Aan de orde is:

de Financiële verantwoording van het Rijk over het jaar 1995 (24844, nr. 2).

De voorzitter:

Ik stel voor, de financiële verantwoording van het Rijk over het jaar 1995 voor kennisgeving aan te nemen en de minister van Financiën, voorzover het deze Kamer betreft, decharge te verlenen voor het door hem gevoerde beheer over 's Rijks schatkist.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, de brief van de minister van Financiën (24844, nr. 1) voor kennisgeving aan te nemen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring achteraf.

Meststoffenwet

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Vanwege de bommelding de vorige week geef ik wat vertraagd mijn stemverklaring in verband met de Meststoffenwet. Mede namens de GPV-fractie merk ik op dat de wijziging van de Meststoffenwet een stap is in een langdurig proces en een uitwerking van de principiële discussie van december 1995. Na een kritische beoordeling van het wetsvoorstel is de regering onze fracties op een aantal voor ons belangrijke punten tegemoetgekomen. Ik noem de introductie van een beloningssysteem, het verlagen van het hoge heffingsbedrag van ƒ 20 naar ƒ 10, het boer-tot-boertransport en de mogelijkheid tot regionalisering. Met betrekking tot de problematiek van de eindnormen constateren wij dat zowel de regering als de coalitiefracties nu ook erkennen dat het gaat om indicatieve normen die na evaluatie ter discussie kunnen worden gesteld op basis van praktijkervaringen en evaluatie. Ten slotte kunnen wij instemmen met de voorgestelde aanpassing met betrekking tot het tijdelijk buiten de heffing houden van de fosfaatkunstmest. Wij komen tot de conclusie dat op basis van de aldus geamendeerde wetgeving de normen tot 2000 voor de sector haalbaar zijn en dat over de normen voor de periode daarna in het jaar 2000 een principiële discussie zal worden gevoerd op basis waarvan wij opnieuw tot een standpuntbepaling zullen dienen te komen.

Dit alles overwegende, hadden wij op dit moment onvoldoende reden om onze goedkeuring aan het voorliggende wetsvoorstel te onthouden.

Naar boven