Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Hermann aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over een patiënte die al ruim een halfjaar verblijft in een isoleercel van het Academisch Ziekenhuis in Utrecht.

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Graag wil ik de minister naar aanleiding van het in NRC Handelsblad van 12 december gepubliceerde geval enkele vragen stellen over de weerbarstige werkelijkheid van de wachtlijsten voor verstandelijk gehandicapten met ernstige psychiatrische stoornissen.

Steeds weer horen wij bij de discussies over wachtlijsten de uitspraak van de minister dat er vele oorzaken kunnen zijn en dat wij pas over 'onaanvaardbaar' mogen spreken wanneer door het wachten daadwerkelijk schade voor de gezondheid van de patiënt ontstaat. Is er naar de mening van de minister in dit geval, waar zowel de familie als de behandelaars spreken van een duidelijke achteruitgang, sprake van een onaanvaardbare wachttijd?

De familie van het meisje in kwestie heeft ten einde raad de publiciteit gezocht. Kan de minister aangeven hoeveel van dergelijke patiënten in het land op een behandelplaats wachten? Als de minister dit niet kan, is zij dan bereid om de inspectie gezondheidszorg die vraag te laten beantwoorden?

De minister heeft in de media gesproken over de noodzaak tot samenwerking in de sector en over het plan van de Vereniging gehandicapten Nederland en GGZ Nederland dat sinds april gereed ligt om de capaciteit uit te breiden van 96 naar 300. In het kader van de meerjarenafspraken is duidelijk geworden dat het ministerie, ondanks de aandrang van GGZ Nederland, de hiervoor benodigde gelden niet beschikbaar stelt. Ik heb bij motie om een overbruggingsfinanciering gevraagd om het probleem op te lossen. Blijft de minister de aanvaarding van de motie hierover, die straks in stemming wordt gebracht, ontraden?

Een woordvoerder van de minister heeft gesteld dat zij geen mogelijkheden heeft om in te grijpen en dat de inspectie slechts kan bemiddelen omdat instellingen verantwoordelijk zijn. Voorzitter! Het gaat om AWBZ-zorg en de AWBZ is een volksverzekering; de burger heeft toch rechten ten opzichte van de Staat? De capaciteit van instellingen is toch onderhevig aan de goedkeuring van de minister? Is zij de eindverantwoordelijke voor deze zorgverlening en, zo neen, wie is dat dan wél?

Voorzitter! Ik vraag mij af of de minister het volgende citaat herkent: 'Een bijzonder probleem dat al vóór 1965 bestond, was dat van de moeilijk plaatsbare patiënten, meestal zeer ernstig gestoorde, soms agressieve mensen. Die zogenaamde caramboleergevallen werden van het ene naar het andere instituut doorgeschoven.' Dit is een uitspraak uit het herdenkingsboek 1965-1990 van de inspectie gezondheidszorg. Het is de zoveelste illustratie van deze weerbarstige werkelijkheid, een werkelijkheid waar in deze Kamer ook vaak op gewezen wordt, recent nog door collega Van der Hoek. Bij herhaling heeft de Kamer gepleit voor een verruiming van de organisatorische en financiële mogelijkheden voor mensen met complexe problemen die zeer intensieve en gespecialiseerde zorg nodig hebben. Wil de minister aangeven op welke wijze zij dit individuele probleem en de vele gevallen die daarachter staan te wachten, gaat hanteren?

Minister Borst-Eilers:

Mevrouw de voorzitter! Er is inderdaad sprake van een weerbarstige problematiek en van wachtlijsten. De vraag of de wachtsituatie van dit onderhavige meisje onaanvaardbaar is, beantwoord ik met 'ja'. Dit meisje verkeert namelijk in een situatie waarin men weliswaar erg zijn best doet, maar waarin zij niet vooruitgaat en eerder achteruit. Ik wil mijn antwoord in twee punten splitsen, namelijk de individuele situatie van dit meisje en de meer algemene problematiek waarover mevrouw Hermann ook vragen heeft gesteld.

Wat dit individuele meisje betreft was de berichtgeving in NRC Handelsblad overwegend correct. Wij kennen dus allemaal de situatie. Zij is indertijd in een crisissituatie, vanwege suïcideneigingen en ernstige depressiviteit, opgenomen op een afdeling. Zij kwam terecht op de afdeling jeugdpsychiatrie van het academisch ziekenhuis, waar voor haar speciale problematiek niet de ideale behandelsetting aanwezig is. Men heeft ook al kort na haar opname geprobeerd om een overplaatsing te realiseren. Men heeft contact gezocht met diverse andere instellingen. Dat heeft aanvankelijk niet tot resultaat geleid, totdat in april de Hondsberg toch van mening was dat zij dit meisje konden behandelen en opnemen op het moment dat er een plaats zou zijn. Sindsdien wacht zij dus op die overplaatsing. De inspectie is er ook al enige tijd bij betrokken en heeft recent ook aangedrongen op het opnieuw verkennen van eventuele andere mogelijkheden. Het is mooi dat de Hondsberg in principe voor haar beschikbaar is, maar als daar geen plek is, schiet zij daar nog niet veel mee op.

Inmiddels is er ook publiciteit geweest. Gelukkig voor dit meisje hebben de publiciteit en de activiteiten van de inspectie ertoe geleid dat er op dit moment drie aanbiedingen zijn van instellingen waar zij geplaatst zou kunnen worden. En dat is inderdaad een kwestie van vandaag en gisteren. De eerste instelling is de Hondsberg zelf, omdat voor de patiënte die in de Hondsberg op uitplaatsing wachtte, een instelling zich bereid heeft verklaard om die patiënte over te nemen met hulp van de zorgverzekeraar. Zoals u weet, zijn het patiënten die intensieve hulp behoeven. Ook een combinatie van twee instellingen in Brabant heeft een aanbod gedaan, evenals een combinatie van twee instellingen in Utrecht. Met combinatie bedoel ik dan dat er inderdaad samenwerking is tussen mensen met een psychiatrische deskundigheid en mensen met deskundigheid op het gebied van mensen met een zekere verstandelijke handicap. Ik denk dus dat de ellende voor dit meisje snel ten einde zal zijn. Ik vind wel dat men één à twee dagen moet nemen om, in overleg met haar familie, haarzelf en de familie van het meisje dat uit de Hondsberg gaat vertrekken, het proces correct af te wikkelen en bij beiden serieus te kijken wat de beste oplossing is.

Daarmee is de algemene problematiek allerminst opgelost. Een van de zaken die hier opvallen, is dat op het moment dat de zee zo hoog gaat dat ook de publiciteit zich ermee bemoeit, er ineens iets mogelijk blijkt wat blijkbaar daarvoor niet als mogelijkheid op tafel heeft gelegen. Dit heeft te maken met de problemen die er nog steeds zijn in de samenwerking tussen beide sectoren, die zich bezighouden enerzijds met mensen met een verstandelijke handicap en anderzijds met mensen met psychiatrische problemen. De Kamer zal zich herinneren dat vanuit mijn ministerie een kleine twee jaar geleden het initiatief is genomen om opnieuw iets hieraan te doen. Wij hebben al eerder de consulententeams ingesteld; deze dateren uit 1990. Er gaat inmiddels 45 mln. per jaar heen en volgend jaar komt daar weer 5 mln. bij. Dat is een soort vliegende keep, niet alleen voor advies, maar ook voor behandeling en begeleiding. Ook dit is niet de enige oplossing van het probleem. Het gaat er ook om dat beide sectoren elkaars deskundigheid leren kennen en vooral gaan samenwerken, zodat wij ook hierbij de zorg organiseren vanuit de patiënten, in dit geval met een dubbel probleem, en niet vanuit de instellingen die zich traditioneel met één probleem bezighouden. Daar is mijn ministerie dus actief in geweest. Wij hebben de sectoren om de tafel gezet en in 1997 is hieruit een werkgroep voortgekomen. Deze heeft de nota Multifunctionele centra voor licht verstandelijk gehandicapte jongeren met psychiatrische problemen uitgebracht. Bij dit plan hoort het verhaal van 300 plaatsen en 50 mln. Ik heb dit plan deze zomer ontvangen en voorgelegd aan het College voor ziekenhuisvoorzieningen en aan de inspectie. Deze hebben beide onlangs positief erop gereageerd. Ik ga er nu samen met staatssecretaris Vliegenthart een standpunt over bepalen, dat ik de Kamer begin volgend jaar zal toesturen. Het plan valt al gedeeltelijk samen met de prioriteiten die wij hadden op de zogenaamde bouwprioriteitenlijst. Dit betekent dat er volgend jaar al een begin kan worden gemaakt met een deel van de 300 plaatsen. Ik weet het juiste aantal niet uit mijn hoofd en zal de Kamer graag schriftelijk daarover informeren. De inspectie vindt dit ook de juiste weg. De Kamer zal zich herinneren dat dit probleem ook nadrukkelijk aan de orde is gesteld in 'De staat van de gezondheidszorg', dat document van de inspectie.

Ik kijk nog naar de verdere concrete vragen. De eerste heb ik beantwoord. Voordat ik uit mijn hoofd verkeerde getallen noem, lijkt het mij goed dat ik inderdaad, zoals mevrouw Hermann suggereerde, vraag of ik, gehoord de inspectie, de Kamer schriftelijk mag informeren over het aantal mensen die op een behandelplaats wachten, dus in een soortgelijke situatie verkeren. De noodzaak tot samenwerking is natuurlijk evident. Over het plan voor uitbreiding heb ik net gesproken. Het probleem met de motie over de overbruggingsfinanciering is niet dat deze niet sympathiek is, maar het gaat hierbij natuurlijk altijd om de dekking. Aanneming van de motie in de huidige vorm blijf ik ontraden. Ik kan binnen de beschikbare financiële middelen niet anders dan de plannen uitvoeren, zoals ik zojuist op dit punt heb uiteengezet. Wel gaan wij volgend jaar aan een oplossing werken. Het is niet alleen een kwestie van geld en plaatsen, maar ook van deskundigheid. Een aantal jaren bestond in Nederland niet de speciale deskundigheid om voor de mensen om wie het gaat daadwerkelijk iets te doen en hen in een betere situatie te brengen. Als men zo'n deskundigheid eenmaal heeft, kost het helaas altijd enige tijd voordat het over heel Nederland uitgebreid is.

De voorzitter:

Ik krijg er verschillende klachten over dat de minister slecht te verstaan is. Dit ligt niet echt aan de minister. U zou er eens allemaal over moeten nadenken of wij misschien het gezamenlijke goede voornemen voor 1999 moeten nemen dat tijdens het vragenuur alleen degene die de vragen stelt of die de vragen beantwoordt, aan het woord is. Als u daar allemaal eens rustig over nadenkt, gaat het in het vervolg wel goed.

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Voorzitter! Ik zeg de minister graag dank voor de antwoorden, waaruit gelukkig blijkt dat de situatie waarover wij ons allemaal erg zorgen maakten, bevredigend opgelost wordt. Het kan natuurlijk niet anders dan dat er een paar dagen voor nodig zijn om iedereen op de juiste wijze hierbij te betrekken. Geheel gerust ben ik toch nog niet. De minister zegt dat zij er nog mee bezig is, dat zij positieve adviezen krijgt en dat zij het standpunt nog bepaalt. Maar voorzover ik de conclusies van overleg uit het gesprek over de meerjarenafspraken – de minister heeft immers nog geen afspraken kunnen maken met de GGZ – goed heb gelezen, stel ik vast dat de bouwprioriteiten kinder- en jeugdpsychiatrie net in het gat vielen waarvoor in het regeerakkoord, ook voor de komende jaren, nauwelijks ruimte is. Dit ene geval is dan wel bevredigend geregeld, maar alle collega's en ikzelf krijgen regelmatig vergelijkbare gevallen, die misschien iets minder erg zijn, voorgelegd. In de TBS-sfeer speelt zich van alles af. Ik ben niet gerust met de ruimte die de minister nu toezegt. Ik wil de minister dan ook heel dringend vragen om meer financiële ruimte te geven, ook gezien het feit dat het niet om een recent probleem gaat, maar om iets dat al minstens 30, 40 jaar in beeld is.

Voorzitter! Ik heb nog een tweede vraag die gaat over de eindverantwoordelijkheid. Dezer dagen dient een geding, aangespannen over het verlenen van thuiszorg waarvoor de bevolking via de AWBZ is verzekerd. Wat zijn de polisvoorwaarden? Ook hier wil ik weten tot wie mensen zich moeten richten als de minister en de inspectie daarin geen doorslaggevende stem hebben. Moeten zij zich tot behandelaars of tot instellingsdirecties richten?

Minister Borst-Eilers:

Mevrouw de voorzitter! In antwoord op de eerste vraag kan ik zeggen dat wij geen van allen gerust zijn. Wij zitten in een situatie waarin zich voor een heel moeilijke groep jonge mensen met een dubbele problematiek geleidelijk aan deskundigheid in Nederland begint te ontwikkelen en men geleidelijk aan, ook binnen de bestaande capaciteit, zulke mensen in behandeling durft te nemen en er bepaalde resultaten mee kan boeken. Tegelijkertijd is met name in de sector van de verstandelijk gehandicapten de situatie van deze mensen gelukkig zo verbeterd, dat ook de gemiddelde leeftijd steeds hoger wordt. Maar daardoor ontstaan ten opzichte van vroeger automatisch capaciteitsproblemen. Vandaar dat uitbreiding van de capaciteit zeker een van de oplossingsrichtingen is, maar daarvoor is geld nodig. Ik heb al gezegd dat er binnen de bestaande bouwplannen ook aan deze groep is gedacht en dat er wel degelijk ruimte is om daarmee te beginnen. Tegelijkertijd is er naast geld echt een intensivering van de samenwerking nodig. Uit het ene voorbeeld van dit meisje blijkt al dat er toch instellingen in Nederland zijn die al met elkaar een samenwerkingsverband hebben gesloten. Het gaat dan om een instelling voor verstandelijk gehandicapten en een instelling voor psychiatrie. Zij durven het nu aan om dit soort mensen op te nemen en er samen voor te gaan zorgen. Daar ligt een heel belangrijk deel van de oplossing. De Kamer krijgt nog voor het einde van het jaar mijn beleidsvisie op de geestelijke gezondheidszorg. Daarin wordt uitvoerig aan deze problematiek aandacht besteed. Ik hoop van ganser harte dat de Kamer uitvoerig met mij over dat stuk van gedachten wil wisselen in het begin van het volgende jaar. Wij zullen het dan allemaal opnieuw tegenkomen.

De tweede vraag ging over de eindverantwoordelijkheid en de polisvoorwaarden. Ik heb thuis geen AWBZ-polis en ik denk dat geen van ons die heeft. De AWBZ is geen verzekering die je afsluit en waarvoor je een polis krijgt, maar een collectieve voorziening die toch ook het karakter heeft van een verzeke ring omdat wij er een premie voor betalen. Dat laatste realiseren de meeste mensen zich niet omdat die binnen de eerste belastingschijf automatisch wordt meegenomen. Maar dat betekent wel dat er aanspraken zijn. Aan de andere kant is er in de gezondheidszorg en in de verzorging chronisch zieken altijd spanning tussen de beschikbare ruimte en de vraag. Wij handelen in de gezondheidszorg dus altijd binnen schaarste en dat is niet iets typisch Nederlands. Dat betekent dat bepaalde aanspraken met spoed gehonoreerd moeten worden en andere daardoor achter aan de rij komen. We hebben hier, als we over deze mensen praten, wel met urgente gevallen te maken. Het is de verantwoordelijkheid van de gezamenlijke instellingen, prioriteit te leggen bij de zwaarste gevallen, maar af en toe dreigen juist die zwaarste gevallen tussen wal en schip te geraken. Het is naar mijn mening de verantwoordelijkheid van het veld zelf om daar de juiste prioriteiten te stellen.

Volgend jaar zullen wij debatteren over de modernisering van de AWBZ in het kader van de uitwerking van het regeerakkoord en daarin zal de vraag over welke rechten iemand precies heeft, zeer fundamenteel aan de orde komen. Bovendien wachten wij natuurlijk allemaal met belangstelling de uitspraak van de rechter over de thuiszorg af.

De heer Buijs (CDA):

Mevrouw de voorzitter! De minister kan nu meedelen dat er een oplossing is gevonden in dit geval. Onze fractie is daar blij mee, maar tegelijkertijd is het toch treurig te moeten constateren dat blijkbaar het zoeken van publiciteit op dat moment de aanleiding is om naar een oplossing te zoeken.

Heeft niet ook in de zomer van dit jaar een treurig incident plaatsgevonden in de omgeving van Eindhoven, waarin de problematiek van de wachtlijsten een rol speelde?

Heeft niet ook de inspectie meerdere malen gewaarschuwd dat er wel degelijk grote knelpunten zijn in de zorg?

Is de minister niet op de hoogte van het feit dat slechts 2000 plaatsen beschikbaar zijn voor licht verstandelijke gehandicapten en een wachtlijst van 700 plaatsen?

Mevrouw de voorzitter! Al deze feiten maken het mogelijk dat de minister nu kan zeggen dat binnenkort een nota zal verschijnen en dat beleidsvoorstellen worden ontwikkeld. Heeft de minister daar ook daadwerkelijk geld voor gereserveerd? Toen wij daarover tijdens de begrotingsbehandeling en de behandeling van het Jaaroverzicht zorg spraken, was daar in ieder geval nog geen sprake van. Ik ben er dan ook heel benieuwd naar wat de minister straks gaat doen als het amendement van mijn collega Dankers – 100 mln. extra voor de GGZ – in stemming wordt gebracht.

Minister Borst-Eilers:

Mevrouw de voorzitter! Er is geld gereserveerd, zowel binnen de GGZ als binnen de sector gehandicaptenzorg om een begin te maken met het oplossen van deze problematiek. Daarbij zal de capaciteit geleidelijk worden uitgebreid, maar over maat en getal informeer ik de Kamer liever schriftelijk, want ik ken al die getallen niet uit mijn hoofd.

Ik ben het in ieder geval volstrekt met de heer Buijs eens, dat het treurig is dat publiciteit nodig is om de verantwoordelijke directies en hulpverleners in de instellingen ertoe te brengen de telefoon te grijpen om te melden dat het meisje wellicht in hun instelling kan worden behandeld. Aan de andere kant kan dan ook de vraag worden gesteld of de afdeling waar zij thans verblijft, zich voldoende heeft ingespannen om stad en land af te bellen en collega-instellingen te vragen hier te interveniëren. Ik ben bang dat dit toch een uiting van een probleem is dat hier al vaker aan de orde is geweest en dat wel wordt verbeterd, maar naar mijn mening lang niet snel genoeg en dat is een betere samenwerking: wat zijn de behoeften van de patiënten en hoe kunnen wij de gecombineerde zorgvraag ook met een gecombineerd zorgaanbod beantwoorden.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Het is natuurlijk mooi dat er voor dit meisje op korte termijn een oplossing is gevonden, maar ik wil toch reageren op de opmerking van de minister, dat zij een begin gaat maken om het onderliggende probleem van een veel grotere groep op te lossen. Een begin maken, lijkt mij hier namelijk niet voldoende. Als zij het probleem echt wil oplossen, waarom geeft de minister dan niet gewoon groen licht aan het plan dat zij samen met de sector heeft opgesteld? Waarom komt zij inderdaad niet gewoon met die 50 mln. over de brug?

De minister heeft eveneens opgemerkt dat het een kwestie is van onvoldoende deskundigheid. Ik wil dat toch bestrijden. Ik wijs in dit verband op de instelling Groot-Emmaüs, die heel wel in staat is op korte termijn het aantal plaatsen uit te breiden en plaatsen om te zetten naar zeer intensieve plaatsen, die voor gelijksoortige situaties nodig zijn. Het ontbreekt de instellingen alleen aan de middelen hiervoor. Waarom is de minister niet bereid om dit soort instellingen meer geld te geven?

De minister hamert erop dat er betere samenwerking moet komen. Natuurlijk is dat ook een deel van het probleem. Natuurlijk moet er meer samenwerking komen. Wij moeten de sector ook verplichten om die samenwerking aan te gaan. Ik vind echter wel dat de overheid, als die afstemming tussen de sectoren er is en de sectoren weten wat de beste plek is voor een bepaalde patiënt, ervoor moet zorgen dat die plek er ook is. Mijn vraag is dan ook of de overheid hiertoe verplicht is. Zijn de gelden die nu beschikbaar zijn voor de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg, niet veel te weinig om te garanderen dat die plekken er zijn?

Minister Borst-Eilers:

Mevrouw de voorzitter! Het plan, zoals het er ligt, is een goed plan. Als je hier als minister echter het groene licht aan zou geven, zonder dat er sprake is van een financiële paragraaf daarbij, stelt dat natuurlijk ook niet veel voor. Ik zal hier dus wel een positieve reactie op geven, maar ik moet vervolgens ook aangeven – de Kamer zou niet anders willen – op welke manier en in welk tempo het plan gerealiseerd kan worden en hoe dat binnen de beschikbare financiële ruimte zo goed mogelijk gedaan kan worden. Hiermee kom je, zoals ik al zei, terecht bij de uitbreiding van de capaciteit van zowel de gehandicaptenzorg als de GGZ.

Overigens gaat het naar mijn beste weten – dit is de portefeuille van mevrouw Vliegenthart – bij Groot-Emmaüs om een iets andere categorie patiënten. Ik heb evenwel al toegezegd dat de Kamer mijn standpunt over dat plan van beide sectoren zal krijgen en dat daarbij aangegeven zal worden hoe wij daaraan gehoor zullen geven. Ook ik ben blij dat ons initiatief om de sectoren om de tafel te krijgen, in een concreet plan van aanpak heeft geresulteerd. Om het plan op korte termijn volledig uit te voeren, zou 50 mln. nodig zijn. Mevrouw Kant weet evenwel wat wij hierover uitgewisseld hebben tijdens de behandeling van het JOZ en de begroting. Er is nog niet gestemd over de moties, maar enkele daarvan spreken uit dat, als er ergens onderuitputting ontstaat, er op den duur misschien nog iets meer naar de GGZ toe kan.

Mevrouw Van der Hoek (PvdA):

Voorzitter! In antwoord op mijn schriftelijke vragen van half november over de bouwprioriteiten heeft de minister aangegeven dat er voor een aantal groepen in de GGZ, waaronder de groep waar wij het nu over hebben, knelpunten zullen ontstaan. Uit de antwoorden die de minister zojuist heeft gegeven, krijg ik de indruk dat er volgens haar ook door betere samenwerking veel kan verbeteren. Ik wil graag van haar weten of zij van mening is dat er ook zonder extra geld al een heleboel kan worden gedaan. Of vindt de minister, zoals zij in de beantwoording van mijn vragen aangaf, dat er wel degelijk knelpunten blijven bestaan? Als dit het geval is, zijn dat dan acute knelpunten? Ik ben met de minister van mening dat een betere samenwerking mogelijk is. Ik wil echter wel weten of dit in de nieuwe multifunctionele centra ook zonder extra geld kan.

Minister Borst-Eilers:

Mevrouw de voorzitter! Het wordt weer een gemengd antwoord. Ik kan gewoon niet anders, omdat dat volgens mij de werkelijkheid is. Er kan zonder geld al het een en ander gedaan worden, maar in het plan voor de multifunctionele centra is terecht om extra capaciteit gevraagd. Voor extra capaciteit heb je altijd extra geld nodig. Beide zijn dus nodig. Ik zal de Kamer laten weten hoeveel geld ik daarheen kan sturen en waar dat precies toe zal leiden bij het uitvoeringstraject van het plan van aanpak van beide sectoren.

Mevrouw Smits (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Is de inspectie voor de volksgezondheid op de hoogte gesteld van het besluit van het AZU om de betrokken patiënt in een isoleerafdeling te plaatsen en om haar uiteindelijk vast te binden? In welke omstandigheden is het geoorloofd om patiënten langdurig in deze omstandigheden te behandelen?

Minister Borst-Eilers:

Mevrouw de voorzitter! De inspectie is steeds nauw bij deze zaak betrokken geweest wat betreft de uitvoering van de Wet BOPZ. Zij was dus ook voortdurend op de hoogte van de situatie. De reden voor het plaatsen van dat meisje in een isoleerkamer is gelegen in het suïciderisico en de neiging tot ernstige zelfverminking. Enkele malen per dag wordt het vastbinden van haar armen en benen opgeheven. Op die momenten is er zeer intensieve begeleiding nodig om te voorkomen dat ze zichzelf ernstige schade aandoet. Verder mag zij bezoek ontvangen. Zij heeft telefoon op haar Kamer. Desondanks is er sprake van een vreselijke situatie. De inspecteur van de provincie Utrecht heeft mij er wel volledig over kunnen informeren op welk moment wat gedaan is en om welke reden. Alles is volgens de regels gegaan, zo heeft men mij gemeld.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Dit probleem maakt deel uit van een omvattender probleem in de geestelijke gezondheidszorg, hetgeen door sommigen wordt becijferd op 175 mln. De vraag is of de minister bereid is om nog dit voorjaar haar collega van Financiën diep in de ogen te kijken – dat kan sowieso nooit kwaad – om hem te vragen of hij niet kan helpen dit afschuwelijke probleem uit de wereld te helpen. Wellicht is deze minister dan ook bereid om de Kamer expliciet op de hoogte te stellen van het verloop van dat gesprek.

Minister Borst-Eilers:

Mevrouw de voorzitter! Ik vind het altijd een heel aangename bezigheid om de minister van Financiën diep in zijn ogen te kijken, maar nadat zo uitdrukkelijk door de coalitiepartijen de beschikbare 5,6 mld. verdeeld is over sectoren van de gezondheidszorg, lijkt mij het daarvoor nu niet het juiste moment en de juiste situatie. Ik moet het daar nu gewoon mee doen. Men kent verder de problemen die wij waarschijnlijk krijgen aangaande overschrijdingen van ons gezamenlijk uitgavenkader. Dus ik denk dat extra geld vragen aan de minister van Financiën, zo het al op die manier zou werken, eigenlijk niet aan de orde is. Wel is het natuurlijk mijn verantwoordelijkheid om te proberen, in overleg met de Kamer met de beschikbare middelen – dat is veel geld – het geld daarheen te laten gaan waar het het hardste nodig is. Als dat op een gegeven moment tot bepaalde prioriteitenstellingen en reallocaties moet leiden, is het wel mijn taak om de Kamer daarop te attenderen. Maar goed, wij hebben net uitgebreid met elkaar van gedachten gewisseld over het Jaaroverzicht zorg en de begroting van VWS. Straks wordt er, naar ik hoop, gestemd over alle amendementen en moties, dus ik denk dat de zaak tussen de Kamer en mij op dit moment afgehandeld is.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Voorzitter! De minister maakt heel helder dat gezien de schaarste aan plaatsen, soms voorkeur gegeven moet worden aan problemen van jongeren die echt zwaar gestoord zijn of verstandelijk gehandicapt. Nu kan dat deels door goede samenwerking. Die komt kennelijk nog niet goed tot stand. Dat zou je kunnen oplossen door enerzijds registratie en anderzijds het accepteren van jongeren als ze voor jouw vorm van zorg geïndiceerd zijn. Dit gaat in de jeugdzorg verplicht gesteld worden. Is de minister van mening dat een dergelijke registratie- en acceptatieplicht ook voor de AWBZ-gefinancierde zorg zou moeten gelden?

Minister Borst-Eilers:

Mevrouw de voorzitter! In de AWBZ-sector gaan wij overal met indicatiecommissies werken en met onafhankelijke indicatiestellingen. Dan moeten instellingen mensen volgens die urgentie accepteren. De GGZ is wat betreft de indicatiestelling de laatste in de rij. Voor die sector is het dus nog niet uitgewerkt. Dit punt zal echter de aandacht krijgen in de sectorale beleidsvisie GGZ. Men mag namelijk niet te selectief omgaan met criteria voor het wel of niet opnemen van patiënten. In de gezondheidszorg moet altijd gewerkt worden met objectief vast te stellen urgentiecriteria. Sinds enige tijd zijn er in de sector licht verstandelijk gehandicapten meldpunten voor de moeilijk plaatsbare gevallen. Via dat meldpunt en via het indicatiesysteem moet duidelijk worden wie de hulp het hardste nodig heeft en het beleid moet erop gericht zijn dat wie de hulp het hardste nodig heeft, die ook het eerste krijgt.

Naar boven