Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg over de nota de Kwaliteit van arbeid en zorg (24332, nr. 2).

(Zie algemeen overleg van 13 december 1995.)

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Voorzitter! Zoals in het overleg al is gesteld, gaat het niet om voor of tegen het gezin zijn. Veel belangrijker is het dat het beleid zich ontwikkelt tegelijk met de veranderingen die het gezin doormaakt. En de allerbelangrijkste ontwikkeling is wel dat de individuele leden van een gezin veel zelfstandiger en onafhankelijker in en buiten dat gezin optreden. Vandaar dat wij bij de behandeling van de begroting voor 1995, dus ruim een jaar geleden, het idee van een wet op de loopbaanonderbreking hebben geïntroduceerd. Wij hebben daar inmiddels een overleg over gehad en wij willen er een aantal moties over indienen, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het wenselijk is te komen tot een andere organisatie van de arbeid, zodanig dat werknemers de verantwoordelijkheid voor arbeid en andere verantwoordelijkheden al naar gelang de levensfase waarin zij verkeren, beter kunnen combineren;

overwegende, dat daarmee tevens een bijdrage kan worden geleverd aan de verdere herverdeling van betaalde arbeid en toename van de arbeidsparticipatie;

overwegende, dat het kabinet een onderzoek doet naar de praktische, juridische en financiële haalbaarheid van loopbaanonderbreking;

verzoekt de regering vóór 1 mei 1996 zo mogelijk op basis van het resultaat van dit onderzoek de Kamer een nota te overleggen, gericht op een wettelijke regeling van de loopbaanonderbreking die mede het arbeidsvoorwaardenoverleg tussen werkgever(s) en werknemer(s) kan ondersteunen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Adelmund, Van Vliet, Bijleveld-Schouten, Marijnissen en Boogaard.

Zij krijgt nr. 4 (24332).

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Denkt mevrouw Adelmund aan een wettelijk recht met betrekking tot de loopbaanonderbreking of aan het faciliteren wat werkgevers en werknemers in een situatie overeen kunnen komen?

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Ik pleit voor een wettelijke regeling die ondersteunend moet werken voor werkgevers en werknemers. U weet dat werkgevers en werknemers nu al, zonder dat de wet er is, vaak mogelijkheden tot verlof hebben. Soms wordt dit verlof doorbetaald. Een wettelijke regeling dient dit te ondersteunen. Hiertoe bestaan allerlei mogelijkheden. Je kunt voor een regiefunctie van de overheid kiezen over de regeling die dan tussen werkgevers en werknemers wordt afgesproken. Je kunt ook terecht komen bij een formulering als "dwingend recht" waarbij het CAO-gebied een aparte regeling ontwerpt naast de wetgeving. Wij willen in ieder geval een wettelijke regeling.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Er zijn meerdere mogelijkheden. Ik sprak over een soort afdwingbaar recht of over afspraken tussen werkgevers en werknemers in een bepaalde situatie. Laat u deze mogelijkheden nog open met het oog op het toekomstige debat over de loopbaanonderbreking?

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Ik laat op dit moment de mogelijkheden nog open. Wij vinden dat dit ondersteunend moet werken voor de wensen van werknemers en werkgevers. Wij krijgen berichten dat men daar moderner is dan in de politiek. Men beseft dat er sprake is van een nieuw type werknemer dat behoefte heeft aan verlof door het arbeidsleven heen en niet geconcentreerd aan het einde daarvan.

Namens de VVD-fractie dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat voor het slagen van een buitenlandse adoptie de eerste periode van hechting van groot belang is;

constaterende, dat de adoptief-ouders reeds vele vrije dagen moeten besteden aan het vooronderzoek en de aanvraag voor adoptie, evenals in het merendeel van de gevallen het ophalen van het kind uit het land van herkomst;

voorts constaterende, dat het ouderschapsverlof niet toereikend is voor voldoende hechting;

van oordeel, dat het bestaande zwangerschaps- en bevallingsverlof impliciet een periode van vier weken kent die geen fysieke grondslag heeft, doch meer dient voor gewenning aan de nieuwe situatie;

verzoekt de regering aan de meest verzorgende ouder van een buitenlands adoptief kind een periode van vier weken "hechtingsverlof" in de vorm van wettelijk verlof, bij voorkeur met doorbetaling van loon, toe te kennen en op zo kort mogelijke termijn hierover met werkgevers in overleg te treden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Adelmund en J.M. de Vries. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3 (24332).

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! In het algemeen overleg heb ik gemeld dat de CDA-fractie blij is met de nota Arbeid en zorg. We moeten toewerken naar een andere flexibeler arbeidsorganisatie met differentiatie in arbeidsduur, arbeidstijden en arbeidspatronen, afhankelijk van de levensfase waarin mensen verkeren. Wij vinden het jammer dat nog veel op verder onderzoek wacht, alvorens stappen worden gezet. Ik wil hier slechts het belang van loopbaanonderbreking en zorgverlof in brede zin onderstrepen. Mijn fractie acht een minimale wettelijke kaderregeling noodzakelijk om een en ander op gang te brengen. Dit kader moet door de sociale partners worden ingevuld. Om deze reden heeft mijn fractie de motie van mevrouw Adelmund medeondertekend.

Mevrouw Van Blerck-Woerdman (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie heeft in het algemeen overleg duidelijk gemaakt dat zij het voorstel van de regering op dit punt voldoende vindt. Ook mede gezien in het licht van de veranderende omstandigheden menen wij dat de voorstellen heel nuttig zijn. Wij gaan evenwel op voorhand niet uit van wettelijke regelingen bij eventuele veranderingen; wij zijn voorstander van eventueel overleg met sociale partners. Moties die op dit punt zijn ingediend, zullen wij met dit uitgangspunt dat ik zoëven heb verwoord, bekijken.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

U zei dat u de moties zoals deze zonet op dat punt zijn ingediend, betreffende wettelijke regeling inzake loopbaanonderbreking, zou bekijken tegen de achtergrond van het feit dat u geen wettelijke regeling wilt. Moet ik daaruit afleiden dat de VVD de motie die mevrouw Adelmund heeft ingediend, niet zal steunen?

Mevrouw Van Blerck-Woerdman (VVD):

Wij zullen inderdaad moties die direct uitgaan van een wettelijke regeling – in het interruptiedebat tussen u en mevrouw Adelmund is dat duidelijk geworden – niet ondersteunen. Wij onderschrijven het uitgangspunt van harte, maar wij zouden willen dat eerst via overleg tussen werkgevers en werknemers bekeken wordt of datzelfde uitgangspunt ook gehaald kan worden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Betekent dit dat wij er serieus rekening mee moeten houden, dat ook in de loop van volgend jaar de VVD-fractie geen voorstander is van een wettelijke regeling, als de notitie van de minister in de loop van het voorjaar of in mei 1996 de Kamer zal bereiken?

Mevrouw Van Blerck-Woerdman (VVD):

Nu, wij zullen op dat moment bekijken in hoeverre de minister erin geslaagd is om een aantal doelstellingen te verwezenlijken. Op dat moment zullen wij ook duidelijk maken hoe wij er tegenover staan.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Maar dat is, zo mag ik aannemen, tegen de achtergrond van een heel terughoudende positie met betrekking tot een wettelijke regeling, als ik u tenminste goed begrijp.

Mevrouw Van Blerck-Woerdman (VVD):

Zeker, ja.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Voorzitter! Wij denken als D66-fractie dat het nota-overleg van vorige week een goede stap is geweest in de richting van herverdeling van betaald en onbetaald werk en een meer flexibele maatschappij, waarbij zorg en arbeid goed verdeeld kunnen worden. Wij zijn dan ook tevreden over het debat dat gevoerd is en ondersteunen de voorstellen van harte. Maar wij hebben nog een tweetal moties ter ondersteuning van het beleid en om er ook wat versnelling in te brengen. De eerste motie betreft het kraamverlof voor vaders; in meer brede zin: het kraamverlof voor partners.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat kraamverlof voor partners past in een maatschappij waar werknemers arbeids- en zorgtaken willen combineren;

overwegende, dat in CAO-regelingen meestal sprake is van slechts één à twee dagen kraamverlof voor partners;

verzoekt de regering in overleg te treden met de sociale partners om het kraamverlof voor partners uit te breiden tot ten minste vijf dagen en indien dit niet lukt, te bezien of artikel 1638c, vierde lid, Burgerlijk Wetboek, zodanig aangepast zou moeten worden, dat het recht op ten minste vijf dagen kraamverlof hierin vastgelegd wordt, en hierover vóór 1 mei 1996 aan de Kamer te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Vliet en Adelmund. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (24332).

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! Mevrouw Van Vliet vraagt om vóór 1 mei 1996 daarover te rapporteren. Verwacht zij werkelijk dat sociale partners dat dan al voor die tijd geregeld kunnen hebben? Immers, dat vraagt zij in eerste instantie.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Nee, wij vragen om te rapporteren in die zin, dat wij de minister vragen ons aan te geven hoe de voortgang van de gesprekken met de sociale partners over dit onderwerp is, of hij het gevoel heeft dat daar voortgang in is en of het mogelijk zal zijn om op korte termijn in volgende CAO-regelingen hierover iets op te nemen. Het is niet de bedoeling, hoe mooi dit ook zou zijn, dat het per 1 mei 1996 al gerealiseerd is. Het loopt meer parallel aan een eventuele volgende discussie die wij voeren, omdat er ook voor 1 mei 1996 enige helderheid over de loopbaanonderbreking moet komen.

Voorzitter! Ik zou nog een tweede motie willen indienen, ondersteund door mijn collega's van respectievelijk VVD en PvdA, Van Blerck en Adelmund.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat nog veel onduidelijkheden bestaan voor werkgevers, werknemers en de fiscus over de fiscale aftrekbaarheid van verlofsparen uit loon;

overwegende, dat naast de in de nota genoemde vormen van verlofsparen uit loon nog andere opties van sparen uit loon bekeken zouden moeten worden, zoals een spaarregeling die gelijk fiscaal aftrekbaar is;

verzoekt de regering vóór 1 mei 1996 een notitie aan de Kamer uit te brengen over de mogelijkheden van sparen uit loon en de fiscale aftrekbaarheid daarvan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Vliet, Van Blerck-Woerdman en Adelmund. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (24332).

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Toen in het algemeen overleg bleek, dat de Kamer wat betreft de nota Arbeid en zorg wel iets verder wilde gaan dan het kabinet, noemde de minister de nota een tussenstation. Het wordt dus hoog tijd voor het eindstation van dit belangrijke vraagstuk, dit bij de tijd passende onderwerp.

Voorzitter! Wij zullen van harte voor de motie-Adelmund stemmen, hoewel wij haar niet medeondertekend hebben. Ik heb ook in het algemeen overleg zelf echter al gezegd, dat ruimte moet worden gelaten voor een initiatief uit de Kamer zelf. Medeondertekening van die motie verplicht mij feitelijk tot een min of meer afwachtende houding totdat de minister daarover, mogelijkerwijze op 1 mei, met een standpunt komt. Dat vind ik een moeilijke situatie, omdat de minister nu nog geen standpunt heeft over een wettelijke regeling met betrekking tot die loopbaanonderbreking. Het blijkt in de coalitie ook een moeilijk vraagstuk te zijn. De VVD is ertegen, in ieder geval op dit moment. Misschien verandert dat de komende maanden nog. Dat maakt, dat de stelling van de fractie van GroenLinks is, dat zij zich in de komende periode op zijn minst het recht voorbehoudt om zelf met een initiatief te komen.

Voorzitter! Aan mevrouw Van Vliet vraag ik te bezien of haar motie over het kraamverlof, die onze steun zal krijgen, niet iets uitgebreid kan worden met calamiteitenverlof. Ook daar is veel behoefte aan.

Minister Melkert:

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de leden, die er met hun verzoeken tot ondersteuning en versnelling voor zorgen dat nog meer inhoud wordt gegeven aan de nota Arbeid en zorg en aan het investeren in verlof dan het kabinet zelf al dacht te hebben gedaan. Ik ben de Kamer daar erkentelijk voor en ik zie nu ook voor mij, dat een aantal verzoeken ertoe leidt dat 1 mei voortaan als dag van arbeid en zorg zal gaan functioneren, want voor 1 mei moet het dus allemaal gebeuren.

Voorzitter! In haar motie vraagt mevrouw Adelmund of het kabinet de Kamer een nota kan doen toekomen op basis van een onderzoek naar de praktische, juridische en financiële haalbaarheid van de loopbaanonderbreking, welke nota is gericht op een wettelijke regeling van de loopbaanonderbreking. Het spreekt mij aan, dat mevrouw Adelmund nadrukkelijk heeft gezegd, dat het gaat om een ondersteuning van wat werknemers en werkgevers zelf kunnen doen en voor een deel op dit moment zelf al ondernemen. De overheid hoeft dat dus niet allemaal voor te schrijven. Er zal een zeker kader gecreëerd moeten worden, zoals ook in het overleg is besproken. Als ik de woorden "gericht op een wettelijke regeling" zo mag uitleggen, dat het voor het kabinet een open afweging is of er een voorstel tot een wettelijke regeling komt, heb ik geen probleem met deze motie. Ik heb uitvoerig uiteengezet waarom het kabinet op dit moment die afweging nog niet heeft gemaakt; het kabinet acht een onderzoek nodig en pas op basis van dat onderzoek kan het ook tot de conclusie komen of en, zo ja, op welke wijze een wettelijke regeling in de rede ligt. Ik verwijs overigens naar mijn kanttekeningen bij de datum van 1 mei. Dat vergt een grote inspanning van het kabinet. Ik wil die inspanning ondernemen en als het op de een of andere wijze onverhoopt niet lukt, zal ik de Kamer daarvan onverwijld in kennis stellen. Maar ik mag hopen, dat dat moment zich niet aandient.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Nu moet je met mooie moties altijd oppassen dat ze niet van kleur verschieten op het moment dat de minister zegt dat het wel kan. Ik ben gelukkig met het feit, dat de minister zich wil inspannen voor 1 mei of voor 30 april. Hierbij zijn echter twee punten aan de orde. Ik heb de motie nadrukkelijk geformuleerd mede ter ondersteuning van werkgevers en werknemers. De minister nam zelf het woord "kader" in de mond. Voor minder dan regie en kader is de motie niet bedoeld. Het is niet de bedoeling dat er een tweede nota komt met een algemene omschrijving van het wel en wee in deze samenleving. Dat hebben wij nu heel mooi gehad. Het was een tussenstand die schuchter en nuchter was. Ik wil nu echt een stap verder zetten en vraag om minimaal een kader. Hoe de minister het wil noemen, voorontwerp van wet of wat dan ook, maakt mij niet zoveel uit. Het kan echter niet zo zijn dat er een nieuwe algemene nota over arbeid en zorg komt.

Minister Melkert:

Wat mevrouw Adelmund wil is één ding, maar wat de regering denkt dat kan is een ander ding. Voordat wij weten wat kan, moeten wij onderzoek doen. Wij hebben dat onderzoek inmiddels zelf geëntameerd. Mevrouw Adelmund moet de motie niet uitleggen als een motie die nu reeds aankondigt dat er op 1 mei een voorstel voor een wet ligt. Dan zou ik haar moeten zeggen dat ik dat niet kan toezeggen. Ik kan haar slechts toezeggen dat de afweging of er wel of niet een wettelijke regeling kan komen, rond die tijd kan worden aangeboden. Daar wil ik mij voor inspannen.

De tweede motie, die mevrouw Adelmund mede namens mevrouw Noorman en mevrouw De Vries heeft ingediend, is gericht op de adoptie van buitenlandse kinderen en het verlof dat daarvoor nodig zou zijn. Wij hebben daar uitgebreid over gesproken. Ik heb het een belangrijk punt genoemd. Daarvoor is erkenning opgebracht in de voorgelegde nota. Ik heb ervoor gepleit, het nader regelen van dit aspect te bezien in het kader van wat wij eventueel met betrekking tot loopbaanonderbreking nader kunnen regelen. In de motie wordt daarop vooruitgelopen. De wijze waarop een en ander met name in het dictum is geformuleerd, is een stap te ver.

Ik heb ook enige bezwaren tegen de overwegingen. Geconstateerd wordt dat het ouderschapsverlof niet toereikend is voor voldoende hechting. Door de indieners wordt er blijkbaar ten onrechte van uitgegaan dat het gaat om het ouderschapsverlof zoals het nu bestaat. Ik heb echter mijn voornemens kenbaar gemaakt om het ouderschapsverlof nu juist uit te breiden. Het kader van dat ouderschapsverlof geeft voldoende ruimte om die hechting wel te laten plaatsvinden waarvoor het ouderschapsverlof mede is bedoeld. Ik geef de indieners in overweging, die overweging te schrappen.

In de tweede overweging wordt het oordeel uitgesproken dat het bestaande zwangerschaps- en bevallingsverlof impliciet een periode van vier weken kent die geen fysieke grondslag heeft. In het overleg hebben wij daarover gesproken. Ik ben het nog eens nagegaan. Het is twijfelachtig of je, gelet op de totstandkoming van de regeling, kunt spreken van vier weken. Het is wel duidelijk dat er in het totaal van de periode een deel is dat zich op deze wijze kwalificeert. Als "van vier weken" wordt geschrapt, wordt tot uitdrukking gebracht wat de feitelijke situatie is. Ik zeg dat niet om de gang van zaken rondom dit thema te beïnvloeden, ik zeg dit als een puur feitelijke constatering. Ook deze wijziging geef ik de indieners in overweging.

De regering wordt verzocht na te gaan langs welke weg dit verder toegekend kan worden. Ik zou die poging willen ondernemen. Het zou ingepast kunnen worden in de voorbereiding van een loopbaanonderbrekingsregeling en alles wat daarmee samenhangt. Het dictum zoals het nu geformuleerd is, lijkt mij echter een stap te ver. Ik hoop dat de indieners willen overwegen, de motie in dit opzicht te wijzigen. Dat zou ook recht doen aan de discussie die in het algemeen overleg is gevoerd.

Voorzitter! De derde motie is ingediend door mevrouw Van Vliet en mevrouw Adelmund. Zij betreft het kraamverlof. De heer Rosenmöller heeft gevraagd om dit nog verder uit te breiden naar een calamiteitenverlof. Volgens mij is het echter juist andersom. In het algemeen overleg hebben wij ook gezegd dat het kraamverlof bezien moet worden binnen het kader van de maatschappelijke calamiteiten die zich kunnen voordoen. Wij hebben het hier dus over een specificatie van datgene wat omtrent het calamiteitenverlof in het Burgerlijk Wetboek is opgenomen. De regering heeft in de nota aangekondigd dat de gronden waarop calamiteitenverlof kan worden verleend, worden uitgebreid. Hier wordt gevraagd om een nadere specificatie of om daar althans over in overleg te treden, voor zover het gaat om het kraamverlof en de uitbreiding naar vijf dagen, mede gelet op een aantal maatschappelijke ontwikkelingen ten opzichte van de tijd waarin wij van twee dagen uitgingen. Ik heb geen moeite met het voorstel dat in deze motie wordt gedaan. Ik kan hier dus goed mee uit de voeten. Zeker waar het ook gaat om overleg met de sociale partners, zal ik proberen om hier voor 1 mei over te rapporteren. Ik meen dat er mogelijkheden zijn om dit te laten slagen.

Mevrouw Van Vliet heeft mede namens haar collega's Van Blerck en Adelmund een motie ingediend over de fiscale aftrekbaarheid van verlofsparen uit loon met het verzoek om wederom voor de magische datum van 1 mei een notitie uit te brengen over de mogelijkheden van sparen uit loon en de fiscale aftrekbaarheid daarvan. In goed overleg met de staatssecretaris van Financiën wil ik graag bevorderen dat zulks gebeurt, zonder overigens vooruit te lopen op wat daarin komt te staan. Het is namelijk een moeilijke problematiek, zowel qua techniek, als qua de achterliggende vraag, namelijk of er überhaupt budgettaire ruimte is om eventuele gedachten binnen dit kader te financieren. Ik kan die vraag dan ook niet uit de weg gaan. Ik neem evenwel aan dat het het doel van mevrouw Van Vliet is om die vraag beantwoord te zien in zo'n notitie. Wat mij betreft, zou dat dus kunnen.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Voorzitter! Met deze motie wil ik bereiken dat er rond 1 mei weer een discussienota ligt om een volgende stap te kunnen zetten. Aangezien de magische datum van 1 mei ook in de motie inzake de loopbaanonderbreking staat, lijkt het mij helder dat wij hier tegen die tijd opnieuw over in discussie gaan. Wij willen dan graag wat meer duidelijkheid hebben over de mogelijkheden en onmogelijkheden op dit gebied.

Minister Melkert:

Voorzitter! Ik zal mijn best doen om hier op deze wijze aan te beantwoorden. Zoals ik zelf al in de nota uiteengezet heb, kan dit een element zijn in het bevorderen van verlofregelingen. Het is letterlijk het investeren in verlof dat langs deze weg zou kunnen geschieden. Het gaat echter ook vaak om concurrerende claims. Het antwoord is dus niet op voorhand gegeven. Ik bespeur echter begrip hieromtrent bij mevrouw Van Vliet, althans in dit stadium.

Ik dacht niet dat de heer Rosenmöller nog een concrete vraag aan mij had voorgelegd. Hij had het over een tussenstation. Ik heb het over een tussenmoment gehad, omdat er in dit soort discussies wel nooit een eindstation bereikt zal worden. Via het tussenmoment van de nota kunnen wij in ieder geval een stuk verder komen. Ik denk dat wij met de inzet die van de kant van de Kamer zichtbaar is geworden in het overleg – ik heb dat als winst ervaren – een eind verder kunnen komen. Wij zullen dus proberen om dit te spoedigste te concretiseren.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Voorzitter! De minister heeft mij gevraagd om een motie te wijzigen. Ik heb hier de tekst van de gewijzigde motie.

De voorzitter:

De motie-Adelmund/J.M. de Vries (24332, nr. 3) is in die zin gewijzigd, dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat voor het slagen van een buitenlandse adoptie de eerste periode van hechting van groot belang is;

constaterende, dat de adoptief-ouders reeds vele vrije dagen moeten besteden aan het vooronderzoek en de aanvraag voor adoptie, evenals in het merendeel van de gevallen het ophalen van het kind uit het land van herkomst;

van oordeel, dat het bestaande zwangerschaps- en bevallingsverlof impliciet een periode van vier weken kent die geen fysieke grondslag heeft, doch meer dient voor gewenning aan de nieuwe situatie;

verzoekt de regering na te gaan op welke wijze aan de meest verzorgende ouder van een buitenlands adoptief kind "hechtingsverlof" in de vorm van wettelijk verlof, bij voorkeur met doorbetaling van loon, toegekend kan worden en op zo kort mogelijke termijn hierover met werkgevers in overleg te treden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (24332).

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We zullen vanavond over de moties stemmen.

Naar boven