretaris van Economische Zaken voorstelt om het gebruik van het exportbevorderend instrumentarium te koppelen aan het onderschrijven van OESO-richtlijnen en tevens, waar mogelijk, aanvragen van ondernemers te toetsen op criteria met betrekking tot verantwoord ondernemen;

overwegende dat de Kamer herhaaldelijk haar zorg heeft uitgesproken over de administratievelastendruk voor bedrijven;

tevens overwegende dat de Kamer onvoldoende informatie heeft om zich een beeld te vormen van de administratieve lasten die kunnen voortvloeien uit de voorstellen van de staatssecretaris;

verzoekt de regering, de voorstellen met betrekking tot toetsing van het exportinstrumentarium aan criteria op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen ter advisering voor te leggen aan ACTAL en de Kamer te informeren over het advies van ACTAL,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Blok en Verburg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6(26485).

Mevrouw Verburg (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een ontwikkeling die niet te stoppen is en dat is maar goed ook. Het is een ontwikkeling naar ondernemen met aandacht voor menswaardigheid en milieu. Die ontwikkeling kan niet genoeg gestimuleerd worden. Er is echter één probleem: je kunt gras niet harder laten groeien door eraan te trekken. Dat betekent dat je een samenhangend en evenwichtig pakket aan maatregelen zult moeten hanteren.

De staatssecretaris heeft daartoe een voorstel gedaan dat inhoudt dat hij zijn financiële buitenlandinstrumentarium daarvoor zal inzetten. De staatssecretaris heeft in het algemeen overleg echter niet duidelijk aangegeven hoe dat er in de praktijk uit komt te zien en wat het betekent voor ondernemers die een beroep doen op dat instrumentarium. Ik vraag hem daar dan ook nog eens op in te gaan.

Omdat wij niet kunnen overzien wat een en ander betekent voor het bedrijfsleven en de initiatieven van de overheden van andere OESO-lidstaten voor eenzelfde soort instrumentarium, wil de CDA-fractie hier zorgvuldig mee omgaan. Dat is ook de reden dat ik namens de CDA-fractie samen met de heer Blok deze motie heb ingediend. Ik hoop dat de staatssecretaris een helder standpunt over deze motie zal geven en haar zal uitvoeren.

De voorzitter:

Mevrouw Verburg heeft mij gevraagd mede te delen dat zij tot haar spijt in verband met andere verplichtingen de plenaire vergadering moet verlaten. Uiteraard zal zij het antwoord van de staatssecretaris in de Handelingen nalezen.

Staatssecretaris Ybema:

Voorzitter. Ik bedank de Kamer uiteraard voor de gemaakte opmerkingen.

Het overleg met de Kamer over maatschappelijk verantwoord ondernemen loopt al een aantal jaren. Zeker vorig jaar is er vrij uitvoerig gesproken over de mogelijkheden om het financiële buitenlandinstrumentarium te betrekken bij maatschappelijk ondernemen. Men heeft mij met andere woorden gevraagd na te gaan of maatschappelijk verantwoord ondernemen consequenties zou moeten hebben voor de toepassing van het buitenlandinstrumentarium.

Van het begin af aan heb ik tegen de Kamer gezegd dat ik het een zeer beleidsrelevante vraag vind en dat ik absoluut bereid ben om die mogelijkheden grondig te onderzoeken. De Kamer heeft vorig jaar met een ruime meerderheid een motie van de heer Koenders aangenomen. In deze motie werd nog een keer uitgesproken dat zij die wens heeft. Ik ben er dan ook altijd van overtuigd geweest dat die opvatting heel breed door de Kamer wordt gedragen.

Het is de Kamer inmiddels bekend dat het onderzoek dat ik heb laten uitvoeren, ook mij tot de overtuiging heeft gebracht dat het mogelijk en gewenst is om een relatie te leggen tussen maatschappelijk verantwoord ondernemen en de toepassing van het financiële buitenlandinstrumentarium. Ik heb er bewust voor gekozen om dat te doen op een manier die aan de ene kant duidelijkheid verschaft en aan de andere kant leidt tot een lichte, goed uitvoerbare constructie. Ik heb daarbij twee sporen gekozen.

Het eerste spoor is dat ik het bedrijfsleven vraag om kennis te nemen van de OESO-richtlijnen. Ik zal het bedrijfsleven vragen om zich naar vermogen in te spannen voor de toepassing van die richtlijnen in de praktijk. Het tweede spoor is dat door de uitvoerders van de verschillende regelingen – dat zijn organisaties als Senter en niet het bedrijfsleven – vooraf getoetst wordt op specifieke criteria. Ik denk daarbij aan corruptie, het milieu en sociale omstandigheden. Deze aanpak, die ik aan de Kamer heb voorgelegd en waarvoor ik brede steun heb gekregen tijdens het algemeen overleg, is proportioneel. Ik vind het belangrijk dat de voorgestelde aanpak in verhouding staat tot de consequenties van die aanpak. De aanpak is proportioneel omdat het om een inspanningsverplichting voor het bedrijfsleven gaat en om een extra toets door de uitvoerders. Ik benadruk nogmaals dat het niet gaat om nieuwe wet- en regelgeving. In de praktijk zal er slechts sprake zijn van een aanpassing van de aanvraagformulieren voor subsidie, om het simpel te zeggen.

In de motie-Blok/Verburg wordt verzocht om een advies van ACTAL met betrekking tot de administratieve lasten die verbonden zijn aan de voorgestelde regeling. Ik acht de betrokkenheid van ACTAL in dezen echter niet aan de orde, omdat dit college adviseert over voorgenomen regelgeving. De administratieve lasten in dat kader vloeien voort uit informatieverplichtingen en zijn voor het bedrijfsleven dus onvermijdelijk. Subsidies en subsidieregelingen voldoen niet aan deze definitie, omdat ondernemers daar uit vrije wil gebruik van kunnen maken. Dit punt is kortgeleden bevestigd door minister Jorritsma in een brief aan de Kamer, d.d. 18 mei 2001, over departementale actieprogramma's. Het is dan ook volstrekt helder dat ACTAL een rol kan spelen bij voorgenomen wet- en regelgeving en algemene maatregelen van bestuur, dus bij zaken die een verplichtend karakter hebben. ACTAL kan evenwel geen rol spelen bij subsidieregelingen, subsidievoorwaarden, enzovoort. Wellicht ten overvloede meld ik dat recentelijk gesprekken hebben plaatsgevonden tussen minister Jorritsma en het bestuur van ACTAL, en dit punt is daarbij niet aan de orde geweest. Om deze redenen kom ik tot de conclusie dat de motie-Blok/Verburg geen recht doet aan het beleid dat tussen regering en Kamer is afgesproken. Ik ontraad derhalve aanvaarding van deze motie.

Mevrouw Verburg heeft opgemerkt dat het onvoldoende duidelijk is hoe de regelingen er in de praktijk uit zullen zien. Ik heb in het algemeen overleg op dit punt al gereageerd, maar ik zal deze gelegenheid gebruiken om er meer over te zeggen. Wij praten heel nadrukkelijk over een inspanningsverplichting. Men moet kennisnemen van de OESO-richtlijnen. Er is geen sprake van een juridische resultaatverbintenis. In de praktijk moet de beleidslijn, die in een brief is neergelegd en met de Kamer is besproken, geïmplementeerd worden. Wij stoppen dus met de beschouwingen ten aanzien van dit onderwerp en wij beginnen met de implementatie en concrete uitwerking van de instrumentenbrief op het niveau van de individuele instrumenten. Ik heb gesteld dat het MVO in relatie tot de toepassing van de beleidsinstrumenten betrekking heeft op in principe alle beleidsinstrumenten. Men gaat nu aan de slag om die beleidsinstrumenten daarop ook te toetsen. Het eerstvolgende is bijvoorbeeld de nieuwe regeling voor technische assistentie, die de opvolger is van de bij Kamer hopelijk bekende Regeling voor investeringsbevordering en technische assistentie (IBTA). Bij de nieuwe regeling wordt gekeken naar de betekenis van de toepassing van MVO op dit punt. Wij gaan nu aan de slag met het uitwerken van de beleidslijn die ik de Kamer heb voorgehouden. Wij zullen daarmee ervaring opdoen in de praktijk. Ik zal de Kamer uiteraard voortdurend informeren over de voortgang daarvan, over hoe wij de regeling hebben aangepast om ze goed te kunnen gebruiken bij het MVO-beleidsonderwerp en wat de ervaringen zijn bij de concrete uitvoering. De ervaringen die wij hebben opgedaan via onze uitvoeringsinstellingen, met name Senter, en de ervaringen die de bedrijven daarmee hebben opgedaan, zullen daarbij worden betrokken. Daarover wordt weer gerapporteerd aan de Kamer. Ik verwacht dat in het debat tussen Kamer en kabinet voortdurend bijstellingen zullen worden aangebracht. De helderheid waarom mevrouw Verburg nogmaals heeft gevraagd, zal zij krijgen. Die is echter op dit moment niet te geven, want die komt uit de praktijk. Over de ervaringen uit de praktijk zal de Kamer regelmatig worden geïnformeerd.

De heer Blok (VVD):

De staatssecretaris geeft als argumentatie aan, dat het gebruikmaken van een subsidieregeling een vrijwillige keuze is van een bedrijf. Wat is er vrijwillig aan het gebruikmaken van een subsidie door een bedrijf dat exporteert naar landen waar alle concurrenten gebruik kunnen maken van subsidieregelingen? Dan is het volgens mij een kwestie van overleven en niet van vrije keuze.

De staatssecretaris geeft aan dat hij formeel niet verplicht is om advies te vragen aan ACTAL en dat hij dat daarom ook niet doet. Hij is echter voorbijgegaan aan mijn vraag over de voorbeeldfunctie van het ministerie van EZ, dat een coördinerend ministerie is voor verlaging van de administratieve lasten en dat dit thema ook echt uit moet dragen. Waarom betrekt hij dat niet bij zijn afweging om dit aan ACTAL voor te leggen?

Staatssecretaris Ybema:

Vrijwilligheid is belangrijk als het gaat om de inschakeling van ACTAL. Met instemming van de Kamer heeft de minister van Economische Zaken een beleid inzake het terugdringen van administratieve lasten geformuleerd. In de kern komt het erop neer dat er sprake is van administratieve lasten, van beleid terzake en van inschakeling van ACTAL als er sprake is van een verplichting. Het moet derhalve gaan om administratieve lasten die direct voortvloeien uit wet- en regelgeving en AMvB's. Met dat beleidsuitgangspunt is de Kamer akkoord gegaan. Zeer recent – bij brief van 18 mei jl. – is dit beleid nog eens bevestigd door de minister van Economische Zaken. Wij moeten hier precies in zijn, want anders gaat het schuiven en handelen wij niet conform het beleid dat kabinet, minister van Economische Zaken en Kamer zijn overeengekomen.

Uiteraard heeft het ministerie van Economische Zaken een voorbeeldfunctie, maar die moeten wij wel zien binnen het op dit punt overeengekomen beleid. Waarom voeren wij anders beleid? Wij voeren beleid en kunnen daarop worden aangesproken. Ook de Kamer kan worden aangesproken over het beleid waarmee akkoord is gegaan. Kortom, wij moeten ons op dit punt heel precies opstellen. Dat betekent dat wij ons moeten houden aan de beleidsafspraken die op dit punt zijn gemaakt tussen kabinet en Kamer. Op dat punt heeft ACTAL een rol. ACTAL heeft geen rol als het gaat om toepassing van subsidieregelingen en -voorwaarden. Het bewaken van de administratieve lasten is niet primair mijn verantwoordelijkheid, zoals de Kamer weet, maar ik kan me ook geen situatie herinneren waarin in deze Kamer gesproken is over subsidievoorwaarden, over subsidieregelingen in relatie tot de administratieve lasten. Dat kan wel, maar dan zou er eerst meer ten principale een debat moeten worden gevoerd over de rol, de taak en de verantwoordelijkheid van ACTAL. Dat is nu niet aan de orde.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de ingediende motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven