Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 39, pagina 3189-3193 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 39, pagina 3189-3193 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg van heden over de uitplaatsing van de luchtmobiele brigade.
De heer Van den Doel (VVD):
Voorzitter! Vandaag is in het overleg over de uitplaatsing van de luchtmobiele brigade heel duidelijk van de zijde van de regering aangegeven dat men de discussie hierover wil beëindigen. Een van de hoofdoverwegingen is geweest de hoge kosten die met de uitplaatsing zijn gemoeid. Ofschoon mijn fractie een andere inschatting van de nettokosten maakt, heb ik namens de VVD vanmorgen gesteld dat ik begrip heb voor het regeringsstandpunt op dit moment.
Echter, het nu instemmen met de beëindiging van de discussie betekent ook dat de regering van deze Kamer mag verwachten dat zij bij de aanbieding van het structuurschema Militaire terreinen niet weer over uitplaatsing begint en ook accepteert dat de militaire activiteiten ten behoeve van de luchtmobiele brigade op Deelen, de Ederheide en de Ginkelse heide worden voortgezet. In de discussie van vandaag heeft de meerderheid in deze Kamer aangegeven voorkeur te geven aan uitplaatsing. De minister van VROM heeft nog eens aangegeven dat uitplaatsing wenselijk is. Het lijkt mij dan ook niet verstandig de discussie op deze wijze te beëindigen. Om die reden leg ik de Kamer de volgende uitspraak voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat:
- de uitplaatsing van het oefenterrein luchtmobiele brigade past in het vigerende regeringsbeleid dat erop is gericht militaire oefenactiviteiten in de ecologische hoofdstructuur te voorkomen;
- de oefenactiviteiten van de luchtmobiele brigade op de Eder- en Ginkelse heide in strijd zijn met dat beleid;
- de studie-Haskoning uitwijst dat vestiging van de luchtmobiele brigade en de aanleg van het daarbijbehorende oefenterrein in het veenkoloniale gebied in Oost-Groningen mogelijk is;
- volgens het rapport-Haskoning de verplaatsing van de luchtmobiele brigade naar Oost-Groningen een structurele impuls oplevert voor de werkgelegenheid;
voorts van oordeel, dat:
- voor de verplaatsing van de luchtmobiele brigade naar Oost-Groningen een structurele toename van de regionale werkgelegenheid een belangrijke voorwaarde is;
- voor uitplaatsing van de luchtmobiele brigade een bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak in Oost-Groningen aanwezig dient te zijn;
verzoekt de regering haar ingenomen standpunt met betrekking tot de uitplaatsing van de luchtmobiele brigade te willen heroverwegen en de Kamer bij de aanbieding van de rijksbegroting 1999 hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Doel en Middel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 33 (25600 X).
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Naar ik mij herinner, was de discussie van vanmiddag breder en ging het niet alleen over de Veluwe en Groningen. Dat gold in ieder geval voor verschillende partijen, ook voor de regering. Tot mijn spijt zie ik dat nu alleen de staatssecretaris aanwezig is.
Zeggen de indieners nog steeds "nee" tegen de Veluwe? Is het enige alternatief Oost-Groningen?
De heer Van den Doel (VVD):
Het standpunt van de regering is dat de kosten niet opwegen tegen de voordelen en dat er op dit moment geen geld voor is. Ik heb daar volledig begrip voor. Uit het rapport blijkt naar mijn smaak dat de voordelen niet goed gekwantificeerd zijn. Het enige wat ik de regering, eigenlijk in de periode hierna, vraag, is de zaak te heroverwegen. Daarmee wil ik ook voorkomen dat de discussie hier opnieuw over gaat als het SMT er is. In mijn optie is daarom de uitplaatsing in eerste instantie naar Oost-Groningen. Dat hebben wij bestudeerd en daar heeft de Kamer ook om gevraagd. Wij hebben geen andere opties laten bekijken.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Dat klopt. Dat is nog steeds het standpunt van de heer Van den Doel, ongeacht de discussie die wij vanmiddag hebben gevoerd? Is het enige alternatief voor de indieners nog steeds Oost-Groningen?
De heer Van den Doel (VVD):
Ja. Dat hebben wij onderzocht.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Ik weet dat het door Defensie is onderzocht. Dit blijft het standpunt van de heer Van den Doel? Alleen kijken naar Oost-Groningen?
De heer Van den Doel (VVD):
Zeker.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Gelet op mijn bijdrage in eerder gevoerde debatten is het voor mij vrij belangrijk dat ik precies weet wat deze motie inhoudt.
De heer Van den Doel (VVD):
Zo is dat.
De heer Middel (PvdA):
Voorzitter! Vandaag is gebleken wat wij eigenlijk al wisten, namelijk dat er een patstelling is tussen kabinet en Kamer. De meerderheid van de Kamer – de een noemt er wat voorwaarden bij, de ander niet – is voor uitplaatsing van het oefenterrein van de luchtmobiele brigade op de Eder- en Ginkelse heide naar Oost-Groningen. Het kabinet vindt dit te duur en doet het daarom niet. Daarmee lijkt de discussie afgesloten, maar die discussie is wat ons betreft absoluut niet afgesloten. Wij willen de deur niet in het slot gooien. Wij vinden deze zaak te belangrijk om haar op deze manier af te doen.
De Partij van de Arbeid heeft altijd gesteld dat zij onder voorwaarden voor uitplaatsing van de luchtmobiele brigade is, maar het moet in de praktijk ook kunnen. Herstel van natuurwaarden op de Veluwe en een structurele werkgelegenheidsimpuls voor de regio Oost-Groningen zijn de redenen waarom wij ervoor zijn. De voorwaarden die wij hebben geformuleerd zijn: er moet een substantiële werkgelegenheidstoename in Oost-Groningen zijn, de lawaaioverlast moet binnen de perken blijven, zeker voor de mensen die daar in de buurt wonen, en er moet een duidelijk draagvlak onder de bevolking en de bestuurders zijn. Dat laatste wil ik met nadruk opmerken. Als dat draagvlak er niet is, gaat het hele feest niet door, maar dan moet het draagvlak wel gemeten worden. Dat kan en moet gebeuren op het moment dat alle relevante informatie beschikbaar is: over werkgelegenheid, over lawaaioverlast. Pas dan kan het draagvlak gemeten worden. Dan moet wel de juiste informatie beschikbaar zijn. Dat zou moeten betekenen dat Defensie daarover voorlichting moet geven, maar dit ministerie wil dat niet. Het zegt: waarom zullen wij voorlichting geven over iets wat wij om financiële redenen niet willen?
Kortom, dat is de oorzaak van de patstelling. Om daar uit te komen en er met verstand en een goed gevoel mee om te gaan, hebben wij met de VVD-fractie de motie ingediend die de heer Van den Doel net heeft voorgelezen. Wij hopen dat de Kamer deze motie, verstandig als zij is, zal steunen.
De heer Van Dijke (RPF):
Voorzitter! Op de agenda staat het verslag van een algemeen overleg van hedenmiddag. Dat betekent dat hetgeen vanmiddag is gezegd, hier niet herhaald behoeft te worden. De vorige sprekers hebben aangegeven dat wanneer wij het standpunt van de regering volgen, dit het einde van de discussie met betrekking de uitplaatsing naar Oost-Groningen zou betekenen. Daar voelt mijn fractie niets voor. Wij moeten de discussie openhouden in die zin dat wij de mogelijkheden voor verplaatsing reëel achten. Wij kunnen ons zelfs voorstellen dat onder bepaalde voorwaarden die ik vanmiddag heb genoemd, die verplaatsing wenselijk is. Daarom zal mijn fractie de motie van collega Van den Doel ook steunen. Ik heb in het verlengde daarvan een motie die ik aan de Kamer wil voorleggen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat Nederland en Duitsland bij diverse krijgsmachtonderdelen, met name bij de landmacht, nauw met elkaar samenwerken;
overwegende, dat deze samenwerking ook ten aanzien van de luchtmobiele brigade gestalte dient te krijgen;
verzoekt de regering een aanvullend onderzoek naar de uitplaatsing van de luchtmobiele brigade te laten verrichten en mogelijke samenwerkingsvormen tussen Nederland en Duitsland ten aanzien van oefenmogelijkheden voor de luchtmobiele brigade in het Duits-Nederlandse grensgebied hierbij te betrekken;
verzoekt de regering de Kamer hierover in het kader van de begroting van Defensie voor 1999 te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dijke. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 34 (25600 X).
Mevrouw De Koning (D66):
Voorzitter! Ik heb namens mijn fractie vanmiddag in het debat uitgesproken dat wij dit niet het geschikte moment vonden en vinden om definitief ja tegen uitplaatsing te zeggen, omdat dit kabinet nog maar een paar maanden te gaan heeft. Ook hebben wij evenals de fractie van de Partij van de Arbeid een tamelijk substantiële bezuiniging voorgesteld op het defensiebudget. Daarom willen wij niet tegelijkertijd zeggen dat wij 1 mld. willen bezuinigen, om dan voorts aan dit doel 1 mld. te besteden.
Dat neemt niet weg dat de patstelling zoals collega Middel zei, een feit is. Wij zitten met het gegeven dat in de ecologische hoofdstructuur zware militaire oefeningen plaatsvinden. Op termijn zou dat moeten veranderen. Ik heb vanmiddag een suggestie gedaan en daarvoor gelukkig ook gehoor gevonden bij de staatssecretaris. Mevrouw Sipkes schijnt dit in een verder verleden ook al eens te hebben geopperd. Mijn suggestie was namelijk dat wij voor dergelijke oefeningen meer over de grenzen zouden moeten kijken.
Om die reden zullen wij de motie van collega Van den Doel steunen. Als wij dat niet deden en de motie werd verworpen, zou elke discussie over uitplaatsing waarheen dan ook zijn afgebroken. Dat willen wij niet.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Voorzitter! Vanmiddag is overleg gevoerd over de vraag of op de Veluwe geoefend blijft worden of dat dit zal gebeuren in Oost-Groningen. Oost-Groningen is voor de regering geen alternatief. Voor de coalitie is deze locatie eventueel een alternatief, maar men kan nog niet precies zeggen of de voordelen opwegen tegen de eventuele nadelen. In de motie staat eigenlijk niets meer of minder dan: doe nog wat meer onderzoek en regel deze kwestie vervolgens tijdens de kabinetsformatie. Ik ben het eens met het dictum, omdat daar staat dat er niet voldoende onderzoek gedaan is. Ik zit ermee dat het enige alternatief Groningen is. De staatssecretaris bekijkt hoe wij internationaal kunnen oefenen. Mevrouw De Koning heeft dat terecht gezegd. De staatssecretaris heeft gezegd dat het nu nog veel te duur is, zeker omdat wij per dag oefenfaciliteiten moeten huren; misschien is dat in de toekomst anders. Ik zou graag willen dat de staatssecretaris ons in de komende maanden zeer goed blijft informeren over zijn vorderingen bij het bekijken hoe het in de toekomst kan, misschien gedeeltelijk met het overbrengen van mensen.
Tot zover de staatssecretaris, maar het is de regering die zegt dat er niet wordt uitgeplaatst; vanmiddag waren er echter meer leden van deze regering aan tafel. Wat dat betreft, mis ik echt minister De Boer. Zij moest vanmiddag ineens naar de plenaire zaal, maar nu is zij niet hier. Zij heeft vanmiddag niet gezegd dat er niet wordt uitgeplaatst, maar dat langer moet worden doorgedacht en dat er moet worden gekeken naar alternatieven, zowel binnen Nederland – die ken ik niet – als in internationaal verband en dus buiten Nederland. Wat wil de regering nou? Oost-Groningen is niet echt onderzocht. Vindt de regering ook dat je in dit zeer overvolle Nederland niet verder kunt gaan oefenen en dat het beter is om naar het buitenland te gaan? Ik wil van de regering klip en klaar antwoord krijgen op die vraag; deze staatssecretaris is er immers een beetje mee bezig, maar een minister vindt dat wij door moeten denken. Kortom: hoe kom ik hier nu uit?
De staatssecretaris heeft vanmiddag gezegd dat er geen hete aardappel bij het volgende kabinet moet worden neergelegd, maar ook als die aardappel lauw wordt opgediend, is die door dit kabinet niet goed verwerkt: het kabinet heeft niet goed doorgekauwd en geëvalueerd. Kortom: deze regering heeft de hete aardappel – misschien iets lauwer – gekregen, maar uiteindelijk lost zij het probleem niet echt op; bovendien is zij verdeeld.
De heer Middel (PvdA):
Ik ben bang dat er een misverstand leeft bij mevrouw Sipkes. Voorzover ik kan nagaan, spreekt de door collega Van den Doel en mij ingediende motie niet uit dat er extra onderzoek moet komen. Wij vinden dat er voldoende onderzoek is geweest. Ik wil niet de schijn wekken dat wij nu het zoveelste onderzoek willen en dat wij ons daarachter verschuilen. Wij vinden extra onderzoek niet nodig; wij vinden wel dat er goede voorlichting moet worden gegeven.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Het kan inderdaad zo zijn, want de motie werd heel snel voorgelezen. Ik heb de tekst nog niet gezien. U zegt dat het niet goed is doordacht, maar ik refereerde aan de discussie van vanmiddag, waarbij u een hele reeks dingen hebt genoemd, met name ten aanzien van de werkgelegenheid: wat levert het op, hoe zit het met de banen en het draagvlak? Dat zijn allerlei onzekerheden. Ik dacht dat dat ook in de overweging van de motie stond. Misschien heb ik dat verkeerd begrepen, want ik heb de motie alleen gehoord uit de mond van collega Van den Doel. Ik begreep dat hij meer informatie wilde en bijvoorbeeld ook verder wilde kijken naar het draagvlak.
De heer Middel (PvdA):
Het gaat erom dat Defensie die informatie helder en concreet geeft, met name aan de mensen die daar wonen en aan de bestuurders, opdat Kamerleden die iets bepleiten – zij het onder voorwaarden – niet in de positie gedrongen worden dat zij als onbezoldigd voorlichter van Defensie gaan optreden. Dat is hun rol immers niet.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Dat kan; dat betreft het creëren van het bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak, maar hebt u vanmiddag niet gezegd dat een verplaatsing naar Oost-Groningen voor de PvdA-fractie een nadrukkelijke meerwaarde moet hebben, ook ten aanzien van de arbeidsplaatsen? Die factor was voor u nog volledig onzeker; dat vereist dus meer onderzoek, als dat bij Defensie althans niet zomaar uit de computer komt.
De heer Middel (PvdA):
Nee, dat heeft te maken met het beleid dat Defensie voert. Als Defensie bijvoorbeeld zegt dat de mensen die daar werken, helemaal niet mee hoeven te verhuizen – dat bleek uit een van de antwoorden op de schriftelijke vragen – zit je natuurlijk met een probleem. Dat hoeft echter niet opnieuw onderzocht te worden; dat hangt gewoon samen met het beleid dat Defensie op dat punt gaat voeren.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Ja, maar het lijkt mij dat de meeste mensen niet mee hoeven te verhuizen, omdat wij praten over de luchtmobiele brigade en voor een groot deel dus over tijdelijke arbeidscontracten. Daar is, tenzij de staatssecretaris daar anders over denkt, over het algemeen geen verhuisplicht aan verbonden.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Voorzitter! Ik heb vanmiddag tijdens het algemeen overleg mijn verbazing – eigenlijk mijn verbijstering – geuit over het feit dat de coalitiepartijen met veel omhaal van woorden uiteindelijk met de lijn van het kabinet hebben ingestemd. Die lijn is verwoord in de brief van de staatssecretaris van 16 juli. De staatssecretaris heeft in die brief geschreven dat de kosten voor uitplaatsing niet opwegen tegen de geringe winst die geboekt wordt. Nu blijkt er een motie te liggen van twee leden van de coalitiepartijen, waarin niet zozeer de hete aardappel vooruit wordt geschoven, maar waarin een schimmenspel door de coalitie wordt opgevoerd. In dat schimmenspel weet niemand waar hij aan toe is. Dat is een slechte zaak voor de Koninklijke landmacht. Het is ook slecht voor de bevolkingsgroepen in Oost-Groningen en in Gelderland in het gebied van de Veluwe. Deze coalitie slaagt er immers niet in om een besluit te nemen. De coalitie vraagt nota bene deze staatssecretaris om ervoor te zorgen dat het volgende kabinet en dus een volgende staatssecretaris nog eens met een overweging komt en daarvan melding maakt aan de Kamer.
Voorzitter! Ik heb de collega's gevraagd waarom zij zelf niet met iets komen. Dat kan natuurlijk ook niet. Als men de verhalen hoort, dan wijken de woordvoerders nogal van elkaar af. Collega Middel van de PvdA heeft extra voorwaarden. Collega De Koning van D66 heeft een nieuw idee: wij moeten naar het buitenland. Collega Van den Doel van de VVD heeft alleen maar vragen.
Er liggen nu meerdere rapporten. Twee daarvan hebben specifiek te maken met de uitplaatsing. Uit die studies blijkt dat uitplaatsing ruimtelijk wenselijk is. Vanuit natuur- en milieuoogpunt is het zelfs zeer wenselijk. Het kost zeker wat. Als wij kiezen voor het behoud van robuuste natuurgebieden midden in Nederland, waar het al redelijk overvol is, moet de keuze die wij maken op basis van deze beleidsstudies een zinnige zijn. Wij moeten deze keuze niet voor ons uitschuiven. Wij hadden die vandaag met elkaar in het algemeen overleg klip en klaar met elkaar kunnen nemen. Nu wordt een schimmenspel opgevoerd. De staatssecretaris krijgt zo een vrijbrief om vooral niet te doen wat de Kamer wil. Nu ligt er ook nog een motie voor. Wij passen ervoor om die motie te steunen.
De heer Van den Doel (VVD):
De CDA-fractie is voor uitplaatsing en is dus ook bereid om het prijskaartje dat in het rapport van Haskoning berekend is te betalen?
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
De CDA-fractie vindt dat de Kamer een principebesluit moet nemen op basis van de rapporten die er nu zijn. In deze rapporten zijn de financiën indicatief genoemd. Ook zijn de andere nadelen en de voordelen in termen van werkgelegenheid daarin genoemd. Op basis daarvan moeten wij het kabinet opdragen om de uitplaatsing van de luchtmobiele brigade van de Eder- en Ginkelse heide richting Oost-Groningen uit te werken en daarmee naar de Kamer terug te komen.
De heer Van den Doel (VVD):
Geef eens antwoord op mijn vraag! De CDA-fractie wil dus het prijskaartje van Haskoning betalen? Dat heeft de CDA-fractie ervoor over? De CDA-fractie wil dus nu uitplaatsen tegen een bedrag van 720 mln.?
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Ik zeg niet dat dit het bedrag is. Ik ben ervan overtuigd dat het een indicatief bedrag is en dat wij er misschien boven of onder uitkomen. Wij gaan akkoord met een principebesluit om tot uitplaatsing over te gaan. Ik neem aan dat de heer Van den Doel serieus bezig is met de zaak. Toch neemt hij op dit moment geen beslissing. In Oost-Groningen en in Gelderland zal hij zeggen dat wij natuurlijk gaan uitplaatsen als hij daar is. Wij doen echter niets. Dat vind ik heel kwalijk. Wij verplaatsen veel papier en wij verplaatsen heel veel lucht. Ik vind dat de coalitie, die in deze samenstelling tot nu toe zo breed is opgetrokken met steun van het CDA in de wens om een zo goed mogelijk nieuw oefenterrein te kunnen aanleggen in Oost-Groningen, natuurlijk tegen zo gering mogelijke kosten en met een optimaal rendement voor het gebied, door moet gaan. Dan moet er wel wat gebeuren. Primair moet de Kamer een keer het achterste van de tong laten zien. Als het nee is, is het nee. Als het ja is, is het ja.
De heer Van den Doel (VVD):
Mevrouw Van Ardenne heeft dus geen begrip voor het standpunt van de regering. De regering kreeg in mei een rapport waaraan een prijskaartje hing van tussen de 700 mln. en 1 mld. en zegt daarop nee tegen deze hoge kosten op dit moment.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Ik heb al gezegd dat collega Van den Doel het kabinet een vrijbrief geeft om geen uitvoering te geven aan de wens van de Kamer. Hij gaat daarmee akkoord. Ik vind daarom dat hij nu moet zeggen wat de regering moet doen en niet wat de volgende regering moet doen. Dat doet hij nu. Hij schuift het door naar een andere coalitie? Welke coalitie dan wel?
Mevrouw De Koning (D66):
Het geld speelt natuurlijk een grote rol. Wil mevrouw Van Ardenne, los van het geld, de verantwoordelijkheid voor de door haar gegeven keuze nemen? In het bedoelde gebied is 68% van de mensen tegen. Dat weten wij nu. Wij leven in een land dat met name de laatste tweeënhalf jaar, sinds wij de discussie voeren, door de beslissingen over de infrastructuur is, wordt en zal worden aangetast. U bent nu in de positie dat u kunt zeggen: "Ja, ik zou dat doen". Zoudt u dat echter ook doen als uw standpunt tot een meerderheidsbesluit zou leiden? Ik vraag het mij af.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Deze vraag bewijst hoe gespleten de coalitie opereert. De één na de ander heeft twijfels. Als men die twijfels echt heeft, moet men stoppen. Wat u nu echter doet, is weer aan het kabinet vragen om nog eens met een heroverweging te komen, terwijl u zelf in uw hart zegt: kabinet, u mag van ons nog een keer een brief schrijven dat u het niet doet, want dan hebben wij nog wel weer een nieuwe motie. Ik vind dat het op die manier niet kan. Wij zullen deze motie daarom niet steunen.
Mevrouw De Koning (D66):
Ik hoor wat u zegt, maar het is geen antwoord op mijn vraag. Zou u het voor uw verantwoordelijkheid durven nemen om te zeggen dat de zaak naar Groningen moet, als dat standpunt tot een meerderheid zou leiden? Zou u dat echt durven?
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Ik zie dat er geen meerderheden in deze Kamer zijn, voorzitter, dus de als-vraag hoeft niet beantwoord te worden. Ik constateer dat de coalitie een motie nodig heeft om vrijuit te gaan en het kabinet vrijuit te sturen, daarmee Oost-Groningen en Gelderland in onzekerheid en verwarring achterlatend, terwijl ook de Koninklijke landmacht nu niet weet waar ze aan toe is.
Staatssecretaris Gmelich Meijling:
Voorzitter! Ik heb de indruk dat het debat niet zozeer met de regering plaatsvindt, maar meer tussen de fracties onderling. Dat geeft mij de gelegenheid om kort te reageren.
De heer Van den Doel heeft aangegeven dat hij begrip heeft voor het standpunt van de regering. Verder heeft hij in zijn motie de regering verzocht het ingenomen standpunt met betrekking tot de uitplaatsing van de luchtmobiele brigade te willen heroverwegen en de Kamer bij de aanbieding van de rijksbegroting voor 1999 hierover te informeren. Ik heb begrepen dat het daarbij gaat om de regering die straks, in 1998, de begroting voor 1999 zal aanbieden. Als dat inderdaad zo is, heb ik geen problemen met deze motie.
De motie van de heer Van Dijke zie ik als een ondersteuning van hetgeen ik vandaag in het algemeen overleg heb gezegd. Wij proberen zoveel mogelijk te komen tot verlichting van het oefengebeuren in Nederland, omdat wij weten dat oefeningen veel overlast veroorzaken. Daarom zijn wij ook zeer terughoudend met het aanleggen van nieuwe oefenterreinen. Wij willen graag nog eens onderzoeken of het mogelijk is om oefeningen vlak over de grens te houden. Vanmiddag heb ik gezegd daar niet zoveel fiducie in te hebben, omdat wij er natuurlijk al wel eens naar gekeken hebben, maar wij zullen zeker voldoen aan het verzoek van de heer Van Dijke om dat nog eens goed te onderbouwen en daarover aan de Kamer te rapporteren.
De heer Van Dijke (RPF):
Ik begrijp dat u bereid bent mijn motie uit te voeren.
Staatssecretaris Gmelich Meijling:
Zeker.
De heer Van Dijke (RPF):
Dan kan ik die motie intrekken, voorzitter.
Staatssecretaris Gmelich Meijling:
Dank u zeer.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Van Dijke (25600-X, nr. 34) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Staatssecretaris Gmelich Meijling:
Voorzitter! Mevrouw Sipkes heeft nog eens herinnerd aan het pleidooi dat zij vanmiddag heeft gehouden om de mogelijkheden om in het buitenland te oefenen, nader te onderzoeken. Ik heb haar gezegd dat wij daar al mee bezig zijn. Ik zeg toe dat wij de Kamer periodiek zullen informeren over de vorderingen met dat onderzoek. Verder merk ik nog op dat naar onze mening de zaak tot nu toe op een behoorlijke manier is voorbereid. Daarom heeft de regering ook het standpunt ingenomen dat zij heeft ingenomen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, aan het eind van de vergadering te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt van 20.10 uur tot 21.30 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19961997-3189-3193.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.