Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 9 december 1997 over het asielbeleid.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Wellicht heeft de staatssecretaris kennisgenomen van het feit dat de president van Somaliland inmiddels afgetreden is. Het is uitgezonden door de BBC en gerapporteerd door de Volkskrant. Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris daar nu voor het eerst mee geconfronteerd wordt. Nu er kennelijk sprake is van een wisseling van de wacht in Somaliland en er misschien een gezagsvacuüm kan ontstaan, kan ik mij voorstellen dat de staatssecretaris de terugnameovereenkomst met Somaliland in dat licht wil bezien. Ik denk ook dat zij daarover mededeling zal willen doen aan de Tweede Kamer. Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris, als zij voor het eerst geconfronteerd wordt met dit bericht, schriftelijk zal reageren. Dan heeft zij de tijd om zich in deze kwestie te verdiepen.

Voorzitter! Ik wil drie moties indienen. De eerste motie betreft de uitgeprocedeerde asielzoekers. De staatssecretaris heeft in juni van dit jaar voorgesteld om aan de uitgeprocedeerde asielzoekers die buiten hun schuld niet te verwijderen zijn, een voorwaardelijke vergunning tot verblijf te verlenen. Dat is tot nu toe nog niet gebeurd. Mijn fractie wordt geconfronteerd met een aantal mensen in Nederland die in deze positie verkeren en die vragen om duidelijkheid, omdat zij nu een te lange periode in onzekerheid verkeren. Om die reden wil mijn fractie de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de staatssecretaris in juni 1997 heeft voorgesteld om aan uitgeprocedeerden die buiten hun schuld niet verwijderbaar zijn, een voorwaardelijke vergunning tot verblijf te verlenen;

tevens overwegende, dat er grote behoefte bij deze groep bestaat aan duidelijkheid in de vorm van een status;

verzoekt de regering dit voorstel vóór februari 1998 in uitgewerkte vorm aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 296 (19637).

De heer Rabbae (GroenLinks):

De volgende motie gaat over de uitgeprocedeerde asielzoekers die in ROA-woningen verblijven. Het is bekend dat de staatssecretaris de beleidslijn volgt dat uitgeprocedeerde asielzoekers die niet willen meewerken aan hun uitzetting, overgebracht worden naar het opvangcentrum in Ter Apel, maar dat wanneer onomstotelijk komt vast te staan dat de betrokkenen wel meewerken aan hun verwijdering maar daartoe niet in staat zijn vanwege allerlei belemmeringen, in de ROA-woningen kunnen blijven. Nu is mijn fractie ter ore gekomen via VluchtelingenWerk dat een aantal asielzoekers van wie nog niet onomstotelijk is komen vast te staan dat zij niet meer mee willen werken aan hun verwijdering, inmiddels een aanzegging hebben gekregen om naar Ter Apel te gaan. Het gaat om de volgende gemeenten.

De voorzitter:

Ik wijs u erop dat uw spreektijd van twee minuten ruim voorbij is. Dus als u nog een motie wilt indienen, verzoek ik u dat nu te doen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dan dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat in de praktijk uitgeprocedeerden die in ROA-woningen verblijven een aanzegging voor Ter Apel krijgen voordat is komen vast te staan dat zij niet meewerken aan hun verwijdering;

verzoekt de regering onverkort vast te houden aan haar standpunt dat uitgeprocedeerden pas hun ROA-woningen hoeven te verlaten indien is vastgesteld, aan de hand van het stappenplan, dat ze niet meewerken aan hun verwijdering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 297 (19637).

De heer Rabbae (GroenLinks):

De laatste motie die ik wil indienen gaat over Kosovo. Het is duidelijk dat de situatie daar inmiddels explosief is geworden, gelet op de berichten die tot ons zijn gekomen via verschillende media. De motie die ik daarover wil indienen luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de situatie in Kosovo voor Albanezen zorgwekkend is, en daarom een zeer zorgvuldige beslissing omtrent eventuele verwijdering vergt;

tevens overwegende, dat de staatssecretaris bij haar verwijderingsbesluit van Albanezen uit Kosovo niet alle relevante informatie, zoals de OSAR-rapportage, heeft betrokken;

verzoekt de regering niet tot verwijdering van Albanezen naar Kosovo over te gaan totdat haar recente ambtsbericht is gecompleteerd met alle relevante informatie over de mensenrechtensituatie in Kosovo, en met berichten over de situatie van Albanezen die door de Duitse autoriteiten inmiddels zijn teruggestuurd, en dit is voorgelegd aan de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 298 (19637).

De heer Rijpstra (VVD):

Voorzitter! Vlak voor een reces is het wel eens wat onrustiger geweest op het asielvraagstuk. Ik heb nog een aantal opmerkingen naar aanleiding van het algemeen overleg van vorige week dinsdag, ook naar aanleiding van de brief van de staatssecretaris van 16 december.

De VVD-fractie stelt het op prijs dat er nog een overleg met de vertegenwoordigers van vreemdelingendiensten en de Immigratie- en naturalisatiedienst zal plaatsvinden, met name over de problemen die er in de praktijk zijn gerezen met de toepassing van artikel 19 van de Vreemdelingenwet. Er liggen knelpunten. Ik denk dat het goed is, ook al is het WODC-rapport uitgebracht, dat er met de IND en de vreemdelingendiensten eens uitgezocht wordt waar die knelpunten nu precies liggen en of er oplossingen te vinden zijn. Ik verwacht dat de staatssecretaris de Kamer, als die gesprekken hebben plaatsgevonden, op relatief korte termijn zal informeren. Overigens heb ik nog geen antwoord gekregen op de vorige week door mij gestelde vraag wanneer wij de evaluatie die met name betrekking heeft op de kwaliteitszorg van de vreemdelingendiensten – waar wij een jaar geleden over hebben gesproken – kunnen verwachten en kunnen bespreken.

Mijn tweede opmerking betreft het antwoord op de vraag over de mogelijke uitbreiding van de 24-uursprocedure in de aanmeldcentra. De staatssecretaris heeft hierop een bevredigend antwoord gegeven, want zij sluit niet uit dat de mogelijkheid van een verlenging naar bijvoorbeeld 48 uur bekeken zal worden. Zij koppelt dat aan de projectmatige aanpak die zij voorstelt voor het aanmeldcentrum Rijsbergen. Dat lijkt ons een goede benadering, omdat dan ook bekeken kan worden of een verlenging noodzakelijk is en wat de effecten daarvan zullen zijn. Verder hoopt mijn fractie dat de staatssecretaris meer aandacht wil besteden aan de expertise die de mensen in die aanmeldcentra moeten hebben om vervalste documenten te kunnen traceren. Ik begrijp dat er in de aanmeldcentra behoefte aan meer informatie op dit punt bestaat.

Tot slot merk ik nog op dat mijn fractie zich zorgen blijft maken over de hoge instroom dit jaar van alleenstaande minderjarige asielzoekers. Als wij dat afzetten tegen de afgelopen vijf jaar, valt een grote toename te zien. Natuurlijk hebben deze kinderen recht op de procedure, maar je vraagt je wel af waarom er juist in dit jaar zo'n enorme toename is. Ook procentueel springt 1997, zelfs afgezet tegen de topjaren 1993 en 1994, er zeer sterk uit.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ook ik dank de staatssecretaris voor haar schriftelijke antwoorden. De brief biedt echter niet op alle punten voldoende duidelijkheid. Het eerste punt dat ik aan de orde wil stellen is de kwestie van de pre-boarding checks. Ik heb er een- en andermaal op gewezen dat het gevaar zou kunnen bestaan dat een bonafide asielzoeker-vluchteling die in een land ver weg op een vliegveld staat zonder documenten of zonder geldige documenten, tegengehouden zou kunnen worden. In de schriftelijke beantwoording staat dan dat er getelefoneerd kan worden met de dienstdoende piketofficier in Nederland en dan kan bekeken worden of zo iemand toch mee kan met het vliegtuig en een asielverzoek kan indienen. Ik maak mij wat zorgen over die procedurele waarborgen, want het mag niet zo zijn dat door pre-boarding checks echte vluchtelingen worden geweigerd. Mijn collega Van Oven zal daar straks verder op ingaan.

Het tweede punt dat ik aan de orde wil stellen betreft de wachttijden. Wij weten allemaal dat er meer asielzoekers zijn gekomen, dat de centra overvol zitten en dat het lang duurt voordat procedures zijn afgerond en mensen een status hebben gekregen voordat zij zijn uitgeplaatst. In de schriftelijke beantwoording schrijft de staatssecretaris dat men er kan koken, dat er zelfwerkzaamheidsacties zijn en dat vrijwilligerswerk mogelijk is. Maar dat is eigenlijk niet de kern van wat ik gevraagd heb. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de duur van de asielprocedure en daarmee de wachttijden voor asielzoekers, die in asielzoekerscentra wonen, onwenselijk lang zijn;

overwegende, dat naarmate er meer asielzoekers dan geraamd in Nederland in de procedure worden opgenomen en de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) niet versterkt wordt, die wachttijden waarschijnlijk zullen toenemen;

overwegende, dat de regering een projectorganisatie bij de IND opricht om met name de asielverzoeken van Irakezen en Afghanen af te handelen;

verzoekt de regering de Kamer te informeren over de te nemen maatregelen om de gemiddelde verblijfsduur in de centra van alle asielzoekers aanmerkelijk te bekorten zonder de kwaliteit van de procedure aan te tasten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Van Oven en Rijpstra. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 299 (19637).

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De motie spreekt mij aan. Ik kan mij echter voorstellen dat deze motie ook financiële gevolgen heeft. Zijn de ondertekenaars bereid om daaraan financiële steun te verlenen?

De heer Dittrich (D66):

Mijn antwoord daarop is "ja". Wij vinden namelijk dat de lengte van de procedures teruggebracht moet worden. Mensen moeten dus korter in de centrale verblijven. Wij weten allemaal wat voor ellendige gevolgen dat kan hebben. Wij vragen in de motie om informatie van de regering. Als blijkt dat er geld bij moet, zal daarover nader gesproken moeten worden. Ik kan nu niet op die informatie vooruitlopen.

Voorzitter! Tot slot nog één punt.

De voorzitter:

Mijnheer Dittrich, uw spreektijd is om. Als u nog een motie wilt indienen, verzoek ik u om dat meteen te doen.

De heer Dittrich (D66):

Dat zal ik doen. De motie betreft de Iraanse asielzoekers die bekeerd zijn in Nederland.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat uitgeprocedeerde Iraanse asielzoekers een tweede asielverzoek kunnen indienen met als nieuwe grond, Dittrichdat zij in Nederland tot het christelijk geloof zijn bekeerd;

overwegende, dat het gewenst is te beoordelen of er daadwerkelijk van een geloofwaardige bekering sprake is;

verzoekt de regering de Kamer te informeren op welke wijze deze aspecten getoetst worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich en Rouvoet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 300 (19637).

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Het debat over vreemdelingenzaken op deze laatste dag voor het reces is niet alleen vreedzaam, zoals de heer Rijpstra heeft gezegd, maar ook vreugdevol. Vandaag mogen wij het namelijk beleven dat het hoger beroep in vreemdelingenzaken door de regering naar het Kabinet van de Koningin is gestuurd.

Mijn fractie heeft nog een viertal opmerkingen over na de discussie. De eerste gaat over Kongo. De staatssecretaris schrijft ons in haar brief van 16 december dat er op dit moment geen standpunt van de UNHCR bekend is inzake asielzoekers afkomstig uit Kongo en dat dit wellicht zou kunnen worden meegenomen bij een nieuw ambtsbericht in de eerste helft van 1998. Wij vragen de staatssecretaris om actief om berichtgeving van de UNHCR te vragen en het resultaat daarvan aan de Kamer mee te delen.

De heer Dittrich heeft al over de pre-boarding checks gesproken. Als de vervoerder ingeval van een acute vluchtsituatie contact moet opnemen met de piketambtenaar in Nederland, brengt dat het gevaar met zich dat een zeer snelle procedure in de praktijk plaatsvindt, waarbij geen enkel beroep of bezwaar denkbaar is. Ik stel daarover de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat intensivering van het instrument pre-boarding checks niet het gevaar mag opleveren dat bonafide vluchtelingen worden tegengehouden;

overwegende, dat in de richtlijnen voor vervoerders is aangegeven dat in een acute vluchtsituatie waarin de betrokkene niet meer kan worden verwezen naar de diplomatieke dienst, de vervoerder contact dient op te nemen met de piketambtenaar van de Immigratie- en naturalisatiedienst te Schiphol en alsdan de beslissing tot het wel of niet vervoeren wordt genomen;

overwegende, dat deze gang van zaken onvoldoende procedurele waarborgen voor de asielzoeker garandeert;

verzoekt de regering, alvorens de richtlijnen voor vervoerders in deze zin worden aangepast, de Kamer te informeren over de procedurele waarborgen die hierbij aan de asielzoeker worden geboden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oven en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 302 (19637).

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Ik kom op mijn derde punt.

De voorzitter:

Uw tijd is ruim om. U krijgt slechts gelegenheid om eventueel nog een motie in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de achterstand in de behandeling van vreemdelingenzaken zodanig is dat pas in 2000 een acceptabele voorraad zal zijn bereikt;

overwegende, dat een snellere inhaalslag gewenst is om de duur van procedures in vreemdelingenzaken terug te brengen;

verzoekt de regering vóór 1 februari 1998 met een notitie te komen over de inzet die nodig zou zijn om een acceptabele werkvoorraad per 1 januari 1999 te bereiken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oven, Rijpstra en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 301 (19637).

Voorzitter: Bukman

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! De informatie die de heer Rabbae over Somaliland gaf, was voor mij nieuw. Begin januari zou er weer een missie van Buitenlandse Zaken, IND en IOM naar Somaliland gaan om te bezien hoe wij de verdere praktische invulling van de terugnameovereenkomst gestalte kunnen geven. Een politieke wisseling van de wacht aldaar behoeft niet automatisch meer onveiligheid in te houden. Ik zeg graag toe dat ik de Kamer als de missie heeft kunnen plaatsvinden nader zal informeren. Mocht de missie onverwacht niet kunnen doorgaan, dan zal ik de Kamer eerder informeren.

De heer Rijpstra heeft gesproken over artikel 19. Ik wil het rapport eerst grondig bestuderen. In oktober heeft de raad van hoofdcommissarissen hiervan geen melding gemaakt. Ik zeg de Kamer toe dat ik haar zal informeren na afloop van het overleg.

Hetzelfde geldt voor de kwaliteitszorg van de vreemdelingenpolitie. In september jongstleden is de stuurgroep begonnen met een project voor twee jaar. Ik zeg graag een tussenrapportage na een jaar toe.

Er is gesproken over een eventuele verlenging van de AC-procedure. Ik wil dat overwegen, maar daar is allerlei overleg voor nodig, onder meer met de rechtshulp en de rechterlijke macht. Er is om aandacht gevraagd voor de expertise over de vervalsing van documenten. Ik zal bezien of op dit punt actie noodzakelijk is.

De verhoogde instroom van AMA's zullen wij zeker in de gaten houden. Wij zullen de achterliggende oorzaken trachten te analyseren.

Voorzitter! De heer Rabbae heeft een motie ingediend over uitgeprocedeerden die buiten hun schuld niet verwijderbaar zijn. Ik heb in juni gezegd dat ik overweeg om een wetsvoorstel in te dienen om deze groep een VVTV te kunnen verlenen. Daar wordt het werk van de commissie-Van Dijk over het meewerkcriterium bij betrokken. Deze commissie zal mij waarschijnlijk begin januari hierover rapporteren. Overigens zeg ik tegen mevrouw Sipkes dat ik vandaag de brief heb getekend over de criteria VVTV. Daar staat ook in dat ik, zodra ik beschik over het advies van de commissie-Van Dijk, het voorstel ten aanzien van voor de VVTV voor technisch niet verwijderbaren nader zal invullen. Ook voor mij heeft deze kwestie haast. Wij dienen echter even geduld te hebben tot het werk van de commissie-Van Dijk is afgerond.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Daar hebben wij waardering voor. Op dit moment is er al een groep uitgeprocedeerden die buiten hun schuld niet verwijderbaar is. Gelden de criteria van de commissie-Van Dijk ook voor deze groep?

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Ik stel een voorstel op voor het toepassen van de VVTV in dat kader. Voor een deel van de groep waar de heer Rabbae op doelt, is zeker ook het werk van de commissie-Van Dijk nodig. Dat kan aanvullend werken.

De heer Rabbae heeft een motie ingediend over uitgeprocedeerden die in een ROA-woning verblijven. Uit het verloop van het debat heb ik begrepen dat hij van plan is een aantal gemeenten te noemen waar deze mensen blijkbaar eerder dan nodig is, gevraagd wordt hun woning te verlaten. Voorzitter! Het stappenplan behoort ten aanzien hiervan uitgangspunt te zijn. Ik zal dit zeker laten onderzoeken. Ik vraag de heer Rabbae mij na het debat het lijstje met de betrokken gemeenten te overhandigen.

Vervolgens heeft de heer Rabbae bij motie aandacht voor Kosovo gevraagd. Daarover zijn recent – in september en nog op 7 november – ambtsberichten uitgebracht. Ik heb van Buitenlandse Zaken de toezegging dat men ons nader informatie zal verstrekken over de ervaringen die in Duitsland zijn opgedaan. Ik zal Buitenlandse Zaken in dit kader om aanvullende informatie vragen. Overigens wordt op dit moment uitstel van vertrek verleend, maar dat heeft een technische reden. Eerst moet namelijk de terugnameovereenkomst gesloten zijn.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Kan de staatssecretaris een prognose geven van het tijdstip waarop die overeenkomst kan worden gesloten?

Staatssecretaris Schmitz:

Daar durf ik geen uitspraak over te doen. Hierover wordt in Beneluxverband onderhandeld. Ik wil de Kamer graag van de voortgang van een en ander op de hoogte houden, maar ik kan geen termijn noemen.

Voorzitter! De heren Dittrich en Rouvoet hebben een motie ingediend over de tot het christelijk geloof bekeerde uitgeprocedeerde Iraanse asielzoekers. In het algemeen overleg is geconstateerd dat dit in Iran zelf reden tot vervolging kan zijn. Vanmorgen is echter gebleken dat dit ook het geval kan zijn wanneer betrokkenen in Nederland zijn bekeerd. De overheid moet terughoudend zijn bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een serieuze bekering. Daar staat tegenover dat er ook geen misbruik van deze regeling gemaakt mag worden. Voor de situatie in Iran is er een werkinstructie. Die behoort ook te worden opgesteld voor Nederland. Ik zeg graag toe dat ik de Kamer informatie zal verstrekken over de wijze waarop wij zullen proberen een en ander toe te passen. Het is echter een dusdanig gevoelige zaak dat ook een overheid daar uitermate zorgvuldig mee moet omgaan.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Na deze toezegging van de staatssecretaris houden wij de motie aan totdat wij de werkinstructie hebben kunnen beoordelen.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Dittrich stel ik voor, zijn motie (19637, nr. 300) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Schmitz:

Voordat het misverstand ontstaat dat ik alle werkinstructies zal toesturen: ik zal de Kamer inhoudelijk informatie verstrekken.

De heren Dittrich, Van Oven en Rijpstra hebben een tweetal moties ingediend. In de ene motie wordt gevraagd om informatie over de maatregelen om de gemiddelde verblijfsduur in de centra te bekorten. Ik kan de consequenties ervan niet overzien, maar ik zeg die informatie toe. In de andere motie wordt gevraagd om een notitie over de inzet die nodig is om per 1 januari 1999 een acceptabele werkvoorraad te bereiken. De vreemdelingenkamers werken overeenkomstig de door hen toegezegde inzet. Ik zeg de gevraagde notitie toe.

Er is door de heren Van Oven en Dittrich een motie ingediend over de pre-boarding checks. Er wordt daarin geduid op de verantwoordelijkheid van de marechaussee en op de richtlijnen voor vervoerders. Er wordt terecht om nadere informatie over de procedurele waarborgen gevraagd. Wij proberen een en ander zo zorgvuldig mogelijk te doen, omdat het niet de bedoeling van de pre-boarding checks is dat bonafide vluchtelingen worden tegengehouden. Ik zal nader informatie verstrekken over de wijze waarop wij hieraan invulling kunnen en al geven.

De heer Van Oven heeft gevraagd om nadere informatie over Kongo in verband met de UNHCR. Ik zeg dat toe. Ik ben hiermee aan het eind van mijn inbreng gekomen en wij hebben daarmee in grote eensgezindheid, traditioneel zo vlak voor het reces, weer een asieldebat gevoerd.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mijn fractie handhaaft liever geen overbodige moties. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris al doet wat in de motie over de uitgeprocedeerden die buiten hun schuld niet verwijderbaar zijn en de motie over de ROA-woningen gevraagd wordt. Ik trek deze dan ook in. Ik heb ook begrepen dat de staatssecretaris de motie over Kosovo eigenlijk al uitvoert en dat er tot nader bericht voorlopig geen uitzettingen plaatsvinden. Ook die motie trek ik dan ook in.

De voorzitter:

Aangezien de moties-Rabbae (19637, nrs. 296, 297 en 298) zijn ingetrokken, maken zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het eind van de vergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven